Content uploaded by Paul Ponsaers
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Ponsaers on Oct 19, 2023
Content may be subject to copyright.
Intersentia 457
LESSEN UIT PARIJS
Paul P
I. INLEIDING
Naar aanleiding van dit ‘Liber Amicorum’ voor Serge G werd me
gevraagd te re ecteren op een tekst die de gevierde schreef in het jubileumboek
van het toenmalig dertigjarig tijdschri Panopticon.1 Die tekst was op zijn beurt
een reactie op een zogenaamde locomotie ekst van de hand van Lode W
in datzelfde boek onder de kop Criminologie en Strafrechtelijk Beleid.2 Diegene
die initieel dit verzoek richtte was de compagnon de route van Serge, Paul D
H. Een criminologische re ectie is nooit afgerond en verdient uitdieping, en
daarom ben ik met veel plezier ingegaan op deze vraag.
In die locomotie ekst hee W het in essentie over de rol die de
criminologie maatschappelijk zou moeten opnemen: veel “autonomer” en “kri-
tischer” dan vandaag, vanuit een maximalistische optie ten voordele van méér
herstelrecht. Wat zit er verborgen achter zo’n opstelling? Overigens zijn ‘autono-
mie’ en ‘kritisch’ adjectieven die eenieder van ons kan claimen vanuit zijn eigen
gezichtshoek. Het is steeds randje kantje om met al te moralistische oordelen in
de richting van collega’s te zwaaien in functie van het verdedigen van het eigen
standpunt.
De reactie van Serge G op de tekst van W was niet mals.
Vooral het uitgangspunt van W werd op de korrel genomen: “Gemak-
kelijkheidhalve zal ik in dit artikel de criminologie omschrijven als alle niet-straf-
rechtelijk wetenschappelijke activiteiten over misdrijf en straf. Daarbij laat ik in
het midden of ‘misdrijf’ ontologisch wordt opgevat dan wel als een juridische con-
structie”.
* Prof. dr. emeritus UGent.
1 S. G, “Blurring als methode, ideologie als resultaat: Walgrave’s restorativisme” (een
reactie op de locomotie ekst ‘Criminologie en strafrechtelijk beleid’ van L. W) in W.
Bruggeman, E. D W, J. G, P. P, P. V C, T. V D B en
G. V (eds.), Van pionier tot onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Mak lu,
2009, 564-576.
2 L. W, “Criminologie en Strafrechtelijk Beleid” in W. B, E. D W, J.
G, P. P, P. V C, T. V D B en G. V (eds.), Va n
pionier tot onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 524-554.
PROEF 1
Paul Ponsaers
458 Intersentia
Voor G is dit uitgangspunt ondoordacht en gee dit aanleiding
tot misverstanden. Persoonlijk heb ik steeds de criminologie beschouwd als de
“studie van stra aar gesteld gedrag”. Een dergelijk beknopte de nitie hee veel
voordelen. Ze laat toe de essentie van het criminologisch substraat in haar dub-
belzinnigheid te vatten: (1) enerzijds het gedragsaspect (de actie) als empirisch
waarneembaar gedrag, en (2) anderzijds het sociale antwoord (reactie) hierop
door de strafrechtsbedéling in de ruimste zin van het woord. Hoe je het ook draait
of keert, steeds zijn beide componenten onderling verbonden in de criminologie.
In die zin bestaat er gewoon geen criminologie zonder dat de staat van haar recht
gebruikmaakt om criminaliteit te de niëren en– naar het inzicht van diezelfde
staat – het gepaste antwoord erop te formuleren.
Dat zegt natuurlijk iets over deze wetenschap. We kunnen ons immers als cri-
minologen afvragen of al die stra aarstellingen wel noodzakelijk en wenselijk
zijn. Zijn ze niet contraproductief? Dat is een belangrijke vraag. Neem even de
discussie over de legalisering van drugs voor ogen en meteen zie je wat ik bedoel.
Maar dat is niet direct mijn punt. De eenvoudige vaststelling dat bepaalde gedra-
gingen door de strafwetgever stra aar zijn gesteld – of ik dat nu al dan niet wen-
selijk vind – is essentieel. De stra aarstelling is simpelweg een gecodi ceerde
regel die de strafwetgever hee ingevoerd én de strafrechter beoordeelt de toe-
passing daarvan voor elk particulier geval. Willen we dat niet, dan respecteer ik
graag die mening. Meer nog, ik wens de discussie aan te gaan. Het betre immers
een thema dat mij als rechtssocioloog en criminoloog bezighoudt, maar (en dat is
het punt) daardoor verander ik die rechtsregel niet, noch het feit dat de strafrech-
ter die regel toepast. Criminologie is met andere woorden voor mij geen “activis-
tisch laboratorium”, noch een missie erop gericht, als een missionaris, anderen te
overtuigen. Het is de empirische studie van de wijze waarop stra aarstelling tot
stand komt, zowel in de formulering van de regel én de toepassing ervan in de
rechtbank.
De discussie tussen W en G situeert zich niet zozeer op
de actie-kant, maar eerder op de reactie-zijde. Voor W is er veel te veel
‘strafrecht’ en pleit hij voor een programmatorische ommekeer in de richting van
een restoratieve praktijk, die zoveel als mogelijk dient losgekoppeld te worden van
strafrechtelijk optreden. Voor G is ‘strafrecht’ weliswaar een “ultimum
remedium” dat zoveel als mogelijk dient vermeden te worden ten voordele van
een veel bredere inzet van het civiele recht, maar geldt het wel als ultieme toets-
steen om verantwoordelijkheden daar te leggen waar ze dienen gelegd te worden,
waarbij hij herinnert aan de rol van de strafrechter, met alle noodzakelijke rechts-
waarborgen van dien.
Alles goed en wel. Maar, even doorredenerend op de lijn die ik inzette in mijn
inleidende paragraaf, is dit nu wel productief in het licht van een empirische cri-
minologiebeoefening? Noch aan G, noch aan W is immers
gevraagd om een nieuw strafwetboek te schrijven of op de stoel van de strafrech-
PROEF 1
Lessen uit Parijs
Intersentia 459
ter te gaan zitten. Zou het in dit licht niet nuttiger zijn om empirisch vast te stellen
wat de eventuele gevolgen zijn, de “collateral damage”, van de huidige rechtsregels
en de toepassing ervan? Overigens, wat te doen met de frequente situaties waarin
‘verdachten’ koudweg ontkennen dat zij schuldig zijn? Zelfs ‘radicale’ voorstan-
ders van “restorative justice”-praktijken blijven in deze situaties ontwapenend stil,
alle goedbedoelde bemiddelingspogingen ten spijt.
Ik heb dit stuk geschreven nadat ik gedurende negen maanden het “Terreur-
proces van Parijs” volgde. Het boek dat eruit voortvloeide is een neerslag van het
proces dat de feiten behandelde die zich voordeden op 13november 2015 in Parijs,
waarbij een Daesh-cel vanuit België opereerde om een reeks quasi-simultane aan-
slagen te plegen in Parijs.3 Op één dag werden toen door deze cel honderddertig
dodelijke slachto ers gemaakt en ontelbare gewonden.
Een dergelijk proces voert, mijns inziens, de discussie tussen W en
G terug tot de essentie.
II. DE ROL VAN SLACHTOFFERS
Gedurende negen maanden hee de voorzitter van het Parijse assisenhof zich
gebogen over het achterhalen van de “juridische waarheid” (de reconstructie van
de actie), volgend op het politieel en gerechtelijk onderzoek dat daar gedurende
zes jaren lang aan voorafging. Amper een paar dagen werden gewijd aan het sluit-
stuk, met name de stra en (de reactie).
Gedurende negen maanden hee het hof getracht te achterhalen wat precies
het aandeel was van elk van de verdachten. Van de drieëndertig betrokkenen bij
de aanslagenreeks waren er slechts veertien fysiek aanwezig. Negen kwamen om
tijdens de Parijse aanslagen en kort erna in Saint-Denis, vier kwamen om in Bel-
gië voordat de zaak in Parijs van start kon gaan, vijf waren vermoedelijk omge-
komen in Syrië en werden bij verstek veroordeeld, en één was aangehouden in
Turkije, dat de uitlevering van de man weigerde. Kortom zo’n 42% van de betrok-
kenen kon worden gedaagd. Diegenen die het meest doortastend optraden waren
omgekomen, aangezien het ging om zelfmoordaanslagen waarbij de daders per
de nitie waren overleden. Diegenen die fysiek aanwezig waren kunnen eerder
beschouwd worden als het ‘residu’ of ‘de twijfelaars’, diegenen die atypisch waren
voor de plegers.
Opvallend was echter dat er zich op dit proces niet minder dan 2.600 bur-
gerlijke partijen aanboden. Het ging dan om slachto ers of nabestaanden van
slachto ers. De belangstelling van deze burgerlijke partijen in de procesgang was
overweldigend. Hierbij dient trouwens aangestipt te worden dat de voorzitter
3 P. P, Het terreurproces van Parijs, Oud-Turnhout / ‘s-Hertogenbosch, Gompel &
Svacina, 2022.
PROEF 1
Paul Ponsaers
460 Intersentia
wonderlijk geduldig en sereen ruimte gaf aan eenieder om haar of zijn verhaal te
doen.
De hele rechtsgang werd via radio live uitgezonden van ’s morgens tot ’s
avonds, zodat iedereen die de zittingen niet ter plaatse kon bijwonen ook de zaak
kon volgen. Vele burgerlijke partijen hadden zich verenigd in ‘associaties’, zodat
hun belangen naar behoren konden worden verdedigd en gewaarborgd.
De waarheid was dat die slachto ers al lang niet meer geïnteresseerd waren in
hun particulier belang, maar zich collectief opstelden. In eerste instantie wilden
zij begrijpen en weten. Niet enkel begrijpen waarom de daders de feiten op deze
brutale wijze hadden gepleegd, maar ook waarom de Franse overheid een derge-
lijk drama niet had voorkomen, waarom er onvoldoende en laattijdige hulp werd
geboden kort na de feiten, en ook (niet in laatste orde) waarom zij alleen kwa-
men te staan met hun (medische en/of psychologische) noden. Diezelfde overheid
kwam bij de a andeling slechts zeer gebrekkig tussen. Van de beschuldigden tot
de toenmalige president; iedereen werd als getuige opgeroepen om toelichting te
geven waarom de zaken gelopen zijn zoals ze zijn gelopen.
Maar er was niet enkel dat. Er was meer. De meeste burgerlijke partijen waren
op zoek naar een soort van catharsis, een loutering. Die kwam er vooral naar aan-
leiding van de nauwgezette constructie van wat zich precies had voorgedaan. Niet
de rechters, noch de aanklager of de beschuldigden drongen aan op het horen en
zien van de meest gruwelijke geluids- en videofragmenten, maar wél de burger-
lijke partijen. Zij wilden weten wat er zich precies had voorgedaan. Na het proces
bleek dat de meerderheid van hen daarmee afscheid kon nemen van een moeilijke
periode in hun leven. Zij hadden voldoening gevonden in de procesgang.
III. RETRIBUTIE TEN AANZIEN VAN DODEN?
Ons westers strafrecht is seculier, gericht op het ‘hier en nu’, niet op het ‘hierna-
maals’, in tegenstelling tot de “sharia”. Ons strafrecht houdt met andere woorden
geen belo e in van “het paradijs”, maar is uiterst seculier, gericht op de verbete-
ring van het onvolmaakte aardse bestaan, zowel voor daders, als voor slachtof-
fers en verder de hele samenleving. De belo e van het strafrecht ligt niet in ‘het
hierna’, maar in ‘het hiervoor’.
Twaalf mannen hebben bij hun zelfmoorden honderddertig mensen omge-
bracht en… de vervolging is “uitgedoofd”, als het ware opgelost in het niets. De
belangrijkste protagonisten van de tragedie konden niet berecht worden. Ze kon-
den niet gedaagd worden; ze zijn weg, transparant geworden. Voor de strafrechter
bestonden ze niet. Vijf andere mannen, waaronder de leider van de terreurcel,
werden bij verstek veroordeeld tot niet samendrukbare levenslange opsluiting,
terwijl het Hof van het vermoeden uitging dat zij omgekomen waren in Syrië.
Nog een andere verdachte, wiens uitlevering werd geweigerd door Turkije, werd
bij verstek veroordeeld tot dertig jaar celstraf met een 2/3de beveiligingsperiode.
PROEF 1
Lessen uit Parijs
Intersentia 461
Diegenen die op de beklaagdenbank overbleven waren twee stamelende man-
nen die wel hadden geholpen bij de voorbereiding van de aanslagen, maar als
het erop aankwam niet tot de daad overgingen en terugkeerden naar hun thuis-
basis in Brussel. Een van beiden, S.A., kreeg een levenslange celstraf en een niet
samendrukbare beveiligingsperiode, wat de facto betekent dat hij niet vervroegd
kan vrijkomen.4 Het is de zwaarste straf die het Franse Strafwetboek voorziet.
Hij werd schuldig bevonden aan “moord en poging tot moord in het kader van een
terroristische organisatie”. Het hof van assisen volgde hiermee de vordering van
de aanklager.5 Ook voor de tweede beklaagde, M.A., volgde dezelfde kwali catie
en strafmaat, waarbij de beveiligingsperiode tot tweeëntwintig jaar werd terugge-
bracht. Beide mannen staan intussen opnieuw terecht voor het Brusselse hof van
assisen in het kader van het proces over de aanslagen op metrostation Maalbeek
en de nationale luchthaven in 2016.
Daarnaast stonden twee andere beklaagden terecht in Parijs omwille van het
beramen van een aanslag die ze niet pleegden (het zogenaamd “Schiphol Com-
mando”). Zij waren op dezelfde dag als de Parijse aanslagen afgereisd naar Schip-
hol en onverrichter zake teruggekeerd naar Brussel. Zij werden veroordeeld tot
dertig jaar gevangenisstraf, met een beveiligingsperiode van 2/3de van de straf,
wegens “medeplichtigheid aan moorden in het kader van een terroristische organi-
satie” en “lidmaatschap van een terroristische criminele vereniging”. De a anklager
had levenslang tegen hen gevorderd, met een proe ijd van dertig jaar.6 Zij staan
opnieuw terecht voor het hof van assisen van Brussel in het kader van de aansla-
gen in 2016.
Nog twee andere verdachten (het zogenaamd “Metro Commando”) werden
veroordeeld voor het beramen van nog een andere aanslag op de Parijse metro
dezelfde dag, die evenzeer niet doorging. Beide mannen werden veroordeeld tot
achttien jaar gevangenisstraf, met een beveiligingsperiode van 2/3de van de straf
wegens “lidmaatschap van een terroristische criminele vereniging”. De aanklager
had een gevangenisstraf van twintig jaar cel gevorderd, met een beveiligingsperi-
ode van 2/3de. De twee staan niet terecht op het Brusselse proces.
Nog een andere handlanger werd door het Parijse hof veroordeeld tot 30
jaar gevangenisstraf, met een beveiligingsperiode van 2/3de van de straf wegens
“medeplichtigheid aan moord in het kader van een terroristische organisatie” en
“lidmaatschap van een terroristische criminele vereniging”. Hij werd voorheen
reeds tot vijfentwintig jaar cel veroordeeld in het kader van een andere aanslag,
op een alys-trein, een vonnis waartegen hij beroep hee aangetekend. Hij staat
niet terecht op het Brusselse proces.
4 Helemaal onmogelijk is die vrijlating nog niet, want na 30 jaar kan een strafuitvoeringsrecht-
bank daar alsnog toe beslissen. Maar de voorwaarden om dat te doen, zijn wel uiterst streng.
5 Hij werd voorheen reeds veroordeeld in Brussel tot 20 jaar gevangenisstraf omwille van
“moordpoging op agenten in een terroristische context en verboden wapenbezit in een terroristi-
sche context” naar aanleiding van een schietincident bij zijn vlucht in Vorst.
6 Ook hij werd voorheen reeds veroordeeld in Brussel tot 20 jaar gevangenisstraf in het kader
van hogergenoemd schietincident.
PROEF 1
Paul Ponsaers
462 Intersentia
Alle zeven andere beklaagden verleenden hand-en-spandiensten aan de
Daesh-cel. Zij werden veroordeeld tot stra en variërend van twee tot tien jaar
celstraf.
Even “back to basics”. Ons westers strafrecht is retributief, zo je wil “ver-
geldend”. Het is er met andere woorden op gericht daders van stra are feiten
te bestra en, en dus leed toe te brengen aan de veroordeelde, zodat hij aan de
samenleving teruggee hetgeen hij genomen hee . Dat is de essentie van “retribu-
tie”: terugbetalen. Het verleden valt niet ongedaan te maken, maar de retributieve
straf, zo geldt de leer, kan de dader er wel toe bewegen om het begane misdrijf te
veroordelen en zich te keren tegen wat door zijn daad is aangericht, zodat er een
zekere vorm van symbolisch “herstel” ontstaat. In een minder verbloemd woord-
gebruik is dit in grote mate gelijk te stellen met “wraak”, maar zo noemen we het
niet omdat we onszelf “beschaafd” noemen. Vandaar dat we het anders verwoor-
den: de straf moet voldoende zwaar zijn om het onrecht te ‘vergoeden’, en het
opgelegde leed moet de dader tegen zijn wil ondergaan.
Retributie hee ook de ambitie “afschrikwekkend” te zijn, zo je wil: zoveel leed
toebrengen dat de betrokkene ervan afziet hetzelfde stra aar feit terug te stellen
in de toekomst. De straf, zo houden we onszelf voor, hee een preventief e ect.
De straf moet ‘recidive’ voorkomen en die afschrikking moet een e ect hebben
op het toekomstig gedrag. Daarenboven reikt de ambitie nog verder, met name
voorkomen dat anderen, die gelijkaardige feiten overwegen, zover zouden gaan.
Hiermee wil het strafrecht “een voorbeeld stellen” aan alle burgers. Dat is overi-
gens de reden waarom de zittingen van strafrechtbanken publiek zijn en media
berichten over datgene dat zich in de strafrechtbanken afspeelt. In wezen is er dus
een zogenaamd “generaal preventief” aspect aan ons strafrecht verbonden.7
Dat is heel anders in de Sharia, de ‘islamitische wet’. Het islamitisch recht is
geen recht in westerse zin. Er is geen sprake van wetboeken die bedoeld zijn om
con icten te voorkomen en, in het uiterste geval, te beslechten. De Sharia is in de
eerste plaats een religieuze plichtenleer die het menselijk handelen in wereldse en
religieuze zaken bepaalt, zowel in de relatie van mensen onderling als van mens
tot god. Ons westers strafrecht houdt met andere woorden geen belo e in van
“het paradijs”, maar is uiterst seculier, gericht op de verbetering van het aardse
bestaan, zowel voor daders als slachto ers en de hele samenleving. De belo e van
het strafrecht ligt niet ‘hierna’, maar ‘hiervoor’.
Tijdens het Parijse proces werd aan de expert Bernard Rougier gevraagd of het
oordeel van het hof van assisen van belang is voor de verdachten. Het nuchtere
antwoord kwam al snel: “Aangezien deze rechtbank niet van goddelijke aard is, is
zij nietig en hee zij geen waarde voor hen.”
7 De doodstraf is de meest extreme uiting van de vergeldings- en preventiedoelstelling. De
doodstraf is momenteel niet meer toepasbaar in de Europese rechtstelsels. We vinden deze
straf niet langer humaan en zijn ervan overtuigd dat iedereen de kans moet worden geboden
zich te re-integreren en niemand een onomkeerbare toekomst verdient.
PROEF 1
Lessen uit Parijs
Intersentia 463
Het kan zijn. Maar zeker weten doe ik het niet. De stra en die werden uitge-
sproken zijn erg streng; in grote mate zijn ze zo ‘retributief’ als denkbaar. Had
het anders gekund? Alvast niet middels “restorative justice”-praktijken, tenzij je
geloo in een soort van “eschatologisch perspectief” en langs de achterdeur terug
een zeker soort van religiositeit in het strafrecht binnensmokkelt. En wees ervan
overtuigd dat elk van de beklaagden de beschuldigingen ontkende.
Persoonlijk geloof ik enerzijds in het feit dat mensen tot inkeer en inzicht kun-
nen komen en dat die deur altijd open moet blijven staan, maar anderzijds kan
niemand ooit met zekerheid zeggen dat recidive zich niet zal voordoen. Hier is
steeds een arbitrair oordeel nodig, a most educated guess, en die rol komt uitslui-
tend de rechter toe.
IV. RADICALISERING ALS SOCIAAL PROCES
De opvallende afwezigheid van de hoofdrolspelers woog zwaar op de rechtsgang.
Vooral omdat dit onmiskenbaar zware consequenties had voor de bewijsvoering
in de schoot van het hof van assisen zelf. Precies de meest prominente protago-
nisten van het Parijse drama konden niet gehoord worden, noch tijdens de voor-
afgaandelijke politieverhoren, noch tijdens de zittingen. Dat bepaalde in grote
mate het eindresultaat van een procedure die in een assisenzaak mondeling moet
worden gevoerd. Het bleek haast onmogelijk om in de bolster van de terreurgroep
te kijken, bij gebrek aan relevante getuigenissen.
Diegenen die omkwamen als zelfmoordterroristen, als “inghimasi”, waren
allen Syriëgangers. Allen waren ze de initiatie-ritus gepasseerd in Raqqa met
een dubbel doel: enerzijds om hun “state of mind” voor te bereiden op de “hei-
lige opdracht”, hetgeen we mettertijd nogal gemakshalve “radicalisering” zijn
gaan noemen, en anderzijds om hen te voorzien in voldoende technische kennis
(omtrent wapens, explosieven, e.d.m.) om hun opdracht tot het beoogde einde te
brengen en de commando’s onderling af te stemmen.
Velen, zo niet allen, hadden al een langdurig crimineel parcours afgelegd en
liepen bij herhaling veroordelingen op. Hun jonge leven werd gekenmerkt door
een opvallende leegheid en doelloosheid. Het lage zel eeld dat dit met zich mee-
bracht werd doorheen de tijd omgebogen naar iets “hoger”, iets “radicaler”, iets
om “trots op te zijn”. Ze wilden een nieuwe ‘identiteit’ opbouwen met anderen.
Hen dat bieden was precies de bedoeling van het verblijf in Syrië: uittreden uit de
banaliteit.
“Radicalisering”, zo leert ons dat, is niet zozeer een individueel religieus
proces, dat zich tussen de oren afspeelt, maar uitgesproken sociaal van aard, en
relationeel.8 De belo e aan “het paradijs” is eerder het eind- en culminatiepunt
8 C. B en P. P, “Sekten en Nieuw Rechzsts, Gelijkenissen en verschillen in
Vlaanderen” in P. D B, J. J, A. W en J. B (eds.), Cahiers
Politiestudies, Sektarische Bewegingen, nr.60, Jg. 2021-3, 101-128.
PROEF 1
Paul Ponsaers
464 Intersentia
van een proces van toetreding tot, en socialisatie binnen, een groep van gelijk-
gestemden. In essentie creëert die ‘groep’ de standaarden waarnaar gehandeld
wordt binnen die groep. Het zijn niet langer de “erkende waarden en normen”
van de samenleving die worden nageleefd, maar de afwijkende standaarden die
gelden binnen een deviante groep. Naarmate die groepsnormen autoritairder en
dwingender worden, verwijdert de groep zich meer en meer van het maatschap-
pelijk ‘normaal’.
Afwijken van die groepsnormen roept schaamte op ten aanzien van de leden.
Waarom loog S.A. over zijn bomgordel “die niet zou gefunctioneerd hebben”
tegenover zijn vrienden? Simpelweg omdat hij zich schaamde en dat niet wilde
laten blijken aan de groepsleden. Zoals de psychiatrische expertise aangaf, had
hij twee gezichten, leefde hij twee levens. Enerzijds wilde hij toch zo graag bij de
groep horen, maar anderzijds had hij nog aardig wat binding met de seculiere
maatschappij.
Bij M.A. is die dualiteit ook sterk aanwezig. Hij werd meegezogen door de
groep in twee pogingen om een bomaanslag te plegen en op hetzelfde ogenblik
maakt hij plannen om te huwen en keerde hij terug naar Brussel om daar een
huurcontract voor een nieuwe woning te ondertekenen. Dat is toch niet het
gedrag van iemand die uit het leven wil stappen. Of wel?
Als S.A. en M.A. al ‘geradicaliseerd’ waren, was dat omwille van de groep,
en de druk die daarvan uitging, en niet omwille van hun persoonlijke, laat staan
religieuze, overtuiging.
Strafrecht is er precies op gericht maatschappelijk aanvaard gedrag te onder-
scheiden van stra aar gesteld gedrag. In de mate dat iemand zich meer en meer
maatschappelijk isoleert, “onderduikt” in alle betekenissen van het woord in een
deviante groep, wordt de kans dan groter dat hij voorwerp wordt van strafrech-
telijke interventie, in een poging hem terug binnen de maatschappij te zuigen en
te voldoen aan het “contrat social”? Dit geldt uiteraard maar tot het strafrecht op
haar limieten stoot en geen impact meer hee op dat rechtssubject, en dus… tot
hij overleden is.
Het rechtssubject, de persoon, is dan misschien verdwenen, maar daarom nog
niet de afwijkende groep. In ieder geval zal de dode niet meer kunnen getuigen
over datgene wat zich binnen de groep afspeelt. De overlever kan dat wel. Hij is
de getuige van de groepscultuur, van de groepsdruk, van de initiatie- en associ-
atieprocessen. Het is van de “overlevenden” dat de samenleving kan leren voor
de toekomst. In deze zin was het Parijse proces een unieke gelegenheid om van
naderbij deze processen te leren kennen en excessen als deze tijdig te onderken-
nen. Strafrecht als leerproces voor de toekomst, als inspiratiebron voor preventie.
Retributie is dan niet langer aan de orde, preventie des te meer.
Een cynische interpretatie van de Daesh-strategie zou erin bestaan dat het
zich “zelfmoorden” niet zozeer een religieuze ambitie vertolkt, maar uiterst e ec-
tief is. De betrokkenen wordt letterlijk de mond gesnoerd. Hierbij mag niet uit
het oog worden verloren dat het in Parijs ging om “geprojecteerde” aanvallen die
PROEF 1
Lessen uit Parijs
Intersentia 465
gepland werden vanuit het kalifaat en dat de voorbereiding daarvan nogal wat
kaderleden van Daesh impliceerde.
De inghimasi waren als het ware lange afstandsraketten die blind op Europa
werden afgevuurd vanuit Raqqa door het generaal commando van een militaire
organisatie. Hoe minder mensen daarover kunnen getuigen, hoe beter, volgens
de strikt militaire logica van Daesh. Niet zozeer ten voordele van de “operatieve”
leden die betrokken waren bij de operatie, integendeel. Wel om de leiding van de
organisatie af te schermen van identi catie en vervolging; en vooral om te voor-
komen dat inlichtingendiensten bij machte zouden zijn door middel van intel-
ligence ter plaatse militair terug te slaan.
Het is daarenboven helemaal cynisch aangezien we nu weten dat de organisa-
tie, ingeval van een aanslag, de belangrijkste protagonisten via beeldmateriaal in
hun propaganda verwerkten én ze dus zélf identi ceerden. Het is inderdaad tref-
fend dat het belangrijkste bewijsmateriaal werd aangeleverd door Daesh zelf. Én
Daesh kon dat precies doen omdat deze inghimasi overleden waren.
‘Overlevenden’ delen immers niet in de propaganda (de “roem”, de “eer”) en
worden doodgezwegen. Kortom, de inghimasi-strategie werkte als propaganda-
instrument, maar ook als afscherming van de kaderleden tegen gerechtelijke en
militaire consequenties. De dood van de uitgezonden terroristen werd als “col-
lateral damage” ervaren vanuit het oogpunt van de organisatie, in weerwil van
de “paradijselijke belo en” die hen werden gedaan. “Radicaliseren” van personen
gebeurt onder druk van de groep, die hen wijsmaakt dat ze er beter van worden,
maar hen in feite instrumentaliseren ten bate van de organisatie.
En daar staat dan het strafrecht te kijken naar de individuele schuld. Door
‘radicalisering’ te zien als een psychologisch proces wordt de ware aard van het
proces verdonkeremaand en wordt het risico groot dat de sociale context op de
achtergrond verdwijnt. Zelfs een strafrechtelijke kwali catie als “lidmaatschap
van een terroristische organisatie” hee betrekking op elke verdachte afzonderlijk
en dient individueel beoordeeld te worden. Het is echter juist de organisatie, de
sociale context waarbinnen individuen functioneren, die aanzet tot ‘radicalise-
ring’. Om het kort en bondig samen te vatten: ‘radicalisering’ is een sociaal proces.
V. BIJ WIJZE VAN BESLUIT
Met deze uitstap naar het Parijse hof van assisen heb ik me verwijderd van de
discussie tussen Serge en Lode. Of is dat niet zo? Ik meen van niet.
“Restorative justice”, net zoals retributief strafrecht, redeneert in termen van
individuen, en negeert in grote mate het sociaal proces dat aan het stra aar
gesteld gedrag voorafgaat. Het is mijns inziens juist hier dat de meerwaarde van
de criminologie als sociale wetenschap een belangrijke plaats inneemt, met name
bij het empirisch toetsen van etiologische theorieën die kunnen bijdragen tot een
PROEF 1
Paul Ponsaers
466 Intersentia
beter inzicht van de wijze waarop stra aar gesteld tot stand komt, met het oog op
het voorkomen ervan.
Ik ben er in toenemende mate van overtuigd geraakt dat louter individuele
factoren (als religiositeit of laag zel eeld) onvoldoende zijn om tot nuttige verkla-
ringen te komen.9 Uit de studies die ik afgelopen jaren ondernam blijkt immers
bij herhaling dat factoren als ‘formeel en informeel leiderschap’, ‘groepsdruk en
sociale controle’, ‘senioriteit en di erentiële associatie’, ‘moral entrepreneurship’,
‘ronselen en rekruteren’,… essentieel zijn om te begrijpen wat er misliep in het
verleden, met het oog op remediëring en preventie in de toekomst.
Dat er situaties zijn waarin een en ander misliep en dat er dan behoe e is aan
een gepast antwoord staat buiten kijf. Bovendien moet dit eveneens gebeuren op
zo’n manier dat de rechten van iedere gegarandeerd moeten worden. Maar, of dat
dat “the focal point” is van een empirische criminologie, daar twijfel ik aan.
9 P. P, Georganiseerde Wanorde, Rechts-extremisme in Vlaanderen 2019-2021,Oud-
Turnhout / ’s-Hertogenbosch, Gompel & Svacina, 2021; P. P, Haatzaaiers,
Extreemrechtse Radicalisering, Oud-Turnhout / ’s-Hertogenbosch, Gompel & Svacina, 2020,
244.
PROEF 1