Content uploaded by Paul Ponsaers
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Ponsaers on Oct 19, 2023
Content may be subject to copyright.
Comparative Policing: Een eerlijke poging
Paul Ponsaers1
Dit jaar bracht de Franse politicoloog Jacques de Maillard zijn nieuwste boek uit onder de
sprekende titel “Comparative Policing”2 (de Maillard, 2023). de Maillard is professor
Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Versailles-Saint-Quentin en directeur van
het Centre de recherches Sociologiques sur le Droit et les Institutions Pénales (CESDIP). Hij
specialiseerde zich doorheen de jaren in politiestudies. De auteur is Franssprekend, doch
leverde met dit werk een Engelstalige studie af. Het boek is vooral bedoeld om te gebruiken in
het onderwijs, getuige daarvan de studievragen die na elk hoofdstuk geformuleerd worden.
Uit het boek spreekt een grote belezenheid. de Maillard doorploegde met het oog op deze
studie een groot deel van de beschikbare Europese literatuur. Hij doet dat op een bescheiden
wijze, hetgeen de auteur siert. Hij wijst al te “universalistische verklaringen” à la Wacquant,
Christie of Garland af die zouden wijzen, op globale trends in alle landen. Hij wil ook in zijn
vergelijkende studie een “relativistisch/particularistisch” perspectief vermijden, dat stelt dat
alle landen van elkaar verschillen. Hij wil de “grote narratieven/theorieën” afzetten tegen
“lokale ontwikkelingen”. Hij wil de “fundamenten leggen voor een vergelijkende politieke
sociologie van politiesystemen”. Kortom, hij gaat op zoek naar structurerende factoren van
diverse politiesystemen en vermijdt hierbij normatief tewerk te gaan.
Deze ambitie en bescheidenheid kan evenwel niet verhinderen dat het ook voor de Maillard
een moeilijke, zo niet onmogelijke, opdracht is. Ook hij loopt immers tegen de vaststelling
aan dat er enorm veel onderzoeksliteratuur voorhanden is, doch dat deze bijzonder
onsystematisch gevoerd wordt, dikwijls beperkt wordt tot de productie van monografieën en
er weinig cumulatief gewerkt wordt. Ook loopt hij aan tegen de hegemonie van de
Angelsaksische literatuur inzake politie. Dit levert een erg verdienstelijke krachttoer op, die
evenwel (onvermijdelijk) op de grenzen van het mogelijke aanloopt.
In het introductief hoofdstuk wijst de auteur op de moeilijkheden bij het voeren van
vergelijkend politieonderzoek, zoals de quasi onmogelijkheid om vergelijkbare data te vinden
tussen verschillende landen, de verschillende betekenissen die gehecht worden aan bepaalde
concepten en de vaststelling dat vergelijkingen gebeuren op basis van statische beelden,
terwijl de realiteit steeds in beweging is. De auteur wijst erop dat politie in de Westerse
wereld werd gesmeed in functie van een nationale logica, ondanks het feit dat stedelijke
accenten bestaan. De auteur beperkt zijn studie tot vier grote families van politiesystemen: (1)
Angelsaksiche systemen (England & Wales, Schotland, Ierland, Canada en de VS), (2)
Napoleontische systemen (Frankrijk, Spanje, Italië en Portugal), (3) Scandinavische systemen
(Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden) en (4) Continentaal Europa (Oostenrijk,
België, Duitsland, Nederland en Zwitserland). De Maillard wijst op het belang van een
contextuele analyse, waarin rekening wordt gehouden met politieke coalities, historische,
ideologische en professionele variabelen.
Hoofdstuk 1 is historisch van aard en behandelt de genese van politiesystemen in de westerse
wereld. Het is een erg lezenswaardig hoofdstuk. In tegenstelling tot het dominante narratief in
de Angelsaksische literatuur, waar het ontstaan van de politie in he VK gesitueerd wordt
1 Prof. dr. Emeritus Universiteit Gent, België.
2 de Maillard, J. (2023). Comparative Policing, London & New York: Routledge.
1
(“policing by consent”, ten dienste van de bevolking), situeert de Maillard het ontstaan van de
eerste politiediensten in Parijs (ten dienste van de Koning). De auteur doet hieromtrent geen
definitieve uitspraken, maar stelt vast dat politiediensten vrij laat tot stand kwamen, met name
in de “specialisatie”-fase van de burgerlijke staten. Desondanks varieerden de trajecten in
verschillende landen opvallend. Hij noemt de tegenstelling tussen het VK en Frankrijk een
overdreven simplificatie. Vanaf de 18de eeuw begonnen immers metropolen aspecten van
elkaar te ontlenen. Zo werd ook de Franse gendarmerie geëxporteerd naar tal van westerse
landen en hun kolonies tijdens de Napoleontische oorlogen, maar ontleenden Amerikaanse
steden zoals Boston en New York aspecten van het Britse stelsel. Ideeën, symbolen en
modellen circuleerden, maar werden toegeëigend volgens de lijnen van lokale, nationale en
koloniale politieke geschiedenis.
Hoofdstuk 2 handelt over de organisatie van de publieke politie, meer bepaald handelt het
over over centralisering en decentralisering, doctrines en strategieën. de Maillard gaat hier op
zoek naar convergenties in de evolutie van nationale politiestelsels. Hij maakt een opdeling in
een matrix. Op de ene as maakt hij het onderscheid centraal/decentraal; op de andere de
tegenstelling éénheidspolitie/verschillende korpsen, en rangschikt daar de verschillende
bestellen in. De matrix overtuigt niet helemaal, aangezien de cel decentraal-éénheidspolitie
leeg blijft. Ook karakteriseert hij het veranderingsproces zelf in verschillende landen, waarin
hij een onderscheid maakt tussen (1) stabiele politiesystemen (“tortoise”), zoals het Franse
systeem; (2) een terugkeer naar de vroegere situatie (“boemerang”), zoals in het VK; (3) een
graduele evolutie, maar fundamentele verandering (“stalactiet”), zoals Italië of Spanje; en (4)
radicale verandering (“aardbeving”), waarbij hij verwijst naar België, maar ook naar
Schotland en Nederland. Dit doet hem besluiten dat er geen patroon van convergentie is vast
te stellen in de richting van centralisering of decentralisering. Hij stelt wel convergenties vast
op een aantal andere lijnen, zoals samenwerking met niet-politiële actoren en de introductie
van New Public Management. Hij stelt ook divergenties vast tussen verschillende landen,
zoals de rol van politieke actoren. Maar ook merkt hij op dat verandering in veel gevallen het
gevolg is van specifieke en lokale crisissituaties.
In hoofdstuk 3 stelt hij zich de vraag of de introductie van Community Policing (COP) nu al
dan niet een wezenlijke verandering heeft teweeg gebracht in nationale bestellen. de Maillard
beschouwt COP als een kritische respons op het traditionele “crime fighting” politiemodel.
Ook herinnert hij aan grootschalige rellen die zich in verschillende Europese landen en de VS
voordeden (bv. de Brixton disorders). Hij situeert hier het ontstaan van kritische kennis
omtrent de politie. Het is ook in deze context dat het vertrouwen van de burgers begon te
tanen in de politie. Ook worden tools ontwikkeld om dat vertrouwen te meten. Hij herinnert
aan het Kansas City patrol experiment, gesteund door de Police Foundation, en aan het
Scarman report waaruit consultaties met de bevolking groeiden. Onder druk van deze
ontwikkelingen kwam het traditioneel politiemodel fel onder druk te staan.
Navolgend schets de Maillard een impressionistisch beeld van de internationale verspreiding
van het COP-gedachtengoed, eerst in de Angelsaksische landen (laat 70-er en 80-er jaren),
later (de 80-er en 90-er jaren) in continentaal en West-Europa. De derde golf deed zich in de
2000-er jaren voor in landen die een transitie doormaakten naar democratisch stelsel en post-
conflictgebieden. COP zal echter een weinig rustig bestaan kennen en in verschillende landen
op een andere wijze worden onthaald. Zo zal COP in het VK vermengd raken met New Public
Management en neoliberalisme, tot zelfs een herstart kennen met de introductie van
Reassurance Policing van Martin Innes. In Scandinavië doofde COP mettertijd uit midden
2000-er jaren. In Frankrijk ging de introductie gepaard met een hervorming die sterk
centralistisch was, waarna de COP-gedachte doofde in 2002-2003 met de intrede van een
2
centrumrechts kabinet. In Nederland, waar COP lange tijd resistent bleek tegen de tijd,
erodeerde het gedachtengoed eveneens onder druk van de politisering die ontstond rond de
verharding inzake criminaliteitsbestrijding. De Maillard besluit dit hoofdstuk met vast te
stellen dat COP in diverse landen als “te zacht” werd beoordeeld binnen de politieke cenakels.
Hoofdstuk 4 zoemt in op de rol die de New Yorkse “zero tolerance policing”, annex
COMPSTAT, speelde in de reproductie van orde. De Maillard heeft het ook over “stop and
search” strategieën en opnieuw over NPM. Hij stelt vast dat het model een overweldigend
retorisch succes kende, terwijl het weinig opleverde in termen van evaluaties en praktische
toepassingen en praktijken. De auteur stelt vast dat in diverse landen “stop and search”
praktijken georganiseerd zijn rond een erg wazig juridisch concept, met name “reasonable
suspicion”. Hij stelt vast dat deze techniek meestal wordt ingezet in het kader van
drugsonderzoeken, illegale migratie, straatgeweld en terrorisme, meestal op basis van een
hybride regulering van penale, burgerlijke en administratieve aard. Hierdoor werd het één van
de sleutelcomponenten van een proactieve politiestrategie op organisatieniveau van een korps.
Het is de veruitwendiging van de wil van politiemensen misdadigheid te bestrijden en mensen
te arresteren, waartoe ze aangezet worden door hun management. Het is vanuit dat oogpunt
dat hij de verschillende stijlen in Frankrijk en Duitsland vergelijkt, maar ook deze tussen
Schotland en England & Wales. De Maillard is vooral goed op dreef wanneer hij het bilan
opmaakt van de verspreiding van instrumenten om de performantie van politiesystemen te
meten sinds 80-er jaren. Deze tools waren gericht op het verhogen van de efficiëntie en
effectiviteit, met het oog op het meten van “bereikte resultaten” in een klimaat van
besparingen en een verbeterde kwaliteit (tenminste in de ogen van de bevolking). Ze werden
niet zelden ontleend aan de private sector. Hij bekijkt in dat licht de introductie in New York
van COMPSTAT, hetgeen opnieuw resulteerde in een verhoogde aandacht voor “crime
fighting” en de implementatie van een belonings- en sanctiesysteem. Ultiem bracht het
systeem statistische “trucs” met zich mee, die de politie-integriteit ondermijnden en begonnen
de gebruikte middelen het te halen op het bereiken van doelen. Opnieuw bekijkt de auteur
deze evolutie in het licht van hetgeen zich afspeelde in het VK en Frankrijk.
Hoofdstuk 5 behandelt de controle op de politie, een belangrijk thema. Ik vind dit hoofdstuk
jammer genoeg wat te schetsmatig en te weinig uitgewerkt. de Maillard legt hier de nadruk op
de vaststelling dat de (vooral Angelsaksische) literatuur zich richt op een normatieve
beoordeling van het “juiste” controlemodel, zonder ten gronde te onderzoeken hoe de controle
precies gevoerd wordt. Hij stelt vast dat de interne controle, door middel van inspecties
binnen de politie zelf, aan legitimiteit verloren heeft. Twee alternatieven kondigden zich aan:
het zogenaamd “civilian review model” (met onafhankelijke auditing, maar met disciplinaire
maatregelen genomen door de politie zelf) en het “civilian control model” dat zich volkomen
buiten de politie situeert, ook de navolgende (eventuele) interventies. Hij stelt een
ketenreactie vast: deviante praktijken leiden tot schandalen, die op hun beurt aanleiding geven
tot de oprichting van commissies, om op het einde van de keten aanleiding te geven tot
hervormingen. Hoe dan ook lijkt het er sterk op dat spanningen tussen politie en de bevolking
leidt tot de creatie van controle-instanties. Hij stelt evenwel vast dat na verloop van tijd er
dikwijls een terugval in de werking kan worden waargenomen. De mogelijkheden worden
immers beperkt door de schaarse middelen en de loutere bevoegdheid aanbevelingen te
kunnen formuleren zonder invloed uit te kunnen oefenen op de te uiteindelijk te nemen
maatregelen. Ook wijst hij erop dat de data die voortvloeien uit de controles vaak partieel zijn
en precisie ontberen. De analyse blijft zwak en de transparantie naar buiten toe beperkt. De
belangrijkste stakeholder, de bevolking, wordt in het ganse proces slechts heel beperkt
gehoord.
3
In hoofdstuk 6 wordt de pluralisering van de politie vanuit comparatief oogpunt bekeken. de
Maillard kijkt hier naar twee generale trends: de groei van de private veiligheidssector,
waardoor het monopolie van de publieke politie wordt doorbroken, enerzijds, en het ontstaan
van nieuwe controle-actoren naast de politie, in het leven geroepen door de overheid,
anderzijds (UK: “neighborhood wardens”, France: “municipal police”, Nederland:
“stadswachten”, Belgium: “gemeenschapswachten”). De auteur stelt vast dat beide processen
sterk verschillen van land tot land. Wat het eerste proces betreft merkt de auteur op dat
intussen de private veiligheidsmarkt in een groot aantal Europese landen intussen meer
personeel tewerkstelt dan de publieke en dat deze groei sneller gaat dan deze van de publieke
sector. Hij merkt op dat internationale organisaties in toenemende mate een beroep doen op de
private sector, en dat – door de internationale schaal waarop de firma’s opereren – zich een
tendens ontwikkeld die leidt naar standaardisering. de Maillard herinnert eraan dat de huidige
privatisering in feite niets meer is dan de terugkeer van vroegere praktijken die in de 19 de en
20ste eeuw verdrongen werden door de publieke politie. Hij merkt op dat er echter grote
verschillen bestaan van land tot land in regulering van de private sector. Wat het tweede
proces betreft, het ontstaan van “neighborhood wardens”, valt het op dat de publieke ruimte in
toenemende mate wordt gesurveilleerd door gemengde patrouilles. Zo blijft in België de
regulering van publieke ruimte in grote mate in handen van de overheid, mede dankzij een
strikte regulering. de Maillard besluit dat pluralisering van de politie kan beschouwd worden
als een globale trend.
In zijn conclusie sluit de Maillard af met de vaststelling dat de aanbevolen werkwijze om
politiesystemen te vergelijken toelaat om een universalistische of relativistische benadering te
vermijden. Geconfronteerd met problemen inzake efficiëntie en legitimiteit blijkt politiebeleid
dikwijls ambivalent en contradictorisch. Hervormingen mislukken nogal eens, worden
afgebroken of doven uit. En toch ontwaart de auteur ook globale trends. Door naar structurele
variabelen (de socio-economische context, de gedeelde ideeën, institutionele regels en
politieke cultuur) te kijken, en tezelfdertijd naar meer intentioneel gedreven projecten van
politici, experten en professionelen, ontstaat een genuanceerd, maar reëel vergelijkend
perspectief.
Het boek van de Maillard is bijzonder lezenswaardig en kan gezien worden als een eerlijke
poging om een echte vergelijkende studie te maken van verschillende politiebestellen. Het is
zonder enige twijfel aan te bevelen als handboek in het onderwijs. Goed geïnformeerde lezers
zullen veel herkennen in het betoog en weinig nieuws vernemen. Maar ook voor hen is het
een zeer waardevolle reminder aan de beperktheid van de politiewetenschap én een poging
om tot een vorm van synthese te komen, los van de Angelsaksische hegemonie. Het is vooral
een les in bescheidenheid en waar vakmanschap.
4