ChapterPDF Available

Ponsaers, P. (2024). “De ‘Paardenfluisteraars’ - Hoe gemeenschapsgericht is ‘blauw’ vandaag?”, in Community Policing, Nieuwe impulsen voor gemeenschapsgerichte politiezorg in België; Van den Broeck, T., Sofie De Kimpe, S., Van Nuffel, D. (eds.), Brussel: Politeia, 285-304.

Authors:

Abstract

Over de moeilijkheden om Community Policing te evalueren in België sinds de politiehervorming.
285COP en beleid
Hoofdstuk 7: De
“Paarden uisteraars”56
Hoe gemeenschapsgericht
is ‘blauw’ vandaag?
Paul Ponsaers57
6. Een nieuwe politiestructuur
De samenstellers van deze bundel verzochten me een bijdrage te leveren
over de actuele stand van zaken inzake “Community Oriented Policing
in ons land, ook wel gemeenschapsgerichte politiezorg genoemd in het
Nederlands, en hoe ik daar tegenaan kijk.
Ik vermoed dat ze me daartoe uitnodigden omdat ik ten tijde van de
politiehervorming hoofd was van de afdeling Politiebeleidsondersteu-
ning (PBO) bij de toenmalige Algemene Politiesteundienst (APSD) en
betrokken was bij het eindrapport “Eenheid in verscheidenheid – Vrijheid
in gebondenheid” onder de kundige leiding van Luc Huybrechts (1997).
Het was dat rapport dat aanleiding gaf tot het bereikte Octopusakkoord
aangaande de politiehervorming tussen CVP, PS, VLD, SP, PRL, FDF, PSC
en VU. Het was dit akkoord dat vertaald werd in de wet van 7 december
56 Het was Dirk Van Nuffel, met wie ik nog in de gangen van de Algemene Rijkspolitie op
Binnenlandse Zaken kennismaakte, die me aanzocht om een bijdrage in deze bundel te
schrijven, hetgeen ik met veel plezier accepteerde. Hij was het die politiewetenschappers
in een ver verleden ‘paardenfluisteraars’ noemde. Ik heb dit beeld steeds in gedachten
gehouden en gekoesterd, hoewel ik eerlijk moet toegeven dat ik vandaag wenste dat
we harder hadden geroepen in het verleden en niet enkel gefluisterd.
57 Prof. dr. Emeritus UGent.
286 Community Policing
1998 tot organisatie van een “geïntegreerde politiedienst, gestructureerd
op twee niveaus”. Het was een delicate ingreep, omdat de voormalige
rijkswacht, gemeentepolitie en de gerechtelijke politie binnen de nieuwe
structuur werden samengesmolten.
Na de invoering van deze wet werden door Binnenlandse Zaken een
tiental werkgroepen ingericht die de “letter van de wet” tot leven moesten
wekken. Ik werd navolgend, samen met VUB-collega Els Enhus, aange-
steld als voorzitter van de “Werkgroep Veiligheidsplannen”. Het geloof
in de nieuwe structuur was groot en we werkten het eerste “Nationaal
Veiligheidsplan” uit (Ponsaers & Enhus, 2000; Ponsaers & Enhus, 2000;
Ponsaers, 2001). Gedaan met “la guerre des flics”, dachten we.
Het is kort na deze periode dat ik aanvaardde om de overstap te maken
naar de Gentse Universiteit. Als hoogleraar verdiepte ik me in de literatuur
inzake “Community Oriented Policing” (COP). Er waren vier aanleidingen
daartoe. Op de eerste plaats was er wijlen Lode Van Outrive, hoogleraar
aan de KULeuven die mijn doctoraal proefschrift opvolgde, en die samen
met de Canadese prof. wijlen Jean-Paul Brodeur werkte aan een publi-
catie over COP. Op de tweede plaats was er Tom Van den Broeck, die
druk doende was om in opdracht van Binnenlandse Zaken erg boeiende
zaken te schrijven ter zake aan de VUB op initiatief van collega prof.
Chris Eliaerts. Op de derde plaats was Sofie De Kimpe, op dat moment
mijn assistente, en samen schreven we “Consensusmania” n.a.v. van de
politiehervorming58. Op de vierde plaats waren er de UGent-collega’s die
in die periode een master-na-master in de criminologie inrichtten, waarin
ik werd uitgenodigd om een college te verzorgen inzake ‘Policemodels’.
Het boek van wijlen Lode Van Outrive kwam er uiteindelijk niet. Niette-
min schreef ik toen een van mijn sleutelartikels in een gerenommeerd
internationaal tijdschrift (Ponsaers, 2001, pp. 470-496; Ponsaers, 2002:
51-76). Zowel Tom Van den Broeck (2009-2010) als Sofie De Kimpe (2006:
401) zullen later onder mijn promotorschap hun doctorale proefschriften
schrijven. In de Ma-na-ma zat er een opmerkelijke student, met name
voormalig rijkswachtkolonel Roger Vande Sompel, die zich wilde toeleg-
58 Ponsaers, P., De Kimpe, S. (2001). Consensusmania – Over de achtergronden van de
politiehervorming, Leuven/Leusden: ACCO, pp. 283.
287COP en beleid
gen op COP en er zijn eindwerk over wilde maken. Kortom, een aantal
evoluties convergeerden en stuwden me de COP-richting uit.
Op een blauwe maandagmorgen kwam dan de vraag vanwege toenmalig
minister van Binnenlandse Zaken, Antoine Duquesne, om een omzend-
brief voor te bereiden over COP. Men was er immers in beleidskringen
van overtuigd geraakt dat de nieuwe politiestructuur nood had aan een
‘schragende filosofie’. Samen met Roger Vande Sompel schreef ik de
zgn. CP 1-omzendbrief
59
, maar voegde daar meteen ook een behoor-
lijk uitgewerkte bijlage aan toe, waarin vijf pijlers werden uitgewerkt:
1. externe oriëntering, 2. probleemoplossend werken, 3. partnerschap,
4. rekenschap afleggen en 5. bekwame betrokkenheid (Vande Sompel,
Ponsaers, Vandevenne, Van Branteghem, 2003). Het was als het ware een
Belgische toepassing van het Angelsaksische COP-model.
Het geloof in de toekomst was groot, té groot? Zo naïef waren we nu
ook weer niet. Collega Enhus en ik zelf schreven reeds in 2005 over de
onmacht tot cultuurverandering” bij de politie (Enhus & Ponsaers, 2005).
7. Evaluatieve overwegingen vandaag
over COP
2.1. Politiebeleidsondersteuning is geen zelfhulp
Met de politiehervorming verdween meteen ook de Algemene Poli-
tiesteundienst. Het was een dienst die door toenmalig minister van
Binnenlandse Zaken Louis Tobback in het leven was geroepen om de
hervorming vorm te geven. Die hervorming lag nu achter de rug en de
verschillende onderdelen van PBO werden ondergebracht bij de Federale
Politie. Ik heb die ingreep steeds diep betreurd, maar hoedde me er wel
59 Omzendbrief CP 1 van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de
Belgische interpretatie van toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd
op twee niveaus.
288 Community Policing
voor als een schoonmoeder over de schouder mee te kijken bij de opvol-
gers. Mijn bekommernis was niet zozeer ingegeven vanuit persoonlijke
betrokkenheid, maar omwille van wat anders.
PBO maakte immers een ‘geïntegreerde criminaliteitsstatistiek’, een ‘sta-
tistiek inzake bestuurlijke politie’, (onder meer inzake voetbalwedstrijden),
een ‘morfologie van de politiediensten’, een systematische opvolging van
het ‘lokaal vijfhoeksoverleg’ en tevens een periodische rapportage over
de ‘Veiligheidsmonitor’. Het waren stuk voor stuk essentiële onderdelen
van een degelijk ‘evidence-based’ politiebeleid
60
. Elk van de PBO-me-
dewerkers, stuk voor stuk beslagen academici en geen politiemensen,
kwamen met de ingreep onder supervisie te staan van de politiehiërar-
chie. Was het dat maar? So what?
De verschillende projecten waren opgezet om het reilen en zeilen van
de politie periodisch te evalueren en te monitoren, ook in het licht van
de opvolging van de lokale veiligheidsplannen. PBO was in die zin een
instrument van het politiebeleid, en was niet geconcipieerd als een dienst
van de politie zelf. Met het onderbrengen van een dergelijke beleidson-
dersteunende dienst bij de politie zelf werd in feite gevraagd aan de
politie om zichzelf te evalueren. Niet de meest voor de hand liggende
60 Ik vermeld hier enkel de laatste rapporten die werden gerealiseerd door PBO/APSD:
Devroe, E., Ponsaers, P., De Klerck, S. et al. (1998). Een vergelijkend jaaroverzicht van
de criminaliteit in 1996-1997 – Op basis van geïntegreerde Interpolitiële Criminaliteits-
statistiek (GICS), APSD, Diegem: Kluwer Editorial, pp. 190 (jaarlijks).
– Spiessens, G., Ponsaers, P. (1998). Statistiek Bestuurlijke Politie – Basisregistratie:
Gebeurtenissen Openbare Orde, Rapport 1997, gegevens 1996, APSD, Diegem: Kluwer
Editorial, pp. 199 (jaarlijks).
– De Vreese, S., Ponsaers, P.et al. (1998). De ordehandhaving naar aanleiding van het
voetbalseizoen 1996-1997 – Een statistische benadering, APSD, Diegem: Kluwer Edi-
torial, pp. 136 (jaarlijks).
Trepant, M., Ponsaers, P., et al. (1998).Morfologie van de Politiediensten – Cijfergege-
vens op 1 januari 1997, APSD, Diegem: Kluwer Editorial, pp. 71 (jaarlijks).
– Anciaux, O., Muylle, K., Ponsaers, P. (1998). Federaal rapport vijfhoeksoverleg – Jaar
1997 – De IPZ’s in de schoot van het vijfhoeksoverleg, APSD, Diegem: Kluwer Editorial,
pp. 108. / De Vreese, S., Scharff, P., Ponsaers, P.et al. (1997) (jaarlijks).
De Veiligheidsmonitor – Beschrijving van de federale veiligheidsmonitor en vergelijking
tussen de lokale veiligheidsmonitoren, APSD, Diegem: Kluwer Redactioneel, pp. 133
(tweejaarlijks).
289COP en beleid
constructie, toch? Ik heb deze betreurenswaardige evolutie neergeschre-
ven en voorspeld (Ponsaers, 1999: 409-418).
Ontluisd uit mijn vorige functie schreef ik in 1999:
Meer dan ooit in het verleden zal een resultaatsgerichte projectwer-
king dienen te worden uitgebouwd, in de geest van de ontwikkeling
van COP, met uitdrukkelijk vooraf bepaalde objectieven, met meet-
bare indicatoren, die dienen te worden nagestreefd en waarop zal
worden afgerekend. Slechts in de mate dat een instrumentarium
wordt ontwikkeld dat het mogelijk maakt om een centrale boordtabel
samen te stellen inzake successen, noodzakelijke bijsturingen, halve
of complete mislukkingen, zal het mogelijk worden de ‘sturing op
afstand’ enigszins te realiseren”.
Die boordtabel, die is er echter nooit gekomen. En verder:
Ik moet evenwel vaststellen dat vandaag allerhande werkgroepen
en subwerkgroepen in het leven werden geroepen die zich bezig-
houden met schalen, graden, barema’s, tot eretekens, ja, zelfs met
‘het’ uniform, maar dat de discussie over welk soort van politie we
eigenlijk wensen in grote mate is verstomd en dreigt te verdrinken
in de techniciteit van de hervorming” (Ponsaers, 1999: 265-275).
Intussen ontstonden belangrijke hiaten in het schaarse beschikbaar
wetenschappelijk dispositief (Ponsaers & Bruggeman, 2005: 11-26;
Verwee, Ponsaers, 2011: 54-62), laat staan dat dat patrimonium verder
werd uitgebouwd. Alsof het nieuwe bestel geen nood had aan bijsturing
en gedegen evaluatie. Het was alleszins niet in het vooruitzicht gesteld.
Eigenaardig toch, bij zo’n ingrijpende verandering.
2.2. Evaluatie met een ambtelijk karakter
Toen de vernieuwde Belgische lokale politie van start ging op 1 januari
2001 werd het land ingedeeld in 196 politiezones. Iedereen zag het wel,
maar er werd kuis over gezwegen. Het waren er wel erg veel. ‘Partner-
290 Community Policing
ship’, een van de essentiële pijlers van COP, zou hieraan verhelpen, in
eerste instantie met andere zones.
Zo was er al vrij kort na de hervorming een roep naar zgn. Interzonale
Samenwerking (Ponsaers, Vandevoorde, 2002), zonder te raken aan
de bestaande zone-indeling. Iedereen knikte, vond het een uitstekend
idee, maar die samenwerking bleek toch maar dunnetjes uit te vallen
(Ponsaers, 2002).
Collega wijlen Brice De Ruyver werd aangesteld als voorzitter van de
Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau”.
Hij betoonde zich een vurig voorstander van de Lokale Politie die, aldus
De Ruyver, spectaculair snel evolueerde en over het algemeen positief
ervaren werd. Het was De Ruyver die met zijn commissie tot driemaal toe
omstandige rapporten neerlegde ter zake en hierdoor de Lokale Politie
sterk ondersteunde in haar werking.
Met alle respect voor dat geleverde werk kan ik niet anders doen dan
vaststellen dat het hier inderdaad ging om ‘begeleiding’ en niet zozeer om
evaluatie’. De Commissie De Ruyver leverde heel noodzakelijk werk af,
maar de Commissie was er eerder op gericht het bestel op het spoor te
houden en noodzakelijke bijsturingen te doen daar waar nodig, maar niet
op het evalueren van korpsen in termen van ‘goed’, ‘beter’ en ‘best’, laat
staan er consequenties aan te verbinden in termen van pro- of demotie in
het zonaal leiderschap en van financiering van de zones (Ponsaers, 2007).
M.i. was dit in grote mate het gevolg van het gebrek aan soliede en
systematische informatietoelevering. Er was immers geen boordtabel
(Ponsaers, 2010). Al snel werden, in tegenstelling tot de initiële intenties
bij de hervorming, de mandaten van korpschefs – bij gebrek aan beter –
bij herhaling vernieuwd en werd de ‘magische formule’ van de KUL-norm
61
gehandhaafd zonder dat die iemand voldeed, maar… niemand bleek bij
machte om een alternatief te bedenken, en dus bleef die norm maar
aangehouden. De erosie van het stelsel was ingetreden. Niemand moest
61 De KUL-norm is een berekeningswijze die reeds werd ingevoerd vóór de hervorming
om de capaciteit van de gemeentepolitie te bepalen. Diezelfde berekening werd zonder
enige schroom toegepast op de lokale korpsen ná de hervorming.
291COP en beleid
écht op zijn/haar tenen gaan staan, ieder trok zich terug in de eigen
loopgraven en de nood aan onderlinge solidariteit raakte zoek.
Mettertijd werd de vraag wel gesteld naar opschaling van de bestaande
zones (Bruggeman, Ponsaers, De Kimpe, Bisschop, 2012). Intussen was
immers duidelijk geworden dat in rijke grote metropolen forse korpsen
waren ontstaan, terwijl andere zones nauwelijks het hoofd boven water
hielden. Er werden zelfs ware scenario’s uitgewerkt om die opschaling
te realiseren (Ponsaers, 2014, p. 250). Opnieuw knikte iedereen. Hier en
daar kwam er een fusie, maar een echte ‘fusiegolf’ bleef uit. Vandaag zijn
er 183 zones (106 in Vlaanderen, 72 in Wallonië, 6 in Brussel), bij de start
waren het er 196. Niet echt een ingrijpende vermindering in aantal dus.
Als ‘partnership’ en onderlinge solidariteit niet werkte tussen lokale
korpsen, zou ze dan werken met de federale partner? Op 6 juni 2008
ontving de federale politieraad de opdracht van de minister van Binnen-
landse Zaken om de politiehervorming na tien jaar werking te evalueren.
Het rapport dat de raad, met Professor Willy Bruggeman als voorzitter,
afleverde was in grote mate geïnspireerd op de rapporten van de com-
missie De Ruyver en was dan ook onvermijdelijk in hetzelfde bedje ziek
(Bruggeman, Easton, Devroe, Ponsaers, 2010). Er werd opnieuw gediscus-
sieerd over de schaal van politiezones en de wenselijkheid van ‘vrijwillige’
fusies, maar er ging ook (terecht) meer aandacht naar de wederzijdse
dynamiek tussen Lokale en Federale politie toen er naar aanleiding van
de evaluatie van de Federale Politieraad een Werkgroep Optimalisatie
werd ingesteld. Op 24 juli 2013 maakte de beperkte ministerraad een
aantal principes bekend die goedgekeurd werden inzake de optimalise-
ring van de politiediensten: “Een modernere politie met meer slagkracht,
minder chefs en structuren en met meer personeel op het terrein” was het
oordeel over de federale.
Al bij al, en met excuses voor mijn harde oordeel, gaven deze ambtelijke
evaluaties geen aanleiding tot een reële evaluatiepraktijk geschraagd
door wetenschappelijke onderbouw. Er was nog steeds geen boordtabel
en het was duidelijk dat die er op deze wijze niet zou komen.
292 Community Policing
2.3. Machteloos fluisteren in de woestijn
Er zijn andere, best wel verdienstelijke, oefeningen geweest, zoals de ont-
wikkeling van een toekomstvisie voor de politie (Bruggeman et al., 2014;
Ponsaers, Bruggeman, Easton, Lemaître (eds.). 2015, p. 400). Ze vond
plaats in 2015, met uitzicht op het jaar 2025. Intussen komt dat eindjaar in
het verschiet, maar er is niet echt iemand die ervan wakker ligt en vooral
de impact op de inhoudelijke betekenis van COP op het politiewerk was
nauwelijks voelbaar. Die ‘netwerkende politie’ was broodnodig, met tal van
partners, maar het bleef in grote mate bij een mooie slogan.
Intussen werden evaluatie-oefeningen van de COP-grondfilosofie in grote
mate overgelaten aan het particulier initiatief
62
. Toen dachten de ‘paar-
denfluisteraars’ nog te kunnen ‘wegen’ op het beleid van buitenaf. Het
toenmalige Centrum voor Politiestudies heeft nogal wat pogingen op dit
vlak ondernomen. Intussen zijn we dit geloof verloren. “No reply” was
meestal het antwoord en het bleef oorverdovend stil.
Als vandaag in ons land de vraag voorligt of COP al dan niet werkt, is
er geen antwoord. Jammer, het had anders gekund. Uit internationaal
onderzoek weten we intussen wel dat COP niet echt impact heeft op het
criminaliteitsniveau (Verhage, Ponsaerts, 2013). Het belangrijkste effect
ervan is echter wél dat politie aan legitimiteit wint bij de bevolking. Dat is
al heel wat. Maar waar blijkt dat uit in ons land? Is er dan echt niemand
die dat wil weten? (Ponsaers, Tange, Van Outrive, 2009)
.
En vooral: hoe
wordt een dergelijke evaluatie teruggekoppeld naar de politiepraktijk op
de werkvloer? Niet dus.
62 Bijvoorbeeld:
Easton, M., Enhus, E., Ponsaers, P., Vande Sompel, R. (ed.) (2003). De Politiehervorming
– Een evaluatie vanuit de praktijk, Orde van de Dag, n° 23, pp. 148;
Ponsaers, P. (2005). “Evaluatie van de distributie van politiecapaciteit”, in
10 miljoen
klanten moet je verdienen – Bijdrage(n) tot de evaluatie van politie en justitie, Ponsaers,
P., Enhus, E., Easton, M., Bruggeman, W., Collier, A. (eds.), Brussel: Politeia, Centrum
voor Politiestudies, 127-144;
Devroe, E., Ponsaers, P. (2008). “Veel beleidsinformatie, weinig gebruik: over het
informatiedeficit van verborgen tendensen”, in Orde van de Dag – Jubileumeditie ter
gelegenheid van 10 jaar Orde van de Dag. De hervormingen bij politie en justitie: in
gespreide dagorde, Van Cauwenberghe, K. (ed.), Mechelen: Kluwer, n° 41, 161-174.
293COP en beleid
2.4. De verschraling van het politieonderzoek
Overigens wordt mettertijd ook duidelijk dat in meer algemene zin onder-
zoek over de politie in toenemende mate wordt gemonopoliseerd door
de politie, al is dat nog steeds minder zo dan in Nederland (Ponsaers
& Devroe, 2023; Ponsaers, 2023, p. 1088). Het overheersend gevoel is
dat de Belgische politie immuun is geworden voor wetenschappelijk
onderbouwde inzichten. Intussen zijn de politieonderzoekers aan de uni-
versiteiten in ons land op één hand te tellen. Nog even en we moeten
het kennispatrimonium vanaf nul opnieuw heropbouwen. Gelukkig zijn
er nog financieringsbronnen voor politieonderzoek in doctorale trajecten
en internationale/Europese context mogelijk.
Niet dat het empirisch onderzoek in ons land inzake COP nu echt dik
gezaaid is. Ik noem een paar voorbeelden lukraak. Eerder recent was er
het onderzoek inzake “Professioneel Profileren” van de collega’s De Kimpe
en Verhage (2023), waar het gevoelig probleem van ethnic profiling aan
de orde kwam. Of het onderzoek “Multiple Community Policing” (Easton et
al., 2009, p. 297), waar de problematiek van “over- en underpolicing” van
bepaalde bevolkingsgroepen werd onderzocht. In dit soort onderzoek
pakt een onderzoeker natuurlijk door op concrete basisvraagstukken
van COP, zoals: richt de politie zich in deze gemeenten/steden al dan
niet op specifieke gemeenschappen, welke en hoe? Het antwoord op
dit soort van vraagstellingen is evenwel steeds erg situationeel en lokaal
gebonden. Resultaat is dat diegene die dit soort onderzoek toelaat zich
kwetsbaar opstelt voor kritiek, aangezien het resultaat op zijn/haar situ-
atie toepasbaar is. Diegene die niet onderzocht werd blijft ‘buiten schot’
als het ware.
Alle lof voor lokale instanties die zich kwetsbaar opstellen, maar een
evaluatiepraktijk kan toch onmogelijk afhankelijk zijn van de ‘goodwill
van de onderzochte. Hier schort wat aan de doortastendheid van de
opdrachtgevers/financiers van wetenschappelijk onderzoek. Het is dui-
delijk dat enkel een reële evaluatie van de toepassing van COP in het
hele land slechts vergelijkenderwijs kan worden gerealiseerd doorheen
de opbouw van longitudinale databanken met een brede geografische
dekking. Opnieuw een belangrijk argument dus voor de uitbouw van een
294 Community Policing
beleidsondersteunende dienst die een stabiele boordtabel uitbouwt en
bijhoudt (cf. supra).
Het academisch politieonderzoek wordt – bij ontstentenis van soliede
empirische data – gereduceerd tot theoretische (re)producent van het
COP-gedachtengoed. Dat is ook wat zich gedurende de ganse fase na
de hervorming heeft voorgedaan. Voortdurend dook de COP-filosofie
op onder andere gedaanten, de ene keer onder de benaming “Reas-
surance Policing” (Easton, Gunther Moor, Hoogenboom, Ponsaers, Van
Stokkom, 2008), de andere keer onder de vorm van “Restorative Poli-
cing” (Ponsaers, 2009; Ponsaers & Vynckier, 2011) of “Democratic Poli-
cing” (Devroe, Schmidt, Gunther Moor, Ponsaers, 2012; Ponsaers, Devroe,
Meert, 2006) of anderszins. Op sommige momenten werden nieuwe
‘buzzwords’, zoals “Zero Tollerance Policing” of “Very Irritating Policing”,
vanuit een COP-geloof afgewezen (Ponsaers, 2003). Deze en nog veel
meer discussies hebben we opgestart, in de overtuiging dat vanuit de
echokamers van het politiebeleid wel een of ander antwoord zou komen.
De beleidsmaker luisterde wel, vond het bijwijlen interessant, maar een
richtinggevend antwoord kwam er nooit.
2.5. De vele gedaanten van “Integrale Veilig-
heid”
Met de invoering van COP beoogden de hervormers een politie die zou
werken in de geest van “Integrale Veiligheid”. De idee was dat politie
niet alléén bij machte was veiligheid te garanderen, maar hierbij met
externe partners aan de slag zou gaan, zoveel mogelijk gericht op de
maatschappelijke noden en problemen van burgers. De politie was er
voor de burger.
Meteen diende zich echter al een hindernis aan, aangezien de Zonale en
Nationale Veiligheidsplannen stonden ingeschreven in de WGP, doch zulke
‘integrale plannen’ met andere niet-politiële instanties nergens wettelijk
295COP en beleid
voorzien waren63. We hebben dat probleem bij herhaling aangekaart op
basis van onderzoek (Bauwens, Enhus, Ponsaers, Reynaert, Van Assche,
2011, p. 118), maar de beleidsmakers grepen niet in om dit euvel te ver-
helpen (Ponsaers, 2002).
In 2009 schreef ik:
“Gegeven deze evoluties lijkt het niet onmogelijk dat de lokale
politie op termijn zal evolueren naar een politie op het niveau van
de gerechtelijke arrondissementen, terwijl de huidige federale politie
zal tenderen naar een gewestelijke politie. Het is niet uit te sluiten,
gegeven hetgeen zich in het buitenland voordoet, dat beide niveaus
uiteindelijk zullen versmelten op de schaal van de provincie”.
En verder:
Terzelfdertijd lijkt het erop dat zich ook een andere evolutie zal
doorzetten. Meer en meer zien we vandaag diverse veiligheids-
functies ontstaan op het niveau van de gemeenten (city-coaches,
gemeenschapswachten, gemachtigde toezichthouders, GAS-vast-
stellende ambtenaren, …). Gegeven het feit dat bovengeschetste
schaalvergroting met zich meebrengt dat de burgemeesters minder
en minder vat zullen hebben op het grootschalige niveau, is het niet
uit te sluiten dat deze veelheid aan gemeentelijke veiligheidsfuncties
stilaan zal vergroeien tot een nieuw soort van gemeentelijke politie”.
Om te besluiten:
Gegeven het feit dat het territorium van de publieke politie in de
flank ingrijpend wordt beknot door een groeiende private veiligheids-
sector, de publieke politie er niet in slaagt de dienstverlening die de
bevolking alsmaar nadrukkelijker vraagt in te lossen (en overlaat aan
63 Het zal pas veel later, met de invoering van de “Lokale Integrale Veiligheidscellen” (LIVCs)
zijn door minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon, dat er “iets” ontstond – naast
(politiële) zonale veiligheidsraden en -colleges – dat een geïntegreerd karakter had op
lokaal niveau, en dat bleef in een eerste instantie dan nog beperkt tot zgn. “radicalise-
ringsproblemen”.
296 Community Policing
andere dienstverlenende instanties), zgn. ‘oneigelijke’ politietaken
afgestoten worden, trekt de publieke politie zich meer en meer terug
op haar kern, met name het gebruik van legale dwangmiddelen en
geweld. Dit zal ongetwijfeld een verharding van de politiefunctie met
zich meebrengen” (Ponsaers, 2009).
En dan moest het ergste nog komen, met name de opkomst van het
spook van het terrorisme, dat dreigde het moeizaam opgebouwde
COP-concept fundamenteel op zijn kop te zetten (Ponsaers, 2016; Devroe
& Ponsaers, 2021). En wat met COP intussen? Het leek wel een blinkende
relikwie op het altaar van het officiële discours, zonder nog enige impact
in de praktijk.
2.6. Basispolitiefuncties zonder enige sturing
Een opvallend initiatief vanuit het voormalige CGL van de Federale Politie
was het opzetten van een ondersteunende desk voor lokale korpsen die
in de geest van COP wensten te werken. Een mooi initiatief, en meteen
hier dan ook hulde aan wijlen Jean-Marie Van Branteghem en zijn mede-
werkers. Het liep echter – alweer – fout wanneer een en ander mettertijd
eerder de vorm kreeg van ‘consultancy’ dan van beleidsondersteuning
onder de vorm van concrete sturings- en evaluatie-data. Soms leek het
alsof COP tot een ‘geloof’ was versteend.
Er zijn in de schoot van ditzelfde forum erg verdienstelijke pogingen
ondernomen om COP te reanimeren, bijvoorbeeld in de vorm van Excel-
lente Politiezorg, waarbinnen de principes van COP werden gecombineerd
met ‘informatiegestuurde politiezorg’ en ‘optimale bedrijfsvoering’. Het
werd een ‘politiehuis’ met vele deuren en verdiepingen, maar met zeer
weinig fundamenten onder de vorm van tastbaar evaluatief materiaal.
De grootste fout die men in deze kringen heeft gemaakt was wel de
lokale zones verplichten om samen te werken in zogenaamde gemeen-
schapsgerichte basisfunctionaliteiten, die daarenboven genormeerd
werden, soms onder de vorm van aantallen personeelsleden per inwo-
nertal, soms onder de vorm van een percentage van de korpscapaciteit.
Het werden er zeven: wijkwerking, recherche, interventie, openbare orde,
297COP en beleid
slachtofferbejegening, onthaal en verkeer, genormeerd via het KB van
17 september 2001. Het paradepaardje daarbij was ongetwijfeld de wijk-
werking, genormeerd naar 1 wijkinspecteur per 4.000 inwoners.
Het smaakt achteraf zuur te moeten vaststellen dat de minister van Bin-
nenlandse Zaken in een antwoord aan een parlementslid volstond met
te schrijven64:
Overeenkomstig het artikel 44 van de WGP staat de korpschef in
voor de leiding, de organisatie en de verdeling van de taken binnen
het lokaal politiekorps en de uitvoering van het beheer van dit korps.
De korpschef oefent die bevoegdheden uit onder het gezag van de
burgemeester of van het politiecollege. Met eerbiediging van de
lokale autonomie is het mijns inziens dan ook aan elke zone om zich
te organiseren naar gelang de specifieke behoeften en de door de
bevoegde overheden vastgestelde prioriteiten”.
Het is zo goed als zeggen dat een minister geen zeggenschap heeft
over de minimale inspanningen die lokale korpsen moeten doen, terwijl
diezelfde minister toch substantieel bijdraagt in de financiering van de
zone onder de vorm van de federale dotatie. Daarenboven deden we in
het kader van deze problematiek uitgebreid onderzoek dat best wel tot
praktische en toepasbare resultaten aanleiding gaf (Vandevoorde, Vae-
rewyck, Enhus, Ponsaers, 2003, p. 294). De resultaten van dat onderzoek
werden weeral niet benut. Dat geldt eveneens voor specifieke basisfunc-
ties (Ponsaers, 2010). Maar, de lezer raadt het al: zonder enig gevolg.
8. Besluit: De abdicatie van beleidsma-
kers
Dat er aanleiding was tot hervorming van ons politiebestel hoeft geen
betoog. Er was meer dan voldoende druk vanuit de publieke opinie om
64 Antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 1473 van de heer Moyaers, Volks-
vertegenwoordiger van 22/09/2022, betreffende “Aantal wijkinspecteurs”.
298 Community Policing
de politieoorlog een halt toe te roepen. Ik denk hier aan de ‘Loden Jaren
80 (Ponsaers, 2018, p. 420), maar ook aan de voortdurende concurrentie
tussen de drie reguliere politiediensten. Iedereen wist wel wat we niet
langer wilden. Die negatieve referentie bracht ons echter niet automatisch
bij het antwoord op de vraag: Wat dan wél?
Formeel werd het COP-concept omarmd als de weg die we moesten
volgen. Maar als een farmaceutisch producent een nieuwe medicatie op
de markt wil brengen, gaat daar de nodige research aan vooraf én zal
hij verplicht zijn om de werkzaamheid ervan blijvend te monitoren en te
evalueren. Stel je voor dat dat niet zou gebeurd zijn met de COVID-19-
vaccins. Ik durf er niet aan te denken.
De Belgische overheid heeft dat risico wél genomen met de invoering
van COP in het politielandschap. Geen evidence-based beleid, geen
wetenschappelijk onderzoek dat in enige mate longitudinaal is, geen
boordtabel, geen soliede evaluatie instrumenten over de ganse breedte
van het land. Dat alles werd in feite over het hoofd gezien, alsof er een
natuurlijke convergerende evolutie zou plaatsvinden naar het beoogde
doel. En dat bij de invoering van de grootste ingreep in het staatsappa-
raat die ons land gekend heeft.
Was de moeizaam bereikte consensus tijdens het Octopusoverleg dan zo
fragiel dat niemand de noodzakelijke randvoorwaarden heeft willen voor-
zien? Zijn beleidsverantwoordelijken dan echt zo bang voor de resultaten
van een gedegen evaluatie? Wat is de rol van het parlement bij evaluatie?
Wordt het halfrond zo de broodnodige informatie niet onthouden die
parlementaire controle überhaupt mogelijk maakt? Is dit geen abdicatie
door de beleidsverantwoordelijken?
Een democratie heeft niet automatisch een democratische politie. Dat
is iets dat moet worden bevochten en afgedwongen. Zo werkt dat nu
eenmaal. Het lijkt erop dat niemand écht de hand aan de ploeg wil slaan
om er zelfs maar een start mee te nemen.
Ik weet het wel: COP laat zich niet eenvoudig evalueren, daartoe moeten
betekenisvolle indicatoren worden ontwikkeld die voldoende breed zijn.
Maar daarover kunnen we wel wat leren uit buitenlands onderzoek. Het
299COP en beleid
gaat niet zozeer om het discours dat gevoerd wordt, maar om de dage-
lijkse praktijk en implementatie.
Bij wijze van voorbeeld:
Met welke partners werkt ‘blauw’ samen tijdens het dagelijks
werk? In welke context? In het kader van welke fenomenen?
Wat is de kwaliteit van die samenwerking? Wat zijn de spel-
regels?
Of nog: Welke contacten heeft ‘blauw’ met de bevolking? In
welke mate is ‘blauw’ gevoelig voor klachten en/of suggesties
van burgers? Welke initiatieven hiertoe worden ondernomen?
Wordt hierover verantwoording afgelegd?
Of ook: Op welke wijze draagt ‘blauw’ bij tot het oplossen van
maatschappelijke problemen? Maakt de politie voldoende
diepgaande analyses daartoe? Geeft ze afdoende signalen
aan bestuurders om oorzaken te remediëren?
Wanneer neemt ‘blauw’ de regie om een probleem in de
breedte aan te vatten en wanneer laat de beleidsverantwoor-
delijke dat over aan andere agentschappen? Welke? Worden
ook die andere agentschappen op hun verantwoordelijkhe-
den gewezen?
Het zijn maar enkele voorbeelden van een hele reeks van indicatoren die
COP tastbaar maken en… evalueerbaar. Ook een evaluatiepraktijk is een
zaak van voortschrijdend inzicht. Maar dat inzicht komt niet vanzelf. Het
belangrijkste is er een aanvang mee te nemen.
9. Literatuur
Bauwens, T., Enhus, E., Ponsaers, P., Reynaert, H., Van Assche, J. (2011).
Integraal veiligheidsbeleid tussen pragmatisme en idealisme, Het complexe
300 Community Policing
samenspel van lokale en bovenlokale bestuurlijke actoren, Criminologische
Studies, Brussel: VUBPress, pp. 118.
Bruggeman, W., Easton, M., Devroe, E., Ponsaers, P. (2010). “Conclusie:
Kijken naar de toekomst van de politie”, in W. Bruggeman, E. Devroe, &
M. Easton,(eds.), Evaluatie van 10 jaar politiehervorming, Panopticon Libri
n° 4, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, 281-285.
Bruggeman, W., Van Ryckeghem, D., Allaerts, D., Barbier, A., Crispel, M.,
De Witte, L., Easton, M., Lemaître, A., Loyens, K., Maesschalck, J., Massei,
A., Maurer, T., Ponsaers, P., Simonis, M., Van den Broeck, M., Wanderstein,
H. (2014). Een politie in verbinding – Een visie voor de politie in 2025;
De Kimpe, S. (2006). Het woord is aan de korpschef. Een onderzoek naar
het discours en het profiel van de Vlaamse korpschef van de lokale politie,
Vanden Broele, p. 401.
De Vocht, L., De Kimpe, S., & Verhage, A. (2023). Evaluatie Handelingskader
Professioneel Profileren Eindrapport van een onderzoek naar de impact
en het effect van het Handelingskader Professioneel Profileren in PZ Gent.
Gent: Stad Gent
Devroe, E., Ponsaers, P. (2021). “The Power Context of Police Reform in
Belgium – The Brussels Case: A Shift in the Style of Policing after the
Terrorist Attacks”, Policing: A Journal of Policy and Practice, Volume 15,
Issue 1, March 2021, 299-313.
Devroe, E;, Schmidt, A., Gunther Moor, L., Ponsaers, P. (eds.) (2012).
Tides and currents in Police Theories”, in Cahiers Politiestudies, N° 25,
Jg. 2012-4;
Easton, M., Ponsaers, P., Demaree, Ch., Vandevoorde, N., Enhus, E., Elffers,
H., Hutsebaut, F., Gunther Moor, L. (2009). Multiple Community Policing:
Hoezo?, Gent: Academia Press, Reeks Samenleving en Toekomst, Fede-
raal Wetenschapsbeleid, pp. 297.
Enhus, E., Ponsaers, P. (2005). “Onmacht tot cultuurverandering – Politie-
hervorming in België”, Tijdschrift voor Criminologie, (47)4, 345-354.
301COP en beleid
Huybrechts, L. et al. (1997). Eenheid in verscheidenheid – Vrijheid in gebon-
denheid, Eindrapport Commissie voor een Efficiëntere Politiestructuur,
Brussel: Federale Voorlichtingsdienst, Brussel, pp. 118.
Ponsaers, P. (1999). “Een blik in de toekomst: Sturen vanop wel heel grote
afstand”, in Fijnaut, C., De Ruyver, B., Goossens, F. (eds.), De reorganisatie
van het politiewezen, Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging n° 17,
Leuven: Universitaire Pers, 265-275.
Ponsaers, P. (1999). “Gezocht: Onderkomen voor verweesd Belgisch
beleidsondersteunend onderzoek – Een pleidooi voor een rationeel infor-
matiebeleid”, Tijdschrift voor Criminologie, Vol. 41, n° 4, 409-418.
Ponsaers, P. (2001). “De plaats van lokale veiligheidsplannen in een Com-
munity Policy-model”, in Veiligheid, Een Illusie? – Theorie, Onderzoek en
Praktijk, Casselman, J., Goethals, J., Goossens, F., Hutsebaut, F., Vervaeke,
G., Walgrave, L. (eds.), Brussel: Politeia, 103-118.
Ponsaers, P. (2001). “Reading about ‘community (oriented) policing’ and
police models”, Policing: An International Journal of Police Strategies &
Management, Vol. 24, n° 4, 470-496.
Ponsaers, P. (2002). “Een kwestie van evenwichten. De plaats van poli-
tieoverheden in het vernieuwde politiebestel en de uittekening van het
politiebeleid”, in Voor verder onderzoek – Pour suite d’enquête, Duhaut, G.,
Ponsaers, P., Pyl, G., Van de Sompel, R., Brussel: Politeia, 32-51.
Ponsaers, P. (2002). “On evaluating ‘Community (Oriented) Policing’
through other police models”, in Evaluating Community Policing, Van den
Broeck, T., Eliaerts, Ch. (eds.), Brussels: Politeia, 51-76.
Ponsaers, P. (2002). “Wat betekent partnership voor de lokale politie?
Community-partnership: kansen en risico’s”, in Partnership en Politie,
Ponsaers, P., Van Nuffel, D., Van Outrive, L. (eds.), Brussel: Politeia,
Centrum voor Politiestudies, 9-24.
Ponsaers, P. (2003). “De parabel van de ‘Broken Window-Theorie’ – Com-
munity (oriented) policing en buurtgerichtheid”, in Externe Oriëntering van
302 Community Policing
de Politie – Gemeenschapsgerichte politiezorg, Van Erck, J. (ed.), Brussel:
Politeia, Centrum voor Politiestudies, 7-28.
Ponsaers, P. (2007). “Basisfunctionaliteiten als kerntaken van de lokale
politie”, in Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal
niveau – Derde evaluatieverslag, De Ruyver, B. et al. (eds.), Brussel: Poli-
teia, p. 85-97.
Ponsaers, P. (2007). “Fonctionnalités de base comme tâches essentielles
de la police locale ”, in Commission d’accompagnement de la réforme des
polices au niveau local, De Ruyver, B. et al. (eds.), Bruxelles: Politeia, 85-96.
Ponsaers, P. (2009). “De politie in 2025, een somber vooruitzicht?”, Poli-
tiejournaal, n° 6, 1.
Ponsaers, P. (2009). “Een nieuwe fase in de ontwikkeling van Community
Oriented Policing (COP). Peacekeeping, pacificatie en Restorative Poli-
cing”, in Herstelrechtelijke Politiepraktijken in Nederland en België, Gunther
Moor, L., Van Stokkom, B. (eds.), Dordrecht: Stichting Maatschappij, Veilig-
heid en Politie Producties, Samen werken aan veiligheid, Dordrecht, 43-47.
Ponsaers, P. (2009). “La police en 2025, de sombres perspectives?”, Le
journal de la Police, n°6, 1.
Ponsaers, P. (2010). “Lokale recherche binnen het perspectief van com-
munity policing. Weerstanden en mogelijkheden”, in De politie en haar
opdracht: de kerntakendiscussie voorbij, Van Stokkom, B., Terpstra, J.,
Gunther Moor, L. (eds.), Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie, Ant-
werpen-Apeldoorn: Maklu, 219-242.
Ponsaers, P. (2010). “Onderzoek als vormgever van beleid, of beleid als
vormgever van onderzoek?”, Themanummer Evaluatieonderzoek, Panop-
ticon, Vol. 31, n° 3, 1-10.
Ponsaers, P. (ed.) (2014). Naar een vrijwillige opschaling van de lokale
politie, Reeks Politiestudies n° 9, Antwerpen/Apeldoorn: Maklu, pp. 250.
303COP en beleid
Ponsaers, P. (2016). “Tussen woord en daad groeit een onoverbrugbare
spagaat”, in Bruggeman, W., Hardyns, W. (eds.), Radicalisme en Terrorisme,
Van Theorie naar Praktijk, Reeks Veiligheidsstudies n° 15, Antwerpen/
Apeldoorn: Maklu, 135-144.
Ponsaers, P. (2018). Loden jaren. De Bende van Nijvel gekaderd. Oud-Turn-
hout / ’s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, pp. 420.
Ponsaers, P. (2023). “Voorwoord. De echokamers van de criminologie
over politie”, in De Kimpe, S., Van den Broeck, T. (eds.), Blauw. Een hand-
boek over de politie, haar functie, werking en organisatie, Brugge: Vanden
Broele, pp. 1088.
Ponsaers, P., Bruggeman, W. (2005). “De politionele statistische chaos
voorbij?”, Panopticon, Vol. 26, n° 2, 11-26.
Ponsaers, P., Bruggeman, W., Easton, M., Lemaître (eds.) (2015). De Toe-
komstpolitie, Triggers voor een voldragen debat, Reeks Veiligheidsstudies,
Antwerpen / Apeldoorn: Maklu, pp. 400.
Ponsaers, P., Enhus, E. (2000). 1
ste
nationaal veiligheidsplan 2001 – Kracht-
lijnen, Bijlage bij: Het Politiejournaal, Brussel: Politeia, 1-61.
Ponsaers, P., Enhus, E. (2000). Vademecum veiligheidsplannen ten behoeve
van het opstellen van het nationaal veiligheidsplan en de zonale veilig-
heidsplannen, in Vademecum Politiezones, Brussel: Politeia, 2000, 1-108.
Ponsaers, P., Enhus, E. (2001). “Werkbundel bij het vademecum veiligheids-
plannen ten behoeve van het opstellen van het nationaal veiligheidsplan
en de zonale veiligheidsplannen”, in Vademecum Politiezones, Politeia,
Addendum 3, 1-127.
Ponsaers, P., De Kimpe, S., Bisschop, L. (2012). “Wat met de politieschaal
en het politiebestel anno 2012 in ons land?”, Orde van de Dag, n° 57, 3-5.
Ponsaers, P., Devroe, E., Meert, D. (2006). “Kiezen voor een democratische
politie. Wat is dat?”, Orde van de Dag, n°33, 7-14.
304 Community Policing
Ponsaers, P., Devroe, E. (2023). “Politiewetenschap is geen politie-eigen-
dom”, in Tijdschrift voor de Politie, nr. 1, 44-45.
Ponsaers, P., Tange, C., Van Outrive, L. (eds.) (2009). Regards sur la police
– Insights on police, Bruxelles/Brussels: Bruylant, Ecole des Sciences
Criminologiques Léon Cornil, pp. 607.
Ponsaers, P., Vandevoorde, N. (2002). “Een kans tot herschikking van
onevenwichten? Kansen en mogelijkheden van interzonale samenwer-
king”, in Interzonale Samenwerking, Ponsaers, P. (ed.), Brussel: Politeia,
Centrum voor Politiestudies, 9-26.
Ponsaers, P., Vynckier, G. (2011). “Raakvlakken tussen Community (Orien-
ted) Policing en forensisch welzijnswerk”, Handboek Politiediensten, Afl.
98, 253, 1-16.
Verhage, A., Ponsaers, P.(2013). “Impacts of Community Oriented Poli-
cing”, In Bruinsma, G., Weisburd, D. (Eds.), Encyclopedia of Criminology
and Criminal Justice (ECCJ), New York: Springer, 2430-2435.
Verwee, I. Ponsaers, P., (2011), “De veiligheidsmonitor in crisis”, Panopti-
con, Vol. 32, n° 2, 54-62.
Van den Broeck, T. (2009-2010). Formalisering/informalisering van sociale
controleprocessen – 20 jaar politie- en veiligheidsbeleid in perspectief,
Universiteit Gent, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Vakgroep strafrecht en
criminologie, Proefschrift ingediend voor het behalen van de graad van
doctor in de criminologische wetenschappen.
Vande Sompel, R., Ponsaers, P., Vandevenne, Y., Van Branteghem, J.-M.
(2003). De bronnen van de gemeenschapsgerichte politiezorg in België,
De Directie van de Relaties met de Lokale Politie, Programma Community
Policing.
Vandevoorde, N., Vaerewyck, W., Enhus, E., Ponsaers, P. (2003). Politie in
de steigers – Bouwen aan gemeenschapsgerichte politiefuncties in een
lokale context, Brussel: Politeia, pp. 294.
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Research
Full-text available
Dit onderzoeksproject wenst in te gaan op de vraag van de Stad Gent om een onderzoek uit te voeren dat de effecten en impact van het handelingskader professioneel profileren en bijhorende vormingen evalueert en dienaangaande verbetervoorstellen formuleert. Het uitgangspunt bij het onderzoek is dat optimalisering, evaluatie en professionalisering steeds een win-win is voor politie én burgers. Het project werd uitgevoerd in een samenwerking tussen twee universiteiten, met name de VUB en de UGent. In het eerste hoofdstuk zetten we de bestaande kennis over de politiecontrole uiteen, waarin er zowel aandacht gaat naar internationale als nationale literatuur. Daar maken we de brug naar handelingskader en hoe dat eruitziet. In het tweede hoofdstuk worden de verschillende onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden die werden gebruikt om tot antwoorden daarop te komen, uiteengezet. Deze vragen worden achtereenvolgens beantwoord in hoofdstuk drie vier, en vijf, opgedeeld per gebruikte onderzoeksmethode. Ten slotte ronden we in hoofdstuk zes dit rapport af met conclusies en concrete aanbevelingen, zowel naar het beleid als naar de politie.
Book
Full-text available
13 maart 1982. Dinant, Rue de Sax. Twee onbekenden stelen uit een wapenwinkel een zwaar jachtgeweer. 9 november 1985. Aalst, Delhaize. De waanzin van de Bende van Nijvel bereikt zijn hoogtepunt. Acht mensen blijven liggen, neergeschoten, koelbloedig. Tussen beide data zijn er 28 doden gevallen. Het gerecht staat voor een raadsel. Al meer dan 35 jaar wachten de gerechtelijke overheden wanhopig op tips om de bendeleden te ontmaskeren. De overvallen van de Bende van Nijvel laten een onuitwisbaar litteken na op ons collectief geheugen. Dit boek schetst de kroniek van een tijdperk, de ‘loden jaren’ van de Bende van Nijvel, die aan de feiten van 1982 tot 1985 voorafgaan en er onlosmakelijk verband mee houden. Het is een vorm van criminele archeologie, een absolute must voor wie zich nader wil informeren over de Bende van Nijvel, maar ook – en vooral – het fenomeen wil plaatsen in zijn historische context. Nooit eerder werd op zo’n indringende en gedocumenteerde wijze een analytisch verhaal geschreven over dit tijdperk. Wat gebeurde er allemaal in die jaren, getekend door de opkomst van extreemrechts? De auteur bespreekt sleutelgebeurtenissen (de opkomst van het Front de la Jeunesse, de brand bij het communistische tijdschrift Pour, de intrede van Westland New Post, de oprichting van Groep G in de schoot van de rijkswacht) en sleutelfiguren (de entourage van toenmalig minister van Defensie Paul Vanden Boeynants, de bendes van Bouhouche en Beijer, Bultot en De Staerke). Ook de voedingsbodem voor de vele complotverhalen komt aan bod. Wie wil ons laten geloven dat de Bende van Nijvel één geoliede militaire groep terroristen is die België moest verzwakken en in schok achterlaten? Wie had hier baat bij? Was het de rijkswacht? Extreemrechts? Politici? Ruziemakende magistraten? Is er ooit echt een staatsgreep voorbereid en door wie? Zijn de materiële aanwijsbare verbanden, door de daders zelf onder de aandacht gebracht, essentieel om van ‘de’ Bende van Nijvel te spreken? En waarom zouden criminelen hun eigen misdaden signeren, als dat het risico om gepakt te worden en de kans op strafverzwaring verhoogt? Wie was orkestleider van al deze feiten, gevoed en gevoerd vanuit één gemeenschappelijke logistieke pot, wie was die sinistere ceremoniemeester? ‘Niet alleen fascinerende lectuur over dito jaren maar ook een erg handig naslagwerk. Wie de actuele discussie rond de Bende wil begrijpen in de juiste context, kan niet om dit boek heen.’ – Dirk Leestmans in De Juristenkrant, 13 februari 2019
Chapter
Full-text available
After more than twenty years now of promotion of Community Oriented Policing by governments, foundations, and leading universities, it is still not clear what effect this has had on police practice. The results of evaluative research seem to be unimpressive and in some cases nonexistent or immeasurable. COP is stated to have little or no effect on police practice, while, e.g., aging and years of service do.
Book
Full-text available
De mogelijkheid van vrijwillige fusies van politiezones staat hoger op de lokale beleidsagenda dan ooit. Verschillende korpsen zijn een zoektocht begonnen, wat aftastend en soms aarzelend, zich afvragend hoe je zo’n operatie kunt opzetten en wat er zoal bij komt kijken. Dit boek bevat twee rapporten die elk op hun eigen manier de weg wijzen bij zo’n zoektocht: enerzijds een doorgedreven oefening om de volledige provincie Limburg te voorzien van robuuste fusie-PZ’s, anderzijds een rapport dat weergeeft hoe een aantal korpsen in Vlaams-Brabant zijn tewerk gegaan bij het objectiveren en valideren van hun fusiepoging. Deze publicatie zal ongetwijfeld bijdragen tot het opschalen van de lokale zones tot robuustere entiteiten, die toch voldoende voeling houden met het lokaal bestuursniveau. Want, daarover lijkt intussen iedereen het eens, vrijwillige fusies mogen niet leiden tot al te grote geografische omschrijvingen die de lokale hartslag nog onvoldoende voelen kloppen in het hoofdkantoor van de zone. Gemeenschapsgerichte politie mag en moet fors zijn, maar mag zich niet te ver verwijderen van het gemeentelijk bestuursniveau.
Chapter
Full-text available
Maklu 8 Tussen woord en daad groeit een onoverbrugbare spagaat Paul Ponsaers 1 De gebeurtenissen in Parijs op 13 november 2015 hebben Europa grondig door elkaar geschud. Het ging dan ook om een ronduit weerzinwekkende reeks van aanslagen. De noodtoestand werd in Frankrijk afgekondigd en de Franse regering reageerde met fors militair geweld tegen IS. In de nasleep hiervan kwam ons land in toenemende mate in het vizier van internationale waarnemers, die wezen op Sint-Jans-Molenbeek als broeinest van de internationale terreur. Op advies van OCAD verhoogde de regering het dreigingsniveau naar het hoogst denkbare. Het leger verscheen in het straatbeeld, grootschalige huiszoekingen vonden plaats, an-ti-terreur maatregelen werden voorgesteld, de herstructurering van de Brusselse zonale politie kwam ter sprake, de verbreding van de inzet van de private veilig-heidssector verscheen op de agenda, en nog veel meer. Voorliggende bundel komt dan ook op tijd. Al te lang werd in België het probleem van radicalisering onderkend, doch veel te weinig doortastend aangepakt. Het is goed dat deze bundel er is en dat beschikbare kennis werd samengebracht. Het is ook erg bemoedigend te lezen dat dit boek materiaal bevat waarmee praktijkmensen in tal van situaties hun voordeel kunnen doen. Het is alvast een bemoedigend signaal en een sterk voor-beeld van de weerbaarheid die aanwezig is in de civiele samenleving. Er is niettemin nog bijzonder veel werk aan de winkel.
Article
After the Paris and Brussels terrorist attacks, the political debate on the organization of the Brussels police force exploded again. The mayor acquired greater discretion to formulate local policy responses in this field. Brussels holds a very complex situation, with 19 Mayors steering 19 different Brussels Dutch-speaking and French-speaking municipalities that are divided in 6 local police ‘zones’. The divided police organization leads to fragmentation, malfunctioning, limited information sharing and political conflicts. In this article we seek for an answer to the central question “How do politics matter?” (Clegg, 1989) in shaping answers to problems of security?” more specificly after the Brussels terroristic attacks.