Content uploaded by Oscar Westra van Holthe
Author content
All content in this area was uploaded by Oscar Westra van Holthe on Jul 10, 2023
Content may be subject to copyright.
Tot elkaar veroordeeld?
Meerzijdige partijdigheid (MZP) als
contextuele hefboom voor de psycho-
therapeutische begeleiding van daders
en slachtoffers van seksueel misbruik.
Oscar Westra van Holthe
2
Tot elkaar veroordeeld?
Meerzijdige partijdigheid (MZP) als contextuele hefboom voor de psycho-
therapeutische begeleiding van daders en slachtoffers van seksueel misbruik.
Oscar Westra van Holthe / Master Contextuele Benadering in de
Hulpverlening / Onderzoek / Supervisor: dr. Jaap van der Meiden
Inleverdatum: 16 juni 2023
3
SAMENVATTING ........................................................................................................................................ 4
NEDERLANDS ........................................................................................................................................................... 4
ENGLISH ................................................................................................................................................................. 4
VOORWOORD ............................................................................................................................................ 6
INLEIDING .................................................................................................................................................. 7
ACTIEPROGRAMMA: AANPAK SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG EN SEKSUEEL GEWELD .............................................. 7
CONTEXTUELE THERAPIE: SEKSUEEL MISBRUIK RAAKT HET SLACHTOFFER, MAAR OOK DE MENSHEID .......................................... 7
ONDERZOEKSMETHODE ............................................................................................................................. 9
GETRIANGULEERDE KWALITATIEVE BRONNEN BEVORDERT DE VALIDITEIT VAN DIT ONDERZOEKSPROJECT .................................... 9
MET VCW (VERENIGING VAN CONTEXTUEEL WERKERS) GEREGISTREERDE CONTEXTUEEL THERAPEUTEN .................................. 9
DATAVERZAMELING EN ANALYSE VAN DE LITERATUURSTUDIE, DIEPTE-INTERVIEWS EN FOCUSGROEP .......................................10
THEORETISCH KADER ............................................................................................................................... 11
DE SEMANTISCHE DISCUSSIE EN ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN DE TERM “MEERZIJDIGE PARTIJDIGHEID” ................................11
OPERATIONALISERING VAN MEERZIJDIGE PARTIJDIGHEID: INGREDIËNTEN ZONDER LINEAIR PROCES? .......................................11
DE WEDERZIJDSE DIALOOG DOET RECHT AAN DE ONDERLINGE BETROKKENHEID VAN DIERBAREN ............................................12
MEERZIJDIGE PARTIJDIGHEID TOT NU BEGREPEN VANUIT DE CONTEXTUELE DIMENSIES EN ESCALATIES .....................................13
SEKSUEEL MISBRUIK: EEN CONTEXTUELE KWESTIE VAN ‘ULTIEM’ DADER EN SLACHTOFFERSCHAP? ...........................................14
ANALYSE EN RESULTATEN ........................................................................................................................ 17
1. WAT IS MEERZIJDIGE PARTIJDIGHEID ALDUS NAGY’S CONTEXTUELE THERAPIE? ...............................................................17
2. HOE PASSEN CONTEXTUEEL THERAPEUTEN MEERZIJDIGE PARTIJDIGHEID TOE IN HET WERKEN MET DADERS EN SLACHTOFFERS VAN
SEKSUEEL MISBRUIK? ...............................................................................................................................................17
Bevinding 1: Meerzijdige partijdigheid als therapeutisch begeleidersproces .............................................17
Bevinding 2: Meerzijdige partijdigheid als een leerproces bij cliënten.......................................................21
Bevinding 3: Meerzijdige partijdigheid als een navigatie-instrument .........................................................23
CONCLUSIE EN DISCUSSIE ......................................................................................................................... 27
CONCLUSIE ............................................................................................................................................................27
Deelconclusie 1: Meerzijdige partijdigheid als therapeutisch begeleidersproces .......................................27
Deelconclusie 2: Meerzijdige partijdigheid als een leerproces bij cliënten ................................................27
Deelconclusie 3: Meerzijdige partijdigheid als een navigatie-instrument ...................................................28
DISCUSSIE .............................................................................................................................................................28
Beperking externe validiteit onderzoeksresultaten .......................................................................................28
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek en de praktijk ..................................................................................30
TOT SLOT: EEN PERSOONLIJKE NOOT ...........................................................................................................................30
LITERATUURLIJST ..................................................................................................................................... 31
BIJLAGEN ................................................................................................................................................. 35
BIJLAGE 1: KERNDATA PARTICIPANTEN ONDERZOEK ......................................................................................................35
BIJLAGE 2: CRITERIA EN BOEKENLIJST BRONNEN LITERATUURSTUDIE ................................................................................36
BIJLAGE 3: INTERVIEWLEIDRAAD INDIVIDUELE EN DIEPTE-INTERVIEWS ..............................................................................37
BIJLAGE 4: UITGESPLITST KERNLABELSCHEMA ..............................................................................................................39
BIJLAGE 5: AANVULLINGEN BIJ RESULTATEN.................................................................................................................43
4
SAMENVATTING
Nederlands
Dit onderzoek verkent de vraag: hoe geven contextueel hulpverleners concreet vorm aan
meerzijdige partijdigheid jegens daders en slachtoffers van seksueel misbruik? Twaalf semi-
gestructureerde interviews, waarvan twee diepte-interviews en een focusgroep, zijn met in
totaal twaalf Vereniging van Contextueel Werkers-geregistreerde contextueel therapeuten
afgenomen. Via de constante vergelijkingsmethode is de professionele houding ‘meerzijdige
partijdigheid’, ook wel ‘veelzijdig gerichte partijdigheid’, zoals bedoeld door Boszormenyi-
Nagy en Krasner (1986), zowel theoretisch als praktisch geladen. Alhoewel respondenten
aangeven de houding nauwelijks te expliciteren richting hun cliënt, uit de axiale codering
komen wel degelijk drie clusters van toepassingen van meerzijdige partijdigheid naar voren:
meerzijdige partijdigheid als (a) een therapeutisch begeleidingsproces, (b) een leerproces bij
cliënten en (c) een instrument voor de navigatie van spanningsvelden die het recht doen aan
alle betrokkenen kunnen bemoeilijken. Acht fases van het begeleidingsproces zijn uit de
data gedestilleerd: informeren, inspireren, reflecteren, interesseren, engageren, inviteren,
confronteren en dialogiseren. Zes leerlijnen voor het leerproces van cliënten zijn gevonden:
van monoloog naar dialoog, van object naar subject, van destructief naar constructief, van
identiteit naar loyaliteit, van kinderlijk naar volwassen en van ontkenning naar erkenning.
Vervolgens zijn drie spanningsvelden in het proces van alle partijen recht doen geformu-
leerd: de schade erkennen versus hertraumatiseren van het slachtoffer, het ontschuldigen
versus het verantwoordelijk houden van de dader en het veroordeeld zijn tot elkaar en
verstrengeld zijn van daders en slachtoffers binnen de dynamiek van seksueel misbruik. De
aanbeveling is om de theoretische modellen ook binnen andere doelgroepen te valideren. Op
basis van de bevindingen wordt aangeraden om opleidingsrichtlijnen scherper te formuleren.
Kernwoorden: contextuele therapie, meerzijdige partijdigheid, veelzijdig gerichte
partijdigheid, therapiemodel, dader- en slachtofferdynamiek, seksueel misbruik
English
This research explores the question: How do contextual therapists shape their practices of
multidirected partiality towards perpetrators and victims of sexual abuse? Semi-structured
interviews, of which two were in-depth, together with a focus group, were conducted with
twelve Vereniging van Contextueel Werkers (professional association contextual workers)
registered contextual therapists. With the constant comparison method is the professional
stance of multidirected partiality, as introduced by Boszormenyi-Nagy and Krasner (1986),
both theoretically and practically mapped. Although contextual therapists indicate that they
hardly ever explicitly share about their professional stance of multidirected partiality, from
the axial coding, three clusters of applications of multidirectional partiality are nonetheless
found: multidirectional partiality (a) as a therapeutic process, (b) as a learning journey for
clients, and (c) as an instrument to giving all parties their due, even when that is difficult.
5
Eight therapist facilitation phases were distilled from the data: (1) inform, (2) inspire, (3)
reflect, (4) make curious, (5) invite, (6) engage, (7) confront, and (8) make dialogue. Six
learning processes with clients were found: from monologue to dialogue, from object to
subject, from destructive towards constructive, from identity towards loyalty, from young
towards mature, and from denial towards acknowledgement. In addition, three tension fields
have been formulated: acknowledging pain versus retraumatization of victims, exoneration
versus keeping responsible the perpetrator, and being entangled through the specific perpe-
trator and victim dynamics with sexual abuse. Recommended is to also test the findings and
theoretical models with alternative client groups. It is also recommended to improve current
contextual therapy practice guidelines with this study’s findings on multidirectional partiality.
Keywords: contextual therapy, multidirected partiality, multilaterality,
therapy model, perpetrator and victim dynamics, sexual abuse
6
VOORWOORD
Graag wil ik thuis bedanken voor de vele uren weekend die hiernaar toe zijn gegaan. Gelukkig
gaan we op een fijne vakantie naar IJsland. Daar heb ik ook veel zin in! Verder wil ik graag de
contextueel therapeuten bedanken voor hun deelname aan het verder brengen van het werkveld
en het via deze weg ook investeren in mij, met hun kennis en interviewtijd samen. Uiteraard
hoop ik dat dit onderzoek hen mag interesseren die aan het begin staan van hun –ook– formele,
professionele hulpverleningscarrière. Moge het inspireren. Zij die terugkijken, ik hoop dat het
hoop geeft op de verdere ontwikkeling van het werkveld. We staan op jullie schouders. En tot
slot, uiteraard doe ik dit onderzoek voor hen die door schade en schande wijs hebben moeten
worden, wij allen, maar vooral hen die overgeleverd zijn geweest aan seksueel misbruik –of
niet passend wisten te zorgen voor hun kroost. Er is altijd hoop. Geef niet op. Je bent mijn en
ieders aandacht waard. Ik hoop je mee te nemen in mijn denkwijze en –rotsvast– vertrouwen.
7
INLEIDING
Actieprogramma: aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld
Het nationaal beleid Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld
(Dijkgraaf & van Gennip, 2023) is het antwoord van het kabinet op de maatschappelijke
onrust inzake #metoo meldingen binnen de media, sport en politiek. Het actieprogramma,
met de aanstelling van de regeringscommissaris Mariëtte Hamer, heeft actielijnen uitgezet.
Naast een bredere bewustwording van het thema in de samenleving, spreekt het van het
“stimuleren van goede hulpverlening”, vervat in actielijn 5, subdoel 4 (Dijkgraaf & van
Gennip, 2023, p. 43). Daarin staat ook dat professionele hulp zowel aan slachtoffers als
daders van seksueel misbruik recht moet doen. Vanaf 2024 zal hierop extra worden ingezet
middels het geplande in werking treden van de nieuwe Wet Seksuele Misdrijven (Centrum
Seksueel Geweld, 2023). Echter, alhoewel de drempel voor aangifte verlaagd wordt, is maar
zeer de vraag of het aantal aangiftes zal toenemen. Immers, “omdat een slachtoffer zich
schaamt of niet veilig voelt om het te delen, worden veel gevallen van seksueel geweld niet
direct –of zelfs helemaal niet– gemeld” (Fonds Slachtofferhulp, 2020, p. 5-6). Risicofactoren
als “ervaring met kindermishandeling in de jeugd van de ouders” en “huiselijk geweld in het
gezin en verstoorde gezinsrelaties” spelen daarbij een rol (Dijkgraaf & van Gennip, 2023, p.
2). Bovendien komen daders vaak uit de eigen familie of uit de vriendenkring (Nederlands
Jeugdinstituut, 2023). De vraag is dan: moet de ander achter de tralies? Hoe doe je recht aan
zowel jouw betrokkenheid met de ander als aan het principe van morele rechtvaardigheid?
Contextuele therapie: seksueel misbruik raakt het slachtoffer, maar ook de mensheid
In het onlangs verschenen Handboek Contextuele Hulpverlening van Heyndrickx en collega’s
(2022) wordt gesteld dat seksueel misbruik “niet alleen het slachtoffer, maar ook de mensheid
raken” (p. 116). Immers, zoals Ivan Boszormenyi-Nagy, vanaf hier verwezen naar met Nagy,
de grondlegger van de contextuele therapie, samen met Barbara Krasner, stelt: “therapeuten
kunnen hard geraakt worden door de schaamteloosheid van structureel oneerlijk gedrag
vanuit een volwassene, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van misbruik van een driejarige”
(Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 17). Hoe begeleid je zo iemand desalniettemin?
Nagy stelt dat we als hulpverleners verder hebben te kijken dan de psychologische en
transactionele dimensies van daders en slachtoffers (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p.
302). Sterker nog: de houding van meerzijdige partijdigheid, ook wel meerzijdig gerichte
partijdigheid, kan ervoor zorgen dat we als hulpverleners niet in de strijd tussen de
betrokkenen verstrikt raken (Michielsen et al., 2021, p. 148). Want met die basishouding is
"de contextueel competente therapeut in staat om over te brengen zeer bezorgd om en
betrokken te zijn bij cliënten om een vermogen tot wederzijdse billijke omgangspatronen te
ontwikkelen" (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 2020, p. 454). Echter, meerzijdige partijdig-
heid kan tot “theoretische of gevoelsmatige bezwaren en belemmeringen leiden” (Heyndrickx
et al., 2022, p. 270). Ook kan het “hoe dan?” niet helder zijn, mede omdat Nagy slechts
elementen heeft aangedragen en niet een concreet werkmodel met mogelijke stappen daarin
8
(Heyndrickx et al., 2022, p. 93). En toch blijft meerzijdige partijdigheid een methodologische
basishouding welk onmisbaar is binnen het contextueel therapeutisch proces, zoals bijvoor-
beeld samengebracht door Van der Meiden en collega’s (2017): in hun analyse van onder
meer Nagy’s therapeutische werk, werd maar liefst 43% van de gecodeerde fragmenten onder
meerzijdige partijdigheid (“multidirectional partiality”) geschaard (p. 502). Meerzijdige
partijdigheid is dus niet alleen “een op zichzelf staande interventie of methode, maar een
basispatroon van verschillende acties vanuit de therapeut” (Van der Meiden et al., 2017, p.
503). Maar hoe zien, ervaren en doen contextueel therapeuten meerzijdige partijdigheid?
Onderzoeksvraag en deelvragen rondom meerzijdige partijdigheid in de praktijk
Om zicht te krijgen op ‘meerzijdige partijdigheid’ is de onderzoeksvraag:
Hoe geven contextueel hulpverleners concreet vorm aan meerzijdige
partijdigheid jegens daders en slachtoffers van seksueel misbruik?
Twee deelvragen zullen onderdeel zijn van het onderzoek:
1. Wat is meerzijdige partijdigheid aldus Nagy’s contextuele therapie?
2. Hoe passen contextueel therapeuten meerzijdige partijdigheid toe
in het werken met daders en slachtoffers van seksueel misbruik?
Met dit onderzoek wordt het begrip ‘meerzijdige partijdigheid’ aldus conceptueel uitgediept
en geladen. Dit biedt mogelijk een startpunt voor vervolgonderzoek en opleidingsrichtlijnen.
Voor de deelvragen wordt overigens naar de transcripten uit het bronnenboek verwezen.
Daarin staat R voor respondent (van reguliere en diepte-interviews), FG voor focusgroep,
gevolgd door een dubbele punt met de regelverwijzing. Voor de leesbaarheid en met behoud
van de strekking, zijn quotes, indien te lang of zonder context niet helder, ingekort en aan-
gevuld. In de tekst is met hij/zijn, zij/haar of neutrale/diens voornaamwoorden afgewisseld.
9
ONDERZOEKSMETHODE
Ter verantwoording en repliceerbaarheid van dit onderzoek zijn de volgende punten relevant.
Getrianguleerde kwalitatieve bronnen bevordert de validiteit van dit onderzoeksproject
Om de hoofdvraag te beantwoorden is een kwalitatieve insteek gekozen. Dit is geschikt voor
het onderzoeken van ervaringen, maar ook bij verkennend en theorie-opbouwend onderzoek
(Robson & McCartan, 2016). Binnen het onderzoek is een literatuurstudie gebruikt om de
elementen van meerzijdige partijdigheid te identificeren (deelvraag 1). Voor de andere
deelvraag zijn een twaalftal Contextueel Therapeuten, geregistreerd bij de Vereniging van
Contextueel Werkers, telefonisch geïnterviewd en een tweetal verrijkende telefonische
diepte-interviews gedaan. Bovendien zijn de kernbevindingen via een google call met een
keynote gepresenteerd en gevalideerd middels een focusgroep. Aldus is er sprake van data-
triangulatie (Mortelmans, 2007). In navolging van Van der Meiden en collega’s (2017, p.
502) theorie-bevorderend onderzoek, is ook hier het primaire doel niet “objectiviteit, iets dat
onmogelijk is” (Charmaz, 2006, p. 139) maar desondanks het “expliciteren, organiseren en
presenteren van de data, eerder dan het ordenen van de data zelf” (Charmaz, 1990, p. 1169).
Met VCW (Vereniging van Contextueel Werkers) geregistreerde contextueel therapeuten
Het onderzoek is gebaseerd op telefonische gesprekken met VCW-geregistreerde contextueel
therapeuten. Voor deze doelgroep is gekozen omdat zij ‘weet hebben’ of zouden moeten
hebben van de contextuele praktijk. Hun zijn en handelen is dan ook “een living practice”
(Loftus et al., 2011, p. 3). Vanwege de registratie bij de VCW voldoen deze contextueel
therapeuten ook aan de kwaliteitseisen van de beroepsvereniging, met daarin onder andere
een vierjarige scholing met leertherapie, supervisie en praktijkleren. Hiermee zou een zekere
mate van zowel theoretische als praktijkervaring ‘gegarandeerd’ moeten zijn, iets wat
bijdraagt aan de validiteit en betrouwbaarheid van de verzamelde data. Aldus, om aan
respondenten te komen is een lijst gemaakt van 70 contextueel therapeuten via de website
van de VCW. De docenten van de Christelijke Hogeschool Ede-Wageningen zijn daarbij
uitgesloten van selectie in deelname aan het onderzoek. Dit leverde een lijst op van 63
kandidaten, waarvan, door gebrek aan telefoongegevens, ook niet na het googelen van hen,
nog 25 werden uitgesloten. Vervolgens zijn de 38 geselecteerde contextueel therapeuten op
alfabetische volgorde opgebeld met het verzoek tot deelname aan het onderzoek, net zolang
totdat er 16 respondenten hun deelname hadden toegezegd. Van deze 16 respondenten zijn er
vanwege persoonlijke omstandigheden, twee last minute uitgevallen. Twee respondenten van
de 16 toegezegde contextueel therapeuten bleken ook bereid tot een diepte-interview. Aldus
hebben in totaal 14 VCW-geregistreerde contextueel therapeuten aan het onderzoek meege-
werkt. Hun namen zijn voor de analyse geanonimiseerd en in dit verslag ook niet vermeld.
Wel zijn een aantal generieke gegevens, voor de geïnteresseerde, in bijlage 1 opgenomen.
10
Dataverzameling en analyse van de literatuurstudie, diepte-interviews en focusgroep
Binnen de literatuurstudie is allereerst een selectie van contextueel gerelateerde boeken
gemaakt (zie deze lijst en criteria in bijlage 2). Daarin zijn primaire bronnen van Nagy
allereerst geselecteerd, maar ook moderne handboeken die de contextuele theorie uiteen-
zetten. Vervolgens zijn binnen de boeken de registers geraadpleegd en zijn de relevante
stukken met de zoektermen “veelzijdig gerichte partijdigheid” gelezen. Deze teksten zijn
vervolgens ingescand en geanalyseerd op het definiëren van de theoretische elementen van
meerzijdige partijdigheid (ook te lezen in het theoretisch kader). Verder zijn artikelen van
Van der Meiden en collega’s (e.g., 2017; 2019; 2020) geraadpleegd, omdat hierop voort-
gebouwd wordt. Immers, dit onderzoek verdiept het begrip “meerzijdige partijdigheid” als
kernelement van de contextuele methodologie binnen het driestaps-model (verkennen,
bewerken en stabiliseren) zoals geformuleerd door Van der Meiden en Verduijn (2015).
Literatuuronderzoek heeft een lijst van “sensitizing concepts” (Baarda et al., 2021, p. 95)
opgeleverd. Op die basis is vervolgens een interviewleidraad en topicslijst geformuleerd (zie
bijlage 3). Hierop is bij de tien semi-gestructureerde individuele en twee diepte-interviews al
naar gelang de energie en input van de geïnterviewde binnen de interviews op doorgevraagd.
Tijdens de interviews is ook live meegetypt. Die data zijn vervolgens gebruikt voor de eerste
‘grand tour analyse’ (Spradley, 1979) om een gevoel te krijgen bij de clusters in de data. Op
basis van de eerste vijf interviews zijn enkele vragen omwille van hun effectiviteit aangepast.
De structurering van de data uit individuele en diepte-interviews zijn gedaan met behulp
van de “constant comparison method” vanuit de “grounded theory” (Boeije, 2005; Charmaz,
2006). In de eerste formele analyseronde zijn inductief de verschillende begeleidersfases, de
cliëntleerlijnen en de contextuele spanningsvelden geformuleerd. In navolging van de studie
van Van der Meiden en collega’s (2017) zijn in verschillende golven data-analyses, diverse
codeclusters benoemd en samengevoegd (Glaser & Strauss, 1967). Ook zijn in die tussen-
tijdse analyses nieuwe codes geformuleerd, ook mede op basis van tussentijds sparren met
contextuele theoretici en intervisiegenoten uit het persoonlijk netwerk van de onderzoeker.
Op basis van de eerste analyserondes zijn de voorlopige resultaten gepresenteerd in een
online focus-groep van in totaal een uur met daarin vier VCW-geregistreerde contextueel
therapeuten. Deze waren tijdens het eerdergenoemde respondentenselectieproces geworven.
De bevindingen in de hierin gebruikte keynote zijn vervolgens vanuit de input van de focus-
groep verbeterd met aanvullingen en aanscherpingen qua terminologie en visualisatie. Daarna
zijn de transcripten tot in detail en woordelijk uitgewerkt en geanalyseerd. Op basis van deze
‘haarkam door de data’ zijn de voorlopige –en eerder gepresenteerde– bevindingen verder
gecorrigeerd, aangevuld en geladen (Glaser & Strauss, 1967; Baarda et al., 2021). Daarna is
nog een afsluitend verdiepend gesprek geweest met een andere contextuele theoreticus, een
praktijkdeskundige die doceert aan contextuele professionals en meerdere publicaties inzake
de contextuele therapie op diens naam heeft staan. Het bronnenboek is voor de beoordelaars
ter consultatie beschikbaar. In bijlage 4 is het kernlabelschema met coderingen toegevoegd.
11
THEORETISCH KADER
Contextuele therapie is halverwege de vorige eeuw als een onderdeel van de relatie en gezins-
gerichte therapie opgekomen (Van der Meiden, 2020). Nagy wordt als de grondlegger van de
contextuele benadering en haar gedachtegoed beschouwd. De contextuele therapie zelf is ont-
staan uit observaties, concepten en overtuigingen, waarbij de onderlinge verbondenheid en
rechtvaardigheid, ook wel de relationele ethiek tussen mensen, centraal staat (e.g., Boszor-
menyi-Nagy, 1987; Boszormenyi-Nagy & Framo, 1985; Boszormenyi-Nagy & Spark, 1984).
Met meerzijdige partijdigheid “toont de therapeut diens betrouwbaarheid”, iets wat de
familieleden zelf ook kan stimuleren om elkaar billijk recht te doen (Van der Meiden, 2020,
p. 19). Onderstaand worden begrippen van recht doen met meerzijdige partijdigheid toegelicht.
Bovendien beantwoordt dit theoretisch kader deelvraag 1. Verder wordt de keuze van een focus
op daders en slachtoffers van seksueel misbruik vanuit het contextuele gedachtegoed toegelicht.
De semantische discussie en ontstaansgeschiedenis van de term “meerzijdige partijdigheid”
Het originele contextuele gedachtegoed en de terminologie van Nagy wordt vaak als moeilijk
te doorgronden beschouwd (Heyndrickx et al., 2022; Michielsen et al., 2021; Meulink-Korf
& van Rhijn, 2005; Dillen, 2004). In het boek Between give and take van Boszormenyi-Nagy
en Krasner (1986), is “meerzijdige partijdigheid” een laagdrempelige vertaling van de
origineel Engelse term “multilateral directed partiality” of “multidirectional partiality” (p.
418). Lange tijd zijn deze begrippen vertaald geweest met “veelzijdig gerichte partijdigheid”
(Onderwaater, 2021, p. 99). Indertijd hebben verschillende auteurs alternatieve en mogelijk
passendere terminologie bedacht, zoals “meerzijdig gerichte partijdigheid” (zie voor een
heldere semantische analyse hiervan bijvoorbeeld Melzer & Bregman, 2015). Voor huidig
onderzoek is gekozen de term “meerzijdige partijdigheid” (MZP) aan te houden, mede omdat
dit een herkenbaar begrip is voor hulpverleners in het psychosociale zorglandschap. Echter,
het puur contextuele begrip van “meerzijdige partijdigheid” verwatert steeds meer met diens
bekendheid binnen het reguliere zorgveld. Zo wordt het gezien als een algemeen werkende
therapiefactor binnen hedendaagse cliëntgerichte praktijk. Hierdoor dreigt het te verzanden in
neutraliteit of het als hulpverlener geen kant durven kiezen (Goedhart & Choy, 2011, p. 125).
Daartegenover staat het originele contextuele begrip van Boszormenyi-Nagy en Krasner (1986).
Operationalisering van meerzijdige partijdigheid: ingrediënten zonder lineair proces?
Nagy beschrijft meerzijdige partijdigheid als “een methodisch uitgangspunt en basishouding
van hulpverleners” (Boszormenyi-Nagy, 1966, p. 421; 1987, p. 55-74; Boszormenyi-Nagy &
Krasner, 2020, p. 480). De ingrediënten hiervan worden uitgewerkt in Boszormenyi-Nagy en
Krasner’s boek Between give and take (1986). In de Nederlandse vertaling van dit boek, welk
Tussen geven en nemen is genoemd, worden vijf aspecten (p. 347-359) expliciet gemaakt: (a)
empathie (ethische verbeelding in hoe alle betrokkenen de situatie zien en bijvoorbeeld tot
een wandaad zijn gekomen); (b) krediet geven (voor elkaars geven in de context zodat een
balans van billijkheid ontstaat); (c) verwachting (dat familieleden om elkaar geven en iets
12
voor elkaar doen ook al lijkt hun gedrag monsterachtig te zijn); (d) alomvattendheid (vanuit
professionele betrokkenheid en met aandacht ten bate van ieder familielid) en (e) timing (het
beurtelings wisselen van de partijdigheid opdat de belangen ook in dialoog gebracht worden).
In Hargrave en Pfitzer’s boek Ontwikkelingen in de contextuele therapie (2005) wordt
Nagy’s in eerste instantie trouwe volgeling Peter Goldenthal (1948; 1993) aangehaald. Vier
aspecten worden genoemd: (a) empathisch joinen met de cliënt; (b) krediet voor de pijn, de
kwetsuren en relationele schade, alsook, nadat dit voldoende is gedaan, het krediet geven aan
het fijne, het geven dat de relatie wel betrouwbaar maakt; (c) erkenning geven van de inzet en
inspanningen vanuit de cliënt aan diens relationele context en (d) de aansprakelijkheid die
“de cliënt en anderen voor hun daden en intentionele handelingen” behouden (p. 112-118).
Meer recentelijk is het therapeutisch werk van Nagy zelf geanalyseerd en praktijksessies
van contextueel therapeuten gecodeerd door van der Meiden en collega’s (2019). Hierin
worden drie aspecten van meerzijdige partijdigheid expliciet uit Nagy’s begeleiding opgepikt:
(a) een wisselende beurtverdeling waardoor elke betrokkene diens standpunt kenbaar kan
maken; (b) empathie en krediet door de therapeut (ook al blijft het doel van meerzijdige
partijdigheid dat dit bewerkstelligd wordt tussen de cliënt en diens relationele context) en (c)
partijdig zijn aan de in het gesprek niet-aanwezige betrokkenen. En alhoewel deze analyse
door Van der Meiden en collega’s (2019) de kernelementen verduidelijkt en deze aan Nagy’s
praktijk schraagt, een proces vanuit meerzijdige partijdigheid, wordt niet gedefinieerd. Het is
dan ook een lacune binnen de literatuur, terwijl er wel een zekere volgorderlijkheid in speelt:
Meerzijdige partijdigheid houdt in dat de therapeut de interpunctie van één cliënt
aanvaardt en partij kiest voor deze cliënt. Daarna zal hij een andere vorm van
interpunctie aanvaarden in zijn partijdigheid met de andere. De therapeut kijkt
dus niet echt vanuit een overkoepelend, systemisch perspectief, als het ware sub
specie aeternitate naar relaties, maar hij wisselt voortdurend van bril, zonder
daarbij echter het vorige zicht te vergeten. Er blijft dus een 'lineariteit' binnen de
werking van 'meerzijdige partijdigheid', hoewel deze houding ook veel weg heeft
van ‘kijken naar het hele systeem’. (Meulink-Korf & van Rhijn, 2005, p. 133)
De wederzijdse dialoog doet recht aan de onderlinge betrokkenheid van dierbaren
Het doel van meerzijdige partijdigheid is aldus Nagy “het betreden van het gebied van de
dialoog” en het “recht doen aan alle partijen” (Boszormenyi-Nagy, 2020, p. 480). Het als
therapeut aanspreekbaar zijn voor alle betrokkenen, ook de ongeborenen en toekomstige
generaties, staat daarin centraal (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 238-250). Het
vraagt van de therapeut een “innerlijke vrijheid om zich om de beurt te scharen achter iedere
betrokkene” (Boszormenyi-Nagy, 2020, p. 57). Daarmee kan de therapeut een rolmodel zijn
voor zijn cliënt en betrokkenen om diens eigen “voorwaarden te definiëren (zelfafbakening)
en te reageren op de voorwaarden van andere gezinsleden (zelfvalidatie)” (Boszormenyi-
Nagy, 2020, p. 480). In het profileringsproject van Van den Brand (2017) worden drie
aspecten van meerzijdig partijdig-georiënteerde erkenning vanuit de therapeut benoemd,
namelijk de erkenning voor (a) hetgeen dat de persoon aan diens relationele context gegeven
heeft, (b) het onrecht dat iemand is aangedaan en (c) hetgeen dat ontvangen is en wat niet
13
ontvangen kon worden. De opmerking die daarmee samengaat is dat “erkenning niet
gelijkwaardig is aan gelijk geven” maar dat dit “gehoord en gezien worden” behelst (p. 18).
Echter, het “recht doen aan alle betrokkenen” betekent dat de therapeut dit niet in de plek van
een wezenlijke ander mag overnemen en in de plek doet van betrokkenen omdat dit per slot
van rekening geen recht doet aan hen die nauw verbonden zijn (Hargrave, 2005, p. 112). Ook
geldt: “elke beslissing om in therapie te gaan, houdt een zeker element van deloyaliteit in,
waar we rekening mee moeten houden opdat de therapie niet zou mislukken" (Ducommun-
Nagy, 2008, p. 136). Aldus is er een belangrijk theoretisch verschil tussen de “multilaterality”
(veelzijdige betrokkenheid) van elk mens en de therapeutische houding van “multidirected
partiality” (veelzijdig gerichte partijdigheid of meerzijdige partijdigheid). Een cliënt kan dus
niet meerzijdig partijdig zijn (immers, diegene is een speler binnen de interacties) maar blijft,
net als de therapeut, wel veelzijdig betrokken bij diens dierbaren (Melzer & Bregman, 2015).
Meerzijdige partijdigheid tot nu begrepen vanuit de contextuele dimensies en escalaties
Om de ontische verbondenheid van mensen als een gegeven en als een feit te benadrukken
heeft Nagy in zijn vele publicaties (e.g., Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986; Boszormenyi-
Nagy & Spark, 1984) een integratief contextueel framework geformuleerd waarin hij de
contextuele antropologie en pathologie samenbrengt (Van der Meiden, 2020). De eerste drie
dimensies zijn de feiten, de psychologie en systemische transacties. De vierde dimensie is die
van de relationele ethiek (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986; Boszormenyi-Nagy & Spark,
1984). De vijfde dimensie, welke door Nagy later in zijn leven werd toegevoegd is de dimen-
sie van de ontische verbondenheid, waarin je als therapeut “zelfs hen die materieel, fysiek of
psychologisch schade toebrengen aan jouw cliënt, een relatie aanbiedt” en zodoende recht
doet (Heyndrickx et al., 2022, p. 121). Meerzijdige partijdigheid wordt door Heyndrickx en
collega’s (2022) door de metafoor van de stoel en de dimensies concreet gemaakt: (a) van een
afstandje kan je als therapeut de cliënt zo feitelijk mogelijk beschrijven; (b) als therapeut kan
je zittend op de stoel, de cliënt’s psychologische belevingswereld proberen te begrijpen; (c)
staand naast de stoel van de cliënt kan de therapeut diens cliënt en interacties en positionering
proberen te snappen; en (d) achter de stoel staand kan de therapeut ook de belangenbehartiger
worden van de cliënt met expliciete aandacht voor het aangedaan onrecht en hoe de persoon
ook diens leven een goed kind heeft proberen te zijn (p. 120-123). Aldus Heyndrickx en
collega’s (2022) wordt (e) de ontische verbinding recht gedaan omdat je je tijdens het
verplaatsen ten opzichte van de stoel van de cliënt “steeds in relatie tot anderen” bevindt (p.
122). Alhoewel inzicht gegeven wordt in het trainen van een meerzijdig partijdige houding
vanuit dimensies, qua proces komen Heyndrickx en collega’s (2022) niet verder dan het
benoemen van het belang van het “installeren van meerzijdige partijdigheid” (p. 122) en
vragen die je vervolgens verder kan stellen “in de loop van het gesprek” (p. 123). Aldus ligt
een aanwijzing van zulk vervolg binnen een behandelgesprek mogelijk in de escalatie-hoek:
wat gebeurt er als er geen sprake is van een meerzijdig partijdige houding bij de therapeut?
Dillen (2004) schrijft in haar boek Ongehoord Vertrouwen uitgebreid over hoe meerzij-
dige partijdigheid tot escalaties kan leiden. In hoofdstuk 2 noemt ze twee gevaren die ervoor
zorgen dat meerzijdige partijdigheid in het geding komt: (a) “diabolisering” (waarin de dader
als een absoluut monster en onmens wordt neergezet en dus wordt gelijkgesteld aan zijn of
14
haar daad) en anderzijds (b) de “banalisering” van de boosdoener (waarin deze onterecht
verschoond wordt van diens daad door diens slachtofferschap). Ofwel, er moet opgelet
worden dat iemand niet teveel “dader wordt gemaakt” met behulp van het zondebokprincipe
(Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 232) maar ook niet te weinig aansprakelijk wordt
gehouden voor diens persoonlijke verantwoordelijkheid (Boszormenyi-Nagy & Spark, 1984,
p. 79; Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 113; Boszormenyi-Nagy, 1986, p. 305). Het
resultaat van beide houdingen (van dus zowel de therapeut als de cliënt) kunnen aldus Dillen
(2004) verklaren waarom mensen overgaan tot (c) “ethisering” (het gewoon vinden, norma-
liseren van “het kwaad en boosdoener”; p. 141). Immers, daders kennen geen wroeging
omdat zij ook slachtoffer waren. Aldus is vanuit dat destructieve recht hun daad “meer dan”
gerechtvaardigd (Van der Pas, 1982, p. 17). Nagy probeert aldus Dillen (2004) aandacht te
besteden aan het slachtoffer in de dader (door voor diens pijn in diens jeugd erkenning te
geven) als aan de dader in het slachtoffer (door het perspectief van derden, zoals dat van het
slachtoffer, erbij te blijven halen en zo iemand passend verantwoordelijk te blijven houden).
Aldus, voorkomt de contextueel meerzijdig partijdige hulpverlener verstrikking in de derde
dimensie: deze laat zich niet verleiden om mee te gaan in eenzijdige partijdigheid en rela-
tionele escalaties in de cliënt’s context (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 232). Dus:
De contextuele hulpverlening voert de dader, slachtoffers en de samenleving
verder dan de eenzijdige paradigma’s van diabolisering [het tot monster
maken van iemand], banalisering [het onterecht verminderen van iemands
persoonlijke verantwoordelijkheid door iemands jeugd] en ethisering [het
normaliseren van relationeel schadelijk geweld]. Er is aandacht voor de
eigen verantwoordelijkheid (tegen de banalisering), maar ook voor het
'destructief recht en het slachtoffer zijn' (tegen de diabolisering). Tevens
worden de eigen legitimeringsstrategieën opengetrokken en wordt de dader
door de meerzijdig partijdige hulpverlener gestimuleerd om oog te hebben
voor de belangen van de ander (tegen de ethisering). (Dillen, 2004, p. 142;
de uitleg van begrippen is door de auteur met vierkante haakjes aangevuld)
Seksueel misbruik: een contextuele kwestie van ‘ultiem’ dader en slachtofferschap?
Bij seksueel misbruik is er altijd sprake van een dader en slachtoffer (e.g., Steele et al., 2017;
Schwartz, 2013). De titel van het boek Echo’s van trauma: slachtoffers als daders, daders als
slachtoffers van Baljon en Geuzinge (2019) illustreert dit mooi. Meer inhoudelijk stellen ze
dat een confrontatie met beide kanten cruciaal is in het zoeken naar billijke rechtvaardiging:
“Zowel in het behandelen van enkel daderschap zonder daarin slachtofferschap mee te
nemen, als in het behandelen van slachtoffers zonder de destructieve aspecten van dat-
zelfde slachtoffer te (h)erkennen, word echt contact met 'het kwaad' vermeden. (p. 120)
Binnen de contextuele therapie wordt gesteld dat een meerzijdig partijdige houding voorkomt
“dat de hulpverlener wordt meegezogen in een trechter van probleem-gesatureerde verhalen
of een eenzijdige dader-slachtofferpolarisatie” (Heyndrickx et al., 2022, p. 98). Echter, naast
15
de eerste verkenning van Dillen (2004) is in het contextuele gedachtegoed tot nu toe nog geen
proces van meerzijdige partijdigheid in de polariteit van daders en slachtoffers gedefinieerd,
terwijl “onderzoek naar een fasering van de contextuele theorie vanuit contextueel therapeu-
ten wel behulpzaam kan zijn” (Van der Meiden et al., 2017, p. 510). Mogelijk heeft dit ook te
maken met de complexiteit: de grondhouding van meerzijdige partijdigheid varieert mogelijk
wel jegens daders en slachtoffers (e.g., Goldenthal, 1994; Meulink-Korf & van Rhijn, 2005).
Naar daders toe is het gevaar aldus Boszormenyi-Nagy en Krasner (1986) dat een
therapeut, net als diens geslachtofferde cliënt, “een ouder, welk zijn kind misbruikt, heel
gemakkelijk kan zien als een waardeloos monster” (p. 50). Om daarom zulk een eenzijdige
partijdigheid en deloyaliteit met de betrokkenen uit de cliëntencontext te voorkomen, heeft
een therapeut aldus “op zijn minst de ruimte in zijn gevoelens te vinden om zich te kunnen
voorstellen hoe de mens die de wandaad heeft gepleegd, zelf in zijn jeugd als slachtoffer
heeft geleden” (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 348). Deze “vastbeslotenheid”
(Van der Meiden, 2020, p. 56) bevordert “een zorgvuldige hertaxatie” en proces van
ontschuldiging die “van ogenschijnlijke monsters in het verhaal, mensen van vlees en bloed
kan maken” (Heyndrickx et al., 2022, p. 150). Desalniettemin blijft, in navolging van Nagy,
ook een mens ten alle tijde aansprakelijk voor het passend geven aan de ander. Dit geldt
zeker vanuit ouder of volwassene naar kinderen (Goldenthal, 1948; Hargrave et al., 2005;
Michielsen et al., 1998; Onderwaater, 1986; Savenije et al., 2018). Waar de meerzijdige
partijdige houding van de contextueel therapeut dus zowel om empathie vraagt, vraagt het
ook om het confronteren van de dader zelf en van de verinnerlijkte dader-delen in onze
binnenwereld. Zoals Steele en collega’s (2017) deze therapietaak kernachtig omschrijven:
Therapeuten moeten een redelijk evenwicht vinden tussen het compassievol accepteren
van dader(imiterende) delen en het begrenzen van agressief of sadistisch gedrag, dat
zowel intern gericht kan zijn tegen (dissociatieve delen van) de cliënt als extern, in
relatie tot de therapeut of andere mensen in het leven van de cliënt. (p. 434).
Aldus, daders, vaak zelf slachtoffer van seksueel misbruik, kunnen via de transgenerationele
manoeuvre en hun slachtofferschap mogelijk contact met de consequenties van hun handelen
maken. Immers, door de weg naar binnen kunnen zij mogelijk relateren aan de emotioneel-
relationele impact van hun acties op het slachtoffer (e.g., Onderwaater, 2021). Slachtoffers, op
hun beurt, hebben, naast een volwassen hertaxatie en ontschuldiging, mogelijk ook langs hun
leunen op destructief gerechtigde aanspraak te gaan (e.g., Van der Meiden, 2020). Als slacht-
offers spelen zij “het juiste script, maar met de verkeerde spelers" (Hargrave et al., 2005, p.
101). Aldus psychotherapeut Schouten (2022) in zijn boek Traumaseksualiteit, verworden
jongens die slachtoffer zijn van kindermisbruik “mannen tussen slachtoffer- en daderschap”
(hoofdstuk 8). Zij hebben los te komen van “de ban van de dader” (p. 195). Zij hebben in
eerste instantie weer “loyaal aan zichzelf” te worden, in plaats van primair aan de dader (p.
196-203). Zij hebben een scheiding aan te brengen tussen de emotionele band die zij als kind
ervoeren met de ouder of volwassene en de seksuele band die de pleger ervan maakte (p. 214-
216). Vanuit contextueel oogpunt maakt dit meerzijdige partijdigheid extra belangrijk. Er is
namelijk sprake van ontische verbondenheid, maar tegelijkertijd van een zeer onbetrouwbare
menselijke orde (Meulink-Korf & van Rhijn, 2005, p. 179). Door zelf-afbakening, bevorderd
16
door meerzijdige partijdigheid, echter, kan het slachtoffer zich mogelijk bevrijden van het
destructieve gedrag van de dader; en door opnieuw passend te geven, krijgt het slachtoffer
ook weer “voeten onder de grond” (Heyndrickx et al., 2022, p. 175). Juist door de “polarisatie
van Zelven” kan de dialoog plaatsvinden tussen betrokkenen (Boszormenyi-Nagy & Krasner,
1986, p. 95). Inzicht in meerzijdige partijdigheid in die polarisatie raakt dus de kern van het
contextuele gedachtegoed en het hart van de dader-slachtoffer dynamiek bij seksueel misbruik.
Samengevat, seksueel misbruik behelst als contextueel therapeut het werken met dynamieken
van dader en slachtofferschap (e.g.,Steele et al., 2017; Meulink-Korf & van Rhijn, 2005). De
contextuele grondhouding meerzijdige partijdigheid kan hierin een belangrijke rol spelen om
alle betrokkenen recht te doen (e.g., Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). Het begrip meer-
zijdige partijdigheid is eerder verkend via de dimensies (Heyndrickx et al., 2022), escalaties
(Dillen, 2004), en middels een analyse van Nagy’s sessies (Van der Meiden et al., 2019).
Echter, het ‘hoe in de contextuele praktijk’ is nooit geëxpliciteerd. Dit onderzoek richt zich
daarom op meerzijdige partijdigheid zoals dit door contextueel therapeuten wordt toegepast.
17
ANALYSE EN RESULTATEN
1. Wat is meerzijdige partijdigheid aldus Nagy’s contextuele therapie?
Deze deelvraag is beantwoord in bovenstaand theoretisch kader. Samengevat is meerzijdige
partijdigheid een grondhouding, methodische hoeksteen en een proces dat recht doet aan alle
betrokkenen. In haar geschiedenis is het begrip meerzijdige partijdigheid vanuit een aantal
hoeken gedefinieerd. Bijvoorbeeld, vanuit een aantal werkprincipes (Boszormenyi-Nagy &
Krasner, 1986; Goldenthal, 1994; Hargrave, 2005) naar een uitleg via escalaties (Dillen,
2004), observaties (Van der Meiden et al., 2019) en dimensies (Heyndrickx et al., 2022).
Verder dan het benoemen dat er sprake is van lineariteit in het therapeutisch werken
(Meulink-Korf & van Rhijn, 2005, p. 133) komt de contextuele literatuur echter niet.
Daarom verkent dit onderzoek wat er voorbij “het installeren van meerzijdige partijdigheid”
(Heyndrickx et al., 2022, p. 122-123) volgt. Hoe wordt meerzijdige partijdigheid toegepast?
2. Hoe passen contextueel therapeuten meerzijdige partijdigheid toe in het werken met
daders en slachtoffers van seksueel misbruik?
Uit de axiale codering van data ontstaat het beeld dat meerzijdige partijdigheid in drie vormen
wordt toegepast door contextueel therapeuten: als een therapeutisch begeleidingsproces, een
leerproces bij cliënten en als instrument voor de navigatie van het recht doen aan alle partijen.
Bevinding 1: Meerzijdige partijdigheid als therapeutisch begeleidersproces
Meerzijdige partijdigheid wordt door respondenten unaniem als een proces beschouwd. De
gesproken contextueel therapeuten zien zichzelf als “een procesbewaker” (R8:393-406). Als
doel werd daarbij vermeld dat contextueel therapeuten hun cliënten willen helpen “hun eigen
betekenis te ontwikkelen over het elkaar rechtdoen” (R9:95-99). Acht begeleiderstaken, naast
het verkrijgen van een mandaat, zijn vanuit de axiale codering gedestilleerd: informeren,
inspireren, reflecteren, interesseren, engageren, inviteren, confronteren en dialogiseren.
Opgemerkt moet worden dat de gevonden fases mogelijk dynamischer zijn dan ze op het
eerste gezicht lijken. Zoals bij de presentatie in de focusgroep werd geroepen: “het eerste wat
bij mij naar boven kwam is dat ik zo nu en dan ook weleens oversteek” (FG:399-403). Een
ander zei: “ik denk dat ik crosslings door dat hele cirkeltje heenga” (FG:421-422). Verder
werd door een respondent ook gesteld: “ik haat protocollen; daarmee maak je iemand tot
object namelijk” (R12:138-144). Respondenten stellen dus dat meerzijdige partijdigheid –ook
als proces– dynamisch is en “compleet, iedere keer weer, inschattingswerk” (R12:166-167).
In onderstaande worden de fases en begeleiderstaken die in de data zijn gevonden, geschetst:
Het mandaat
18
Een mandaat is aldus respondenten belangrijk “om te kunnen confronteren, om stil te mogen
staan bij pijn en schade” (FG:404-421). Hieronder valt de behandelovereenkomst (R1:635-
638) maar ook het benoemen van “spelregels” (R4:602-614). Zie meer details: bijlage 5.5.
Informeren
Deze fase betreft het expliciet informeren van de cliënt over de meerzijdig partijdige houding
van de therapeut. Uitleg gebeurt wel wanneer dit aansluit bij de leerstijl (R11:44-51) of het
intelligentieniveau (R1:295-300) van cliënten. Het merendeel van respondenten geeft echter
aan de term ‘meerzijdige partijdigheid’ niet te vermelden (R4:100-103; R5:9-17; R8:230-231;
R10:82-94; R13: 81-90): “Nee, die term gebruik ik helemaal nooit; want mensen zijn nooit
geïnteresseerd in de methodiek” (R5:9-17). En “als ik het ga uitleggen, dan doe ik een appèl
op de tweede dimensie, op de binnenkant, op het denken, maar dat wil ik niet” (R12:68-81).
Bovendien is de term “niet algemeen bekend” (R4:204-206) en “werkt de contextuele taal
ook bijna niet bij mensen die al met zoveel verwarring van doen hebben” (FG:210-216).
Verder wordt gesteld dat associaties van cliënten vaak een vermelding in de weg staan:
“Meerzijdige partijdigheid, dat lijkt zo op partijdig zijn en klinkt ook zo
van: je bent voor of tegen iemand. Zo voelen mensen dat. Wat als we als
therapeuten zeggen ’ik ben meerzijdig betrokken’?” (R7:614-622)
Inspireren
Alle respondenten geven aan dat zij hun cliënten middels hun meerzijdige partijdigheid
inspireren. Ten eerste doen zij dit met een grondhouding: “Kijk, mensen moeten het idee
hebben, je hebt het goed met ons voor” (R1:265-266)”. Ten tweede gebruiken zij het
contextuele gedachtegoed: “Ik ben continue nieuwsgierig, ook naar de ouder achter
destructief misbruikgedrag” (R14:153-162). En: “Elk mens geeft, ook al is dat niet
passend” (R5:17-24). Ten derde inspireren contextueel therapeuten met een voorbeeldrol:
“Ik kan het ook wel tegen cliënten zeggen als ik voel dat ik mijn meerzijdige
partijdigheid verlies: ‘oh, volgens mij ben ik niet meer helemaal objectief; is het
goed dat we een ander moment verder gaan met ons gesprek? Hier heb ik zelf
nog wat in te doen.’ Met dat zichtbaar zijn pak ik mijn verantwoordelijkheid.
Soms is dat ook bijna wel een therapeutische interventie. Dat ik daar verant-
woording voor neem, dat is een soort van voorbeeldgedrag.” (R4:243-253)
Andere voorbeelden van voorbeeldinterventies zijn verder in bijlage 5.7 te lezen.
Reflecteren
Alle gesproken contextueel therapeuten geven aan dat zij in hun behandeling het situationele
en relationele onrecht allereerst –zo feitelijk en precies mogelijk– boven tafel willen krijgen:
19
“Nou, ik denk dat als een cliënt bij je komt, dat je dan als eerste als therapeut erkenning
geeft voor onrecht wat niet had mogen gebeuren. Natuurlijk. Dat als eerste. En dan kan
je natuurlijk verder uitbouwen. Als je wel zeker weet dat er ook onrecht geweest is hè?
Want dat moet je natuurlijk wel eerst heel erg goed uitvragen.” (FG:223-227)
Meer voorbeelden van het uitvragen zijn in bijlage 5.8 uitgewerkt.
Interesseren
Respondenten benadrukken het belang van het verhaal-in-het-verhaal (e.g., R10:153-166):
“Soms zie ik mezelf als een vroedvrouw; ik laat het verhaal geboren
worden. Dan gaat het verhaal de wereld in: wie is er nog meer? Wat is
het verhaal van de ander die daar invloed op heeft gehad?” (R11:67-73).
Respondenten geven aan dat verbreding van het perspectief van betrokkenen nodig is omdat
seksueel misbruik impact heeft op het hele familiesysteem, naast de dader en slachtoffer zelf
(e.g., R13:121-127). Het direct benoemen van betrokkenen (R7:86-97; R9:514-535) is een
strategie die respondenten hanteren. Ook kan een genogram getekend worden (R3:73-76;
R7:76-86; R8:189-198; R14:471-474). Daarmee kan je cliënten vanuit het perspectief van
bijvoorbeeld “de ouders” laten kijken (R7:200-213). Zoals één contextueel therapeut dit
verwoordt: “Door de ogen van de kinderen, hoop ik dat die van de ouders geopend worden”
(R7:461-475). Ook geven de gesproken contextueel therapeuten aan dat zij vragen stellen als:
“Goh, wat weet jij over de geschiedenis van je ouders? Of wat weet je over hoe dat bij hen
thuis ging?” (R6:143-154). Op die manier kan “mildheid” (R7:134-147) ook de kamer binnen
komen wandelen. Meer gehanteerde strategieën en voorbeelden zijn in bijlage 5.9 te vinden.
Engageren
Deze fase van meerzijdige partijdigheid als proces betreft het exploreren van het netwerk van
de cliënt. Daarin ligt de focus op het ontdekken van verloren gegane relationele “wortels”
(R9:398-418) en “hulpbronnen” (R7:298-319). Respondenten geven vier strategieën aan. Ten
eerste vindt engageren verbaal plaats middels “circulaire vragen” (R14:187-209) over (groot)
ouders, kinderen of over broers en zussen (R6:417-427; R13:108-117). Ten tweede geven
respondenten aan dat zij het bredere familiesysteem visueel maken, bijvoorbeeld met een
genogram (e.g., R7:319-330; R8:198-201; R10:111-118). Ten derde geven respondenten aan
dat zij ruimtelijk werken, bijvoorbeeld door over “poppetjes die niet op tafel welkom zijn” uit
te vragen (R14:213-231) of “deze naar huis mee te geven” (R4:346-353). Ten vierde gaven
respondenten aan fictief, met verbeelding en imaginatie, te werken, zoals met stoelenwerk:
“Op kantoor heb ik meerdere stoelen aan tafel, en dan kan ik zeggen,
zeker als de dader er niet bij is: goh, stel je nou voor dat Piet, de dader,
hier zit, wat zou je dan tegen hem willen zeggen?’ Dat je het op die
manier voor mensen een beetje maakt alsof Piet er wel is.” (R1:914-929)
20
Zie voor andere voorbeelden bijlage 5.10.1 (verbaal), 5.10.2 (visueel) en 5.10.3 (ruimtelijk).
Inviteren
Deze fase gaat over het direct uitnodigen van relevante betrokkenen. Immers, “wanneer het
gesprek met het individu start, is er altijd een ander, een beschuldigde, bij betrokken” (R2:
149-170). Contextueel geschoolde therapeuten met psychotherapeutische kwalificaties, geven
aan dat zij dader en slachtoffer soms in de kamer te zetten, maar dat dit wel “timing en voor-
bereiding vraagt” (R4:163-164) omdat er levenslange schade kan zijn ontstaan (R4:168-179).
Alle respondenten geven verder aan dat zij, indien een ontmoeting passend is, eerst een
betrouwbaar persoon zoals een oom of tante uitnodigen (R1:999-1001). Dit is “om die
overbrugging te maken” (R4:581-586). En “vaak, zeker als het binnen familie is, merk je dat
het slachtoffer ergens gaandeweg ineens iets positiefs gaat vertellen over de dader.” (R6:284-
293). Er wordt verder gesteld dat “een intergenerationele ontmoeting, tussen ouders en kind,
lastiger is dan wanneer het leed binnen dezelfde generatie plaatsgevonden heeft” (R4:168-
179). Zie ook bijlage 5.11 voor meer voorbeelden, uitnodigingsbrieven en opmerkingen.
Confronteren
In deze fase gaat het over het confronteren van de persoon met diens dader of slachtoffer-
identiteit (e.g., R4:481-496; R5:71-79; R7:125-129; R14:347-373). Jegens daders wordt
benadrukt dat het tegen onpartijdigheid aan schuurt, maar met behoud van eigen mening: “de
rechter vindt u strafbaar, maar ik hoef u niet nog eens een keer te gaan straffen” (R1:68-74).
Daarbij wordt gesteld dat bij de dader “het ethisch besef over de ongelijkwaardige (seksuele)
relatie” en verantwoordelijkheid voor “het lange termijneffect voor de gevoelswereld van de
ander” centraal staat (R1:35-360). Richting slachtoffers van seksueel misbruik wordt het
ingewikkelder: "het gaat niet om de daad an sich, maar vooral over de machtspositie terwijl
die ander ook je vader is” (R1:287-295). In bijlage 5.12 wordt dit ook verder uitgewerkt.
Dialogiseren
In deze fase staat “het zorg dragen voor een eerlijke dialoog” (R2:252-253) centraal. Het gaat
om “de balans in beweging zetten door ieder zijn verhaaltje en de betekenis daarvan te laten
vertellen” (FG:98-95). Ter illustratie: “Dan vraag ik die ander bijvoorbeeld: Goh, wat vind je
hiervan? En zou je er ook iets over willen zeggen? Je hoeft het daar niet mee eens te zijn”
(R1:191-193). Drie focuspunten worden door meerdere respondenten genoemd. Ten eerste
wordt “het verwoorden van de schade en wat dit voor bijvoorbeeld een dochter betekend
heeft” vermeld (R8:201-210). Want, zoals een ander aanvult, “delen is helen” (R1: 1275).
Ten tweede wordt het verlangen aangesproken (R6:194-228; R6:360-363; R13:346-358)
want “verlangen is toekomst en het kompas van therapie” (R12:299-318). Ten derde wordt
naar de cliënt’s actiebereidheid gevraagd, de wil er iets aan te doen (e.g., R1:1041-1051).
21
Verder vermelden meerdere respondenten dat zij onderwijl regelmatig checken bij cliënten of
zij ook aldus hen meerzijdig partijdig “genoeg” zijn (R12:299-318). Ook geven respondenten
aan dat zij hun eigen focus ook bevragen: “geef ik beiden genoeg aandacht”? (R10:173-181).
Visueel: meerzijdige partijdigheid als therapeutisch begeleidersproces
Onderstaand zijn de fases, gevonden via de analyse van de data, bijeengebracht. Het figuur is
ook besproken in de focusgroep, alwaar het dynamische karakter werd benadrukt (zie boven).
Figuur 1: Procesfases van meerzijdige partijdigheid in de contextuele therapie
Bevinding 2: Meerzijdige partijdigheid als een leerproces bij cliënten
Naast meerzijdige partijdigheid als begeleidingsproces, zien respondenten ook dat meerzijdige
partijdigheid bepaald wordt door de inzet van cliënten. Meer specifiek hebben daders en slacht-
offers van seksueel misbruik zich “stapsgewijs over de brug naar elkaar toe te bewegen” (R9:
765-779). Immers, “misschien zijn ze allebei wel evenveel slachtoffer” (FG:169-175). En ook
zitten beiden “misschien wel vast in hun slachtoffer-dader gevoel” (R7:521-541). Dit beeld
werd wat betreft de overlap tussen daders en slachtoffers breed gedragen (e.g., R7:200-213;
R8:90-97; R11:338-356; R12:84-94). Zoals wordt gesteld: “als jij vraagt naar of ik ook met
daders werk, suggereren we dat er een heel duidelijke scheidslijn is tussen dader en slachtoffer,
terwijl eigenlijk zou je dat ook veel breder kunnen zien, want slachtoffers zijn ook soms daders
en daders zijn ook slachtoffers” (R4:58-65). En zoals bij de focusgroep wordt gezegd: “Wat mij
betreft verschillen de reizen van daders en slachtoffers, maar je steekt ze eigenlijk misschien,
als het een lijn of cirkel is, wel op een ander punt in” (FG:193-199). Vanuit de analyse van de
data zijn zes leerlijnen, metaforische landbruggen, tussen dader en slachtoffer, gedestilleerd:
22
Leerlijn 1: van monoloog naar dialoog
In de begeleiding van zowel slachtoffers als daders is het “de kunst dat de één de ander niet
doodlult met zijn verhaal” (R1:866-872). Immers, “het mag wel een terecht verhaal zijn, maar
het moet niet een klaagzang worden” (R1:1024-1030), zelfs als dat wel verklaarbaar is omdat
“er door de jaren heen zijn zoveel verhalen ontstaan zijn waardoor iemand helemaal in zijn
monoloog zit” (R2:193-199). Dan moet je “iemand eventjes vertragen, stopzetten en de ander
de kans geven om iets te zeggen” (R1:866-872) zodat cliënten “elkaar weer zien, na zich ja-
ren ingegraven te hebben” en dus “elkaar weer leren vertrouwen in de dialoog” (R2:526-536).
Leerlijn 2: van object/ding naar subject/mens
Meerdere respondenten vermelden dat “zodra een dialoog ontstaat, dat dan het gevoel van
object sowieso wegvalt; je wordt dan allebei een subject” (R4:207-213). Want “slachtoffers
zijn bij misbruiksituaties verdingelijkt voor de behoefte van een ander” (R5:194-195). Anders
gezegd, “het onrecht is dat je als slachtoffer tot object gemaakt wordt” (R4:207-213). Zowel
de dader als het slachtoffer hebben elkaars menselijkheid recht te doen (zie ook bevinding 3).
Leerlijn 3: van destructief naar constructief
Respondenten geven aan dat het belangrijk is dat “een gesprek ook een constructief gesprek
wordt, ook al kan je dat niet afdwingen” (R4:198-200). Een andere respondent geeft aan dat
die bezig is met “in hoeverre het dader’s ethisch besef verschuift van leunen op destructief
recht en destructief gedrag naar of hij ook op basis daarvan constructief gedrag kan vertonen
door erkenning te geven aan het slachtoffer” (R12:332-346). Aldus geven contextueel
therapeuten aan “het destructief gedrag te boetseren en te verschuiven naar constructief
gedrag” want “dat is absoluut voorwaardelijk voor een wederzijdse dialoog” (R12:351-367).
Leerlijn 4: van identiteit naar loyaliteit
Verschillende respondenten geven aan dat “het niet altijd makkelijk is om iemand uit die
klaagrol over de ander te halen” (R1:513-516). Immers, “gek genoeg, je kan er ook verslaafd
aan raken, dat je je hecht aan je eigen onrecht. Je bevrijden van jouw eigen onrecht is voor
mensen erg lastig omdat ze hun hele identiteit vaak vasthangen aan hun zelfbeleefde onrecht”
(R12:367-381). Aldus, “voorzichtig proef je: hoe zit het met de loyaliteiten?” (R9: 337-355).
En zo beseft de cliënt dat die “diens destructieve parentificaties, diens uitvergrootte kwali-
teiten als kind” tevergeefs heeft ingezet voor “het evenwicht binnen het gezin” (R8:141-147).
Leerlijn 5: van kinderlijk naar volwassen
Contextueel therapeuten uit het onderzoek geven aan dat zij gelijkwaardige communicatie
bevorderen (e.g., R9:656-668). Maar dan is wel een volwassen houding nodig. Bijvoorbeeld:
23
“Als iemand heel kinderlijk in de gevoelens van een ander duikt, dan ga ik naar
een stukje bewustzijn. En ik vraag: Is deze reactie vanuit de volwassene of is dat
vanuit de kleine? Zo kom je meer in dat volwassen gebied.” (R11:211-213)
Leerlijn 6: van ontkenning naar erkenning
Het kan lastig zijn om het onrecht te erkennen. Immers, als slachtoffer kan dat “te groot
voelen; dat je weer opgeslokt wordt door de situatie; opnieuw in de onmacht zit van de
situatie” (R9: 514-535). Daarbij helpt het niet wanneer “ouders niet achter hun kind gaan
staan wanneer hen over het misbruik wel verteld is” (R8:329-333). Goed aandacht besteden
aan erkenning is belangrijk voor respondenten, want “erkenning moet geen losse flodder
zijn” (R1:316-320). Maar “erkenning geven aan zowel dader als slachtoffer blijft wel heel
ingewikkeld” (R1: 348-349). Immers, “ik probeer te zien of de persoon sterk genoeg is om
de werkelijkheid te erkennen; zo niet, wanneer de draagkracht niet groot genoeg is voor de
draaglast, kom je niet verder” (R9:533-538). Overigens wordt genoemd dat persoonlijk-
heidsproblematiek ook een begrenzing kan opleveren (zie bijlage 5.2 met verwijzingen).
Visueel: meerzijdige partijdigheid als leerterrein voor cliënten
Onderstaand is de dader-slachtofferbrug en contextuele leerlijnen voor cliënten samengevat.
Figuur 2: De brug van dader en slachtofferschap met contextuele leerlijnen
Bevinding 3: Meerzijdige partijdigheid als een navigatie-instrument
Contextueel therapeuten geven unaniem aan dat zij meerzijdige partijdigheid ook als een
navigatie-tool zien om “niet in de strijd met of van hun cliënt te komen” (R8:393-406). Ze
24
verstaan het als een “instrument” (FG:62), een “tool” (R9:157) en “hulpmiddel” (R6: 133-
138). Het helpt therapeuten de “ethische verbinding” (R10:261-268) met beide kanten te
houden. Immers, slachtoffers kunnen te maken krijgen met secundair trauma. Zo wordt het
slachtoffer bijvoorbeeld niet geloofd door de eigen relationele context (R4:126-133; R5:202-
209). Bij een dader kan ook vijandigheid ontstaan –en zeker ook ten koste van diens belang:
“Bij een politiemelding ontstaat er een enorme partijdige houding van alles wat
eromheen zit. Politie, Veilig Thuis, de reclassering. Allemaal gaan ze direct op
het vinkentouw. Zo van: En die dader, die moet gestraft worden!” (R1:96-167)
Aldus, meerzijdige partijdigheid zorgt ervoor dat je recht doet aan zowel daders (e.g., R8:
393-406) als slachtoffers (e.g., R2:654-658). Vanuit de data zijn via de axiale codering drie
spanningsvelden gedestilleerd die meerzijdige partijdigheid extra complex kunnen maken.
Spanningsveld 1: De schade erkennen versus voorkomen hertraumatisering bij het slachtoffer
Contextueel therapeuten geven aan dat zij aan de ene kant de “schades willen benoemen” van
het slachtoffer (R2:654-658). Ze willen “ruimte maken om het geleden onrecht taal te geven”
(R4:436-458). Aan de andere kant, echter, geven respondenten ook aan dat zij hun cliënt niet
willen hertraumatiseren met te veel aandacht voor de dader (R5:210-218; R9:796-810). Want:
“Je ziet dat er heel vaak veel angst is bij slachtoffers om de dader.
Angst om opnieuw slachtoffer te worden van een persoon. Zij hebben
dan last van dissociatie, herbelevingen en flashbacks.” (R4:168-179)
Spanningsveld 2: Het ontschuldigen versus het verantwoordelijk houden van de dader
Contextueel therapeuten geven aan dat zij bij slachtoffers op zoek zijn “waar mogelijk
ruimte zit om te zien dat de dader ook vaak schade heeft” (R6:265-278). Immers, vaak ligt
“de veroorzaker van het kwaad over meerdere generaties” (R1: 768-776). Ook kan gelden:
“mijn vader niet schreeuwde omdat ík persoonlijk fout was, maar hij schreeuwde omdat
die oorlog in hem zat” (R11:359-363). Of “een man kreeg een pornoverslaving omdat zijn
vader ook porno zat te kijken waar zijn kinderen bij zaten” (R8:287-308). Ook is “niemand
voor z’n plezier een klier, dus de vraag is, waarom hij zijn verantwoordelijkheid niet heeft
kunnen nemen?” (FG:169-175). Aan de andere kant, respondenten geven ook aan dat “een
dader natuurlijk ook een slachtoffer is, maar dat hij geen dader hoeft te worden; want daar
zit verantwoordelijkheid tussen” (R5:267-292). En in dezelfde redeneerlijn wordt gezegd:
“Zonder dat ik het weg wil maken, maar het is lang niet altijd helpend om bij een
confrontatie ook bij het slachtofferschap van de dader stil te staan. Want daardoor
gaat hij ook weg van de verantwoordelijkheid van de eigen daad.” (R4:481-496)
Spanningsveld 3: Daders en slachtoffers in hun verbondenheid veroordeeld tot elkaar?
25
Contextueel therapeuten geven ook aan dat daders en slachtoffers mogelijk tot elkaar ver-
oordeeld zijn door hun verstrengelingen (e.g., R1:300-302, R4:58-65, R7:220-252, R9:845-
850, R12:390-405). Daders en slachtoffers hebben elkaar nodig én hebben elkaar los te laten.
Immers, “als je in haat naar de ander blijft hangen, dan haat je voor een stuk ook delen van
jezelf” (R12:390-405). Ook “is het een beetje een filosofische vraag” want “wanneer ben je
nou dader en wanneer niet?” (R13:387). Immers, “we zijn allemaal dader en slachtoffer; we
zijn allemaal belast; het is onderdeel van ons menszijn” (R4:257-269). Er wordt gesteld dat
meerzijdige partijdigheid er is om “de dader subject, mens te laten blijven; want als er geen
mens meer is, dan is de wederkerigheid weg” (R12:168-174). En ook werd gezegd: “als ik de
dader tot ‘een het’ maak, dan doe ik niet aan zelfvalidatie” (R9:656-668). Immers, “een
slachtoffer moet weer proberen zijn ‘ik’ terug te vinden; en dat kan alleen maar door het
aangezicht van de ander, ook al is die dader” (R12:94-101). Per slot van rekening, geven
respondenten aan, kunnen onze “interne delen, de familiestructuren in onszelf, heel erg
destructief zijn” (R4:300-307). Er moet dan ook sprake zijn van “innerlijke meerzijdige
partijdigheid” (R11:155-169). Er is sprake van “een internal family system” (R4:436-458).
Die zijn door slachtoffers “geïnternaliseerd en geïncorporeerd” (R12:390-405). Immers, de
dader is bij veel slachtoffers ook verinnerlijkt: “In de verloren seconde wordt jouw hele
systeem in de war geschopt; iemand anders neemt als het ware jouw systeem over; dat is de
dader in je; en dat moet dan helemaal weer losgekoppeld worden” (R8:263-271). De “loya-
liteit heeft nu bij diegene zelf te liggen, dus niet langer bij de dader” (R5:175-187). Immers:
“Mijn ervaring is dat cliënten die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik
vaak ook heel boos zijn op hun eigen lichaam. Want opwinding vindt plaats, ook
al word je misbruikt. Dat voelt als een verraad van het eigen lichaam. Door hun
lichaam de aandacht en zorg te geven, te ontschuldigen, met bodymelk bijvoor-
beeld, haal je de schuld van het lichaam af.” (FG:283-290 en FG:315-321)
Vergelijkbaar met hoe het slachtoffer de dader mogelijk “geïnternaliseerd en geïncorporeerd”
(R12:390-405) heeft, zo heeft de dader ook een slachtoffer in zich. Zo wordt dan ook gesteld:
“Bij daderschap zit er ook een rouwproces onder, hè? Ook die moet door zijn eigen
rouw heen. Wat je verdorie in anderen aangedaan hebt! Kijk, en als de dader zelf ook
slachtoffer is geweest, tja, dan moet dat ook nog een plekje krijgen.” (R1:978-988)
Kortom, zoals een respondent stelt: “je bent pas mens in verbinding” (R9:377-385) ondanks
“de schade die jij daarin hebt opgelopen aan iemand uit jouw omgeving” (R2:526-536).
Visueel: meerzijdige partijdigheid als instrument bij spanningsvelden in seksueel misbruik
Onderstaand zijn verschillende procestaken, gevonden door analyse (zie bijlage 4), uniek bij
seksueel misbruik, samengebracht. Deze kunnen leiden tot de drie geschetste spanningsvelden.
26
Figuur 3: Illustratie spanningsveldpunten bij daders en slachtoffers van seksueel misbruik
27
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
Conclusie
De vraag van dit onderzoek is: Hoe geven contextueel hulpverleners concreet vorm aan
meerzijdige partijdigheid jegens daders en slachtoffers van seksueel misbruik? Contextueel
therapeuten geven aan dat zij meerzijdige partijdigheid als een alom aanwezige grondhouding
verstaan, in lijn met de contextuele literatuur (e.g., Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986;
Goldenthal, 1994; Hargrave & Pfitzer, 2005). Het begrip meerzijdige partijdigheid wordt
daarbij niet vaak expliciet gemaakt voor de cliënt. En toch lijkt uit de axiale codering van de
data het beeld te ontstaan dat meerzijdige partijdigheid op drie manieren toegepast wordt: (1)
als een therapeutisch begeleidersproces met fases, (2) als leerproces bij cliënten en (3) als een
navigatie-instrument om ervoor te zorgen dat daders en slachtoffers beiden recht gedaan
wordt (Heyndrickx et al., 2022; Meulink-Korf & Van Rhijn, 2005; Van der Meiden, 2020).
Deelconclusie 1: Meerzijdige partijdigheid als therapeutisch begeleidersproces
Meerzijdige partijdigheid wordt door respondenten unaniem als een proces beschouwd. Dit is
als aanvulling op de originele bestaande ingrediënten vanuit de grondleggers (e.g., Boszorm-
enyi-Nagy & Krasner, 1986) en volgelingen (Goldenthal, 1994; Hargrave & Pfitzer, 2005).
De gedestilleerde fases zijn ook een aanvulling op de uitleg van meerzijdige partijdigheid
middels de dimensies (Heyndrickx et al., 2022) en escalaties (Dillen, 2004). Daarmee staan
de gevonden fases in de traditie van het zien van meerzijdige partijdigheid als een lineair
proces (e.g., Meulink-Korf & Van Rhijn, 2005). Acht begeleidersfases, naast het mandaat,
zijn gevonden: (1) het bewust juist wel of niet expliciet informeren van de cliënt over de
meerzijdig partijdige houding van de contextueel therapeut, (2) het inspireren van de cliënt
met een grondhouding, het contextuele gedachtegoed en voorbeeldgedrag, (3) het reflecteren
op het situationele en relationele onrecht en de schade, (4) interesseren van de cliënt voor het
eigen verhaal en de intergenerationele bedding van hun eigen verhaal, (5) het bevorderen van
het engageren van de cliënt met diens relationele wortels en hulpbronnen (verbaal, visueel,
ruimtelijk of fictief met stoelenwerk), (6) inviteren (van dader of slachtoffer, direct of via een
betrouwbaar brugpersoon, tenzij er sprake is van teveel relationele schade) als voorbereiding
op (7) het confronteren van de cliënt met diens dader of slachtoffer-identificaties terwijl er
een verantwoordelijkheid bestaat voor andermans gevoelswereld en subjectiviteit en (8) het
dialogiseren in welk gesprek de schade, het verlangen en actie kunnen worden verwoord.
Met het in kaart brengen van dit contextuele begeleidersproces vanuit meerzijdige partijdig-
heid is gehoor gegeven aan de oproep tot een verdere theoretisering en explicitering van con-
textuele fases (Van der Meiden et al., 2017, p. 510) en werkpraktijk (Van der Meiden, 2020).
Deelconclusie 2: Meerzijdige partijdigheid als een leerproces bij cliënten
Naast meerzijdige partijdigheid als begeleidingsproces, is in dit onderzoek gevonden dat
respondenten meerzijdige partijdigheid ook bepaald zien door de inzet van cliënten. De
28
gesproken therapeuten geven aan dat er overlap is tussen daders en slachtoffers, vooral bij
situaties van seksueel misbruik. Dit is in lijn met de originele contextuele benadering inzake
“het tot monster maken van de ander” (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 232). Want
ook de dader hebben we alleen al om diens veronderstelde menselijkheid een therapeutische
relatie aan te bieden (Heyndrickx et al., 2022, p. 121). Uit de data zijn zes leerlijnen, ook wel
metaforische landbruggen, tussen dader en slachtoffer gedestilleerd: (1) van monoloog naar
dialoog, (2) van object/ding/het naar subject/mens/ander, (3) van destructief naar construc-
tief, (4) van het bewegen van identiteit naar het zien daarvan binnen de context van loyaliteit,
(5) van een kinderlijke naar een volwassen houding, (6) van ontkenning naar erkenning
(vanuit draagkracht de draaglast van in elk geval een deel van de werkelijkheid onder ogen
kunnen zien). Uit de data gehaalde leerlijnen sluiten het dichtst aan bij Nagy’s “polarisatie
van Zelven”, één van de drie voorwaarden voor dialoog (Boszormenyi-Nagy & Krasner,
1986, p. 95). Daarin staat zelfafbakening (wat is aan mij en aan de ander) en zelfvalidatie
(door elkaar passend te geven) centraal. Uit de analyse blijkt dat daders en slachtoffers van
seksueel misbruik de leerlijnen –ieder vanuit hun eigen beginpunt– mogelijk bewandelen.
Vanuit theoretisch oogpunt sluit dit aan bij het element van “alomvattendheid” van de cliënt
omdat alle dader en slachtofferdelen binnen het therapeutisch begeleidingsproces welkom
zijn en de ruimte krijgen (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 349; Schwartz, 2013).
Deelconclusie 3: Meerzijdige partijdigheid als een navigatie-instrument
Contextueel therapeuten geven unaniem aan dat zij meerzijdige partijdigheid ook als een
navigatie-tool zien om uit de strijd met de cliënt te blijven. Dit is in lijn met de contextuele
literatuur (e.g., Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 17; Michielsen et al., 2021, p. 148).
Een therapeut moet immers niet worden meegezogen in “een eenzijdige dader en slachtoffer-
polarisatie” (Heyndrickx et al., 2022, p. 98). Vanuit de data zijn via axiale codering specifiek
drie spanningsvelden gedestilleerd die een meerzijdig partijdige houding bij seksueel misbruik
complex kunnen maken: (1) de schade van het slachtoffer erkennen versus diens hertrauma-
tisering voorkomen, (2) het ontschuldigen van de dader versus deze verantwoordelijk houden
voor diens daden en (3) het veroordeeld versus verbonden zijn tussen daders en slachtoffers bij
misbruik. De gedestilleerde spanningsvelden pogen recht te doen aan het proces van zowel
dader als slachtoffer om elkaar recht te doen, in lijn met Boszormenyi-Nagy en Krasner (1986,
p. 348). Ook bevordert deze toepassing van meerzijdige partijdigheid het maken van een
hertaxatie die “van ogenschijnlijke monsters in het verhaal, mensen van vlees en bloed kan
maken” (Heyndrickx et al., 2022, p. 150), zelfs wanneer dit een ouder betreft (Goldenthal,
1948; Hargrave et al., 2005; Michielsen et al., 1998; Onderwaater, 1986; Savenije et al., 2018).
Mogelijk concretiseren geformuleerde spanningsvelden ook een paar “gevoelsbezwaren” die
contextueel therapeuten bij meerzijdige partijdigheid ervaren (Heyndrickx et al., 2022, p. 270).
Discussie
Beperking externe validiteit onderzoeksresultaten
29
De Achilleshiel van dit onderzoek is dat een derde van de gesproken contextueel therapeuten
niet ook met daders van seksueel misbruik hebben gewerkt of werken. Dit maakt bevindingen
inzake daders mogelijk beperkt valide. Hoogstens weerspiegelen deze aldus de perceptie van
respondenten. Wanneer de respondentengroep groter was geweest, waren deze respondenten
bij de selectie uitgesloten, maar dat in dit onderzoek doen, zou een te kleine respondenten-
groep opgeleverd hebben. Dus is daar niet voor gekozen. Bovendien hadden contextueel
therapeuten met andere registraties, zoals trauma of psychotherapeut, weliswaar soms ook
beperkt, maar toch zeker wel ervaring in de behandeling van daders van seksueel misbruik.
Onderzoeksbevindingen zijn ook gekleurd doordat respondenten aangeven veel andere
doelgroepen in hun praktijk te zien, dus ook vandaaruit te praten (zie ook bijlage 1 met
kerndata). Ook gaven respondenten aan dat zij vaak andere methodieken integereren.
Hieronder vallen bijvoorbeeld systeemtherapie, trauma, EFT, EMDR, Gestalt en lichaams-
gerichte therapie. Die zienswijzes kunnen erin sluipen en de contextuele data ‘vertroebelen’
met invloeden van buitenaf. Aan de andere kant spreekt dit mogelijk ook voor de externe
validiteit omdat de fases herkenbaar zijn binnen meerdere behandelsettings en doelgroepen.
Een andere beperking van dit onderzoek is de hoge leeftijd van respondenten: de gemid-
delde en de mediaan leeftijd was beiden 59 jaar. Mogelijk heeft een dergelijk lange hulpver-
lenerscarrière ertoe gezorgd dat gesproken contextueel therapeuten hun eigen wijze en
eigenwijze werkstijl gevormd hebben. Dit bleek bijvoorbeeld uit het taalgebruik, welk,
theoretisch gezien, hier en daar ruim werd geïnterpreteerd. Zo werd er bijvoorbeeld
gesproken over het hebben van “ethische verbinding” (R10:261-268) of “meerzijdig
betrokken zijn” (R7:614-622) in plaats van over meerzijdige partijdigheid. Ook werd in
meerdere interviews over “innerlijke meerzijdige partijdigheid” bij de cliënt gesproken (e.g.,
R4:300-307; R11:155-169). Dit bleek mede geïnspireerd op lichaamsgerichte benaderingen
en traumabehandelingen (e.g., Schwartz, 2013; Steele et al., 2017). Maar ook contextueel
kent dit een oorsprong. Immers, “de psychische en sociale ontwikkeling zijn in wezen niet
van elkaar te onderscheiden” (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986, p. 95). Dus waarom zou
de therapeut een onderscheid maken tussen de houding van zichzelf als therapeut en die van
de cliënt welk diens “alomvattendheid” en dus zijn innerlijke delen leert aan nemen? Immers,
wanneer we het over de tweede dimensie hebben, is de vierde dimensie toch geïmpliceerd?
Voor de kennisoverdracht is theorietrouw echter des temeer gewenst. Immers, contextueel
therapeuten moeten meerzijdig partijdig zijn en die professionele houding aannemen omdat
familieleden veelzijdig op elkaar betrokken zijn. Dus vanwege dit existentieel gegeven
hebben therapeuten dat te doen. En dat is –theoretisch– een fundamenteel andere houding.
Verder moet gezegd worden dat de kaart niet het landschap is. Een theoretisch ‘kloppend’
proces kan namelijk een dynamische ontmoeting in de weg staan en de cliënt, zelfs tegen de
idee van de contextuele benadering in, juist verontmenselijken (e.g., FG:399-422; R8:446-
447; R12:138-144). Een laatste tekortkoming is dat de interviewleidraad net als de axiale
coderingen ook vooronderstellingen van de onderzoeker zelf en vanuit het onderzoeksveld
meebrengt. Ook al is nog zo goed mogelijk bij de data gebleven, zijn er verschillende rondes
van analyse en supervisie geweest, interpretaties zijn onvermijdelijk. De waarheid is in die
zin altijd onderweg. Bevindingen zijn dan ook –ondanks de dans tussen data en voort-
schrijdend inzicht met de “constant comparison method” – beperkt door het begrip van de
30
onderzoeker. Aan de andere kant lijken bevindingen soms duidingen, terwijl de terminologie
wel uit de data ontsproten is. Zo komt het idee van een brug tussen daders en slachtoffers uit
een interview (R7:765) en het idee van een lemniscaat uit de focusgroep (FG:547-550). Toch
blijft kwalitatief onderzoek beïnvloed door beelden van de onderzoeker (Baarda et al., 2021).
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek en de praktijk
Dit onderzoek nodigt uit tot het theoretisch en praktisch verder verkennen van Meulink-Korf
en van Rhijn’s (2005) lineariteitsbeginsel. Daarbij zou de verkenning van meerzijdige partij-
digheid als een proces centraal mogen staan. Dit onderzoek bouwt voort op de aanzet van
Heyndrickx en collega’s (2022) en Van der Meiden en collega’s (2017) eerste pogingen tot
het vernieuwd presenteren van de contextuele benadering. Zowel de fases als de leerlijnen en
de spanningsvelden zouden dieper uitgeplozen kunnen worden. Zo kunnen bijvoorbeeld de
43% gecodeerde fragmenten zoals gebruikt in Van der Meiden en collega’s (2017) analyse
gespecificeerd worden met behulp van de acht gevonden fases van meerzijdige partijdigheid.
Uiteraard kunnen de huidige bevindingen ook gevalideerd worden bij andere doelgroepen. En
ook kunnen bijvoorbeeld de drie spanningsvelden verder uitgewerkt worden. Verder is het
interessant om het signaal serieus te nemen dat het veelzijdige betrokkenheidsbegrip door
therapeuten in de praktijk intrapsychisch gemaakt wordt. Hoe verhoudt zich dat tot de strikt
theoretische contextuele interpretatie? En zou de houding van meerzijdige partijdigheid ge-
updated moeten worden? Een etnografisch onderzoek over dit spanningsveld is aanbevolen.
Verder wordt aangeraden om, op basis van de verschillende vormen van meerzijdige partijdig-
heid, de beroepsopleidingsrichtlijnen, specifieke vaardigheden en eindtermen aan te scherpen.
Tot slot: een persoonlijke noot
De titel van dit onderzoek stelt de vraag of daders en slachtoffers van seksueel misbruik “tot
elkaar veroordeeld” zijn. Uit dit onderzoek blijkt dat daar mogelijk sprake van is. Immers, in
zowel de schade als in de menselijkheid zijn dader en slachtoffers van seksueel misbruik in
hun innerlijke en relationele wezen met elkaar verbonden –of zij nu willen of niet, of zij dit nu
verdiend hebben of niet, of het nu eerlijk is of niet. Zij zijn net zo met elkaar verbonden als
dat de mensheid dat misschien ook wel is. Aldus, om grotere maatschappelijkere zaken van
dader en slachtofferschap aan te pakken, komt een contextuele hefboom vast goed van pas.
De gepresenteerde modellen in dit onderzoek dragen daar hopelijk aan bij in de begeleiding
van zowel daders als slachtoffers van seksueel misbruik, maar ook aan hen die daarbuiten
geëxploiteerd worden: dieren en toekomstige generaties, geslacht in de oorlog van onrecht.
31
Literatuurlijst
Notitie: Verschillende bronnen zijn zowel in het origineel als in vertaling geraadpleegd. Ze
zijn dubbel opgenomen zodat de teksten in de juiste bronnen teruggevonden kunnen worden.
Alon, N. & Omer, H. (2005). The psychology of demonization: promoting acceptance and
reducing conflict. Mahwah: Routledge.
Baarda, B., Bakker, E. C., Fischer, T., Julsing, M., & van Vianen, R. (2021). Basisboek
methoden en technieken: Kwantitatief praktijkgericht onderzoek op wetenschappelijke
basis. Groningen: Noordhoff Uitgevers.
Baljon, M. & Geuzinge, R. (2019). Echo’s van trauma: slachtoffers als daders, daders als
slachtoffers. Amsterdam: Boom.
Blauwendraad, A. (2022). Ik ben niet jij…en jij bent niet ik: contextuele leerlingbegeleiding
in de praktijk. Oirschot: Quirijn Praktijkboek.
Boeije, H. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Den Haag: Boom
Onderwijs.
Boszormenyi-Nagy, I. (1966). From family therapy to a psychology of relationships: Fictions
of the individual and fictions of the family. Comprehensive Psychiatry, 7(5), 408-423.
https://doi.org/10.1016/S0010-440X(66)80070-6
Boszormenyi-Nagy, I. (1987). Foundations of contextual therapy: Collected papers of Ivan
Boszormenyi-Nagy, MD. New York: Brunner/Mazel.
Boszormenyi-Nagy, I. (2020). Grondbeginselen van de contextuele benadering (6de druk).
Haarlem: De Toorts.
Boszormenyi-Nagy, I. & Framo, J.L. (1985). Intensive family therapy: theoretical and
practical aspects. New York: Harper & Row.
Boszormenyi-Nagy, I. & Krasner, B.R. (1986). Between give and take: a clinical guide to
contextual therapy. New York: Brunner/Mazel.
Boszormenyi-Nagy, I. & Krasner, B.R. (2020). Tussen geven en nemen: Over contextuele
therapie. Haarlem: De Toorts.
Boszormenyi-Nagy, I., & Spark, G. M. (1984). Invisible loyalties: reciprocity in
intergenerational family therapy. New York: Brunner/Mazel.
Boszormenyi-Nagy, I. & Ulrich, D. (1981). Contextual Family Therapy. In A.S. Gurman &
D.P. Kniskern (Eds.), Handbook of Family therapy (p. 159-187). New York:
Brunner/Mazel.
Centrum Seksueel Geweld. (2023). Jaarverslag Landelijk netwerk Centrum Seksueel Geweld
2021. Geraadpleegd op 1 mei 2023, van https://centrumseksueelgeweld.nl/wp-
content/uploads/2022/11/Jaarverslag-Centrum-Seksueel-Geweld-2021.pdf
Charmaz, K. (1990). ‘Discovering’ chronic illness: Using grounded theory. Social Science
and Medicine, 30(11), 1161– 1172. https://doi.org/10.1016/0277-9536(90)90256-R.
Charmaz, K. (2006). Constructing grounded theory: A practical guide through qualitative
analysis. London: Sage
Dijkgraaf, R. & Gennip, K. van (2023). Elkaars wensen en grenzen herkennen, erkennen en
respecteren: Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en
32
seksueel geweld. [Rapport] Ministerie van Algemene Zaken. Geraadpleegd op 1 april
2023, van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/01/13/bijlage-1-
nationaal-actieprogramma-aanpak-seksueel-grensoverschrijdend-gedrag-en-seksueel-
geweld-januari-2023
Dillen, A. (2004). Ongehoord vertrouwen. Ethische perspectieven vanuit het contextuele
denken van Ivan Boszormenyi-Nagy. Apeldoorn: Garant.
Ducommun-Nagy, C. (2008). Van onzichtbare naar bevrijdende loyaliteit. Leuven/
Voorburg: Acco.
Eerenbeemt, E.-M. van den & Oele, B. (1987). De contextuele therapie: Verdiende vrijheid.
In J. Hendrickx, F. Boeckhorst, T. Compernolle & A. van der Pas (Eds.) Handboek
gezinstherapie deel 1 (p. 1-24). Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu van Loghum.
Fonds Slachtofferhulp (2020). Cijfers seksueel misbruik Nederland. Fonds Slachtofferhulp.
Geraadpleegd op 1 mei 2023, via https://fondsslachtofferhulp.nl/statistieken-cijfers-
seksueel-misbruik-nederland/#:~:text=Aangiftebereidheid%20seksueel%20misbruik
%20in%20Nederland&text=Omdat%20een%20slachtoffer%20zich%20schaamt,of%20zel
fs%20helemaal%20niet%20%E2%80%93%20gemeld.&text=*%20Met%20'acute%20fase
'%20wordt,7%20dagen%20na%20het%20incident.
Glaser, B.G. & Strauss A.L. (1967). The discovery of grounded theory: strategies for
qualitative research. Chicago: Aldine.
Goedhart, M. & Choy, J. (2011). Multifocus: de kracht van verbinden. Venlo:
Mutsaersstichting.
Goldenthal, P. (1993). Contextual Family Therapy: Assessment and intervention procedures.
Sarasota: Professional Resource Press.
Goldenthal, P. (1996). Doing Contextual Therapy. An Integrated Model For Working with
Individual, Couples, and Families (1st ed.). New York/London: W.W. Norton &
Company.
Govaerts, J.-M. (2020). Hechtingsproblemen in gezinnen: Integratie van de hechtingstheorie
in het systeemtherapeutische model (7de druk). Lannoo Campus.
Hargrave, T. (1994). Families and Forgiveness. Healing wounds in the Intergenerational
Family. New York: Routledge.
Hargrave, T.D. (2001). Forgiving the devil: coming to terms with damaged relationships.
Phoenix: Zeig, Tucker & Theissen Publishers.
Hargrave, T., & Pfitzer, F. (2003). The New Contextual Therapy: Guiding the Power of Give
and Take. New York: Brunner-Routledge.
Hargrave, T.D. & Pfitzer, F. (2005). Ontwikkelingen in de contextuele therapie. De kracht
van geven en nemen in relaties. Den Haag: Acco.
Heyndrickx, P., Loof, L. de, Knip, R., Herck, A. van & Klaveren, W. van (2022). Handboek
Contextuele Hulpverlening: op verhaal komen in dialoog. Kalmthout: Peltmans.
Hoogeveen, C., Hordijk, S. & Jongepier, N. (2009). Focus. Literatuurstudie aanpak huiselijk
geweld. Woerden: Mutsaertsstichting.
Hycner, R. (1985). Some guidelines for the phenomenological analysis of interview data.
Human Studies, 8, 279-303.
33
Loftus, S., AM, J.H., Trede, F. (2011). Researching Living Practices. In: Higgs, J., Titchen,
A., Horsfall, D., Bridges, D. (eds) Creative Spaces for Qualitative Researching. Practice,
Education, Work and Society, vol 5. Sense Publishers.
Meulink-Korf, H., & Rhijn, A. van (2002). De onvermoede derde. Inleiding in het
contextueel pastoraat. Zoetermeer: Meinema.
Melzer, A. & Bregman, K. (2015). Opnieuw aangesproken: “Simultaan schaken” – over
meerzijdig gerichte partijdigheid, Contextuele Berichten, jaargang 20(1), 3-5
Michielsen, M., Mulligen, W. van & Hermkens, L. (2021). Leren over leven in loyaliteit:
over contextuele hulpverlening. Den Haag: Acco.
Minuchin, S. (1973). Gezinstherapie. Utrecht: Het Spectrum.
Mnks, F.J. (Red.). (2015). Ontwikkelingspsychologie: Inleiding tot de deelgebieden. Assen:
Van Gorcum.
Mortelmans, D. (2007). Handboek Kwalitatieve Onderzoeksmethoden. Den Haag: Acco.
Nederlands Jeugdinstituut (2023). Kindermishandeling. Nederlands Jeugdinstituut.
Geraadpleegd op 1 mei 2023, via https://www.nji.nl/kindermishandeling/seksueel-
misbruik
Nieuwenbroek, A. (2021). Twaalf contextuele methodieken: kompas voor een relationeel-
ethische ontmoeting. Oirschot: Quirijn Praktijkboek.
Nieuwenbroek, A. & Kimenai, J. (2021). Geven en ontvangen in contact met jongeren. Den
Haag: Acco.
Nieuwenbroek, A., Van Mulligen, W. & Gieles, P. (2021). Tussen thuis en school: Handboek
contextuele leerlingbegeleiding. Den Haag: Acco.
Onderwaater, A. (2009). De onverbrekelijke band: Inleiding en ontwikkelingen in de
contextuele therapie van Nagy. Amsterdam: Pearson.
Reijersen van Buuren, G. (2021). Verbinden met je cliënt. Recht doen aan jezelf en de ander:
hoe die grondhouding je professionaliteit versterkt. Den Haag: Acco.
Riemslagh, M. (2012). Constructieve counseling? Destructief recht in professionele
gespreksvoering. Gent: Acco.
Robson, C. & McCartan, K. (2016). Real World Research, 4th Edition. Chichester: John
Wiley & Sons.
Savenije, A., Lawick, J. van & Reijmers, E. (2018). Systemisch werken: een relationeel
kompas voor hulpverleners. Utrecht: De Tijdstroom.
Schouten, P.J. (2016). Traumaseksualiteit. Als jongen seksueel misbruikt: mannen tussen
slachtoffer- en daderschap. Utrecht: Eburon.
Schwab, G. (2010). Haunting legacies: violent histories and transgenerational trauma. New
York: Colombia University Press.
Schwartz, H.L. (2013). The alchemy of wolves and sheep: a relational approach to
internalized perpetration in complex trauma survivors. East Sussex: Routledge.
Schwartz, H.L. & Sweezy, M. (2020). Internal Family Systems Therapy. (2nd ed.). New York:
The Guilford Press.
Schwartz, H.L. (2021). No Bad Parts: Healing Trauma, Restoring Wholeness with the
Internal Family Systems Model. Boulder: Sounds True.
Spradley, J. (1980). Participant Observation. New York: Holt, Rinehart & Winston.
34
Steele, K., Boon, S. & Hart, O. van der (2018). Behandeling van trauma-gerelateerde
dissociatie. Eeserveen: Uitgeverij Mens!
Van den Eerenbeemt, E.M. & Van Heusden, A. (1998). Balans in beweging. 7de ed.
Haarlem: De Toorts.
Van der Brand, E. (2017). Meerzijdige partijdigheid (masterthesis). Eindhoven: Fontys
Hogeschool.
Van der Meiden, J. (2020). Van contextuele theorie naar praktijk. Bussum: Coutinho.
Van der Meiden, J. (2019). Where Hope Resides: A Qualitative Study on the Contextual
Theory and Therapy of Ivan Boszormenyi-Nagy and its Applicability for Therapy and
Social Work. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek.
Van der Meiden, J., Noordegraaf, M. & Ewijk, H. van (2017). Applying the Paradigm of
Relational Ethics into Contextual therapy: Analyzing the practice of Ivan Boszormenyi-
Nagy. Journal of Marital and Family Therapy, 44(3), 499-511.
Van der Meiden, J., Noordegraaf, M. & Ewijk, H. van (2019). How Is Contextual Therapy
Applied Today? An Analysis of the Practice of Current Contextual Therapists.
Contemporary Family Therapy, 41(1), 12-23.
Van der Meiden, J. & Verduijn, K. (2015). Verbinding als kernelement voor een model
contextuele hulpverlening (interne publicatie). Ede: Christelijke Hogeschool Ede.
Van Os, J. (2019). Jim van Os versus Damiaan Denys. Geraadpleegd op 11 mei 2022:
https://www.maurice-timmermans.nl/artikelen/jim-van-os-versus-damiaan-denys/
Verduijn, C. (2018). Analyseren met behulp van de vier dimensies: een handleiding voor
contextuele casusanalyse (interne publicatie). Ede: Christelijke Hogeschool Ede.
Wester, F. & Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse. Uitgangspunten en procedures.
Bussum: Coutinho.
35
BIJLAGEN
Bijlage 1: Kerndata participanten onderzoek
Kerncijfers
Totaal aantal respondenten
14 respondenten
Waarvan semi-gestructureerde interviews
12 respondenten
Waarvan diepte-interviews
2 respondenten
Waarvan in focus-groep
4 respondenten
Leeftijd
Gemiddeld
59,2 jaar
Mediaan
59,5 jaar
Geslacht
Man-vrouw verhouding
8 vrouwen, 6 mannen
Registratie Contextueel Therapeut
Contextueel therapeut VCW
11 respondenten, 1 respondent was systemisch werker
Leertherapeut en supervisor
5 respondenten
Gemiddeld aantal jaren registratie VCW
18 jaar
Afgeronde contextuele trajecten
Aantal afgerond gemiddeld
895 trajecten
Waarvan
150 trajecten
4 respondenten
Waarvan
500 trajecten
6 respondenten
Waarvan
2000 trajecten
4 respondenten
Mediaan
500
Ervaring met seksueel misbruik
Direct met slachtoffers/betrokkenen
11 respondenten
En met daders van seksueel misbruik
7 respondenten
Andere certificeringen (selectie)
Werkzaam met een GGZ registratie
7 respondenten
Enkel Europese certificering psychotherapeut
2 respondenten
Europese certificering psychotherapeut
2 respondenten
‘Zuiver’ / ‘Puur’ / 100% contextueel
3 respondenten
Icm andere stromingen (w.o. systeemtherapeut,
trauma, lichaamsgericht, EFT, EMDR, Gestalt)
9 respondenten
36
Bijlage 2: Criteria en Boekenlijst Bronnen Literatuurstudie
Inclusiecriteria contextuele literatuur
Expliciet contextueel boek met naam en toenaam in titel of strekking boek?
Tekst over ‘meerzijdige partijdigheid’ of ‘veelzijdig gerichte partijdigheid’
zoals bedoeld en in de betekenis van de contextuele therapie/benadering?
Indien JA, inclusie. Tekst is ingescand en verzameld in 1 groot werktekstbestand.
Indien NEE, exclusie. Dan is het boek niet gebruikt voor de contextuele literatuurstudie.
Bovenstaande criteria gelden niet voor boeken en artikelen die thematisch aansluiten bij
daders en slachtoffers van seksueel misbruik. Referenties hierover zijn opgenomen indien:
De bron wordt in het wetenschappelijk (psychotherapeutisch/GGZ) onderwijs gebruikt?
De bron wordt aangehaald en aanbevolen door behandelaars of ervaringsdeskundigen?
Op volgorde van alfabet heb ik een shortlist van bestudeerde en opgenomen literatuur gemaakt.
De APA referenties van de titels zijn uiteraard ook gedetailleerder in de literatuurlijst te vinden.
Primaire bronnen
Materiaal van Nagy en collega’s (1e generatie)
• Balans in beweging / Balance in motion (Van den Eerenbeemt & Van Heusden)
• Between give and take / Tussen geven en nemen (Boszormenyi-Nagy & Krasner)
• Grondbeginselen van de contextuele benadering (Boszormenyi-Nagy)
• Intensive family therapy (Boszormenyi-Nagy & Framo)
• Invisible loyalties (Boszormenyi-Nagy & Spark)
Secundaire bronnen
Materiaal van eerste ‘volgelingen’ van Nagy (2de generatie)
• Contextual Family Therapy (Goldenthal)
• Doing Contextual Therapy (Goldenthal)
• Ontwikkelingen in de contextuele therapie (Hargrave & Pfitzer)
• Van onzichtbare naar bevrijdende loyaliteit (Ducuommun-Nagy)
Moderne interpretaties
Materiaal van contextueel therapeuten en theoretici die hedentendage aan het contextuele denken vormgeven
• Constructieve Counseling? (Riemslagh)
• De Context en de Ander (Meulink-Korf & van Rhijn)
• De onverbrekelijke band (Onderwaater)
• De onvermoede derde (Meulink-Korf & van Rhijn)
• Geven en ontvangen (Nieuwenbroek & Kimenai)
• Handboek contextuele hulpverlening (o.a. Heyndrickx)
• Leren over leven in loyaliteit (o.a. Michielsen)
• Ongehoord vertrouwen (Dillen)
• Systemisch werken (o.a. Savenije)
• Van contextuele theorie naar praktijk (Van der Meiden)
• Verbinden met je cliënt (Reijersen van Buuren)
37
Bijlage 3: Interviewleidraad individuele en diepte-interviews
Het onderzoek
Dankbaarheid
Dank voor je deelname, tijd, input en om dit gesprek mogelijk te maken.
Gespreksdoel
Alles wat wij bespreken is beperkt in scope door mijn thesis-onderzoek.
Doel onderzoek
Meerzijdige partijdigheid naar daders en slachtoffers seksueel misbruik.
Doelstellingen
Inspiratie verzamelen over meerzijdige partijdigheid in uw werkpraktijk.
Onderzoeksvraag
Hoe maken contextueel therapeuten meerzijdige partijdigheid concreet?
Supervisor
Jaap van der Meiden van de Christelijke Hogeschool Ede-Wageningen.
Opsturen scriptie
Zodra goedgekeurd en beoordeeld, stuur ik de scriptie op, okay? Ja, leuk!
Datamanagement
Vertrouwelijkheid en privacy
informatie
Voel je vrij om vrijuit te praten maar wil je iets niet in het onderzoek
hebben, geef dat dan aan of vertel het niet. Bewaak je eigen grenzen.
Anonimiseren data
Herleidbare cliënt en therapeutvoorbeelden worden geanonimiseerd.
Gebruik interviewdata
Ik haal terugkerende patronen uit de data. Niet alles haalt eindstreep.
Bewaarduur audio
Audio-data zullen na positieve beoordeling thesis worden vernietigd.
Bewaarduur interviews
Transcripten zullen in bronnenboek geanonimiseerd beschikbaar blijven.
Akkoord audio-opnames
Jouw akkoord voor audio-opnames gesprek voor uitwerking transcripten?
Gespreksmanagement
Tijd
We hebben x tijd afgesproken. Is dat nog steeds zo? Dan stuur ik daarop.
Structuur gesprek
Drie onderdelen: introductievragen, diepte-vragen en afrondende vragen
Gespreksinstructies
Praat vanuit ervaring/casuïstiek/voorbeelden. Niet in algemeenheden aub.
Live meetypen
Tijdens het gesprek zal ik live meetypen. Dus ik reageer na het aftypen.
Doorvragen
Ik vraag door, ook als ik het snap, om uw en zoveel mogelijk woorden te
krijgen. Het is nl. beter om iets in te korten dan iets erbij te verzinnen! :P
Off-topic onderwerpen
Voor andere onderwerpen kunnen we altijd een aparte afspraak maken.
Wvttk
Heb jij nog vragen aan mij voordat we los kunnen gaan? Anders: let’s go.
Feitelijkheden participant
Personalia
Man/vrouw/anders?
Functietitel
Contextueel therapeut/werker?
Combinatie-registraties
Gecombineerd met andere stromingen/registraties?
Registratie # jaren
Hoeveel jaren ben je werkzaam als contextueel therapeut?
Trajecten # afgerond
Hoeveel contextuele therapieën inmiddels afgerond (schatting)?
Aard therapieën
Aard van de therapieën – individueel, gezamenlijk (koppels/familie)?
Behandeling slachtoffers
Heb je (vermeende) slachtoffers van seksueel misbruik ook behandeld?
Behandeling daders
Heb je daders/veroordeelden van seksueel misbruik ook behandeld?
Behandeling thematiek
Bijvoorbeeld seksueel/fysiek misbruik, materieel of psychologisch?
Type cliënten
Welk type cliëntgroep(en) en vragen komen bij jou in kamer langs?
Opmerkingen
Andere relevante opmerking in het kader van dit onderzoek/gesprek?
Openingsvragen Meerzijdige Partijdigheid (MZP)
Definitie
Hoe omschrijf jij MZP in eigen woorden?
Doel
Wat is de functie/doel/nut van MZP? Wat bevordert/voorkomt het?
Belang
Wat is het belang van MZP? Is het belangrijk. Waarom wel/niet?
Relatie tot
Veel mensen vinden MZP vrij vaag: wat is jouw weg daarin geweest?
38
Kwaliteit
Is het eerder een houding, proces of iets anders als ik het jou vraag?
Metafoor
Hoe zou je dat in een afkorting/metafoor/beeld/uitspraak verpakken?
Wanneer het wel is
Wat gebeurt er als het vlekkeloos gaat? Wat zien we dan in de film?
Wanneer het niet is
Wat gebeurt er als het ‘mis’ gaat? Als je aan jouw caseload denkt.
Is het makkelijk/lastig?
Is het eerder lastig of moeilijk, als ik het jou zou vragen? Waarin?
Contextuele bijvangst
Tegen welke andere contextuele interventies schuurt MZP aan?
Indien antwoorden die andere topics verderop in het interview aanraken, beweeg ik mee of maak ik een notitie
om er later op terug te komen. Zo volg ik de energie van respondent, met checklist in mijn hoofd. Met de tijd in
achterhoofd, vraag ik op de antwoorden door, totdat ik het snap en het in hun woorden heb.
Fases en processen MZP
Installeren
Hoe installeer en introduceer je MZP (mocht je dat doen)?
Uitleg houding
Leg je MZP uit aan cliënten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Procesbeschrijving
Neem mij eens mee op wat er dan daarna gebeurt? En dan?
Hoe ziet dat er dan uit? Wat zou de cameracrew dan zien?
Daders en slachtoffers seksueel misbruik
Casus
Neem even een ‘typische’ casus in gedachte.
Inzichten
Wat heeft een dader / slachtoffer te leren in diens leerproces?
Omschrijvingen
Hoe definieer jij een dader / slachtoffer? Zijn er verschillen?
Relatie dader/slachtoffer
Is er samenhang tussen daders en slachtoffers? Zoja, welke?
De mens achter de dader
Hoe blijf je (zelf) “de mens” achter het (dader) gedrag zien?
Diepte-interview-vragen (of wanneer energie respondent erop zit en/of tijd ‘over’ was)
Dimensies
Hoe ziet MZP er in jouw casus uit, op de dimensie van…?
- Feiten
- Psychologie
- Interacties
- Relationeel-ethisch, (Ontisch)
Aspecten
Hoe kunnen we jou MZP wat zien doen bij…?
- Afwisselend de beurt (turn distribution)
- Empathy and crediting
- Partiality to non-present family members
- Evoking a dialogue
Erkenning
Hoe erken jij of stimuleer jij anderen tot de erkenning van?
- Het (on)recht van toen (het kind als slachtoffer van…)
- De verdienste van toen (het tevergeefs gevende kind)
- Het destructief opgebouwde recht nu (het boze kind)
- De inzet/moeite/intentie/actie nu (het volwassen kind)
Spanningsvelden
Wat doe je wanneer geconfronteerd met cliënten die aan… doen?
- Diabolisering (het tot monster maken, dader = gedrag)
- Banalisering (ontkennen onrecht/verantw.heid dader voor gedrag)
- Ethisering (het normaliseren/legitimeren van kwetsend/destr. gedrag)
- Escalatie/polarisatie (welke symmetrische/complementaire patronen)
Spanning cliënt
Wat is vanuit MZP de meest spannende interventie voor cliënten?
Spanning begeleider
Verlies je weleens jouw MZP? Zoja, wat doe je dan? Als nee, vertel!
Tot slot (afsluitend)
Tips en tricks
Welke tips and tricks (in tweet) heb je voor contextueel hulpverleners in spé?
Ongestelde vraag
Welke vraag heb ik niet gesteld maar had ik jouw inziens wel moeten stellen?
39
Bijlage 4: Uitgesplitst kernlabelschema
Meerzijdige Partijdigheid (MZP)
Belang
FG:48-53, FG 63-64, FG:112-121, R1:169-181, R1:231-238, R1:537-538,
R1:580-585, R1:585-588, R1:650-651, R2:685-688, R3:184-186, R3:196-
198, R3:201-203, R4:240-243, R4:243-253, R4:476-480, R4:623-635, R5:85-
89, R5:296-304, R6:45-52, R6:134-140, R8:87-90, R8:393-406, R9:88-94,
R9:133-138, R9:155-158, R9:179-194, R9:845-850, R9:850-862, R11:254-
294, R12:66-67, R12:68-81, R12:424-427, R14:309-329
Doel
R1:246-253, R2:149-170, R2:252-253, R6:41-44, R6:431-435, R7:134-147,
R7:147-162, R8:186-189, R10:96-101, R11:53-61
Niet passende taal
FG:2010-216, R1:1104-1112, R3:76-77, R4:204-206, R7:614-622, R9:40-42,
R9:76-84
Psychopathologie
FG:207-210, R1:88-94, R1:415-419, R1:552-560, R7:545-563, R8:215-227,
R11:254-294, R11:319-331, R13:166-170, R13:196-206
MZP Proces (fases, cirkel)
Introductie
FG:325-334, FG:404-421, R4:476-480, FG:422-434, FG 446-453, FG 467-
469, R1:597-602, R1:635-638, R1:884-896, R2:641-648, R4:498-512,
R4:602-614, R7:374-381, R9:312-320, R9:904-913, R10:138-139, R10:172-
173, R12:160-165, R12:166-167, R12:207-222, R14:439-450
Mandaat
FG:325-334, FG:404-421, R4:476-480, FG:422-434, FG:446-453, FG:467-
469, R1:597-602, R1:635-638, R1:884-896, R2:641-648, R4:498-512,
R4:602-614, R7:374-381, R9:312-320, R14:439-450
Informeren
FG:82-89, R1:62-86, R1:74-81, R1:185-189, R1:394-401, R1:419-426,
R1:855-859, R2:141-143, R2:215-218, R2:393-401, R2:581-592, R3:47-53,
R3:53-55, R4:100-103, R4:155-157, R4:207, R5:3-9, R5:9-17, R5:17-24,
R6:45-52, R6:110-116, R6:431-435, R7:61-75, R7:281-292, R8:230-231,
R10:82-94, R11:44-51, R12:68-81, R13:81-90
Inspireren
FG:112-121, R1:206-228, R1:265-266, R1:280-287, R1:295-300, R1:338-
343, R1:343-345, R1:478-481, R1:490-494, R1:516-529, R1:529-534,
R1:656-659, R2:143-149, R2:186-187, R3:64-67, R3:193-196, R4:85-97,
R4:243-253, R4:365-377, R5:17-24, R5:65-70, R5:71-79, R6:41-44, R6:45-
52, R6:71-74, R6:78-85, R6:95-100, R6:110-116, R6:116-119, R6:124-134,
R6:134-140, R6:160-166, R6:187-190, R6:335-351, R7:61-75, R7:98-115,
R8:406-410, R9:312-320, R9:850-862, R10:73-82, R10:82-94, R10:173-
181, R10:181-222, R10:223-247, R10:249-256, R11:34-43, R11:254-294,
R12:66-67, R14:104-125, R14:134-145, R14:145-153, R14:153-162,
R14:242-266, R14:309-329, R14:332-334, R14:347-373, R14:439-450,
R14:453-459
Reflecteren
FG:223-227, R1:327-330, R4:78-81, R4:126-133, R4:257-269, R5:125-127,
R5:134-147, R5:150-158, R5:202-209, R5:267-292, R5:306-313, R8:231-
244, R8:313-318, R8:322-324, R8:329-333, R8:444-456, R11:67-73,
R11:126-144, R11:155-169, R11:319-331, R11:338-356, R11:359-363,
R13:108-117, R13:121-127, R14:384-397
Interesseren
R1:679-684, R1:738-744, R1:748-749, R1:806-811, R1:1112-1115, R2:193-
199, R2:230-233, R2:547-557, R5:89-96, R5:112-114, R5:325-335, R5:344-
365, R6:53-55, R6:62-67, R6:73-76, R6:88-94, R6:95-100, R6:116-119,
R6:143-154, R6:158-160, R6:265-278, R6:335-351, R6:396-419, R6:417-
427, R7:86-97, R7:134-147, R7:147-162, R7:200-213, R7:220-252, R7:260-
40
264, R7:461-475, R7:563-575, R8:90-97, R8:324-329, R8:406-410, R9:147-
150, R9:362-373, R9:398-418, R9:494-512, R9:514-535, R10:82-94,
R10:153-166, R11:34-43, R11:53-61, R11:61-66, R11:77-94, R11:106-109,
R11:155-169, R12:129-136, R12:138-144, R12:166-167
Engageren
R2:221-231, R6:417-427, R7:76-86, R7:86-97, R7:98-115, R7:134-147,
R7:295-298, R7:381-395, R7:448-459, R7:563-575, R8:112-119, R8:141-
147, R8:147-182, R8:189-198, R8:215-227, R8:324-329, R8:427-433,
R9:362-373, R9:494-512, R9:514-535, R10:73-82, R10:111-118, R10:139-
149, R11:67-73, R11:77-94, R11:94-99, R11:99-106, R11:113-126, R11:183-
187, R11:191-195, R11:195-205, R11:205-210, R12:110-119, R12:160-165,
R13:128-139, R13:139-153, R13:175-189, R13:97-105, R13:196-206,
R13:239-241, R13:289-292, R13:293-298, R13:304-326, R13:330-342,
R14:63-64, R14:95-97, R14:104-125, R14:129-134, R14:134-145, R14:174-
177, R14:187-209, R14:209-211, R14:213-231, R14:347-373, R14:403-409,
R14:471-474, R1:610-618, R9:398-418, R10:153-166, R12:138-144,
R13:346-358, R2:558-573, R2:573-577, R9:494-512, R5:114-119, R12:225-
240, R12:299-318, R12:407-419, R14:403-409, FG 55-58, FG 239-241, FG
248-253, FG 253-258, FG 258-259, FG 277-280, FG 283-290, FG 296-305,
FG 315-321, FG 325-334, FG 334-344, FG 344-351, R7:86-97, R7:448-459,
R13:225-230, R9:362-373, FG 244-247, R13:233-237, R14:231-240,
R14:267-290, R14:309-329, R6:110-116, R1:343-345, R13:243-247,
R13:367-380, R13:401-410, R1:914-929, R4:346-353, R9:821-843, R10:60-
62, R11:80-81, R11:148-155, R14:412-419, R1:1127-1158, R3:73-76, R7:76-
86, R7:403-412, R7:424-446, R7:448-459, R8:189-198, R8:313-318,
R14:471-474, R4:213-216, R8:198-201, R4:346-353, R7:319-330, R8:119-
135, R8:141-147, R8:147-182, R10:111-118, R10:119-130, R14:164-170,
R14:170-173, R14:173-174, R14:178-187, R14:187-209, R14:209-211,
R14:213-231, R7:333-338, R7:338-364, R9:533-538, R9:538-592, R6:417-
427, R7:281-292, R7:381-395, R14:174-177, R7:298-319, R9:320-325,
R11:99-106, R11:113-126, R12:160, R12:168-174, R12:188-198, R12:207-
222, R14:334-340, R14:384-397, R8:263-271, R8:278-285, R9:398-418,
R9:692-713
Inviteren
R1:947-951, R1:951-960, R1:960-963, R1:999-1001, R1:1181-1188,
R1:1240-1243, R2:66-78, R2:78-87, R2:122-131, R2:199-208, R2:402-412,
R2:437-438, R2:581-592, R2:666-669, R2:669-672, R3:57-64, R4:49-57,
R4:163-164, R4:168-179, R4:181-184, R4:187-188, R4:191-198, R4:26-434,
R4:498-512, R4:581-586, R4:587-593, R5:192-202, R5:210-218, R6:23-24,
R6:257-265, R6:284-299, R6:306-332, R6:396-419, R7:125-129, R9:95-99,
R9:147-150, R9:418-429, R9:533-538, R9:783-793, R9:796-810, R11:113-
126, R11:223-229, R12:188-198, R13:54-56, R13:97-105, R13:196-206,
R14:63-64, R14:95-97
Confronteren
Richting daders: R1:68-74, R1:85-88, R1:262-265, R1:287-295, R1:35-360,
R1:372-376, R1:426-429, R1:471-478, R1:1172-1182, R4:481-496,R5:365-
374, R5:375-381, R7:563, R7:563-575, R9:692-713, R10:181-222, R10:223-
247, R10:261-268, R11:229-243, R13:401-410, R14:403-409, R14:439-450
Richting slachtoffers: R9:514-535, R13:128-139 Richting daders en slacht-
offers: R14:453-459 Richting omstanders: R13:128-139
Dialogiseren
FG:98-95, R1:191-193, R1:218-222, R1:580-585, R1:754-765, R1:849-853,
R1:1041-1051, R1:1275, R2:252-253, R4:207-213, R4:216-220, R4:22-232,
R4:537-546, R4:593-602, R4:602-614, R5:202-209, R5:267-292, R5:365-
374, R5:375-381, R6:41-44, R6:107-110, R6:167-178, R6:193-194, R6:194-
228, R6:360-363, R6:378-391, R6:396-419, R7:115-118, R8:135-139,
41
R8:201-210, R8:215-227, R8:466-469, R9:398-418, R9:656-668, R9:765-
779, R9:783-793, R9:812-821, R9:821-843, R9:850-862, R9:862-870,
R10:173-181, R11:61-66, R11:183-187, R11:223-229, R11:229-243,
R11:243-250, R11:314-317, R12:299-318, R13:289-292, R13:293-298,
R13:330-342, R13:346-358, R14:347-373, R14:399-403, R14:403-409,
R14:439-450, R14:453-459
Brug (met leerlijnen)
Introductie
FG:193-199, R4:548-551, R7:521-541, R8:198-201, R9:295-300, R9:377-
385, R9:765-779, R10:153-166, R10:173-181, R10:261-268, R11:34-43,
R11:53-61, R11:61-66, R11:67-73, R11:183-187, R11:195-205, R11:229-
243, R12:36-37, R12:84-94, R12:138-144, R12:149-158, R12:332-346,
R14:334-340, R14:384-397, R14:453-459
Slachtofferschap
R4:512-535, R4:537-546, R4:551-553, R5:27-46, R5:50-55, R5:57-65,
R5:114-119, R5:150-158, R9:337-355, R9:514-535, R9:796-810, R9:862-
870, R10:96-101, R10:139-149, R10:181-222, R10:249-256, R11:106-109,
R11:126-144, R11:155-169, R11:195-205, R11:254-294, R11:308-310,
R11:359-363, R12:110-119, R12:277-293, R12:299-318, R12:390-405,
R13:108-117, R13:401-410, R14:384-397, R14:453-459
Daderschap
R1:300-302, R1:363-371, R1:538-548, R4:161-162, R4:179-181, R4:276-
285, R4:423-426, R4:26-434, R4:458-463, R4:463-466, R4:467-475, R4:481-
496, R4:519-521, R5:210-218, R5:325-335, R5:344-365, R5:365-374, R6:62-
67, R6:88-94, R6:229-249, R6:257-265, R8:329-333, R8:410-424, R8:444-
456, R10:223-247, R11:319-331, R11:359-363, R12:225-240, R12:244-270,
R12:262-270, R12:332-346, R12:351-367, R12:367-381, R13:166-170,
R14:384-397, R14:421-439, R5:325-335, R6:306-332, R6:335-351, R8:354-
371, R9:593-650, R9:692-713, R12:225-240, R12:244-270, R12:262-270,
R12:367-381, R13:330-342, R14:421-439, R14:242-266
Dader en slachtoffer
R1:300-302, R4:58-65, R4:188-189, R4:257-269, R4:467-475, R4:537-546,
R4:553-577, R5:85-89, R6:124-134, R6:265-278, R7:200-213, R7:220-252,
R8:90-97, R9:234-246, R9:681-692, R9:845-850, R10:73-82, R11:319-331,
R11:338-356, R12:84-94, R12:244-270, R12:262-270, R12:367-381,
R12:390-405, R13:175-189, R13:386, R13:387
Verantwoordelijkheid en actie
R5:267-292, R5:306-313, R5:344-365, R5:365-374, R6:73-76, R6:190-193
Leerlijn 1: monoloog/dialoog
R1:567-576, R1:580-585, R1:754-765, R1:866-872, R1:884-896, R1:1024-
1030, R1:1041-1051, R2:193-199, R2:365-376, R2:526-536, R8:141-147
Leerlijn 2: object/subject
R4:119-121, R4:191-198, R4:207-213, R5:194-195, R6:265-278, R9:656-
668, R9:681-692, R12:84-94, R12:94-101, R12:110-119, R12:138-144,
R12:168-174, R12:225-240, R12:407-419
Leerlijn 3: destr/constructief
R4:198-200, R12:332-346, R12:351-367
Leerlijn 4: identiteit/loyaliteit
R1:513-516, R4:481-496
Leerlijn 5: kinderlijk/volwassen
R11:211-213
Leerlijn 6: ontkenning/erkenning
R1:316-320, R1:333-337, R1:348-349, R8:329-333
Lemniscaat (spanningsvelden)
Introductie
FG:193-199, R8:446-447, R9:95-99, R9:105-107, R10:173-181, R13:225-230
Lemniscaat
FG:547-550, R1:750-754, R1:1338-1343, R2:149-170, R2:526-536, R3:186-
191, R3:218-226, R4:85-97, R4:26-434, R5:27-46, R6:124-134, R6:335-351,
R6:360-363, R8:100-106, R8:119-135, R8:393-406, R8:406-410, R8:410-
424, R8:463-441, R8:444-456, R9:200-215, R9:234-246, R9:270-283,
R9:295-300, R9:656-668, R9:681-692, R9:692-713, R9:722-727, R9:741-
42
759, R9:765-779, R9:783-793, R9:812-821, R9:821-843, R9:845-850,
R9:862-870, R10:96-101, R10:261-268, R11:61-66, R11:67-73, R11:183-
187, R11:229-243, R12:40-45, R12:84-94, R12:94-101, R12:277-293,
R12:332-346, R12:351-367
Dader en slachtofferprocessen
R2:624-628, R4:191-198, R9:300-307, R9:494-512, R9:681-692,
R1:1225-1236, R2:573-577, R4:164-168, R4:512-535, R5:27-46, R5:114-
119, R5:134-147, R5:210-218, R6:78-85, R6:265-278, R8:329-333, R8:410-
424, R9:223-228, R9:514-535, R9:593-650, R9:741-759, R10:73-82,
R11:148-155, R12:110-119, R12:277-293, R12:299-318, R13:401-410,
R14:384-397, R14:403-409, R14:412-419, R10:181-222, R14:178-187
Schades voelen/delen
FG:64-71, FG:72-74, FG:76-77, FG 133-136, FG 283-290, FG 315-321,
R1:978-988, R1:1083-1094, R1:1227-1334, R1:1346-1347, R1:1347-1351,
R2:448-455, R2:457-468, R2:501-503, R2:558-573, R2:654-658, R4:168-
179, R4:436-458, R4:476-480, R4:551-553, R5:210-218, R5:57-65, R5:267-
292, R6:68-71, R6:73-76, R6:78-85, R6:107-110, R6:167-178, R6:257-265,
R6:284-299, R6:335-351, R6:368-370, R7:448-459, R8:231-244, R8:278-
285, R8:322-324, R8:393-406, R9:320-325, R9:377-385, R9:418-429,
R9:486-491, R9:514-535, R9:533-538, R9:538-592, R9:681-692, R9:741-
759, R9:812-821, R9:862-870, R10:249-256, R11:106-109, R11:126-144,
R11:148-155, R11:155-169, R11:183-187, R11:314-317, R12:188-198,
R14:267-290, R14:399-403
Innerlijke dader
R4:69-71, R4:285-299, R4:300-307, R4:326-346, R4:346-353, R4:358-364,
R4:436-458, R5:158-173, R5:306-313, R8:201-210, R8:263-271, R8:406-
410, R8:410-424, R11:155-169, R12:390-405, R14:240-242, R14:240-242
(Passend) geven
R1:1:236-1243, R1:267-277, R1:1201-1225, R2:289-297, R2:354-356,
R2:482-497, R3:84-94, R3:99-103, R3:103-104, R3:218-226, R5:71-79,
R5:296-304, R6:158-160, R6:160-166, R6:190-193, R6:265-278, R7:493-
516, R8:119-135, R8:189-198, R11:126-144, R12:94-101, R13:175-189,
R13:330-342, R13:367-380, R14:231-240, R14:439-450
Escalaties
Diabolisering: FG 547-550, R1:750-754, R1:1338-1343, R2:149-170,
R2:526-536, R3:186-191, R3:218-226, R4:85-97, R4:26-434, R5:27-46,
R6:124-134, R6:335-351, R6:360-363, R8:100-106, R8:119-135, R8:393-
406, R8:406-410, R8:410-424, R8:463-441, R8:444-456, R9:200-215,
R9:234-246, R9:270-283, R9:295-300, R9:656-668, R9:681-692, R9:692-
713, R9:722-727, R9:741-759, R9:765-779, R9:783-793, R9:812-821,
R9:821-843, R9:845-850, R9:862-870, R10:96-101, R10:261-268, R11:61-
66, R11:67-73, R11:183-187, R11:229-243, R12:40-45, R12:84-94, R12:94-
101, R12:277-293, R12:332-346, R12:351-367 Asymmetrische escalatie:
R10:181-222, R14:178-187
Exoneren
R1:768-776, R1:1127-1158, R2:301-303, R2:348-353, R3:103-104, R3:112-
126, R3:132-152, R4:257-269, R4:285-299, R4:512-535, R5:57-65, R5:267-
292, R5:325-335, R6:143-154, R6:190-193, R7:147-162, R7:200-213,
R8:244-259, R8:287-308, R8:463-441, R8:466-469, R9:140-145, R9:145-
147, R9:147-150, R9:223-228, R11:77-94, R12:244-270, R12:262-270,
R13:108-117, R14:421-439
Erkenning geven
R1:348-349, R1:968-978, R8:337-346, R8:466-469, R11:106-109, R12:351-
367, R12:390-405, R13:261-263, R13:264-287
43
Bijlage 5: Aanvullingen bij resultaten
Meerzijdige Partijdigheid (MZP)
5.1 Belang MZP
Sprekende quotes: “Voor mij is dat wat er helemaal doorheen gevlochten zit, weet je, van begin tot eind. En als
dat niet hoog in je vaandel staat, dan denk ik dat je beter bij de HEMA kan gaan werken.” (R1:237-238; 650-
651) “Je bent als therapeut relationeel-ethisch randcrimineel bezig als je niet meervoudig partijdig bent.
Omdat je meer beschadigt dan dat je heelt. Je lijkt popie jopie te zijn maar je bent een beul.” (R12:424-427)
5.2 Psychopathologie
Qua psychopathologie valt te denken aan autisme (R1:88-94, 415-419; R8:215-227), vermoedens van psychopa-
thie (R11:319-331), narcisme (R11:254-294), borderline (R1:552-560), een theatrale persoonlijkheidsstoornis
(R13:166-170) of bijvoorbeeld fysieke klachten en verschijningsvormen als anorexia bij kinderen (R13:196-206).
5.3 Lading seksueel misbruik
“Op seksueel misbruik zit die extra lading merk ik altijd, waarvan ik me soms wel afvraag: is dat eigenlijk
terecht? Het gaat erom: er is onrecht geweest. Daar is over grenzen heengegaan, in dit geval fysieke grenzen.
Slaan, of een keer schoppen, pijn doen, wat is het verschil? Maar het wordt er zoveel beladener door.”
(R14:384-397)
MZP Proces (fases, cirkel)
5.4 Introductie
Aanvullende quotes: Door een aantal respondenten werden stappen “zo Amerikaans” gevonden (R9: 904-913).
Immers, “het loopt ook wel een beetje door elkaar” (R4:415-416). Ook was de consensus: “ik denk dat geen
enkele reis hetzelfde is” (FG:169) omdat “dit unieke processen zijn” (FG:189-193).
5.5 Mandaat
In aanvulling: ook moet “voorkomen [worden] dat opnieuw schade wordt aangebracht” (R4:476-480). Dit kan
bijvoorbeeld door “de hulpvraag” strak te definiëren; immers, “als je je niet aan de hulpvraag houdt, dan heb je
nog heel veel werk in die familie” (R2:641-648). Bij kinderen werd ook “de toestemming van de ouders alles te
mogen zeggen” genoemd (R14:439-450).
5.6 Informeren
Een aantal is heel stellig dat zij deze werkhouding benoemen. In de focusgroep wordt gesteld: “Kijk, het woord
partijdig roept altijd wel wat weerstand op. Als je het zo één op één vertelt. [..] Maar misschien vraagt het ook
altijd wel een beetje uitleg aan mensen. Dat je dus duidelijk maakt voorafgaande aan de therapie, dat je ook
naar die ander z’n verhaal wil luisteren. En die ook ruimte wil geven om te spreken omdat je wellicht, uhm,
anders verwacht misschien het slachtoffer te veel dat je echt partijdig bent. Terwijl dat natuurlijk niet helpend
is.” Anderen knikken instemmend: “Mooi.” (FG: 82-89) Een drietal respondenten vermelden van meerzijdige
partijdigheid als werkhouding sterk afhangt van de cliënt, bijvoorbeeld qua leerstijl: “Ik ben het eerder geneigd
uit te leggen bij mensen die het nodig hebben dit te begrijpen voordat zij gevoelens kunnen processen”
(R11:44-51). Een andere respondent stelt: “Kijk, ik praat anders tegen een ruwe man, een ruwe bolster en
44
blanke pit, dan als er een muurbloempje aan de overkant zit” (R2:215-218). En ook wordt gezegd: “mensen die
heel eenvoudig zijn, die accepteren het dan ook wel weer; dan hoef je er geen ingewikkelde filosofie aan vast te
koppelen” (R1:295-300).
5.7 Inspireren
Andere voorbeeldquotes: “Soms heb je in een gesprek, dat aan de andere kant al gereageerd wordt, ofwel met
een zucht of met een, tja, men vindt daar dan wat van. Dan zeg ik ‘ik kom zo bij jou’, zeg maar. Dan benoem ik
soms letterlijk: ‘ik vergeet jou niet’. Mensen worden daar vaak al rustig van. Ik word zo gehoord. Want vaak
ziet die andere kant het wel anders. […] Of ik zeg: ‘ik zie dat dat wat bij jou doet’. Soms doe ik dat direct en
soms zeg ik ‘daar kom ik zo op terug’. Maar dat is wel een beetje afhankelijk van de situatie, maar ik zorg
ervoor dat iemand weet ‘er wordt ook goed voor mij gezorgd’. En door eigenlijk dat ook consequent te doen in
ieder gesprek, vind ik dat ik dat vertrouwen installeer.” (R6:110-116 en R6:134-140). “Je moet wel lef hebben,
dat denk ik wel, om de dingen te durven benoemen. En daar gewoon voor te gaan staan. Durven zeggen: dat is
niet goed wat je doet. Het is niet helpend. Maar ik wil wel met je kijken op welke andere manieren je dat zou
kunnen doen.” (R14:453-459) Andere voorbeelden van denken en bewegen vanuit het contextuele gedachte-
goed zijn ook dat wanneer “ouders niet een volwassen positie innemen” en dus vandaaruit “niet in staat zijn om
een kind op te voeden” (R5:65-70). En: “zolang ik met mijn contextuele bril kijk, vraag ik me af of ik überhaupt
het weleens lastig vind om meerzijdig partijdig te zijn en handelen” (R6:95-100).
5.7 Reflecteren
Het specifiek uitvragen kent vragen als “Wanneer is dat gebeurd? Is het structureel of was het eenmalig? Wat is
er precies gebeurd? Wil je daar iets over vertellen?” (R8:313-318). Dit kan worden aangeslingerd volgens het
volgende patroon: “Ik zeg ‘Je was niet gehoord of gezien, ja?’ En dan pak ik daarop door: wat heb je eigenlijk
gedaan om gehoord en gezien te zijn?” (R11:338-356). Daarin kan de omgeving erbij getrokken worden: “Ik
ben altijd wel heel erg concreet in het uitvragen: Wat is er precies gebeurd? En wat heeft dat met jou gedaan?
En hoe is dat op de balans met je ouders? Heb je dat kunnen vertellen?” (R8:329-333). Je komt dan bij
“daarmee is jou dus heel veel onrecht aangedaan; en ben je niet tot je recht gekomen hebt; een grote schade is er
gedaan aan jou; en daar blijf ik dan voorlopig even bij” (R8:322-324). Bij een dader die door een rechter is
verwezen voor een verplicht aantal sessies zelf-reflectie met een therapeut, wanneer die “een behoorlijk stel
hersens heeft, dan kun je daar wel aanspraak op maken, door te zeggen: ‘Joh, nou pretendeer je zus of zo maar
dan moet je er met mij hier ook maar over in gesprek” (R1:419-426). Bij daders geldt ook: “Mijn cliënt heeft
ook wel erkenning gekregen voor het feit dat die in zijn jeugd ook veel gemist heeft” (R8:444-456).
5.9 Interesseren
Seksueel misbruik heeft een impact op het familiesysteem: “Seksueel misbruik betreft niet alleen de persoon die
misbruikt is, of waar grens-overschrijdend gedrag is geweest. Dat heeft directe gevolgen op het hele systeem, in
de relaties van de mensen om hem of haar heen. Een opa en oma hebben met kerst ineens een lege tafel en dus
lukt het hen niet meer het hele gezin bij elkaar te krijgen. Maar het gaat ook om zondag koffiedrinken, het gaat
om verjaardagen, om alles.” (R13:121-127) Middels het verbreden van het perspectief krijgt de ander, naast het
reeds geschrevene, “een gezicht en een verhaal” (R10:153-166). Ook wordt “gezinsontwikkeling in een breder
perspectief geplaatst, waar je je vader en moeder niet op hoeft af te rekenen, omdat het logisch is binnen de
ontwikkeling van de samenleving” (R7: 147-162). Bij weerstand op reflectie, geven contextueel therapeuten aan
vragen te gebruiken als “Stel dat je je wat zou openen voor de kant van de ander, wat zou er kunnen gebeuren?
Welk risico zou dat met zich mee kunnen dragen?” (R9:494-512). Immers, “het uiteindelijke doel is dat je al die
verhalen beluistert, erover leert, jouw verhaal kent en dat legt naast dat van een ander” (R11:34-43 en 53-61).
Dit verlangen kan ook vanuit de therapeut zelf komen: “Op z’n minst zeg ik bijvoorbeeld: ‘Ik vind het
belangrijk voor de behandeling maar ik ben ook wel nieuwsgierig naar wat XYZ hierover te zeggen heeft’. Het
dus gewoon uitspreken. Uitspreken dat die ander ook daarbij aanwezig hoort te zijn. Dat hoeft niet direct al
fysiek, maar zeker in het gesprek erover. Anders loop je het risico dat je toch alleen maar bezig bent om
partijdig te zijn naar diegene die voor je zit.” (R1:738-744)
45
5.10.1 Engageren: verbaal
Twee voorbeelden van verbaal engageren: “Ik benoem ze vooral gewoon. En soms stel ik ook vragen: goh, hoe
zou dat voor je zusje zijn? Heb je dat weleens gevraagd? Heb je het er weleens over met je broer? Zo betrek je
ze er eigenlijk bij, ook al zijn ze er niet.” (R6:417-427) “Bij misbruik door kinderen van een broer of zus gaat
het al snel over de kleinkinderen zelf, ouders, maar ook over opa en oma. Dan zeg ik zo van: Hoe gaat dat nu
met kerst? En hoe is het voor je ouders? Hoe gaan je ouders hiermee om? En wie helpt hen? Wie is er voor
hen? Daarmee laat je zien dat er meer slachtoffers zijn, niet alleen de kinderen, zijzelf, maar ook hun ouders,
hun broer of zus. Immers, die wist dat ook niet. Die heeft echt niet tegen diens kinderen gezegd, ga je nichtjes
maar misbruiken.” (R13: 108-117)
5.10.2 Engageren: visueel
Ten tweede geven contextueel therapeuten aan dat zij het bredere familiesysteem ook visueel maken. Dit kan
met blaadjes zijn waarin de grenzen van verschillende betrokkenen in beeld wordt gebracht (R13:367-380) of
met poppetjes al dan niet in combinatie met een visuele duiding hiervan zoals met Een Taal Erbij (e.g., R7:319-
330; R8:198-201; R10:111-118). Stil-staan, doorvragen, rustig tekenen en het duiden van het genogram past
ook in deze fase (e.g., R3:73-76; R6:417-427; R7:76-86; R8:189-198; R14:471-474). Immers, het “doorkrassen
van iemand maakt diegene juist het meest zichtbaar; dat levert, ook juist met jongeren, goede gesprekstof op”
(R14:174-177). De inzet van “kleur” bij het genogram werd ook vermeld: “Soms heb ik alleen maar zwarte
potloden, maar ik kan moeder bijvoorbeeld rood tekenen en vader blauw. Dan is het een kind voor de helft
blauw, voor de helft rood. Dat is een stukje identiteitsontwikkeling, en dan gaan mensen dat vaak wel snappen,
het ontbrekende deel, weet je, van dat ze dat niet weten, dat stuk, van, nou, zo. Het is eigenlijk een hele simpele
manier om het bespreekbaar te maken. Je kan het nog verder uitbreiden, hè, met opa en oma, weet je, dan krijg
je een soort regenboogje. Maar mensen snappen het principe. En daar gaat het eigenlijk om, weet je.”
(R14:164-170 gecombineerd met R14:178-187) Wat betreft een combinatie van de visuele en ruimtelijke
strategie tot engageren: Deze poppetjes kunnen ook “naar huis meegegeven worden ter bewustwording”
(R4:346-353). Andere voorbeelden van vragen om andere familieleden erbij te trekken zijn bijvoorbeeld “het
vragen in een envelop te stoppen bij kinderen met volle hoofden” (R14:187-209). Of: “Ik vraag naar
achternamen: wat zijn nou echt Pieterse eigenschappen? Wat is een typisch trekje van jullie, of zo, want dus zo
mag die andere kant er altijd wel zijn” (R14:170-173).
5.10.3 Engageren: ruimtelijk
Ruimtelijk engageren “Soms ga ik ook weleens heel expliciet bewegen in de ruimte door bij de cliënt te gaan
staan. Dan zeg ik: Ik ga heel even achter jou staan en even voelen hoe dat is, hoe het is om op jouw plek te
staan. Hoe dat is in jouw situatie. Dan wordt het ook al wat dynamischer. Zo vergeet ik eigenlijk nooit om terug
te keren naar de andere partij.” (R4:213-216) In de focusgroep werd dit stoelenwerk ook gemeld: “afhankelijk
van hoever je in zo'n proces bent, kan je ook vragen of de cliënt in de stoel van de dader wil gaan zitten”
(FG:258-259).
5.11 Inviteren
Een ontmoeting is “een moment dat je niet kunt herhalen” (R4:181-184) en “als een gesprek zorgt dat er meer
verwijdering of escalatie ontstaat, is de motivatie om opnieuw bij elkaar te komen niet zo’n prettig vooruitzicht”
(R4:187-188). Desalniettemin worden een aantal signalen genoemd. Ten eerste geven bijna alle contextueel
therapeuten aan dat zij, indien de cliënt moedig genoeg is (R2:66-78), dat ze regelmatig eerst aftasten een voor
het slachtoffer betrouwbaar persoon erbij te vragen alvorens de dader zelf uit te nodigen: “Soms nodig ik ook
eerst iemand uit om dat verschil een beetje te overbruggen. Dat ik het slachtoffer vraag, hoe is het voor jou als
ik een voorgesprek doe met de dader? Of met je vader en je moeder, of met je partner; hoe is dat? Dus dan zoek
ik even naar de mogelijkheden om die overbrugging te maken” (R4:581-586). Maar ook: “Vaak, zeker als het
binnen familie is, dan merk je dat het slachtoffer zich ergens gaandeweg ineens iets positiefs gaat vertellen over
46
de dader.” Ook helpt het wanneer “het slachtoffer niet meer leunt op zijn destructief recht rond het specifieke
feit en niet meer aanslaat op wat er gebeurd is” (R6:284-299). Daarbij kan het even zoeken zijn naar wie
hiervoor geschikt is: “zodra de ander benaderd zou moeten gaan worden, is het belangrijk om dit ingebed te
krijgen, dat diegene zegt ‘we zijn ermee bezig, zou je willen meewerken, iemand gaat jou erover benaderen”
(R2:402-412). Aan de andere kant wordt gesteld: “Kijk, het zou zeer grensoverschrijdend zijn als ik zou bepalen
bij een slachtoffer van emotioneel of fysiek misbruik, om te bepalen dat een ander moet komen hè; dat is
natuurlijk een kardinale fout; want er is altijd een issue met grenzen” (R5:192-202). Aldus, wanneer er
instemming is vanuit de cliënt (R1:1181-1188), geven een aantal respondenten ook aan dat zij voor de cliënt
iemand per mail of schriftelijk uitnodigen, met een bericht als: “Geachte heer, beste XYZ, ik zou je graag willen
uitnodigen voor een gesprek bij mij op kantoor, omdat ik je nodig heb bij de behandeling van je XYZ.” (R1:951-
960) En: “Ik stel een mail aan de dader op waarin ik duidelijk maak dat het een ondersteunende uitnodiging is.
Dat het dan niet gaat over het slachtofferschap van de dader, maar over de situatie. Dat het gaat over het
geleden onrecht van de cliënt. En dat ik zeker bereid ben om ruimte te maken voor hun geleden onrecht, maar
wel op een ander moment. En ik check of wat we van het gesprek verwachten, of dat ook haalbaar is. Ik zeg dat
zodat ik daardoor niet weer tien nieuwe cliënten krijg, want dat is niet de bedoeling.” (R4:49-57) Respondenten
geven ook aan dat er “vaak strafbare feiten zijn gepleegd” en dat “iemand wordt vervolgd” en dus dat er dan
sowieso geen contact of een oppervlakkige relatie is” (R5:192-202). De bredere relationele context kan dan
bijvoorbeeld worden ingezet, zoals: “Soms heeft de vader een zoon misbruikt, ehm, dan kan daar nog niet
direct erkenning vanuit komen, maar wel van een moeder die zegt ‘ja, ik had je moeten beschermen’ of ‘dat had
ik moeten zien en ik had moeten ingrijpen’. Daarmee zoek ik eigenlijk naar hulpbronnen die ik kan aanboren,
om die erkenning te geven.” (R6:257-265) Maar het ontmoeten blijft lastig. Immers: “Stel dat ik als slachtoffer
toch nog naar de erkenning verlang van de dader, maar die geeft dat niet, dan, weliswaar vaak in een ander
jasje, de verpakking is anders, maar de inhoud is opnieuw niet gezien worden, opnieuw niet erkend –dat is dan
weer aan de orde.” (R4:191-198) Er wordt gesteld dat het intergenerationeel, tussen ouders en kind, lastiger is
om samen te komen dan wanneer het leed binnen dezelfde generatie plaatsgevonden heeft. Bijvoorbeeld: “Ik
moet denken aan een broer en twee zussen die in therapie zijn geweest. En dat ging weer wel. Alle drie
volwassen die in hun kindertijd seksueel misbruik hebben meegemaakt. Die kon ik wel goed bij elkaar brengen
en konden elkaar ook goed horen. Ook voor het slachtoffer was het fijn om te kunnen vertellen wat ze daaraan
beleefd had. En wat dat voor invloed had op de rest van haar leven.” (R4:168-179) Verder geven respondenten
aan dat binnen niet seksueel-misbruikzaken zij directer in het uitnodigen zijn. Zij zeggen dan bijvoorbeeld “Ik
vind het toch wel een beetje moeilijk om hier wat meer woorden aan te geven omdat die ander er niet bij is” en
“Ik voel zelf de behoefte om die ander erbij te betrekken op één of andere manier, als je dat goed zou vinden?
Want ja, ik denk, en dan komt er iets van een motivatie achteraan” (beiden R1:947-951). Of “ik kan in zo’n
gesprek, want dat doe ik dan individueel, vaak, eerst, ineens zeggen ‘goh, maar hoe zou je het vinden als we dat
nou eens met z'n drieën bespreken? Misschien wordt dat veel makkelijker, denk je niet?’(R1:960-963). Of het
wordt meer gesteld: “Goh, de opzet is dat we samen het gesprek aangaan” (R2:581-592) want “als we het echt
willen oplossen, dan zullen we toch diegene erbij moeten halen waar jouw probleem zit” (R2:199-208). Het
besluit daartoe kan worden uitgesteld en de reden om die confrontatie niet aan te gaan kan bovendien worden
geëxploreerd (e.g., R2:199-208). Bij seksueel misbruik komt uitnodigen echter zelden voor “omdat alleen al de
aanwezigheid van die, laat ik zeggen vader, al super-sonisch intimiderend en heftig is voor iemand die net naar
buiten komt met een issue” (R5: 210-218). Immers, “dat kan ook de uitkomst zijn; dat je de ander nooit meer
gaat zien; je kunt iemand niet forceren; dat gaat gewoon niet” (R2:666-669 en R9:418-429). Aan de andere
kant, “zodra gesprekken eenmaal gestart zijn in de vrijelijkheid, waar de ander dus ook voor openstaat en er ook
een goed gevoel over heeft, dan krijg je altijd een vervolg; ondanks dat de persoon er op dat moment er nog niet
klaar voor is” (R2:666-669 en R11:223-229). Bijna alle respondenten stellen dat het uitnodigen een “dynamisch
proces” is (R2:78-87) waarin de be-lastbaarheid van een cliënt (e.g., R12:188-198) versterkt kan worden met
een brugpersoon (e.g., R97-105): Kijk, als het belangrijk is voor het versterkingsproces van die cliënt of van het
systeem, dan moet je alles doen, als het nodig is, een oom en tante of zo erbij halen. Dat kan ook nog, hè?
Bruggenbouwers. (R1:999-1001) Vaak gebeurt een ontmoeting toch niet. Immers: “Vaak blijf je hangen in dat
het slachtoffer uiteindelijk wel een ontmoeting wil met de dader, wat al een heel ding is, dat is al heel
confronterend, maar daarin minstens een stuk erkenning zou willen. En heel vaak zie je dat de dader dat niet
wil. Niet altijd hoor. En dan stopt het proces.” (R9:796-810)
47
5.12 Confronteren
Naast het belang van “ethische verbeelding” vanuit de dader (e.g., R10:261-268; R11:229-243), vermelden
respondenten ook dat “het rechtstreeks aanspreken” van de dader, zeker als het een ouderfiguur betreft, extra
lastig is: “Dan gaat het even via mij, dat ik zeg van: kan je je voorstellen dat? Zo maak je de eigenlijk de
dialoog open: de vraag waarbij je doodsbang bent voor het antwoord kan dan gesteld worden” (R5:375-381).
En zo wordt het verlangen van de ouder tot “herstel” weer wakker gemaakt; ouders vragen dan “hoe dan?”
(R14:439-450).
5.13 Dialogiseren
In de dialoog kunnen respondenten “de moeilijkste makkelijkste vraag” gebruiken, namelijk “de vraag: ‘Wie
ben jij?’ en dan doe ik weleens de volgende toevoeging erbij: ‘Tot nu toe.” (R12:299-318). Bij puberkinderen,
adolescenten, volwassen kinderen en ouders wordt ook de vraag gesteld “Wat hebben jullie nodig van elkaar?”
en “dan keer ik weer terug naar de ouders van ‘goh, is dat ook iets wat jullie kunnen faciliteren? En kunnen
jullie ook zien wat jullie hebben laten liggen?” (R4:22-232) Immers, “het ontbreekt aan taal in gezinnen, de
juiste taal vooral” (R6: 194-228). De volgende contextueel taalkundige driestapsraket in de dialoog kan ingezet
worden: De families waar ik mee werk krijgen nieuwe taal doordat ik in het gesprek steeds de woordjes
verander. Door aan het antwoord dat zij geven, steeds een woordje toe te voegen. Dan begin ik met eerlijk, dan
fair en dan naar rechtvaardig. Dat gaat dan als volgt: Pubers zeggen vaak ‘maar dat is niet eerlijk’. Dan zeg
ik: Dus je vindt het belangrijk dat het eerlijk is, fair? Wat kan jij doen om dat richting je ouders te zijn? Of iets
te doen dat fair is? Andersom ook: Wat zou jij eerlijk vinden van jou? En dan voeg ik daaraan toe: ‘Ik noem dat
rechtvaardig’. En uiteindelijk kennen ze allemaal het woord rechtvaardig wel. Maar dat doe ik in drie stapjes.
Bij volwassenen stel ik de vraag: hoe kan je recht doen aan de ander?” (R6:194-228) Uiteindelijk gaat de
dialoog dus erom dat de cliënt zich afstemt “en de koninklijke weg van de billijke wederzijdse belangen-
behartiging bewandelt” (R8:135-139), bijvoorbeeld met de vraag: “Goh, maar wat zouden jullie eigenlijk
willen?” (R6:193-194). Want “eigenlijk, als iemand vingerwijst, zit er altijd een wens achter; dan wil je aan een
behoefte voldoen, die je niet krijgt” (R6:360-363). Een andere respondent vermeldt: “Ik wil antwoord op de
vraag: wat is het verhaal dat jij brengt?” (R11:314-317). Deze fase draait om “Buber’s ‘Ik word aan jou’ waarin
prachtig poëtisch neergezet wordt wat een dialoog is –ik word ik zoals jij jij” en ”ik deel mijzelf omdat ik jou
uitnodig om je te delen met mij” (R9:656-668 en R9:862-870). Aldus geven contextueel therapeuten aan dat zij
zich als “een proces of verhaalbegeleider” die “kijkend, zoekend, afwachtend, zo al die woorden beluisterend,
zich afvraagt ‘waar is de ander?’ en ‘wanneer is die eraan toe om z'n eigen verhaal te verbreden?” (R11:61-66).
Want: “Dat is gewoon een avontuur. Ken jij die ander? Wat gaat er gebeuren? Kijk, je kunt je verhaal blijven
zien vanuit het perspectief van een 10 of 12 jarige maar inmiddels ben je op leeftijd. Dus ben je ook bereid om
het verhaal van de ander te horen, de omstandigheden, of misschien gewoon te ontdekken dat die ander bitter
blijft of zal zeggen ‘Ja weet je, ik heb je nooit gewild, dus in z'n verstarring blijft of in z'n oorlogstrauma of
whatever. En dat jij merkt: ik ben bereid om stappen te zetten. Ik ben bereid beweging te brengen in die
intergenerationele energie?” (R11:229-243) De dialoog gaat daarbij vaak niet over de specifieke feiten, om wat
er daadwerkelijk gebeurd is, maar om “dat het ouders spijt, dat het niet hun bedoeling en intentie was,
bijvoorbeeld op het moment dat kinderen seksuele activiteiten van ouders hebben gezien” (R14:399-403). En
wat betreft een dialoog, het veilig delen en ontvangen van onze kwetsbaarheid is belangrijk: “Als therapeut
speel je met dat het kan landen, dat kwetsbare. Want, waar iemand zijn kwetsbaarheid durft te laten zien en de
ander, de tegenover-persoon het ontvangt, dan zit je in het hart van de zelf-validatie. Dat is het hart van de Ich
werde am du. Ik word aan jou. Wat je je op zulke momenten ziet gebeuren, is nog mooier dan traumaherstel via
de techniek van de EMDR. Die persoon wordt nu namelijk wel gehoord, gezien en ontvangen. Het bestaat dus.
Je bent niet alleen. Je bent niet alleen maar onveilig. Je bent niet alleen maar een gebruiksvoorwerp. Er
gebeurt veel op dat soort momenten.” (R9:741-759) Om de dialoog een veilige uitwisseling te maken van
kwetsbaarheden kan het als volgt gaan: “Vanuit de EFT van Sue Johnson gebruik ik weleens de therapeutentaak
van ‘catch the bullet’, wanneer de ander reageert met ‘als je dat nou had gezegd’ of heel niet passend reageert
op iets heel kwetsbaars. Dan vang je dat af: Oh, ik kan me wel voorstellen dat je dat zou zeggen, want jij bent
48
natuurlijk nog boos. Ja en dan ga je ook schieten hè. Ja, dat snap ik. Zullen we nog eens luisteren? Mag ik met
jou meeluisteren? Hoor je wat de ander zegt? Dat het eigenlijk heel erg lief bedoeld is ondanks dat die beseft
dat die boos gedaan heeft tegen jou en dat dat jou niet recht deed?” (R9:815-843) Naar de actiebereidheid
wordt gevraagd, bijvoorbeeld bij het vervallen in een klaagzang: “Goh mevrouw, je hebt nu voor de tweede keer
ofzo dit verhaal verteld. Zullen we eens kijken wat we daar nu mee kunnen doen samen? Hoe ik u daarbij kan
ondersteunen? Wat wilt u veranderen? Dat is minder lullig dan te zeggen ‘ik weet het nu wel.” (R1:1041-1051)
Brug (met leerlijnen)
5.14 Introductie
De cliënt heeft ook input op de uitkomsten van de behandeling. Immers: “Meerzijdige partijdigheid is een tool
om rechtvaardigheid in de kamer te hebben, maar nog niet altijd een tool om een relatie te herstellen. Het is een
voorwaarde, maar de moed van personen om hun kwetsbaarheid te delen en die van de ander te ontvangen
bepaalt of de relatie hersteld wordt.” (R9:845-850). Het kan zo zijn dat “ieder op z’n eigen stoel zit met z’n
eigen waarheid” (R4:548-551). Contextueel therapeut nodigen hun cliënten uit om “meer te zijn dan de
afgesloten persoon, die zichzelf veilig probeert te houden” en “blijf je altijd weer zoeken naar die openingen,
want je bent pas mens in verbinding” (R9:377-385). Bovendien, “terwijl je de reis bij de dader insteekt op diens
verantwoordelijkheid, geldt ook, niemand is voor z’n plezier een klier, dus de vraag is, waarom heeft hij zijn
verantwoordelijkheid niet kunnen nemen? Ik bedoel, ze zijn misschien wel allebei evenveel slachtoffer” (FG:
169-175). Zoals een andere respondent zegt: “beide partijen hebben een kentering te maken in de vele verliezen
en de pijn die mensen opgelopen hebben aan het dader en slachtofferschap” (R7:521-541). Immers, “het doel
van de meerzijdig partijdigheid is dat je naast je cliënt, dus niet tegenover hem staat, maar naast hem” (R8:198-
201). Je hebt “ethische ver-binding” (R10:261-268) met beide kanten nodig om hen “stapsgewijs” over “de
brug” naar elkaar toe te laten bewegen” en “ik mijn verhaal laat staan naast die van jou” (R9:765-779): “Iemand
kan diens verhaal blijven repeteren: dit is mijn verhaal, dit is mijn verhaal, dit is mijn verhaal. En daar kan ook
het slachtoffer inzitten, hè. Moet je eens kijken wat ik heb meegemaakt! Maar dat dient de mens niet. Het
uiteindelijke doel is ook dat jij jouw verhaal naast dat van de ander kunt leggen. Om te kijken van ’hey, wat is
jouw verhaal?’ En jouw perspectief dus eigenlijk verbreden en jouw eigen verhaal daardoor laten
vervluchten.” (R11:53-61) “En dus ik kijk heel goed of iemand zich niet –onnodig– slachtoffer maakt van de
feiten van diens leven.” (R11:308-310) Per slot van rekening “zoek je spelend naar de mogelijkheden die er
zijn, niet al te bang voor fouten omdat je al met elkaar een relatie hebt opgebouwd” (R9:337-355). Dit is een
zoeken: “De ander proeft dat ik in relatie met hem of met haar ben, open sta voor hun leven. In relatie krijg je
erkenning, mag je verdrietig zijn, verschuiven de cognities. Je bent niet alleen maar een slachtoffer. En er hangt
niet meer alleen maar een reus boven je hoofd. Daarin zijn we dan ook samen onderweg.” (R9:337-355) Op de
checkvraag bij respondenten of ze ook met daders hebben gewerkt, kwam regelmatig pushback. Immers,
“daarmee suggereren we dat er een heel duidelijke scheidslijn is tussen dader en slachtoffer, terwijl eigenlijk
zou je ook dat veel breder kunnen zien, dat eigenlijk slachtoffers zijn ook soms daders en daders zijn ook
slachtoffers. Dus dat is een niet zo’n afgebakend veld” (R4:58-65). Dit idee werd breder gedragen (e.g.,
R7:200-213; R8:90-97; R11: 338-356 R12:84-94). Want “ik ga er gewoon vanuit: een dader is ook een trauma-
slachtoffer negen van de tien keer. Eigenlijk is dat voor mij niet anders dan dat wanneer ik een niet dader voor
me heb zitten in de praktijkruimte” (R11:319-331). Anderen vullen aan: “Als ik niet meervoudig partijdig ben,
dan doe ik ook degene die zich in eerste instantie aanmeldt bij mij, tekort. Tussen haakjes: een slachtoffer wordt
meer slachtoffer als ik de dader alleen maar een dader maak. Want? […] Omdat de positie tussen die twee
worden vastgetimmerd in beton van een slachtoffer-dader in een soort causaliteit, lineair. Terwijl een dader
juist op een aantal andere fronten ook slachtoffer is. Anders word je namelijk geen dader.” (R12:84-94) Of:
“Als de loyaliteit niet bovengronds kan vloeien met je ouders, dan ga je het ergens anders halen. De roulerende
rekening en jouw tekort verschuift en komt op het bord van een ander te liggen. Want dan hoop je op die manier
toch nog te krijgen wat je, maar dan op de verkeerde manier. En dat is dan de onzichtbare loyaliteit naar je
eigen ouders. Dus zo kan een slachtoffer ook een dader worden.” (R8:287-308) Respondenten geven aan dat
het “bewegen” op “de brug” (R9:765-779) een taai proces kan zijn: “Gek genoeg, je kan er ook verslaafd aan
raken, dat je je hecht aan je eigen onrecht. Je bevrijden van je eigen onrecht is voor mensen erg lastig omdat
hun hele identiteit gaan ze vaak vasthangen aan hun zelfbeleefde onrecht” (R12:367-381). Per slot van rekening
49
stellen respondenten de vraag “want wie is slachtoffer en wie is dader?” (R13:175-189) en “wanneer ben je
dader? Het is ook een beetje een filosofische vraag” (R13:387). Want, wordt gesteld: “we zijn allemaal dader en
slachtoffer; we zijn allemaal belast; het is onderdeel van ons mens zijn, denk ik” (R4:257-269). Dader en
slachtoffer hebben dat dus van elkaar te onderkennen. In onderstaande wordt ingegaan op zes geïdentificeerde
“bruggen” die respondenten noemen. Wel moeten we daarbij opletten, aldus een respondent, dat we niet “van
elke scheet die ons misdaan is een slachtofferrol maken, want dat lijkt leuk en erkennend, maar in feite sluit je
mensen dan op; zij kunnen namelijk niet meer van volwassen betekenis worden” (R5:50-55). Per slot van
rekening “zoek je spelend naar de mogelijkheden die er zijn, niet al te bang voor fouten omdat je al met elkaar
een relatie hebt opgebouwd” (R9:337-355). Dit is een zoeken: “De ander proeft dat ik in relatie met hem of met
haar ben, open sta voor hun leven. In relatie krijg je erkenning, mag je verdrietig zijn, verschuiven de cognities.
Je bent niet alleen maar een slachtoffer. En er hangt niet meer alleen maar een reus boven je hoofd. Daarin zijn
we dan ook samen onderweg.” (R9:337-355) En: “Als de loyaliteit niet bovengronds kan vloeien met je ouders,
dan ga je het ergens anders halen. De roulerende rekening en jouw tekort verschuift en komt op het bord van
een ander te liggen. Want dan hoop je op die manier toch nog te krijgen wat je, maar dan op de verkeerde
manier. En dat is dan de onzichtbare loyaliteit naar je eigen ouders. Dus zo kan een slachtoffer ook een dader
worden.” (R8:287-308) Wel moeten we daarbij opletten, aldus een respondent, dat we niet “van elke scheet die
ons misdaan is een slachtofferrol maken, want dat lijkt leuk en erkennend, maar in feite sluit je mensen dan op;
zij kunnen namelijk niet meer van volwassen betekenis worden” (R5:50-55).
5.15 Leerlijn 2
Twee andere sprekende voorbeelden: “Als mens kan je die ander zeggen wat dat met jou gedaan heeft. En kun
je zien hoe de ander daarop reageert. Dat kun je met een object niet doen.” (R12:110-119) En: “Binnen
families is er vaak wel heel veel krediet opgebouwd. Dat je toch gaat zoeken naar de resten van het vertrouwen.
Waar zit toch nog iets? Wat waren toch mooie tijden, leuke momenten, wat je nog kan herinneren met die
dader? En dan kom je weer een beetje bij de mens, zeg maar.” (R6:265-278)
Lemniscaat (spanningsvelden)
5.16 Aanvullingen bij exoneratie dader
Soms kan de erkenning de vorm krijgen van het gedrag binnen een intergenerationeel kader te plaatsen. Zo is
het “breder dan dader en slachtoffer” (R13:108-117) en zat het bijvoorbeeld “niet in hun gereedschapskistje
door te weinig zorg” of was er sprake van “machtsmisbruik uit onvermogen” dus “moet je achter het gedrag van
de dader kijken” (R8:244-259) en “naar de oorsprong van hun destructief recht in hun gezin van herkomst”
(R8:466-469). Vragen als “Wat zou nou gemaakt hebben dat je vader dat deed en je broer dat niet?” kunnen je
helpen om te denken” (R9:147-150). Immers, “deze kennis over hoe ons verhaal ingebed zit in het grotere
verhaal, zit al in ons hele systeem, in ons lijf opgeslagen” (R11:77-94). Door dit te verkennen dus “kantelt het
beeld” van de dader omdat “de veroorzaker van het kwaad in het gezin van herkomst ligt, misschien wel over
meerdere generaties” (R1: 768-776). Zoals hier: “Als iemand niet gekregen heeft van wat hij wel had moeten
hebben, dan groeit die natuurlijk scheef. Dus als hem ook niet een goed voorbeeld is voorgedaan, dan kan
iemand vanuit zijn tekort hetzelfde gaan doen wat zijn vader ook bij hem heeft gedaan. Of zijn moeder. Als er
dus geen goede ouderlijke gezinssfeer is. Een voorbeeld van een vader, die zat, waar zijn kinderen bij waren,
porno te kijken in de woonkamer. Dus die man, tja, die dacht ‘dat is heel normaal’. En die kreeg dus later
natuurlijk ook een porno verslaving. Dus wat je voorgedaan wordt, ja... je krijgt niet het idee van ‘nou, dat is
niet goed voor me’. Dus het is heel erg: in welke cultuur je opgroeit, dat is wel heel erg, nou, dat is logisch
natuurlijk, is richtinggevend in hoe jij zelf je leven vormgeeft. Soms weet je niet beter.” (R8:287-308)
Uiteindelijk komen we wel bij de vraag ‘Wat doe je met de ander?’ Maar daar-voor zit dat de persoon het doet
omdat hij eigenlijk zelf een slachtoffer is. En met zijn boosheid, frustratie en woede niet het kan richten op de
persoon bij wie het thuishoort. Net als hun ouders, hebben daders allemaal hun eigen slachtoffer-verhaal
binnen hun eigen systeem en gezin.” (R4:257-269 en R4:285-299) “Dus het is heel belangrijk dat die
exoneratie onderdeel wordt van hun denken en liefst leven. Willen cliënten groeien doordat ze hun context gaan
50
zien door de ogen van meerzijdige partijdigheid.” (R9:145-147) “Als we kijken naar de generaties of de
opeenvolgende generaties, dan zien we dat ouders misbruik plegen omdat hen datzelfde is overkomen. Ze
hebben niet het goede voorbeeld gehad en zijn er zelfs op afgestraft het anders te willen. Ik heb veel zaken waar
mensen ongelooflijk misbruikt zijn, en weet ik het wat, waardoor ze ook weer dader zijn geworden, zowel bij
kinderen als bij volwassenen.” (R7:200-213) Een bredere maatschappelijke context kan ook helpen om tot
ontschuldiging te komen: “Dat noem ik de historische context. Dat bijvoorbeeld kinderen een oorvijg kregen.
Door de maatschappij werd dat aanvaard. Of het daarmee goed is voor een kind is wel iets anders. Het is ook
iets anders dan het rechtvaardigen van het gedrag: Ja, nou ja, zo gebeurde dat, dat was nou eenmaal zo’. Want
daarmee doe je iemand tekort. Het heeft dus met het ontschuldigen van de vorige generatie te maken. Want die
kun je natuurlijk plaatsen in een historische context.” (R5:325-335) “Bij heel veel daders zit er heel veel woede
over het leven. En een echte dader die schuldig is, mag daar niet over praten –dat die woede heeft over het
leven. Dat is heel simpel. Een dader is op een aantal andere fronten ook slachtoffer. Anders word je geen
dader.” (R12:244-270) Een andere respondent vult aan dat de schade bij de dader zelfs diens proces kan dienen:
“Hoewel dat natuurlijk lullig klinkt, het wordt iets makkelijker als daders zelf ook slachtoffer zijn. Dan wordt
het iets makkelijker om die verbinding te leggen door te vragen naar ‘Goh, hoe was het toen jij kind was? En
hoe ben jij daar gevoelsmatig mee omgegaan?’ En zo op die manier de rouw als het ware erin brengen. Want
dan kun je hem ook weer koppelen aan de rouw van het slachtoffer. Want, ik bedoel, er zit boosheid natuurlijk,
maar er zit ook verdriet. En dan vraag ik: kun je je voorstellen hoe dat voor jouw slachtoffer is?” (R1:300-302
en R1:978-988)
51
Plaatje: https://unsplash.com/photos/L4YGuSg0fxs