Negative ResultsPDF Available

Vogels onder hoogspanning in België

Authors:

Abstract and Figures

This report shows the results of the monitoring of bird-collisions with a 150 kV-voltage line in Malle. Unfortunately, more victims were found after the line was marked with bird-deterrent devices (smalle bird curls) than before. The authors make some assumptions on why this turned out to be so.
Content may be subject to copyright.
Rapport Natuurpunt Studie
Vogels onder hoogspanning
in België
Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoers
onder de ‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle (T+1)
nr 31 I 2022
Natuurpunt Studie
contact: studie@natuurpunt.be
Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen
studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be
Vogels onder
hoogspanning
in België
Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de
‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle (T+1)
OPDRACHTGEVER Elia
Keizerslaan 20 • 1000 Brussel
Tel. 02-546 70 11 • Fax. 02-546 70 10
www.elia.be
CONTACTPERSOON ELIA Olivia Geels, olivia.geels@elia.be
TERREINWERK Walter Baumer, Valentijn Brems, Toon De Bondt, Griet
De Groote, Walter d’ Hertefelt, Eric Grupping, Miran
Haddad, Rania Haddad, Marita Janssens, Koen Luyckx,
Mona Luyckx, Nio Luyckx, Jan Matheeussen, Frieda
Peeters, Fabienne Renders, Jos Renders, Ron Schmidt,
Patrick Servaes, Gaby Thijs, Lieve Van Beirendonck,
Dirk Van Gorp, Peter Van Pelt, Tony Van Tilborgh,
Dominique Verbelen, Erika Vergauts, Wim Vochten,
Michel Wens, Fonne Wouters
TEKST Dominique Verbelen, Kristijn Swinnen
FOTO’S Elia, Gaby Tijs, Tony Van Tilborgh, Dominique Verbelen
KAARTMATERIAAL Karin Gielen
EINDREDACTIE Dominique Verbelen
dominique.verbelen@natuurpunt.be
Wijze van citeren: Verbelen D. & Swinnen K., 2022. Vogels onder hoogspanning in België.
Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle
(T+1). Rapport Natuurpunt Studie 2022/31, Mechelen.
Inhoud
1 Inleiding ............................................................................................................................................ 4
2 Situering ........................................................................................................................................... 4
2.1 Ligging ......................................................................................................................... 4
2.2 Risicocategorieën ......................................................................................................... 6
2.3 Hoogte ........................................................................................................................ 7
2.4 Bebakening .................................................................................................................. 7
3 Methodiek ........................................................................................................................................ 8
4 Resultaten ...................................................................................................................................... 10
4.1 Slechtvalkprooien ....................................................................................................... 10
4.2 Dubbelwaarnemingen ................................................................................................. 11
4.3 Weerhouden draadslachtoffers ................................................................................... 12
4.3.1 Variatie per dag ................................................................................................................. 13
4.3.2 Variatie per soort ............................................................................................................... 14
5 Discussie ......................................................................................................................................... 17
5.1 Variabelen ................................................................................................................. 17
5.1.1 Zoekinspanning ................................................................................................................. 19
5.1.2 Vogeldichtheid ................................................................................................................... 20
5.2 Clustereffect rond pylonen .......................................................................................... 25
5.3 Type bebakening ........................................................................................................ 30
5.4 Geleidingsdraden vs. waakdraden ................................................................................ 31
6 Conclusie ........................................................................................................................................ 34
7 Literatuur ....................................................................................................................................... 35
8 Bijlages ........................................................................................................................................... 36
8.1 Chronologisch overzicht hoogspanningsleidingsslachtoffers monitoring ‘zwarte’ lijn Malle
2022 36
8.2 Overzicht hoogspanningsleidingsslachtoffers monitoring ‘zwarte’ lijn Malle 2022 ............ 38
4
1 Inleiding
De impact van de bebakening van een hoogspanningslijn op het aantal draadslachtoffers kan het meest
accuraat worden ingeschat indien een monitoring naar hoogspanningsleidingsslachtoffers kan worden
uitgevoerd (kort) voor een bebakening (T0) en (kort) na een bebakening (T+1). Aangezien de luchtlijn
Malle EA212 op termijn zou worden bebakend, gaf Elia in 2019 de opdracht om het traject tussen
pyloon 57 en pyloon 66 op te volgen voorafgaand aan de bebakening1. Deze monitoring werd
uitgevoerd in 2019. De resultaten van de monitoring voorafgaand aan de bebakening werden uitvoerig
besproken in Verbelen & Swinnen (2019).
Tussen 2019 en 2021 werd de ‘zwarte’ lijn van Malle - gespreid over verschillende werkperiodes - van
pyloon 52 tot pyloon 66 bebakend met kleine vogelkrullen (zie 2.4).
Dit rapport geeft de resultaten weer van de monitoring die werd uitgevoerd onder deze ‘zwarte’ lijn
tussen 22 februari 2022 en 26 maart 2022, nadat de bebakening volledig was voltooid. Deze resultaten
worden vergeleken met de resultaten die werden bekomen toen deze luchtlijn nog niet was bebakend.
2 Situering
2.1 Ligging
Het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle EA212 telt 10 pylonen (pyloon 57 - pyloon 66) en
ligt ten zuiden van het Kanaal van Dessel naar Schoten over Turnhout. Dit traject heeft een totale
lengte van 3.351 meter. Dit traject wordt weergegeven in Figuur 1. Het opgevolgde traject loopt
doorheen een open akkercomplex, met slechts weinig opgaande elementen. Het deeltraject tussen
pyloon 57 en pyloon 62 is oost-west georiënteerd, het deeltraject tussen pyloon 62 en pyloon 66 heeft
een noordwest-zuidoost oriëntatie. De richting wijzigt ter hoogte van pyloon 62. De hoogspanningslijn
heeft over de volledige afstand eenzelfde configuratie: twee draadstellen van elk drie fasen aan één
kant van de lijn, boven elkaar geplaatst, met één geleider per fase en bovenaan één waakdraad. In
totaal gaat het dus om 7 kabels (Figuur 2).
1 Naar dit traject zal in het vervolg van dit rapport worden verwezen als de ‘zwarte’ lijn van Malle.
5
Figuur 1 Situering van de ‘zwarte’ lijn van Malle (rood). Dit traject werd tussen 22 februari 2022 en 26 maart 2022
onderzocht op hoogspanningsleidingsslachtoffers.
Figuur 2 De configuratie is identiek over het ganse traject, met zes geleidingsdraden (drie aan elke zijde) en één
(dunnere) waakdraad tussen de top van elke twee pylonen (foto: Dominique Verbelen).
6
Voorafgaand aan de monitoring die werd uitgevoerd in 2019, werd de ‘zwarte’ lijn van Malle reeds
bebakend met luchtvaartbakens: tussen pyloon 57 en pyloon 62 werden op de waakdraad tussen elk
pylonenpaar steeds 11 - afwisselend witte en rode - avispheres aangebracht. Tussen pyloon 62 en
pyloon 65 wijzigt het aantal bakens tussen elke pylonenpaar van 11 naar 9. De verf van de rode
avispheres is intussen sterk verweerd (door wind en regen) waardoor ze minder opvallen.
2.2 Risicocategorieën
In een eerste risicoanalyse, uitgevoerd voor het rapport ‘Reducing bird mortality with high and very
high voltage lines in Belgium’ (Derouaux et al., 2012), werd de ‘zwarte’ lijn van Malle weerhouden als
een ‘prioritaire’ lijn. De risicoscores per pyloon varieerden er tussen 34 (pyloon 63 - pyloon 66) en 59
(pylonen 58 en 59), op een schaal van 0 tot 100. Voor de duidelijkheid: hoe hoger de score, hoe groter
het risico dat vogels tegen een luchtlijn kunnen aanvliegen. Een latere quick-scan leidde ertoe dat de
‘zwarte’ lijn van Malle deels werd opgenomen in de prioriteitsklasse 1+ (pyloon 57 - pyloon 62) en
deels in de prioriteitsklasse 2 (pyloon 62 - pyloon 66) (Verbelen et al., 2015). De ‘zwarte’ lijn van Malle,
de pyloonnummers en de risicoscore van elk van deze pylonen worden weergegeven in Figuur 3.
Figuur 3 Situering van de ‘zwarte’ lijn van Malle, met aanduiding van de prioriteitsklasse (zoals bepaald in Verbelen
et al., 2015), de pyloonnummers en de risicoscore van elke pyloon (zoals bepaald in Derouaux et al., 2012).
In de update van de risicoanalyse, uitgevoerd in 2020, haalde de ‘zwarte’ lijn van Malle opnieuw
relatief hoge risicoscores (Derouaux et al., 2020). In deze analyse werden de risicoscores niet langer
berekend per pyloon maar wel per km-hok waarin elke pyloon staat. De minimale risicoscore van alle
Belgische km-hokken waar een hoogspanningslijn doorheen liep was 0, de maximale waarde was 133.
De risicoscore van de km-hokken waar de ‘zwarte’ lijn van Malle door loopt, loopt van 45 (pyloon 63 -
pyloon 66), over 52 (pyloon 60 - pyloon 61), 57 (pyloon 62) en 69 (pyloon 57) tot 71 (pyloon 58 - pyloon
59) (Figuur 4).
7
Figuur 4 Situering van de ‘zwarte’ lijn van Malle, met aanduiding van de pyloonnummers en de risicoscore van elk
km-hok waar deze hoogspanningsleiding doorheen loopt (zoals bepaald in Derouaux et al., 2020).
2.3 Hoogte
Het weerhouden traject telt 10 pylonen met een hoogte variërend van 38,3 m (pyloon 63) tot 50,1 m
(pyloon 57). De grootste hoogteverschillen liggen tussen pyloon 59 (47,3 m) en pyloon 60 (41,3 m) (een
hoogteverschil van 6 meter), tussen pyloon 60 (41,3 m) en pyloon 61 (50,3 m) (een hoogteverschil van
9 meter) en tussen pyloon 61 (50,3 m) en pyloon 62 (41,1 m) (een hoogteverschil van 9,2 meter).
2.4 Bebakening
De ‘zwarte’ lijn van Malle werd over de ganse lengte (pyloon 57 - pyloon 66) bebakend met kleine
vogelkrullen met een lengte (L) van 530 mm, een hoogte (A) van 125 mm en een ‘kruldikte’ (S) van
12,5 mm (Figuur 5). De vogelkrullen werden enkel geplaatst op de geleidingsdraden, niet op de
waakdraad.
Figuur 5 Kleine vogelkrul met een lengte (L) van 530 mm, een hoogte (A) van 125 mm en een kruldikte (S) van
12,5 mm.
De vogelkrullen werden om de 20 m geplaatst op de onderste fase. In totaal werden 114 rode en 108
witte vogelkrullen geplaatst.
8
3 Methodiek
Om de impact van hoogspanningslijnen op vogels te onderzoeken, is het belangrijk om het aantal
draadslachtoffers onder deze lijnen in kaart te brengen. Bij de opstart van het monitoringsproject werd
gepoogd om maximaal rekening te houden met een aantal methodologische aandachtspunten. Het
onderzoek werd uitgevoerd tussen 22 februari 2022 en 26 maart 2022, in een periode dat de akkers
nog niet waren ingezaaid. Hierdoor kon het weerhouden onderzoekstraject maximaal worden
afgezocht en kon de kans dat draadslachtoffers werden gemist, worden geminimaliseerd.
Op 22 februari 2022 werd een uitgebreid opleidingsmoment voorzien (Figuur 6). Dit opleidingsmoment
werd gegeven door Dominique Verbelen en werd bijgewoond door de lokale projectcoördinator
(Valentijn Brems) en door 9 personen die tijdens de onderzoeksperiode de meeste veldbezoeken
zouden verrichten.
Figuur 6 Opleidingsmoment op 22 februari 2022, bijgewoond door 10 vrijwilligers (foto: Dominique Verbelen).
Het weerhouden traject werd in de onderzoeksperiode dagelijks bezocht. Enkel op 27 februari 2022
en 13 maart 2022 werd de ‘zwarte’ lijn van Malle niet belopen (op die dagen konden geen vrijwilligers
worden gemobiliseerd). In totaal werd het traject 31 keer belopen. De zoekzone bedroeg doorgaans
30 m: 15 m aan elke zijde van de hoogspanningslijn. Alle draadslachtoffers werden in het veld
ingevoerd in ObsMapp (doorgaans met een GPS-precisie van minder dan 5 meter). Alle waarnemingen
werden opgeladen in www.waarnemingen.be, het online-dataportaal van Natuurpunt. De meeste
draadslachtoffers werden gefotografeerd en de foto’s werden, samen met de waarneming, opgeladen
in het dataportaal.
Tijdens de monitoring werden niet enkel intacte vogels maar ook losse veren/veerpartijen gevonden.
Omdat het onderzochte gebied vogelrijk is en vogels ook op een natuurlijke wijze veren verliezen (bv.
tijdens de rui of bij het poetsen), werden enkel concentraties van meer dan 10 veren/m² weerhouden
als draadslachtoffer. Alle (veerpartijen van) draadslachtoffers werden - indien mogelijk - integraal
9
verwijderd. Indien dit niet mogelijk was, werden de gevonden restanten duidelijk gemarkeerd zodat
deze in een volgende ronde niet opnieuw zouden worden ingevoerd (Figuur 7).
Figuur 7 Alle veerpartijen werden ter plaatse ingevoerd in www.waarnemingen.be en ingezameld voor verder
onderzoek. Indien niet alle veren konden worden verwijderd, werden de restanten duidelijk gemarkeerd met
bamboestokjes om dubbeltellingen bij latere bezoeken te vermijden, 22 februari 2022 (foto: Dominique Verbelen).
Van de meeste veerpartijen werden enkele veren ingezameld die achteraf konden worden
gedetermineerd op basis van referentiecollecties. Voor de determinatie werd gebruik gemaakt van
featherbase, een gespecialiseerde foto-databank van veren. Bij twijfel werden de veerpartijen
voorgelegd aan soortspecialisten.
10
4 Resultaten
Tussen 22 februari 2022 en 26 maart 2022 werden in totaal 94 veerpartijen geregistreerd. De initiële
dataset werd eerst nauwkeurig gescreend. Zekere/waarschijnlijke prooien van Slechtvalk (zie 4.1) en
dubbelwaarnemingen (zie 4.2) werden uit de dataset geweerd. Een chronologisch overzicht van alle
weerhouden draadslachtoffers (n=82) die tijdens de monitoringsperiode werden gevonden, wordt
weergegeven in bijlage 8.1.
4.1 Slechtvalkprooien
Omdat het niet altijd éénvoudig is om een onderscheid te maken tussen draadslachtoffers en
vogels/veren die om een andere reden onder een hoogspanningslijn liggen, werd een selectie van 17
foto’s voorgelegd aan de Nederlandse slechtvalkenexpert Peter van Geneijgen. Zijn expertise werd
eerder al ingeroepen bij de monitoring van de ‘zwarte’ lijnen van Malle (Verbelen & Swinnen, 2019)
en andere locaties (Verbelen & Swinnen, 2020; Verbelen & Swinnen, 2022a). Hij determineerde 9
slechtvalkprooien (incl. 2 dubbelwaarnemingen): 1 Houtduif (Figuur 8), 1 Kievit, 2 Roeken en 3
Stadsduiven. Alle slachtoffers die op basis van uiterlijke kenmerken met een grote waarschijnlijkheid
als prooi van een Slechtvalk konden worden gedetermineerd, werden niet langer weerhouden in de
dataset van de draadslachtoffers.
Figuur 8 Afgekloven ruggenwervel, bekken en poten van een Houtduif, kenmerkend voor de manier waarop een
Slechtvalk een prooi aanvreet, 21 maart 2022, Sint-Lenaarts (foto: Tony Van Tilborgh).
Een screening van slechtvalkprooien bij monitoring van draadslachtoffers wordt standaard aanbevolen
om een zo goed mogelijk onderscheid te kunnen maken tussen draadslachtoffers en slechtvalkprooien
(Costantini et al., 2016). Slechtvalken zijn uitgesproken luchtjagers die bijna uitsluitend jagen op
levende vogels. Geslagen prooien - die o.a. kunnen worden herkend aan een gebroken nek of een beet
in de hersenpan - worden doorgaans meegenomen naar een rustige, vaak hoger gelegen plek
(weidepaal, hoge kraan, kerktoren) om daar te worden geplukt. Ook pylonen vormen een uitgelezen
plek om een geslagen prooi te plukken. Uit eigen onderzoek blijkt dat Slechtvalken vaak prooien laten
vallen bij het landen op zo’n hooggelegen plukplaats (Verbelen, 2007). Meestal nemen ze niet de
moeite om een gevallen prooi nog van de grond te recupereren. Dit werd ook bevestigd door
onderzoek dat eerder werd gevoerd onder de ‘zwarte’ lijn in Malle (Verbelen & Swinnen, 2019) en de
‘zwarte’ lijn van Noordschote (Verbelen et al., 2021). Bij het onderzoek in Malle kon op basis van een
ruimtelijke analyse van alle gevonden vogels/veren een statistisch significant clustereffect van
11
slachtoffers worden vastgesteld rond sommige pylonen. Dit clustereffect werd ook vastgesteld tijdens
de monitoring die in 2022 werd uitgevoerd (zie 5.2).
Opmerkelijk: op 4 maart 2022 vloog een Slechtvalk van pyloon 60 om een ander exemplaar te verjagen.
Bij het benaderen van deze pyloon bleken er twee Slechtvalken aanwezig te zijn op een nest: het eerste
exemplaar dat net de ‘indringer’ had verjaagd, en een derde exemplaar. Het lijkt er dus naar dat een
paartje Slechtvalk een broedpoging heeft ondernomen op pyloon 60 (Figuur 9). Het nest was
gedurende de ganse monitoringsperiode aanwezig en werd het laatst vastgesteld op 26 maart 2022.
Nadien werd de ‘zwarte’ lijn van Malle niet meer belopen en werd ook het nest niet verder opgevolgd.
Bij een controle op 19 april 2022 was het nest volledig verdwenen. Mogelijk werd het nest uit de pyloon
gewaaid door de storm die op 7 april 2022 over ons land raasde.
Figuur 9 Slechtvalk op nest op pyloon 60 van de ‘zwarte’ lijn van Malle, 6 maart 2022 (foto: Eric Grupping).
4.2 Dubbelwaarnemingen
Naast een zoektocht naar slechtvalkprooien werd de databank ook grondig onderzocht op
‘dubbelwaarnemingen’. In een GIS-analyse werd gezocht naar draadslachtoffers - van één en dezelfde
soort - die op dezelfde/een andere dag op (bijna) dezelfde plaats werden ingevoerd. De gedetailleerde
screening leverde 2 cases op. Zo kon worden achterhaald dat zowel op 23 maart 2022 als op 24 maart
2022 een veerpartij van een mannetje Merel werd ingevoerd (Figuur 10) . De afstand tussen beide
invoerlocaties bedroeg slechts 7,5 m en beide veerpartijen sloten niet uit dat het dat het om één en
dezelfde vogel zou kunnen gaan (bv. geen twee volledige linkervleugels). In dergelijke cases lijkt het
zeer aannemelijk dat beide veerpartijen afkomstig zijn van één en hetzelfde individu. Het ander geval
had betrekking op een dubbelwaarneming van een Turkse tortel.
12
Figuur 10 Twee invoerlocaties van veerpartijen van een mannetje Merel, op resp. 23 maart 2022 en 24 maart 2022,
op 7,5 meter van elkaar. De kans dat beide veerpartijen toebehoren aan één en dezelfde vogel lijkt zeer groot.
4.3 Weerhouden draadslachtoffers
Een overzicht van alle draadslachtoffers die in 2022 tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle
werden weerhouden, wordt weergegeven in Tabel 1 en Figuur 11. In Tabel 1 wordt voor elke soort
weergegeven wat het procentuele aandeel is t.o.v. het totale aantal veerpartijen dat tot op
soortniveau kon worden gedetermineerd. Voor de berekening van deze percentages werd dus geen
rekening gehouden met de gevonden veerpartijen die niet tot op soortniveau konden worden
gedetermineerd (i.e. Duif onbekend en Meeuw onbekend). In deze tabel worden de slechtvalk-prooien
en de dubbelwaarnemingen niet weerhouden.
Tabel 1 Overzicht van alle soorten die tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle werden gevonden tussen
22 februari 2022 en 26 maart 2022, met opgave van het procentuele aandeel van elke soort t.o.v. het totale aantal
en t.o.v. het aantal op soort gedetermineerde hoogspanningsleidingsslachtoffers.
Figuur 11 geeft de exacte locatie weer waar elk van de weerhouden draadslachtoffers werd gevonden.
Deze figuur wordt ook (in een groter formaat) aan het rapport toegevoegd als bijlage 8.2.
soort wetenschappelijke naam aantal % van totale aantal % van aantal op soort gedetermineerd
Duif o nbekend Columbidae indet. 11,2 1,3
Fazant Phasianus colchicus 22,4 2,5
Holenduif Columba oenas 44,9 5,0
Houtduif Columba palumbus 19 23,2 23,8
Houtsnip Scolopax rusticola 11,2 1,3
Huismus Passe r domesticus 11,2 1,3
Kievit Vanellus vane llus 33,7 3,8
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 17 20,7 21,3
Koperwiek Turdus iliacus 11,2 1,3
Meerkoet Fulica atra 11,2 1,3
Meeuw (L arus) onbeke nd Larus spec. 11,2 1,3
Merel Turdus merula 11,2 1,3
Roek Corvus frugilegus 33,7 3,8
Stadsduif Columba livia forma domestica 22 26,8 27,5
Turkse To rtel Streptopelia decaocto 22,4 2,5
Veldleeuwerik Alauda arvensis 11,2 1,3
Vink Fringilla coelebs 11,2 1,3
Wintertaling Anas cre cca 11,2 1,3
13
Figuur 11 Overzicht van alle draadslachtoffers die tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle werden
gevonden tussen 22 februari 2022 en 26 maart 2022, met aanduiding van de exacte locatie van elke vondst.
4.3.1 Variatie per dag
Op het traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle werden tijdens 31 terreinbezoeken in totaal 82
verschillende draadslachtoffers geregistreerd, goed voor een gemiddelde van 2,64 per dag. Hierbij
moet worden opgemerkt dat tijdens de eerste velddag (op 22 februari 2022) vooral slachtoffers
worden gevonden die er al enige tijd lagen. Net als bij alle eerdere monitoringsonderzoeken werd ook
nu op die eerste dag een ‘clean sweep’ georganiseerd, waarbij met zoveel mogelijk tellers het ganse
traject integraal werd afgezocht, op zoek naar alle ‘oude’ slachtoffers die de voorbije weken onder de
‘zwarte’ lijn van Malle waren gevallen. Doorgaans levert zo’n clean sweep-dag het hoogste aantal
draadslachtoffers uit de ganse onderzoeksperiode. Dat was ook nu weer het geval: de clean-sweep die
werd uitgevoerd op 22 februari 2022 leverde 21 draadslachtoffers op. Op 1 maart 2022 werden 5
draadslachtoffers gevonden, op 4 dagen werden 4 slachtoffers gevonden, op 7 dagen werden 3
draadslachtoffers geregistreerd (Figuur 12).
14
Figuur 12 Aantal draadslachtoffers dat per terreinbezoek werd gevonden tijdens het monitoringonderzoek van de
‘zwarte’ lijn van Malle.
Mogelijk kunnen de erg hoge aantallen van 22 februari worden gelinkt aan de storm Eunice. De
gemiddelde windsnelheid voor Ukkel lag in februari 2022 erg hoog: met 5,1 m/s (norm.: 4,0 m/s) was
dit de vierde hoogste februari-waarde die sinds 1991 werd opgetekend. In het officiële
anemometrische meetnet in België werden op 18 en 20 februari 2022 windstoten van minstens 100
km/u (28 m/s) gemeten. Tijdens de storm Eunice die op 18 februari over ons land trok, werden er in
verschillende meetpunten windstoten van minstens 110 km/u gemeten. De hoogste waarde bedroeg
133 km/u (bron: KMI). Bij (erg) winderig weer is het voor vliegende vogels altijd moeilijker om een
koers aan te houden en liggen botsingen met hoogspanningslijnen meer voor de hand. Dat geldt des
te meer voor grotere vogels, die doorgaans minder wendbaar zijn. Een dergelijke piek in het aantal
draadslachtoffers in de erg winderige periode waarin Eunice over ons land trok, werd ook vastgesteld
bij de monitoring van ‘zwarte’ lijnen in Doel (Verbelen & Swinnen, 2022a) en in Ertvelde (Verbelen &
Swinnen, 2022b) die in deze periode werden uitgevoerd.
4.3.2 Variatie per soort
In totaal werden tijdens deze monitoring 16 vogelsoorten als draadslachtoffer geregistreerd. Wanneer
enkel rekening wordt gehouden met de slachtoffers die tot op soortniveau werden gedetermineerd,
valt op dat duiven het sterkst vertegenwoordigd zijn. Van alle weerhouden slachtoffers zijn Holenduif,
Houtduif, Stadsduif en Turkse tortel samen goed voor 58,8% van het totale aantal tot op soort
gedetermineerde draadslachtoffers (Tabel 2).
Tabel 2 Aantal (tot op soort gedetermineerde) duiven dat in de periode 22 februari 2022 - 26 maart 2022 werd
gevonden tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle, met opgave van het procentuele aandeel van elke
soort t.o.v. het totale aantal en t.o.v. het aantal op soort gedetermineerde hoogspanningsleidingsslachtoffers.
0
5
10
15
20
25
# draadslachtoffers/dag
15
Figuur 13 Veren van een Stadsduif (≥ 10 op ≤ 1 m²), Brechts Heide, Kraaienhorst, 23 maart 2022 (ErIc Grupping)
Deze cijfers van Malle liggen in lijn van de cijfers die beschikbaar zijn voor gans België. Een analyse van
alle draadslachtoffers die werden ingevoerd in www.waarnemingen.be toont aan dat Houtduif de
soort is die het vaakst als hoogspanningsleidingsslachtoffer werd geregistreerd. Stadsduif neemt in die
‘nationale ranking’ de tweede plaats in (Tabel 3).
Tabel 3 Top 20 van het aantal hoogspanningsleidingsslachtoffers dat werd ingevoerd in www.waarnemingen.be
(dataset afgesloten op 1 december 2022) met een procentuele weergave t.o.v. het totale aantal en t.o.v. het aantal
op soort gedetermineerde hoogspanningsleidingsslachtoffers.
Het valt niet uit te sluiten dat het aantal duiven een overschatting is van het werkelijke aantal: veel
voorkomende hoogspanningsleidingsslachtoffers als Houtduif en Stadsduif worden immers vaak
gepredeerd door Vos en/of andere predatoren. Wanneer een duif door een Vos wordt verplaatst en
het kadaver op meerdere plaatsen door die Vos wordt ‘geplukt’, kunnen veerpartijen op verschillende
plaatsen toch betrekking hebben op één en dezelfde vogel. In de mate van het mogelijke werd gepoogd
om hier maximaal rekening mee te houden maar dubbelmeldingen zijn niet uitgesloten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat duiven integraal werden verwijderd door Vos of andere aaseters en dus niet
tijdens de monitoring worden opgemerkt, wat leidt tot een onderschatting van het werkelijke aantal.
soort wetenschappelijke naam #% van totale aantal % van aantal gedetermineerd op soort
Houtduif 301 17,9 19,1
Kokmeeuw 192 11,4 12,2
Stadsduif 190 11,3 12,0
Vogel onbeke nd 78 4,6 4,9
Stormmeeuw 73 4,4 4,6
Kievit 67 4,0 4,2
Zilvermeeuw 51 3,0 3,2
Grauwe Gans 45 2,7 2,9
Wilde E end 44 2,6 2,8
Spreeuw 32 1,9 2,0
Knobbelzwaa n 31 1,8 2,0
Meerkoet 30 1,8 1,9
Blauwe Reiger 25 1,5 1,6
Wintertaling 25 1,5 1,6
Holenduif 24 1,4 1,5
Houtsnip 23 1,4 1,5
Kolga ns 21 1,3 1,3
Zwarte Kraai 19 1,1 1,2
Fazant 18 1,1 1,1
Grote Canadese Gans 18 1,1 1,1
16
De mogelijkheid van onder- en overschatting is uiteraard niet enkel van toepassing op duiven maar
geldt voor alle soorten die in dit onderzoek als draadslachtoffer werden aangetroffen.
Ook meeuwen zijn sterk vertegenwoordigd in de dataset van de hoogspanningsleidingsslachtoffers die
tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle werden geregistreerd (Tabel 4). Meeuwen maken
dagelijkse pendelvluchten tussen de foerageergronden en de slaapplaatsen. Deze verplaatsingen
gebeuren vooral in het schemerduister, zowel ’s ochtends als ’s avonds. Dat zorgt ervoor dat meeuwen
erg aanvlieggevoelige soorten zijn. Bovendien vliegen meeuwen vaak in groep. Wanneer de eerste
exemplaren uit de groep een hoogspanningslijn niet (tijdig) opmerken en tegen de lijn aanvliegen, is
de kans reëel dat ook de ‘volgers’ tegen de lijn botsen, doordat ze de vluchtroute van de ‘leiders’
volgen.
Tabel 4 Aantal (tot op soort gedetermineerde) meeuwen dat in de periode 22 februari 2022 - 26 maart 2022 werd
gevonden tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle, met opgave van het procentuele aandeel van elke
soort t.o.v. het totale aantal en t.o.v. het aantal op soort gedetermineerde hoogspanningsleidingsslachtoffers.
Zo goed als alle draadslachtoffers die tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle in 2022
werden gevonden, hebben betrekking op soorten die ook in het verleden al op andere locaties
regelmatig als draadslachtoffer worden aangetroffen. Toch waren er enkele uitzonderingen: de
Veldleeuwerik die op 14 maart 2022 werd gevonden, was een nieuwe soort in de dataset van Belgische
hoogspanningsleidingsslachtoffers en de Huismus die op 8 maart 2022 werd gevonden, was slechts
het tweede geval (Figuur 14).
Figuur 14 Huismus als hoogspanningsleidingsslachtoffer is een zeldzame vondst. Het mannetje dat op 8 maart
2022 werd aangetroffen onder de ‘zwarte’ lijn van Malle, is pas het tweede gedocumenteerde geval in België (foto:
Gaby Thijs).
Ook de 3 Roeken en de 2 Turkse tortels zijn het vermelden waard.
soort wetenschappelijke naam aantal % van totale aantal % van aantal op soo rt gedetermineerd
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 17 20,7 21,3
17
5 Discussie
De ‘zwarte’ lijn van Malle werd twee keer nauwkeurig onderzocht op draadslachtoffers: één keer
voorafgaand aan de bebakening (2019, 31 tellingen), één keer na de bebakening (2022, 31 tellingen).
De resultaten van het eerste onderzoek werden besproken in Verbelen & Swinnen (2019). Een
overzicht van alle hoogspanningsleidingsslachtoffers die werden gevonden tijdens de twee
onderzoeksperiodes wordt weergegeven in Tabel 5.
Tabel 5 Overzicht van alle hoogspanningsleidingsslachtoffers die in de twee onderzoeksperiodes werden gevonden
onder de ‘zwarte’ lijn van Malle.
5.1 Variabelen
Bij een onderzoek naar draadslachtoffers kunnen de resultaten worden beïnvloed door heel wat
variabelen:
- de periode waarin de monitoring wordt uitgevoerd:
o 2019: 19 februari 2019 - 23 maart 2022
o 2022: 22 februari 2022 - 26 maart 2022
- het aantal verrichtte terreinbezoeken:
o 2019: 31
soort wetenschappelijke naam 2019 2022 totaal
Duif onbekend Columbidae indet. 1 1
Fazant Phasianus colchicus 2 2
Holenduif Columba oenas 3 4 7
Houtduif Columba palumbus 17 19 36
Houtsnip Scolopax rusticola 1 1
Huismus Passer domesticus 1 1
Kauw Coloeus monedula 2 2
Kievit Vanellus vanellus 4 3 7
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 13 17 30
Koperwiek Turdus iliacus 1 1
Meerkoet Fulica atra 1 1
Meeuw (Larus) onbekend Larus spec. 1 1
Merel Turdus merula 1 1 2
Roek Corvus frugilegus 3 3
Scholekster Haematopus ostralegus 2 2
Stadsduif Columba livia forma domestica 34 22 56
Stormmeeuw Larus canus 1 1
Turkse Tortel Streptopelia decaocto 1 2 3
Veldleeuwerik Alauda arvensis 1 1
Vogel onbekend Aves indet. 8 8
Vink Fringilla coelebs 1 1
Wintertaling Anas crecca 1 1 2
Zanglijster Turdus philomelos 1 1
Zilvermeeuw Larus argentatus 3 3
Zwarte Kraai Corvus corone 3 3
aantal hoogspanningsleidingsslachtoffers 94 82 176
aantal soorten 14 16 22
18
o 2022: 31
- de weersomstandigheden (meer aanvliegingen op winderige en/of mistige dagen):
o 2019: Volgens het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI) werden in het officiële
anemometrische meetnet in ons land op 2 verschillende dagen in maart 2019 (4
maart 2019 en 10 maart 2019) windstoten van minstens 100 km/u (of 28 m/s)
gemeten. Deze snelheden konden ook lokaal bereikt worden tijdens de onweders.
Dat maart 2019 een winderige lentemaand was, blijkt ook uit het aantal dagen met
windstoten van minstens 72 km/u (of 20 m/s): deze snelheden werden tijdens
maar liefst 12 dagen opgetekend. Van de 10de tot en met de 17de maart werd deze
snelheid elke dag in minstens 1 meetpunt bereikt of overtroffen.
o 2022: Ook februari 2022 was een erg winderige maand. De gemiddelde
windsnelheid voor Ukkel bedroeg 5,1 m/s (norm.: 4,0 m/s). Dit was de vierde
hoogste waarde na 2014 (5,8 m/s), 2002 en 2020 (5,7 m/s). In het officiële
anemometrische meetnet in ons land werden er op 13 februari 2022 en op 20
februari 2022 windstoten van minstens 100 km/u (28 m/s) gemeten. Deze
snelheden konden ook lokaal bereikt worden tijdens de onweders. Tijdens de
storm die op 18 februari 2022 over ons land trok, werden er in verschillende
meetpunten windstoten van minstens 110 km/u gemeten. De hoogste waarde
bedroeg 133 km/u.
- de vegetatie op het monitoringstraject (hogere vegetatie = lagere detectiekans)
- de vindersefficiëntie (goede zoekers vinden meer dan minder goede zoekers):
o in overleg met de opdrachtgever werd omwille van budgettaire redenen geen
onderzoek uitgevoerd naar de vindersefficiëntie. Wel werd gepoogd om vooral
mensen in te zetten die ook al werden ingezet in de vorige onderzoeksperiode. Op
die manier werd gepoogd om de vindersefficiëntie over de verschillende
onderzoeksperiodes heen zo constant mogelijk te houden. In een ideaal scenario
wordt de vindersefficiëntie wél onderzocht en/of wordt over de verschillende
onderzoeksperiodes steeds gewerkt met dezelfde veldwerkers.
- de verdwijnsnelheid (hoe meer predatoren, hoe sneller draadslachtoffers kunnen worden
verwijderd alvorens ze kunnen worden gevonden):
o in overleg met de opdrachtgever werd omwille van budgettaire redenen geen
onderzoek uitgevoerd naar de verdwijnsnelheid. In het verleden werd op andere
locaties wél al een onderzoek uitgevoerd naar de verdwijnsnelheid (Ertvelde,
Verbelen & Swinnen, 2018; Heindonk, Van Dijck, 2019; Diepenbeek en Lebbeke,
De Prins, 2020; Noordschote, Verbelen et al., 2021). De correctiefactoren die in
elk van deze onderzoeken werden bekomen, kunnen niet worden weerhouden als
correctiefactor voor het aantal hoogspanningsleidingsslachtoffers dat werd
vastgesteld tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle in 2022 omdat de
predatordichtheid sterk kan variëren over de jaren heen én sterk afhankelijk is van
de locatie. Indien men wil beschikken over een bruikbare correctiefactor op basis
van de verdwijnsnelheid van draadslachtoffers door predatoren, moet een
onderzoek naar deze verdwijnsnelheid dus steeds gelijktijdig én op dezelfde
locatie gebeuren als het onderzoek naar de hoogspanningsleidingsslachtoffers.
- het aantal mensen dat deelneemt aan de monitoring (meer mensen = meer vondsten)
- het aantal vogels dat in een gebied verblijft (meer vogels = meer vliegbewegingen = meer
aanvliegkansen).
In wat volgt zal dieper worden ingegaan op de laatste twee variabelen. De data van beide
onderzoeksperiodes kunnen met elkaar worden vergeleken omdat de methodiek van beide
monitoringsperiodes grotendeels gelijk was (zelfde periode, zelfde aantal zoekdagen, zelfde traject,
quasi zelfde grondgebruik, quasi zelfde zoekbreedte).
19
5.1.1 Zoekinspanning
In een ideaal scenario worden tijdens verschillende onderzoeksperiodes op elke onderzoeksdag steeds
eenzelfde aantal mensen ingezet. Bij de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle was de
zoekinspanning in de twee onderzoeksperiodes echter niet identiek. Het aantal mensen dat op elk van
de onderzoeksdagen tijdens elk van beide monitoringsperiodes aanwezig was, werd mede bepaald
door de inzetbaarheid van vrijwilligers. Globaal genomen lag de zoekinspanning - afgemeten aan het
aantal mensen dat op elk terreinbezoek meezocht naar hoogspanningsleidingsslachtoffers - in 2022
aanzienlijk lager dan in 2019.
Bij een groter aantal tellers neemt de kans dat er meer draadslachtoffers zullen worden gevonden toe
omdat een groter gebied kan worden afgezocht en/of omdat eenzelfde gebied intensiever kan worden
onderzocht. Toch gaat het niet om een lineaire toename: bij een dubbel aantal zoekers is het niet zo
dat de kans dat draadslachtoffers zullen worden gevonden eveneens verdubbelt. Of anders gesteld:
het is niet zo dat elke persoon die extra mee zoekt een even grote extra bijdrage levert aan het aantal
gevonden slachtoffers. Het grootste aantal slachtoffers wordt immers altijd in een vrij smalle zone
onder de hoogspanningsleiding gevonden. Naarmate er meer zoekers worden ingezet, kan een
grotere, bredere zoekzone worden bestreken, maar hoe verder de zoeker zich van de ‘optimale
zoekzone bevindt, hoe kleiner de kans dat die effectief ook hoogspanningsleidingsslachtoffers zal
vinden. Omdat het echter erg moeilijk is om te corrigeren in functie van de zone die elk van de (extra)
tellers heeft belopen, wordt in het bepalen van een correctiefactor in functie van de zoekinspanning
in onderstaande alinea’s toch aangenomen dat elke teller een even grote bijdrage levert aan het aantal
gevonden slachtoffers.
Zowel in 2019 als in 2022 werd het traject op 31 dagen belopen, gespreid over een periode van 33
dagen. Deze beide variabelen (i.e. aantal velddagen en duur onderzoeksperiode) zijn voor beide
onderzoeksperiodes dus identiek waardoor voor deze variabelen niet moet worden gecorrigeerd.
Wanneer echter ook rekening wordt gehouden met het aantal personen dat op elk telmoment
aanwezig was, dan levert dit een verschillend beeld op: de inspanningsnoemer (i.e. het aantal tellers
dat op elke dag aanwezig is x het aantal telmomenten) lag in 2019 op 214, voor 2022 ligt die
zoekinspanning op 198. Elke persoon die deelneemt aan een telmoment wordt gelijk gesteld aan 1
telling: 1 persoon op 1 telmoment is dus goed voor 1 telling, 1 persoon op 10 verschillende
telmomenten staat gelijk aan 10 tellingen en 10 personen op 1 telmoment levert eveneens 10 tellingen
op. Tabel 6 toont hoeveel slachtoffers in 2022 zouden zijn gevonden indien het aantal tellingen in deze
periode gecorrigeerd zou worden voor het aantal tellingen in 2019, gesteld dat alle andere variabelen
identiek zouden zijn geweest. Een voorbeeld:
- in 2022 werden tijdens 31 teldagen en 198 tellingen in totaal 19 Houtduiven als
hoogspanningsleidingslachtoffer gevonden
- in 2019 werden tijdens 31 teldagen en 214 tellingen in totaal 17 Houtduiven als
hoogspanningsleidingsslachtoffer gevonden
- indien het aantal Houtduiven dat in 2022 als hoogspanningsleidingsslachtoffer werd
gevonden, wordt gecorrigeerd op basis van eenzelfde zoekinspanning (i.e. eenzelfde
aantal tellingen) als in 2019, dan moet hiervoor het aantal Houtduiven dat werd gevonden
in 2022 (n=19) worden vermenigvuldigd met het aantal tellingen dat werd gerealiseerd in
2019 (n=214) gedeeld door het aantal tellingen dat werd gerealiseerd in 2022 (n=198). Bij
een gelijk aantal tellingen zou mogen worden verwacht dat in 2022 in totaal 20,5
Houtduiven gevonden hadden moeten worden (i.p.v. 19).
- Deze correctie kan uiteraard enkel worden uitgevoerd voor die soorten waarvoor in 2022
hoogspanningsleidingsslachtoffers werden gevonden. Voor soorten waarvoor in 2022
geen slachtoffers werden gevonden, kan ook wel een correctie worden uitgevoerd maar
dit heeft weinig zin (aangezien het resultaat toch steeds 0 zal zijn).
20
Tabel 6 Correctie van het aantal draadslachtoffers dat in 2022 zou gevonden zijn indien in 2022 de zoekinspanning
dezelfde zou zijn geweest als in 2019.
Bij een gelijk aantal tellingen in beide onderzoeksperiodes zou het aantal draadslachtoffers in 2022
dus op 88,6 liggen. Dit is nauwelijks minder dan de 94 hoogspanningsleidingsslachtoffers die in 2019
werden vastgesteld, maar aangezien in 2019 de lijn nog niet was bebakend - met uitzondering van de
luchtvaartbakens op de waakdraad - en in 2022 wél, werd eigenlijk een veel grotere daling van het
aantal gevonden slachtoffers verwacht. Deze gecorrigeerde cijfers zouden er kunnen op wijzen dat de
bebakening niet heeft geleid tot de verhoopte daling van het aantal draadslachtoffers.
Hoewel bebakening doorgaans leidt tot een reductie in het aantal draadslachtoffers, kunnen de
resultaten sterk variëren. In een aantal gevallen werd na bebakening zelfs meer draadslachtoffers
vastgesteld dan in de periode dat de lijn nog niet was bebakend. Zo stelden Bernardino et al. (2019) in
een meta-analyse die werd uitgevoerd op 61 bebakeningsexperimenten vast dat in 7 experimenten
het aantal draadslachtoffers na de bebakening hoger lag dan voor de bebakening.
5.1.2 Vogeldichtheid
De periode waarin een onderzoek naar draadslachtoffers wordt uitgevoerd en daaraan gekoppeld het
aantal vogels dat in die periode in het gebied verblijft, zijn belangrijke variabelen die het aantal
draadslachtoffers kunnen beïnvloeden. Die ‘vogeldichtheid’ kan best worden bepaald door in de
onderzoeksperiodes voorafgaand aan de bebakening en volgende op de bebakening ter plaatse (dus
ter hoogte van het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn) tellingen uit te voeren waarbij alle
soort wetenschappelijke naam 2019 2022 correctie 2022
Duif onbekend Columbidae indet. 11,1
Fazant Phasianus colchicus 22,2
Holenduif Columba oenas 3 4 4,3
Houtduif Columba palumbus 17 19 20,5
Houtsnip Scolopax rusticola 11,1
Huismus Passer domesticus 11,1
Kauw Coloeus monedula 20,0
Kievit Vanellus vane llus 4 3 3,2
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 13 17 18,4
Koperwiek Turdus iliacus 11,1
Meerkoet Fulica atra 11,1
Meeuw (Larus) o nbekend Larus spec. 11,1
Merel Turdus merula 1 1 1,1
Roek Corvus frugilegus 33,2
Scholekster Haematopus ostralegus 20,0
Stadsduif Columba livia forma domestica 34 22 23,8
Stormmeeuw Larus canus 10,0
Turkse Tortel Streptopelia decaocto 1 2 2,2
Veldleeuwerik Alauda arvensis 11,1
Vogel onbekend Aves indet. 80,0
Vink Fringilla coelebs 11,1
Wintertaling Anas crecca 1 1 1,1
Zanglijster Turdus philomelos 10,0
Zilvermeeuw Larus argentatus 30,0
Zwarte Kraai Corvus corone 30,0
aantal hoogspanningsleidingsslachtoffers 94 82 88,6
21
vliegbewegingen gestandaardiseerd worden geregistreerd (o.a. soort, aantal, uur, hoogte, richting, …).
Een dergelijk onderzoek is echter arbeidsintensief en werd in samenspraak met de opdrachtgever niet
uitgevoerd omwille van budgettaire redenen. Om de variabele van de vogeldichtheden in de beide
onderzoeksperiodes toch enigszins in rekening te kunnen brengen, werd gebruikt gemaakt van
gestandaardiseerde tellingen die in de regio werden uitgevoerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat
het niet is geweten of de vogels die tijdens deze tellingen werden vastgesteld ook daadwerkelijk over
de ‘zwarte’ lijn van Malle vlogen. Bovendien hebben de tellingen enkel betrekking op meeuwen en
watervogels. Over andere soortgroepen zijn geen gestandaardiseerde datasets uit beide periodes uit
het onderzoeksgebied beschikbaar.
5.1.2.1 Slaapplaatstellingen meeuwen
In 2000 startte het toenmalige Instituut voor Natuurbehoud (IN) voor het eerst met de
simultaantellingen van meeuwenslaapplaatsen. De belangrijkste doelstelling was om in de periode van
de internationale midwinter-watervogeltelling een beter beeld te krijgen van de aanwezige aantallen
meeuwen in Vlaanderen. Tellingen van meeuwen overdag bleken immers al vlug problemen op te
leveren. De meeuwen zaten te verspreid (tot ver buiten de traditionele telgebieden) en de tellers
hadden vaak de tijd niet om ze mee te tellen met de andere soorten watervogels. Een aparte telling
op slaapplaatsen bleek het beste alternatief. Sinds 2000 wordt daarom elk jaar in de tweede helft van
januari één simultaantelling van meeuwenslaapplaatsen in Vlaanderen georganiseerd.
Dergelijke slaapplaatstellingen worden ook uitgevoerd in de omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle,
met name op het Blak te Beerse (Figuur 15). De aantallen die daar worden vastgesteld, bieden
mogelijks relevante informatie voor de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle. De meeste
vliegbewegingen van meeuwen richting slaapplaats vinden plaats in het schemerduister, wanneer de
hoogspanningslijnen minder goed zichtbaar zijn en de kans op aanvliegen hoger ligt. Gebiedsexperten
geven aan dat er op de slaapplaats van Het Blak te Beerse een duidelijke vliegroute van meeuwen
bekend is. Hierbij vliegen de meeuwen die overdag foerageren in o.a. de Brechtse heide en de
Kleiputten van Rijkevorsel - Brecht ’s avonds richting het Blak in Beerse en volgen daarbij ruwweg het
kanaal Schoten - Turnhout. Een groot deel van de vogels kruist daarbij de lijn EA 212/EA223, die de
loop van het kanaal volgt. In hoeverre ook het onderzochte deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle wordt
gekruist, is niet gekend. Meer kennis over de exacte vliegbewegingen zou zeker een meerwaarde
vormen om het risico op aanvliegingen tegen de hoogspanningsleidingen in de (ruime) omgeving van
het Blak te Beerse beter te kunnen inschatten.
22
Figuur 15 Situering van de meeuwenslaapplaats van Het Blak te Beerse t.o.v. de ‘zwarte’ lijn van Malle.
Naast de slaapplaats op het Blak te Beerse moet zeker ook de afvalverwerkingsinstallatie van IGEAN
te Brecht (Sint-Lenaarts) worden vermeld (Figuur 16). Deze ligt vlakbij de ‘zwarte’ lijn van Malle en
oefent een grote aantrekkingskracht uit op meeuwen. Gedurende de dag zijn er steevast grotere
aantallen aanwezig, vooral in de winterperiode. De aantallen variëren van enkele tientallen tot
honderden vogels met een hoog aandeel grote meeuwen (vooral Zilvermeeuw). Van hieruit vinden
ook veel vliegbewegingen plaats naar de omliggende foerageergebieden (bv. Brechtse heide) en de
slaapplaats (Blak te Beerse).
Figuur 16 Het afvalverwerkingsbedrijf IGEAN oefent een grote aantrekkingskracht uit op (vooral grotere) meeuwen.
23
Deze data van de slaapplaatstellingen die worden uitgevoerd op het Blak van Beerse geven een goed
beeld van de grootteorde van het aantal meeuwen dat in de ruime omgeving van de ‘zwarte’ lijn van
Malle in elk van beide onderzoeksperiodes aanwezig was. Het aantal meeuwen dat als draadslachtoffer
werd gevonden in elk van beide onderzoeksperiodes wordt in Tabel 7 weergegeven en wordt twee
keer gecorrigeerd:
- In eerste instantie wordt een correctie uitgevoerd in functie van de aantallen die van elke
soort in elk van beide onderzoeksperiodes tijdens de simultane slaapplaatstelling in januari
werden vastgesteld. Een voorbeeld:
o Tijdens de simultane slaapplaatstelling van januari 2019 werden op het Blak te
Beerse 3.200 Kokmeeuwen geteld.
o Tijdens de simultane slaapplaatstelling van januari 2022 werden op het Blak te
Beerse 950 Kokmeeuwen geteld.
o Onder identieke omstandigheden (dus geen rekening gehouden met het feit dat
de lijn werd bebakend) zou je in 2022 een kleiner aantal Kokmeeuwen als
draadslachtoffers verwachten dan in 2019, aangezien het aantal Kokmeeuwen dat
in januari 2022 tijdens de simultane slaapplaatstellingen werd vastgesteld
aanzienlijk lager lag dan het aantal Kokmeeuwen dat werd geteld tijdens de
simultane slaapplaatstellingen in januari 2019.
o Het aantal Kokmeeuwen dat je in 2022 als draadslachtoffers had mogen
verwachten op basis van het aantal exemplaren dat werd vastgesteld tijdens de
simultane slaapplaatstelling kan worden berekend door het aantal slachtoffers uit
2019 (n=13) te delen door het aantal Kokmeeuwen dat werd geregistreerd tijdens
de simultaantelling van 2019 (n=3.200) en het resultaat te vermenigvuldigen met
het aantal Kokmeeuwen dat werd geteld tijdens de slaapplaatstelling van januari
2022 (n=950). Deze berekening leert dat in 2022 het aantal Kokmeeuwen dat als
draadslachtoffer mocht worden verwacht indien de lijn enkel was bebakend met
luchtvaartbakens, op 3,86 ligt. In de realiteit werden er in 2022 echter 17
Kokmeeuwen als draadslachtoffers gevonden.
- Dit gecorrigeerde aantal (i.e. 3,86) werd vervolgens gecorrigeerd in functie van de
zoekinspanning:
o In de onderzoeksperiode 2019 werden 214 tellingen uitgevoerd.
o In de onderzoeksperiode 2022 werden 198 tellingen uitgevoerd.
o Indien de zoekinspanning in de onderzoeksperiode 2022 identiek zou zijn geweest
aan die in de onderzoeksperiode 2019, dan zou het gecorrigeerde aantal moeten
worden verhoogd van 3,86 naar 4,17 (i.e. 3,86*(214/198).
- Tot slot werden de bekomen resultaten afgerond naar het dichtst bijliggende gehele getal.
Tabel 7 Aantal meeuwen op het Blak Beerse tijdens de simultaantellingen in januari 2019 en januari 2022 (bron:
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek). Het aantal slachtoffers dat tijdens de onderzoeksperiode 2022 werd
gevonden, wordt in onderstaande tabel gecorrigeerd in functie van de aanwezige aantallen die van elke soort
werden vastgesteld tijdens de simultane slaapplaatstelling van januari 2022 én in functie van de zoekinspanning.
Het resultaat dat werd bekomen na beide correcties wordt afgerond naar het dichtst bijliggende gehele getal.
Uit de dubbel gecorrigeerde cijfers blijkt dat bij een niet-bebakende lijn in 2022 (afgerond) 5 meeuwen
als hoogspanningsleidingsslachtoffers mochten worden verwacht. Bij een goed bebakende lijn zou dat
aantal aanzienlijk lager moeten liggen. In de realiteit werden in 2022 echter 17 meeuwen als
draadslachtoffer gevonden. Dit lijkt er op te wijzen dat de bebakening - alvast voor meeuwen - niet
soort wetenschappelijke naam 2022 2022 2022
# slaapp laatstellin g # draadslachtoffers # slaapplaa tstelling # draadslachtoffers corre ctie vog eldichthe id correctie zoekinspanning afgeron d
Kleine Mantelmeeuw Larus fuscus 1 1 0,00 0,00 0
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 3.200 13 950 17 3,86 4,17 4
Pontisc he Meeuw Larus cachinnus 112 0,00 0,00 0
Stormmeeuw L arus canus 300 1150 0,50 0,54 1
Zilvermeeuw Larus argentatus 35 3 2 0,17 0,19 0
totaal 3.537 17 1.115 17 4, 53 4,90 5
2019
2022
24
heeft geleid tot een daling van het aantal draadslachtoffers. Hierbij moet worden opgemerkt dat het
over een relatief laag aantal slachtoffers gaat voor 1 soort en dat een toevallige gebeurtenis de
resultaten en eventuele conclusies (sterk) kan beïnvloeden Voor een nuancering van de cijfers
verwijzen we naar 5.2.
5.1.2.2 Watervogeltellingen
Om zo goed mogelijk de temporele en geografische spreiding van het aantal aanvlieggevoelige soorten
in de onmiddellijke omgeving van de onderzochte hoogspanningsleiding te kunnen inschatten, werden
bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek gegevens opgevraagd van watervogeltellingen van drie
vogelrijke gebieden in de omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle: de Brechtse Heide in Brecht, de
Kooldries in Brecht en de Kleiputten van Brecht - Rijkevorsel. De situering van elk van deze drie
telgebieden t.o.v. het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn wordt weergegeven in Figuur 17. Hoewel
dit nooit exact werd onderzocht, mag worden aangenomen dat heel wat vliegbewegingen van de
vogels uit elk van deze drie gebieden de ‘zwarte’ lijn van Malle kruisen.
Figuur 17 Situering van de Brechtse Heide (Brecht), de Kooldries (Brecht) en Kleiputten van Rijkevorsel - Brecht
t.o.v. de ‘zwarte’ lijn van Malle.
Elk van deze gebieden wordt vier keer per jaar geteld tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen
van november, december, januari en februari. Deze tellingen worden gecoördineerd door het Instituut
voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Voor elk van deze gebieden werden zowel voor 2019 als voor
2022 per soort de aantallen opgevraagd van februari omdat deze telling het dichtst aanleunt bij de
periode waarin de ‘zwarte’ lijn van Malle werd onderzocht op hoogspanningsleidingsslachtoffers. Het
totale aantal watervogels dat voor elk van deze drie gebieden tijdens de februari-telling werd
geregistreerd, wordt weergegeven in Tabel 8.
25
Tabel 8 Aantal watervogels (excl. meeuwen) dat werd geteld tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen in
februari 2019 en februari 2022 in drie deelgebieden in de nabijheid van de ‘zwarte’ lijn van Malle (bron: Instituut
voor Natuur- en Bosonderzoek).
Slechts van één soort die werd geregistreerd tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen van
februari 2019 en februari 2022 werden tijdens één of beide onderzoeksperiodes van de ‘zwarte’ lijn
van Malle ook draadslachtoffers vastgesteld: de Wintertaling. In Tabel 9 wordt het aantal
Wintertalingen dat tijdens beide watervogeltellingen in elk van de drie deelgebieden werd geteld
weergegeven en de totalen worden uitgezet tegen het aantal Wintertalingen dat tijdens elk van beide
onderzoeksperiodes werd aangetroffen als draadslachtoffer. Net zoals bij de meeuwen wordt ook hier
het aantal draadslachtoffers dat werd gevonden in 2022 twee keer gecorrigeerd, de eerste keer in
functie van het aantal exemplaren dat in 2022 op de drie telgebieden samen werd vastgesteld, de
tweede keer in functie van de zoekinspanning.
Tabel 9 Aantal Wintertalingen dat tijdens de midmaandelijkse watervogeltelling in februari 2019 en februari 2022
werd vastgesteld in drie deelgebieden in de omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle (bron: Instituut voor Natuur- en
Bosonderzoek). Het aantal draadslachtoffers dat tijdens de onderzoeksperiode 2022 werd gevonden, wordt in
onderstaande tabel gecorrigeerd in functie van het totale aantal Wintertalingen én in functie van de zoekinspanning.
Het resultaat dat werd bekomen na beide correcties wordt afgerond naar het dichtst bijliggende gehele getal.
Uit de dubbel gecorrigeerde cijfers blijkt dat bij een niet-bebakende lijn in 2022 0,46 (afgerond: 0)
Wintertalingen als hoogspanningsleidingsslachtoffers mochten worden verwacht. In 2022 werd echter
1 Wintertaling als draadslachtoffer gevonden. Het verschil tussen het dubbel gecorrigeerde cijfer en
het werkelijk gevonden aantal is te klein om hier betekenisvolle e conclusies aan te kunnen verbinden.
5.2 Clustereffect rond pylonen
Uit een ruimtelijke analyse blijkt een duidelijk clustereffect van slachtoffers rond sommige pylonen.
Dit was ook reeds het geval bij de monitoring die werd uitgevoerd in 2019 (Verbelen & Swinnen, 2019).
Om na te gaan of dit clustereffect statistisch significant is, werd toen onderzocht of in een straal van
50 meter rond elke hoogspanningsmast (= de ‘pyloonzones’) meer slachtoffers werden gevonden dan
zou mogen worden verwacht in de resterende oppervlakte van 50 meter langsheen beide zijden van
de hoogspanningsleiding (= de ‘draadzones’). Indien er geen effect zou uitgaan van de pylonen, dan
zou de verdeling van de slachtoffers langsheen het ganse traject verhoudingsgewijs dezelfde moeten
zijn. Op basis van een Chi²-test bleek toen duidelijk dat in de ‘pyloonzones’ statistisch significant
(p=0,0000016) meer slachtoffers werden aangetroffen dan in de ‘draadzones’. Deze analyse werd ook
uitgevoerd op de datasets van zeven andere monitoringsprojecten van ‘zwarte’ lijnen. Zo’n licht
significant (p=0.03846) clustereffect rond de pyloonzones werd enkel nog vastgesteld bij het
onderzoek dat werd uitgevoerd onder de ‘zwarte’ lijn van Heindonk. In onderstaande alinea’s worden
een aantal hypotheses uitgewerkt waardoor deze clusters rond de hoogspanningsmasten van de
‘zwarte’ lijn van Malle zouden kunnen worden verklaard.
Aanvankelijk werd geopperd dat een aantal van de gevonden slachtoffers niet het slachtoffer waren
van een aanvlieging met een hoogspanningsleiding maar dat het ging om prooien van een Slechtvalk.
deelgebied februari 2019 februari 2022
Brechtse Heide 67 611
Kooldries 189 67
Kleiputten Rijkevorsel - Brecht 2.984 2.422
totaal 3.240 3.100
soort 2022 2022 2022
Wintertalin g
# WWT feb ruari # draadslachtoffers # WWT feb ruari # draadslachtoffers corre ctie vog eldichthe id correctie zoekinspanning af gero nd
Brechtse Heide 29 60,00 0,00 0
Kooldries 8 0
Kleiputten Rijkevorsel - Brecht 64 37
totaal 101 143 10,43 0,46 0
2019
2022
26
Deze hypothese werd ondersteund doordat de aanwezigheid van Slechtvalk(en) op/in de onmiddellijke
omgeving van het onderzochte traject tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle in beide
onderzoeksperiodes meermaals kon worden vastgesteld.
Slechtvalkprooien vertonen typische aanvreetsporen, waarbij het borstbeen en de vleugels met elkaar
verbonden blijven en het vlees van de borst wordt afgekloven (Figuur 18). Een prooi die door een
Slechtvalk werd aangevreten, mist vaak happen uit het borstbeen, wat meestal niet het geval is
wanneer prooien worden aangevreten door ratten of kraaien.
Figuur 18 Stadsduif met typische aanvreetsporen van Slechtvalk, Sint-Lenaarts, 24 maart 2022 (Eric Grupping).
Aangezien - zowel in 2019 als in 2022 - tijdens het onderzoek naar hoogspanningsleidingsslachtoffers
onder de ‘zwarte’ lijn van Malle alle gevonden restanten van vermeende aanvliegingen met de
hoogspanningsleiding werden gefotografeerd, konden alle fotografisch gedocumenteerde
veerpartijen worden voorgelegd aan de Nederlandse slechtvalkenexpert Peter Van Geneijgen. Hij gaf
aan dat in 2019 11 gefotografeerde veerpartijen voor hem typische slechtvalkprooien waren. In 2022
determineerde hij 9 veerpartijen (incl. 2 dubbelwaarnemingen) als waarschijnlijke of zekere prooi van
een Slechtvalk. Deze gevallen werden dan ook niet langer weerhouden in de dataset van
hoogspanningsleidingslachtoffers. Maar ook zonder deze herkenbare slechtvalkprooien bleef er een
duidelijk clustereffect rond een aantal pylonen (Figuur 19). Hoe kan dat dan worden verklaard?
27
Figuur 19 Zekere slechtvalkprooien en draadslachtoffers van Kokmeeuw en Stadsduif onder de ‘zwarte’ lijn van
Malle tussen 22 februari 2022 en 26 maart 2022. Let op de opvallende clustering rond enkele pylonen.
Slechtvalken zijn uitgesproken luchtjagers die bijna uitsluitend jagen op levende vogels. Geslagen
prooien - die soms kunnen worden herkend aan een gebroken nek of een beet in de hersenpan -
worden doorgaans meegenomen naar een rustige, vaak hoger gelegen plek om daar te worden
geplukt. Een weidepaal, een hoge kraan, een kerktoren, het plat dak van een appartementsblok. Ook
hoogspanningsmasten vormen een uitgelezen plek om een geslagen prooi te plukken. Uit eigen
onderzoek blijkt dat Slechtvalken vaak prooien laten vallen bij het landen op een hooggelegen
plukplaats (Verbelen, 2007). Meestal nemen ze niet de moeite om een gevallen prooi van de grond te
halen. Mogelijk hebben Slechtvalken die de hoogspanningsmasten van de ‘zwarte’ lijn van Malle
gebruikten als plukplaats een aantal prooien laten vallen bij het landen op de pyloon en hebben ze die
op de grond laten liggen. Intact, ongeplukt. Aaseters (Vos, Steenmarter, Buizerd, Havik, Zwarte kraai,
…) kunnen vervolgens deze prooien hebben aangevreten. Hierbij moet worden opgemerkt dat bv.
Havik zijn prooi tijdens de pluk vaak versleept, zodat je zelden alle veren bij elkaar vindt. Plukresten 30
meter verderop kunnen dus het ontbrekende deel zijn van een eerder gevonden prooi. Indien
waarnemers zich hier niet voldoende bewust van zijn, kunnen meerdere veerpartijen op enige afstand
van elkaar worden weerhouden als zouden ze afkomstig zijn van verschillende exemplaren, terwijl ze
in realiteit afkomstig zijn van één en hetzelfde exemplaar. Mogelijk heeft zo’n overschatting van het
werkelijke aantal slachtoffers zich ook voorgedaan bij de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle.
De hypothese van ‘gevallen slechtvalkprooien’ wordt bekrachtigd doordat het clustereffect onder de
‘zwarte’ lijn van Malle zich vooral voordoet bij duiven en met name bij postduiven (= geringd)/
stadsduiven (ongeringd). Deze duiven zijn met een gemiddeld gewicht van 375 gram een ideale
slechtvalkprooi, zeker in het voorjaar en in de zomer, wanneer het slechtvalkmannetje (met een
gemiddeld gewicht van 650 gram) voor het voedsel moet zorgen en de duivenpiek samenvalt met het
broedseizoen van de Slechtvalken (Bijlsma et al., 2018). Post- en Stadsduiven maken een substantieel
deel van het menu van Slechtvalken uit, althans in de broedtijd. De wedvluchten van postduiven
28
worden in april - september gehouden, overeenkomend met de periode dat jonge Slechtvalken in het
nest zitten of uitvliegen en zelfstandig leren jagen. Postduiven zijn dan ook een echte voorjaars- en
zomerprooi (Van Geneijgen & van Dijk, 1997). Deze vaststelling komt slechts deels overeen met de
bevindingen van Nederlandse duivenhouders, die aangaven (op basis van een enquête uit 2012 - 2013)
dat ze vooral in maart - april de meeste verliezen leden door roofvogels, en veel minder in mei -
augustus. Uit een onderzoek naar prooien van Slechtvalken in Nederland bleek dat op een sample van
10.546 prooien die werden geregistreerd tussen 28 april 2001 en 28 maart 2018 maar liefst 4.067
postduiven werden gevonden. Dit is goed voor 38,57% van het totale aantal prooien en 66,95% van de
biomassa van het totaal aantal prooien. Postduiven staan dus met stip op 1 op het menu van
Slechtvalken in Nederland (Bijlsma & Van Geneijgen, 2018).
Postduiven/stadsduiven zijn sterk vertegenwoordigd in het aantal prooien dat onder de ‘zwarte’ lijn
van Malle werd aangetroffen, zowel in 2019 als in 2022. Een vergelijk met andere onderzoeken in
Vlaanderen leert dat het procentuele aandeel van postduiven en stadsduiven in Malle erg hoog ligt
(Figuur 20).
Figuur 20 Procentueel aandeel van het aantal gevonden stadsduiven en Kokmeeuwen dat in elk van de
monitoringsonderzoeken van ‘zwarte’ lijnen in Vlaanderen werd vastgesteld.
Omdat tijdens het onderzoek van de ‘zwarte’ lijn van Malle ook voor Kokmeeuwen een opvallende
clustering van veerpartijen werd vastgesteld rond de hoogspanningsmasten, rees de vraag of
slechtvalkprooien ook hier voor iets zouden kunnen tussen zitten?
Uit het eerder geciteerde onderzoek van Bijlsma & Van Geneijgen (2018) blijkt dat op de 10.546
prooien 119 Kokmeeuwen werden vastgesteld, goed voor 1,13% van het totale aantal prooien en voor
1,31% van de biomassa van het totaal aantal prooien (Tabel 10). Hiermee bekleedde de Kokmeeuw de
14de plaats in de ranking van meest geslagen slechtvalkprooien uit dit onderzoek. Qua biomassa was
het aantal vastgestelde Kokmeeuwen met 1,31%, goed voor een 7de plaats. Kokmeeuwen maken dus
een relatief belangrijk onderdeel uit van de het slechtvalkdieet, zeker op plaatsen waar veel meeuwen
beschikbaar zijn. Of dit de duidelijke clustering rond een aantal pylonen van de ‘zwarte’ lijn van Malle
kan verklaren, is niet zeker, al lijkt het wel een aannemelijke verklaring.
14 21
36 27
0
10
20
30
40
50
60
procentueel aandeel van Kokmeeuw en Stadsduif t.o.v totaal
aantal hoogspanningsleidinsslachtoffers
% Kokmeeuw % Stadsduif
29
Tabel 10 Prooien (n = 10.546) van Slechtvalken in Nederland, verzameld tussen 28 april 2001 en 28 maart 2018
(bron: Bijlsma & Van Geneijgen, 2018)..
soort
aantal
gewicht (g)
% aantal
% gewicht
Postduif/Stadsduif
4068
375
38,57
66,95
Spreeuw
1795
75
17,02
5,91
Gierzwaluw
435
38
4,13
0,73
Merel
301
100
2,85
1,32
Zanglijster
294
75
2,79
0,97
Kramsvogel
237
105
2,25
1,09
Kievit
219
200
2,08
1,92
Vink
189
25
1,79
0,21
Turkse tortel
184
150
1,74
1,21
Huismus
144
28
1,37
0,18
Houtsnip
133
300
1,26
1,75
Grote bonte specht
132
75
1,25
0,43
Tureluur
130
115
1,23
0,66
Kokmeeuw
119
250
1,13
1,31
Waterhoen
105
352
1
1,62
Figuur 21 Kokmeeuwen vormen een relatief belangrijk onderdeel van het slechtvalkendieet, zeker op plaatsen waar
de soort in hoge dichtheden voorkomt (foto: Francis Pattyn).
We gaan ervanuit dat het onderstaande de realiteit dicht zal benaderen:
- de originele dataset bevatte 11 slachtoffers die volgens slechtvalkexperten zo goed als zeker
slechtvalkprooien zijn;
- gebiedsexperten geven aan dat minstens één Slechtvalk regelmatig de hoogspanningsmasten
van de ‘zwarte’ lijn van Malle gebruikt als uitvalsbasis om te jagen en als plek om geslagen
prooien te plukken;
30
- Slechtvalken laten regelmatig geslagen prooien vallen bij het landen op de plukplaats en doen
niet meer de moeite om die op te rapen; dergelijke prooien vertonen dus niet de kenmerkende
aanvreetsporen van Slechtvalk;
- deze gevallen prooien kunnen dan ook niet worden herkend als slechtvalkprooien wegens het
ontbreken van de typische aanvreetsporen en worden bijgevolg - ten onrechte - weerhouden
als hoogspanningsleidingsslachtoffer;
- de ‘gevallen’ slechtvalkprooien werden in een aantal gevallen gevonden en aangevreten door
aaseters die mogelijk ook de prooien versleepten;
- veerpartijen die tot één en dezelfde prooi behoorden, werden door de waarnemers mogelijk
ten onrechte weerhouden als afkomstig van meerdere prooien, wat tot een overschatting kan
hebben geleid van het aantal weerhouden hoogspanningsleidingsslachtoffers;
Op basis van het bovenstaande is het erg moeilijk is om een betrouwbaar beeld te vormen van het
aantal ‘echte’ hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ lijn van Malle.
5.3 Type bebakening
Zoals aangegeven in 2.4 werden op de ‘zwarte’ lijn van Malle vogelkrullen opgehangen met een lengte
van 530 mm, een hoogte van 125 mm en een ‘kruldikte’ van 12,5 mm. Dit zijn ‘kleine’ vogelkrullen; de
grote(re) vogelkrullen hebben immers een hoogte van 250-350 mm. Dit soort kleine vogelkrullen werd
eerder ook al aangebracht op de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde (Verbelen & Swinnen, 2022b) (Figuur 22).
Figuur 22 Kleine, rode vogelkrul, aangebracht op één van de geleidingsdraden op de hoogste fase van de ‘zwarte
lijn van Ertvelde (foto: Elia).
31
Figuur 23 De ‘zwarte’ lijn van Malle na bebakening met kleine (witte en rode) vogelkrullen op de onderste fase.
Merk op dat de vogelkrullen nauwelijks zichtbaar zijn (foto: Eric Grupping).
Er zijn weinig studies voorhanden die de efficiëntie van kleine vs. grote vogelkrullen vergelijken.
Barrientos et al. (2012) voerde een grootschalig onderzoek uit waarbij o.a. de grootte van de geplaatste
vogelkrullen als een variabele werd onderzocht. Deze variabele werd enkel uitgetest op
distributielijnen, niet op transmissielijnen. Er werd gebruik gemaakt van grote vogelkrullen (lengte:
1.000 mm, diameter: 350 mm) en kleine vogelkrullen (lengte: 240 mm, diameter: 100 mm). Uit de
resultaten bleek dat vogelkrullen van een verschillende grootte een gelijkaardig effect ressorteerden.
Hierbij worden door Barrientos et al. (2012) wel enkele kanttekeningen gemaakt. Er wordt opgemerkt
dat het aantal slachtoffers bij ‘aanvlieggevoelige’ soorten hoger lag bij de transmissielijnen dan bij de
distributielijnen. Ze geven aan dat het gebruik van grote(re) vogelkrullen op transmissielijnen dan ook
zou kunnen leiden tot een grotere daling in het aantal aanvliegingen, vergeleken bij de daling die werd
behaald bij de bebakening van de distributielijnen. Bovendien wijzen de auteurs er op dat het behaalde
effect ook sterk soort-afhankelijk is, maar uit hun analyse waarbij alle soorten werden weerhouden
blijkt dat de grootte van de vogelkrul er niet echt toe doet. De auteurs blijven in hun conclusie echter
voorzichtig en wijzen op de nood aan verder onderzoek.
5.4 Geleidingsdraden vs. waakdraden
De vogelkrullen werden enkel geplaatst op de geleidingsdraden van de onderste fase, niet op de
waakdraad. De vogelkrullen werden om de 20 m geplaatst. In totaal werden 114 rode en 108 witte
vogelkrullen geplaatst. In Verbelen & Swinnen (2019) werd voor de ‘zwarte’ lijn van Malle het volgende
bebakeningsadvies gegeven:
32
- ‘Gezien het hoge aantal draadslachtoffers, het belang van dit gebied zowel voor
overwinterende en doortrekkende vogels als voor broedvogels en het verstoringseffect dat
uitgaat van de aanwezigheid van de hoogspanningsleiding op de geschiktheid van het
gebied als broedhabitat voor weidevogels, moet maximaal worden ingezet om de
negatieve impact van de ‘zwarte’ lijn van Malle zoveel als mogelijk te minimaliseren.
- Omwille van het de nabijheid van een meeuwenslaapplaats en omwille van het relatief
hoge aantal meeuwenslachtoffers is nalichtende bebakening aangewezen.
- Het effect van bebakening zal enkel kunnen worden aangetoond op basis van een
gestandaardiseerde monitoring na de bebakening.
- Na het onderzoek naar de draadslachtoffers lijkt het aangewezen om het advies dat werd
geformuleerd in Verbelen et al. (2015) bij te stellen en te gaan voor bijkomende bebakening
op de aardingskabel (telkens tussen de reeds eerder aangebrachte bakens) en bebakening
op twee van de drie geleidingskabels. Het aantal vogelkrullen dat maximaal kan worden
aangebracht, moet door Elia worden bepaald op basis van de ‘draagkracht’ van deze lijn’.
Dit advies werd niet gevolgd:
- Enkel de geleidingsdraden van de onderste fase werden bebakend.
- De aardkabel werd niet extra bebakend met bijkomende bebakening.
- Er werd niet gekozen voor nalichtende bebakening maar wel voor kleine vogelkrullen
(lengte: 530 mm, diameter: 125 mm), niet voor grote vogelkrullen (lengte: 800 mm,
diameter: 350 mm) met een dubbele omvatting van de lijn (= het type van vogelkrullen dat
tot dan toe bij alle eerdere bebakeningen door Elia werd gebruikt, o.a. in Oudenaarde).
Hoewel Barrientos et al. (2015) niet konden aantonen dat de grootte van de vogelkrullen relevant is,
lijkt dit niet te worden bevestigd door de monitoring die werd uitgevoerd voor en na de bebakening
van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde: na de bebakening werden op deze locatie immers meer
draadslachtoffers geregistreerd dan voor de bebakening (Verbelen & Swinnen, 2022b). Het lijkt er dus
naar dat de bebakening daar geen of mogelijk zelfs een negatief effect zou kunnen hebben gehad. Een
mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de bebakening van de geleidingsdraden met kleine
vogelkrullen op de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde wel degelijk zou kunnen hebben geleid tot een verhoogde
zichtbaarheid van de bebakende geleidingsdraden en dat aanvliegende vogels bij het naderen van de
lijn hoger zijn gaan vliegen om een aanvlieging met deze (bebakende) geleidingsdraden te vermijden.
Door het mogelijk ‘opstuwende’ effect van de bebakening van de geleidingsdraden, zou op die manier
de aanvliegkans met de hogere (dunnere, niet bebakende en dus minder goed zichtbare) waakdraad
verhoogd kunnen zijn. Dit zou het hogere aantal draadslachtoffers na de bebakening van de ‘zwarte
lijn van Ertvelde kunnen verklaren, al is dit uiteraard maar een hypothese. We zijn echter zijn niet op
de hoogte van onderzoek in het buitenland die deze hypothese onderzocht heeft. Om zeker te zijn of
deze hypothese klopt, zou voor en na bebakening onderzoek moet zijn uitgevoerd naar het
aanvlieggedrag van vogels. Werd de aanvliegroute gewijzigd na bebakening? Zijn vogels effectief hoger
gaan vliegen? Zijn door een gewijzigde aanvliegroute meer vogels in aanraking gekomen met de niet
bebakende waakdraad?
Hoe het ook zij: het is bekend dat waakdraden bij transmissielijnen verantwoordelijk zijn voor meer
aanvliegingen dan geleidingsdraden. Bernardino et al. (2018) geven aan dat op een totaal van 208
aanvliegingen, vastgesteld in 5 studies, 84% betrekking had op botsingen met waakdraden terwijl de
geleidingsdraden slechts verantwoordelijk waren voor 16% van de botsingen. Dit erg grote verschil is
des te opmerkelijker aangezien er steeds (veel) meer geleidingsdraden dan waakdraden aanwezig zijn.
Mogelijk vliegen meer vogels op de hoogte van de waakdraden dan op de hoogte van de
geleidingsdraden en zou dit het verschil in aanvliegingen kunnen verklaren. Bernardino haalt echter
een aantal studies aan waarin werd vastgesteld dat een aanzienlijk deel van de (bijna) botsingen met
waakdraden betrekking had op vogels die aanvankelijk lager dan de waakdraden vlogen en die, nadat
33
ze de geleidingsdraden hadden opgemerkt, hun vliegroute plots verhoogden waardoor ze in aanraking
kwamen met de waakdraden (Bernardino et al., 2018). Dit ondersteunt alvast de hypothese dat
bebakende geleidingsdraden een opstuweffect kunnen veroorzaken waardoor het aanvliegrisico met
waakdraden kan worden verhoogd. Dit zal des te meer het geval zijn wanneer de geleidingsdraden zijn
bebakend en de waakdraden niet zijn bebakend. De hypothese dat waakdraden een groter
aanvliegrisico inhouden dan geleidingsdraden wordt verder bevestigd door experimenten waarbij de
waakdraden werden verwijderd, wat leidde tot een daling in het aantal botsingen met 78%
(Beaulaurier, 1981) en 48% (Brown et al., 1987). Anders gesteld: de waakdraden zijn verantwoordelijk
voor het merendeel van de aanvliegingen. Indien bij de bebakening keuzes moeten worden gemaakt
tussen het bebakenen van geleidingsdraden of waakdraden moet altijd voorrang worden gegeven aan
bebakening van waakdraden.
De situatie van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde mag echter niet helemaal worden gelijkgesteld aan die van
de ‘zwarte’ lijn van Malle. Bij de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde was de waakdraad tijdens het terreinbezoek
dat leidde tot het bebakeningsadvies van 2015 nog niet bebakend, terwijl de waakdraad op de ‘zwarte’
lijn van Malle toen wél al bebakend was met luchtvaartbakens. Net daarom werd voor de ‘zwarte’ lijn
van Malle niet geadviseerd om de waakdraad te gaan bebakenen (bv. met FireFly’s of met andere
nalichtende bebakening). Nochtans was dit toen beter wél als advies geformuleerd. De 94 slachtoffers
die onder deze lijn werden geregistreerd tijdens het monitoringsonderzoek dat werd uitgevoerd in
2019 (Verbelen & Swinnen, 2019) geven immers aan dat de bebakening van de waakdraad met (oude)
luchtvaartbakens niet (voldoende) efficiënt is. Een gelijkaardige vaststelling werd ook gemaakt bij het
monitoringsonderzoek dat werd uitgevoerd onder verschillende ‘zwarte’ lijnen in Doel. Ook daar was
reeds bebakening (met luchtvaartbakens) voorzien op de waakdraden maar toch werden ook daar nog
erg veel draadslachtoffers vastgesteld (Verbelen & Swinnen, 2022).
34
6 Conclusie
Uit de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle - voor en na de bebakening van de geleidingsdraden
van de onderste fase met kleine vogelkrullen - blijkt dat het aantal draadslachtoffers na de bebakening
niet significant is gedaald dan voor de lijn was bebakend. Dit kan mogelijk worden verklaard door het
type van bebakening (i.e. kleine vogelkrullen) en/of door het feit dat enkel de onderste
geleidingsdraden werden bebakend. Op basis van de voorliggende resultaten wordt geoordeeld dat
de ‘zwarte’ lijn van Malle nog steeds een groot gevaar vormt voor overvliegende vogels waarbij het
onduidelijk is of/in welke mate de bebakening een impact heeft op het aantal draadslachtoffers.
Om een grotere daling van het aantal draadslachtoffers te realiseren lijkt het aangewezen om ook de
waakdraad maximaal te bebakenen én om extra bebakening van de geleidingsdraden van de andere
fases (met een ander type bakens dan de gebruikte kleine vogelkrullen) te voorzien. Hoewel de
efficiëntie van verschillende types van bebakening afhangt van heel wat variabelen (landschapstype,
vogelsoort, grootte en/of kleur van de bakens, onderlinge afstand tussen de bakens, statische vs.
dynamische bakens, …), lijken bewegende bakens efficiënter te werken dan statische (Bernardino et
al., 2019), met een voorkeur voor nalichtende of fluorescerende bebakening.
Momenteel werkt Elia aan een doorstroomschema dat duidelijk moet maken welke/hoeveel
bebakening op elke lijn mogelijk is, in functie van o.a. voltage, windbelasting, ijsvorming, corona-
effecten, duurzaamheid, … Deze flowchart zal in eerste instantie uitgaan van technische beperkingen.
Indien in dit schema ook rekening zou kunnen worden gehouden met de efficiëntie van elke type
bebakening (en alle variabelen daaraan verbonden), dan zou dit de beslissing om hoe elke lijn met
welke type van bakens te voorzien, aanzienlijk kunnen vergemakkelijken en standaardiseren, ook al
zijn er nog heel wat kennishiaten m.b.t. de efficiëntie van de verschillende types van bebakening.
Hoe het ook zij: de bebakening van de onderste geleidingsdraden met kleine vogelkrullen heeft bij de
‘zwarte’ lijn van Malle niet geleid tot de verhoopte daling in het aantal draadslachtoffers. Hopelijk zal
deze case ervoor zorgen dat een dergelijke bebakeningsstrategie niet op andere lijnen zal worden
toegepast en dat voor elke nieuwe, nog uit te voeren bebakening een voorafgaand overleg zal
plaatsvinden tussen Elia, Natuurpunt en/of Natagora.
35
7 Literatuur
Barrientos R., Ponce C., Palacin C., Martin C.A., Martin B. & Alonso J.A., 2012. Wire Marking
Results in Small but Significant Reduction in Avian Mortality at Power Lines: A BACI Designed
Study. PLoS ONE 7(3): e32569. doi: 10.1371/journal.pone.0032569.
Beaulaurier D.L., 1981. Mitigation of Bird Collisions with Transmission Lines. Portland, Oregon,
USA.
Bernardino J., Bevanger K., Barrientos R., Dwyer J.F., Marques A.T., Martins R.C., Shaw J.M.,
Silva J.P. & Moreira F., 2018. Bird Collisions with power lines: State of the art and priority areas
for research. Biological conservation 222 (2018).
Bernardino J., Martins R.C., Bispo R. & Moreira F., 2019. Re-assessing the effectiveness of wire-
marking to mitigate bird collisions with power lines: A meta-analysis and guidelines for field
studies. Journal of environmental management 252.
Bijlsma R.G & Van Geneijgen P., 2018. Het voedsel van Nederlandse Slechtvalken Falco
peregrinus met bijzondere aandacht voor de postduif Columba livia. De Takkeling, jaargang 26,
nr 3. pp. 254 - 276.
Brown W.M., Drewien R.C. & Bizeau E.G., 1987. Mortality of cranes and waterfowl from power
line collisions in the San Luis Valley. In: Lewis, J.C. (Ed.), Proceedings 1985 Crane Workshop.
Platte River Whooping Crane Maintenance Trust, Grand Island, Nebraskapp. 128-136.
Costantini D, Gustin M., Ferrarini A. & Dell’ Omo G, 2016. Estimates of avian collision with
powerlines and carcass disappearance across differing environments. Animal Conservation,
August 2016.
Derouaux A., Everaert J., Brackx N., Driessens G., Martin Gil A., Paquet J.Y., 2012. Reducing bird
mortality with high and very high voltage lines in Belgium. Natagora, Instituut voor Natuur- en
Bosonderzoek, Vogelbescherming Vlaanderen, Natuurpunt, Namur. pp. 56.
De Prins J., 2020. The effect of high-power voltage lines on birds in Belgium, model validation
and a correction of scavenger removal time. Master Project submitted to obtain the degree
Master of Biology, specialisation Biodiversity: conservation and restoration. Universiteit
Antwerpen, Wilrijk.
Van Dyck E., 2019. Het effect van hoogspanningslijnen op vogelsterfte. Onderzoek Heindonk
2019. Individueel project Universiteit Antwerpen, academiejaar 2018 - 2019.
Verbelen D., 2007. Wie weet wat de Slechtvalk Falco peregrinus (’s nachts) eet? Natuur.oriolus,
2007, jaargang 73, nr. 3, pp. 108 - 112.
Verbelen D., Driessens G., Derouaux A., Leirens V. & Paquet J.Y., 2015. Reducing bird mortality
caused by high-voltage power lines in Belgium: field evaluation of high-risk lines in the ELIA-
network. Natuurpunt Studie & Natagora, Mechelen.
Verbelen D. & Swinnen K., 2018. Vogels onder hoogspanning in België: een stand van zaken en
een kijk door de trailcam. Rapport Natuurpunt Studie 2018/4, Mechelen.
Verbelen D. & Swinnen K., 2019. Vogels onder hoogspanning in België. Monitoring van
hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle. Rapport
Natuurpunt Studie 2019/6, Mechelen.
Verbelen D., Bovens W. & Swinnen K., 2021. Vogels onder hoogspanning in België. Monitoring
van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de (voormalige) ‘zwarte’ lijn van Noordschote
(T+1). Rapport Natuurpunt Studie 2021/17, Mechelen.
Verbelen D. & Swinnen K., 2022a. Vogels onder hoogspanning in Doel. Monitoring van
hoogspanningslijnen langsheen de Oostlangeweg en de Scheldemolenstraat (Doel). Rapport
Natuurpunt Studie 2022/9, Mechelen.
Verbelen D. & Swinnen K., 2022b. Vogels onder hoogspanning in België. Monitoring van
hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde (T+1). Rapport
Natuurpunt Studie 2022/23, Mechelen.
36
8 Bijlages
8.1 Chronologisch overzicht hoogspanningsleidingsslachtoffers monitoring
‘zwarte’ lijn Malle 2022
datum uur soort wetenschappelijke_naam x y
22/02/2022 10:17 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 170179,3542954208 225153,01723727304
22/02/2022 10:37 Wintertaling Anas cre cca 170686,09809785095 224620,25617098808
22/02/2022 10:41 Stadsduif Columba livia forma domestica 170698,04787469364 224613,92771800328
22/02/2022 10:45 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 170786,9170867953 224556,98777169082
22/02/2022 10:50 Meeuw (La rus) o nbekend Larus spec. 170816,1592484968 224533,7620037701
22/02/2022 10:54 Houtduif Columba palumbus 170797,8484441817 224483,60539276712
22/02/2022 10:59 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 170895,1108483755 224423,30546288472
22/02/2022 11:02 Stadsduif Columba livia forma domestica 170889,0458452966 224402,48410794046
22/02/2022 11:07 Kievit Vanellus vanellus 170876,52711774336 224366,78227602039
22/02/2022 11:33 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 171590,35413815881 224203,76697336882
22/02/2022 11:34 Houtduif Columba palumbus 171598,17908338679 224224,1726028556
22/02/2022 11:42 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 171915,54318619048 224247,15542841703
22/02/2022 11:47 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172088,74361150464 224255,95751696825
22/02/2022 11:50 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172125,30468251533 224271,8173423214
22/02/2022 11:54 Kievit Vanellus vanellus 172205,68760250305 224299,74941329937
22/02/2022 11:58 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172318,62658190675 224315,94070363045
22/02/2022 12:01 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172339,15365275164 224273,16186418943
22/02/2022 12:02 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172338,9283117166 224286,74246884324
22/02/2022 12:04 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172350,8389192109 224291,88751309086
22/02/2022 12:07 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172377,99609448403 224322,13893914316
22/02/2022 12:12 Houtduif Columba palumbus 172523,56627374428 224317,25435736682
23/02/2022 10:04 Fazant Phasianus colchicus 170912,62967763838 224414,46330720186
23/02/2022 10:59 Kievit Vanellus vanellus 170705,62359690492 224647,48758446425
24/02/2022 9:35 Holenduif Columba oenas 170475,11355060292 224862,17691890802
24/02/2022 9:38 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 171911,54422781753 224257,3243610058
24/02/2022 9:47 Houtduif Columba palumbus 171573,49394467272 224221,52266471367
25/02/2022 10:23 Houtduif Columba palumbus 170694,71538189452 224678,81377709936
26/02/2022 14:28 Stadsduif Columba livia forma domestica 172420,34926172806 224346,60637886263
26/02/2022 14:39 Roek Corvus frugilegus 170687,9843484308 224628,74289782438
26/02/2022 14:42 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172039,7760800172 224263,28064082284
26/02/2022 15:05 Houtduif Columba palumbus 171450,0361980392 224169,7528979825
28/02/2022 9:50 Stadsduif Columba livia forma domestica 172173,81394371297 224322,5321379602
1/03/2022 9:09 Stadsduif Columba livia forma domestica 172074,53634600795 224274,99575484172
1/03/2022 10:15 Houtduif Columba palumbus 170629,4828524983 224613,65330606326
1/03/2022 10:25 Houtduif Columba palumbus 170860,73085068158 224387,97920155525
1/03/2022 10:55 Houtduif Columba palumbus 170654,29480472932 224692,27133036498
1/03/2022 10:59 Houtduif Columba palumbus 170612,76837559458 224729,45444865804
2/03/2022 9:58 Houtduif Columba palumbus 171453,77128024652 224173,06394882035
2/03/2022 10:04 Houtduif Columba palumbus 170584,32180255518 224762,02153947484
2/03/2022 10:38 Roek Corvus frugilegus 171025,66792582828 224284,2001804998
2/03/2022 11:00 Stadsduif Columba livia forma domestica 171380,1741003011 224198,64790778607
5/03/2022 11:05 Houtduif Columba palumbus 170626,8183820886 224698,56898388732
6/03/2022 9:51 Stadsduif Columba livia forma domestica 172291,13579036595 224262,76847264636
6/03/2022 10:10 Holenduif Columba oenas 170153,46995899326 225160,55528384075
6/03/2022 10:32 Stadsduif Columba livia forma domestica 172005,6370565441 224281,91694815364
7/03/2022 9:43 Stadsduif Columba livia forma domestica 172231,84906305966 224299,01305261347
7/03/2022 9:50 Stadsduif Columba livia forma domestica 172193,37268862245 224295,8768995311
7/03/2022 10:54 Holenduif Columba oenas 172656,71142426567 224364,09893264715
8/03/2022 10:03 Huismus Passer domesticus 170540,40199130715 224774,58039800636
9/03/2022 9:35 Houtduif Columba palumbus 172717,95470699048 224397,47358448058
37
datum uur soort wetenschappelijke_naam x y
9/03/2022 9:50 Stadsduif Columba livia forma domestica 172164,67689173206 224221,05554507393
9/03/2022 10:16 Houtduif Columba palumbus 170580,60931231338 224717,8674240783
10/03/2022 14:48 Houtduif Columba palumbus 172138,75775054298 224262,08851846773
10/03/2022 15:02 Houtduif Columba palumbus 171442,90485012106 224188,29821463116
12/03/2022 10:15 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 171913,97064267093 224257,33465691097
12/03/2022 10:18 Stadsduif Columba livia forma domestica 171889,59166572388 224245,34752505925
12/03/2022 13:57 Duif onbekend Columbidae indet. 170496,2130436303 224813,0266870875
12/03/2022 15:01 Meerkoet Fulica atra 170624,68540204258 224616,60479700007
14/03/2022 14:33 Veldleeuwerik Alauda arvensis 171399,55908870677 224172,83900769614
14/03/2022 14:59 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172137,08714771408 224268,04826073814
15/03/2022 9:58 Turkse To rtel Streptopelia decaocto 170812,03603653645 224435,278695656
16/03/2022 9:52 Stadsduif Columba livia forma domestica 172294,18774958912 224256,4153170865
16/03/2022 10:01 Stadsduif Columba livia forma domestica 172191,06911303411 224275,07017426752
17/03/2022 10:52 Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 172381,8709390521 224271,64898426458
18/03/2022 9:13 Stadsduif Columba livia forma domestica 170852,14591577457 224395,96863194183
18/03/2022 9:38 Stadsduif Columba livia forma domestica 172271,9733736979 224313,91350520402
18/03/2022 9:57 Koperwiek Turdus iliacus 171842,22617856058 224243,60489941575
19/03/2022 10:44 Roek Corvus frugilegus 170644,77152017606 224630,26665238664
19/03/2022 10:54 Stadsduif Columba livia forma domestica 170971,0203815545 224350,61185085587
19/03/2022 11:19 Stadsduif Columba livia forma domestica 170921,92016653236 224418,32162948884
20/03/2022 10:01 Fazant Phasianus colchicus 172316,97382187235 224298,53240439855
21/03/2022 13:31 Houtduif Columba palumbus 170582,5371681799 224717,87510930933
21/03/2022 13:40 Houtsnip Scolopax rusticola 170618,1541043921 224662,41695928108
22/03/2022 9:48 Stadsduif Columba livia forma domestica 172318,2056768875 224305,75297718495
23/03/2022 10:17 Stadsduif Columba livia forma domestica 171828,19221994065 224262,9126798557
23/03/2022 10:28 Houtduif Columba palumbus 172299,94441908944 224339,6274875328
23/03/2022 10:53 Merel Turdus merula 170701,72006286925 224618,1870317338
23/03/2022 11:06 Holenduif Columba oenas 170643,62090627948 224676,94922191743
24/03/2022 9:55 Vink Fringilla coelebs 170572,77932272045 224722,928616276
26/03/2022 9:28 Turkse To rtel Streptopelia decaocto 170587,54205195967 224796,413917996
26/03/2022 10:08 Stadsduif Columba livia forma domestica 170904,62208829468 224380,9014152484
26/03/2022 14:10 Stadsduif Columba livia forma domestica 173084,15088850816 224412,01033652388
38
8.2 Overzicht hoogspanningsleidingsslachtoffers monitoring ‘zwarte’ lijn Malle 2022
Natuurpunt is de grootste natuurvereniging in
Vlaanderen. Duizenden vrijwilligers en 400 professionele
medewerkers werken voor de bescherming van belangrijke
leefgebieden, soorten en landschappen. Om dit doel te
bereiken beschermt de vereniging de resterende natuur
in Vlaanderen door gebieden aan te kopen en beheren,
door soorten en leefgebieden te bestuderen en
monitoren, door mensen kennis te laten maken met de
natuur en door beleidsbeïnvloeding op lokaal, regio-naal
en Europees niveau. Natuurpunt beheert meer dan
23.000 ha natuur verspreid over 500 natuurgebieden.
107.000 families zijn lid van Natuurpunt.
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Article
Full-text available
Data on collisions of birds with high-voltage electric power lines are scarce and are often gathered without protocols for the correction of carcass disappearance. There is actually growing awareness that it is important to accomplish carcass removal trials in order to develop correction factors for producing adjusted estimates of mortality due to collisions. In this study, we provided for the first time raw counts and estimates of bird collisions across seven Italian areas that largely differ in their habitats. We also carried out carcass removal trials to compute the rate of carcass disappearance and produce better estimates of collision events and of optimal time intervals of carcass searches. Results of 1-year monitoring showed a general low frequency of birds collided with the power lines. Carcass removal trials showed effects of carcass size and season on the carcass disappearance, which varied largely among the study areas. In four areas, both small and large carcasses had more than 50% probability to be removed within 3–5 days from their distribution. Given the high variation among study areas, we suggest that estimates of carcass persistence and optimal time intervals should be conducted concurrently for each new study site.