7 Reads
Door de landelijke pedagogische centra zijn er ontwikkelingen in gang gezet richting vraaggestuurd Praktijkonderwijs. De traditionele handelingsplannen zijn aan verandering toe en worden vervangen door individuele ontwikkelingsplannen waarin de nadruk ligt op de wensen en de mogelijkheden van de leerlingen. Het werken met individuele ontwikkelingsplannen brengt met zich mee dat er in de Praktijkscholen een aantal nieuwe onderdelen moeten worden ingevoerd. De voorstellen zijn om te gaan werken met: een startdocument waarin de uitgangssituatie van de leerling is beschreven, een portfolio waarin leerlingen zelf hun werk en vorderingen bijhouden, een leerlingvolgsysteem waarin de school de resultaten samenvat en regelmatige coachingsgesprekken tussen de mentor en de leerling. Met deze documenten en procedures zal naar verwachting het onderwijs meer ingespeeld raken op de wensen en de mogelijkheden van de leerlingen. Het is daarom van belang dat de leerlingen en de ouders / verzorgers worden betrokken bij het samenstellen van het onderwijsprogramma voor de leerling. Dit is de ene kant van het verhaal. De andere kant is dat scholen een beperkte breedte aan verschillende activiteiten kunnen aanbieden. Een school kan niet aan alle mogelijke wensen van leerlingen voldoen. De mogelijkheden worden bepaald door het beschikbare onderwijsaanbod en de inzet van leraren. Juist in de beginjaren van het Praktijkonderwijs is het niet wenselijk om leerlingen al in andere opleidingssituaties te plaatsen dan in de school. In latere leerjaren is dat anders en kunnen leerlingen bijvoorbeeld een rijbewijs voor tractor of vorkheftruck buiten de school halen. Praktijkscholen moeten dus laveren tussen wens en werkelijkheid. In opdracht van de Vereniging Landelijk Werkverband Pro is onderzocht op wat voor wijze in het Nederlandse Praktijkonderwijs wordt gewerkt met individuele ontwikkelingsplannen. Uit de resultaten blijkt dat veel Praktijkscholen wel op de hoogte zijn van de ontwikkelingen rond de individuele ontwikkelingsplannen en op diverse manieren aan informatie komen over deze ontwikkelingen. Maar, kennis alleen is niet voldoende om het werken met individuele ontwikkelingsplannen in te voeren. Op iets meer dan de helft van de Praktijkscholen (52%) is men bezig met het invoeren ervan of het aanpassen van de bestaande werkwijze rond individuele handelingsplannen. Bij de overige Praktijkscholen is het merendeel al wel bezig met het ontwikkelen van plannen, maar wordt er nog niet concreet aan de implementatie ervan gewerkt. Verder is op veel Praktijkscholen nog niet helemaal duidelijk hoe ver je moet gaan met individuele ontwikkelingsplannen. Het concept is voor scholen niet helemaal uitgekristalliseerd. Met name het rekening houden met de wensen en de mogelijkheden van de leerlingen, de betrokkenheid van ouders / verzorgers en het startdocument zijn onderdelen die nog niet goed zijn doordacht en ingevoerd. Daarom is het differentiëren van het onderwijsaanbod afgaande op de vraag van de leerlingen vanaf de eerste leerjaren van het Praktijkonderwijs vaak nog niet van de grond gekomen. Pas nadat de leerlingen kunnen kiezen voor een bepaalde branche of arbeidsplaats, blijken de Praktijkscholen beter in staat om het onderwijsprogramma af te stemmen op de wensen en de mogelijkheden van de leerlingen. Het opzetten van een gedifferentieerd praktijkprogramma vanaf het eerste leerjaar past binnen de huidige ontwikkelingen in het Praktijkonderwijs en is nodig om individuele ontwikkelingsplannen met succes in te voeren. Het bedenken van concrete plannen en documenten om dit te realiseren blijkt voor veel Praktijkscholen nog een moeilijke opgave en daarom is het verstandig om van elkaar te leren. Hier ligt wellicht een taak voor het Landelijke Werkverband Pro om via de regionale verbanden bijeenkomsten te organiseren, waar scholen hun plannen en de implementatie bespreken en elkaar van advies dienen. Het is nodig dat Praktijkscholen ideeën opdoen van andere Praktijkscholen die al wat verder zijn. De drie landelijke pedagogische centra en andere begeleidingsdiensten kunnen een ondersteunende rol spelen.