Jan Jeucken’s scientific contributions

What is this page?


This page lists works of an author who doesn't have a ResearchGate profile or hasn't added the works to their profile yet. It is automatically generated from public (personal) data to further our legitimate goal of comprehensive and accurate scientific recordkeeping. If you are this author and want this page removed, please let us know.

Publications (3)


Mating without intromission in a bat
  • Article

November 2023

·

281 Reads

·

1 Citation

Current Biology

·

Jan Jeucken

·

·

[...]

·

Copulatory behaviours stand as cornerstones of sexual selection, yet they remain mysterious in many species. Because of their nocturnal and elusive lifestyle, the copulatory behaviours of bats have been mostly overlooked. Several aspects of bat reproduction differ from other mammals (e.g. prolonged sperm storage, delayed development). Here, we show that in serotine bats (Eptesicus serotinus) the penis is used as a ‘copulatory arm’ rather than an intromittent organ, revealing a novel copulatory behaviour in mammals.


Figure 2
Figure 4
Figure 5
Figure 6
Figure 7
No intromission is involved in the mating of Eptesicus serotinus, a novel copulatory pattern in mammals.
  • Preprint
  • File available

April 2023

·

1,535 Reads

Copulatory behaviours stand as cornerstones of sexual selection, yet they remain mysterious in many species, especially in bats. An extremely large penile erection with a heart-shape terminal swelling has been observed in the serotine bat (Eptesicus serotinus). The engorgement of the erectile tissues could take place after penetration to generate a copulatory lock. Alternatively, the erected penis, long and mobile, could be used to pass by the protective tail membrane to reach the vulva. In the latter scenario, the penis may however not be able to penetrate the vagina. In order to find out which of the two scenarios occurs, we investigated the morphology of female and male genitalia of E. serotinus. We found that the vagina is more than seven times shorter than the erected penis, supporting that the penis is used as a copulatory arm rather than an intromittent organ. We could confirm our hypothesis with direct observations of copulations. During mating, the male grasps the female in a dorsoventral position. The male probes the female’s ventral part with its erected penis until the penis is tightly pushed against the vulva. Afterward, the pair stops moving and can hold the position for several hours. In addition, the timing of copulations, which exhibits a peak in October, implies that visits to swarming sites throughout the year may serve other functions besides mating. This research reveals a novel copulatory behaviour that has not been previously documented in mammals and sheds light on the poorly understood area of bat reproduction.

Download

Figuur 4. Tijdens een vangsessie bij de Sint-Matthiaskerk werd met behulp van touwen en twee mistnetten een katrolsysteem opgezet, dat snel en effectief kon worden bediend om laatvliegers te vangen én vervolgens te bevrijden (foto: J. Verhees).
Figuur 6. Het onderzoeksgebied waarin gezocht is naar gezenderde laatvliegers, per volgauto (rood) en vliegtuig (oranje) met weergave van het globaal antennebereik. Het kruis geeft de locatie van de SintMatthiaskerk in Castenray weer. De nadruk van het zoekgebied lag op woonkernen en bebouwing in de ruime omgeving.
Waar overwinteren laatvliegers? Telemetrisch onderzoek naar winterverblijfplaatsen en gebouwkarakteristieken

De laatvlieger (Eptesicus serotinus) is een van de grotere vleermuissoorten in Nederland en maakt nagenoeg uitsluitend gebruik van gebouwen als verblijfplaats. In de zomer bewonen ze vaak spouwmuren, verblijven ze onder dakruimten en, in mindere mate, ook op (kerk)zolders. Vleermuizen zijn over het algemeen plaatstrouw aan hun verblijfplaatsen. Deze plaatstrouwheid, in combinatie met het werpen van één jong per jaar, maakt vleermuizen kwetsbaar ten aanzien van plotselinge veranderingen van deze verblijfplaatsen, zoals door ruimtelijke ingrepen als na-isolatie. Omdat laatvliegers -in tegenstelling tot de meeste andere vleermuissoorten- zelden worden aangetroffen in klassieke winterverblijfplaatsen, bestaan er geen betrouwbare monitoringsgegevens over deze soort in de winter. Desondanks zijn er sterke aanwijzingen dat de laatvlieger achteruit gaat, met recente plaatsing op de Rode Lijst tot gevolg. Een van de redenen voor de achteruitgang is het ontbreken van kennis over de winterecologie van de soort; het is namelijk onbekend waar laatvliegers overwinteren. Om laatvliegers beter te kunnen beschermen is het onontbeerlijk kennishiaten aangaande de winterecologie op te lossen. Hoewel er vermoedens bestaan waar de soort overwintert, ontbreken er concrete inzichten over het gebruik, typen en karakteristieken van de winterverblijfplaatsen. Door opvulling van kennislacunes met betrekking tot algemene kennis over de winterecologie is het mogelijk beheer, inrichtings- en compensatiemaatregelen van gebouwen (in het kader van de Wet natuurbescherming) af te stemmen op de specifieke eisen van de soort. Om meer kennis over de winterecologie van laatvliegers te verkrijgen heeft in 2020-2021 een telemetrisch onderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn in september 2020 in totaal 20 laatvliegers uit de kraamkolonie in de Sint-Matthiaskerk in Castenray met mistnetten gevangen en voorzien van een halsbandzender. Vervolgens zijn gezenderde laatvliegers opgespoord door het systematisch afzoeken van de ruime omgeving met een zoekfrequentie van gemiddeld één keer per week. In combinatie met de gemiddelde levensduur van de zenders van 177 dagen was het mogelijk om van 17 individuen de winterverblijfplaatsen vast te stellen. Alvorens deze werden opgezocht, werden er gemiddeld 2-3 ‘tussenverblijfplaatsen’ gebruikt, die mogelijkerwijs van belang zijn voor de voortplanting (paarverblijfplaats). In de periode waarin de langste inactiviteit (dus geen verplaatsing naar een ander verblijfplaats) werd waargenomen, is de winterverblijfplaats gekarakteriseerd. In alle gevallen viel deze periode samen met een week van strenge aanhoudende vorst met een gemiddelde etmaaltemperatuur van -6 °C in februari 2021, waardoor het aannemelijk is dat de laatvliegers daadwerkelijk voor hun winterslaap gebruik maakten van deze verblijfplaatsen. Ten behoeve van de overwintering verlieten laatvliegers de kraamkolonie in alle windrichtingen om in diverse omliggende dorpen te overwinteren, gemiddeld op een afstand van 3,9 km (spreiding 0 - 8,8 km). Hier overwinterden laatvliegers uitsluitend in gebouwen, hoogstwaarschijnlijk solitair. In de meeste gevallen (80%) overwinterden laatvliegers laag in spouwmuren (hoofdzakelijk op een hoogte van < 2 m vanaf de grond), en 20% overwinterde onder een dakruimte of was de exacte verblijfplaats twijfelachtig. In ongeveer de helft van de winterverblijfplaatsen was deze aanwezig in een niet geïsoleerde spouwmuur, maar wanneer wel isolatie aanwezig was, dan had dit betrekking op tijdens de bouw van de woning geïsoleerde spouwmuren. In dergelijk geïsoleerde spouwmuren is dan altijd nog een ruimte van enkele centimeters over. De gebouwen met winterverblijfplaatsen lagen merendeels (55%) in een dorp en 35% lag in de dorpsrand. In mindere mate werd een winterverblijfplaats vastgesteld in een gebouw dat in het buitengebied lag (10%). Wat betreft de leeftijd van bebouwing is het merendeel van winterverblijfplaatsen (65%) aanwezig in gebouwen met een bouwjaar tussen 1950-2000. 25% van de winterverblijfplaatsen bevond zich in gebouwen met een bouwjaar vóór 1950 en 10% van de gebouwen dat als winterverblijf is gebruikt, is na 2000 gebouwd. Onderverdeeld in vrijstaande huizen betreft dit 40% van de verblijfplaatsen en 45% twee-onder-een-kap woningen. De overige gebouwen betroffen de Sint-Matthiaskerk waar s’ zomers de kraamkolonie zich bevindt (5%) en twee loodsen (10%). Hoewel opvallend genoeg geen (hoekwoningen van) rijtjeshuizen gebruikt werden, kan dit worden verklaard omdat dit bouwtype zeer beperkt is toegepast in het onderzoeksgebied. Opvallend is dat de winterverblijfplaats zich vaak bevond op de kopse kant van gebouwen. Daarbij boden ruimtes onder de overstekende kantpannen waarschijnlijk toegang tot de spouwmuur en wordt door laatvliegers gebruikt als in- en uitvliegopening. Geconcludeerd kan worden dat laatvliegers ten behoeve van de overwintering afhankelijk zijn van bebouwing, in het bijzonder spouwmuren van woonhuizen. Hoogstwaarschijnlijk hebben ze behoefte aan grote spouwruimtes, waarbinnen de dieren zich kunnen verplaatsen. Vanzelfsprekend dienen de spouwmuren bereikbaar te zijn voor vleermuizen, bij voorkeur via open stootvoegen, of ruimtes onder de kantpannen aan de kopse kant van woningen. Voor het behouden van voldoende van dergelijke verblijfplaatsen vormen ruimtelijke ingrepen zoals na-isolatie voor laatvliegers een grote en tweeledige bedreiging. Enerzijds door de afname van het aantal (potentiële) verblijfplaatsen in de vorm van toegankelijke open spouwmuren, doordat deze geheel worden opgevuld met isolatiemateriaal. Anderzijds vormt de na-isolatie van spouwmuren een potentiële bedreiging voor individuen doordat zij kunnen worden ingesloten met sterfte als gevolg. Aangezien de soort op de Rode Lijst staat en spouwmuren zowel in de zomer als in de winter als verblijfplaats moeten functioneren, vormt het verlies aan toegankelijke spouwmuren een wezenlijke bedreiging voor de duurzame instandhouding van de soort. Om winterverblijfplaatsen van laatvliegers te behouden dienen bij woningen die worden na-geïsoleerd de spouwmuren van tenminste de kopgevels van (hoek)woningen open en voor vleermuizen toegankelijk te blijven.