ArticlePDF Available

Zicht op dierlijke biologische ketens

Authors:

Abstract and Figures

De studie vormt een onderdeel van het project 'Visies op biologische landbouw: een systeemanalyse'. Dit project is gefinancierd door Wageningen Universiteit en Researchcentrum uit middelen voor Strategische Expertise Ontwikkeling. In dit project worden mensbeelden onderscheiden om de visies te concretiseren. Dit rapport bevat een beschrijving van de dierlijke biologische keten. Deze keten wordt vanaf de consument tot de toeleverende bedrijven beschreven. De beschrijving eindigt met een SWOT-analyse voor de vier mensbeelden en kwantificering van de technische parameters voor die mensbeelden. The study forms part of the project 'Visions of organic agriculture: a system analysis' which was financed by Wageningen University and Research Centre from Strategic Expertise Development resources. In this project various categories of people are distinguished in order to concretise the visions. The report describes the plant-based organic chain, from consumer to suppliers. The description ends with a SWOT analysis for the four categories of people and a quantification of the technical parameters for these categories.
Content may be subject to copyright.
I
Zicht op dierlijke biologische ketens
Marieke Meeusen
Jo Wijnands
Aize Kijlstra
Marike Boekhoff
Projectcode 64558
December 2005
Rapport 2.05.11
LEI, Den Haag
II
Het LEI beweegt zich op een breed terrein van onderzoek dat in diverse domeinen kan
worden opgedeeld. Dit rapport valt binnen het domein:
Wettelijke en dienstverlenende taken
; Bedrijfsontwikkeling en concurrentiepositie
Natuurlijke hulpbronnen en milieu
Ruimte en Economie
Ketens
Beleid
Gamma, instituties, mens en beleving
Modellen en Data
III
Zicht op dierlijke biologische ketens
Meeusen, M., J. Wijnands, A. Kijlstra en M. Boekhoff
Den Haag, LEI, 2005
Rapport 2.05.11; ISBN 90-8615-035-7; Prijs € 31,50 (inclusief 6% BTW)
195 p., fig., tab., bijl.
De studie vormt een onderdeel van het project 'Visies op biologische landbouw: een
systeemanalyse'. Dit project is gefinancierd door Wageningen Universiteit en
Researchcentrum uit middelen voor Strategische Expertise Ontwikkeling. In dit project
worden mensbeelden onderscheiden om de visies te concretiseren. Dit rapport bevat een
beschrijving van de dierlijke biologische keten. Deze keten wordt vanaf de consument tot
de toeleverende bedrijven beschreven. De beschrijving eindigt met een SWOT-analyse
voor de vier mensbeelden en kwantificering van de technische parameters voor die
mensbeelden.
The study forms part of the project 'Visions of organic agriculture: a system analysis'
which was financed by Wageningen University and Research Centre from Strategic
Expertise Development resources. In this project various categories of people are
distinguished in order to concretise the visions. The report describes the plant-based
organic chain, from consumer to suppliers. The description ends with a SWOT analysis for
the four categories of people and a quantification of the technical parameters for these
categories.
Bestellingen:
Telefoon: 070-3358330
Telefax: 070-3615624
E-mail: publicatie.lei@wur.nl
Informatie:
Telefoon: 070-3358330
Telefax: 070-3615624
E-mail: informatie.lei@wur.nl
© LEI, 2005
Vermenigvuldiging of overname van gegevens:
; toegestaan mits met duidelijke bronvermelding
niet toegestaan
Op al onze onderzoeksopdrachten zijn de Algemene Voorwaarden van
de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO-NL) van toepassing.
Deze zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel Midden-
Gelderland te Arnhem.
IV
5
Inhoud
Blz.
Woord vooraf 9
Samenvatting 11
Summary 23
1. Inleiding 35
1.1 Aanleiding 35
1.2 Doelstelling 37
1.3 Werkwijze 37
1.4 Opbouw van het rapport 40
2. Regelgeving 42
2.1 Inleiding 42
2.2 Regelgeving biologische landbouw 42
2.3 Regelgeving met betrekking tot de dierlijke sector 45
2.4 Regelgeving met betrekking tot het uitgangsmateriaal in de dierlijke
sector 46
2.5 Conclusie 50
3. Ontwikkelingen in Europa 51
3.1 Inleiding 51
3.2 De biologische landbouw in Europa 51
3.3 Consumptie van dierlijke biologische producten in de EU 52
3.4 Aanbod van dierlijke biologische producten in de EU 54
3.5 Uitdagingen voor de Europese biologische landbouw 56
3.6 Conclusie 58
4. Consumptie 59
4.1 Inleiding 59
4.2 Marktomvang 59
4.3 Consumenten 60
4.4 Aankoopmotieven 62
4.5 Product 69
4.6 Prijs 72
4.7 Promotie 76
4.8 Conclusies 78
6
Blz.
5. Detailhandel 81
5.1 Inleiding 81
5.2 Afzetkanalen biologische producten 81
5.3 Grootwinkelbedrijven 84
5.4 Natuurvoedingswinkels 88
5.5 Huisverkoop en boerenmarkten 90
5.6 Groenteabonnementen 92
5.7 Buitenhuishoudelijke consumptie 92
5.8 Nieuwe initiatieven 93
5.9 Conclusies 94
6. Productie 97
6.1 Inleiding 97
6.2 Productieomvang 97
6.3 Motieven voor omschakeling 99
6.4 Bedrijfseconomische resultaten 99
6.5 Conclusies 104
7. Biologische zuivel 105
7.1 Inleiding 105
7.2 Ontwikkelingen in de markt 105
7.3 Productieketen 106
7.4 Duurzaamheid 110
8. Biologisch rundvlees 115
8.1 Inleiding 115
8.2 Ontwikkelingen in de markt 115
8.3 Productieketen 118
8.4 Duurzaamheid 121
9. Biologische geitenzuivel 122
9.1 Inleiding 122
9.2 Ontwikkelingen in de markt 122
9.3 Productieketen 123
9.4 Duurzaamheid 124
10. Biologisch varkensvlees 127
10.1 Inleiding 127
10.2 Ontwikkelingen in de markt 127
10.3 Productieketen 130
10.4 Duurzaamheid 135
7
Blz.
11. Biologisch pluimveevlees 139
11.1 Inleiding 139
11.2 Ontwikkelingen in de markt 139
11.3 Productieketen 141
11.4 Duurzaamheid 142
12. Biologische eieren 144
12.1 Inleiding 144
12.2 Ontwikkelingen in de markt 144
12.3 Productieketen 147
12.4 Duurzaamheid 150
13. Vertaling naar de mensbeelden 153
13.1 Inleiding 153
13.2 Verschillen tussen ketens 153
13.3 Vertaling naar de mensbeelden 155
14. Kansen, bedreigingen, sterke en zwakke punten
14.1 Inleiding 159
14.2 Algemeen 160
14.3 Per mensbeeld 160
14.4 Samenhang tussen de biologische ketens 166
Literatuur 168
Bijlagen 175
1. Duurzaamheidscriteria voor de biologische landbouw 175
2. Economische kengetallen levensmiddelendetailhandel 195
8
9
Woord vooraf
Deze studie bevat een inventarisatie van de beschikbare kennis van de dierlijke biologische
keten: van uitgangsmateriaal tot consument. Binnen hetzelfde kader is een eveneens een
rapport samengesteld waarin de kennis van de plantaardige biologische keten bij elkaar is
gebracht. Ook is een rapport en model opgesteld waarin de informatie is verwerkt in een
kwantitatief model van de gehele Nederlandse biologische sector. Hiermee is veel
deelkennis geïntegreerd tot een totaal systeem
Het onderzoek vormt een onderdeel van de Strategische Expertise Ontwikkeling op
concern niveau van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. De middelen hiervoor
komen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Het
onderzoek is uitgevoerd onder leiding van J.H.M. Wijnands en M.J.G. Meeusen (LEI). Zij
zijn ook de auteurs van deze rapportage, naast A. Kijlstra (Animal Sciences Group) en M.
Boekhoff (Animal Sciences Group). Verder is er een bijdrage rondom voedselveiligheid
van J. van der Roest (RIKILT) opgenomen in deze rapportage. De auteurs noemen
daarnaast enkele medewerkers van het LEI die de sectorale hoofdstukken nog eens kritisch
hebben doorgelezen. Vooral genoemd kunnen worden: N. Bondt en L. Puister (rundvlees),
R. Hoste (varkensvlees) en P. van Horne en G. Tacken (pluimveevlees en eieren).
Regelmatig hebben de onderzoekers van gedachten gewisseld met een
klankbordgroep van potentiële gebruikers van het onderzoek. Deze klankbordgroep was
samengesteld uit de volgende personen: J. Meijs (Platform Biologica), G. Blom
(Innovatienetwerk Biologische landbouw, Wageningen UR), H. Bor (LTO, vakgroep
biologische landbouw), N. Joanknecht (LNV), A. Monteny (Stichting Agro Keten Kennis)
en G. Westenbrink (LNV).
De onderzoekers zijn hen erkentelijk voor hun positief-kritische opmerkingen. Dit
geldt ook voor de discussies met de voormalige directeuren onderzoek van Wageningen
Universiteit en Researchcentrum. Zij hebben de onderzoekers op een stimulerende wijze
kritisch gevolgd.
Dr. J.C. Blom
Algemeen Directeur LEI B.V.
10
11
Samenvatting
Aanleiding en doel van het project
In de LNV-nota Een biologische markt te winnen staat het streven naar '10% biologische
landbouw in 2010' centraal (LNV, 2000). In de beleidsnota Biologische Landbouw 2005-
2007, die in 2004 verschenen is, is deze doelstelling opnieuw uitgesproken, waarbij het
streefdoel 5% van de consumentenbestedingen in 2007 is genoemd.
Bij de ontwikkeling van de biologische landbouw is een veelheid aan strategische
visies voor deze sector te onderscheiden. De groei van de sector gaat gepaard met een
toenemende diversiteit aan actoren en bijbehorende drijfveren om actief te zijn en worden.
Afstemming van of ten minste helderheid over (de gevolgen van) de verschillende visies
kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de sector. Onvoldoende zicht op de
verschillende visies kan belemmerend werken in de samenwerking tussen ketenpartijen en
daarmee kan het een belemmerende factor zijn voor de groei.
Tegelijkertijd is er discussie ontstaan over de duurzaamheid van biologische
landbouw. Biologische landbouw wordt van overheidswege gezien als een
productiemethode die past bij de maatschappelijke wensen ten aanzien van de
landbouwproductiemethoden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
2004). De consument ziet de biologische landbouw als 'gezond' en 'veilig', maar ook als
'milieuvriendelijk' en 'natuurlijk'. Voorlichtings- en reclamecampagnes proberen de
consument ook via het argument 'natuurlijk' over te halen om biologische producten te
kopen. Biologische landbouw in het algemeen wordt gepercipieerd als 'duurzaam in de
meest brede zin van het woord', terwijl dit beeld veel genuanceerder aanwezig is bij
deskundigen op bepaalde deelfacetten.
In 2002 werd geconcludeerd dat:
- er geen eenduidige visie op de biologische landbouw bestaat;
- de samenhang tussen schakels en deelketens op de potentiële groei onvoldoende
aandacht heeft gekregen;
- duurzaamheidsclaims niet eenduidig worden gepercipieerd.
Deze constateringen gelden in 2005 nog steeds. Ze vormen de aanleiding voor het
project 'Visies op de Biologische Landbouw: een systeembenadering'. Dit project wil
inzicht geven in de mogelijke ontwikkelingsrichtingen en de daarbij behorende
consequenties. Deze ontwikkelingsrichtingen zijn gebaseerd op 'mensbeelden' die hun
basis vinden in twee criteria en gelden voor alle schakels in de keten: van consument tot en
met toeleverancier. In dit rapport wordt een beschrijving gemaakt van biologische ketens
in 2004. Deze beschrijving vormt de basis voor de uitwerking en concretisering van de
mensbeelden. 'Hoe zien de verschillende mensbeelden er nu concreet uit?' De mensbeelden
zijn in de praktijk niet per se direct en concreet terug te vinden. Ze zijn bedoeld om inzicht
te geven in de consequenties van de uiteenlopende ontwikkelingslijnen van de biologische
12
sector. Wel kan op basis van de huidige ketens invulling worden gegeven aan de
(denkbeeldige) mensbeelden. Die poging wordt in dit rapport gedaan. Vervolgens wordt
gekeken naar de sterke en zwakke punten van de verschillende mensbeelden evenals de
kansen en bedreigingen. Het rapport geeft daarmee een beeld van de consequenties van de
uiteenlopende invullingen en ontwikkelingslijnen van de biologische landbouw.
Wat er wel en wat er nog niet geregeld binnen de biologische landbouw
De regels voor de biologische landbouw worden op verschillende niveaus ontwikkeld.
Eerst is daar het International Federation of Organic Agricultural Movement (IFOAM) dat
algemene richtlijnen ontwikkelt. Deze richtlijnen worden vooral vanuit intenties
aangestuurd. De EU heeft voor zowel de plantaardige als de dierlijke sector een
concretiseringsslag gemaakt. Op een aantal punten is er een set aan concrete afspraken
gemaakt. Wanneer aan die regels wordt voldaan is er sprake van biologische houderij.
Deze EU-richtlijnen kunnen worden beschouwd als minimum. De nationale overheden
kunnen aanvullende regels opstellen die bovenop die van de EU-richtlijnen gelden.
De regelgeving waar de biologische dierhouderij mee te maken heeft, heeft
betrekking op technische maatregelen, te weten:
- oppervlakte leefruimte binnen en buiten;
- ingrepen;
- voeding;
- strooisel en mest;
- uitgangsmateriaal dieren;
- gezondheidszorg.
Opvallend is dat IFOAM weliswaar intenties heeft geformuleerd aangaande de
sociale component - fair trade, eerlijke verdeling van marges - maar dat deze niet zijn
doorvertaald in de EU-richtlijnen en de nationale richtlijnen. Dit laat zien dat er ruimte is
voor nadere invulling van het biologische concept.
Verschillende beelden.
Verschillende onderzoeken en uitspraken van de actoren die actief zijn in de biologische
sector laten zien dat er uiteenlopende beelden worden onderscheiden binnen de biologische
landbouw. Meerdere doelgroepen, soms aangeduid met 'bloedgroepen' en visies, worden
benoemd, zoals: hedonisten versus altruïsten, rationalisten versus idealisten, de nieuwe
intreders naast de 'believers', 'Hannie Airmile', 'Bob Bontjas' en 'Annie Alert'. Daarbij
wordt ook gesteld 'dat het vaak verschillende werelden zijn', waartussen (grote) verschillen
bestaan. Er worden verschillen geconstateerd ten aanzien van (a) motivatie om deel te
nemen aan de biologische keten, (b) gewenste communicatie tussen biologische
ketenpartijen, (c) onderlinge samenwerking en (d) invulling van het biologische concept.
In dit onderzoek is gebruikgemaakt van een indeling gebaseerd op twee criteria:
individualistisch/collectivistisch en immaterieel/materieel.
13
De berekenende biologische keten: individualistisch en materieel-georienteerd
De berekenende keten wordt gevormd door consumenten en marktactoren die vanwege een
te verwachten voordeel voor henzelf, vooral met betrekking tot materiële aspecten
participeren in de biologische keten. Lekkere smaak en bijdrage aan de gezondheid spelen
voor deze consument een rol, waarbij een afweging ten opzichte van de te betalen
meerprijs plaatsheeft. De meerprijs is voor deze consument een belangrijke belemmering
die nadrukkelijk moet opwegen tegen de voordelen van smaak en gezondheid. Deze
consument koopt haar biologische producten bij de grootwinkelbedrijven, waar ze voor al
haar boodschappen naar toe gaat. Alleen dat deel van de levensmiddelen wordt in
biologische vorm aangekocht waarvan de afweging 'meerprijs ten opzichte van smaak en
gezondheid' gunstig uitpakt voor het biologische product. Het grootwinkelbedrijf speelt
hierop in. Er wordt gecommuniceerd over die waarden die de consument aanspreekt en het
grootwinkelbedrijf zal - evenals haar klanten - het belang van rendement op haar
biologisch assortiment zwaar laten wegen. Gezocht wordt naar leveranciers die - hetzij uit
het binnenland, hetzij uit het buitenland - voldoende hoeveelheden, tegen ten minste
dezelfde kwaliteit als de gangbare producten en tegen een acceptabele, marktprijs kunnen
aanbieden. Deze leveranciers zijn 'gemengde' leveranciers, die de biologische producten
als een van de producten in haar palet aan producten aan de grootwinkelbedrijven aanbiedt.
Schaalvoordelen en logistieke voordelen worden behaald waardoor de meerprijs in de
grootwinkelbedrijven beperkt kan blijven. Internationale handel is een
vanzelfsprekendheid: import biedt de mogelijkheid om een volledig assortiment aan te
bieden tegen de laagste meerprijs en export biedt de mogelijkheid om de producten tegen
de hoogste meerprijs te verkopen. Deze marktactoren zullen bij de invulling van het
biologisch concept oog hebben voor de (economische) haalbaarheid ervan.
In de 'berekenende' biologische keten gaat het om de zelf-gerichte en materieel
gerichte zaken. De confrontatie van sterkten en zwakten met de kansen en bedreigingen
zijn aan gegeven in figuur 3.
Sterke verbinding met gangbaar: zowel kans als bedreiging; zowel sterkte als zwakte
De berekenende keten heeft in potentie een grote groep consumenten en kan dus een
belangrijke rol spelen in het bereiken van een voldoende groot marktaandeel. In vele
studies komt het belang van deze keten terug wanneer het gaat om het vergroten van het
marktaandeel. Dit betekent kansen voor het biologische segment wanneer dit segment in
staat is om tegen een beperkte meerprijs minimaal de kwaliteit van de gangbare producten
te evenaren en daarnaast nog in te spelen op de extra's van biologisch: smaak, gezondheid.
Dit geldt evenzeer op producentenniveau. Wanneer de producent een meerinkomen
verwacht, zal overschakeling in overweging genomen worden en het areaal biologische
landbouw zich uitbreiden. Tegelijkertijd is er de bedreiging dat deze consumenten en
marktactoren ook snel weer terugschakelen richting gangbaar - wanneer de afweging 'eigen
voordeel ten opzichte van kosten/meerprijs' ten gunste van de gangbare productie gaat. De
keten is niet 'trouw' aan biologisch en zal keer op keer een afweging maken; de
economische omstandigheden hebben daar zeker invloed op. In deze keten wordt het effect
van economisch slecht weer zichtbaar. Sterk punt van deze keten is dat ze - door haar
internationale orientatie - eerder kan voldoen aan een volledig biologisch assortiment tegen
minimale meerprijzen. Immers, de schakels in de keten zijn veelal internationaal
14
georienteerd, 'doen biologisch erbij', wat schaalvoordelen en logistieke voordelen
daadwerkelijk dichterbij brengt. Hier komen de sterke punten en de kansen bij elkaar.
Kortom, deze keten biedt grote kansen voor marktvergroting maar is kwetsbaar.
Wanneer bij zowel consument, detailhandel, handel als producent de afweging tijdelijk in
het voordeel van de gangbare productie uitvalt, schakelt de berekenende marktactor weer
terug.
Concurrerende prijzen en concurrerende rendementen: meerwaarde voor zichzelf moet
aantoonbaar zijn en in verhouding staan tot meerprijs/meerkosten
De besluitvorming binnen de keten vindt sterk op rationele motieven plaats. Marktactoren
en consumenten moeten de meerprijs in verhouding tot de meerwaarde (voor henzelf) zien.
Dit impliceert dat:
- biologische producten een beperkte meerprijs hebben en tegelijkertijd minstens zo
goed houdbaar zijn, beschikbaar (gemak) en aantoonbaar lekkerder en gezonder;
- handel en verwerking van biologische producten minstens een gelijk rendement op
leveren als gangbare producten;
- biologische productie minstens een vergelijkbaar inkomen voor de boeren oplevert.
Beschikbaarheid en
continuïteit
Efficiëntie productieproces
Wereldwijde im- en export
Intenties biologische
landbouw
Spot-market prijsvorming
Switchen van
productiewijzen
Inhoud pakket
prijsgeoriënteerd
Prijsstelling
Meerwaarde niet
aangetoond
Sterkten Zwakten
Kansen
Verdringt gangbaar bij lage
kosten ++ + ++ ++
Inpassing in dikke gangbare
stromen (supermarktkanaal) ++ ++ + ++
Grootte marktsegment ++ +
Gemaksproducten ++
Gezondheid, smaak ++
Bedreigingen
Appelleert niet sterk aan andere
consumentenbeelden ++
Biologische landbouw appelleert
niet sterk aan consumenten ++
Uitwisselbaarheid met gangbaar ++
Figuur 1 SWOT-analyse van het mensbeeld 'berekenend'
15
Deze KSF is gericht op het gebruik van de sterkte 'efficiëntie productieproces' met
het doel de kans van verdringing van gangbare producten te benutten, de bedreiging van
uitwisselbaarheid weg te nemen en prijzen te verlagen. De prijsstelling van de producten is
relatief hoog, door de relatieve hoge productie en vermarketingskosten: deze zwakte moet
weggewerkt worden.
De traditionele biologische keten: collectivistisch en materieel-georiënteerd
De traditionele keten wordt gevormd door consumenten die hechten aan traditie, ambacht,
herkomst, vertrouwen. Deze consument koopt bij de grootwinkelbedrijven, maar vormt
voor de speciaalzaken een belangrijke klantengroep. Daar vindt men het vertrouwen in de
(herkenbare) groenteboer, bakker en slager. Deze groep koopt ook bij de boer, bij de
boerenmarkten, juist vanwege die herkenbaarheid. Ook bij deze groep speelt gezondheid
een rol, maar nadrukkelijk zijn hier ook de andere waarden aan de orde. Daarbij is er - ook
in dit segment - steeds weer een afweging ten opzichte van de meerprijs. Zo kiezen deze
consumenten eerder voor geld- dan tijdsbesparing. Echter, hier zijn de grenzen anders dan
die in het berekenende segment. Rationalisering en schaalvergroting gericht op
(kost)prijsverlaging is prima, mits de herkenbaarheid van het regionale behouden blijft.
Kleinschaligheid is hier eerder regel dan uitzondering. De huisverkoop - korte ketens - past
in dit beeld. Veelal zoeken de biologische producenten naar mogelijkheden om hun
inkomen te vergroten, waarbij voor hen 'verbreding van de activiteiten' nadrukkelijk in
overweging genomen wordt. Bij deze groep passen activiteiten als zorg, recreatie, natuur
en landschap. Ze hechten aan regionale entiteit en streekproductie.
Beperkte marktomvang, wel groeimogelijkheden: bij speciaalzaken, in toerisme
Kansen liggen er in de groeiende markt naar streekproducten, waarbij de regionale
identiteit voorop staat. Daar liggen nadrukkelijk aangrijpingspunten voor biologisch. Zeker
wanneer de invulling van het biologische concept oog heeft voor regionale kringlopen
(mest en voer) en regionale rassen weer terug in de regio brengt. Beide concepten
versterken elkaar. De omvang van de sociale groep waarin men opereert bepaalt in
belangrijke mate de economische haalbaarheid. Het gevaar is echter groot dat door
incidentele belevingen van 'oma's'-producten het marktsegment beperkt is. Dit geldt ook in
zekere mate voor een uitstraling van streekproducten. Hier kan een houding als 'Je moet
het een keer ervaren of geproefd hebben' een belemmering voor herhaling zijn. Bovendien
remt de nadruk op persoonlijke, veelal streekgebonden relaties een actieve
marktbenadering om de impulsbelevingen om te zetten in regelmatige belevingen. De
uitdaging ligt er dan ook duidelijk in om een voldoende grote groep mensen te binden, die
voor voldoende marktomvang en afzetcontinuïteit zorgen. Consumenten uit andere
mensbeelden zijn echter moeilijk aan te spreken. Zo leiden regionaal gesloten kringlopen
veelal tot een hogere kostprijs en is het de vraag of een berekenende of unieke consument
'zich druk maakt over de regionale kringlopen' waarvan hij wel het nadeel (hogere prijs)
ziet. Deze groep is dus beperkt van omvang. Wel kan gezocht worden naar uitbreiding
door jaarmarkten, markten met oude ambachten enzovoort te organiseren. De potenties van
de regio als toeristisch gebied bepalen dan de mogelijkheden. Ook kan de ligging vlakbij
een stedelijke omgeving een impuls zijn. Huisverkoop en boerenmarkten zijn in eerste
instantie de afzetmarkten, waar een 'eerlijke prijs' gehaald kan worden. Producten die meer
16
via de gangbare ketens afgezet moeten worden, zullen moeilijk een hogere prijs kunnen
realiseren. De grootste uitdaging is een voldoende grote doelgroep te vinden en te
behouden. Opschaling is alleen dan mogelijk, anders blijft het een kleine bijzonder niche in
de markt. Dat men prijsbewust producten inkoopt en tijdsbesparing niet de hoogste
prioriteit geeft betekent dat men alleen uitgaven als kosten ervaart. Dit komt meestal een
efficiënte productiewijze of vermarkting niet ten goede, waardoor de productiekosten
relatief hoog zijn. Ook de hang naar traditie beperkt kostenverlagingen. Het gevaar is dat
ook in de sociale omgeving naar alternatieven gekeken wordt op het moment dat de
financiële ruimte als beperkend wordt ervaren. Het verdwijnen van vele buurtwinkels op
het platteland is daarvan een voorbeeld. De aansturing van de keten is zeer sterk
afhankelijk van persoonlijke relaties. Dit is de kracht en een even grote zwakte, omdat de
grenzen worden bepaald door het economisch haalbare.
Evenwicht met omgeving en dier
Eerlijke marges
Korte (persoonlijke) ketens
Trage invoering van innovaties
Gemak beperkt van belang
Traditionele productiewijze
Regionale afzet
Hoge productiekosten
Traditionele seizoensproducten
Sterkten Zwakten
Kansen
Streek-/'oma's'-producten + + + ++
Onderhoud landschap ++ + +
Huisverkoop en boerenmarkten ++ ++ + + +
Grootte doelgroep
Bedreigingen
Traditionele afzetkanalen +
Voldoen aan General Food Law ++
Appelleert weinig aan andere
consumentenbeelden + + +
Figuur 2 SWOT-analyse van het mensbeeld 'traditoneel'
Draagvlak en regionale inbedding voor een regionale, ambachtelijke, kleinschalige
biologische landbouw
Deze keten moet het hebben van persoonlijke, sociale relaties binnen de regio. Draagvlak
voor de sector en de productiewijze is het toverwoord. Daarbij gaat het niet alleen om de
biologische productiewijze, maar om het bredere belang ervan: de aanvullende
nevendiensten (recreatie, zorg, natuur en landschap) voor de regio, 'het terugbrengen van
ambachten, tradities en oude rassen in de regio'. Verweving met andere (economische)
17
activiteiten, economische activiteiten die tezamen als stukjes in een puzzel in elkaar
passen. De Kritische Succes Factor is hier daarom de binding met de andere activiteiten in
de regio om te komen tot een totaalbeeld van elkaar versterkende activiteiten, die de
doelgroep groot genoeg maakt om ook economisch aantrekkelijk te zijn.
De unieke biologische keten: individualistisch en immaterieel-georiënteerd
De unieke keten bestaat uit actoren die om zelf-georiënteerde redenen participeert. Daarbij
is de afweging ten opzichte van een meerprijs minder relevant. Unieke consumenten kopen
producten omdat ze lekker zijn, omdat ze speciaal of uniek zijn en daar hebben ze best een
meerprijs voor over. Dat het biologisch is - met een biologisch gedachtegoed - spreekt hen
niet of nauwelijks aan. De biologische productiewijze is 'slechts' een vehikel om lekkere en
speciale producten voort te brengen. Biologisch wordt dan ook - bij voorkeur - niet
gecommuniceerd binnen deze keten. De keten is internationaal met een beperkt aantal
leveranciers die één-op-éénrelaties met elkaar hebben.
Kansen in het nieuwe en bijzondere
De unieke biologische keten is gericht op consumenten die behoefte hebben aan een
speciaal product: apart of nieuw. Drijfveren zijn zelfverwennerij, zelfexpressie of indruk
maken op de sociale groep. Kansen liggen hier omdat de consument best bereid is om meer
te betalen voor het (biologische) product. Het gaat om een segment met een hogere
toegevoegde waarde, die je wel moet verdienen. Dit segment vraagt om iets bijzonders en
is daarmee per definitie beperkt van omvang. Overigens kan een product dat in dit segment
geïntroduceerd wordt wel 'doorgroeien' naar andere segmenten; maar op het moment dat
die groei plaatsheeft is het product niet meer bijzonder en voor de unieke consument niet
meer interessant. Datzelfde geldt voor de andere marktactoren. Ook zij onderscheiden zich
vanwege 'het ongewone' en halen daar hun winst uit. Dit segment heeft dus vooral
betekenis vanwege haar mogelijke uitstraling naar de andere segmenten.
Het MOET dus ook uniek zijn!
Voor het mensbeeld 'uniek' is in wezen maar één kritische succesfactor en dat is 'uniciteit':
van het product, van de keten, van de ketenorganisatie en van de beleving. Het innovatieve
en creatieve vermogen in combinatie met communicatievaardigheden van de ketenpartners
is doorslaggevend of en in hoeverre de kritische succesfactor gestalte gegeven kan worden.
Communicatie is het verhaal van de bijzonderheden van het product, dat overgebracht
moet worden naar een zeer specifieke groep consumenten.
18
Innovatief en veranderingsgezind
Relatief prijsongevoelig
Intenties biologische landbouw
Kleinschaligheid
Geen hechte ketenrelaties
Niet gericht op efficiency
Sterkten Zwakten
Kansen
Hogere marktsegment ++ +
Bedreigingen
Onvoorspelbare markt ++
Imago bepaalt afzet ++
Grootte doelgroep ++
Appelleert weinig aan andere
consumentenbeelden ++ ++
Figuur 3 SWOT-analyse van het mensbeeld 'uniek'
De verantwoorde biologische keten: collectivistisch en immaterieel-georiënteerd
De verantwoorde keten bestaat uit actoren die intensief betrokken zijn bij het biologische
gedachtegoed en meedenken in de verdere ontwikkeling ervan. Deze actoren geven
invulling aan het concept vanuit de intenties. De kracht van dit mensbeeld is dat kopers en
producenten overtuigd zijn dat dit de juiste wijze van produceren is. Illustratief voor dit
type producent zijn de volgende uitspraken: 'Hoewel wetenschappelijk niet kan worden
bewezen of biologische melk ook daadwerkelijk gezonder is, lekker is zij zeker!';
'Bewijzen interesseren mij eerlijk gezegd niet zo. We voelen allemaal zelf wel aan of
voedsel gezond is of niet.' en Ik voel me meer 'man van het land' dan 'agrarisch
ondernemer.' Blijven produceren volgens de intenties van de biologische landbouw is dan
ook een must. Communicatie over het productieproces is belangrijk. Men moet laten zien
dat men zijn best doen om de intenties te halen. Als voorbeeld: het zal moeilijk zijn om
regionale kringlopen gesloten te krijgen indien strikt volgens die intenties wordt
geproduceerd, denk aan importen van biologisch veevoer en aankoop van mest uit de
gangbare landbouw. Dit wordt geaccepteerd mits er alles aan gedaan wordt dit tot een
minimum te beperken. Een hogere prijs, seizoensmatige verkrijgbaarheid en meer
inspanning om het product te kopen zijn elementen van de kwaliteit van het product. De
vaste kopers die een volledig pakket kopen kunnen aangeduid worden als 'heavy users'. De
consument koopt bij voorkeur biologische producten en geeft daarbij een voorkeur aan een
aardappelen, groenten en fruit, eieren, zuivel, graan, muesli en rijst. De consument koopt
bij voorkeur bij de natuurvoedingswinkel, waar zij goed geïnformeerd wordt over het
biologische gedachtegoed en waar het vertrouwen is dat het biologische gedachtegoed
19
wordt aangestuurd. Vandaar ook de banden met de natuur- en milieuorganisaties. Het zijn
de pioniers, de overtuigend biologisch georiënteerden, die zich niet of nauwelijks laten
beïnvloeden door prijs. Aan de producentenkant gaat het om 'boeren van het eerste uur'. In
deze keten wordt ook gezocht naar een uitbetalingsprijs die gebaseerd is op een kostprijs,
zodanig dat de producent een 'eerlijk' inkomen verdient. Producenten zoeken (gericht)
afnemers en hebben een voorkeur voor afnemers in het natuurvoedingskanaal.
Klein van omvang, maar krachtig en trouw aan intenties
De verantwoorde keten hecht belang aan rentmeesterschap: het belang van volgende
generaties weegt mee in de afweging. Duurzaamheid op lange termijn is belangrijk. De
intenties van de biologische landbouw komen in dit mensbeeld tot hun recht. De wijze van
produceren wordt belangrijker ervaren dan het product. De overtuiging is overigens ook
dat het product daardoor beter is. Sterkte van dit mensbeeld is de overtuigingskracht, het
samen invullen van de intenties van de biologische landbouw. Tegelijkertijd is daar de
bedreiging dat het maar om een kleine groep mensen gaat; de heavy users nemen maximaal
3% van de consumenten in en ook het aantal marktactoren dat zo overtuigend werkt is
beperkt van omvang. Echter, hier liggen nadrukkelijk wel kansen. Wanneer de invulling
van de intenties samengaat met een hogere score op smaak en/of gezondheid tegen een
beperkte meerprijs dan is er een sterke groei mogelijk. Die groei mag echter niet ten koste
gaan van de intenties. Deze groep is ook niet zonder meer enthousiast over marktactoren
uit 'andere' mensbeelden. Dit vormt een zwakte: het beperkt de groei. De kansen liggen
niet zo zeer in omvang van de biologische sector als wel in de stabiliteit en overtuiging
ervan.
Dier- en milieuvriendelijk
Intenties biologische landbouw
Eerlijke prijs en marges
Ketenhechtheid
Productieprocesgericht
Onderbouwing claims (triple P)
Regionaal en seizoenspakket
Haalbaarheid intenties
Hoge kostprijs
Diversiteit intenties
Sterkten Zwakten
Kansen
Vaste groep kopers ++ ++ ++ ++
Producten geschikt voor alle
mensbeelden ++ ++ ++
Bedreigingen
Grootte doelgroep ++ ++
Voldoen aan General Food Law ++
Figuur 4 SWOT-analyse van het mensbeeld 'verantwoord'
20
Figuur 5 Beknopte typering van de mensbeelden
Bron: Goddijn en Meeusen (2005).
Berekenend Behoudend Uniek Verantwoord
Drijfveer Economisch gewin
Smaak en gezondheid
tegen beperkte
meerprijs
Bijdrage aan
directe omgeving:
natuur, landschap,
milieu en tradities
Dierenwelzijn
Iets speciaals
Verwennen
Genieten
Bijdrage aan
duurzaamheid
vanuit mondiaal
perspectief
Technische
maatregelen in
de keten
Ja, mits gericht op
kostprijsverlaging Maatregelen die
aansluiten bij
Moeder Aarde,
oude tradities
Techniek mag,
zolang het de
gezondheid niet
schaadt
Maatregelen die
bijdragen aan
duurzaamheid
Prijsvorming Vraag en aanbod Op basis van
kostprijs plus
eerlijke
margeverdeling
Vraag en aanbod Op basis van
kostprijs plus
eerlijke
margeverdeling
Product-
assortiment Volledig, mits
goedkoop en rendabel
(eruit wanneer het niet
voldoende oplevert)
Goedkoopste variant -
vanuit de hele wereld
Regionaal: dat wat
de regio in een
bepaald seizoen
biedt
Enkele, unieke
producten vanuit
de hele wereld
Volledig, mits
duurzaam
Duurzaamste
variant - vanuit de
hele wereld
Eisen ten
aanzien van
schaalgrootte
Grote - internationale -
schaal dus goedkoper Regionaal:
regionale
productie en
consumptie;
Kringlopen
gesloten op
regionaal niveau
Internationale
handel in unieke
lokale/
streekproduct
(globalisering)
Niet: daar
produceren waar
een duurzame
keten kan worden
ontwikkeld
Informatie-
voorziening
naar
consument toe
Niet meer dan
gangbaar Direct en
informeel van
producent naar
consument
Via imago en
verpakking Heel belangrijk
Via diverse media
Ketenorgani-
satie (1) Prijs en relaties
formeel en procedureel
geregeld en afspraken
zijn contractueel
vastgelegd
Vrije markt
Kortere ketens en
coöperaties Korte ketens,
Eén-op-één-
relaties
Dunne stromen
Korte ketens, met
dikke
informatiestromen
Ketenorgani-
satie (2) Grootwinkelbedrijf
Gemengde fabrikanten
Grootschalige
producenten
Huisverkoop,
Speciaalzaken,
Kleinschalige
verwerkingseenhe
den met regionale
input
Kleinschalige
bedrijven met
combinatie-
functies
Hippe, culinaire
speciaalzaken
Gespecialiseerde
handel en
productie -
gespecialiseerd in
dat ene product
Natuurvoedings-
winkels
Kleinschaliger
verwerking
Ketensamen-
werking en
communicatie
Op korte termijn
gericht
Weinig verticale
integratie/
samenwerking
Op lange termijn
gericht
Sociale controle
Op korte termijn
gericht
Beperkte tot geen
samenwerking
Op lange termijn
gericht
Transparantie
21
Samengevat
Figuur 5 geeft voor de verschillende mensbeelden nog eens een aantal kenmerken op een
rij. De kritische succesfactoren, in het voorgaande geïdentificeerd naar mensbeeld, zijn
samengevat in figuur 6. De mensbeelden sluiten elkaar niet uit, maar kunnen elkaar
aanvullen. In welke mate de mensbeelden elkaar aanvullen is de vraag die in het
navolgende behandeld wordt.
Mensbeeld Kritisch Succesfactor
Berekenend Concurrerende prijzen
Continu en volledig pakket
Gemak
Traditie Binding regio en folklore
Tradities
Uniek Unieke producten
Verantwoord Intenties biologische productie
Prijsstelling en pakket
Figuur 6 Samenvatting kritische succesfactoren naar mensbeeld
Gezondheidsclaim nog niet bewezen
Voor alle mensbeelden geldt dat gezondheid als rode draad door het biologische concept
loopt. Alle consumenten laten gezondheid als eerste aankoopargument noteren. Waar de
ene consument dat graag bewezen zou zien (de ratio), wellicht vertaald in een terugbetaling
van de meerprijs door de ziekteverzekeraar, 'gelooft' de andere consument 'met zijn
boerenverstand' dat minder kunstmest en gewasbescherming goed zal zijn voor de
gezondheid.
Waar het gaat om de bijdrage aan een betere gezondheid, is er nog geen afdoende
bewijs. De onderbouwing van de gezondheidsclaims staat inmiddels wel hoog op de
onderzoeksagenda.
Natuurlijkheid
In de traditionele en verantwoorde mensbeelden speelt de bijdrage aan natuur een rol.
'Natuurlijkheid' wordt van belang gevonden in het concept. Ook de hedonistische
consument laat dierenwelzijn een rol spelen.
Verschil met gangbaar wordt steeds kleiner
Aandachtspunt - zoals bijvoorbeeld blijkt uit de pluimveesector - zijn de steeds kleiner
wordende verschillen tussen de gangbare en de biologische sector. Ook in de gangbare
sector wordt het gebruik van inputs steeds meer beperkt, worden er (strengere) eisen aan
dierenwelzijn gesteld en zoeken bedrijven naar gezondere producten. Vooral die laatste
ontwikkeling dicht het gat met de biologische sector.
De bakermat van de biologische landbouw ligt bij het mensbeeld 'verantwoord'. De
grenzen van mogelijkheden van maatschappelijk verantwoord ondernemen worden hier
verkend, door de gerichtheid op het productieproces. Dit geeft een uitstraling naar de
andere mensbeelden en mogelijk naar de gangbare landbouw. Door vrij strikt de intenties
van de biologische landbouw te volgen, zijn voor de meeste producten de prijzen hoog in
22
vergelijking met gangbare producten. Nog los van de vraag of strikte handhaving van de
intenties een voldoende grote productie mogelijk maakt. Dit gevoegd bij een
seizoensgebonden en meestal regionaal voedselpakket appelleert het slechts aan de
behoeften van een beperkte groep consumenten. Voor de andere consumenten speelt prijs
een belangrijke rol. Dit neemt niet weg dat als de mensen aangesproken worden als burger,
ze positief oordelen over de productiewijze. Maatschappelijk verantwoord speelt dan een
belangrijk rol. Echter, dit laatste leidt niet automatisch tot koopbeslissingen van de mens
als consument. Het verschil van de mens als consument en als burger dient in het
achterhoofd gehouden te worden. Het voordeel van dit mensbeeld is dat de producten niet
uitgesloten worden binnen de andere mensbeelden. Als de producten een goede prijs-
kwaliteitverhouding hebben, zijn ze ook geschikt voor de berekenende en traditionele
mensbeelden. Voor de berekenende consument is een aangetoonde meerwaarde, zoals
gezondheid, een voorwaarde. Ook unieke producten kunnen hun weg vinden.
De berekenende keten leunt tegen de gangbare keten aan. Afzetvergroting zal dan
ook in belangrijke mate via deze berekenende keten gerealiseerd moeten worden. Voldoen
aan die kritische succesfactoren is vereist om een groter marktaandeel te verkrijgen.
De traditionele keten heeft een specifiek doelgroep als onderscheidend kenmerk. Het
past bijvoorbeeld goed binnen de doelstellingen van plattelandsondernemer. Ondanks dat
de potentiële doelgroep ruim is, blijft de vraag of hier een duurzame en voldoende
omvangrijke keten in de toekomst kan blijven bestaan. Oma's producten zelf kopen en
bereiden zal veelal niet een dagelijkse praktijk worden. Het kan bijdragen aan een positief
imago van de biologische landbouw bij de consument en dat kan voor alle mensbeelden
uitgebuit worden.
De unieke keten heeft als sterk punt de gerichtheid op de consument. De
mensbeelden kunnen daarvan profiteren, doordat unieke producten veranderen in luxe
producten waar een grotere groep consumenten voor zal opteren. Het leidt tot
productinnovaties.
23
Summary
Vision of animal organic chains in 2004
Background and aim of the project
The LNV document An organic market to be won focuses on the aim of achieving '10%
organic agriculture in 2010' (LNV, 2000). This aim was repeated in the policy document
Organic Agriculture 2005-2007 which was published in 2004, in which the goal was 5% of
consumer spending in 2007.
In the development of organic agriculture, many strategic visions for this sector can
be distinguished. The sector's growth is linked to an increasing diversity of actors and
related motives for being and becoming active. Coordination or at least clarity about (the
consequences of) the various visions could contribute to the further development of the
sector. Lack of familiarity with the different visions could hinder cooperation between the
chain parties and thus form an obstacle for growth.
At the same time a discussion has arisen about the sustainability of organic
agriculture. Organic agriculture is viewed by the government as a production method
which responds to social requirements regarding agricultural production methods (LNV,
2004). The consumer sees organic agriculture as 'healthy' and 'safe', but also as
'environmentally friendly' and 'natural'. Information and advertising campaigns also use the
'natural' argument to try to persuade the consumer to buy organic products. In general,
organic agriculture is perceived as 'sustainable in the widest sense of the word', although
this view is qualified by experts with respect to certain aspects.
In 2002 it was concluded that:
- there is no single vision about organic agriculture;
- there has been too little focus on the effect of links and sub-chains on the potential
growth;
- there are varying views regarding sustainability claims.
These statements still apply in 2005. They form the background for the project
'Visions of Organic Agriculture: a system approach'. This project aims to provide insight
into possible directions for development and the consequences. These development
directions are based on 'Categories' which in turn are based on two criteria. These
categories apply for all links in the chain: from consumer to supplier. This report describes
organic chains in 2004. The description forms the basis for the development and
concretisation of the categories. 'What do the different categories actually look like?' In
practice, it is sometimes difficult to find and define the categories. They are intended to
give insight into the consequences of the various development lines of the organic sector.
Based on the present chains, it is possible to define the (hypothetical) categories. This
report attempts to do just that. We will then consider the strengths and weaknesses of the
various categories as well as the opportunities and threats. The result is a picture of the
consequences of the diverse interpretations and development lines of organic agriculture.
24
What is and what is not regulated in organic agriculture?
Regulations for organic agriculture are laid down at different levels. Firstly there is the
International Federation of Organic Agricultural Movement (IFOAM) which develops
general guidelines. These guidelines are mainly based on intentions. The EU has created
concrete proposals for both the plant-based and the animal sector. A set of concrete
agreements has been drawn up for a number of points. When there is compliance with
these regulations, we can talk about organic livestock farming. These EU guidelines can be
considered minimum guidelines. National governments can draw up additional regulations
to be enforced on top of the EU guidelines.
Regulations which relate to organic livestock farming concern technical measures,
i.e.:
- surface area of living space outdoors and indoors;
- interventions;
- food;
- litter and fertiliser;
- parent material animals;
- healthcare.
It is interesting that although IFOAM has formulated intentions regarding the social
component, e.g. fair trade, fair distribution of profit margins, these have not been included
in EU or national guidelines. This shows the need for further definition of the organic
concept.
Differences…
Different research projects and statements by the actors who are active in the organic
sector reflect the wide-ranging views within organic agriculture. There are various target
groups, sometimes labelled 'blood groups' and called visions, such as: hedonists versus
altruists, rationalists versus idealists, newcomers versus 'believers', 'Hannie Airmile', 'Bob
Fur Coat' and 'Annie Alert'. It is also claimed 'that these are often contrasting worlds', with
(major) differences. Differences are discerned regarding (a) motivation to take part in the
organic chain, (b) desired communication between organic chain parties, (c) mutual
cooperation and (d) definition of the organic concept. This study uses a classification based
on two criteria: individualist/ collectivist and non-materialist/materialist.
The calculating organic chain: individualist and material-oriented
The calculating chain consists of consumers and market actors who participate in the
organic chain because they expect to benefit personally - particularly with regard to
material aspects. These consumers are swayed by good taste and health benefits, but the
added cost involved is also a consideration. The added cost is an important obstacle for this
consumer which must be offset by the benefits of taste and health. These consumers buy
organic products in the chain stores where they usually do their shopping. They only buy
food products in organic form where the 'added cost in relation to taste and health'
consideration favours the organic product. The chain store responds accordingly.
Communication emphasises those values which appeal to the consumer and - just like its
25
customers - the chain store will weigh up the importance of returns on its organic
assortment. Suppliers are sought - from home and abroad - who can provide sufficient
quantities, with at least the same quality as conventional products and at an acceptable
market price. These suppliers are 'mixed' suppliers who offer the chain stores organic
products among their assortment. This results in scale and logistic advantages which allow
the added cost in the chain stores to be limited. International trade is an accepted fact:
import makes it possible to offer a full assortment at the lowest added price, while export
allows the products to be sold at the highest added price. When putting the organic concept
into practice, these market actors will keep a close eye on the (economic) feasibility.
The 'calculating' organic chain is all about self-directed and material-oriented issues.
Figure 3 shows the confrontation of strengths and weaknesses with the opportunities and
threats.
Strong link with conventional: both opportunity and threat; both strength and weakness
Potentially the calculating chain has a large group of consumers and can therefore play an
important role in acquiring a sufficiently large market share. Many studies mention the
importance of this chain when it comes to increasing the market share. This means
opportunities for the organic segment when it is able to equal the quality of conventional
products for a limited added cost and provide the extras of organic products: taste, health.
This also applies at producer level. If a producer expects more income, he will have to
consider changing over and expanding the area of organic agriculture. At the same time,
there is also the risk that these consumers and market actors will soon switch back to the
conventional when the 'own advantage versus cost/added cost' consideration goes in favour
of conventional production. The chain is not 'faithful' to the organic concept and will
continue to weigh up the pros and cons; economic conditions will certainly have an impact.
In this chain, the effect of poor economic conditions becomes visible. The strength of this
chain is that, with its international orientation, it can sooner provide a complete organic
assortment at minimum added costs. The links in the chain are usually internationally
oriented, 'do organic as well' which really bring scale advantages and logistic advantages
closer. Here the strengths and opportunities meet.
In short, this chain offers good potential for market expansion but it is vulnerable.
When the balance - for consumers, retail, trader or producer - (temporarily) tips towards
conventional production, the calculating market actor switches back.
Competitive prices and competitive returns: it must be possible to demonstrate added value
to oneself and in relation to added cost(s)
Decision making within the chain is very strongly based on rational motives. Market actors
and consumers must see the added cost in relation to the added value (for themselves). This
implies:
- organic products are slightly more expensive and have at least the same shelf life,
convenience and have been proven to be tastier and healthier;
- trade and processing of organic products provide at least the same returns as
conventional products;
- organic production supplies at least a similar income for the farmers.
26
This KSF aims at using the strength 'efficiency of the production process' to take the
opportunity of suppressing conventional products, removing the threat of exchangeability
and lowering prices. The pricing of the products is quite high, due to the fairly high
production and marketing costs: this weakness must be removed.
Availability continuity
Efficiency production process
Global import and export
Intentions organic agriculture
Spot-market pricing
Switching of production methods
Contents package price-oriented
Pricing
Added value not demonstrated
Strengths Weaknesses
Opportunities
Pushes aside conventional
with low costs ++ + ++ ++
Insertion in very conventional
flows (supermarket channel) ++ ++ + ++
Size of market segment ++ +
Convenience products ++
Health, taste ++
Threats
Does not appeal strongly to
other consumer groups ++
Organic agriculture does not
appeal strongly to consumers ++
Exchangeability with
conventional ++
Figure 1 SWOT analysis of the characteristic 'Calculating'
The traditional organic chain: collectivist and material-oriented
The traditional chain consists of consumers who like tradition, craftsmanship, origin, trust.
This consumer buys from chain stores, but is an important customer group for specialist
stores. Here they find the trust in the (familiar) greengrocer, baker and butcher. This group
also buys from the farmer at farmer's markets, precisely for reasons of familiarity. Health is
a factor for this group too, but the other values are also expressly important here. For this
segment too, added cost is a consideration. These consumers therefore choose cost savings
above time savings. However this is where the boundaries differ from the calculating
segment. Rationalisation and scale increase directed at (cost) price reduction is fine as long
as the familiar, regional aspect is maintained. Small scale is the rule rather than the
exception here. Home sales - short chains - fit into this picture. Usually organic producers
27
look for opportunities to increase their income, often considering 'widening the activities'.
Activities such as care, recreation, nature and landscape apply to this group. It values
regional entity and local production.
Limited market size, but growth opportunities: in specialist stores, in tourism
There are opportunities in the growing market for local products, with the focus on
regional identity. Here there is definite potential for the organic concept - especially when
its interpretation takes regional circuits into consideration (fertiliser and feed) and regional
varieties are reintroduced to the region. Both concepts reinforce each other. The size of the
social group in which one operates largely determines the economic feasibility. There is a
danger, however, that incidental contact with grandmother's products may limit the market
segment. This also applies to a certain extent to the image of local products, where the idea
'you must try it once' could prevent repetition. Moreover the emphasis on personal
relationships, often with regional links, can hinder an active market approach aimed at
converting impulse experiences into regular experiences. The challenge is clearly to bind a
sufficiently large group of people who will ensure adequate market size and sales
continuity. However consumers from other groups are difficult to attract. For example,
closed regional circuits usually involve a higher cost price and it is doubtful whether a
calculating or unique consumer 'cares about regional circuits' and the obvious disadvantage
(higher price). This group is therefore limited in size. However expansion could be sought
by organising annual fairs featuring old crafts, etc. The potential of the region as a tourist
area then determines the opportunities. A location close to an urban environment can also
be an impulse. Home sales and farmers' markets are the best sales markets for obtaining a
'fair price'. Products which have to be sold through the conventional chains will not easily
attract a higher price. The greatest challenge is to find and maintain a sufficiently large
target group. Up-scaling is the only option; otherwise it remains a small special niche in
the market. The fact that people purchase products price-consciously and that saving time
is not high priority means that people only perceive spending as costs. This does not
usually benefit an efficient production method or marketing, resulting in fairly high
production costs. Also the love of tradition limits cost reductions. The danger is that also in
the social environment alternatives are sought when the financial leeway is seen as limited.
The disappearance of many local shops in the rural community is an example of this. The
direction of the chain largely depends on personal relationships. This is the strength and
also weakness, because the boundaries are determined by what is economically feasible.
28
In balance with the environment
Fair margins
Short (personal) chains
Slow introduction of innovations
Convenience of limited
importance
Traditional production method
Regional sales
High production costs
Traditional seasonal products
Strengths Weaknesses
Opportunities
Local/grandmother's products + + + ++
Maintain landscape ++ + +
Home sales and farmers' markets ++ ++ + + +
Size of target group
Threats
Traditional sales channels +
Compliance with General Food Law ++
Little appeal to other consumer groups + + +
Figure 2 SWOT analysis of the 'traditional' group
Support and regional imbedding for regional, traditional, small-scale organic agriculture
This chain depends on personal, social relationships within the region. Support for the
sector and the production method is the key. As such is it is not just about the organic
production method, but about the wider significance: the supplementary services
(recreation, care, nature and landscape) for the region, 'bringing back crafts, traditions and
old varieties to the region'. Relation to other (economic) activities, an economic activity
pattern which fits like a jigsaw. The Critical Success Factor here is consequently the
bonding with the other activities in the region to obtain a whole series of mutually
reinforcing activities, which makes the target group big enough to be economically
attractive too.
The unique organic chain: individualist and non-materially-oriented
The unique chain consists of actors who participate for self-related reasons. The
consideration regarding added cost is less relevant here. Unique consumers buy products
because they taste good, because they are special or unique, and they are willing to pay
29
more for them. The fact that the product is organic - with an organic philosophy - is not
important. The organic production method is 'only' a vehicle for creating tasty, special
products. For this reason, the organic concept is - preferably - not communicated within
this chain. The chain is international with a limited number of suppliers who have one-to-
one relationships with each other.
Opportunities in the new and special
The unique organic chain is aimed at consumers who require a special product: different or
new. Motives are self-indulgence, self-expression or making an impression on the social
group. There are opportunities here because the consumer is more than willing to pay extra
for the (organic) product. This is a segment with a higher added value, which you have to
earn. This segment demands something special and is therefore - by definition - limited in
size. However a product introduced in this segment can 'grow' to other segments; but once
this growth has taken place, the product is no longer special and thus no longer interesting
to the unique consumer. The same applies to the other market actors. They too distinguish
themselves due to 'the unusual' and derive their profit from it. This segment is therefore
mainly significant for its potential expansion to other segments.
It MUST therefore be unique!
For this category, there is essentially only one critical success factor and that is
'uniqueness': of the product, chain, the chain organisation and the perception. The
innovative and creative capacity combined with communication skills of the chain partners
is crucial for how far the critical success factor can take shape. Communication is the story
of the characteristics of the product, which must be communicated to a very specific group
of consumers.
Innovative
and open to
change
Relatively
price sensitive
Intentions
organic
agriculture
Small scale
No close
chain
relations
Not directed
at efficiency
Strengths Weaknesses
Opportunities
Higher market segment ++ +
Threats
Unpredictable market ++
Image determines sales ++
Size of target group ++
Little appeal to other consumer groups ++ ++
Figure 3 SWOT analysis of the 'unique' category
30
The responsible organic chain: collectivist and non-materially-oriented
The responsible chain consists of actors who are intensely involved in the organic
philosophy and who think about its further development. These actors interpret the concept
based on the intentions. The power of this category is that buyers and producers are
convinced that this is the right way to produce. A statement which illustrates this type of
producer is: 'Although it cannot be scientifically proven whether organic milk is actually
healthier, it certainly tastes good!' and… 'I'm not really interested in proof. Anyone can tell
whether food is healthy or not.' And… 'I feel more like a 'country man' than a 'farmer'. It is
therefore essential to continue producing according to the intentions of organic agriculture.
Communication about the production process is important. You have to show people that
you are doing your best to fulfil the intentions. An example: it will be difficult to close
regional circuits if production is conducted strictly according to the intentions. For
example, importing organic feed and purchase of fertiliser from conventional agriculture.
This is only accepted if everything is done to keep this to a minimum. A higher price,
seasonal availability and more effort to buy the product are elements of the quality of the
product. Regular buyers who buy a complete package can be classified as 'Heavy users'.
The consumer prefers to buy organic products, such as potatoes, fruit and vegetables, eggs,
dairy, grain, muesli and rice. The consumer prefers to shop at a health food shop, where the
people are knowledgeable about the organic philosophy and where they trust that the
organic philosophy is being followed. This is the reason for the links with nature and
environmental organisations. They are the pioneers, the organic converts who do not allow
themselves to be influenced by price. On the producer's side, 'farming is the bottom line'.
This chain also looks for a payout price based on a cost price, such that the producer earns
a 'fair' income. Producers target buyers and prefer buyers in the health food channel.
Small in size but powerful and loyal in intentions
The responsible chain values stewardship: the interests of the next generations are an
important consideration. Long-term sustainability is vital. The intentions of organic
agriculture gain in status in this category. The means of production is seen as more
important than the product. People are then also convinced that the product is better as a
result. The strength of this category is its sense of conviction, together fulfilling the
intentions of organic agriculture. At the same time, there is the threat that this is only a
small group of people; heavy users form a maximum of 3% of the consumers and the
number of convinced market actors is limited. However, opportunities do exist here. When
the interpretation of the intentions coincides with a higher score on taste, health versus a
limited added cost, then strong growth is possible. However this growth must not be at the
expense of the intentions. This group is not wholly enthusiastic about market actors from
'other' categories. This forms a weakness; it restricts the growth. The opportunities are not
so much in the size of the organic sector as in its stability and conviction.
31
Animal and environmentally-friendly
Intention organic agriculture
Fair price and margins
Chain tightness
Production process-oriented
Support claims (triple P)
Regional and seasonal package
Feasibility intentions
High cost price
Diversity intentions
Strengths Weaknesses
Opportunities
Fixed group of buyers ++ ++ ++ ++
Products suitable for all
categories of people ++ ++ ++
Threats
Size of target group ++ ++
Compliance with General Food
Law ++
Figure 4 SWOT analysis for category 'responsible'
Calculating Traditional Unique Responsible
Motivation Economic gain
Taste and health
versus limited
added cost
Contribution to direct
environment: nature,
landscape,
environment and
traditions
Animal welfare
Something special
Treat
Enjoyment
Contribution to
sustainability from
global perspective
Technical
measures in the
chain
Yes, as long as
directed at cost
price reduction
Measures in
alignment with
Mother Earth, old
traditions
Technology is
allowed as long as it
is not harmful to
health
Measures which
contribute to
sustainability
Pricing Supply and
demand Based on cost price
plus fair margin
distribution
Supply and demand Based on cost price
plus fair margin
distribution
32
Continued figure 5
Calculating Traditional Unique Responsible
Product
assortment Complete, as long
as cheap and
profitable (out
when it no longer
produces enough)
Cheapest variant -
in the whole
world
Regional: what the
region offers in a
certain season
Several unique
products from all
over the world
Complete, as long as
sustainable
Most sustainable
variant - from
anywhere in the
world
Requirements
regarding scale
size
Big -
international -
so scale is
cheaper
Regional: regional
production and
consumption;
Circuit closed at
regional level
International trade in
unique local/regional
product
(globalisation)
Not: producing in
places where a
sustainable chain can
be developed
Information
provision to
consumer
Not more than
conventional Direct and informal
from producer to
consumer.
Through image and
packaging Very important.
Through various
media
Chain
organisation (1) Price and
relations formally
and procedurally
regulated and
agreements laid
down in contracts
Free market
Shorter chains and
cooperatives Short chains,
One-to-one
relationships
Thin flows
Short chains, with
thick information
flows
Chain
organisation (2) Big chain store,
Mixed
manufacturers
Large-scale
producers
Home sales,
Specialist stores,
Small scale
processing units with
regional input
Small companies with
combination functions
Trendy, culinary
specialist stores
Specialised trade and
production -
specialised in that
one product
Health food stores
Smaller scale
processing
Chain
cooperation and
communication
Short-term
oriented
Little vertical
integration/
cooperation
Long term-oriented
Social control Short-term oriented
Restricted to no
cooperation
Long-term
Transparency
Figure 5 Summary of the categories
Source: Goddijn and Meeusen (2005).
The critical success factors, identified in the above categories, are summarised in Figure 6.
The categories are not mutually exclusive, but may supplement each other. The extent to
which the categories supplement each other is the question which will be considered in this
section.
33
Category Critical success factor
Calculating Competitive prices
Continuous and complete package
Convenience
Tradition Binding region and folklore
Traditions
Unique Unique products
Responsible Intentions organic production
Pricing and package
Figure 6 Summary of critical success factors according to category
Health claim not yet proved
Health is the common theme for all categories in the organic concept. All consumers note
health as the first purchasing argument. Where one consumer would like to see this proved
(the ratio), possibly translated in a repayment of the added cost by the health insurer, the
other consumer 'believes' 'with his farmer's instinct' that less fertiliser and crop protection
are good for health.
With regard to the contribution to better health, there is not yet sufficient evidence.
However support for the health claims is high on the research agenda.
Naturalness
In the traditional and responsible categories, the contribution to nature plays a role.
'Naturalness' is felt to be important in the concept. Animal welfare also plays a role for the
hedonist consumer.
Difference with conventional is becoming smaller
One area of attention - as appears from the poultry sector, for example - is the fewer
differences between the conventional and the organic sector. In the conventional sector, the
use of inputs is also becoming increasingly limited, (stricter) demands are being imposed
on animal welfare and companies are looking for healthier products. This last development
in particular is closing the gap with the organic sector.
The cradle of organic agriculture is the responsible category. This is where the boundaries
of options of social responsible business are explored, by its focus on the production
process. This extends to the other categories and possibly to conventional agriculture.
Strict compliance with the intentions of organic agriculture means that the prices of most
products are high compared with conventional products, not to mention the question
whether strict compliance with the intentions allows sufficiently large-scale production. If
you then consider a seasonal and usually regional food package, this only appeals to the
needs of a limited group of consumers. For the other consumers, price plays an important
role. This does not mean that if people are appealed to as citizens, they will not judge the
production method favourably. Social responsibility is thus an essential element. However
the latter does not automatically lead to purchasing decisions by the person as a consumer.
The difference between the person as a consumer and the person as a citizen should be kept
in mind. The advantage of this category is that the products are not excluded within the
34
other categories. If the products have a good price-quality ratio, they are also suitable for
the calculating and traditional categories. The main condition for the calculating consumer
is proven added value, such as health. Unique products are also important.
The calculating chain borders on the conventional chain. Sales expansion will
largely have to be achieved through this calculating factor. Fulfilling these critical success
factors is necessary to achieve a bigger market share.
The traditional chain has a specific target group as its distinguishing feature. This
fits in well with the goals of the rural entrepreneur, for example. Although the potential
target group is big, one wonders whether a sustainable and sufficiently large chain can
continue to exist in the future. Buying and preparing grandmother's products oneself will
not normally be daily practice. However it could contribute to a positive image of organic
agriculture with the consumer which could be exploited for all categories.
The strength of the unique chain is its focus on the consumer. The categories can
benefit from this because unique products become luxury products chosen by a larger
group of consumers. This will lead to product innovations.
35
1. Inleiding
1.1 Aanleiding en probleemstelling
In de LNV-nota Een biologische markt te winnen staat het streven naar '10% biologische
landbouw in 2010' centraal (LNV, 2000). In de beleidsnota Biologische Landbouw 2005-
2007 die in 2004 is verschenen is deze doelstelling opnieuw uitgesproken, waarbij het
streefdoel 5% van de consumentenbestedingen in 2007 is genoemd.
Bij de ontwikkeling van de biologische landbouw is een veelheid aan strategische
visies voor deze sector te onderscheiden. De groei van de sector gaat gepaard met een
toenemende diversiteit aan actoren en bijbehorende drijfveren om actief te zijn en worden.
Afstemming of ten minste helderheid over de (gevolgen van) de verschillende visies kan
bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de sector. Onvoldoende zicht op de
verschillende visies kan belemmerend werken in de samenwerking tussen ketenpartijen en
daarmee kan het een belemmerende factor zijn voor de groei.
Tegelijkertijd is er discussie ontstaan over de duurzaamheid van biologische
landbouw. Biologische landbouw wordt van overheidswege gezien als een
productiemethode die past bij de maatschappelijke wensen ten aanzien van de
landbouwproductiemethoden (LNV, 2004). De consument ziet de biologische landbouw
als 'gezond' en 'veilig', maar ook als 'milieuvriendelijk' en 'natuurlijk'. Voorlichtings- en
reclamecampagnes proberen de consument ook via het argument 'natuurlijk' over te halen
om biologische producten te kopen. Biologische landbouw in het algemeen wordt
gepercipieerd als 'duurzaam in de meest brede zin van het woord', terwijl dit beeld veel
genuanceerder aanwezig is bij deskundigen op bepaalde deelfacetten.
In de studies die tot 2002 zijn verricht is een groot accent op deelfacetten te
constateren. De studies beperken zich tot deelvraagstukken van een groter geheel.
Kenmerkend is steeds dat vele mogelijkheden en knelpunten gesignaleerd worden, waarbij
de focus op stukjes van het totaalconcept 'biologische landbouw' lag. Er is gekeken naar
(deel)knelpunten op sectorniveau, op actorniveau of op ketenniveau. Onderlinge interacties
waren niet of nauwelijks uitgewerkt. Formuleringen op actorniveau van integrale
richtinggevende oplossingen voor het gehele systeem ontbraken, terwijl deze essentieel
zijn om te komen tot de door de overheid gewenste groei van de biologische landbouw.
Ook bij de biologische landbouw gaat het immers om de onderlinge samenhang tussen
ketens, tussen schakels en tussen sectoren die samen de potenties voor groei bepalen.
Complicerende factor is dat er niet sprake is van één keten, maar van een grote variatie aan
en in ketens, die ook uiteenlopende visies en uitgangspunten hebben.
In 2002 werd geconcludeerd dat:
- er geen eenduidige visie op de biologische landbouw bestaat;
- de samenhang tussen schakels en deelketens op de potentiële groei onvoldoende
aandacht heeft gekregen;
- duurzaamheids claims niet eenduidig worden gepercipieerd.
36
Deze constateringen gelden in 2005 nog steeds. Ze vormen de aanleiding voor het
project 'Visies op de Biologische Landbouw: een systeem benadering'. Dit project wil
inzicht geven in de mogelijke ontwikkelingsrichtingen en de daarbij behorende
consequenties. Daartoe is eerst een basis gelegd voor de verschillende
ontwikkelingsrichtingen in zogenaamde 'mensbeelden'. Uitgaande van twee criteria zijn
vier verschillende mensbeelden geformuleerd. Deze mensbeelden gelden voor alle schakels
in de keten: van consument tot en met toeleverancier. In dit rapport wordt een beschrijving
gemaakt van biologische ketens in 2004. Deze beschrijving vormt de basis voor de
uitwerking en concretisering van de mensbeelden. 'Hoe zien de verschillende mensbeelden
er nu concreet uit?' De mensbeelden zijn in de praktijk niet per se direct en concreet terug
te vinden. Ze zijn bedoeld om inzicht te geven in de consequenties van de uiteenlopende
ontwikkelingslijnen van de biologische sector. Wel kan op basis van de huidige ketens
invulling worden gegeven aan de (denkbeeldige) mensbeelden. Die poging wordt in dit
rapport gedaan. Vervolgens wordt gekeken naar de sterke en zwakke punten van de
verschillende mensbeelden evenals de kansen en bedreigingen. Het rapport geeft daarmee
een beeld van de consequenties van de uiteenlopende invullingen en ontwikkelingslijnen
van de biologische landbouw. Dit alles past in het gehele project 'Visies op de Biologische
Landbouw: een systeemanalyse', zoals in figuur 1.1 uitgewerkt.
Figuur 1.1 Inhoudelijke onderdelen van het project
Het gaat in dit rapport om vier met elkaar samenhangende onderdelen. De figuur laat
zien dat het onderdeel 'Ontwikkeling van beelden' (Goddijn en Meeusen, nog te
publiceren) de input is voor dit rapport. Daarnaast wordt een model (Van Wagenberg en
Schepers, nog te publiceren) ontwikkeld, waarin de hele keten integraal is uitgewerkt. Dit
model is ook behulpzaam bij het vaststellen van mogelijkheden en consequenties van de
Inventarisatie en integratie kennis
Beelden en uitgangspunten
Ontwerpen integraal systeem
Ontwikkelen toets duurzaamheid
Toetsen
duurzaamheid
37
verschillende ontwikkelingslijnen. Een derde element is de toets op duurzaamheid. Voor
de verschillende uitgewerkte ontwikkelingslijnen wordt gekeken naar de bijdrage aan een
aantal duurzaamheidsthema's (Meeusen et al., 2005). Het vermoeden is immers dat de
uiteenlopende ontwikkelingslijnen ook verschillend scoren op duurzaamheid.
Dit rapport beschrijft de biologische ketens in 2004 met het accent op de ketens van
dierlijke producten. Wijnands et al. (2005) doet hetzelfde voor de plantaardige producten.
Overigens wil het project 'Visies op de Biologische Landbouw: een systeemanalyse' niet
alleen gaan over de inhoud, maar heeft het ook tot doel om te komen tot een betere
samenwerking tussen verschillende Wageningse disciplines en wil zij bijdragen aan het
maatschappelijk debat.
1.2 Doelstelling
Het rapport heeft drie doelstellingen:
1. beschrijving van de dierlijke productieketens;
2. inzicht in vier uiteenlopende ontwikkelingslijnen voor de dierlijke productieketens;
en
3. sterke en zwakke punten en kansen en bedreigingen voor de verschillende
ontwikkelingslijnen voor de dierlijke productieketens.
1.3 Werkwijze
De drie doelstellingen worden kort uitgewerkt.
Beschrijving van de dierlijke productieketens
Figuur 1.2 geeft een visuele verbeelding van het te beschrijven systeem. De figuur laat
duidelijk zien dat alle schakels in de keten aan de orde komen bij de beschrijving.
De dierlijke productieketens worden beschreven in termen van markt en
marktontwikkelingen, organisatie van de keten en hun bijdrage aan duurzaamheid. Voor
duurzaamheid is het accent gelegd op die thema's waar stakeholders aandacht voor vragen.
Daartoe is een quick scan uitgevoerd onder stakeholders (zie bijlage 1) die heeft
geresulteerd in een select aantal thema's, zie figuur 1.3, die in deze studie worden
beoordeeld:
38
Figuur 1.2 De dierlijke productieketen
Planet
- Emissies naar lucht
- Emissies naar water
- Emissies naar de bodem
- Energieverbruik en daarmee gepaard gaande emissies
- Materiaalgebruik (denk aan afval)
People
- Dierenwelzijn
- Voedselveiligheid
- Arbeidsomstandigheden
- Natuur en landschap
- 'Eerlijke' verdeling van marges over de keten om te komen tot 'voldoende' inkomens voor marktactoren
- Milieubewustzijn
Profit
- Inkomens/winst voor de verschillende ketenactoren
- Marktpotentieel (positie op de markt)
Figuur 1.3 Duurzaamheidsthema's die door stakeholders worden genoemd
Producenten van dierlijke producten (zuivel, vlees, eieren)
Veevoer
Natuur
voedings-
winkel
Verwerkers
Consumenten
Gangbare
super-
markt
Abon-
nement Bedrijfs)-
restau-
rants
Huis
Verkoop
Markten
Uitgangsmateriaal Overige toelevering en
dienstverlenin
g
Mest
39
Inzicht in vier uiteenlopende ontwikkelingslijnen voor de dierlijke productieketens
In het project is gekozen om gezichtsbepalende beelden ten aanzien van de biologische
landbouw te ontwikkelen. Deze moeten onderscheidend zijn ten opzichte van elkaar; ze
moeten liefst het gehele veld omspannen waarbinnen alle beelden van alle stakeholders
opgenomen kunnen worden en een plaats kunnen krijgen. De beelden hoeven niet per se
feitelijk te bestaan, maar ze moeten met elkaar het totale discussieveld rondom de
biologische landbouw omvatten. Tevens moeten deze beelden vertaald kunnen worden
naar parameters in het model. Daarbij kan gedacht worden aan parameters ten aanzien van:
- gedrag;
- relaties in de keten;
- de mogelijkheden en randvoorwaarden van de inzet van technische maatregelen;
- schaal.
Oorspronkelijk was het de bedoeling om de verschillende ontwikkelingslijnen ook te
vertalen naar duurzaamheid; de veronderstelling was dat er een uiteenlopende score op
duurzaamheid zou zijn over de beelden heen. Echter, er is onvoldoende empirisch
materiaal beschikbaar om een goede inschatting te maken van de score op duurzaamheid
per ontwikkelingslijn.
In figuur 1.4 zijn de vier beelden benoemd. Er liggen twee criteria aan ten grondslag.
Er is de as 'materialistisch - immaterialistisch' en de as 'individualistisch - collectivistisch'.
Deze twee dimensies bleken onderscheidend te zijn in de biologische sector.1 De
combinatie van beide assen levert vier kwadranten en vier mensbeelden: (1) de
berekenende mens, (2) de traditionele mens, (3) de unieke mens en (4) de verantwoorde
mens. De karakteristieken van deze mensbeelden zijn voor alle ketenactoren relevant: er
kunnen niet alleen verantwoorde consumenten worden benoemd, maar evenzo
verantwoorde producenten en verwerkers. Het is een universeel - op mensen en
ketenactoren - toepasbare indeling. Dat maakt de vierdeling ook zo aantrekkelijk voor de
ketenbenadering.
In het onderzoek worden de beelden gebruikt om een heldere strategische
positionering van de biologische landbouw te krijgen. Vooropgesteld wordt dat elk
mensbeeld zijn waarde heeft; ze zijn anders ten opzichte van elkaar. Ze kunnen elkaar
versterken, ze sluiten elkaar niet uit. Slechts wanneer een expliciete doelstelling wordt
geformuleerd zou wellicht een waardeoordeel gerelateerd aan de doelstelling voor een
mensbeeld gegeven kunnen worden.
1 In Meeusen et al. (2003) is het NIPO-model 'Waarden In Nederland' gebruikt om de biologische landbouw
te kenschetsen. In dit model staan drie dimensies centraal: de 'zelf-ander' dimensie, de 'materialistisch-
immaterialistisch' dimensie en de 'stilstandontwikkeling' dimensie. De analyse van Meeusen et al. laat zien
dat er wel verschillen zijn tussen biologische marktactoren op de eerste twee dimensies maar niet op de
derde. Mede om die reden is in de keuze om te komen tot twee dimensies de dimensie 'stilstandontwikkeling'
niet gekozen.
40
Individualistisch Collectivistisch
Materialistisch
I Berekenend
- rationeel
- grootste groep
- efficiënt en effectief
- productgeoriënteerd
- convenience, gezondheid en smaak
II Traditioneel
- conventioneel
- kostbewust
- zelfdiscipline
- achterblijvers
- pro-sociaal (binnen de regio)
Immaterialistisch
III Uniek
- opvallende consumptie
- lol en impulsief
- variëteit
- status en onderscheiding
- esthetisch
IV Verantwoord
- wereldwijde betrokkenheid mens, dier en
milieu
- procesgeoriënteerde kwaliteit
- downshifting
- spiritualiteit
- ethiek
Figuur 1.4 Karakteristieken van de mensbeelden
Bron: Goddijn en Meeusen, nog te publiceren.
Dit wordt in deze rapportage verder uitgewerkt en geconcretiseerd. Daarbij dienen de
huidige dierlijke ketens als basis. Als gezegd zullen de mensbeelden niet altijd direct en
concreet herkend worden in de praktijk. Ook zal het niet altijd lukken om de beelden te
kwantificeren. Bij de inventarisatie is het beperkte aantal data over de sector al snel een
knelpunt. Niettemin wordt wel een poging gedaan om de beelden zo veel mogelijk te
concretiseren.
Sterke en zwakke punten en kansen en bedreigingen voor de verschillende
ontwikkelingslijnen voor de dierlijke productieketens
Tot slot worden de sterke en zwakke punten evenals de kansen en bedreigingen van de
verschillende ontwikkelingslijnen benoemd. Kansen en bedreigingen zijn ontwikkelingen
die de sector niet kan beïnvloeden; ze moet deze ontwikkelingen zien als externe omgeving
waarop ze moet inspelen. Kansen zijn er om te benutten en bedreigingen kunnen worden
beschouwd als uitdagingen waar slimme strategieën voor bedacht moeten worden om er zo
min mogelijk last van te hebben. Vervolgens worden de sterke en zwakke punten van de
ontwikkelingslijn beschreven. Sterke punten kan de sector uitbaten en zwakke punten
komen in aanmerking voor verbetering op het moment dat ze het benutten van de kansen in
de weg staan.
1.4 Opbouw van het rapport
Hoofdstuk 2 geeft met een beschrijving van de regelgeving rondom de biologische sector.
Immers, deze is sterk bepalend voor de positionering en te nemen maatregelen in de sector.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de Nederlandse sector in Europees perspectief gezet.
Daarna volgt de beschrijving van de dierlijke ketens. Het startpunt daarvoor is de
41
consument, die onderwerp van hoofdstuk 4 is. In hoofdstuk 5 staan de verkoopkanalen
centraal en hoofdstuk 6 geeft inzicht in de productieschakel. Vervolgens wordt een
beschrijving per dierlijke keten gegeven: zuivel (hoofdstuk 7), rundvlees (hoofdstuk 8),
geitenzuivel (hoofdstuk 9), varkensvlees (hoofdstuk 10), pluimveevlees (hoofdstuk 11) en
tot slot eieren (hoofdstuk 12). De rapportage sluit af met de terugkoppeling naar de
mensbeelden. Wat de voorgaande hoofdstukken leren wordt in hoofdstuk 13 vertaald naar
mensbeelden ofwel ontwikkelingslijnen, in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin.
Hoofdstuk 14 geeft zicht op de kansen en bedreigingen evenals de sterke en zwakke punten
van de verschillende ontwikkelingslijnen voor de biologische sector.
42
2. Regelgeving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de regelgeving voor de biologische landbouw en meer specifiek die
voor de dierlijke sector beschreven. Daartoe wordt eerst uiteengezet hoe de regelgeving is
georganiseerd, wie welke regelgeving ontwikkelt. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3
beschreven welke regels gelden voor de biologische dierlijke houderij, waarna in paragraaf
2.4 de regels rondom het uitgangsmateriaal in de biologische houderij uit de doeken
worden gedaan. Paragraaf 2.5 sluit af met conclusies.
2.2 Biologische landbouw
In dit onderzoek wordt biologische landbouw in zijn totale verscheidenheid bekeken,
zonder expliciet in te gaan op de verschillende stromingen binnen de biologische
landbouw.
Voor de definitie van 'biologische landbouw' wordt voor Nederland veelal
gerefereerd aan de hoofdlijnen vastgelegd door de International Federation of Organic
Agricultural Movement (IFOAM), de richtlijnen van de EU, de Codex Alimentarus en de
het beleid van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Deze
zullen in het kort behandeld worden. Er wordt niet ingegaan op de regelgeving die voor de
hele landbouw geldt, zoals de wetten en richtlijnen die verband houden met het gebruik
van dierlijke mest en gewasbeschermingsmiddelen, dierenhuisvesting of bijvoorbeeld
veetransport. De niet-eenduidige afbakening van de biologische landbouw heeft eveneens
tot gevolg dat vele landen een eigen afbakening en eigen begrippen hebben. In dit rapport
wordt daar ook niet opgegaan.
IFOAM: Basic standards for organic production and processing
De basisrichtlijnen van de IFOAM (2004) zijn in 1980 opgesteld en worden tweejaarlijks
herzien (Kilcher et al., 2004). De huidige versie is letterlijk weergegeven in figuur 2.1
(IFOAM, 2004). De bewoordingen van de richtlijnen zijn veelal uitgedrukt in intenties en
geven geen expliciete richtlijnen voor wat wel en niet mag. Met de omschrijving van
Teenstra (2004) worden de richtlijnen van IFOAM verder geconcretiseerd op het terrein
van produceren en verwerken van producten. IFOAM gaat ook in op de intrinsieke waarde
van dier en op een faire beloning voor mensen die betrokken zijn in het productieproces
van de biologische landbouw (zie punt 11 en 13 in figuur 2.1). In het eerste punt benadrukt
IFOAM verder kwaliteit en kwantiteit van voedsel, zonder dat handen en voeten te geven.
De toevoeging 'as far as possible' bij punt 8 geeft ruimte om ook niet-vernieuwbare
grondstoffen te gebruiken. Het gebruik van dierlijke mest of uitgangsmateriaal van de
gangbare landbouw wordt niet expliciet genoemd. Met punt 15 verwijzen ze verder naar
43
traditionele landbouwmethoden. Geconcludeerd mag worden dat de basisrichtlijnen van
IFOAM, ruimte geven voor eigen invulling.
Figuur 2.1 IFOAM Basic Standards for Organic Production and Processing
Bron: IFOAM (2004).
Veel richtlijnen zijn op nationaal niveau geregeld. Ook de EU laat dat aan de
nationale overheden over. IFOAM tracht wereldwijd meer uniforme standaarden te krijgen.
De IFOAM-voorwaarden worden als 'the gold standard' gezien. Er is een toenemende
belangstelling om op basis van deze voorwaarden de IFOAM-accreditatie te krijgen. Een
overzicht van de geaccrediteerde certificeringorganen is te vinden in Kilcher et al. (2004,
pagina 51 en verder). In dat overzicht ontbreekt overigens SKAL.
The Principle Aims of Organic Agriculture for Production and Processing Organic Agriculture is
based on a number of principles and ideas. All are important and this list does not seek to establish
any priority of importance. The principles include:
1. To produce sufficient quantities of high quality food, fiber and other products.
2. To work compatibly with natural cycles and living systems through the soil, plants and animals
in the entire production system.
3. To recognize the wider social and ecological impact of and within the organic production and
processing system.
4. To maintain and increase long-term fertility and biological activity of soils using locally adapted
cultural, biological and mechanical methods as opposed to reliance on inputs.
5. To maintain and encourage agricultural and natural biodiversity on the farm and surrounds
through the use of sustainable production systems and the protection of plant and wildlife
habitats.
6. To maintain and conserve genetic diversity through attention to on-farm management of genetic
resources.
7. To promote the responsible use and conservation of water and all life therein.
8. To use, as far as possible, renewable resources in production and processing systems and avoid
pollution and waste.
9. To foster local and regional production and distribution.
10. To create a harmonious balance between crop production and animal husbandry.
11. To provide living conditions that allow animals to express the basic aspects of their innate
behaviour
12. To utilize biodegradable, recyclable and recycled packaging materials.
13. To provide everyone involved in organic farming and processing with a quality of life that
satisfies their basic needs, within a safe, secure and healthy working environment.
14. To support the establishment of an entire production, processing and distribution chain which is
both socially just and ecologically responsible.
15. To recognize the importance of, and protect and learn from, indigenous knowledge and
traditional farming systems.
44
EU-regelgeving voor de biologische landbouw
In alle lidstaten van de EU is biologische productie en handel in biologische producten
onderhevig aan EU-richtlijnen. In feite geeft dit de wettelijke basis voor biologische
landbouw als onderscheidende productierichting binnen de landbouw. Sommige landen
hebben zelf stringentere richtlijnen, maar de meerderheid is gebaseerd op de EU-
richtlijnen. Zij zien de richtlijnen als het absolute minimum. Voor biologische plantaardige
producten is EU-richtlijn 2092/91 relevant, die in 1993 van kracht werd. Voor de dierlijke
productie geldt richtlijn 1804/99, die in 2000 van kracht werd. Het doel van de richtlijnen
is een geharmoniseerd kader voor labeling, productie en inspectie van biologisch voedsel
door de gehele EU (Kilcher et al., 2004). Richtlijn 2092/91 is in het officiële publicatie
blad (L198 van 22 juli 1991) van de EU als volgt samengevat (Organic monitor, 2004):
'The regulation establishes a common framework of minimum statutory standards
throughout the community for agricultural foodstuffs bearing, or intended to bear,
indications referring to organic production methods. It lays down rules on the
production, inspection, processing and labeling of all such foodstuffs marketed in the
community including imports.
Article 11 of Council Regulation (EEC) No 2092/91 ensures that imported organic
foods follow the same strict criteria. The summary is:
Article 11...provides for a control regime on products imported from third world
countries. From 1 January 1993 such products may only be imported from third
world countries appearing in a list to be drawn up in accordance with regulatory
committee procedure. To appear in the list the third country's public authority must
apply for recognition of equivalence of the arrangements applied to its territory.'
De richtlijnen zijn op productieniveau redelijk gedetailleerd naar het gebruik van
meststoffen en welke middelen voor gewasbescherming mogen worden gebruikt (Europa,
2004). Uitwerking van die richtlijnen wordt op vele punten overgelaten aan de nationale
controle-instantie, voor Nederland SKAL. Hiervoor wordt ook verwezen naar de expliciete
richtlijnen; zie daarvoor de website www.skal.nl. In de EU-richtlijnen zijn ook afspraken
gemaakt over import en export. Binnen de EU is (uiteraard) vrij verkeer, met derde landen
zijn aparte afspraken. Ook hier hebben de nationale overheden de taak deze te
bekrachtigen. In principe komt dat neer op de gangbare eisen voor importen van
plantaardige producten plus een certificaat voor de biologische productiewijze van de
nationale overheid van het exporterend land. De regels worden als flexibeler omschreven
dan de regels van importen door de Verenigde Staten (Kilcher, 2004).
In tegenstelling tot IFOAM wordt weinig gerept over gesloten kringlopen en een
'faire' behandeling van dieren of een 'fair' aandeel in de opbrengsten voor elke partij in de
keten. Ethische kwesties krijgen meer aandacht in de IFOAM-regeling. Ook de praktische
uitwerking lijkt daardoor minder stringent dan de intenties van de IFOAM-richtlijnen.
45
Codex Alimentarus
De noodzaak van geharmoniseerde richtlijnen worden niet alleen onderkend door private
organisaties, zoals IFOAM of overheden, zoals de EU-richtlijn, maar ook door de FAO en
de WHO. Hun doel is consumenten te beschermen en van informatie te voorzien,
overheden te ondersteunen in het opstellen van richtlijnen en het bevorderen van
internationale handel. Vooral ontwikkelingslanden hebben behoefte aan die ondersteuning.
In hoofdlijnen worden de richtlijnen van IFOAM en de EU overgenomen, maar op
detailniveau zijn er afwijkingen. Voor de richtlijnen zie de website:
www.fao.org/organicag/doc/glorganicfinal.pdf. Op het niveau van productie zijn de
richtlijnen in de Codex als ontwikkeld. De richtlijnen voor bewerking van voedsel en in het
bijzonder van dierlijke herkomst is een doorlopende discussie. De consumenten
verwachten dat er geen of weinig additieven worden gebruikt. Ruimte geven aan regionale
voedseltradities vraagt extra aandacht in het harmonisatieproces.
2.3 Dierlijke houderij
Houderij: meer ruimte binnen en buiten
De biologische melk- en geitenhouderij onderscheidt zich van de reguliere
melkveehouderij op het gebied van de weidegang. Biologische varkens hebben de
beschikking over een groter leefoppervlak binnen en beschikken zelfs over een (verharde)
buitenuitloop. Zeugen hebben de beschikking over weidegang. Zeugen worden zoals in de
gangbare sector nog gebruikelijk is, niet vastgebonden in de kraamstal. Eenmaal geboren,
mogen de biologische biggen langer bij hun moeder blijven. Ook de biologische
pluimveehouderij onderscheidt zich van de reguliere sector met betrekking tot de
huisvesting: een groter oppervlak, een mogelijkheid tot uitloop en een bredere zitstok.
Ingrepen zeer beperkt toegestaan
De biologische dierhouderij gaat uit van het gegeven dat de dieren zo veel mogelijk hun
dier- en soorteigen gedrag moeten kunnen uitoefenen, waarbij ingrepen zo veel mogelijk
beperkt worden.
In de biologische pluimveehouderij betekent dit dat snavelkappen verboden is;1 bij
biologische varkens worden de staarten niet gecoupeerd.2 Wel worden mannelijke
biggetjes nog steeds zonder verdoving gecastreerd om 'berigheid' van het vlees te
voorkomen. Vaccinatie zou deze ingreep kunnen voorkomen, maar druist mogelijk in
tegen andere biologische principes. Het onthoornen van koeien wordt nog steeds toegepast
in de biologische melkveehouderij, maar niet bij de biologisch dynamische bedrijven.
Duidelijke afspraken over behandelmethoden
Omtrent de behandelmethoden zijn duidelijke afspraken vastgelegd in de EU-verordening.
Uitgangspunt is dat voorkomen beter is dan genezen. Het preventief gebruik van
1 Helaas krijgen kippen hierdoor weer de kans om bij elkaar de veren te kunnen aanpikken, wat tot
verwondingen en kannibalisme kan leiden. Dit verschijnsel komt volgens Deense publicaties veel voor en
zou mogelijk vermeden kunnen worden door andere rassen of kruisingen in te zetten.
2 Er zijn geen aanwijzingen dat dit gepaard zou gaan met een toename van staartbijten.
46
diergeneesmiddelen zoals coccidiostatica, ontwormingsmiddelen, bepaalde vaccinaties of
antibiotica is dus niet toegestaan. Ziektepreventie binnen de biologische dierhouderij is
gebaseerd op de veronderstelling dat de voeding, huisvesting en zorg van de dieren
dusdanig zijn dat de dieren een optimaal natuurlijk afweersysteem tegen ziektes hebben.
Tot op heden is er echter weinig literatuur om deze stelling te onderbouwen. Een tweede
aanpak om dierziekten te voorkomen is door selectie van rassen die bestand zijn tegen de
voorkomende problemen in de biologische houderij. Voorbeeld is de selectie van rassen
pluimvee die minder verenpikken of kannibalisme uitoefenen. De hoge uitval van biggen
nog voordat deze de speenleeftijd bereiken wordt vaak veroorzaakt door doodliggen en kan
mogelijk voorkomen worden door bepaalde rassen uit te zoeken.
Wanneer de dieren ziek worden is fytotherapie of homeopathie de eerste aangewezen
behandelmethode. Overigens is er geen wetenschappelijke literatuur beschikbaar die
aantoont dat deze behandelwijze in de biologische houderij effectief is. Vanuit de humane
geneeskunde is veel literatuur aanwezig over dit onderwerp. Indien fytotherapie of
homeopathie niet werkzaam blijken, dan mogen de veehouders overgaan op het gebruik
van allopathische middelen. Bovengenoemde uitleg is verwoord in de SKAL-
voorschriften. De EU-regelgeving heeft een andere nuance en luidt: de behandeling met
plantenextracten en homeopathische producten genieten de voorkeur boven de gangbare,
chemisch gesynthetiseerde diergeneesmiddelen of antibiotica, mits hun therapeutisch effect
voor de betreffende diersoort en de aandoening waarvan de behandeling wordt beoogd,
doeltreffend is. Volgens de SKAL-regelgeving dient een veehouder dus eerst met
alternatieve middelen te experimenteren en pas dan over te gaan op de reguliere
geneesmiddelen als de ziekteverschijnselen niet verminderen. De EU-regelgeving geeft aan
dat de veehouder pas alternatieve middelen mag inzetten als bewezen is dat ze werkzaam
zijn voor de betreffende aandoening en diersoort. Het aantal allopathische
middelen/behandelingen dat per jaar per dier gebruikt mag worden is beperkt en
overschrijding van het aantal leidt tot verlies van de biologische status van het dier. Voor
dieren met een korte levenscyclus zoals vleesvarkens of vleeskuikens komt dit neer op
maximaal 1 behandeling, waarbij behandelingen voor parasieten niet worden meegeteld.
Deze regeling kan ten eerste kwalijk zijn voor het dierenwelzijn en ten tweede kan het bij
uitblijven van controle leiden tot fraude. Wat betreft gebruik van allopathische middelen is
de wachttijd verdubbeld ten opzichte van de conventionele houderij.
2.4 Input naar de dierlijke sector1
De input naar de dierlijke sector kan onderscheiden worden in:
- de dieren;
- de voeders;
- het strooisel;
- de bemesting; en
- de behandelmethoden.
1 Deze paragraaf is geschreven door Aize Kijlstra, ID-Lelystad (e-mail: aize.kijlstra@wur.nl).
47
Uitgangsmateriaal: dieren
Vanuit praktisch oogpunt en vooral de kleinschaligheid van de huidige sector wordt wat
betreft de dieren vaak gebruikgemaakt van uitgangsmateriaal dat uit de reguliere sector
afkomstig is. Hoewel getracht wordt om die rassen te kiezen die geschikt zijn voor de
biologische houderij wordt daar momenteel weinig onderzoek naar gedaan en is de
ervaring wat betreft de te gebruiken rassen vaak gebaseerd op 'trial and error' en vaak
ingegeven door optredende problematiek op het gebied van gedrag en/of
diergezondheidsproblemen.
Het uitgangspunt is daarom dat dieren van biologische oorsprong moeten zijn. In de
praktijk is dit soms moeilijk en wordt via SKAL vooraf schriftelijke toestemming verleend
om gangbare dieren in te zetten. Toestemming wordt in de volgende gevallen verleend:
- grote sterfte als gevolg van gezondheidsproblemen of een ramp;
- hennen voor de eierproductie zijn jonger dan 18 weken;
- pluimvee dat bestemd is voor de vleesproductie, is jonger dan 3 dagen;
- biggen wegen, zodra zij gespeend zijn, in ieder geval minder dan 25 kg.
De EU-verordening heeft geen specifieke voorschriften voor de opfok van
biologische jonge hennen, oftewel biologische opfokhennen bestaan niet. Op biologische
legpluimveebedrijven worden daarom gangbare jonge hennen opgezet. SKAL kan op
grond van de EU-verordening 2092/91 toestemming (ontheffing) geven voor de opzet van
gangbare leghennen, jonger dan 18 weken, op biologische legpluimveebedrijven. Jonge
gangbare hennen die op een biologisch legpluimveebedrijf worden opgezet moeten nog zes
weken omschakelen. De eieren die vóór of tijdens de omschakelingsperiode geproduceerd
worden moeten gangbaar worden afgezet. Als een pluimveehouder hennen opzet op een
leeftijd van 12 à 13 weken, dan zijn de hennen omgeschakeld vóór de leg begint en kan
direct met de levering van biologische eieren begonnen worden.
Biologische vleeskuikenbedrijven mogen eieren uit het gangbare circuit betrekken.
Kuikens mogen pas op dag 81 geslacht worden, waardoor in de praktijk met kuikens
gewerkt wordt die wat langzamer groeien dan de dieren die in de reguliere sector worden
gebruikt. Het welzijn van vleeskuikenmoederdieren uit de reguliere sector is vrij slecht,
aangezien deze dieren verlaagde rantsoenen krijgen, omdat ze anders zouden doodgroeien
en omdat ze bij ad libitum voer onvoldoende eieren produceren. Het is niet bekend of het
welzijn van de vleeskuikenmoederdieren ten behoeve van de eierenproductie voor
biologische vleeskuikens aan de 'biologische' normen voldoet.
De aanvoer van biologische melkgeiten op bedrijven moet van biologische herkomst
zijn. In enkele gevallen is ontheffing mogelijk (aanvraag via SKAL) indien het Meldpunt
biologische geiten niet aan de vraag kan voldoen.
De meeste biologische varkensbedrijven zijn gesloten bedrijven en voorzien dus in
hun eigen biggen. Een aantal bedrijven heeft geen zeugenplaatsen en verkrijgt de biggen
van andere bedrijven. Bedrijven kunnen een ontheffing krijgen voor de aanvoer van
gangbare biggen, wanneer geen biologische biggen verkrijgbaar zijn. De beschikbaarheid
van biologische biggen moet vooraf geverifieerd worden via het meldpunt van de
Vereniging voor Biologische Varkenshouders. Controle hierop is nodig aangezien de prijs
voor biologische biggen hoger is dan voor gangbare biggen.
48
Biologische runderen die op het bedrijf worden aangevoerd moeten van biologische
oorsprong zijn. In een beperkt aantal gevallen kan SKAL ontheffing verlenen voor de
aanvoer van gangbare runderen (uitbreiding bedrijf, ziekte, rampen). Nadat gangbare
dieren zijn toegelaten tot het bedrijf geldt de normale omschakelingsperiode, voordat ze als
biologisch vleeskoe/-kalf verkocht mogen worden. Ook de melk mag pas na de
omschakelingsperiode als biologisch verkocht worden. Stieren mogen voor de fokkerij
worden binnengebracht, mits ze daarna volledig biologisch gehouden worden. Runderen
die van het biologische melkveebedrijf worden afgevoerd, worden op dit moment
voornamelijk in het gangbare circuit afgezet (ongeveer 1.700 karkassen; zie rapport PV).
De belangrijkste reden is het feit dat de karkassen van onvoldoende kwaliteit zijn.
Biologische melkveebedrijven besteden wel aandacht aan het afmesten van een deel van de
uitstootkoeien. De beste dieren worden vaak buiten de slachterijen om verhandeld
(huisverkoop, plaatselijke slager) en de overige dieren gaan naar biologische of gangbare
slachterijen. Nuchtere biologische kalveren gaan ook in het reguliere circuit. De meest
voor de hand liggende wijze om biologisch rundvlees te produceren is het afmesten van de
uitstoot uit de melkveestapel. Bij de huidige prijsstelling blijkt het afmesten van koeien
zeer interessant, zowel in de weide als in het stalseizoen. Ook melkend afmesten is een
mogelijkheid. Per afgemeste koe kan € 2,09 tot € 4,22 per dag worden verdiend. Eén van
de belangrijkste redenen daarvan is de verwachte toename van de bevleesdheid. Daardoor
komt men naast een betere uitbetalingprijs vanwege de betere classificatie ook in
aanmerking voor de toeslag voor biologisch rundvlees. Juist die toeslag leidt tot de
conclusie dat het afmesten van melkkoeien op biologische melkveebedrijven meer
aandacht verdient.
Voeding
Rondom de voeding zijn diverse regels vastgelegd in de EU-verordening 2092/91, waarbij
het belangrijkste uitgangspunt is dat momenteel 80% van de voeding van biologische
oorsprong (teelt) moet zijn. Per augustus 2005 dient 100% van de voeding van biologische
oorsprong te zijn. Verder zijn dierlijke en synthetische producten (antibiotica,
groeibevorderaars, vitamines en synthetische aminozuren) niet toegestaan, hoewel in
bepaalde gevallen tijdelijk uitzonderingen gelden. Ook genetisch gemodificeerde
organismen of daarvan afgeleide producten mogen niet in het voer voorkomen. Wel zijn
bepaalde voedermiddelen, toevoegingsmiddelen en hulpstoffen toegestaan (zie bijlage II C
en D van Verordening (EEG) nr. 2092/91). Ook bij inkuilen mogen uitsluitend
toevoegingen en hulpstoffen gebruikt worden zoals weergegeven in de EU-richtlijnen.
De regelgeving rond etikettering en controle van biologische diervoeders is in 2004
nog niet geregeld vanuit de EU-regelgeving en wordt per land afzonderlijk geregeld.
Hierin komt binnenkort verandering. Er komen EU-regels voor de etikettering van
biologische diervoeders en omschakelingsdiervoeders, het transport en de productie van
biologische diervoeders. Recent zijn in Nederland biologische varkenshouders in de
problemen gekomen doordat de aanduiding van de hoeveelheid eiwit in het biologisch voer
veel hoger was dan daadwerkelijk in het voer aanwezig was. In verband met het feit dat de
eiwit c.q. aminozuursamenstelling van biologische voeders al op het randje is kunnen
verlagingen gepaard gaan met vertraagde groei van dieren en het optreden van ziektes.
49
Verwacht wordt dat deze problemen alleen maar verergeren wanneer 100% van het voer
van biologische oorsprong moet zijn.
Strooisel
Als welzijnseis in de biologische dierhouderij is het gebruik van strooisel in diverse
secoren verplicht. Zo moet bij pluimvee ten minste één derde van het vloeroppervlak van
de stallen bestaan uit een vaste bodem, die bedekt is met strooisel (stro, turfmolm,
houtkrullen of zand). Aan het strooisel zijn geen eisen verbonden dat het van biologische
oorsprong moet zijn. Voor varkens geldt dat de hokken ingestrooid moeten zijn met
natuurlijk materiaal (stro en andere geschikte natuurlijke materialen). Gangbaar stro mag
als strooisel worden gebruikt, mits het niet als ruwvoer dient. Hier speelt natuurlijk wel een
dilemma, aangezien varkens toch een deel van het stro als voer benutten.
Dierlijke mest
Ditzelfde geldt voor de mest die op het land wordt toegepast. Momenteel is de eis dat 20%
van de mest die op een biologisch bedrijf mag worden toegepast biologisch moet zijn
(berekend aan de hand van de hoeveelheid stikstof). De meeste melkveehouders zullen hun
eigen biologische mest gebruiken en zullen dus wel aan deze eis voldoen. Ruil van mest
wordt verzorgd via de mestbank van Platform Biologica.
Desinfectie en ongediertebestrijding
Voor het reinigen en ontsmetten van stallen, gebouwen en installaties mogen uitsluitend
producten worden gebruikt die in de EU-verordening 2092/91 zijn opgenomen. Het
gebruik van gangbaar vergif voor de bestrijding van ratten en muizen is niet aan
beperkingen onderhevig. Gezien het open karakter van de huisvesting bij zowel pluimvee
als varkens is de aanwezigheid van ratten en muizen een potentieel probleem. Vooral
varkens kunnen dode muizen of ratten opeten en krijgen op die manier het gif binnen maar
kunnen hierdoor ook zoönosen oplopen (Campylobacter, Toxoplasma). Onderzoek naar
alternatieven is nodig.
Gentechnologievrijverklaring
De consument gaat ervan uit dat producten uit de biologische dierhouderij verkregen
worden met grond en hulpstoffen die gentechnologievrij zijn. SKAL is voornemens de
vereiste Gentechnologievrijverklaringen te vereenvoudigen, wat inhoudt dat voor NAK
gecertificeerd gangbaar uitgangsmateriaal geen gentechnologievrijverklaring nodig is en
waarbij het ontbreken van de 'ggo'-vermelding op het NAK-certificaat volstaat. Voor
gangbaar uitgangsmateriaal zonder NAK-certificaat kan een eenvoudige
gentechnologievrijverklaring worden gebruikt, speciaal voor uitgangsmateriaal. Het is op
dit moment niet duidelijk hoe betrouwbaar een en ander is.
De meeste vaccins die momenteel worden toegepast maken gebruik van genetisch
gemodificeerde micro-organismen. De vraag is of hiervoor formeel een uitzondering moet
worden gemaakt wat betreft toepassing in de biologische dierhouderij.
50
2.5 Conclusie
De regels voor de biologische landbouw worden op verschillende niveaus ontwikkeld.
Eerst is daar het International Federation of Organic Agricultural Movement (IFOAM) die
algemene richtlijnen ontwikkelt. Deze richtlijnen worden vooral vanuit intenties
aangestuurd. De EU heeft voor zowel de plantaardige als de dierlijke sector een
concretiseringslag gemaakt. Op een aantal punten is er een set aan concrete afspraken
gemaakt. Wanneer aan die regels wordt voldaan is er sprake van biologische houderij.
Deze EU-richtlijnen kunnen worden beschouwd als minimum. De nationale overheden
kunnen aanvullende regels opstellen die bovenop die van de EU-richtlijnen gelden.
De regelgeving waar de biologische dierhouderij mee te maken heeft, heeft
betrekking op technische maatregelen, te weten:
- oppervlakte leefruimte binnen en buiten;
- ingrepen;
- voeding;
- strooisel en mest;
- uitgangsmateriaal dieren;
- gezondheidszorg.
Opvallend is dat IFOAM weliswaar intenties heeft geformuleerd aangaande de
sociale component: fair trade, eerlijke verdeling van marges, maar dat deze niet zijn
doorvertaald in de EU-richtlijnen en de nationale richtlijnen.
51
3. Ontwikkelingen op de Europese markt
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de ontwikkelingen in vraag en aanbod op Europees niveau per
land. Daarbij ligt enig accent op de dierlijke sector. Het hoofdstuk geeft een beeld van de
omgeving van de Nederlandse dierlijke sector.
3.2 De biologische landbouw in Europa
Nederland in de middenmoot
Wereldwijd was 23,5 mln. ha biologische landbouw en het Europese biologische areaal
bedroeg 5,4 mln. ha. Koploper binnen Europa was Italië met 1.168.000 ha. Frankrijk,
Spanje, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben meer dan 0,5 mln. ha: meer dan 12
tot 18 maal zoveel als Nederland. De omvang van de Nederlandse biologische landbouw
was Europees (dat wil zeggen EU plus overige landen) gezien bescheiden met 40.000 ha.
In 2000 nam Nederland ruim 7% van het areaal biologische landbouw van de EU-15 voor
haar rekening (Hamm et al., 2002).
In de periode 1993 tot 2002 is het areaal in de EU-15 bijna verzevenvoudigd. In de
landen met grote arealen zijn de groeicijfers het hoogst. De Franse biologische landbouw is
met een factor zes gegroeid, die van Spanje met een factor 57 (!), die van het Verenigd
Koninkrijk met een factor 23 (!) en de Italiaanse biologische sector is dertien keer zo groot
geworden. Nederland is daarmee de kleinste groeier - met een factor vier - na Oostenrijk en
Duitsland (Hamm et al., 2002 en EKO-Monitor, 2003).
Figuur 3.1 geeft een overzicht van de aandelen van het areaal biologische landbouw
in het totaal areaal landbouwgrond per land. De figuur laat zien dat Nederland zich - met
haar ruim 2% aandeel - in de middenmoot ligt.
52
Figuur 3.1 Aandeel van het biologisch areaal in totaal areaal grond, in procenten
Bron: EKO-Monitor (2003).
3.3 Consumptie van dierlijke biologische producten in de EU
Tabel 3.1 geeft inzicht in de consumptie van dierlijke producten in de verschillende landen.
De consumptie is vastgesteld door de productie te vermeerderen met de import en te
verminderen met de export.
0
2
4
6
8
10
12
14
Ierland
Griekenlan
d
België
Fra nkrij
k
Portugal
Nederland
Spanje
Duitsland
VK
Zweden
Denemarken
Finla n
d
Italië
Oostenrij
k
Eu-15
Slovenië
Letla nd
Estland
N
oorwegen
Slowakije
Pole n
Hongarije
Zwitse rland
Tsjechië
53
Tabel 3.1 Consumptie van biologische dierlijke producten in de verschillende EU-landen in 2000, in ton
Melk Rundvlees Schapen- en
geitenvlees Varkensvlees Kippenvlees Eier