Content uploaded by Maria Mauritz
Author content
All content in this area was uploaded by Maria Mauritz on Jun 25, 2018
Content may be subject to copyright.
MW. Mauritz, B. van Mei/el en C.R de Winter*
Rouw bij patiënten met schizofrenie
Samenvatting
In dit artikel wordt ingegaan op het fenomeen rouw bil patiënten met schizofrenie en de betekenis
ervan voor de verpleegkundige beroepspraktijk. Allereerst wordt het begrip rouw in het algemeen be-
schreven. Daarna wordt weergegeven wat er bekend is overrouwreacties bi/patiënten met schizofre-
nie en de diagnostische afgrenzing van negatieve symptomen. Vervolgens worden interventie-
mogelijkheden bij rouw in het algemeen beschreven en de toepabaarheid daarvan bi/ patiënten met
schizofrenie in het bijzonder. Daarbij wordt uitgegaan van de bestaande inzichten over schizofrenie
-
zoals weergegeven in het kwetsbaarheid-stressmodel.
\'
Inleiding
Schizofrenie is een van de meest ingrijpende
psychiatrische aandoeningen, die ongeveer
één op de honderd mensen treft en veelal een
chronisch beloop heeft
(American Psychiatric
Association,
1994). De eerste symptomen tre-
den meestal op relatief jonge leeftijd op: de late
adolescentie of de vroege volwassenheid
(Herz
et al., 1990).
Het ziektebeeld wordt gekenmerkt door het pe-
riodiek optreden van psychotische episoden.
Tijdens zo'n episode treedt een ernstige psychi-
sche ontregeling
op,
samengaand met een ver-
stoord realiteitsbesef (Van den Bosch, 1993).
Volgens de DSM-IV wordt aan de diagnose
schizofrenie voldaan indien er sprake is van be-
paalde karakteristieke kenmerken. Gedurende
een periode van minimaal zes maanden moet
er sprake zijn van twee of meer van de volgende
symptomen: wanen, hallucinaties, ongeorga-
niseerde spraak, katatoon gedrag en/of nega-
tieve symptomen
(American Psychiatric
Asso-
ciaton, 1994).
Vrijwel altijd treedt als gevolg van de ziekte
rol- en functieverlies op (Appelo et al., 1993a
;
American Psychiatric Association,
1994). Af-
hankelijk van de ernst van de symptomen en
de mogelijkheden tot (medicamenteuze) be-
handeling daarvan, is schizofrenie te beschou-
wen als een min of meer ernstige handicap
met verstrekkende gevolgen voor de patiënt
(Sins
& Docherty, 1990; Legis & Langer, 1994).
Leven met schizofrenie houdt onder andere in
het omgaan met verlies op verschillende le-
vensterreinen. Dit betekent vaak dat de patiënt
een moeizaam verwerkingsproces moet door-
maken. Een proces waarin gevoelens van rouw
een rol spelen, die op hun beurt de reacties en
het gedrag van de patiënt beïnvloeden
(Sins
&
Docherty, 1990
;
Appelo et al., 1993a(.
Het suïcide-risico voor patiënten met schizofre-
nie geeft een indruk van de ernst van de ver-
werkingsproblematiek en wordt geschat op
10%. Dit risico is relatief het grootst in de pe-
riode kort na het begin van de ziekte (De Hert,
1996).
Verpleegkundigen begeleiden patiënten met
*
M.W. Mauritz is werkzaam bij de divisie psychiatrie van het Academisch Ziekenhuis Utrecht en student verple-
gingswetenschap. B. van Meijel en C.P. de Winter zijn verbonden aan de Vakgroep Verplegingswetenschap van de
Universiteit Utrecht.
Correspondentieadres: Unit Sandwijck, divisie psychiatrie, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht.
Verpleegkunde 1998-13, nr. 2
99
--
Rouw bij patiënten met schizofrenie
schizofrenie in zowel acute crisissituaties als
langdurige zorgsituaties. Met name tijdens de
post-acute fase en de resocialisatiefase, maar
ook in chronische zorgsituaties, is het te ver-
wachten dat zij te maken krijgen met rouwge-
voelens en -reacties van deze patiënten
(Fowler
etal., 1995).
Het aansluiten hij de verlieservaringen van
deze patiënten en het kunnen hanteren van
deze problematiek is van groot belang en
vraagt kennis van het fenomeen rouw in het al-
gemeen, en vaardigheden om met rouwreacties
om te gaan hij deze specifieke groep in het bij-
zonder (Appelo et al., 1993a,
Glass,
1993; De
Hert, 1996).
De vragen die in deze literatuurstudie centraal
staan zijn:
1
Wat betekent het fenomeen rouw bij patiën-
ten met schizofrenie?
2 Welke interventies met betrekking tot rouw
en rouwverwerking worden beschreven en
welke daarvan zijn relevant voor de verpleeg-
kundige praktijk?
Om deze vragen te beantwoorden is literatuur-
onderzoek verricht. Met behulp van CD-
ROM/Medline 1980-aug1996, CD-ROM/Psy-
dit
1974-1996 en CD-ROM/Cinahl 1988-1995
is op basis van de samenvattingen een aantal
sleutelpublicaties geselecteerd (hoofdtrefwoor-
den:
schizophrenia, disability,
grief,
bereave-
ment, loss, nursing).
Aan de hand van de litera-
tuurverwijzingen in deze publicaties heeft ver-
dere selectie van bronnen plaats gevonden.
Het begrip rouw
Volgens het etymologisch woordenboek'komt
het begrip rouw sinds de middeleeuwen (om-
streeks 1220) in ons taalgebied voor en bete-
kent het smart (De Vries & De Tollenaere,
1991).
In de Engelstalige literatuur wordt veelal ge-
sproken over 'grief' (smart, hartzeer, droef-
heid),
'bereavement'
(reactie op zwaar verlies of
sterfgeval) of
'mourning'
(het treuren of ron-
wen). Deze begrippen worden in de literatuur
niet geheel eenduidig gedefinieerd en soms
door elkaar gebruikt
(Clayton,
1990
;
Glass,
1993).
Averill (1968) beschrijft het begrip
'bereave-
ment behaviour'
als een patroon met twee
componenten:
'mourning'
en 'grief' (in:
Ram-
say,
1976).
'Mourning'
en 'grief' zijn dan te be-
schouwen als reacties op een zwaar verlies. Dit
komt overeen met de zienswijze van
Horowitz
et al. (1980) die spreken van
'various states
of
(pathological)
grief after
bereavement'. Clayton
(1990) echter beperkt
'bereavement'
tot de reac-
tie op het verlies van een geliefd persoon door
de dood en beschouwt 'grief' als de emotionele
en psychische reactie op verlies in het alge-
meen.
Glass
(1993) gebruikt in haar overzicht
van 'grief
definitions'
de termen
'bereavement'
en 'grief' als synoniemen.
Alhoewel de definities dus enigszins verschil-
lend gehanteerd worden, bestaat er in het alge-
meen overeenstemming over het feit dat rouw
de reactie is op verlies
(Ramsay,
1976
;
Appelo et
al., 1993a,
Glass,
1993).
Typerend is dat het verlies een belangrijk ob-
ject betreft. Voorbeelden van dergelijke objec-
ten zijn: een geliefd persoon, materiële wel-
stand, een plaats in het arbeidsproces, rol of
positie in gezin en samenleving, gezondheid,
zelfwaarde
(Ramsay,
1976
;
Mitchel
&
Anderson,
1985). Het fenomeen rouw is te ty-
peren als een complex, maar stereotiep reac-
tiepatroon met psychische en fysiologische
verschijnselen als sociaal-terugtrekgedrag,
rusteloosheid, moeilijk kunnen uitvoeren van
dagelijkse routineactiviteiten, vermoeidheid,
slaapstoornissen en verlies van eetlust. Ge-
voelens worden gekenmerkt door hopeloos-
heid, somberheid en angst. Voorts komen
agressieve gevoelens en schuldgevoelens re-
gelmatig voor
(Lindemann,
1944
;
Ramsay,
1976
;
Clayton,
1990).
Het rouwproces
Rouw is daarnaast te beschouwen als een pro
-
ces met een bepaald verloop in de tijd. Verschil-
lende auteurs beschrijven de symptomen en
kenmerken van rouw dan ook in de vorm van
fasemodellen. Zo onderscheidt Bowlby (1973(
de volgende fasen: schok, protest, apathie,
wanhoop enverbinding (in:
Glass,
1993).
Ramsay
(1979) noemt: schokreactie, ontredde-
ring, ontkenning, berusting en reintegratie.
Hij besteedt nader aandacht aan de fase van
ontkenning en onderscheidt hierin:
1
gedrag: zoeken naar het verloren object, en
2 emoties: gevoelens van wanhoop, schuld,
angst, jaloezie, schaamte en agressie.
CI
de
D
ge
al
l
al
kl
ro
K
ge
se
tu
jij
ki
tv
re
C(
w
ei
dc
dc
dc
B
vc
ci
d
H
(d
v,
v
ac
Ir
d
S
.
d
p
v.
d
h
n
5:
h
4000
11 r,r 1
Clayton
(1990) beschrijft drie fasen: verdoving,
depressie en herstel.
Deze fasen zijn niet altijd duidelijk van elkaar
gescheiden en komen niet noodzakelijkerwijs
allemaal en in deze volgorde voor
(Ramsay,
1979
)
Glass,
1993). Fasemodellen zijn bedoeld
als theoretisch raamwerk om een indruk te
krijgen van het mogelijke verloop van het
rouwproces en zijn als zodanig van waarde.
Kritiek op deze modellen is gericht op de vol-
gende aspecten. Ten eerste veronachtzamen fa-
semodellen externe factoren als sociale, spiri-
tuele en gezinsinvloeden. Het dynamische en
interactionele karakter van het rouwproces
krijgt onvoldoende aandacht
(Glass,
1993). Ten
tweede veronderstellen ze een min of meer
rechtlijnig verloop van een normaal rouwpro-
ces, waarin alle fasen doorlopen worden en
waarvan het bereiken van de laatste fase het
eindpunt is. Niet iedereen doorloopt echter al
deze fasen en ook niet op &ezelfde wijze. Ten
derde zouden deze modellen met name vol-
doen als er sprake is van een eenmalig verlies.
Bij herhaald optreden van verlies of het reacti-
veren van hetzelfde leed, is vaak sprake van een
cyclisch proces waarin sommige fasen meer
dan eens doorlopen worden en andere niet. Ter
Horst (1984) stelt daarom een ruimtelijk model
(doolhof) voor met de volgende 'velden': kiezen
van een antwoord, beproeven of verwerpen
van dit antwoord, radeloosheid, gewenning en
activering. Het is mogelijk dat de rouwende
meerdere keren hetzelfde 'veld' passeert en al
dan niet uit de 'doolhof' komt.
Samenvattend kan gesteld worden dat fasemo-
dellen nuttig zijn voor het begrip van het rouw-
proces in het algemeen. In het individuele ge-
val moet echter in het oog worden gehouden
dat ieder mens zijn specifieke reactiepatroon
heeft op verlies. Dit reactiepatroon is daar-
naast afhankelijk van de aard van het verlies en
situationele factoren en kan dus afwijken' van
het model.
Patholog
i
sche rouw
In de literatuur spreekt men in twee situaties
van pathologische rouw, In het eerste geval
blijft de rouwende steken in een bepaalde fase
waardoor het proces stagneert. Meestal betreft
dit de fase van ontkenning. Het stagneren van
het rouwproces blijkt vaak samen te gaan met
Rouw bij patiënten met schizofrenie
psychische klachten als somberheid en angst.
Soms ontwikkelt zich een depressie en/of een
angststoornis
(Lindemann,
1944
;
Ramsay,
1976
;
Ramsay,
1979
;
Clayton,
1990
)
Appelo et al.,
1993a). Een gestagneerd rouwproces kan ont-
staan door een combinatie van factoren als:
persoonlijkheidsontwikkeling, omgevingsin-
vloeden, aard en ernst van het verlies
(Ramsay,
1979
;
Horowitz
et al., 1980
;
Clayton,
1990
;
Appelo et al., 1993a).
De tweede situatie is die waarin de duur van
het proces verlengd is. Men denkt dan aan het
niet optreden van verbetering of verergering
van de rouwreacties na ongeveer twee jaar.
Clayton
(1990) stelt dat depressieve sympto-
men frequent voorkomen bij rouwenden. Het
onderscheid tussen rouw en depressie is daar-
om niet eenvoudig. Er zijn echter enkele ver-
schillen. Rouwenden huilen vaker dan depres-
sieve patiënten. Verder komen de volgende
symptothen bij rouwenden minder vaak of in
mindere mate voor dan bij depressieve patiën-
ten: suïcidalifeit, gevoelens van hopeloosheid
en waardeloosheid en verlies van interesse in
sociale contacten. Wanneer deze symptomen
bij rouwenden (blijvend) voorkomen dan wel
verergeren, spreekt men van een depressie
(Clayton,
19901.
Schizofrenie en rouw
Het is duidelijk dat het hebben van de ziekte
schizofrenie verlies op meerdere levensterrei-
nen impliceert. In de (wetenschappelijke) lite-
ratuur is echter nog weinig expliciete aandacht
besteed aan het fenomeen rouw bij patiënten
met schizofrenie. De gevonden bronnen heb-
ben hoofdzakelijk betrekking op rouw bij fami-
lieleden of het betreft (auto)biografische be-
schrijvingen. Appelo et al. (1993b) komen ook
tot de conclusie dat in de literatuur nauwelijks
aandacht wordt gegeven aan de verlieservarin-
gen die gepaard gaan met de ziekte schizofre-
nie.
Appelo et al. (1993b) onderscheiden twee vor-
men van verlies bij schizofrenie: intern en ex-
tern verlies. Tot intern verlies behoren cogni-
tieve handicaps (concentratie- en geheugen-
stoornissen, verwardheid, verminderd pro
-
bleemoplossend vermogen), een lage
zelfwaardering en verlies van toekomstper-
spectief. Extern verlies betreft vermindering
verpleegkunde 1998-13, nr. 2
101
and
der
en I
ciaa
dei
nan
atri
nfl
ner
den
het
(Ar.
Uit
kin
von
Hei
bee
Ie r
al.,
195
ext
(Al
Er
dat
bij
qw
Vol
He
sy'
Ne
zi
fui
be
vei
aai
al.
19
Nf
let
ke
da
tel
M(
19
19
M
or
ke
M
pe
Rouw bij patiënten met schizofrenie
van sociale contacten en een verandering van
de rol en positie in de samenleving. Het erva-
ren van deze vormen van verlies is pijnlijk. Bo-
vendien versterken beide vormen elkaar. Dit
kan leiden toteen negatieve spiraal waarin hul-
peloosheid centraal staat. Het gevaar bestaat
dat patiënten zich terugtrekken in hun eigen
wereld (Appelo et al., 1993b).
Fowler
et al. (1995) onderscheiden de volgende
reactiepatronen op psychotische aandoenin-
gen:
1
ontkenning
;
2 berusting en opgaan in de rol van (chro-
nisch) psychiatrisch patiënt
;
3
acceptatie van de psychotische aandoening.
Alledrie zijn ze te beschouwen als vormen
van aanpassing aan de situatie. Acceptatie
heeft het meest gunstige toekomstperspectief.
Dit uit zich ten eerste in het zo zelfstandig
mogelijk functioneren en ten tweede in het
tijdig om hulp vragen wanneer symptomen dit
noodzakelijk maken. Dit wordt volgens de au-
teurs echter alleen bereikt na een 'lang en bit-
ter gevecht met een serie moeilijkheden die
verband houden met de symptomen zelf, so-
ciale problemen en het gezondheidszorgsys-
teem'.
Andere auteurs noemen soortgelijke reactiepa-
tronen
(Herz
et al., 1990
;
Van den Bosch, 1993
;
Kingdon & Turkington, 1994).
Onderzoek
Tot nu toe is er weinig specifiek onderzoek ver-
richt naar het fenomeen rouw bij patiënten
met schizofrenie. Zijdelings wordt vaak wel
verwezen naar het belang van het verwerken
van rol- en functieverlies. De volgende onder-
zoeksverslagen geven een indruk van de in-
vloed die de verschillende verlieservaringen
kunnen hebben.
Chafetz (1995) doet verslag van een retrospec-
tief beschrijvend onderzoek naar de levensge-
schiedenissen van psychiatrische patiënten
door middel van gestructureerde interviews.
De voornaamste conclusies uit dit onderzoek
zijn:
1
Het omgaan met een ernstige psychiatrische
ziekte is afhankelijk van individueel leren en
kiezen. Patiënten leren met vallen en op
-
staan hoe ernstig zij hun ziektesymptomen
moeten inschatten, wanneer hulp zoeken be-
slist noodzakelijk is en bij welke begeleiding
zij het meest gebaat zijn.
2 Medicijnen spelen een centrale rol in het le-
ven.
3
Psychosociale factoren als het accepteren
van de ziekte, het kunnen onderhandelen
over de therapie, het krijgen van steun uit de
omgeving en het in stand houden van rela-
ties zijn van grote invloed.
4 Er is een continu zoeken naar evenwicht
tussen autonomie en bescherming.
De auteur is voorzichtig in haar conclusies
vanwege de kleine steekproef (43 personen) en
de kans op vertekening door zelfselectie (rela-
tief goed functionerende patiënten hebben
deel genomen aan het onderzoek).
Ten aanzien van de verschillende verlieserva-
ringen geeft Chafetz (1995) enkele illustratieve
uitspraken weer. Het omgaan met symptomen:
'I
wish that you could hear the voices... Then
maybe you people could understand the hell
we go
through everyday'.
Het verlies van werk:
'Let's see
-
are
there any
gaps in
my life?
People who
are
working, they don't seem
tot
leave
gaps in
their lives like
big open spaces...'.
Het gewijzigde zelfbeeld:
'Just because I'm
schizophrenic doesn't mean I'm
inept
comple-
tely'.
Het nemen van medicatie: 'I
think the]
side effects, the medication, were
more of a
problem than my own particular form
of
psy-
chosis..:.
Lewis & Langer (1994) beschrijven de casus
van een jonge man met schizofrenie. Hij was
opgenomen op een afdeling voor langdurige
behandeling en resocialisatie. Beter functione-
ren bleek alleen mogelijk toen hij in staat was
zijn zelfbeeld positief te wijzigen, toen hij zijn
gevoelens van eenzaamheid en heimwee kon
uiten en toen hij opnieuw leerde contacten te
leggen. De auteurs noemen het belang van
mu
-
wen bij het verwerken van het gehandicapt'
zijn.
Lorencz (1991) doet verslag van een kwalitatief
onderzoek naar de ervaringen van patiënten
met schizofrenie kort voor hun ontslag uit het
psychiatrisch ziekenhuis. Gevraagd is naar
hun ervaringen voor en tijdens de opname, en
naar hun toekomstverwachtingen na ontslag.
Volgens de respondenten is de voornaamste re-
den tot opname het niet meer kunnen functio
-
neren in de maatschappij en het verlies van
so
-
ciale rollen en functies. Opname betekent dan
enerzijds het vinden van een veilige omgeving,
102
Verpleegkunde 1998-13, nr. 2
anderzijds is het een bevestiging van falen in
1e
maatschappij. Het verwerken van dit verlies
en het opnieuw kunnen opbouwen van een so-
ciaal netwerk blijkt cruciaal voor het slagen van
1e resocialisatie en het voorkomen van herop-
name. Anoniem doet een chronisch-psychi-
atrische patiënt verslag van soortgelijke erva-
ringen. Hij benadrukt het belang van het kun-
nen rouwen, het accepteren van de mogelijkhe-
den en beperkingen behorend bij de ziekte en
het vinden van een nieuw toekomstperspectief
(Anoniem, 1989).
Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat verwer-
king van de verlieservaringen belangrijk ge-
vonden wordt voor succesvolle resocialisatie.
Het gaat daarbij zowel om intern verlies (zelf-
beeld, mogelijkheden) als extern verlies (socia-
le rollen en relaties) (Anoniem, 1989
;
Appelo et
al., 1993b
;
Lewis & Langer, 1994 Chafetz,
1995). Mogelijk bestaat er een verband tussen
extern verlies en de noodzaak tot (her)opname
(Appelo et al., 1993b
3
Lorencz, 1991).
Er is echter nog geen specifiek onderzoek ge-
daan naar de uitingen van het fenomeen rouw
bij patiënten met schizofrenie en hoe een ade-
quate verwerking tot stand komt, dan wel be-
vorderd wordt.
Het verband tussen rouw en negatieve
symptomen
Negatieve symptomen verwijzen naar de afwe-
zigheid van normaal gesproken aanwezige
functies. Deze symptomen kunnen vanaf het
begin aanwezig zijn, maar ontstaan vaker na
verloop van tijd. Ze zijn het meest duidelijk
aanwezig bij chronische patiënten (Appelo et
al., 1993a
;
Van den Bosch, 1993
;
Van den Bosch,
1994).
Negatieve symptomen vertonen een opval-
lende overeenkomst met een aantal kenmer-
ken van het fenomeen rouw. Te denken valt
dan aan apathie, initiatiefverlies, sociaal-
terugtrekgedrag, concentratiestoornissen en
moeite met planmatig handelen (McGlashan,
1982
;
Appelo et al., 1993a
;
Appelo et al.,
1993b
;
Van den Bosch, 1994). Het blijkt even-
min eenvoudig om negatieve symptomen te
onderscheiden van een depressie. De kenmer-
ken vertonen inhoudelijk een zekere overlap.
Mogelijk is hier sprake van dezelfde overlap-
pende kenmerken als bij rouw en depressie
Rouw bij patiënten met schizofrenie
(Horowitz
et al., 1980
;
Clayton,
1990
;
Appelo
et al., 1993a).
Negatieve symptomen worden volgens de hui-
dige inzichten ten dele veroorzaakt door een
verstoord neurobiochemisch evenwicht in de
hersenen. Dit verstoorde evenwicht heeft tot
gevolg dat de frontale hersenen minder actief
zijn dan normaal. De frontale hersengebieden
spelen een belangrijke rol hij het integreren
van interne en externe signalen en het bepalen
van reacties daarop. Deze groep symptomen
wordt wel primaire negatieve symptomen ge-
noemd (Van den Bosch, 1993
;
Van den Bosch,
1994).
Strauss et al. (1989) noemen een aantal mogelij-
ke psychosociale oorzaken van negatieve
symptomen. Dit zijn de pijnlijke ervaringen
van de psychose, het verlies van hoop en zelf-
waarde, schuldgevoelens over bizar gedrag en
angst voor complexe stressvolle sociale situ-
aties. Het sociaal-terugtrekgedrag is dan een
vorm van adaptatie om impulsief of bizar ge-
drag te vermijden, dan wel het overspoelen
door externe prikkels te voorkomen. Deze
symptomen worden secundaire negatieve
symptomen genoemd (Appelo et al., 1993a).
Concluderend kan gesteld worden dat de pri-
maire negatieve symptomen een gevolg zijn
van de ziekte zelf. Het zijn met name de secun-
daire negatieve symptomen die verklaard kun-
nen worden vanuit het perspectief van rouw en
verliesverwerking. Dit is van belang omdat het
meer recht doet aan de complexiteit van de
problematiek en mogelijkheden biedt voor spe-
cifieke op rouw gerichte interventies.
Interventiemogelijkheden bij rouw in het
algemeen
Rouw is een normaal reactiepatroon volgend
op verlies en geen ziekelijk verschijnsel. Een
specifieke behandeling is daarom bij niet-pa-
thologische rouw onnodig (Ter Horst, 1984
;
Clayton,
1990). Dat wil uiteraard niet zeggen
dat rouwenden geen behoefte aan zorg en
steun hebben. De behoeften van rouwenden
kunnen zeer divers zijn. Dit hangt samen met
de aard van het verlies, persoonlijkheidsken-
merken, levenssituatie en de fase van het rouw-
proces waarin zij verkeren.
In de eerste fase van schok en ontreddering is
vooral praktische zorg noodzakelijk. Te denken
Verpleegkunde 1998-13, nr. 2
103
Rouw bij patiënten met schizofrenie
valt bijvoorbeeld aan de zorg voor hygiëne,
voedsel, huishoudelijke activiteiten en het tref-
fen van praktische regelingen. In latere fasen,
als de verwerking meer op de voorgrond staat,
is sociale steun in de vorm van een luisterend
oor, het bieden van gezelschap of het samen
ondernemen van activiteiten belangrijk. Een
goed functionerend sociaal netwerk is voor het
bovenstaande van groot belang. Dit houdt in
dat er voldoende mensen aanwezig moeten
zijn die in staat zijn tot, en bereid zijn om bo-
vengenoemde vormen van zorg te geven (Ter
Hoist,
1984
;
Mitchel
&
Anderson,
1985).
Wanneer er sprake is van een verpleegsituatie
is het van belang dat de verpleegkundige even-
tuele uitingen van rouw herkent. Het geven
van bovengenoemde praktische en sociale
steun is zeer goed mogelijk binnen de dage-
lijkse zorg. Daarnaast kunnen interventies, ge-
richt op het sociale netwerk van de patiënt, de
zorg vanuit dat netwerk versterken. Te denken
valt dan aan het uitleg geven over verlieserva-
ringen en het bevorderen van de mogelijkhe-
den die familieleden en andere manteizorgers
hebben om de patiënt tot steun te zijn
(Ramsay,
1979
;
Glass,
1990
;
De Lange, 1995).
In het geval van een gestagneerd rouwproces
of zeer langdurige rouw kan een specifieke
rouwtherapie geïndiceerd zijn. Er is een scala
aan therapieën mogelijk die grofweg te verde-
len zijn in drie groepen:
1
Medicamenteuze behandeling met anti-de-
pressiva als zich een depressie heeft ontwik-
keld.
2
Psychotherapie vanuit de psychodynami-
sche invalshoek. Vooronderstelling is dat de
rouwende voor het verlies al bepaalde proble-
men had, zoals een slecht geïntegreerd zelf-
beeld, matig ontwikkelde objectrelaties en
een niet goed afgerond separatieproces in de
psychische ontwikkeling. De therapie richt
zich op het vergroten van inzicht en het over-
winnen van weerstanden die verwerking van
het verlies in de weg staan
(Horowitz
et al.,
1980). Aanverwante therapieën zijn: non-ver-
bale therapieën (muziek, drama) en interper-
soonlijke therapie
(Clayton,
1990
;
Lewis &
Langer, 1994).
3
Psychotherapie vanuit de cognitief-gedrags-
therapeutische invalshoek.
Ramsay
(1976)
stelt dat de gedragstherapie de kern van het
probleem raakt omdat zij pathologische
rouw opvat als emotionele reacties die uit de
hand gelopen zijn. Deze reacties worden be-
handeld in plaats van eventuele onderlig-
gende problemen. De therapie bestaat uit het
doorbreken van de ontkenning van het ver-
lies en van de vermijding van de bijbeho-
rende gevoelens door het regelmatig bloot-
stellen aan de feiten en het bewust oproepen
van de rouwgevoelens. Het doel is dat de rou-
wende 'leert' dat als ondraaglijk beschouwde
feiten, draaglijk gemaakt kunnen worden
)Ramsay,
1976
;
Ramsay,
1979
;
Appelo et al.,
l993b).
Cognitieve therapie richt zich op herstructu-
rering van de gedachten die betrekking heb
-
ben op het verlies
(Clayton,
1990
;
Appelo et
al., 1993b).
Ramsay
(1976) formuleert voorwaarden voor
het goed verlopen van rouwtherapie. Deze zijn:
een goed functionerend sociaal netwerk, een
sterke motivatie van de patiënt en zonodig op-
name in een beschermende omgeving als er
suïcidegevaar bestaat. Deze voorwaarden zijn
gebaseerd op ervaringskennis en niet op onder-
zoeksgegevens. De kenmerken van deze voor-
waarden werkt de auteur niet expliciet uit. Zo
is het bijvoorbeeld onduidelijk wat hij verstaat
onder een goed functionerend sociaal netwerk.
Het zal duidelijk zijn dat specifieke, op rouw
gerichte interventies niet zomaar toegepast
-
kunnen worden bij patiënten met schizofrenie.
De mogelijkheid bestaat dat deze interventies
stress-verhogend werken en nieuwe klachten
veroorzaken of bestaande klachten verergeren.
Om een juiste keuze te kunnen maken is in-I
zicht in het ontstaan en beloop van schizofre-
niè noodzakelijk.
Interventies gericht op rouw bij schizofrenie
Schizofrenie is een complexe stoornis die
-
volgens de huidige inzichten
-
niet één en-
kele oorzaak heeft. Om een begrip te krijgen
van het ontstaan en beloop van schizofrenie
worden biologische, psychologische en sociale
factoren in hun onderlinge interacties be-
schouwd. Nuechterlein &
Dawson
(1984) heb-
ben, aansluitend op het werk van Zubin &
Spring, een conceptueel model ontwikkeld
waarin schizofrenie beschreven wordt als het
resultaat van een ingewikkelde interactie tus-
sen een specifieke gevoeligheid (kwetsbaar-
hei
b esi
De
bep.
infc
non
copi
Onc
den,
den
evei
beu;
het
van
kinc
neni
en g
deze
bron
tiscl
Exte
beeli
werl
woo:
1981
Del
het
psyc,
vloe(
dat s
de o
Psyci
verst
datie
aand
van
schei
den I
Wan;
inter
den
i
schiz
Enke
gesch
gaat
psycE
struci
dat
tc
en te
Deze
stress
sche
say,
P
104
Verpleegkunde 1998-13,
nr.
2
heid), belastende factoren (stress) en externe
beschermende factoren.
De kwetsbaarheid is voornamelijk genetisch
bepaald en gaat samen met stoornissen in de
informatieverwerking, een abnormale auto-
nome reactiviteit en beperkingen in sociale en
copingvaardigheden.
Onder de stressbronnen vallen gezinsinvloe-
den, sociaal-maatschappelijke omstandighe-
den en zogenoemde
'life events'.
Met
'life
events'
bedoelt men bij het leven behorende ge-
beurtenissen die een grote invloed hebben op
het menselijk functioneren.Voorbeelden daar-
van zijn: trouwen of gaan samenwonen, een
kind krijgen, verhuizen, een nieuwe baan aan-
nemen, enzovoort. Alledaagse ongemakken
en problemen kunnen echter ook behoren tot
deze stressbronnen. Van de genoemde stress-
bronnen is bekend dat zij een (nieuwe) psycho-
tische episode kunnen uitlokken.
Externe beschermende factoren zijn bijvoor-
beeld: een goed functionerend sociaal net-
werk, een zinvolle dagbesteding en een veilige
woonomgeving (Nuechterlein &
Dawson,
1984
;
Van den Bosch, 1994).
De behandeling van schizofrenie bestaat uit
het geven van anti-psychotische medicijnen en
psychosociale therapieën. Medicijnen beïn-
vloeden het neurobiochemische evenwicht zo
-
dat symptomen verminderen, maar zij kunnen
de oorzaak van schizofrenie niet wegnemen.
Psychosociale therapieën zijn gericht op het
versterken van copingvaardigheden om revali-
datie of resocialisatie te kunnen realiseren. De
aandacht is daarbij gericht op het verminderen
van stressbronnen en het versterken van be-
schermende factoren (Appelo et al., 1993b, Van
den Bosch, 1993
;
Van den Bosch, 1994).
Wanneer gekozen wordt voor op rouw gerichte
interventies'moet dus rekening gehouden wor-
den met de kwetsbaarheid van patiënten met
schizofrenie.
Enkele gangbare rouwtherapieën blijken niet
geschikt voor patiënten met schizofrenie. Het
gaat dan om psychodynamisch georiënteerde
psychotherapieën en aanverwante weinig ge-
structureerde therapieën. Het gevaar bestaat
dat te veel informatie verwerkt moet worden
en te heftige gevoelens opgeroepen worden.
Deze factoren functioneren dan als nieuwe
stressbronnen die een toename van psychoti-
sche symptomen kunnen veroorzaken
(Ram-
say,
1979
;
Van den Bosch, 1994). Sommige au-
KOUW DIJ pdlIeI ILCI I 11 i.
..
S..
teurs betogen dat deze vorm van psychothera-
pie in individuele gevallen wel zinvol is, mits
aangepast aan de mogelijkheden van de patiënt
(Lewis & Langer, 1994
;
Garfield,
1995).
In de literatuur zijn globaal vier groepen inter-
venties te onderscheiden die mogelijk toege-
past kunnen worden bij patiënten met schizo-
frenie. Deze zijn:
I
Algemene interventies gericht op normale
rouw
Appelo et al. (1993a) beschrijven rouw als een
alternatieve manier om bepaald gedrag van pa-
tiënten met schizofrenie te interpreteren. Een
aantal gedragingen is op te vatten als uitingen
van normale rouw. Het gaat dan bijvoorbeeld
om uitingen van agressie, angst, passiviteit en
depressiviteit. Voor de hand liggende interven-
ties zijn dan: het tonen van begrip, het geven
van steun en het helpen structureren van het
dagelijks leven. Deze interventies komen over-
een met het ingaan op behoeften van mensen
die normale rouwgevoelens en -gedragingen
hebben (Ter Horst, 1984
;
Mitchel
&
Anderson,
1985
;
Clayton,
1990
;
Appelo et al., 1993a).
De verpleegkundige kan acceptatie bevorderen
door het geven van aandacht aan rouwgevoe-
lens en het bieden van mogelijkheden deze te
uiten. Het uiten van rouwgevoelens kan op ver-
schillende manieren: non-verbaal (tekeningen,
muziek) en verbaal (gesprekken, dagboeken)
(Kelchner Gerety & Mc Farland, 1993 Repper
et al., 1994).
Patiënten benoemen in dit verband het belang
van de volgende elementen van steunende be-
geleiding: 'er zijn', 'luisteren' en 'empathie'
(Anoniem, 1989
;
Lorencz, 1991; De Lange,
1995).
2
Gedragstherapeutische interventies
Inzichten uit de gedragstherapie kunnen toege-
past worden bij het bespreken van de handi-
caps en de gevolgen daarvan voor het dagelijks
functioneren. Het doel is tegengaan van de ont-
kenning door het verlies expliciet te benoemen
en het leren uiten van de bijbehorende emo-
ties. Dit kan door middel van
psycho-
educatie
waarin de cognitieve beperkingen benoemd
worden en de relatie met leer-, gedrags- en so-
ciale problemen. Deze worden geplaatst in de
context van de kwetsbaarheid. Verder wordt de
mogelijkheid dat nieuwe psychoses optreden
uitgelegd. De patiënt leert dat het uiten van
Verpleegkunde 1998-13, or. 2 105
In ambu]
minder
kunnen
continu
mogelijk
van een
moeilijk
1979
;
Vai
Conclus
Het
fen
patiënte
werken
verliesei
teurs va
lijk een
van het
mindere
1995
;
D
Hoe hei
bij pati
de gera
te zegge
factoren
1
Het c
rouw
dium
2
Deaf
van
2
tieve
delijk
pelo e
3 Er is
zoek
actie
tiënte
1993
Gerichi
bij pati
wenst e
In de
li
tervent
venties
lies do
tervent
en cog}
king v
Algem
op het
pleegki
Rouw bij patiënten met schizofrenie
pijnlijke emoties mogelijk is zonder over-
spoeld te worden door angst en gevoelens van
wanhoop. Het is belangrijk dat dit stapsgewijs
gebeurt en aangepast aan de draagkracht van
de patiënt. Dit vraagt van de hulpverlening
deskundigheid in het toepassen van deze inter-
venties en kennis van de ziektegeschiedenis
van de patiënt
(Ramsay,
1979
;
Appelo et al.,
1993a, Appelo et al., 1993b, De Hert, 1996).
3 Cognitief-therapeutische interventies
Cognitieve interventies zijn gericht op het
doorbreken van negatieve gedachtencirkels.
Daarnaast worden irrationele gedachten be-
sproken en nagegaan hoe deze gewijzigd kun-
nen worden in rationele gedachten. Een voor-
beeld hiervan is het benoemen van schizofre-
nie in termen van handicaps en niet als per-
soonlijkheidskenmerk. Zo kan op realistische
wijze gekeken worden naar de mogelijkheden
en de beperkingen van de individuele patiënt.
Het doel is onnodig verdriet en gevoelens van
wanhoop te voorkomen en zelfwaarde te verbe-
teren. Deze interventies kunnen zowel in indi-
viduele therapie als tijdens vaardigheidstrai-
ningen toegepast worden (Appelo et al., 1993b,
Kingdon & Turkington, 1994
;
Fowler
et al.,
1995).
4
Interventies gericht op het sociale netwerk
Het belang vaneen goed functionerend sociaal
netwerk als voorwaarde voor een goede rouw-
verwerking wordt door verschillende auteurs
genoemd. Zij geven echter niet expliciet aan
wat de kenmerken zijn van een goed functione-
rend sociaal netwerk. Het lijkt met name te
gaan om beschikbaarheid van praktische en
emotionele steun
(Ramsay,
1976
;
Ter Horst,
1984
;
Mitchel
&
Anderson,
1985).
Interventies bij patienten met schizofrenie
kunnen gericht worden op:
a
De familie
Voor patiënten met schizofrenie is van belang
dat de interactie met familieleden en vrienden
geen bron van stress is. Dit is het geval als er
een hoog niveau is van
expressed emotions,
dat optreedt in een milieu van overmatige kri-
tiek, van vijandigheid en van te grote emotio-
nele betrokkenheid
(Vaughan
et al., 1992). Ver-
laging van het niveau van
expressed emotions
kan bereikt worden door familie
-psycho
-
edu-
catie en familiemanagement, met als doel de
familie te stimuleren een omgeving te creëren
die veilig en voorspelbaar is voor de patiënt
(Goldstein,
1994).
b
De patiënt
Het is bekend dat het sociaal functioneren van
veel patiënten met schizofrenie sterk vermin-
derd is. Dit maakt het opbouwen en onderhou-
den vaneen goed sociaal netwerk niet eenvou-
dig (Van den Bosch, 1994
;
Fowler
et al., 1995;
Chafetz, 1996(. Sociaal isolement heeft een ne-
gatieve invloed op het verwerken van met de
ziekte gepaard gaand verlies (Appelo et al.,
1993a
;
Appelo et al., 1993b, De Hert, 1996).
Het trainen van sociale vaardigheden en het
stimuleren van sociale contacten is daarom
zinvol.
Enkele aandachtspunten zijn daarbij van be-
lang:
1
De contacten moeten niet een overmaat
aan
expressed emotion
veroorzaken.
2 Het aantal relaties en de frequentie van de
contacten moet te overzien zijn (Nuechter-
lein &
Dawson,
1984, Van den Bosch, 1994).
3
Het gewone alledaagse menselijke contact,
zoals bijvoorbeeld een praatje met de buren,
voorkomt gevoelens van isolement en ver-
vreemding (Anoniem, 1989
;
Lorencz, 1991
;
Chafetz, 1996).
Interventies gericht op rouwverwerking zijn
alleen zinvol als zij de copingvaardigheden van
patiënten doen toenemen en de door hen erva-
ren stress verminderen.Voor alle genoemde in-
terventies geldt daarom dat ze moeten passen
bij het individu. Dit vraagt van de hulpverlener
een grondige kennis van het ziektebeeld schi-
zofrenie, de kenmerken van rouw en de ken-
merken van de patiënt (waaronder zijn ziekte-
geschiedenis(.
Binnen
multi
-disciplinair verband kunnen af-
spraken gemaakt worden over de taakverdeling
met betrekking tot het toepassen van bepaalde
interventies. In het algemeen heeft de ver-
pleegkundige een belangrijke rol bij de (24-
uurs(observatie van de patiënt. Een toename
van angst, onrust, somberheid of psychotische
symptomen kan dan snel gesignaleerd worden
(Ramsay,
1979
;
Clayton,
1990
;
Van den Bosch,
1994
;
Van Meijel, 1995(.Verder kan de verpleeg-
kundige ruimte bieden tot het uiten en verwer-
ken van emotionele reacties op de rouwthera-
pie. Daarbij is het belangrijk dat zorg gedragen
wordt voor een veilig milieu (Kelchner Gerety
&
McFarland,
1993
;
Repper et al., 1994
;
Van
Meijel, 1995).
In ambulante situaties zullen deze interventies
minder vaak en minder diepgaand toegepast
kunnen worden. Langdurige observatie en het
continu bieden van zorg is dan immers niet
mogelijk. Dit maakt het tijdig onderkennen
van een eventuele psychotische ontregeling
moeilijk en daarmee de risio's groter
(Ramsay,
1979
;
Van den Bosch, 1994
;
Van Meijel, 1995).
Conclusies en implicaties voor onderzoek
Het fenomeen rouw is van grote betekenis hij
patiënten met schizofrenie. Het kunnen ver-
werken van de met de ziekte gepaard gaande
verlieservaringen wordt door verschillende au-
teurs van groot belang geacht. Dit zou name-
lijk een gunstig effect hebben op het beloop
van het ziekteproces en het suïciderisico ver-
minderen (Appelo et al., 1993a
;
Fowler
et al.,
1995
;
De Hert, 1996).
Hoe het fenomeen rouw er nu precies uitziet
bij patiënten met schizofrenie is op grond van
de geraadpleegde bronnen niet met zekerheid
te zeggen. Dit heeft te maken met de volgende
factoren:
1
Het conceptuele model van het fenomeen
rouw verkeert nog in een ontwikkelingssta-
dium
(Ramsay,
1976
;
Glass,
1990).
2 De afgrenzing van rouwgevoelens en -gedrag
van zowel depressieve als secundair nega-
tieve symptomen is moeilijk omdat er inhou-
delijk een overlap bestaat
(Clayton,
1990
;
Ap-
pelo et al., 1993a; Appelo et al., 1993b).
3
Er is geen gericht wetenschappelijk onder-
zoek verricht naar het fenomeen rouw als re-
actie op het interne en externe verlies hij pa-
tiënten met schizofrenie (Appelo et al.,
1993a).
Gericht onderzoek naar het fenomeen rouw
bij patiënten met schizofrenie is daarom ge-
wenst en zinvol.
In de literatuur wordt een aantal mogelijke in-
terventies beschreven. Dit zijn algemene inter-
venties (gericht op het accepteren van het ver-
lies door het geven van steun) en specifieke in-
terventies (gegrond op gedragstherapeutische
en cognitieve principes, en gericht op verster-
king van het sociale netwerk).
Algemene interventies en interventies gericht
op het sociale netwerk passen binnen de ver-
pleegkundige zorg voor patiënten met schizo-
frenie. Wanneer in multidisciplinair verband
specifieke interventies toegepast worden heeft
de verpleegkundige een belangrijke rol hij de
(24-uurs(observatie van de patiënt en het bie-
den van emotionele steun (Keichner Gerety &
McFarland,
1993
;
Repper et al., 1994
;
Van
Meijel, 1995).
Voor alle genoemde interventies geldt dat ze
aangepast moeten zijn aan de individuele situ-
atie van de patiënt en dat rekening moet wor-
den gehouden met diens kwetsbaarheid. Daar-
bij wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt
tussen intern en extern verlies (Lorencz, 1991
;
Appelo et al., 1993a
;
Appelo et al., 1993b, Lewis
& Langer, 1994
;
Fowler
et al., 1995
;
Chafetz,
1996
;
De Hert, 1996).
De verschillende auteurs veronderstellen een
positief effect van deze interventies op de ver-
werking van de verlieservaringen en als gevolg
daarvan op het beloop van het ziekteproces. Er
zijn echter geen effectstudies gedaan naar deze
interventies. Verder onderzoek op deze gebie-
den is gewenst.
Aanvaard januari 1998
Literatuur
American Psychiatric Association.
Diagnostic and
Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth
Edition. American Psychiatric Association,
Washington DC, 1994.
Anoniem.
First Person Account: How I've Managed
Chronic Mental Illness.
Schizophrenia Bulletin,
1989,15,4,635-640.
Appelo, M.T, C.J. Slooff, F.M.J.Woonings, J. Carson
&
J.W. Louwerens. Grief: Its Significance for Reha-
bilitation in Schizophrenia.
Clinical Psychology
& Psychotherapy,
1993a, 1, 1, 53-59.
Appelo, M.T, C.J. Slooff, F.M.J.Woonings, J. Carson
&
J.W.
Louwerens.
Grief: Its Significance for Reha-
bilitation in Schizophrenia.
Niet gepubliceerde
uitgave,
Groningen/Assen/
Londen,
1993b.
Bosch, RI. van den.
Schizof
renie.
Subjectieve erva-
ringen
en
cognitief onderzoek.
Bohn Stafleu Van
Loghum,
Groningen, 1993.
Bosch, R.J. van den.
Schizofrenie
en
andere functio-
nele psychotische stoornissen.
In: W. Vandereyc-
ken, C.A.L.
Hoogduin
& P.M.G. Emmelkamp
(Ed.).
Handboek psychopathologie,
iVan
Loghum
Slaterus,
Houten,
1994,
.
107-165.
Chafetz, L. The experience of Severe Mental illness;
A Life History Approach.
Archives of psychiatric
Nursing,
1996, 1, 24-31.
Clayton, P.J. Bereavement and Depression.
Journal
of Clinical Psychiatry,
1990,51,34-38.
de patiënt
loneren van
rk
vermin
-
onderhou-
iet eenvou-
t
al., 1995
;
eft
een ne-
van met de
)elo et al.,
TIert, 1996).
len en het
is daarom
hij van be-
overmaat
n.
tie
van de
(Nuechter-
ch, 1994).
ke contact,
t
de buren,
nt en ver-
encz, 1991
;
rking zijn
gheden van
rhen erva-
ioemde in-
ten passen
.1lpverlener
beeld schi-
en de ken-
zijn ziekte-
kunnen af-
dcverdeling
n bepaalde
f
t
de ver-
bij de (24-
a toename
ychotische
rd
worden
len Bosch,
e verpleeg-
en verwer-
rouwthera-
g gedragen
oer Gerety
1994
;
Van
Verpleegkunde
1998-13, nr.
2
107
Sari
Dez
gem
enei
beTh
oud
Uit
inte;
wor
,
rena
dien
heid
Vera
over
tiepi
reno
agre
dom
Rouw bij patiënten met schizofrenie
De
Hert,
M.
Suïcide bij jonge
schizofreniepatiënten.
Hypothesen
en
richtlijnen voor behandeling.
In:
M. De
Hert,
E. Thys, J. Peuskens, D. Petry, B. van
Raay (Red.).
Zin
in
waanzin.
Babylon-De
Geus,
Amsterdam, 1996,141-147.
Fowler, D., P. Garety & E.
Kuipers.
Cognitive beha-
vior therapy for psychosis: theory and practice.
Wiley & Sons Ltd, Chichester, 1995.
Garfield, D.A.S. Unbearable affect. A guide to the
psychotherapy of psychosis.
Wiley & Sons Inc.,
New York/ Chicester/ Brisbane/ Toronto/ Singa-
pore, 1995.
Glass, B.C. The role of the Nurse in Advanced prac-
tice in Bereavement Care.
Clinical Nurse Specia-
list,
1993,
7,
2, 62-66.
Goldstein, M.J. Psychoeducational and family thera-
py in relapse prevention.
Acta Psychiatra Schand.,
1994, 89 )suppl. 382), 54-57.
Herz, MI., S.J. Keith & J.P. Docherty
)Eds.)
Introduc-
tion. In: Handbook of Schizophrenia, Vol. 4: Psy-
chosocial Treatment of Schizophrenia.
Elsevier
Science Publishers, Amsterdam/ New York/ Ox-
ford, 1990.
Horowitz, M.J., N. Wilner, C. Marmar & J. Krupnick.
Pathological Grief and the Activation of Latent
Self-Images. The American Journal of Psychiatry,
1980,137,1157
-
1162.
Horst, W ter. Over
troosten
en
verdriet.
Kok, Kam-
pen, 1984.
Keichner Gerety, B. & G.K. McFarland. Anticipatory
Grieving
;
Dysfunctional Grieving. In: G.K.
McFarland & E.A. McFarlane.
Nursing diagnosis
& intervention. Mosby Inc., St. Louis, 1993, 585-
598.
Kingdon, D.G. & D. Turkington.
Cognitive-Beha-
vioural Therapy of Schizophrenia.
Lawrence
Erlbaum Associates, Publishers, Hove (UK)!
Hillside (USA), 1994.
Lange, J. de.
Theoretische kijk
op
psychiatrische ver-
pleegkunde.
In: L. de
Schepper
(Red.).
Over
psychi-
atrische verpleegkunde gesproken.
Aco, Leuven/
Amersfoort,
1995, 71-84.
Lewis, L. & K.G. Langer. Symbolization in Psycho-
therapy with Patients Who Are Disabled.
Ameri-
can Journal of Psychotherapy,
1994, 2, 231
-
239.
Lindemann, E. Symptomatology and management
of acute grief. American Journal of Psychiatry,
1944,101,141-148.
Lorencz, B.J. Becoming Ordinary
;
Leaving the Psy-
chiatric Hospital. In: J.M. Morse & J.L. Johnson
(Eds.).
The Illness Experience, Dimensions of Suf-
fering. SAGE publications Ltd., Newbury Park,
California, 1991,140-200.
McGlashan,
TH.
Aphanisis: The Syndrome of Pseu-
do-Depression in Chronic Schizophrenia.
Schi-
zophrenia Bulletin,
1982,8,1,118
-
134.
Meijel, B. van.
Inrichten
van
een therapeutisch
mi-
lieu
voor schizofrene patiënten. Een literatuurstu-
die naar
het
aandeel
van
verpleegkundigen.
Ver-
pleegkunde: Nederlands-Vlaams wetenschappe-
lijk tijdschrift voor verpleegkundigen,
1994, 9, 4,
187-196.
Mitchel, K. & H. Anderson.
Omgaan
met
verlies
en
rouw: een handreiking voor
(pastorale)
begelei-
ding.
Gottmer, Haarlem, 1985.
Nuechterlein, K.H. & M
.
E. Dawson. A Heuristic
Vulnerability/ Stress model of Schizophrenic Epi-
sodes. Schizophrenia Bulletin,
1984, 10, 2, 300-
309.
Ramsay,
RW.
Behavioural approaches to bereave-
ment. Behavioural Research & Therapy,
1976, 15,
131-135.
Ramsay,
RW Rouwtherapie.
De
gedragstherapeuti-
sche behandeling
van
pathologische rouwproble-
men.
In:
Handboek gedragstherapie,
1979, 5, b4.2,
1-35.
Repper, J., R. Ford & A. Cooke. How can nurses
build trusting relationships with people who have
severe and long-term mental health problems? Ex-
periences of case managers and their clients.
Jour-
nal of Advanced Nursing,
1994,19,1096
-
1104.
Sins, S
.
G. & J.P. Docherty. Psychosocial manage-
ment of substance abuse in schizophrenia. In:
M
.
I. Herz, S.J. Keith & J.P.Docherty
(Eds.)
Hand-
book of Schizophrenia,
Vol. 4:
Psychosocial Treat-
ment of Schizofrenia. Elseviers Science Publishers,
Amsterdam/ New York/ Oxford, 1990,339-354.
Vaughan, K., M. Doble, N. McConaghy, A. Blaszc-
zynski, A. Fox & N. Tanner. The Sydney interven-
tion trial: a controlled trial of relatives' counsel-
ling to reduce schizophrenic relapse.
Social Psy-
chiatry Psychiatric Epidemiology,
1992, 27,16
-
21.
Vries, J. de & F. Tollenaere.
Etymologisch Woorden-
boek.
Het Spectrum, Utrecht, 1993.
Summary
This article focuses on the phenomenon of grief in patients with schizophrenia and the relevance of the
phenomenon for nursing practice. First of all, the concept of grief will be described. Current knowledge
regarding grief reactions in patients with schizophrenia and the distinction between symptoms of grief
and negative symptoms associated with schizoprhenia will be described. Further, strategies for inter-
vening in the process of grief in general, and more specific for patients suffering from schizophrenia, will
be presented. These strategies are based on current knowledge regarding the vulnerability-stress
model in schizophrenia.
PM
D
OL
Eer
Inlei
In
t;
men
gest(
tenie
wijl
ze
gaan
omg
dooi
aan
met
van
*
All
Co
108
Verpleegkunde 1998-13, nr. 2