ArticlePDF Available

WtV Aflevering 32 - Breng de stad tot bloei - Maastricht

Authors:

Abstract

Ds Ron van der Spoel weet zich geroepen om in Zuid Limburg te gaan wonen en werken. Via het Leger des Heils leert hij een wereld kennen die hij vanuit zijn vroegere werk als gemeentepredikant veel minder tegenkwam. Dat is in allerlei opzichten leerzaam, maar ook confronterend. In zijn artikel deelt hij zijn lessen als pionier. Vervolgens reflecteren Nadine van Hierden en Sake Stoppels daarop. Ze staan onder meer stil bij roeping, de presentie benadering en evangelisatie.
Beide onderstaande artikelen verschenen oorspronkelijk in Inspirare. Tijdschrift voor charismatische
en evangelische theologie, jaargang 6 (2023), nr. 3, p. 13-20 (van der Spoel) en p. 21-29 (van Hierden,
Stoppels). Het betreft aflevering 32 in de vaste rubriek ‘Wegen tot vernieuwing. Praktijkberichten uit
gemeenten en parochies’.
Breng de stad tot bloei
Ron van der Spoel
Na 25 jaar gemeente predikant te zijn geweest in Loenen a/d Vecht, Harderwijk en Amersfoort-
Vathorst, met tussendoor een paar jaar als adjunct-directeur van Open Doors, kwamen mijn vrouw
en ik terecht in Zuid-Limburg. We hadden daar een duidelijke roeping naar ervaren. Zij had als
jeugdarts direct een baan, ik had aanvankelijk niets. Dus deed ik wat ik regelmatig had verkondigd als
ik preekte over Jeremia 29:7 ”Bid tot de Heer voor de stad waarheen Ik u gezonden heb en breng de
stad tot bloei, want in haar bloei ligt uw bloei”. Ik heb maanden lang door Maastricht gefietst,
biddend voor de bewoners van de wijken waar ik doorheen reed en voor alles wat ik voor m’n ogen
zag gebeuren in deze mooie stad.
En toen gebeurde het. Ik werd voor een radioprogramma geïnterviewd en toen de interviewster me
vroeg wat ik zoal deed in het zuiden, moest ik antwoorden ‘niets’. Iemand van het Leger des Heils
hoorde dat en terwijl ik nog op de terugweg naar huis was na dat interview belde hij me al op in de
auto. Of we eens konden praten. Het bleek dat het Leger des Heils op zoek was naar pioniers die in
Zuid-Limburg wilden beginnen met een nieuw landelijk project van het Leger, genaamd Geloven in de
Buurt. Ik vergeet nooit meer hoe ik me voelde toen ik na een goed gesprek in Roermond terugreed
naar Maastricht. Ik werd van wat me gevraagd was intens blij, zonder te weten wat het werk precies
inhield. Volgens de Ignatiaanse onderscheidingsmethode is zo’n diepe vreugde wellicht een teken
van de Heilige Geest en zo voelde het ook, nu wist ik waarom we naar Zuid-Limburg moesten. Naast
het bidden voor de stad, kreeg ik nu de kans om daadwerkelijk mensen en buurten tot bloei te
brengen.
Inmiddels werk ik nu vier jaar voor het Leger des Heils en hebben we met een pioniersteam zes
nieuwe ontmoetingsplekken in wijken in de meest zuidelijke dorpen en steden van ons land opgezet.
Zelden heb ik in zo’n korte tijd zoveel nieuwe inzichten gekregen en nieuwe principes geleerd als in
deze afgelopen periode. Ik deel ze hier graag om er gezamenlijk op te reflecteren.
Zo eenvoudig
Het eerste wat ik ontdekte is dat het zo eenvoudig is om daadwerkelijk met je buurt of wijk in
contact te komen. Het Leger des Heils heeft er inmiddels 135 jaar ervaring mee, dus allicht lukt het
hen, maar ik had die ervaring niet. In de kerken die ik gediend heb was er ook een verlangen om er te
zijn voor het dorp of de wijk waar het kerkgebouw staat. We hebben er veel over vergaderd, ook van
alles geprobeerd, maar het waren meer losse acties en voorzichtige projecten, dan dat er echt en
blijvend contact was met de buurtbewoners. Veel kerkelijke gemeenten zullen dit herkennen, dat je
als geloofsgemeenschap graag naar buiten wilt gaan, je omgeving wilt dienen, maar dat er
verlegenheid is als het gaat om dat praktisch en langdurig handen en voeten te geven. Zo was het in
ieder geval wel in mijn drie perioden als gemeentepredikant.
Tot ik dus bij het Leger des Heils terecht kwam. Samen met een ervaren officier uit Heerlen ben ik
begonnen. We huurden een leegstaand, behoorlijk vervallen pand in de binnenstad van Maastricht
en vroegen een paar asielzoekers om dit pand van binnen in een mooie warme tint te schilderen.
Daarna zochten we via Marktplaats tweedehands kledingrekken, kochten bij de kringloop een paar
lange tafels en 20 stoelen en regelden alles wat nodig is om mensen gastvrij te ontvangen. Het kostte
allemaal weinig. Ik vroeg aan de officier hoe we dan aan vrijwilligers zouden komen, want deze
Geloven in de Buurt locaties draaien op vrijwilligers die worden aangestuurd door een betaalde
parttime missionair werker. Hij glimlachte en wees naar boven: “Daar zorgt onze lieve Heer zelf wel
voor”. En inderdaad, de dag dat we voor het eerst de deuren openden, kwam er binnen 10 minuten
een man binnenlopen die vroeg of we vrijwilligers nodig hadden, want hij had op de hoek van de
straat 25 jaar lang een kroeg gehad, was nu afgekeurd, maar wilde graag onder de mensen zijn. Het
gevolg was dat toen hij met een Leger des Heils shirt bij de deur ging staan, we vol stroomden, want
hij kende iedereen die langs liep.
Ik kijk nu enigszins beschaamd terug op de 25 jaar waarin ik als gemeentepredikant zo vaak
vergaderd heb over missionair gemeente zijn, over hoe we van betekenis kunnen zijn als kerk voor
onze omgeving, terwijl de stap naar de praktijk zo eenvoudig is. Als je kerk op een centrale plek in
buurt, wijk of dorp ligt kun je dat gebouw zo inrichten dat het doordeweeks een ontmoetingsplek is
waar iedereen zomaar binnen kan lopen en verwelkomd wordt. Tafels en stoelen zijn er meestal al in
een kerkgebouw, koffieapparaten ook. Het enige wat je nog nodig hebt is tweedehands kleding die
na een oproepje in de gemeente vanzelf binnenstroomt. En je hebt vrijwilligers nodig, een paar uit de
gemeente en vanuit de buurt melden de anderen zich echt zelf aan. Staat je kerk niet op een goede
‘doorloop locatie’, huur dan een leeg winkelpand in het winkelcentrum in de buurt en begin daar.
Vijf dagen per week kerk
De opzet van het Geloven in de Buurt project van het Leger des Heils, wat bij mij in Maastricht in
samenwerking met de IZB ook een PKN pioniersplek is, is heel duidelijk: we verkopen tweedehands
kleding omdat dat de mensen over de drempel helpt, er is gratis koffie en thee en echte aandacht
voor de gasten en er is tot slot alle ruimte voor gesprekken over geloof of zingeving. Zo staat er een
gebedsbox op de tafel waar mensen veelvuldig gebedsverzoeken in doen. Ook staat er een display
met Bijbels in allerlei talen. Er is een ochtend over geloof aan de hand van de cursus Levensvragen
van Lazarus, we vieren alle christelijke feestdagen met een uitgebreide lunch voor de buurt en
vertellen dan het evangelie van Kerst, Pasen of Pinksteren in hun taal. Omdat er geen korps van het
Leger des Heils in de buurt is, begeleiden we mensen die bij ons tot geloof komen naar een lokale
kerk of geloofsgemeenschap die we het best bij hen vinden passen.
Sinds ruim een jaar is er een gemeente-pionier in onze wijk begonnen met het opzetten van een
buurtkerk. We hebben hem uitgenodigd om dat in onze ontmoetingswinkel te doen. Na verloop van
een aantal maanden begint de doorstroom vanuit de ontmoetingswinkel naar deze buurtkerk te
lopen. De locatie is voor de buurtbewoners een vertrouwde plek en een aantal mensen komt graag
naar deze heel laagdrempelige bijeenkomsten die één keer per maand georganiseerd worden.
Ik besef steeds meer dat we, al zijn we niet een geloofsgemeenschap volgens de officiële
maatstaven, we wel degelijk vijf dagen per week kerk zijn, een plek van omzien naar elkaar, van er
zijn voor de meest kwetsbaren in de wijk die ons zien als hun nieuwe familie en de
ontmoetingswinkel hun tweede thuis noemen. Een plek waar er echte aandacht is en er wordt
doorgevraagd naar hoe het nu met hen gaat. Gevolg is dat er veel momenten zijn waarop we even
apart met iemand zitten en ze me vragen of ik voor hen kan bidden, want ‘jij hebt een lijntje met
Boven toch?”. Het gaat in de gesprekken met de gemiddeld 30 mensen per middag die binnenkomen
vaak over koetjes en kalfjes, maar bijna dagelijks ook over God en geloof, leven en dood.
Vreemdelingen en priesters
Ik herken in de manier waarop ik nu via de ontmoetingswinkels in Zuid-Limburg in de haarvaten van
de Limburgse samenleving ben veel van wat Stefan Paas beschrijft in zijn boek Vreemdelingen en
priesters. Ja, ik ben een vreemdeling omdat ik één van de weinigen ben die in God gelooft. We
proberen iedere dag in ieder geval één gelovige vrijwilliger in huis te hebben, maar dat is soms
moeilijk haalbaar.
Daarnaast komt het vreemdeling zijn ook doordat ik behoor tot een andere sociale klasse. Hun
leefwereld is zo totaal anders dan de mijne en het vraagt veel fijngevoeligheid en alertheid om
dichtbij hen te blijven. Ze hebben een uitkering, hebben geen auto, wonen in vaak oude, slecht
geïsoleerde flats, moeten ieder dubbeltje omdraaien, worden voortdurend vermalen in de raderen
van overheidsdiensten, vertrouwen niemand meer, zijn meestal een paar keer gescheiden en hebben
vaak geen contact meer met kinderen of andere familie. Eenzaamheid is het grote thema in hun
leven. Met deze ellende in hun hoofd en hart komen ze bij ons binnen en na verloop van weken of
maanden komen de verhalen los. De machteloosheid die zij ervaren slaat vaak over op mij, ik kan ze
niet helpen, hun problemen niet oplossen. Ik ben geschrokken van de kloof die er in onze
samenleving is tussen de have’s en de have not’s. Ik schrik er ook van als ik vervolgens op zondag in
de kerken waar ik preek om me heen kijk, want daar zit vooral de welvarende klasse, maar waar zijn
de mensen waar Jezus’ hart in het bijzonder naar uit gaat? Zelf ben ik nu anderhalf jaar interim
predikant in de kleine Nederlands Gereformeerde Kerk Het Zuiderkruis in Maastricht. Een gemeente
die vooral uit ‘Hollanders’ en studenten bestaat. Mede door m’n werk bij het Leger des Heils en
omdat ons kerkgebouw, de Waalse Kerk midden in het centrum van Maastricht ligt, komen er steeds
vaker bezoekers binnen die echt anders zijn. Niet gewend aan een kerkdienst, ander taalgebruik,
andere geloofsbeleving. Ik merk dat het ons als gemeente goed doet, we bewuster met gastvrijheid
bezig zijn, ruimte geven aan de ander die zo anders is, anders reageert. Misschien dat het gastvrij
ontvangen zo mooi gaat omdat we een kleine groep zijn. Iedereen kent elkaar wel zo’n beetje en je
bent blij met elk nieuw gezicht. Er is oprecht verlangen om te verwelkomen, bij ons en via ons bij
Jezus. Natuurlijk krabben we ons soms achter de oren, moet je even slikken. Maar het is toch vooral
genieten van de spontaniteit die ontstaat als er anderen je gemeente en je diensten binnen komen
en daar hun bijdrage leveren. We zijn dankbaar dat we de beweging van hotelkerk naar veldhospitaal
hebben mogen inzetten, het geeft een nieuwe en mooie dynamiek aan het gemeente-van-Christus
zijn. Overigens zijn wij niet de enige protestantse kerk die steeds meer mensen van de straat
ontvangt. Via onze vrijwilligers komen gasten van onze Leger des Heils locatie ook in andere
gemeenten terecht, gewoon door ze uit te nodigen en vervolgens gastvrij op te vangen. Inmiddels
hebben op deze manier zo’n 7 gasten de weg naar een kerk gevonden.
Een andere conclusie die ik moet trekken uit het werk wat ik nu doe is de diepe overtuiging dat als
mijn wieg in een wijk of huis had gestaan van de gasten die ik ontmoet, ik er nu net zo had bijgezeten
als zij. Of je welvarend bent of niet heeft weinig met verdienste te maken en veel met afkomst en
startsituatie van je leven. Ik ben niet meer of beter dan zij die zoveel minder hebben dan ik. Ik ben op
een andere manier door God gezegend en dat is pure genade en tegelijkertijd een grote
verantwoordelijkheid om er te zijn voor hen die die zegen niet hebben ontvangen. ‘Gezegend om tot
zegen te zijn’ krijgt voor mij tegenwoordig heel concreet vorm. Dat maakt dat je meer geduld hebt,
meer liefde, meer volharding in soms lastige contacten, meer begrip en de bereidheid om die tweede
mijl mee te lopen. De gelijkenis van het verloren schaap uit Lukas 15 is op een nieuwe manier voor
me gaan leven. Sinds ik op het grote stuk land achter m’n huis in de heuvels schapen heb lopen,
begrijp ik de gelijkenis anders. Schapen zijn kuddedieren en zullen nooit vrijwillig bij de kudde
weggaan of achterblijven. Een schaap dat niet bij de kudde is, is gewond of ziek, zo leerde ik van onze
schapenboer. De mensen met wie ik bij het Leger des Heils optrek kunnen niet meekomen in deze
samenleving, niet omdat ze niet willen, maar omdat ze het niet kunnen. De grote verandering in mijn
werk als predikant is dat ik 25 jaar lang met veel vreugde voor de 99 schapen heb mogen zorgen. Nu
zorg ik voor dat ene gewonde schaap en als ik eerlijk ben voel ik me nu dichter bij het hart van Jezus
dan ooit tevoren.
Wat ik dagelijks doe is wat theologisch soms benoemd wordt als presence-ministry: bij hen zijn in de
naam van Jezus. Trouw zijn, betrouwbaar zijn, dat is het belangrijkste voor hen. Dat moest ik als
gemeente-predikant natuurlijk ook zijn, maar het luistert hier op straat erg nauw. Eén keer iets
vergeten, of zelfs even te fel reageren en het contact is voorbij. Mensen die zo vaak teleurgesteld zijn
in anderen zijn ook hypergevoelig voor onechtheid en vooroordelen. Kerk zijn in een
ontmoetingswinkel is voor mij als een priester biddend en zegenend aanwezig zijn. Je bidt voor hen
en soms ook met hen en je zegent hen met aandacht, liefde, een luisterend oor, een schouder om
even uit te huilen.
Protestant in het katholieke Limburg
Een ander punt waarop ik vreemdeling en priester ben in de Limburgse wijken en buurten is dat ik
een protestant ben in een cultuur die ook vandaag nog sterk gekleurd wordt door de Rooms
Katholieke geloofsbeleving. Voor de Limburger is Jezus een bekende naam, wordt Maria nog volop
aangeroepen en zijn ze bijna allemaal gedoopt en na hun eerste communie afgehaakt. Het feit dat je
een kruisje draagt ‘zonder poppetje eraan’ levert veel reactie op. De gebedsbox zit altijd vol met
gebedsintenties en dat ik een pastoor ben die mag trouwen vinden ze een goed idee. Ik heb geleerd
om als vreemdeling mijn taalgebruik aan te passen aan mijn katholieke omgeving. Als ik met mensen
bid, sla ik eerst een kruisje en begin met ‘In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’, wat
ieder van hen automatisch meedoet. Ik spreek God aan met ‘onze lieve Heer’ en bid vervolgens voor
degene die hierom gevraagd heeft. Ik weet dat geen enkel Bijbelverhaal als bekend mag worden
verondersteld. Ik protesteer niet als ze het in plaats van over Jezus steeds hebben over Maria die hen
helpt. De priester die ik ernaar vroeg, zei vol verbazing: ‘Maar Ron, je weet toch dat een zoon z’n
moeder niets kan weigeren? Maria is de kortste omweg naar het hart van Jezus!’. Als vreemdeling ga
ik niet op m’n theologische strepen staan, maar zoek ik voortdurend in de vele gesprekken naar wat
verbindt. Het is bijna dagelijks oefenen in het met de joden een jood en met de Grieken een Griek te
zijn. Als priester bid ik voor en met hen mee, laat ik hen in de gebeden rond de regelmatige lunches
en in de persoonlijke gebeden bewust horen hoe je ook rechtstreeks tot Jezus kunt bidden. Vaak
ontroert hen dat. En als priester zegen ik hen, zegen ik op hun verzoek hun rozenkrans, hun gesprek
met de sociale dienst, hun verzoek bij de rechter om de kinderen die uit huis geplaatst zijn weer te
mogen zien, de aankoop van hun scooter. Op straat is grote behoefte aan een zegen of een gebed en
ik ben ervan overtuigd dat dat niet alleen in Limburg zo is.
Aanvaard elkaar
Een andere les die ik heb geleerd is om m’n vooroordelen ten opzichte van andere mensen af te
leren. Ik was me niet bewust hoe ik naar mensen keek die echt anders zijn dan ik gewend was. Ik
dacht ruimhartig en open te zijn. Totdat er op de eerste dag dat ik in onze ontmoetingswinkel aan
het werk was een jonge vrouw binnenstapte. Ik was met iemand anders in gesprek, zag beweging uit
m’n ooghoek, keek haar een fractie van een seconde aan, knikte en ging weer verder met het
gesprek. Even later kwam ze bij me zitten en zei direct: “Ik zag je wel kijken hoor, je had je oordeel al
klaar”. Ik voelde me betrapt, ze had gelijk. Ze was schaars gekleed op die zomerse dag en haar hele
lichaam was bedekt met tatoeages. Ze had feilloos m’n afkeer gevoeld en nu schaamde ik me, wist
niet goed wat te zeggen. Toen zei ze, wijzend naar haar lichaam: “Dit heeft een reden”. Ik zal haar
nooit meer vergeten, zij leerde me dat ik misschien wel denk voor iedereen open te staan, maar dat
er zoveel verborgen oordelen in me huizen. En ze leerde me ook dat mensen die er extreem bijlopen
daar vaak een reden voor hebben, er soms een diepe pijn, angst of onvrede mee uiten. In de loop
van de jaren bij het Leger des Heils heb ik echt geleerd hoe diep het gaat als je kernwaarde is dat je
iedereen zonder onderscheid verwelkomt. De vraag is of we in onze kerken dat ook oprecht kunnen
zeggen.
‘Van God houden is van mensen houden en van mensen houden is van God houden’
Al deze ervaringen die ik de laatste jaren heb opgedaan en waarop ik probeer te reflecteren
culmineren theologisch voor mij in de bekende uitspraak van majoor Bosshardt: “Van God houden is
van mensen houden en van mensen houden is van God houden”. Dit is het motto van het Leger des
Heils, de diepste motivatie voor al het werk dat vanuit het Leger gedaan wordt. Ik heb hier veel over
nagedacht, me afgevraagd of dit wel genoeg is. Ik krijg van bevriende collega-predikanten met wie ik
deel wat ik zoal meemaak regelmatig de vraag: wat leveren al die ontmoetingen en gesprekken nu
op? Komen mensen tot geloof? De pioniersafdeling van de PKN vraagt: ontstaat er wel een echte
geloofsgemeenschap?
Ik ben er diep van overtuigd dat ik niet met een dubbele of verborgen agenda onze deelnemers mag
ontvangen. Ik ben er, samen met de vrijwilligers, echt voor hen, deel m’n leven met hen. Ik denk aan
ze, mis ze als ze een tijdje niet komen, bid voor hen, maar ga niet met hen zitten met het doel om
over God te praten. Ik zit samen met hen omdat ik van ze ben gaan houden. Omdat ik steeds meer
besef hoeveel God van hen houdt. Ook bij de meest onaangepaste of meest irritante gasten aan tafel
realiseer ik me: ook hij of zij is gemaakt naar Gods beeld, met zorg geweven in de schoot van z’n
moeder, door Jezus meegenomen toen Hij voor haar stierf aan het kruis. Ik besef dat ik daar zit
namens Jezus om iets van zijn liefde voor hen te laten zien. Zoals de mensen in de gelijkenis in
Mattheüs 25 niet weten wanneer ze goed gedaan hebben aan Jezus, ben ik ook niet bewust bezig om
goed te doen met het oog op mensen bij Jezus brengen. Jezus is al bij hen, heeft hen al op het oog en
ik mag daar een glimp van laten zien in hoe ik met hen omga. Ze weten heel goed dat we christen
zijn, dat we van het Leger des Heils zijn, dat ze geaccepteerd worden zoals ze zijn en dat we van ze
houden om wie ze zijn. Missionair gezien is dit de eerste stap in de trits belonging-believing-
behaving. Mijn ervaring is dat die eerste fase lang duurt. Hoe gebrokener en wantrouwiger de ander
is, des te langer duurt het voor je diepere gesprekken mag voeren, in hun hart en leven mag kijken.
Wie snel wil ‘scoren’ loopt God vaak erg voor de voeten. Hij klopt ook via mij op de deur van hun
leven, zachtjes en geduldig om hen zo te helpen open te doen.
Inderdaad, van God houden is ook van de mensen houden die God gewild heeft. Mensen die gebukt
gaan onder de gebrokenheid van wat God zo mooi bedoeld had. Ik mag nu een poosje met ze
optrekken en die liefde van Jezus voor hen handen en voeten geven, niet zozeer met mooie
woorden, maar met koffie en een koekje. En dan blijken ze die liefdestaal heel goed te begrijpen en
komen er, vaak pas na jaren, vragen naar waarom en waartoe. Soms uitgebreide geloofsgesprekken,
maar veel vaker: “Kun je een gebedje voor me doen?”. Misschien kunnen we de hemelse Vader van
al deze mensen geen grotere eer bewijzen dan zijn kinderen, zijn meest kwetsbare en beschadigde
kinderen gewoon geduldig lief te hebben, zoals Hij ook liefdevol geduldig is met mij.
Ik ben nu missionair werker bij het Leger des Heils en missionair zijn wordt steeds minder van alles
proberen om mensen te overtuigen, maar is steeds meer een weg van liefde en aanvaarding in hun
leven aanleggen waarover de Heilige Geest op zijn tijd en zijn manier bij hen binnen kan gaan om te
helen, te genezen en te vergeven. Daar vertrouw ik op, dat zie ik af en toe al gebeuren en het maakt
me dankbaar dat ik daar een stukje aan mag bijdragen.
Ds Ron van der Spoel is predikant-pionier namens de IZB en missionair werker namens het Leger des
Heils in Zuid-Limburg.
E: rvanderspoel@outlook.com
Op de bonnefooi. Grensverleggend pionieren
Nadine van Hierden en Sake Stoppels
In deze 32ste aflevering van de rubriek ‘Wegen tot vernieuwing' hebben we een primeur. Voor het
eerst is de focus niet een geloofsgemeenschap, maar een voorganger die een ingrijpende stap zet.
Dat past eigenlijk niet in deze rubriek, maar toch ook weer wel. Het past niet omdat we in deze
rubriek vooral willen kijken hoe bestaande of nieuwe gemeenschappen hun weg zoeken. Maar het
past ook weer wel omdat Ron van der Spoel direct op zoek gaat naar gemeenschapsvorming. In deze
reflectie staan we stil bij een aantal zaken. We beginnen bij de ervaring van geroepen te worden. Dat
is geen solistisch gebeuren, maar ingebed in de geloofsgemeenschap. Vervolgens kijken we naar het
concept ‘presentie’ vanuit Van der Spoels typering van zijn werk als presence-ministry. Wat is de kern
van de presentie-benadering? Daarna richten we ons op de vaak niet zo eenvoudige relatie van
lokale kerken met hun buurt. Is er verbinding mogelijk? Vervolgens staan we stil bij evangelisatie en
de vorming van een geloofsgemeenschap. Draait het daar missionair gezien uiteindelijk toch om? We
ronden af met een citaat van Dietrich Bonhoeffer. Woorden van bijna 80 jaar geleden, maar nog
steeds met zeggingskracht.
Roeping
Het staat er zo kort en nuchter: we hadden een duidelijke roeping ervaren om naar Zuid-Limburg te
gaan. Over het hoe en wat van die roeping lezen we feitelijk niets en dat is ergens wel jammer. Want
hoe gaat zoiets? Immers, je (missionaire) roeping zoeken en vinden zal doorgaans geen rimpelloos
gebeuren zijn. Van der Spoels vrouw vindt snel een baan, maar hijzelf belandt in een heel open
ruimte, waarbij hij moet bekennen ‘niets’ te doen. Roeping is een spannend iets, zeker als dat
betekent dat je een vertrouwde en veilige omgeving achter je laat en je roeping zich nog niet heeft
uitgekristalliseerd. We hebben eerdere afleveringen in deze rubriek er nog eens bij gepakt en daar
zagen we bijvoorbeeld René Visser erg worstelen met het vinden van zijn roeping voor zijn
wijkbetrokkenheid in Ede (aflevering 25).1 In de vorige aflevering zagen we ook Eric Zander zoeken
naar zijn roeping. Toen al zijn pogingen tot kerkvernieuwing gestrand waren, ervoer hij dat God tot
hem sprak ‘op de bodem van mijn diepe kuil’.2 Boeiend is ook de ervaring van André Meulmeester in
zijn betrokkenheid op Almere. Hij wordt bevestigd in die betrokkenheid door anderen die op
verrassende wijze met hem contact zoeken rond deze stad.3 Dat overkomt ook Ron van der Spoel.
Iemand van het Leger des Heils zoekt met hem contact, juist op het moment dat hij moet toegeven
‘niets’ te doen. Dat is misschien wel heel wezenlijk bij roeping: dat anderen de roepstem die jij meent
gehoord te hebben, ondersteunen en richting bieden. Dus roeping als een zaak die
geloofsgemeenschap veronderstelt en daarin ook principieel thuishoort. Illustratief is hier de roeping
die Paulus ervaart om naar Europa over te steken (Handelingen 16:6-10). Er volgt overleg en sámen
komen ze tot de overtuiging dat God inderdaad hen roept om de oversteek te maken (vers 10).
Roeping is in ons tijdschrift niet een thema waar we frequent bij stilstaan, maar het zou zeker de
moeite lonen eens systematisch naar ervaringen van roeping te kijken. Als opmaat nemen we hier
een fragment van een gedicht op van Hanna Hümmer:4
Als je er aan twijfelt
of een woord van God komt,
1 René Visser, ‘De bloei van Kernhem. Zoeken naar een kerk met impact in een nieuwbouwwijk in Ede’, in:
Inspirare 2 (2020) 1, 46-53
2Ėric Zander, ‘L’Autre Rive. Lessen uit een experiment in Wallonië', in: Inspirare 6 (2023) 1, 20-29. Zie
https://www.researchgate.net/publication/369045332_WtV_-_aflevering_31_L'Autre_Rive_Gembloux
3 André Meulmeester, ‘De Wegwijzer Almere. Lessen uit 25 jaar missionair werk’, in: Inspirare 1 (2019) 1, 33-
40. Zie https://www.researchgate.net/publication/334170905_WtV-
afl_23_%27De_Wegwijzer%27_in_Almere_Gelovig_ondernemen_in_de_polder
4 Hanna Hümmer, Toen het morgen was, Hoornaar z.j.
of niet, weet dan:
het woord van God
voert je altijd
in de diepte,
in de eenvoud,
maar nooit naar de hoogte,
nooit naar de zelfverzekerdheid,
nooit naar een rusten in jezelf.
Zo eenvoudig…
Al lezend valt ons nog iets op aan het roepingsverhaal van Van der Spoel. De keuze om te vertrekken
zonder te weten wat je precies zult gaan doen, lijkt bijna haaks te staan op het kerkelijk milieu waar
hij jaren in heeft gewerkt. Onbewust sluit het sterk aan bij de wijze van werken van de nieuwe
kerkelijke context waarin hij in zal belanden. In zowel de ‘oude’ als de ‘nieuwe’ omgeving herkent
Van der Spoel het verlangen om de liefde van God niet alleen voor zichzelf te houden, maar te delen
met mensen in de buurt. De manier waarop dat verlangen wordt belichaamd, verschilt echter.
In zijn kerkelijke traditie van herkomst geeft men dat verlangen handen en voeten door eerst goed
na te denken en daarna tot uitvoering over te gaan. Voor deze wijze van organiseren wordt wel het
beeld gebruikt van de busreis: stap voor stap, op basis van draagvlak en consensus toewerkend naar
een vooraf bepaald doel. Zo werkt het veel in kerkelijke gemeenten met een relatief groot aantal
leden, waarin verwachtingen, patronen en tradities medebepalend zijn voor het verloop van de
tocht. Er zijn reisleiders nodig die inventariseren wat de wensen zijn, op basis daarvan een
reisschema ontwikkelen en zo goed voorbereid samen met het reisgezelschap onderweg gaan.
De manier waarop men binnen het Leger werkt aan de realisatie van dit verlangen is een andere,
meer zoekende benadering. Zonder precies te weten waar je uitkomt, ga je op weg. Gidsen doe je in
dit reisgezelschap met elkaar. Je vertrouwt erop dat je gaandeweg krijgt aangereikt wat nodig is.
Niet het doel is bepalend, de reis zelf is de weg. Er zijn veel minder verwachtingen, er is weinig
gezamenlijke geschiedenis, het reisgezelschap is kleiner. Die manier van missionair veranderen wordt
veelal vergeleken met het aangaan van een gezamenlijke trektocht die echt anders is dan een
georganiseerde busreis.5
We vinden het belangrijk om de busreis en de trektocht niet tegen elkaar uit te spelen: beide
manieren van reizen hebben hun charme en kwaliteiten, ze trekken en bedienen verschillende
doelgroepen en sluiten aan bij de context waarin zij reizen. Op het eerste gezicht lijkt de (nog)
relatief dichte kerkelijke infrastructuur van boven de rivieren echt een andere realiteit dan de losse
en kwetsbare kerkelijke kaart van Zuid-Nederland. Toch pleiten we ervoor om eens onderzoekend te
kijken. Immers, ook boven de rivieren hapert de infrastructuur steeds vaker, lukt het niet om genoeg
reisleiders te krijgen en zit de bus soms maar halfvol. Wat valt er te leren van de reizigers die ‘op de
bonnefooi’ onderweg zijn?
Over die bonnefooi gesproken: volgens het Etymologisch Woordenboek is deze uitdrukking afgeleid
van het Franse de bonne foi dat ‘te goeder trouw’ betekent - waarbij trouw verstaan moet worden
als geloof of vertrouwen. Een andere mogelijke bron van herkomst is la bonne voie, te vertalen als
‘de goede weg’ of ‘de goede manier om iets te bereiken.6 Op de bonnefooi reizen betekent dus
zoveel als oefenen in vertrouwen. Zo bezien is de uitnodiging van Van der Spoel om het eenvoudig te
houden en ‘gewoon’ te gaan pionieren voor de meeste mensen die gewend zijn georganiseerd per
bus te reizen een uitdaging op zich. Als je niet gewend bent om op de bonnefooi te trekken, vergt dat
een behoorlijke oefening in loslaten. Onthand raken en erkennen dat wat je gewend bent te doen
5 Deze beeldtaal komt van gemeenteopbouwdeskundige Jan Hendriks (1933-2016) en is opgepakt door Bert
Bakker in onder meer zijn boek Samenspel. Kansrijk veranderen in de kerk, z.p. 2021, deel 3 (‘Anders reizen’) en
deel 4 (‘Samen op trektocht’)
6 Zie https://onzetaal.nl/schatkamer/lezen/uitdrukkingen/op-de-bonnefooi, laatst geraadpleegd op 14 juni
2023.
niet (langer) werkt, is allesbehalve eenvoudig. In de begeleidingskunde heet dit proces het bewust
worden van handelingsverlegenheid. Die handelingsverlegenheid zal Van der Spoel, fietsend door
Maastricht zonder direct zicht op een bestemming, ongetwijfeld ook zelf hebben ervaren. Gaan is
één ding, volhardend blijven vertrouwen terwijl je niet goed weet wat te doen een tweede. Hoe ga je
om met gevoelens van ongemak? Hoe leer je te blijven bij de moeite en het verlangen, hoe verbind je
je daadwerkelijk met die ander, in plaats van te schieten in actieplannetjes, quick wins en de
schijnveiligheid van vergaderen en beleidsnotities?
Voor Van der Spoel gold dat zijn gevoel geroepen te zijn beantwoord, bevestigd en verdiept werd. De
mensen die hij op zijn weg ontmoette, leefden hem vertrouwen voor. De vrijheid die het brengt, om
het net aan de andere kant uit te gooien, maakte creatief en vrijmoedig. En de ontmoetingen
waarover hij schrijft, laten iets zien van een gezamenlijk leerproces. In de ontmoeting met de
onbekende, vreemde en zo ándere ander kom je tot de kern en kun je elkaar iets bieden en van
elkaar ontvangen. Het vraagt moed, maar dat is het waard. Denk aan de 72 leerlingen die in Lukas 10
zonder veel bagage op weg worden gestuurd. Hun eerste missiereis is misschien wel vooral een
oefening in kunnen ontvangen.
Presentie
Van der Spoel typeert zijn werk als presence-ministry: ‘bij hen zijn in de naam van Jezus’. Daarmee
sluit hij zich aan bij de beweging die vooral door Andries Baart op noemer is gebracht: de
presentiebenadering.7 We zien over een breed front deze presentiebenadering wortel schieten. Ook
iemand als Samuel Wells met zijn nadruk op ‘being with’ zit op dit spoor.8 Baart ziet de
presentiebenadering als belangrijke tegenhanger van doelrationele manieren van werken die
dominant zijn in onze samenleving. De presentiebeoefenaar is niet primair gericht op het oplossen
van problemen, hij zoekt voor alles verbinding, relatie. Die relatie is ook niet probleemgericht, ze
blijft, ook als ‘het probleem’ onoplosbaar blijkt te zijn. De relatie is dus in zichzelf waardevol, ook als
er niets wordt opgelost. De presentiebeoefenaar is geen specialist. Hij of zij is gespecialiseerd in het
niet-gespecialiseerd zijn, zou je kunnen zeggen. Baart ontwikkelde zijn theorie vanuit intensieve
contacten met buurtpastores die veel optrokken met zogenaamde ‘sociaal overbodigen’. Dat is een
uiterst pijnlijke typering van een omvangrijke groep mensen in onze samenleving. Concreet: jouw
leven doet er feitelijk niet toe, als je er niet (meer) bent, word je niet gemist. Van der Spoel komt
deze mensen volop tegen in zijn werk. Hij laat ook zien dat dienstbaar present zijn binnen deze groep
bepaald niet eenvoudig is. Een verkeerd woord of een verkeerde blik en de relatie kan kapot zijn.
Voor hem was en is dit echt een ontdekkingsreis, die ook confronteert. De aanduiding
‘presentiebeoefenaar’ is daarom heel raak. Want inderdaad, we zullen ons daarin moeten oefenen,
zeker als we diep gedrenkt zijn in het oplossingsdenken of in een middenklasse bewustzijn. ‘Wie het
pad van de presentie gaat, is tamelijk weerloos en moet moedig zijn’, schrijft Andries Baart. ‘Zo
iemand brengt zichzelf volledig in het geding. Intens deelhebben aan alledaagsheid, dat is wat de
presentiebeoefenaar doet. Hij of zij doet, op een vriend-achtige manier, heel gewone dingen. Van
koffie leuten tot mee-eten, van knikkeren en voetballen tot samen een potje janken om wat niet
lukken wil, van meegaan naar de Sociale Dienst tot jarenlang trouw elke dinsdag even langskomen. In
die concreetheid zit het.’9
De kloof met de buurt
Met terugwerkende kracht ziet Van der Spoel nu scherp hoezeer het zijn vroegere gemeenten niet
lukte echt een band met de buurt op te bouwen. Het verlangen was er zeker, maar de praktijk bleek
heel weerbarstig. Deze observatie zal herkenbaar zijn voor veel middenklasse kerken. Allerlei lokale
7 Andries Baart, Een theorie van de presentie, Utrecht 2001
8 Zie voor een korte samenvatting van zijn benadering Samuel M.B. Wells, ‘To be or not te be’, in: Inspirare 1
(2019) 3, 10-17
9 Andries Baart, ‘Diaconaal handelen’, in: Hub Crijns e.a. (red.), Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek
diaconiewetenschap, Kampen 2004, 286
gemeenten en parochies willen missionair zijn, maar ontdekken daarbij dat een echte verbinding
met de buurt of het dorp niet zo gemakkelijk te realiseren is. Dat geldt in het bijzonder voor een
verbinding met hen die aan ‘de onderkant’ van de samenleving leven. Hans Riphagen, verbonden aan
het Baptisten Seminarium aan de VU in Amsterdam, schreef in 2021 een dissertatie over kerk in de
buurt.10 Als casus nam hij zijn eigen woonwijk, de wijk Lunetten in Utrecht. Hij bracht de wereld van
kerk en buurt in kaart en moest daarbij constateren dat het hier blijvend om een zeer bescheiden
verbinding gaat. Zijn conclusie is stevig: ‘het streven naar relatief stabiele christelijke
buurtgemeenschappen (is) een onrealistisch ideaal.’ Wat maximaal haalbaar lijkt, is ‘het stimuleren
van de kleine, fluïde en tijdelijke netwerken van christenen en anderen, die samen concreet zoeken
naar het goede voor hun buurt (...)’. 11 Dat lijkt op de ervaring die Van der Spoel in zijn vroegere
gemeenten opdeed. Dat er echter wel degelijk een diepere en meer duurzame verbinding kan
ontstaan, ontdekt hij pas via het Leger des Heils. Het Leger heeft al vanouds feeling met mensen in
de marge, een affiniteit die ontbreekt in veel ‘gewone’ kerken. Het Leger des Heils helpt Ron van der
Spoel dus om een grote horde te nemen en zijn roeping te ontdekken. Roeping is uiteindelijk nooit
een solistisch gebeuren, zoals we hierboven al zagen. Individuele mensen en
geloofsgemeenschappen worden aan elkaar gegeven als een geschenk binnen de ene missio Dei. We
denken dat het Leger des Heils in dit opzicht te weinig op waarde wordt geschat door andere kerken.
De ervaring van Van der Spoel brengt ons ook bij Christopher James die in de stad Seattle - een van
de meest geseculariseerde steden in de VS - onderzoek deed naar het ontstaan van nieuwe
geloofsgemeenschappen. Hij bracht ze onder in vier typen. Kerk als:
‘Great Commission Team’: evangelische gemeenschappen, sterk gericht op evangelisatie en
bekering;
‘Household of the Spirit’: charismatische gemeenschappen met een nadruk op het
vernieuwende, soms spectaculaire werk van de Heilige Geest in een vijandige wereld;
‘New Community’: liturgische, ruimzinnige gemeenschappen, gericht op maatschappelijke
dienstverlening;
‘Neighbourhood Incarnation’: sterke nadruk op verbinding en solidariteit met de eigen
buurt.12
Voor James is binnen seculiere, postchristelijke, stedelijke contexten het laatste model ‘contextually
superior’.13 Vanuit missionair oogpunt ziet hij - anders dan Riphagen - de meeste kansen voor
geloofsgemeenschappen die nauw verbonden zijn met de eigen buurt. Eenzaamheid en sociaal-
maatschappelijke nood vragen om toegankelijke, holistische en gastvrije gemeenschappen die echt
geworteld zijn in de buurt en ruimte maken voor verschillende vormen van meedoen. Een eigen, als
kerk herkenbaar gebouw is daarbij geen must. Buurtbewoners zijn geen ‘missionaire schietschijven’,
maar Gods evangelisten ten behoeve van de kerk.14 De pionierende (geloofs)gemeenschap van Van
der Spoel lijkt heel goed te passen in dit vierde model. Hij is inmiddels vier jaar werkzaam in
Maastricht, maar dat is nog relatief kort om te kunnen zien of deze (geloofs)gemeenschap echt
toekomst heeft. Spannend is bijvoorbeeld de vraag hoe bepalend de rol en de persoon van Ron van
der Spoel zijn. Wat zou er kunnen gebeuren als hij vertrekt?15
10 Johannes Riphagen, Church-in-the-Neighbourhood. A Spatio--Theological Ethnography of Protestant Christian
Place--making in the Suburban Context of Lunetten, Utrecht, z.p. 2021. Te downloaden vanaf
https://research.vu.nl/en/publications/church-in-the-neighbourhood-a-spatio-theological-ethnography-of-p
11 Riphagen, Church-in-the-Neighbourhood, 312
12 Christopher James, Church Planting in Post-Christian Soil. Theology and Practice, New York 2018
13 James, Church Planting in Post-Christian Soil, 178
14 James, Church Planting in Post-Christian Soil, 177 ev.
15 Deze vraag keert vaak terug in onze rubriek en is ook wezenlijk, zeker als men uit is op een zekere
continuïteit, ook bij een wisseling van de wacht.
Evangelisatie?
De verhouding tussen onbaatzuchtige presentie en actieve evangelisatie is in de kerk telkens weer
een punt van aandacht, soms ook van felle discussie. Van der Spoel is hier heel helder: geen dubbele
of verborgen agenda. Daar achter ligt het missio Dei denken: God is al bij de ander, ik hoef Hem niet
bij die ander te brengen. Tegelijk zal hij zijn passie voor het Evangelie niet achter zich laten. Hij is
voor de Limburgers die hij tegenkomt meer dan eens ook ‘een lijntje naar Boven’. Ze weten
ongetwijfeld dat hij zich niet enkel namens zichzelf met hen verbindt. Er is een Derde in het spel! Het
gaat hier om een kwetsbaar evenwicht, waarbij het voortdurend balanceren is in wat wel en niet kan
worden gezegd en gedeeld. Het imago van de Rooms-Katholieke Kerk - dominant in de beeldvorming
in Zuid-Limburg! - is met name door alle misbruikschandalen en mogelijk nu ook door van bovenaf
voorgeschreven schaalvergrotingen vaak niet best. Dat vraagt om terughoudendheid in woorden.
Stefan Paas schrijft in hier wijze woorden, die niet alleen in Zuid-Limburg zouden kunnen helpen:
‘Zou het kunnen dat relaties gemakkelijker worden wanneer er niet constant een bekeringsagenda
boven zweeft? Zou het verschil maken als christenen simpelweg elke relatie open en onbevangen
zouden aangaan, met een eenvoudig gebed waarin zij hun hulpeloosheid belijden en hun verlangen
om de ander oprecht te dienen en van hem of haar te leren? Zou het anders zijn wanneer we niet
zouden bidden of wij precies de juiste woorden zullen spreken die de ander over de schreef halen,
maar of God zelf tot spreken zal komen in de ontmoeting? En zou het vriendschappen bevorderen
wanneer christenen er eenvoudig op zouden vertrouwen dat God in zulke relaties aanwezig is en
daarin openingen geeft, zonder dat zijzelf die moeten maken? Zou het evangelie mogelijk meer
wortels krijgen in buurten en wijken wanneer gelovigen leerden zichzelf onbevangen te geven in een
relatie, compleet met hun geloof, zonder iets te ‘willen’ van de ander?’16
Is het wel genoeg?
Komend vanuit een dominante kerkelijke busreiscultuur is de vraag die Van der Spoel zichzelf stelt,
en die hem ook regelmatig door anderen wordt gesteld, begrijpelijk. Wat levert het nu eigenlijk op?
Stappen onderweg nieuwe mensen in de bus? Ontstaat er iets van geloofsgemeenschap? Als
evangelisatie in de klassieke zin van het woord geen prioriteit heeft, waar doe je het dan voor? Er
mag dan misschien wel een gemeenschap ontstaan, maar elke gemeenschap is nog geen
geloofsgemeenschap.
Marinka Verburg-Janssen deed in de afgelopen jaren onderzoek naar het ontstaan van
geloofsgemeenschappen binnen pioniersplekken in de Protestantse Kerk17. In haar proefschrift laat
zij zien hoe gelaagd en multi-interpretabel het begrip ‘geloofsgemeenschap’ is, zowel voor mensen
die vertrouwd zijn met kerk en theologie, als voor (n)ooit-kerkelijken. In de kerkgeschiedenis wordt
heel divers gedacht over wat ‘kerk’ is. En wie bepaalt eigenlijk wanneer alle inspanningen ‘genoeg’
zijn? Of het van ‘voldoende’ waarde is? Verburg-Janssen wil in haar proefschrift een lans breken voor
het inbrengen van het perspectief van (n)ooit-kerkelijken in dit gesprek. Zij stelt dat er maar weinig
bekend is over wat er precies gebeurt op een plek waar mensen aanwezig zijn die graag een nieuwe
geloofsgemeenschap zouden zien ontstaan. Een perspectief dat volgens Verburg-Janssen überhaupt
vaak buiten beeld is, is dat van nooit- en ooit-kerkelijken die op één of andere manier betrokken
raken bij zo’n initiatief. Het levert volgens haar nieuwe inzichten op wanneer echt geluisterd wordt
naar antwoorden die juist deze mensen geven op vragen als: Waarom is deze plaats voor hen
belangrijk? Wat maakt dat zij komen, blijven of afhaken? Hoe verwoorden zij wat zij hier zoeken en
vinden? Wat brengen zij in? Vanuit de rationale van een gezamenlijke trektocht zou de waarde van
een geloofsgemeenschap wellicht in dialoog tussen initiatiefnemers en deelnemers coram Deo
bepaald moeten worden.
16 Stefan Paas, Vrede op aarde, Utrecht 2023, hoofdstuk 7 (verschijnt dit najaar)
17 Marinka Verburg-Janssen, Rondom de ruimte van het begin. Een etnografische studie naar de vorming van
nieuwe geloofsgemeenschappen met nooit en ooit-kerkelijken, nog te verschijnen.
Afronding
Onze gedachten gaan ter afronding van deze reflectie 80 jaar terug, naar Dietrich Bonhoeffer, die in
zijn befaamde doopbrief vanuit de gevangenis onder meer dit schreef: “Ons christen zijn zal in deze
tijd slechts bestaan uit twee elementen: bidden en onder de mensen het goede doen. Elk denken en
praten en organiseren van christenen moet herboren worden uit dat bidden en dat doen. (…) Het is
niet aan ons de dag te voorspellen maar die dag zal komen dat er weer mensen geroepen worden
om zó Gods Woord te spreken dat de wereld verandert en zich vernieuwt. (…) Tot die tijd zal de zaak
der christenen verborgen zijn en stil, maar er zullen mensen zijn die bidden en het goede doen en
wachten op Gods uur.18 Bonhoeffer schreef deze woorden decennia geleden op, maar ze blijven
actueel en ons uitdagen.
Nadine van Hierden is docent organisatiekunde bij de leerstoelgroep Beroepsvorming en Spiritualiteit,
verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit. E: b.van.hierden@pthu.nl
Sake Stoppels was tot voor kort lector Theologie aan de Christelijke Hogeschool te Ede (CHE). Hij is lid
van de redactie van Inspirare. E: stoppels.gemeenteopbouw@gmail.com
18 Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave. Brieven en aantekeningen uit de gevangenis, Baarn 1989, 251
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Church-in-the-Neighbourhood. A Spatio--Theological Ethnography of Protestant Christian Place--making in the Suburban Context of Lunetten
  • Johannes Riphagen
Johannes Riphagen, Church-in-the-Neighbourhood. A Spatio--Theological Ethnography of Protestant Christian Place--making in the Suburban Context of Lunetten, Utrecht, z.p. 2021. Te downloaden vanaf https://research.vu.nl/en/publications/church-in-the-neighbourhood-a-spatio-theological-ethnography-of-p
Church-in-the-Neighbourhood
  • Riphagen
Riphagen, Church-in-the-Neighbourhood, 312
Church Planting in Post-Christian Soil. Theology and Practice
  • Christopher James
Christopher James, Church Planting in Post-Christian Soil. Theology and Practice, New York 2018