ArticlePDF Available

Abstract

For several years now, loneliness of elderly people is high on the social agenda. Senior citizens are not specifically more lonely than younger citizens, but have a more vulnerable position in society. While their needs for care increase, their social network decreases as a result of e.g. the death of partners and relatives. While new media were long considered to strengthen processes towards loneliness, currently internet and other communication tools become instruments in the fight against loneliness. The evaluation results of a recent internet-at-home pilot among chronically ill elderly citizens in the Netherlands indicate that approach can be effective.
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
19
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
TINEKE FOKKEMA EN
JAN STEYAERT
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET
COMPUTERSCHERM?
ICT als middel ter bestrijding van eenzaamheid
bij ouderen
De laatste jaren staat eenzaamheid van vooral oude-
ren hoog op de sociale agenda. Niet omdat ouderen
eenzamer zijn dan jongeren, maar vanwege hun
kwetsbare positie in onze samenleving. Terwijl de
zorgafhankelijkheid toeneemt, zien ouderen hun soci-
aal netwerk door het overlijden van dierbaren kleiner
worden. Werden de nieuwe media lange tijd gezien
als medeveroorzakers van sociale verarming, tegen-
woordig worden internet en anderecommunicatie-
middelen steeds vaker ingezet in de strijd tegen een-
zaamheid. De uitkomsten van een recent afgesloten
internet-aan-huis-proefproject bij aan huis gebonden
ouderen, wijzen in de richting dat hiermee een juiste
weg is ingeslagen.
INLEIDING
De Italiaan Giorgio Angelozzi, tachtig jaar oud en al
veertien jaar weduwenaar,plaatste in de zomer van
2004 een advertentie in een Italiaanse krant:
’Gepensioneerde leerkracht zoekt gezin dat hem als
grootvader wil adopteren. Vergoeding mogelijk’ (BBC
news, 30 augustus 2004). Daarmee staan hij en zijn
actie symbool voor de maatschappelijke uitdaging om
vereenzaming te voorkomen.
Hoewel de vergrijzing van de samenleving als een
geweldig maatschappelijk succes kan worden
benoemd (in een eeuw tijd van een levensverwachting
van ongeveer vijftig jaar naar ongeveer tachtig jaar),
wordt het veelvuldig beschreven als een probleem.
Vergrijzing wordt in één adem genoemd met vereen-
zaming, toename van gezondheidszorgkosten en
vraagtekens bij de houdbaarheid van de verzorgings-
staat.
Ook de digitalisering van de samenleving kan als een
technisch en maatschappelijk succes benoemd wor-
den. De informatie- en communicatiemogelijkheden
zijn met de komst van internet en mobiele telefoons
significant toegenomen. Het aantal huishoudens dat
toegang heeft tot nieuwe media stijgt snel, alsook de
hoeveelheid tijd die we wekelijks aan deze activiteit
besteden. In 2004 zat een computergebruiker gemid-
deld zestien uur per week achter het scherm(Otten,
2005). Toch maakt men zich ook zorgen over achter-
blijvers, over een nieuwe sociale uitsluiting op basis
van toegang tot nieuwe media (de zogenaamde ‘digi-
tale kloof’). Daarin speelt leeftijd een steeds belangrij-
kere rol (De Haan et al., 2004).
De combinatie van een vergrijzende en steeds digitale-
re samenleving geeft aanleiding tot bekommernis over
dreigende toenemende vereenzaming en erosie van
sociale netwerken. In dit artikel geven we een korte
schets van de ‘algemene beschouwingen’ op dit ter-
rein. Die worden gekenmerkt door een miskenning
Dr. C.M. Fokkema isals senioronderzoeker werkzaam bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch
instituut (NIDI) in Den Haag. Haar aandacht richt zich vooral op verouderingsvraagstukken. Een van de
onderzoeken onder haar leiding is een vergelijkend effectonderzoek naar interventies ter voorkoming en
vermindering van eenzaamheid onder ouderen.
E-mail: fokkema@nidi.nl.
Dr. J. Steyaert is lector ‘Sociale infrastructuur en technologie’ aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies
inEindhoven en research fellow aan de University of Bath, UK. Zijn aandacht gaat uit naar de dynamiek
tussen technologie en de sociale kwaliteit van de samenleving alsook technologieaanpassingen in de
sector Zorg en Welzijn. Zijn publicaties zijn beschikbaar via www.fontys.nl/sociaalplatform.
E-mail: j.steyaert@fontys.nl.
20
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
van interventiemogelijkheden. Daarom beschrijven we
in het tweede deel van dit artikel een concrete sociale
interventie die met technologie vereenzaming bij
chronisch zieke ouderen tegengaat.
MAATSCHAPPELIJKE BEWEGINGEN
ALS CONTEXT
Groeiende aandacht voor vereenzaming
Stel je voor dat een burger uit een ver continent toe-
gang krijgt tot onze media en zich op die manier een
beeld moet vormen van onze samenleving. Deze per-
soon kan bijna niet anders dan geconfronteerd wor-
den met het fenomeen van ‘de lang liggende lijken’.
Met regelmaat berichten onze kranten over doden die
lange tijd onopgemerkt in hun woning blijven liggen,
als wrang symbool van hun verdwijning uit de samen-
leving reeds voor die dood.
Als diezelfde burger uit een ver continent toegang
krijgt tot onze wetenschap en zich op die manier een
beeld moet vormen van onze samenleving, wint het
idee van een vereenzaamde samenleving aan kracht.
Auteurs als Robert Putnam (Putnam, 2000; Putnam &
Feldstein, 2003) hebben met kracht van argumenten
de erosie van het sociaal kapitaal in de Amerikaanse
maatschappij beschreven, en al te eenvoudig wordt
die analyse geprojecteerdop de Nederlandse situatie
en gekoppeld aan vereenzaming.
Als ten slotte diezelfde burger uit dat verre continent
beleidsstukken leest, wordt het idee van de vereen-
zaamde samenleving opnieuw bevestigd. Tal van
beleidsstukken van de rijksoverheid en lokale overhe-
den, rapporten van onderzoeksinstellingen en advies-
raden uit het Haagse waarschuwen voor de zwakker
wordende sociale netwerken en toename van een-
zaamheid. Zo kondigde staatssecretaris Ross ter gele-
genheid van vijftig jaar welzijnsbeleid vanuit de rijks-
overheid (Den Haag, 2002) aan eenzaamheid als pro-
minent thema op de agenda te willen plaatsen.
Veel van deze sterke aandacht voor vereenzaming is
gekoppeld aan de zogenaamde gezinsverdunning.
Daarmee wordt verwezen naar het steeds kleiner wor-
den van het aantal personen waarmee we een huis-
houden vormen. Die ontwikkeling kan via administra-
tieve gegevens vrij nauwkeurig in beeld worden
gebracht. Het is duidelijk dat de Nederlander, en in
uitbreiding daarvan de westerling, de afgelopen eeuw
in steeds kleinere huishoudens is gaan leven. Er is een
stijging van het percentage eenpersoonshuishoudens
in het totaalaantal huishoudens (van 10% in 1950
naar 34% in 2004) en een daling van het gemiddelde
aantal personen in een huishouden (van 3,93 perso-
nen in 1950 naar 2,28 in 2004) (tabel 1). De voor-
spelling is dat deze trend zich nog tot 2035 voortzet,
en er dan sprake is van ongeveer gemiddeld 2,1 per-
sonen per huishouden. Tegen die tijd zal Nederland
3,5 miljoen alleenstaanden hebben, bijna een miljoen
meer dan nu (Nicolaas, 2005).
Naast gezinsverdunning wordt de sterkereaandacht
voor vereenzaming gevoed door de maatschappelijke
ontwikkeling van individualisering. Moderne burgers
geven hun leven steeds minder invulling vanuit vaste
kaders, maar maken er hun eigen project van.
Traditionele kaders vanuit kerk of traditie zijn minder
bindend en de diversiteit van leefstijlen neemt toe.
Het collectieve karakter van het dagelijks leven wordt
Tabel 1 Gezinsverdunning in Nederland, 1950-2004
1950 1960 1970 1980 1990 2000 2004
eenpersoonshuishoudens
(als percentage van totaal
aantal huishoudens) 10 12 17 22 30 33 34
gemiddeld aantal personen
per huishouden 3,93 3,56 3,21 2,78 2,42 2,30 2,28
aantal huishoudens
(*1.000) 2.535 3.171 3.986 5.006 6.061 6.801 7.052
Bron: CBS statline (De Hartet al., 2002:34)
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
21
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
minder en ingeruild voor meer individualiteit en per-
soonlijke vrijheid. Over de mate waarin burgers inder-
daad gebruikmaken van de volle bandbreedte van
keuzemogelijkheden, of toch maar kiezen voor de
kudden, bestaat discussie (Duyvendak & Hurenkamp,
2004; Feijter et al., 2003; Schnabel, 2004:53-56).
Temidden van de door gezinsverdunning en individu-
alisering gevoede aandacht voor vereenzaming ont-
staan twee mythes, te weten dat eenzaamheid toe-
neemt met de leeftijd, en dat er nu meer eenzaamheid
is dan vroeger. Bij beide kunnen de nodige vraag-
tekens worden geplaatst.
In de bevolkingsenquête van de gemeente Eindhoven
en de gezondheidspeiling van de GGD is al enkele
malen de eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld
(De Jong Gierveld & Kamphuis, 1985) opgenomen.
Dat maakt het mogelijk om zowel de verdeling van
eenzaamheid over de bevolking als de evolutie in de
tijd in beeld te brengen. Daaruit blijkt dat eenzaam-
heid niet samenhangt met ouderdom, maar op elke
leeftijd voorkomt en dat er in de tijd eerder een ont-
wikkeling is naar minder eenzaamheid in de samenle-
ving dan een toename (Linders, 2004). Ook andere
onderzoeken plaatsen vraagtekens bij het in de media
al te snel aangebrachte verband tussen eenzaamheid
en leeftijd, en wijzen op het bestaan van diverse risi-
cofactoren zoals partnerverlies, verslaving, geringe
sociale competenties of sociale uitsluiting (Hortulanus
et al., 2003; Machielse, 2003; Raad voor Maat-
schappelijke Ontwikkeling, 1997).
Uit die observaties moet niet de conclusie worden
getrokken dat de aandacht voor eenzaamheid dan
onterecht is, en we onze energie beter in andere
maatschappelijke vraagstukken kunnen investeren.
Een extra element in de discussie is immers het toege-
nomen inzicht in de maatschappelijke kosten van ver-
eenzaming. Het is niet zomaar een element van per-
soonlijke levensstijl of persoonlijk noodlot, maar er zijn
ook gevolgen voor de samenleving aan verbonden.
Deze situeren zich onder meer op het terrein van
gezondheid(szorg), maatschappelijke participatie,
sociale steun en zelfredzaamheid. Zo blijken eenzame
personen vaker last te hebben van lichamelijke en
geestelijke klachten en worden zij gekenmerkt door
een bovengemiddeld gebruik van medicijnen en pro-
fessionele zorg.
Sociaal isolement is daarom geen privéprobleem, maar
een maatschappelijk vraagstuk dat sociaal beleid en
sociale interventies rechtvaardigt (Fokkema & De Jong
Gierveld, 2003; Halpern, 2005; Hortulanus et al.,
2003). En vanuit dit perspectief van de maatschappe-
lijke nuttigheid van sociale netwerken voor gezond-
heid en sociale steun is het wel verklaarbaar waarom
met name eenzaamheid bij ouderen zo sterk in de
belangstelling staat. Ouderen zijn niet bovengemid-
deld eenzaam, maar hebben wel bovengemiddeld
zorg nodig, en juist dan wreekt eenzaamheid zich
door afwezigheid van sociale steun en is er meer for-
mele hulp nodig.
Digitalisering en sociale netwerken
In de dagen dat internet nog jong en onbekend was,
werden wilde toekomstbeelden geschetst van wat
door dit medium allemaal op ons afkwam. Auteurs als
HowardRheingold hielden begin jaren negentig een
warm pleidooi voor bovenlokale virtuele gemeen-
schappen op basis van gedeelde interesses, zoals ‘The
Well’ (Rheingold, 1993) of digitale dorpen en wijken
zoals BlacksburgElectronic Village op www.bev.net
(Cohill & Kavanaugh, 1997). Anderen maakten zich
ernstige zorgen over de invloed van internetgebruik
op onze sociale netwerken. Zo schreef McClelland, in
1994 in The Guardian:Just as TV produces couch
potatoes, so on-line culture creates mouse potatoes,
people who hide from real life and spend their whole
life goofing off in cyberspace.’
Een reeks sociaal-wetenschappelijk onderzoek heeft
het vraagstuk rond internet en sociale netwerken
gelanceerd en van de nodige nuanceringen voorzien
(Steyaert, 2003). Opvallend daarin is dat de onder-
zoeksgroep die eerst grote weerklank vond met de
observatie dat gebruik van internet leidde tot verar-
ming van sociale netwerken (Kraut et al., 1998), later
op basis van nieuwere gegevens die uitspraak herriep
(Kraut et al., 2002). Daarbij speelde een rol dat in de
tussentijd veel meer mensen gebruikers van internet
waren geworden en men dus niet meer de noodzaak
had om zijn internetcontacten buiten het bestaande
sociale netwerk te zoeken. Meteen is daarmee aange-
22
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
geven dat nieuwe media geen revolutionaire omslag
in sociale contacten veroorzaken, maar vooral een
aanvulling zijn op bestaande communicatiemethoden
binnen sociale netwerken. De groep mensen waarmee
je mailt is grotendeels dezelfde als waarmee je ook
belt en waarmee je ook ontmoetingen hebt. Sociale
netwerken op internet staan niet los van andere socia-
le netwerken.
Elders hebben we reeds gewezen op de armoede van
zowel utopische als dystopische standpunten (Steyaert
&De Haan, 2001) en hoe beide terrein verliezen, nu
via onderzoek de complexe relatie tussen technologie
en sociale kwaliteit van de samenleving wordt aange-
toond. Gemeenschappelijk kenmerk van de utopische
en dystopische uitspraken over technologie is hun
miskenning van de maakbaarheid van technologie en
de wijze waarop die wordt toegepast. In beide bena-
deringen gaat men uit van een soort ‘weer’benade-
ring: het regent of de zon schijnt, daar kan je weinig
aan veranderen. Het is nuttiger die weersbenadering
te vervangen door een sociaal-constructivistische
benadering van de relatie tussen technologie en
samenleving, waarin wederzijdse beïnvloeding en
maakbaarheid centraal staan. Dat geeft ook ruimte
voor de verklaring van de maatschappelijke zoektocht
naar sociale toepassingen van nieuwe media, zoals in
de digitale broedplaatsen (Steyaert&Linders, 2004)
en de zogenoemde ‘sociale software’.
Internet als Viagra voor sociale netwerken
Sociale software laat zich omschrijven als die toepas-
singen die gebruikers met elkaar laten communiceren,
het zijn toepassingen gericht op het vergroten van
sociaal kapitaal (Davies, 2003). De instrumenten die
we gebruiken voor individueel gebruik van internet,
zoals een webbrowser en e-mailsoftware, kunnen
daarbij van dienst zijn. Maar er is ook sprake van spe-
cifieke toepassingen die op internet sociale hangplek-
ken organiseren. In chronologische volgorde kan daar-
bij onderscheid worden gemaakt tussen:
*discussielijsten:discussielijsten vormen, wellicht
als oudste vorm van groepsgebruik van internet,
eenvoudige instrumenten om mensen op basis
van e-mail, los van tijd en plaats, met elkaar te
laten communiceren. Het zijn hangplekken met
een gedeelde interesse als aangrijpingspunt, gaan-
de van zware levensbeschouwelijke of academi-
sche vragen over dagelijkse bezigheden tot esote-
rische thema’s als aromatherapie of het belang
van de zeehondenkweek in de westelijke Sahara.
*virtuele ‘kantoor’ruimtes:platformen voor discus-
sielijsten zijn de afgelopen jaren doorgegroeid en
bieden aanvullende functionaliteiten, zoals een
gezamenlijke agenda, een fotoboek of een archief
van documenten. De daartoe benodigde accom-
modatie is in ruil voor het ontvangen van wat
reclame gratis beschikbaar bij Yahoo Groups,
CommunityZero en vele anderen.
*chatruimte of IRC:discussielijsten en virtuele kan-
toorruimtes hebben gemeenschappelijk dat de
deelnemers niet op hetzelfde tijdstip hoeven deel
te nemen. Chatruimtes werken daarentegen wel
met op hetzelfde tijdstip aanwezige deelnemers.
Communicatie gaat daardoor veel sneller en
bestaat uit korte zinnen. Terwijl virtuele kantoor-
ruimtes vergeleken kunnen worden met vergade-
ringen, zijn chatruimtes meer de gesprekken aan
de bar: korter, informeler, weinig gestructureerd,
meerdere sprekers tegelijk. Plekken als
www.chatplaza.nl of www.chat-xpress.nl bieden
daarvoor de virtuele accommodatie aan. Wellicht
dat diffusie van breedband-internetverbindingen
toepassingen populair maakt om niet alleen via
tekst maar ook via beeld te ‘chatten’.
*wie kent wie:geïnspireerd door de theorie van
Stanley Milgram dat iedereen in maximaal zes
stappen verwijderd is van iedere andere huidige
bewoner van de aarde (de zogenoemde six
degrees of seperation), zijn er diverse toepassin-
gen ontstaan die gebruikers in staat stellen hun
sociale netwerk in kaart te brengen en uit te brei-
den via een soort hink-stapsprong naar vrienden
van vrienden. Daartoe horen de bekende toepas-
singen www.orkut.com en www.friendster.com.
*van virtuele naar fysieke ontmoetingen:alle digi-
tale hangplekken delen de eigenschap virtuele
contacten te vereenvoudigen en daarmee het
gevaar face-to-face-contacten te verminderen.
Recentelijk zijn er nieuwe initiatieven om virtuele
contacten te vertalen naar fysieke, ‘echte’ ont-
moetingen, zoals www.meetup.com.
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
23
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
Deze instrumenten worden in verschillende combina-
ties en aangevuld met de ‘traditionele’ toepassingen
van e-mail en websites toegepast om virtueel sociaal
kapitaal te organiseren. Daarbij gaat het bijvoorbeeld
om contacten op straatniveau (www.versailleslaan.nl),
op wijkniveau (www.wijkinfo.nl), opsporen van oude
contacten uit vroegere woonplaatsen
(www.rotterdammers.nl) of vroegere studieplaatsen
(www.vriendentrefpunt.nl of www.schoolbank.nl).
Daar waar de fysieke leefwereld een teloorgang kent
van ‘derde plaatsen’ (Oldenburg, 1999) waar mensen
elkaar naast huishouden en werk (eerste en tweede
plaatsen) kunnen ontmoeten, zien we een toename
van virtuele derde plaatsen, digitale hangplekken waar
internetgebruikers elkaar treffen.
Dergelijke toepassingen van internet worden instru-
menten waarmee de burger zijn sociaal netwerk kan
opbouwen en onderhouden. Daarmee sluiten ze aan
bij de al langer ingezette modernisering van sociale
netwerken, van sterk geografisch geconcentreerde en
dichte netwerken naar ‘networked individualism’
(Boase & Wellman, 2006 (in druk); Wellman et al.,
2002). En daarmee zijn we terug bij de eerderge-
noemde individualisering, en de behoefte om als bur-
ger zelf aan sociale netwerken te bouwen, eerder dan
ze als gegevenheid te vooronderstellen.
EENZAAMHEIDSINTERVENTIE
Uit het voorgaande blijkt dat vereenzaming niet nood-
zakelijk toeneemt maar wel een groter soortelijk
gewicht krijgt op de sociale agenda. Bovendien is op
te maken dat de digitalisering van de leefwereld geen
eenduidige invloed heeft op de kwaliteit van sociale
netwerken en eenzaamheidsgevoelens. Ten slotte
blijkt dat de benadering van die invloed van digitalise-
ring vanuit een deterministisch standpunt weinig ople-
vert. Een benadering vanuit een sociaal-constructitivis-
tisch perspectief is vruchtbaarder, en laat ruimte voor
sociale interventies.
Met deze zaken in het achterhoofd en ter bevordering
van maatschappelijke participatie van kwetsbare oude-
ren, startte SeniorWeb Eindhoven, in samenwerking
met de plaatselijke afdelingen van De Zonnebloem en
het Rode Kruis, in augustus 2001 het kleinschalige
internet-aan-huis-project ‘Esc@pe…als je wereld klei-
ner wordt’ (in het vervolg: Esc@pe).1Vijftien vijftig-
plussers zonder enige computerervaring en door chro-
nische ziekte of handicap aan huis gebonden, kregen
voor een periode van drie jaar een pc met toebehoren
(waaronder internetverbinding, monitor, speakers en
een printer) kosteloos in bruikleen thuis. Om hen
wegwijs te maken in de digitale wereld, kregen zij
eerst vijf computerlessen van telkens twee uur aan
huis, verzorgd door ervaren vrijwilligers van
SeniorWeb. In deze lessen werden de beginselen van
het gebruik van de computer en de geheimen van
e-mailen en internet aangeleerd. Verdere begeleiding
en ondersteuning waren in handen van hun vaste
bezoekvrijwilliger van respectievelijk De Zonnebloem
en het Rode Kruis. Daarnaast konden de deelnemers
kosteloos een beroep doen op de helpdesk van
SeniorWeb en het later in het leven geroepen POTS
(Periodiek en Trouble Shooting)-team.
De centrale vraag van het project luidde: ‘Draagt pc-
en internetgebruik positief bij aan de bestrijding van
eenzaamheidsgevoelens bij vijftigplussers die aan huis
gebonden zijn?’ Het project had een experimenteel
karakter. Omdat van tevoren niet kon worden uitge-
sloten dat het computeren en internetten zou leiden
tot verhoogde in plaats van een reductie in eenzaam-
heid en vanwege financiële redenen beperkte het pro-
ject zich tot vijftien deelnemers. Om het effect op
eenzaamheid vast te stellen, is het project vergezeld
gegaan met een kwalitatief én kwantitatief onderzoek.
Aan zowel de deelnemers als de vaste bezoekvrijwilli-
gers is na afloop van het project onder meer gevraagd
naar hun ervaren (eenzaamheids)effecten. Daarnaast
zijn diepte-interviews gehouden met vier deelnemers,
twee projectuitvoerders en de projectleider. Uniek aan
het project is echter dat het effect op eenzaamheid
ook kwantitatief is vastgesteld door de eenzaamheids-
gevoelens van de deelnemers op drie momenten te
meten: vlak voor de start (voormeting), ongeveer
twee jaar daarna (tussenmeting) en direct na afloop
(nameting; drie jaar na de start) van het project, en
deze gegevens te vergelijken met een controlegroep.
Een dergelijke exercitie is naar ons weten niet eerder
in Nederland uitgevoerd. Eerdere studies naar de al
dan niet eenzaamheidsreducerende werking van pc-
en internetgebruik bij ouderen waren kwalitatief van
24
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
aard (waaronder Klumper, 2000; 2002). Van in het
buitenland gehouden effectmetingen zijn de uitkom-
sten overigens niet altijd positief. Zo is er geen signifi-
cant verschil in verandering van eenzaamheid gevon-
den tussen ouderen die vijf maanden een internettrai-
ning en -toegang hebben gekregen en ouderen die
voor deze interventie op de wachtlijst stonden (White
et al., 2002). Uit een longitudinale studie van Kraut et
al. (1998) bleek het internetgebruik door ouderen
zelfs een toename van eenzaamheid tot gevolg te
hebben, hoewel deze bevinding later is herzien (Kraut
et al., 2002).
Onderzoekspopulatie
Werving van de deelnemers geschiedde via de be-
zoekvrijwilligers van het Rode Kruis en De Zonne-
bloem. Zij konden ouderen voordragen die voldeden
aan de volgende criteria: (1) alleenwonend; (2) weinig
mogelijkheden om naar buiten te gaan en langs die
weg contact met anderen te hebben; (3) bezoek krij-
gen van een van de betrokken instanties; (4) nog
geen gebruikmaken van pc en internet, maar daar niet
negatief tegenover staan; (5) in staat zijn een stan-
daard-pc te bedienen; (6) in voldoende mate kunnen
zien en horen; en (7) bereid zijn aan het onderzoek
deel te nemen.
Aan de hand van de door de bezoekvrijwilligers inge-
vulde formulieren, werden uit de 22 voorgedragen
kandidaten de eerste vijftien deelnemers geselecteerd.
De niet-geselecteerden kwamen op een reservelijst te
staan. Dit was zeker geen overbodigheid. De gekozen
doelgroep bleek een zeer kwetsbare te zijn. Van de
vijftien deelnemers bij de startvan het project waren
bij de afsluiting nog slechts acht overgebleven. Zeven
van de oorspronkelijke deelnemers hebben het project
niet afgemaakt vanwege overlijden (3x), reuma (1x),
te veel moeite met het leren omgaan met de pc (1x),
verhuizing (1x) en ‘een beter alternatief(1x). Zes
nieuwe deelnemers van de reservelijst werden toege-
voegd, van wie er weer twee voor het einde van het
project kwamen te overlijden. Zodoende waren er in
totaal negen uitvallers en werd het project met twaalf
deelnemers afgesloten. De resultaten beperken zich
tot deze twaalf personen, in het vervolg kortweg de
interventiegroep genoemd.
De gemiddelde leeftijd van de interventiegroep bij de
start van het project is 66 jaar, waarvan zeven perso-
nen ouder zijn dan 65. Elf deelnemers zijn vrouw.
Twee deelnemers zijn door het selectiecriterium
‘alleenwonend’ geglipt: één vrouw is gehuwd en
woont samen met haar partner en de mannelijke deel-
nemer woont bij zijn zus. Zes deelnemers hebben
lagere school afgerond. Eén deelnemer heeft lager
beroepsonderwijs voltooid. De overige vijf deelnemers
hebben middelbaar of hoger (beroeps)onderwijs met
een diploma afgerond.
Omdat het praktisch niet haalbaar was een controle-
groep op te zetten, is gebruikgemaakt van een zoge-
naamde virtuele controlegroep die is samengesteld uit
de respondenten van het Digistein-onderzoek 2002 en
2004 (Steyaert & Linders, 2004). Dit onderzoek maakt
onderdeel uit van de inwonersenquête van de
Gemeente Eindhoven. In 2002 hebben 1461
Eindhovenaren in de leeftijdsgroep 15-84 aan deze
enquête deelgenomen. Uit deze onderzoeksgroep
konden slechts veertien personen worden geselecteerd
die (1) ook in 2004 de enquête hebben ingevuld, (2)
in 2002 vijftig jaar of ouder waren, (3) tot aan het
einde van het project Esc@pe nimmer gebruik hebben
gemaakt van pc en internet en (4) bij de eerste onder-
vraging tot de (zeer) sterk eenzamen behoorden.2
De controlegroep verschilt niet noemenswaardig met
de interventiegroep voor wat betreft leeftijd en oplei-
dingsniveau. Ten tijde van de voormeting ligt de
gemiddelde leeftijd van de controlegroep op 68 jaar,
waarvan negen van de veertien controlepersonen
ouder zijn dan 65. Zes personen binnen de controle-
groep hebben middelbaar of hoger (beroeps)onderwijs
voltooid. De controlegroep wijkt wel af voor wat
betreft sekse en leefvorm. Van de controlegroep is de
helft man en niet minder dan eenderde woont samen
met een partner.
Metingen en meetinstrument
De voormeting, ook wel nulmeting (T0) genoemd, bij
de interventie- en controlegroep vond plaats in sep-
tember 2001 respectievelijk september 2002. De daar-
opvolgende effectmetingen werden voor de interven-
tiegroep afgenomen in november 2003 en september
2004. Zes deelnemers uit de interventiegroep zijn later
toegevoegd ter vervanging van personen die vóór de
tussenmeting reeds waren uitgevallen; twee van deze
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
25
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
zes hebben helaas ook de eindstreep niet gehaald.
De voormeting van deze personen vond plaats in
respectievelijk augustus 2002, oktober 2002, februari
2003 en oktober 2003. Bij de controlegroep is, naast
een voormeting, alleen een nameting gehouden in
september 2004.
De mate van eenzaamheid werd in elk van de waar-
nemingen gemeten met behulp van de eenzaamheids-
schaal (De Jong Gierveld & Kamphuis, 1985). Deze
schaal bestaat uit elf uitspraken over aspecten die te
maken kunnen hebben met eenzaamheid maar waarin
het woord ‘eenzaam’ of ‘eenzaamheid’ niet voorkomt,
te weten:
1 Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik
met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan.
2 Ik mis een echt goede vriend of vriendin.
3 Ik ervaar een leegte om me heen.
4Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van
narigheid kan terugvallen.
5 Ik mis gezelligheid om me heen.
6Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt.
7 Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan ver-
trouwen.
8 Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw
verbonden voel.
9Ik mis mensen om me heen.
10 Vaak voel ik me in de steek gelaten.
11 Wanneer ik daar behoefte aan heb kan ik altijd bij
mijn vrienden terecht.
De antwoordmogelijkheden zijn: ja! (=ja, geheel mee
eens), ja, min of meer, nee, en nee! (=nee, geheel
mee oneens). Het niet instemmen met de vijf positief
geformuleerde items (de antwoorden ‘nee!’, ‘nee’ en
‘min of meer’ op de items 1, 4, 7, 8 en 11) en het
instemmen met de zes negatief geformuleerde items
(de antwoorden ‘ja!’, ‘ja’ en ‘min of meer’ op de items
2, 3, 5, 6, 9 en 10) wordt indicatief geacht voor het
ervaren van eenzaamheid. Sommatie van het ant-
woord op de elf items levert een schaalscore op die
van 0 tot 11 loopt. Hoe hoger de score, des te eenza-
mer men is.
Resultaten
Tabel 2 toont de belangrijkste uitkomsten van het
kwantitatieve onderzoek. Hieruit valt ten eerste op te
maken dat Esc@pe een geslaagd experiment is
geweest: eenzaamheidsgevoelens zijn, betrouwbaar
gemeten, aanzienlijk minder geworden onder de deel-
nemers. Bij de start van het project lag de gemiddelde
eenzaamheidsscore voor de interventiegroep op 8,1.
Dit is zeer hoog: een score van 3 of hoger is indicatief
voor de aanwezigheid van eenzaamheid (de Jong
Gierveld, 1999). Gedurende het project zijn de een-
zaamheidsgevoelens onder de deelnemers van Esc@pe
duidelijk afgenomen. Na bijna twee jaar (T0-T1) is de
totaalscore op de eenzaamheidsschaal significant
(t=2,20, p=0,050) verminderd: van 8,1 (sd=2,4) naar
6,7 (sd=3,6). Deze reductie in de eenzaamheidsscore
is na drie jaar (T0-T2) nog steeds significant (t=2,79,
p=0,018) en de gemiddelde eenzaamheidsscore daalt
tot 5,8 (sd=3,9). In de controlegroep is weliswaar ook
een afname van eenzaamheid tussen de twee meet-
momenten te constateren, van 8,21 (sd=1,9) tot 7,5
(sd=2,6), maar deze is niet significant.
Vergelijking van de gemiddelde reductie in de een-
zaamheidsscore tussen beide groepen laat zien dat de
deelnemers van Esc@pe succesvoller zijn geweest om
hun eenzaamheidsgevoelens te verminderen. De
gemiddelde verschilscoretussen T0-T2 van de inter-
ventiegroep op de eenzaamheidsschaal is -2,33
(sd=2,9), terwijl voor de controlegroep een afname
geldt van –0,71 (sd=2,0). De afname in de interven-
tiegroep is daarmee gemiddeld groter in vergelijking
tot de controlegroep, hoewel dit verschil net niet sig-
nificant is (t=1,67, p=0,108).
De eenzaamheidsreducerende werking van Esc@pe
wordt bevestigd door uitkomsten van het kwalitatieve
onderzoek. Zo is de meerderheid van de vaste
bezoekvrijwilligers van oordeel dat Esc@pe heeft
geleid tot vermindering van eenzaamheidsgevoelens
bij hun deelnemers. Uit de evaluatieformulieren van
de deelnemers blijkt verder dat Esc@pe aan hun ver-
wachtingen (met name de verwachting dat internet
een drempelverlagend medium is om nieuwe contac-
ten aan te gaan en bestaande contacten te onderhou-
den) heeft voldaan dan wel hun verwachtingen heeft
overtroffen. Daarnaast konden de deelnemers veel
meer plus- dan minpunten van het project noemen.
De vaakst genoteerde positieve ervaringen zijn achter-
26
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
eenvolgens (a) het leren werken met de computer, (b)
contacten met anderen (familie, kennissen en andere
Esc@pe-deelnemers) en (c) toegang tot informatie en
entertainment. Uit de evaluatieformulieren van de
vaste bezoekvrijwilligers en de diepte-interviews met
betrokkenen zijn nog andere positieve ervaringen aan
het licht gekomen, zoals (a) ondersteuning van en het
weer oppakken van hobby’s, (b) het hebben van een
daginvulling, en (c) het ophalen van talen. De belang-
rijkste positieve ervaring is echter de constatering dat
deelname aan Esc@pe vaak het zelfvertrouwen heeft
versterkt. In het begin was er een zekere angst voor
het onbekende: zal het ooit lukken een e-mailtje te
versturen? Omdat de pc en internetverbinding gratis
werden aangeboden, wilden ze het wel proberen.
Toen zij eenmaal het computeren steeds meer onder
de knie kregen, ervoeren zij dit als een overwinning
en waren zij trots op zichzelf.
Ten tweede is duidelijk uit de tabel af te lezen dat de
hoger opgeleiden (personen die een opleiding hebben
genoten op het niveau van middelbaar algemeen
onderwijs of hoger) meer profijt hebben gehad van de
aangeboden interventie dan de lager opgeleiden
(basis- en lager beroepsonderwijs). De gemiddelde
afname op de eenzaamheidsschaal tussen de voor-en
nameting is in de groep hoogopgeleiden significant
(t=1,99, p=0,074) groter dan in de laagopgeleide
groep: 4 tegenover 1,14 punten. Hoger opgeleiden
schrijven misschien makkelijker een e-mail op de com-
puter, zijn vaker het Engels machtig, hebben sneller de
digitale vaardigheden onder de knie en/of hebben
meer geleerd van de computerlessen zodat ze meer
met de pc hebben kunnen doen. Bij de controlegroep
daarentegen is geen sprake van een significant ver-
schil in eenzaamheidsreductie naar opleidingsniveau:
de lager opgeleiden hebben een afname van gemid-
deld 1,25 punten op de eenzaamheidsschaal, terwijl er
zich geen wijziging in de gemiddelde eenzaamheids-
score heeft voorgedaan bij de hoogopgeleiden.
SAMENVATTING EN DISCUSSIE
Maatschappelijke ontwikkelingen in de eigen tijd wor-
den dikwijls geassocieerd met een imago van onveran-
derlijkheid, van ongestuurdheid. Zowel utopische als
dystopische voorspellingen worden gemaakt over de
te verwachten effecten. Een dergelijke houding
negeert de ruimte voor beleid en sociale interventie.
In dit artikel wordt beschreven hoe die ruimte voor
sociale interventie wel opgezocht en geëvalueerd kan
worden. Op het snijvlak van maatschappelijke ontwik-
kelingen van vermeende vereenzaming en digitalise-
ring van de samenleving, is het experiment Esc@pe
opgezet om juist met behulp van technologie ouderen
uit de eenzaamheid te halen. Technologie is immers
niet alleen een medium voor informatieverwerking of
amusement, maar opent krachtige communicatie-
mogelijkheden.
Tabel 2 Gemiddelde scores van de deelnemers aan Esc@pe (n=12) en de controlegroep (n=14) op de een-
zaamheidsschaal gedurende de 3 respectievelijk 2 meetmomenten naar opleidingsniveau
T0 T1 T2 verschil T0-T11verschil T0-T21
interventiegroep:
laag opgeleid 7,57 6,57 6,43 -1,00 -1,14
hoog opgeleid 8,80 6,80 4,80 -2,00 -4,00**
totaal 8,08 6,67 5,75 -1,42*-2,33**
controlegroep:
laag opgeleid 8,88 7,63 -1,25
hoog opgeleid 7,33 7,33 0,00
totaal 8,21 7,5 -0,71
T0=nulmeting september 2001 (experimentele groep incl. vervangers) resp. september 2002 (controlegroep);
T1=tussenmeting november 2003;
T2=eindmeting september 2004.
1De negatieve cijfers impliceren een reductie van eenzaamheid
*p<0,10; **p<0,05.
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
27
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
Het experiment lijkt te hebben gewerkt. De deel-
nemers zijn over het algemeen tevreden over het aan-
gebodene. In drie jaar tijd hebben zij, vergeleken met
de controlegroep, significant minder last van een-
zaamheidsgevoelens. Deze daling in eenzaamheid
wordt ook beaamd door hun omgeving. Toch mag
hieruit niet worden geconcludeerd dat een internet-
aan-huis-project hét middel is ter bestrijding van een-
zaamheid voor aan huis gebonden ouderen. De een-
zaamheid bij de deelnemers is weliswaar significant
verminderd, maar deze verbetering blijkt niet afdoen-
de: de interventiegroep als geheel bevindt zich met
een score van 5,8 ook na beëindiging van de inter-
ventie ver boven de grens van afwezigheid van een-
zaamheid (score van minder dan 3). Verder zijn het
vooral de hoger opgeleide deelnemers bij wie sprake is
van een eenzaamheidsreductie. Hoewel mag worden
verwacht dat de interventie geschikter is voor hoger
opgeleiden, kan het verschil in eenzaamheidsreductie
naar opleidingsniveau nog door een andere reden zijn
veroorzaakt. Bij aanvang van de interventie waren de
hoger opgeleiden gemiddeld eenzamer dan de lager
opgeleiden: 8,8 tegenover 7,6. Met andere woorden,
bij de hoger opgeleiden was de meeste ruimte voor
verbetering. De volgende uitdaging is om met aanvul-
lende maatregelen het eenzaamheidseffect te vergro-
ten. Hierbij kan men denken aan het ter beschikking
stellen van anderecommunicatietechnieken (zoals
chatten) en hulpmiddelen, en het verbeteren van
sociale vaardigheden en omgangsvormen waardoor
het leggen van nieuwe contacten wordt vergemakke-
lijkt.
Ten slotte zijn nog twee methodologische kantteke-
ningen bij de effectmeting te plaatsen, te weten het
geringe aantal personen dat met het effectonderzoek
heeft meegedaan en de niet-optimale matching van
de interventiegroep met de controlegroep, zowel wat
betreft de achtergrondkenmerken van de responden-
ten als de meetmomenten. Hoewel niet waarschijnlijk,
kan door het laatste niet met zekerheid worden vast-
gesteld dat de gevonden eenzaamheidsreductie onder
de deelnemers is toe te schrijven aan de interventie en
niet aan toeval. Soortgelijke projecten met een groter
aantal deelnemers en een goed vergelijkbare controle-
groep zijn derhalve zeer gewenst.
DANK
Het project Esc@pe is bedacht door SeniorWeb
Eindhoven en mogelijk gemaakt door financiële steun
van de Gemeente Eindhoven, het Nationaal Fonds
Ouderen Hulp, het VSB Fonds, CZ Zorgverzekeringen,
Toshiba Computers, Mior automatisering en de
Stichting Sluyterman van Loo. Het projectteam
bestond uit de projectleider vanuit SeniorWeb,
vertegenwoordigers van het Rode Kruis en
De Zonnebloem, Gemeente Eindhoven: Dienst
Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en
Bestuursinformatie en Onderzoek (BIO), GGD en
Welzijnsorganisatie Loket Welzijn. Het effectonder-
zoek werd uitgevoerd door de Vrije Universiteit,
Afdeling Toegepaste Gerontologie, te Amsterdam.
Hierbij heeft begeleiding plaatsgevonden vanuit BIO,
het lectoraat ‘Sociale infrastructuur en technologie’
van de Fontys Hogescholen en het Nederlandse
Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) te
Den Haag.
NOTEN
1Een uitvoerige beschrijving van de interventie is te
vinden in Steyaert(2004).
2Het criterium voor (zeer) sterk eenzame respon-
denten was een scorevan 5 punten of hoger op
de eenzaamheidsschaal (zie ‘Metingen en meet-
instrument’). Matching op grond van nog andere
kenmerken, waaronder leeftijd, geslacht, leefvorm
en opleidingsniveau, was wenselijk maar niet
mogelijk: te weinig controlepersonen zouden dan
overblijven.
LITERATUUR
Boase, J. & B. Wellman (2006, in druk) Personal rela-
tionships, on and off the internet. In D. Perlman &
A. Vangelisti (red.) Handbook of personal rela-
tions.Cambridge: Cambridge University Press.
Cohill, A. & A. Kavanaugh (1997) Community
networks: lessons from Blacksburg, Virginia.
Norwood, MA: Artech House Publishers.
Davies, W. (2003) You don't know me, but. social
capital and social software.London: iSociety and
the Work Foundation.
Duyvendak, J. W. & M. Hurenkamp (red.) (2004)
28
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
Kiezen voor de kudde, lichte gemeenschappen en
de nieuwe meerderheid.Amsterdam: Van
Gennep.
Feijter, H., T. Fokkema & D. Manting (red.) (2003)
Keuzevrijheid in de levensloop, spanning tussen
individu en maatschappij? Bevolking en Gezin
32(2). Den Haag: NIDI.
Fokkema, T. & J. de Jong Gierveld (2003)
Eenzaamheidsinterventies onder ouderen: Praktijk
en wetenschap bundelen de krachten. Gerõn,
Tijdschrift voor Sociale Gerontologie 5,54-59.
Haan, J. de, O. Klumper & J. Steyaert (red.) (2004)
Surfende senioren, kansen en bedreigingen van
ict voor ouderen.Den Haag: Academic Press.
Halpern, D. (2005) Social capital.London: Polity
Press.
Hart, J. de, F. Knol, C. Maas-de Waal & T. Roes
(2002) Zekerebanden. Sociale cohesie, leefbaar-
heid en veiligheid.Den Haag: SCP.
Hortulanus, R., J.E.M. Machielse & L. Meeuwesen
(2003) Sociaal isolement, een studie over sociale
contacten en sociaal isolement in Nederland.
Den Haag: Elsevier Overheid.
Jong Gierveld, J. de (1999) Eenzaamheid onder
ouderen: Een overzicht van het onderzoek. Gerõn,
Tijdschrift voor Sociale Gerontologie 1, 5-15.
Jong Gierveld, J. de & F.H. Kamphuis (1985) The
development of a Rasch-type loneliness-scale.
Applied Psychological Measurement 9, 289-299.
Klumper, O. (2000) Ouderen en @penstaartjes: Een
kwalitatief onderzoek naar internetgebruik onder
ouderen in woonzorgcentra. Utrecht: SeniorWeb.
Klumper,O. (2002) ‘Bijblijven’: Het adoptieproces
van internet onder ouderen in woonzorgcentra.
Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Afdeling
Sociologie.
Kraut, R., S. Kiesler, B. Boneva, J. Cummings, V.
Helgeson & A. Crawford(2002) Internet Paradox
Revisited. Journal of Social Issues 58(1), 49-74.
Kraut, R., V. Lundmark, M. Patterson, S. Kiesler,
T. Mukopadhyay & W. Scherlis (1998) Internet
paradox: A social technology that reduces social
involvement and well-being? American
Psychologist 53(9), 1017-1031.
Linders, L. (2004) Eenzaamheid in de digitale stad.
Eindhoven: Fontys.
Machielse, A. (2003) Niets doen, niemand kennen.
De leefwereld van sociaal geïsoleerde mensen.
Den Haag: Elsevier Overheid.
Nicolaas, H. (2005) 2050: meer alleenstaanden,
minder paren. CBS webmagazine,
http://www.cbs.nl/nl/publicaties/artikelen/
algemeen/webmagazine/artikelen/2005/
1653k.htm.
Oldenburg, R. (1999) The great good place.
New York: Marlowe & company.
Otten, F. (2005) Snelle opmars breedbandinternet.
CBS webmagazine,http://www.cbs.nl/nl/publica-
ties/artikelen/algemeen/webmagazine/artike-
len/2005/1644k.htm.
Putnam, R. (2000) Bowling alone, the collapse and
revival of civic America.New York: Simon &
Schuster.
Putnam, R. & L. Feldstein (2003) Better together.
New York: Simon & Schuster.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (1997)
Vereenzaming in de samenleving.Rijswijk:
RMO.
Rheingold, H. (1993) The virtual community, homes-
teading on the electronic frontier.Rading:
William Patrick.
Schnabel, P.(2004) Het zestiende Sociaal en Cultureel
Rapportkijkt zestien jaar vooruit. In: P.Schnabel &
R. Bronneman (red.) In het zicht van de toekomst,
sociaal en cultureel rapport 2004.Den Haag: SCP.
Steyaert, J. (2003) Je chat met de hele wereld, maar
kent je buurman niet meer. In: J. de Haan &
J. Steyaert (red.) ict en samenleving, jaarboek
2003.Amsterdam: Boom.
Steyaert, J. (red.) (2004) Esc@pe…als je wereld
kleiner wordt.Eindhoven: Fontys.
Steyaert, J. & J. de Haan (2001) Geleidelijk digitaal,
een nuchtere kijk op sociale gevolgen van ict.
Den Haag: SCP
.
Steyaert, J. & L. Linders (2004) Digistein, kroniek van
een sociaal experiment in uitvoering.Eindhoven:
Fontys.
Wellman, B., J. Boase & W. Chen (2002) The net-
worked nature of community. IT&SOCIETY 1(1),
151-165, www.ITandSociety.org.
White, H., E. McConnell, E. Clipp, L.G. Branch,
R. Sloane, C. Pieper, C. & T.L. Box (2002)
ACHTER DE GERANIUMS OF ACHTER HET COMPUTERSCHERM? – TINEKE FOKKEMA EN JAN STEYAERT
29
SOCIALE INTERVENTIE - 2005 - 2
Arandomized controlled trial of the psychosocial
impact of providing internet training and access to
older adults. Aging & Mental Health 6, 213-221.
SUMMARY
For several years now, loneliness of elderly people
is high on the social agenda. Senior citizens are
not specifically more lonely than younger citizens,
but have a more vulnerable position in society.
While their needs for care increase, their social
network decreases as a result of e.g. the death of
partners and relatives. While new media were
long considered to strengthen processes towards
loneliness, currently internet and other
communication tools become instruments in the
fight against loneliness. The evaluation results of a
recent internet-at-home pilot among chronically ill
elderly citizens in the Netherlands indicate that
approach can be effective.
Article
Full-text available
This paper has benefited from the advice of Vicky Boase, Phuoc Tran, Rochelle Cot, Julie Wang, and Irina Shklovshi. We thank our friends at the University of Toronto's NetLab, Department of Sociology, Centre for Urban and Community Studies, and Knowledge Media and Design Institute for their support. Research underlying this chapter has been supported through a doctoral fellowship and research grant awarded by the Social Science and Humanities Research Council of Canada. 2 (2) The asynchronous nature of the internet, in which senders and receivers of messages do not have to be online simultaneously, also supports interactions at great distances and among people with different temporal rhythms. (3) The rapidity of internet interactions as compared to intermittent face-to-face meetings and phone calls may foster a high velocity of interpersonal exchange, sometimes illconsidered
Article
Dat technologie goed is voor de economie, dat is al eerder gesuggereerd. Maar is technologie ook goed voor het sociale van onze samenleving? We zijn digitaal en worden steeds digitaler, worden we er nu ook sociaal beter van? En hoe kun je technologie gebruiken om de sociale kwaliteit te verhogen? Met deze vragen worstelde Digistein de afgelopen jaren. In deze publicatie wordt verslag gedaan van dat experiment. Digistein is een van de vier landelijke pilotprojecten geweest waarin gekxperimenteerd werd met ICT als drager van sociale interventies, van maatschappelijke ontwikkeling.
Article
In deze publicatie wordt verslag gedaan van een proefproject in Eindhoven. In 'Esc@ape: als je wereld kleiner wordt' is de afgelopen jaren gekxperimenteerd met technologie (computer/internet) bij chronisch zieke en lichamelijk gehandicapte vijftigplussers, met name om te ontdekken of eenzaamheid door middel van het gebruik van personal computer en internet kan worden verminderd. Het gaat daarbij om een experiment, omdat niet vooraf vaststond of welke effecten zich ook zouden voordoen. Het was bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat verhoogde aandacht van de deelnemers voor wat er op het beeldscherm gebeurde schade toebrengt aan het nog bestaande sociale netwerk. En wat heb je aan tien chat-vrienden, als je daarmee dat ene sociale contact in de buurt verliest en er niemand meer voor je naar de apotheker om medicijnen kan gaan? Daarom is het project vanaf het begin van nabij gevolgd en zijn de effecten zorgvuldig in beeld gebracht. In deze publicatie worden zowel de details van de sociale interventie als de effecten en de leerpunten beschreven. Daarbij is bewust gekozen om geen hoera-verhaal te houden, maar om op objectieve wijze de bevindingen in beeld te brengen zodat ook door anderen van dit experiment geleerd kan worden.
Conference Paper
Video-based media spaces are designed to support casual interaction between intimate collaborators. Yet transmitting video is fraught with privacy concerns. Some researchers suggest that the video stream be filtered to mask out potentially sensitive ...
Article
From introduction: "Daddy is saying `Holy moly!' to his computer again!" "Those words have become a family code for the way my virtual community has infiltrated our real world. My seven-year-old daughter knows that her father congregates with a family of invisible friends who seem to gather in his computer. Sometimes he talks to them, even if nobody else can see them. And she knows that these invisible friends sometimes show up in the flesh, materializing from the next block or the other side of the planet. "Since the summer of 1985, for an average of two hours a day, seven days a week, I've been plugging my personal computer into my telephone and making contact with the WELL (Whole Earth 'Lectronic Link)--a computer conferencing system that enables people around the world to carry on public conversations and exchange private electronic mail (e-mail). The idea of a community accessible only via my computer screen sounded cold to me at first, but I learned quickly that people can feel passionately about e-mail and computer conferences. I've become one of them. I care about these people I met through my computer, and I care deeply about the future of the medium that enables us to assemble. "I'm not alone in this emotional attachment to an apparently bloodless technological ritual. Millions of people on every continent also participate in the computer-mediated social groups known as virtual communities, and this population is growing fast. Finding the WELL was like discovering a cozy little world that had been flourishing without me, hidden within the walls of my house; an entire cast of characters welcomed me to the troupe with great merriment as soon as I found the secret door. Like others who fell into the WELL, I soon discovered that I was audience, performer, and scriptwriter, along with my companions, in an ongoing improvisation. A full-scale subculture was growing on the other side of my telephone jack, and they invited me to help create something new."
Article
Communities started changing from groups to networks well before the advent of the Internet. Initially, people believed that industrialization and bureaucratization would dissolve community groups and leave only isolated, alienated individuals. Then scholars discovered that communities continued, but more as sparsely-knit, spatiallydispersed social networks rather than as densely-knit, village-like local groups. A similar debate has developed about the impact of the Internet on community. Some fear that it will isolate people from face-to-face interactions. Others extol the Internet's ability to support far-flung communities of shared interest.
Steyaert (red.) ict en samenleving, jaarboek
J. Steyaert (red.) ict en samenleving, jaarboek 2003. Amsterdam: Boom.