Content uploaded by Paul Dekker
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Dekker on Apr 21, 2023
Content may be subject to copyright.
Content uploaded by Paul Dekker
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Dekker on Sep 29, 2022
Content may be subject to copyright.
Politieke polarisatie in Nederland
Politieke polarisatie in Nederland
Paul Dekker (redactie)
Met bijdragen van
Marianne van Bochove
Paul Dekker
Tom Dobber
Eelco Harteveld
Emma Hoes
Twan Huijsmans
Jona de Jong
Martien Kuitenbrouwer
Tom van der Meer
Wouter Mensink
Hans Moors
Quita Muis
Philip van Praag
Tim Reeskens
Jeroen de Ridder
Josje den Ridder
Nienke van Schie
Tess Schijvenaars
Paul Schnabel
Inge Sieben
Will Tiemeijer
Annemarie Walter
© 2022 De auteurs en Het Wereldvenster (Skanderbeg Books), Utrecht
Omslag en binnenwerk: Sz+, Ron Olij, Utrecht
Omslagillustratie: Georg Scholz: Arbeit schändet, 1921 (Staatliche Kunsthalle
Karlsruhe)
Figuren: Sz+, Ron Olij, Utrecht
isbn 978 9 0 769 05 56 3 (pdf)
Deze uitgave is ook verkrijgbaar in de boekhandel: 978 90 769 05 53 2 (paperback)
nur 740
www.wereldvenster.nl
Het Wereldvenster is een imprint van Skanderbeg Books
Inhoud
Voorwoord 9
1 Polarisatie in soorten en maten 11
paul dekker
1.1 Wat is politieke polarisatie? 13
1.2 Polarisatie als probleem 16
1.3 Wat volgt 19
1.4 Hoe verder? 23
2 Polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren ‘70 26
paul dekker
2.1 Groeien bevolkingsgroepen uit elkaar? 27
2.2 Polariseren opvattingen in heel de bevolking? 32
2.3 Gaan opvattingen meer samenhangen? 34
2.4 Worden we vijandiger tegenover andersdenkenden? 38
2.5 Conclusie: polarisatietrends niet dominant 39
3 Verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar?
Opleidingspolarisatie in sociale en politieke opvattingen 40
quita muis, tim reeskens & inge sieben
3.1 Verschillen tussen opleidingsgroepen: gemiddelden 42
3.2 Verschillen binnen opleidingsgroepen: homogeniteit 46
3.3 Polarisatietrends? 50
3.4 Geen polarisatie in opvattingen, toch een opleidingskloof 51
4 Geografische polarisatie in Nederland: stedelijkheid als de nieuwe
politieke scheidslijn? 54
twan huijsmans
4.1 Geografische politieke polarisatie in kaart 55
4.2 Veranderende culturele scheidslijnen 58
4.3 Wonen kosmopolieten in de stad, of maakt de stad inwoners
kosmopolitisch? 62
4.4 Het ‘stedelijkheidseffect’ in perspectief 66
4.5 Geografische polarisatie als self-fulfilling prophecy? 68
5 Percepties van tegenstellingen en polarisatie 70
paul dekker & josje den ridder
5.1 Sociale en politieke polariteiten 71
5.2 Toenemende meningsverschillen 75
5.3 Partijpolitieke verschillen 77
5.4 Slot 80
Bijlage Percepties van de publieke opinie 83
6 Gevoelige snaren: affectieve polarisatie in Nederland 86
eelco harteveld
6.1 Scheidslijnen in Nederland 88
6.2 Nederland vergeleken 94
6.3 Aanjagers van polarisatie 96
6.4 Een blik vooruit 98
7 Wanneer politiek wantrouwen politiek wordt 101
tom van der meer
7.1 Vertrouwenscrisis? 102
7.2 Politisering van het wantrouwen 104
7.3 Mogelijke oorzaken 107
7.4 Politisering van het politiek vertrouwen, en legitimiteit van
het systeem 109
7.5 Conclusie 110
8 Politieke partijen en polarisatie 113
ann emarie walter & philip van praag
8.1 Zorgen over de verruwing van het politieke debat 113
8.2 Verruwing en polarisatie 118
8.3 Onderzoek naar negatieve campagnevoering en polarisatie 120
8.4 Concluderende opmerkingen 123
9 De media & politieke polarisatie: de rol van ons gedrag 125
emma hoes
9.1 Informatieaanbod in de media: van toen tot nu 126
9.2 Hoe kiezen we onze informatiebronnen? 127
9.3 De effecten van partijdige media op de publieke opinie 130
9.4 Hoeveel aandacht besteden we aan politiek nieuws? 131
9.5 Tot slot 132
10 Onder de motorkap: hoe algoritmes optimaliseren voor
onderlinge verschillen 134
tom dobber
10.1 Algoritmes bepalen wie welke informatie te zien krijgt 135
10.2 De marktlogica van het optimalisatiestreven 139
10.3 Hoe algoritmes polarisatie kunnen verkleinen 144
11 Polarisatie en de pandemie: hielp corona tegenstellingen creëren
en uitvergroten? 146
marian ne van bochove, hans moors & tess schijvenaars
11.1 Historisch perspectief: polarisatie tijdens eerdere epidemieën 147
11.2 Mediaperspectief: coronarellen en de gemedieerde werkelijkheid 149
11 .3 Publieke opinie-perspectief: het coronabeleid als splijtzwam,
of toch niet? 152
11.4 Conclusies 156
12 Polarisatie als coping strategie 158
will tiemeijer
12.1 Wij-zij denken 159
12.2 Toenemend etnocentrisme bij dreiging 160
12 .3 Polarisatie als coping mechanisme 161
12.4 Conclusie 166
13 Kan polarisatie redelijk zijn? 168
jeroen de ridder
13.1 Het verdriet van de Schilderswijk 169
13.2 Wat is redelijk? 170
13 .3 Redelijkheid als ondergrens: polarisatie is niet gek 171
13.4 Redelijkheid als realistisch ideaal: reflectieve mensen polariseren 172
13.5 Redelijkheid als optimum: zelfs optimaal rationele mensen
polariseren 174
13.6 Conclusie 176
14 Kunnen discussies polarisatie verkleinen? 178
jona de jong
14.1 Interacties tussen andersdenkenden in het dagelijks leven 179
14.2 Kunnen korte interacties depolariseren? 181
14 .3 Een discussieplatform 184
14.4 Eerste resultaten 185
15 Voorwaarden voor succesvolle conflictbemiddeling 189
wouter mensink, martien kuitenbrouwer &
nien ke van schie
15.1 Structurele ontwrichting aanpakken met bemiddeling 190
15.2 Twee casussen 192
15.3 Conflictbemiddeling met een onderzoekende blik 196
15. 4 Conclusie en discussie 199
16 Polarisatie in paradoxen 203
paul schnabel
16.1 Is er eigenlijk wel sprake van politieke polarisatie? 204
16.2 Een beetje polarisatie? 206
16.3 Pacificatie en polarisatie 211
16.4 Populisme en polarisatie 214
16.5 De polarisatie-paradox van Rutte iv 2 15
Literatuur 217
Over de auteurs 241
Over de stichting Synthesis (1964-2022) 245
9
Voorwoord
In de jaren zestig maakte de heer G.J. Jenneskens, oud-lid van de Raad
van Bestuur van Philips, zich zorgen over het uiteenvallen van de samen-
leving. Hij wijdde een deel van zijn vermogen aan een droom: met
onderzoek maatschappelijke tegenstellingen beter in kaart brengen en
daarvoor oplossingen vinden. Voorwaar een ambitieus programma! Hij
richtte daartoe stichting Synthesis op. In de bijlagen vindt u de meer dan
een halve eeuw omvattende activiteiten van Synthesis beschreven. Het
bestuur beseft dat nog veel werk in de geest van de heer Jenneskens zou
zijn te verrichten, maar de Stichting moet helaas haar activiteiten beëin-
digen. Het legaat van de heer Jenneskens heeft zijn werk gedaan.
Het is met grote voldoening dat wij deze publicatie presenteren. Het is
de laatste activiteit gefinancierd door het fonds.
Geheel in de geest van de stichter wordt een zeer actueel thema van
onze huidige samenleving behandeld en wel politieke polarisatie. We
doen dit in de verwachting dat hiermee voor een breed Nederlandstalig
publiek wetenschappelijk onderzoek toegankelijk wordt gemaakt en daar-
mee mogelijke handelingsperspectieven worden gecreëerd.
Wij zijn de auteurs en de uitgever zeer erkentelijk en in het bijzonder
danken wij Paul Dekker, die de verantwoordelijkheid voor deze uitgave op
zich heeft genomen en hiermede zijn langjarige inzet voor de Stichting
afrondt.
Het bestuur van de stichting Synthesis,
Paul Schnabel
Henry Kasper
Erik Bolle
1
Polarisatie in soorten en maten
paul dekker
‘Nederland is Nederland niet meer. Polarisatie voert de boventoon.’ (man van 25,
begin 2022)
‘Ik vind dat de polarisatie toeneemt en mensen zich steeds meer verharden. Discussies
worden heftiger, tegenstellingen groter. Tegengestelde meningen, bijvoorbeeld over
onderwijs, milieu, stikstof.’ (vrouw van 42, begin 2020)
‘Ik vind dat we steeds minder naar elkaar omkijken en er steeds meer polarisatie
plaatsvindt. Dit is goed terug te zien in de steeds groter wordende groep mensen die
(extreem) rechts stemt.’ (vrouw van 52, eind 2021)
‘Polarisatie door te veel verschillende culturen, minderheidsgroeperingen krijgen te
veel aandacht ten koste van meerderheid.’ (man van 58, begin 2022)
‘Tegelijk is er een sluipend en serieus gevaar voor de democratie: dat wantrouwen,
desinformatie en polarisatie die zullen aantasten. Dat het zo gewoon wordt om vijan-
dig te denken over politici, wetenschappers, journalisten, politie, rechters en mensen
die anders denken, dat Nederland meer verdeeld wordt en geloof in de democrati-
sche rechtsorde afbrokkelt.’ (aivd, 2022, 9)
Polarisatie is weer een actueel thema. Zorgen over toenemende maat-
schappelijke tegenstellingen en spanningen zijn van alle tijden, maar ze
zijn niet altijd even sterk en ze verschillen ook van aard. Soms gaat het
vooral om sociale en economische tegenstellingen, soms meer om poli-
tieke en culturele. Soms bepalen conflicten en incidenten het beeld, vaak
gaat het wat diffuser om verslechtering van relaties en groeiend onbegrip
tussen mensen en groepen in het algemeen.1 Het idee van een zorgwek-
kende polar isatie – of van tweedeling, verharding en verdiepende scheids-
1 Een en ander is terug te vinden in de serie ‘Burgerperspectieven’ van het Sociaal en Cul-
tureel Planbureau als Nederlanders in eigen woorden de grootste zorgen over het land for-
muleren. De citaten in het begin zijn aan dit onderzoek ontleend. Sinds het begin van dat on-
derzoek in 2008 zijn zorgen over het samenleven er dominant. Wat specifieke tegenstellingen
betreft, worden zorgen over de relaties tussen autochtonen en mensen met een migratieach-
tergrond recent wat minder uitgesproken, maar ‘de rijken worden rijker en de armen worden
armer’ blijft een runner.
12 polarisatie in soorten en maten
lijnen – is wijd verbreid. Vaak is het een kern van breder maatschappelijk
onbehagen. Er gaat iets fundamenteel fout in de samenleving en allerlei
gevallen van toenemende tegenstellingen en spanningen illustreren dat.
Zo’n visie op polarisatie lijkt kritisch en te getuigen van inzicht in bredere
samenhangen, maar is gemakzuchtig en défaitistisch. Door polarisatie
heel groot te maken wordt ze een overweldigende allesomvattende trend
en hoeft men verder niet meer na te denken over wat er precies fout gaat
en wat daaraan zou kunnen worden gedaan. In deze bundel willen we
politieke polarisatie in Nederland daarom beter in beeld brengen, reële
gevaren en spookbeelden onderscheiden en verkennen wat er aan onwen-
selijke ontwikkelingen te doen is.
Deze bundel is zeker niet de eerste op dit gebied. In 2009 bracht de
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling naast een advies over pola-
risatie (rmo 2009b) een bundel essays (rmo 2009a) uit. De bundel was
erop gericht polarisatie uit de combinatie ‘polarisatie en radicalisering’
te halen, waarin het werd gebruikt om spanningen en dreigend geweld
in de multiculturele samenleving te adresseren. Twee rode draden – de
pro’s en contra’s van polariseren als strategie in politiek en publiek debat
(polariseren versus polderen) en de risico’s van toenemende spanningen
tussen moslims en niet-moslims – verbonden de bijdragen. De bundel
was vooral een bijdrage aan het Islamdebat. De bundel van Bovens et al.
(2014) over sociaal-culturele scheidslijnen focuste op oude en nieuwe
tegenstellingen in maatschappelijke waarden en politieke houdingen en
hun samenhang met opleidingsniveaus. Kern is de dreigende polarisatie
tussen hoger- en lageropgeleiden. Benschop (2017) gaat in zijn bundel uit
van toenemende tegenstellingen en spanningen in de samenleving en de
indruk dat ‘Ons land lijkt geëxplodeerd in fragmenten’ (Benschop, 2017,
7). In de bijdragen is een terugkerend onderwerp hoe door gemeenschaps-
vorming erger kan worden voorkomen. Eveneens vanuit het idee van toe-
nemende politieke polarisatie start de eerder dit jaar verscheen bundel in
de serie Annalen van het Thijmgenootschap (Van den Heuvel & Tinnevelt,
2022). Thematisch is er veel overlap met onze publicatie, maar in de bun-
del van het Thijmgenootschap ligt meer accent op wat er in de politiek
gebeurt en de bijdragen zijn meer opiniërend.
We richten ons in deze bundel vooral op politieke polarisatie in de
publieke opinie, op opvattingen over maatschappelijke kwesties en hou-
dingen tegenover de politiek en hoe politiek en media daarop inwerken.
In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de betekenis van politieke polarisatie
(1.1) en de zorgen erover (1.2) en dan op wat er volgt in de hoofdstukken
hierna (1.3) en wat we daarvan kunnen leren (1.4).
paul dekker 13
1.1 Wat is politieke polarisatie?
‘Weet jij wat polarisatie is? Ik ook niet, maar ik heb ’t geweten. De raarste dingen heb
ik moeten leeren.’ (Nescio, 1996, 29)
Waarschijnlijk moest de spreker, Japi oftewel de uitvreter, op school iets
over polarisatie leren bij natuur- of scheikunde, iets met magnetische
velden, elektrische ladingen of veranderingen in bindingen tussen ato-
men. Maatschappijleer was er nog niet toen De uitvreter werd geschreven
(1909 -1910) en waarschijnlijk werd polarisatie helemaal nog niet gebruikt
voor sociale en politieke verschijnselen. Tegenwoordig betreft het diverse
maatschappelijke verschijnselen. Er is sociaaleconomisch polarisatie of
polarisering als groepen met lage en hoge inkomens groeien en die met
middeninkomens krimpen, of als een middenklasse van kleine zelfstan-
digen kleiner wordt door proletarisering aan de onderkant en groei naar
groter ondernemerschap aan de bovenkant. Ook bij andere verdelingen
(opleidingen, woningen, cultuurconsumptie etc.) is sprake van polarisatie
als het midden kleiner wordt en de uitersten groter of verder uit elkaar
komen te liggen. Tegenstellingen worden sterker. Afwijkend is de bete-
kenis van polarisatie in de sociale psychologie waar ‘group polarization’
betekent dat men naar één pool beweegt: ‘When people find themselves
in groups of like-minded types, they are especially likely to move to extre-
mes’ (Sunstein, 2009, 2).2 Daar komen we nog op terug.
In deze bundel richten we ons op politieke polarisatie in Nederland
en dan vooral op polarisatie in heel de bevolking (‘mass polarization’) en
minder op de polarisatie in de politiek (‘elite polarization’). Politiek vatten
we breed op. Het gaat niet alleen om kwesties en actoren in de politieke
instituties, maar ook om maatschappelijke kwesties, idealen en zorgen.
Het gaat dan dus vooral om polarisatie in de publieke opinie. We beste-
den aandacht aan politici en wat er in de politieke arena gebeurt vanwege
de effecten die dat heeft op burgers en de publieke opinie. Polariseren
komt dan in een andere betekenis aan de orde, namelijk als bewuste stra-
tegie, als ‘communicatieve handeling’ (rmo, 2009b, 11): tegenstellingen
sterk aanzetten in discussies, meer afstand creëren tot de tegenpartij etc.3
Dergelijk polariserend gedrag is in deze bundel interessant als mogelijke
2 Zie eerder Moscovici & Zavalloni (1969) en Myers & Lamm (1976) en verder Sunstein
(2008, 79 e.v.). Vanwege de mogelijke verwarring over wat met groep wordt bedoeld, heeft
Talisse (2021, 79 e.v., 155 noot 21) het hier liever over ‘belief polarization’ (naast ‘political polar-
ization’ tussen groepen).
3 Zie bv. Cassam (2022). De politieke polarisatie die in deze bundel centraal staat, is een
collectief verschijnsel. Polarisatie als strategie is iets wat individuen kunnen doen. Individuen
kunnen ook polariseren in de zin van een extremere positie innemen of zich extremer gaan
uiten (vgl. noot 2).
14 polarisatie in soorten en maten
oorzaak van polarisatie in de bevolking (zie hoofdstuk 8). In overeen-
stemming met het alledaagse taalgebruik heeft polarisatie in deze bundel
niet alleen betrekking op het proces van het groter worden van tegenstel-
lingen (polarisering) maar ook op het opvallend of problematisch groot
zijn van tegenstellingen (gepolariseerd zijn). Uit het zinsverband zal door-
gaans wel duidelijk zijn wat wordt bedoeld. Met ‘toenemende polarisatie’
duiden we in ieder geval het proces van polarisatie aan, niet een versnel-
ling van dat proces.
In aansluiting op eerdere auteurs4 onderscheiden we verschillende
soorten of manifestaties van politieke polarisatie. Het gaat om de vol-
gende zaken, hier alleen omschreven als ontwikkelingen en niet als toe-
standen die daaruit resulteren:
1 Opvattingen worden meer tegengesteld: gematigde oordelen over
een kwestie of ambivalentie en onverschilligheid gaan over in sterker
tegengestelde opvattingen. Daarbij kan ‘sterker’ slaan op het extremer
worden van opvattingen en verminderen van tussenposities, maar ook
op het stelliger en onwrikbaarder worden van opvattingen (Almagro,
2022). Het gaat in alle gevallen om issuepolarisatie.
2 Tegenstel l inge n verbr eden zic h doord at opvatt i ngen over allerle i kwes-
ties meer met elkaar gaan samenhangen en deel worden van overkoe-
pelende ideologieën. Verbreding zou ook kunnen plaatsvinden als uit
meerdere ideologieën een bipolariteit van twee tegengestelde ideolo-
gieën ontstaat of gaat overheersen. Er is sprake van ‘alignment’ (uitlij-
ning) van opvattingen en van ideologische polarisatie.5
3 Tegenstellingen in opvattingen gaan samenvallen met bestaande soci-
ale, economische en culturele verschillen. Bevolkingsgroepen gaan
zich meer onderscheiden in opvattingen en politieke kenmerken;
ruimtelijk en organisatorisch komen mensen met dezelfde opvattingen
meer bij elkaar terecht.6 Dit is maatschappelijke verankering van poli-
tieke polarisatie.
4 Tegenstellingen worden gevoelsmatig sterker: men wordt positiever
over mensen met dezelfde opvattingen en gaat mensen met andere
4 De meeste literatuur is Amerikaans. Chronologisch zijn enkele invloedrijke artikelen Di-
Maggio et al. (1996), Mouw & Sobel (2001), Evans et al. (2001), Evans (2003), Fiorina & Abrams
(2008), Hetherington (2009) en Lelkes (2016). Interessant zijn ook samenvattend Bauer (2019),
interdisciplinair Bramson et al. (2017), psychologisch Jost et al. (2022), Europees Gestefeld et
al. (2021) en meer aandacht vragend voor het bestaan van groepen Tang et al. (2021).
5 Deze term wordt ook wel gebruikt voor inhoudelijke polarisatie tegenover de verderop
genoemde affectieve polarisatie.
6 Ook wel aangeduid als ‘sorting’ (sorteren) en soms onderscheiden van polarisatie: een
verschil tussen partijen kan groter worden doordat mensen met verschillende standpunten
van partij wisselen (zich anders uitsorteren) of omdat aanhangers van de partijen van stand-
punt veranderen (zie o.a. Bishop, 2009; Mason, 2018; Klein, 2020).
paul dekker 15
opvattingen sterker afwijzen, gevoelsmatig en ook moreel. Deze pola-
risatie is de grote kwestie in de Verenigde Staten en dan gaat het er
vooral om hoe Democraten en Republikeinen tegenover elkaar staan
(Druckman & Levendusky, 2019). Dit is affectieve polarisatie.
5 Tegenstellingen breiden zich uit van verschillen in waarden en voor-
keuren naar verschillen in wat men voor waar en werkelijk houdt.
In de Engelstalige literatuur is sprake van ‘perceptual polarization’
(Brady et al., 2022) en ‘factual belief polarization’ (Rekker, 2022) en
in het Nederlands van epistemologische polarisatie of feitenpolarisatie
(Harteveld & Rekker, 2021).7
Polarisatie wordt ook wel als combinatie, wisselwerking of vicieuze cirkel
van een aantal van bovenstaande processen beschreven. Zo combineren
McCoy et al. (2018, 16) ideologische polarisatie met maatschappelijke ver-
ankering en affectieve polarisatie:
‘Polarization is a process whereby the normal multiplicity of differences in a society
increasingly align along a single dimension and people increasingly perceive and des-
cribe politics and society in terms of “Us” versus “Them”.’
Wilson et al. (2020, 224; vgl. Heltzel & Laurin, 2020) schetsen een moge-
lijk circulair proces voor de Amerikaanse situatie inclusief polarisatie op
institutioneel niveau en ten onrechte gepercipieerde polarisatie (false
polarization; zie hoofdstuk 5):
‘Rising institutional polarization among political elites, partisan media and social
media can produce false (illusory) polarization among the electorate. False polariza-
tion can in turn fuel affective polarization (especially opponent-party dislike), which
may over time foster actual ideological polarization as people become more loyal to
own party in the face of increasing animosity for opponents.’
Over de meting van de verschillende soorten of dimensies van polari-
satie en hoe die gecombineerd moeten worden, bestaan verschillende
inzichten. In de volgende hoofdstukken wordt daar voor onderzoek van
de publieke opinie verder op ingegaan. In een notendop: of er op zich wel
of geen sprake is van polarisatie als toestand is een kwestie van smaak; het
gaat bij de metingen altijd om meer of minder polarisatie – polarisatie als
ontwikkeling of anderszins toestanden vergelijkend. Vervolgens zijn er bij
7 Het zal overigens zelden simpel gaan over ‘alternatieve feiten’ (staan er nu meer of min-
der mensen op een plein dan bij de vorige inauguratie van een Amerikaanse president?) en
vaker over de relevantie van feiten, hoe men ze optelt, verwachtingen en onzekerheid mee-
weegt, etc. Zie bv. Brady et al. (2022), die voor de afgelopen twee decennia analyseren hoe in
de vs Democratische en Republikeinse kiezers verder uit elkaar zijn gegroeid in opvattingen of
de nationale economie verslechtert of verbetert.
16 polarisatie in soorten en maten
bovenstaande vijf soorten polarisatie vragen wanneer tegenstellingen in
voorkeuren (ad 1) en opvattingen over feiten (ad 5) toenemen, de samen-
hang daartussen toeneemt (ad 2), de verankering groter wordt (ad 3) en
animositeit (ad 4) toeneemt.8 Bij de beantwoording van de eerste vraag
spelen dan weer ruwweg twee overwegingen: worden verschillen tussen
eenheden groter (toename van spreiding en vooral van meer extreme
posities) en vindt er blokvorming of clustering plaats? Bij dat laatste zal
zowel de scherpte van begrenzingen als de omvang een overweging zijn.
Men zal eerder van polarisatie spreken als er gelijk grote blokken zijn dan
wanneer ze sterk in omvang verschillen.9 Kortom, als men er even over
nadenkt, wordt het al gauw tamelijk ingewikkeld.
1.2 Polarisatie als probleem
Zoals gezegd wordt polarisatie doorgaans als iets negatiefs en bedrei-
gends afgeschilderd. Er zijn ook wel tegengeluiden. Laten we daar eerst
naar kijken. Polarisatie kan interesse wekken bij een lauw publiek, keuzen
verhelderen en een aanmoediging zijn om beleidsalternatieven beter te
doordenken. Het is een beetje hetzelfde als met verontwaardigde en boze
burgers. Het zou niet nodig moeten zijn om boos en verontwaardigd te
zijn om aandacht te krijgen voor misstanden, maar soms kan het niet
anders. Boosheid getuigt in ieder geval van betrokkenheid en engage-
ment (vgl. De Lange & Zuure, 2018). Bij de voordelen van polarisatie gaat
het in eerste instantie om issuepolarisatie en ideologische polarisatie op
het politieke toneel om toeschouwers te trekken. Voor kiezers is het vol-
doende als ze door de polarisatie geholpen worden bij hun partijkeuze.
Daarvoor hoeven ze zelf niet gepolariseerd te worden. Maar meer betrok-
ken burgers zullen wel meer gepolariseerd zijn: zonder duidelijke voor-
keuren hebben ze weinig reden om zich te engageren, zonder ideologi-
8 Bij affectieve polarisatie en feitenpolarisatie zijn de eerste drie soorten ook weer te on-
derscheiden: er kan sprake zijn van radicalisering op afzonderlijke gevoelens of onderwerpen,
van verdieping/verbreding (demonisering, complottheorieën) en van meer sociale veranke-
ring.
9 Zie o.a. Bramson et al. (2017), Koudenburg et al. (2021) en eerder DiMaggio et al. (1996).
Om de keuzen bij de meting van issuepolarisatie wat concreter te maken: er is een opvatting
die gemeten wordt met een stelling waar mensen op kunnen reageren op een schaal van 1
‘zeer mee oneens’ – 7 ‘zeer mee eens’. Men zal maximale polarisatie signaleren als de helft van
de mensen 1 kiest en de andere helft 7, en volstrekte afwezigheid van polarisatie als iedereen
dezelfde waarde kiest (maakt niet uit welke). Maar is een verdeling met 50% op 3 en 50% op
5 meer of minder gepolariseerd dan een situatie met meer spreiding over de waarden en een
substantieel aantal op 1 en 7 ? Daarover wordt verschillend gedacht. Zie Koudenburg et al.
(2021), die verschillende verdelingen voorleggen aan experts en die vragen hoe gepolariseerd
ze die vinden en wat daarbij de overwegingen zijn.
paul dekker 17
sche polarisatie kunnen ze geen partij kiezen om zich als actief lid aan te
verbinden, en het is moeilijk voorstelbaar dat ze zich inzetten zonder enig
negatief gevoel bij mensen die het tegenovergestelde willen, dus zonder
mee te doen aan een beetje affectieve polarisatie. Het is een kwestie van
maatvoering.10
Overheersend zijn echter de zorgen en negatieve waardering. Polarisa-
tie wordt geassocieerd met afnemende bereidheid compromissen te slui-
ten, het redeloos opgaan in het eigen gelijk en niet meer willen luisteren
naar andersdenkenden, toenemende vervreemding en vijandigheid tus-
sen bevolkingsgroepen, terugtrekking van mensen uit maatschappelijke
discussies of juist radicalisering uitmondend in extremistisch geweld.
Deze ongewenste kanten van polarisatie als maatschappelijke ontwikke-
ling of toestand leiden ook tot een verwerping van polarisatie als strategie
van politici en anderen om in discussies tegenstellingen te creëren of te
versterken. Polarisatie wordt niet zelden ook al gedefinieerd als iets nega-
tiefs.11 Er lijkt me een ruwe driedeling in zorgen en negatieve waardering
van polarisatie mogelijk:
1 Angst voor een grote tweedeling van de samenleving of op zijn minst
een vastlopen van politiek en landsbestuur in blokkades. In de Ver-
enigde Staten is dat de vrees bij de polarisatie van Democraten en
Republikeinen. Hier zijn Republikeinen en Democraten allesoverheer-
send ‘mega-identiteiten’ geworden. Niet omdat politiek zo belangrijk
is, maar omdat politieke voorkeuren kentekens zijn geworden voor
verschillen in fatsoen en goede smaak, woon- en consumptievoorkeu-
ren, etc. (Mason, 2018; Klein, 2020). In Nederland en elders in Europa
is het de angst bij de polarisatie tussen de gevestigde politiek en de
uitdagers ervan oftewel tussen de centristen en de populisten (Berman
& Kundnani, 2021). In Europa veronderstellen en stimuleren populis-
tische partijen en bewegingen de polarisatie tussen elite en normale
10 Zie o.a. rmo (2009b), Lupu (2015), Shi et al. (2019), Berman & Kundnani (2021), Harteveld
& Rekker (2021) en Van Stekelenburg (2022). Zie Bakker (2022) voor een sceptischer houding
tegenover nut en noodzaak van polarisatie in de politiek.
11 Interessant is dat door de huidige zorgen over polarisatie eerdere idealen van politieke
geïnvolveerdheid en actief burgerschap in een negatief daglicht komen te staan. Zo is men
nu geneigd ideologische polarisatie als blikvernauwing te zien, maar bij Converse (19 64) was
‘constraint’ bij het combineren van issue-voorkeuren nog een teken van politieke sofistica-
tie waartoe de grote massa helaas niet in staat was. En wat de meest bedreigend geachte
affectieve polarisatie betreft noemen Druckman et al. (2022) het ironisch dat nu het actieve
partijlid kop van jut is geworden – affectieve polarisatie oproepend bij anderen en zelf meer
dan anderen geneigd tot affectieve polarisatie – terwijl het nog niet zo lang geleden toch een
voorbeeld was van nastrevenswaardig actief burgerschap. Nu moet je mensen ervan overtui-
gen dat de meeste medeburgers niet aan het ideaal van (partij)politieke actieveling voldoen
om animositeit te verminderen. In de politicologie is er weer meer waardering voor burgers
die zich maar matig voor politiek interesseren (Krupnikov & Ryan, 2022).
18 polarisatie in soorten en maten
mensen. Ze dragen een gepolariseerd maatschappijbeeld uit en dat
polariseert zelf ook weer (Roberts, 2021). Aan beide kanten van de
Atlantische Oceaan schuilt er achter de (partij)politieke tegenstelling
een maatschappelijke waardentegenstellingen – ruwweg van meer
open, individualistische en libertaire waarden versus meer gesloten,
communitaristische en traditionele waarden.
2 Al of niet gerelateerd aan een grote achterliggende tegenstelling en
aan sociale tegenstellingen is er de angst voor conflictueuze polarisa-
tie rond uiteenlopende maatschappelijke kwesties. Migratie en inte-
gratie is al lang zo’n kwestie, gekoppeld aan etnische en religieuze
scheidslijnen (zie Boutellier, 2021), in de afgelopen jaren ook mani-
fest in polarisatie rondom de opvang van vluchtelingen. Recent is de
coronapandemie zo’n kwestie (zie hoofdstuk 11) en voor de komende
jaren wordt gevreesd voor de polarisatie in ecologische kwesties, het
klimaat voorop, maar ook andere onderwerpen van schaarse hulp-
bronnen en ruimte en biodiversiteit (in Nederland in 2022 stikstof).
3 Een meer gepolariseerde toon en stemming op allerlei plekken en bij
allerlei gelegenheden. Mensen uiten zich extremer en stelliger en heb-
ben minder empathie en korte lontjes. Veel zorgen over verharding en
verruwing in de samenleving hebben betrekking op dat soort gedrag.
Dat kan een gevolg zijn van meer individuele polarisatiegeneigdheid,
een flexibel wij-zij-denken afhankelijk van de omstandigheden (als
getergde fietser sta je tegenover asociale automobilisten en een paar
uur later als boze automobilist tegenover onbeschofte fietsers). Der-
gelijke polarisatiegeneigdheid staat los van inhoudelijke sociale en
politieke tegenstellingen. Ze past meer bij de groepspolarisatie van
sociaalpsychologen (noot 2) als we groepsdynamiek van radicalisering
niet beperken tot die van fysieke interacties met medestanders, maar
oprekken tot virtuele en ingebeelde gemeenschappen.
Bedreigend zijn vooral combinaties van het bovenstaande: polariserende
conflicten ad 2. met grote materiële/existentiële belangen, ingebed in een
grote scheidslijn ad 1. en uitgevochten in een polariserende geest van ver-
ongelijktheid, gelijkhebberigheid, morele verhevenheid en ongeduld ad
3. Bij het afronden van dit hoofdstuk medio 2022 speelt dit in het stikstof-
conflict.
Wat in de driedeling niet aan de orde komt, en ook verder in deze bun-
del nauwelijks aandacht krijgt, is polarisatie als identiteitskwestie. Dat
is een belangrijke invalshoek in de recente publicaties van Beugelsdijk
(2021) en Boutellier (2021; zo ook Van Stekelenburg, 2022). Tegenstellin-
gen verscherpen zich volgens deze auteurs omdat ze niet slechts gaan over
paul dekker 19
standpunten die men kan wijzigen, maar over wie men is. Verschillen
in opvattingen (en manieren van kijken, bijbehorende gevoelens) komen
voort uit verschillende, niet of nauwelijks te veranderen identiteiten.
‘Polarisatie verwijst naar gespannen verhoudingen tussen groepen, waar-
van de identiteit de inzet bepaalt.’ (Boutellier, 2021, 22). Boutellier kijkt
vooral naar de polarisatie van islamisten en rechtsradicalen in de marges
van de samenleving. Beugelsdijk focust meer op wat we hierboven als de
grote tegenstelling aanduidden: polarisatie van globalisten versus nati-
onalisten of mensen met een open wereldbeeld versus mensen met een
gesloten wereldbeeld binnen de totale (of vooral autochtone?) bevolking.
Het is evenwel de vraag of identiteiten gezien moeten worden als de bron
van polarisatie. Is het ‘identitair’ vastleggen en verdedigen van voorkeu-
ren en zienswijzen niet beter te begrijpen als een gevolg of onderdeel van
polarisatie? En is het in het kader van het tegengaa n van ongewenste pola-
risatie ook niet verstandiger om ‘identiteit’ wat minder serieus te nemen
en meer te kijken naar veranderlijke identificaties?
In de hoofdstukken die volgen worden verschillende omschrijvingen
van polarisatie gebruikt, meer of minder ‘per definitie’ gericht op proble-
men en onwenselijkheden.
1.3 Wat volgt
We beginnen met analyses van de ontwikkelingen en verscheidenheid
va n polarisatie in de Nederland se samenleving en publieke opinie (hoofd-
stukken 2-6), gaan dan verder over politiek (7-8) en media (9-10). Na een
analyse van polarisatieverschijnselen in de coronapandemie (11) volgen
psychologische en filosofische reflecties op polarisatiemechanismen (12-
13) en verkennen we remedies voor ongewenste polarisatie (14-15) en slui-
ten we af met een slotbeschouwing (16).
In hoofdstuk 2 gaat Paul Dekker in op de omvang en ontwikkeling
van vier soorten polarisatie in Nederland sinds de jaren zeventig. Voor
opvattingen over maatschappelijke kwesties en politieke houdingen kij-
ken we naar verschillen tussen sociaaldemografische tweedelingen, de
sterkte van verschillen van mening in de hele bevolking, de samenhang
in opvattingen en affectieve polarisatie c.q. animositeit tussen mensen
met verschillende opvattingen. Polarisatietrends zijn zeker niet overheer-
send. Er verandert weinig, of polarisatie en depolarisatie houden elkaar in
evenwicht. Tussen mensen met veel en weinig politiek zelfvertrouwen is
er wel polarisatie rondom globaliseringskwesties (migratie, eu).
Quita Muis, Tim Reeskens en Inge Sieben gaan in hoofdstuk 3 in op
polarisatie tussen hoger- en lageropgeleiden. Ze kijken naar verschillen
20 polarisatie in soorten en maten
tussen de groepen en hun interne homogeniteit en naar de achtergron-
den van veranderingen daarin sinds 1981. Ze vinden bij traditionele kwes-
ties zoals morele permissiviteit vooral depolarisatie, maar bij basisbe-
hoeften eerder polarisatie door toenemende economische homogeniteit
onder lageropgeleiden. Bij nieuwe kwesties is er juist sprake van groeiende
diversiteit. Bij vertrouwen in publieke instituties is er polarisatie in de zin
van toenemende verschillen, ingebed in culturele tegenstellingen en ver-
dichting van contacten binnen de groepen. Daarmee dreigt een maat-
schappelijke kloof.
Hoofdstuk 4 gaat over geografische polarisatie. Twan Huijsmans werpt
aan de hand van de spreiding van electorale steun voor kosmopolitische
partijen (d66, GroenLinks en Volt) en populistische radicaal rechtse par-
tijen (p v v, f vd en ja21) de vraag op of stedelijkheid de nieuwe politieke
scheidslijn is in ons land. Inwoners van stedelijke gemeenten, vooral de
grote steden, blijken zich meer te zijn gaan onderscheiden van bewoners
van het platteland door kosmopolitische voorkeuren (multiculturele
samenleving, Europese Unie). Stedelijkheid blijft minder onderscheidend
dan opleidingsniveau en hangt er maar deels mee samen. Ze kunnen
elkaar echter versterken door partijpolitieke profilering van stad versus
platteland.
Hoe mensen verschillen en polarisatie in de samenleving en politiek
ervaren, is het onderwerp van hoofdstuk 5 van Paul Dekker en Josje den
Ridder. Zo’n driekwart van de Nederlanders meent dat meningsverschil-
len over maatschappelijke kwesties steeds groter worden en veel mensen
maken zich zorgen over toenemende tegenstellingen. Volgt men echter
de percepties van tegenstellingen tussen groepen en tussen politieke
partijen, dan blijkt op langere termijn geen sprake van een toename. Dat
men polarisatie toch ‘steeds erger’ vindt worden, is wellicht eerder een
uitdrukking van grote zorgen dan een perceptie van toename.
Eelco Harteveld verkent in hoofdstuk 6 de affectieve polarisatie tus-
sen mensen die verschillen in opvattingen op uiteenlopende thema’s en
in partijkeuze. Met ‘thermometervragen’ brengt hij patronen in affini-
teit en animositeit aan het licht. Culturele thema’s roepen meer affec-
tieve polarisatie op dan economische. Partijpolitiek is er veel kilte tussen
populistische radicaal-rechts-partijen en de rest. Het gedrag van politieke
elites, sociale media en het samenvallen van politieke en sociale verschil-
len komen aan de orde als aanjagers van de polarisatie, maar de auteur
besteedt ook aandacht aan mogelijkheden om ervoor te zorgen dat affec-
tieve polarisatie binnen de perken blijft.
In hoofdstuk 7 vraagt Tom van der Meer aandacht voor de politise-
ring van politiek vertrouwen en wantrouwen. Er is in de afgelopen twee
paul dekker 21
decennia geen sprake van structureel dalend vertrouwen, maar wel van
een concentratie van vertrouwende en wantrouwende kiezers bij ver-
schillende politieke partijen, respectievelijk sterk bij d66 en GroenLinks
en bij fvd en de pvv. Deze polarisatie gaat gepaard met een verschuiving
van verkiezingsstrijd over issues en ideologische verschillen naar strijd
over leiderschap en betrouwbaarheid van politici. De partijpolitieke pola-
risatie van vertrouwen kan doorwerken in grotere tegenstellingen over
belangrijke maatschappelijke kwesties.
Annemarie Walter en Philip van Praag stellen in hoofdstuk 8 niet bur-
gers of kiezers, maar politici centraal. Daarvoor is polarisatie vaak een
strategie. De auteurs analyseren verruwing en negative campaigning als
vormen van polarisatie naast inhoudelijke polarisatie. Verruwing is in de
Nederlandse politiek geen aantoonbare trend – het hoofdstuk biedt krasse
voorbeelden van ruwe bejegening van tegenstanders in het verleden –
maar de uitstraling zal nu wel groter zijn door de directe verspreiding
via internet en door meer media-aandacht. Het is voor Nederland niet
aangetoond, maar op basis van internationaal onderzoek aannemelijk dat
verruwing bij politici affectieve polarisatie bij kiezers bevordert.
In hoofdstuk 9 biedt Emma Hoes inzicht in de rol van oude en nieuwe
media. Ze legt daarbij de nadruk op ons gedrag ten opzichte van de media.
Experimenteel onderzoek daarnaar maakt aannemelijk dat mensen niet
zozeer informatie zoeken om tot een genuanceerd oordeel te komen,
maar eerder informatie om hun oordelen te bevestigen. Door ‘selective
exposure’, ‘motivated reasoning’ en ‘echo chambers’ kunnen mensen
opgaan in het gelijk van de eigen groep en kan polarisatie toenemen.
Waarschijnlijk valt dit echter mee: politiek nieuws maakt voor maar wei-
nig mensen een belangrijk onderdeel uit van hun algemene nieuwsdi-
eet, voor minder mensen is partijdige nieuws leidend en door het diverse
medialandschap in Nederland is het moeilijk informatie van andersden-
kenden te vermijden.
In hoofdstuk 10 gaat Tom Dobber door op nieuwe media vanuit de
aanbodkant. Daar zorgen algoritmes ervoor dat de individuele internet-
gebruiker op maat gemaakte politieke advertenties en andere informatie
te zien krijgt. Algoritmes creëren voor ieder individu een ander ‘geperso-
naliseerd informatie-dieet’, waardoor mensen dreigen steeds eenzijdiger
te worden geïnformeerd over maatschappelijke kwesties – zonder dat het
individu of de politieke adverteerder dit doorheeft. Dat kan het publieke
debat ondergraven en politieke polarisatie bevorderen. De auteur bepleit
meer transparantie over gebruikte algoritmes en besteedt ook aandacht
aan mogelijkheden om algoritmes zo in te richten dat ze juist pluriforme
informatieverschaffing en discussie bevorderen.
22 polarisatie in soorten en maten
Marianne van Bochove, Hans Moors en Tess Schijvenaars bekijken in
hoofdstuk 11 polarisatie tijdens de coronapandemie tot begin 2022 van-
uit verschillende perspectieven: een historisch, media- en publieke opi-
nie-perspectief. De bevindingen laten zien dat toenemende polarisatie
tijdens epidemieën geen uitzondering is. Ook tijdens de coronapandemie
werden bestaande scheidslijnen tussen ‘gevestigden’ en ‘buitenstaanders’
verscherpt. Er was zowel sprake van verticale polarisatie (tussen burgers
en gezag) als horizontale polarisatie (tussen burgers onderling). Tegelij-
kertijd kwamen er tijdens de pandemie ook onverwachte bondgenoot-
schappen tussen andersdenkenden tot stand en namen veel mensen een
gematigde positie in.
In hoofdstuk 12 plaatst Will Tiemeijer de polarisatie in sociaalpsycho-
logisch perspectief. Zijn startpunt is het ‘wij versus zij’ voelen en den-
ken, dat blijkens veel onderzoek zit ingebakken in de menselijke psyche.
Wanneer mensen persoonlijk veel dreiging en onzekerheid ervaren, zijn
zij hier sterker toe geneigd en zullen zij de wereld eerder waarnemen en
duiden in termen van simpele en heldere sociale tegenstellingen. Recent
onderzoek laat zien dat hiervan ook een palliatief effect uitgaat. Sterkere
identificatie met de eigen groep én een groter maken van de tegenstander
bieden ook mentaal houvast en structuur en kunnen tegenwicht bieden
aan gevoelens van machteloosheid.
In de strijd tegen ongewenste polarisatie doen mensen vaak een
beroep op redelijkheid, maar in hoofdstuk 13 beargumenteert Jeroen de
Ridder filosofisch dat polarisatie niet onredelijk hoeft te zijn. Polariseren
in de zin van extremere standpunten innemen en negatiever worden over
opponenten kan een volstrekt rationele reactie zijn op wat gemiddelde
burger onder normale omstandigheden meemaken. Maar ook ideaal-ra-
tionele actoren in ideale omstandigheden kunnen polariseren, bijvoor-
beeld door weloverwogen meer waarde te hechten aan informatie uit het
eigen netwerk. Een oproep redelijk(er) te zijn helpt hier niet, het poreuzer
maken van de informatieomgeving waarschijnlijk wel.
In hoofdstuk 14 houdt Jona de Jong een ander middel ter ver m indering
van polarisatie tegen het licht: burgers met verschillende opvattingen en
politieke achtergronden met elkaar in gesprek laten gaan. Spontaan vin-
den dergelijke gesprekken weinig en waarschijnlijk steeds minder plaats.
Het hoofdstuk beschrijft initiatieven in diverse landen om grootschalig
gesprekken te organiseren, vaak op internet. Er is nog weinig onderzoek
naar of die gesprekken daadwerkelijk kunnen depolariseren. Na een
behandeling van relevante studies vindt de auteur in data over een nieuw
chatplatform daarvoor wel bewijs: na een korte, anonieme politieke dis-
paul dekker 23
cussie blijken politieke tegenpolen elkaar aanzienlijk sympathieker te
gaan vinden.
Conflictbemiddeling bij het tegengaan van lokale polarisatie is het
onderwerp in hoofdstuk 15 van Wouter Mensink, Martien Kuitenbrouwer
en Nienke van Schie. Het gaat om professionele interventies van ‘public
mediation’ in participatieprocessen met (de dreiging van) escalerende
conflicten. Na een kort overzicht van lessen in de literatuur presente-
ren de auteurs twee casussen: een conflict tussen buurtbewoners en een
woningcorporatie en een conflict over zonneparken. Daarin komt naar
voren dat polarisatie vaak een gevolg is van gestapelde spanningen. Het
samen met betrokkenen ontleden daarvan en begrip kweken voor ver-
schillende verhalen helpen om onproductieve polarisatie tegen te gaan.
In het (na)beschouwende hoofdstuk 16 richt Paul Schnabel zich op
uiteenlopende manifestaties van polarisatie in de actuele Nederlandse
politiek. In de polarisatiemist geleid door Van Dale’s ‘accentuering van de
tegenstellingen (tussen politici of politieke partijen)’ heeft hij veel aan-
dacht voor polarisatie als activiteit en strategie. Polarisatie is zo de stra-
tegie van de ‘tegenpartij’, de obstructieve houding van ‘disagreement to
agree’ en een belangrijk element, zo niet de kern van het optreden van lpf,
pvv en fvd. Maar polarisatie is niet voorbehouden aan het populisme. Ze
lijkt ook toonzettend in de verhoudingen binnen de coalitie van Rutte iv.
1.4 Hoe verder?
De analyse van ontwikkelingen in de bevolking in de eerste hoofdstuk-
ken geven weinig reden om zich grote zorgen te maken over polarisatie in
heel de bevolking. Voor de eerder onderscheiden soorten polarisatie zien
we fluctuaties en geen of tegenstrijdige ontwikkelingen, maar zeker geen
stijgende trends over de hele linie. Dat is trouwens niet uniek voor Neder-
land. Ook in buurlanden komen analyses voor de langere termijn tot
tamelijk geruststellende conclusies, bij voorbeeld Munzert & Bauer (2013)
voor Duitsland 1980-2010 en Perrett (2020) voor het Verenigd Koninkrijk
1986-2 018.
Grote zorgen lijken meer ontleend aan de Verenigde Staten als van-
zelfsprekend voorland dan aan onderzoek in de eigen samenleving. Dat is
ook het idee van de Financial Times-journalist Kuper (2022) in een artikel
over polarisatie:
‘There’s a broader lesson here. Pundits often extrapolate from the us case, whereas
in fact it’s an outlier among western democracies. Its polarisation, filter bubbles and
economic inequality are unusually bad. Yet because international debate is dispro-
24 polarisatie in soorten en maten
portionately driven by anglophone media and academics at us universities, we some-
times end up discussing American problems as if they af flicted the whole developed
world.’
Andere hoofdstukken relativeren zorgen over de oorzaken van polarisa-
tie: het ruw en hard aanzetten van tegenstellingen in de politiek is zeker
niet nieuw (hoofdstuk 8) en met de verderfelijke rol van de sociale media
valt het ook wel mee (hoofdstuk 9; vgl. Vliegenthart, 2022).
Er zijn echter ook in Nederland wel zorgelijke ontwikkelingen te signa-
leren. Teruggrijpend op de driedeling van polarisatiezorgen in paragraaf
1.2, zien we ten eerste veranderingen bij de dreigende tweedeling: rond
politiek (zelf)vertrouwen, waar hoger- en lageropgeleiden zich verder van
elkaar lijken te verwijderen (hoofdstuk 3), de samenhang met globalise-
ringskwesties sterker wordt (hoofdstuk 2) en tegenstellingen zich partij-
politiek uitkristalliseren (hoofdstuk 7). In navolging van ander onderzoek
(Kriesi et al., 2012; Bovens et al., 2014; Inglehart & Norris, 2016; Gidron &
Hall, 2020; De Voogd & Cuperus, 2021) is er reden om te waarschuwen
voor meer spanning tussen zelfverzekerde kosmopolieten die zich door
de politiek goed voelen bediend en kwetsbare nationalisten die onvol-
doende erkenning van hun problemen ervaren. Ook zijn er zorgelijke
polarisatieverschijnselen bij grote kwesties als de pandemie (hoofdstuk
11) en, in de zomer van 2022, de stikstofcrisis. Bestaande verschillen en
tegenstellingen verknopen zich dan en zijn daardoor meer polariserend.
Buiten het zicht van nationale media-aandacht gebeurt dat laatste ook op
lokaal niveau, waar polarisatie optreedt omdat conflicten in het perspec-
tief staan van historische tegenstellingen (hoofdstuk 15). Naar het derde
soort polarisatiezorgen van paragraaf 1.2 – een guurder maatschappelijk
klimaat ten gevolge van ‘individuele polarisatie’ – zijn we in deze bundel
niet op zoek gegaan, maar het zal niemand moeite kosten voorbeelden te
bedenken van onheuse bejegening en uit de hand lopende meningsver-
schillen omdat mensen doordraven in hun eigen gelijk.
De vraag is natuurlijk wel of het gepast en verstandig is om allerlei
conflicten en ergerlijk gedrag te labelen als polarisatie. Een oplopend con-
flict is niet meteen polariserend, het kan ook radicalisering in de marge
zijn (Rusman, 2021). Een gevaar is dat onder die polarisatienoemer zorgen
aan elkaar worden gekoppeld die eigenlijk niet veel met elkaar hebben te
maken, maar op een hoop gegooid wel een allesomvattende ontwikkeling
suggereren waar weinig meer tegen is te doen.
In deze bundel is er qua remedies tegen ongewenste polarisatie con-
creet aandacht voor andere algoritmes op sociale platforms (hoofdstuk
10), het op gang brengen van discussie tussen mensen met tegengestelde
opvattingen (hoofdstuk 14) en professionele interventies bij conflicten
paul dekker 25
(hoofdstuk 15).12 Diverse hoofdstukken kunnen daarnaast bijdragen aan
de remedie van het bestrijden van false polarization, met name van over-
dreven beelden van de feitelijke polarisatie. Die overdreven percepties
dragen niet alleen bij aan een slecht maatschappelijk humeur en indivi-
dueel onwelzijn (Nayak et al., 2021), maar – zoals gezegd – waarschijnlijk
ook aan meer feitelijke polarisatie. De verspreiding van resultaten van
onderzoek van de publieke opinie kan bijdragen aan de vermindering
van misplaatste percepties van polarisatie en daarmee van ongewenste
polarisatie zelf.13 Hopelijk biedt deze bundel met onderzoeksbevindingen
zo niet alleen inzicht maar ook uitzicht.
12 Zie voor het tegengaan van kwalijke polarisatie in uiteenlopende situaties in Nederland
verder o.a. Brandsma (2016), Verloove et al. (2020) en VU (2021); Hartman et al. (2022) voor
interventies ter vermindering van partijpolitieke polarisatie in de Verenigde Staten en Cassam
(2022) voor een bredere beschouwing.
13 Op basis van onderzoek is inmiddels ook meer te zeggen over hoe dat met onderzoek het
best kan worden gedaan. Zo maken Moore-Berg et al. (2020) en Lees en Cikara (2021) aanne-
melijk dat het heel effectief is om metapercepties te corrigeren, de ideeën over de ideeën die
de andere kant over jouw groep heeft (Democraten laten zien dat de meeste Republikeinen
normale mensen zijn helpt, maar het helpt nog meer Democraten te laten zien dat de meeste
Republikein helemaal niet zo’n slechte indruk van de meeste Democraten hebben). Peters
(2021) vraagt aandacht voor de manier van rapporteren. Beschrijvingen van meerderheids-
standpunten en van in populariteit groeiende minderheidsstandpunten blijken te fungeren
als descriptive norms die worden overgenomen. Volgens Peters geldt dat zelfs voor medede-
lingen dat veel mensen iets ten onrechte denken. Effectiever is het om te vertellen wat veel
mensen niet willen en proberen te vermijden.
2
Polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren ‘70
paul dekker
Dit hoofdstuk gaat over ontwikkelingen in politieke polarisatie in de
Nederlandse bevolking op de langere termijn. In hoofdstuk 1 kwamen
verschillende mogelijke manifestaties van polarisatie aan bod (par. 1.1)
en vier daarvan gaan we hier onderzoeken: groepspolarisatie, issuepola-
risatie, ideologische polarisatie en affectieve polarisatie. Voor opvattin-
gen over enkele maatschappelijke kwesties en de politiek stellen we drie
vragen:
1 groeien bevolkingsgroepen in hun opvattingen uit elkaar?
2 raakt de bevolking als geheel meer verdeeld?
3 wordt de samenhang tussen opvattingen sterker?
Daar voegen we als vraag aan toe:
4 krijgen we meer hekel aan andersdenkenden?
Idealiter zouden we vanuit de huidige discussies over politieke polarisatie
de belangrijkste kwesties willen volgen terug in de tijd. Helaas is dat maar
beperkt mogelijk. Voor een langetermijnperspectief zijn er niet zoveel
data beschikbaar en die betreffen per definitie zaken die langer geleden
relevant werden gevonden om in onderzoek op te nemen en daarna rele-
vant genoeg bleven om naar te blijven vragen. We hebben twaalf van der-
gelijke maatschappelijke kwesties en politieke strijdpunten. Ze worden in
de volgende paragraaf geïntroduceerd. Daarnaast onderzoeken we waar
mensen zichzelf links-rechts politiek positioneren en hun politieke zelf-
vertrouwen, dat wil zeggen de mate waarin ze denken ertoe te doen in de
(landelijke) politiek. Links-rechts is nog altijd de meest gangbare dimen-
sie om over de hele linie politieke posities, partijen, politici te ordenen en
zich daartoe te verhouden.1 Politiek zelfvertrouwen is interessant om de
tegenstellingen in de politiek te relateren aan onvrede over de politiek.
Zorgen over politieke polarisatie zijn niet slechts zorgen over hoe ver-
1 De invulling van de tegenstelling verschilt wel tussen mensen en verschuift in de tijd. Zie
o.a. Van Wijnen (2000a), ook voor ontwikkelingen volgens het nko tot 1986; Rosema et al.
(2007) en Dekker & Den Ridder (2014, 128 -129).
paul dekker 27
schillend mensen over maatschappelijke kwesties denken, maar ook over
hoe die verschillen samenhangen met waarderingen en verwachtingen
van de politieke instituties.
Ik maak gebruik van twee reeksen onderzoeken. Ten eerste zijn dat
enquêtes afgenomen gedurende 35 jaren in de periode 1970-2019, begin-
nend met ‘Progressiviteit en conservatisme’ van Cees Middendorp en
doorlopend in Culturele Verander ingen in Nederland (cv) van het Sociaal
en Cultureel Planbureau (www.scp.nl). Ten tweede gebruik ik elf enquê-
tes rond de verkiezingen van 19 86 tot 2021 van het Nationaal Kiezerson-
derzoek (nko) van de Stichting Kiezersonderzoek Nederland (www.dpes.
nl). Het gaat om zo representatief mogelijk gewogen gegevens voor de
Nederlandsprekende bevolking, van 18 -74 jaar (in 1970 18-70) in het geval
van cv en van kiesgerechtigden in het geval van het nko.2
2.1 Groeien bevolkingsgroepen uit elkaar?
We kijken voor de beantwoording van deze vraag naar de afstand3 tus-
sen groepen in drie tweedelingen: vrouwen en mannen, de jongste en
oudste bevolkingshelft en de bevolkingshelften met het laagste en hoog-
ste niveau van algemeen vormend onderwijs. De seksenindeling zit van
nature rond twee gelijke helften, en bij leeftijd en opleidingsniveau is elk
onderzoeksjaar zo’n tweedeling gemaakt. Dat betekent dat de scheidslij-
nen opschuiven. Tussen jong en oud gaat die bij cv van 38 jaar in 1970 en
40 in 1975 naar 47 in 2018 en 2019, bij het n ko van 41 in 1986 naar 49 in
2017 en 2021. De opleidingscategorie waarin de scheiding tussen lager- en
hogeropgeleiden valt, verschuift ook – van lager beroepsonderwijs in 1970
via mavo in de jaren tachtig naar mbo 4 in de jaren tien en havo/vwo in
het nko 2021.4
Het gaat ons hier om verschillen tussen bevolkingsgroepen en daarom
houden we geen rekening met de overlap van kenmerken: we willen
weten hoe ouderen en jongeren van elkaar verschillen en of verschillen
veranderen, niet wat ervan zou overblijven als beide groepen gemiddeld
even hoog zouden zijn opgeleid.
Tabel 2.1 toont de cv-bevindingen en tabel 2.2 die voor het n ko. Naast
de in beide tabellen voorkomende links-rechtspositionering en politiek
2 Zie Dekker & Den Ridder (2014) voor ontwikkelingen tot 2012 met deels andere indicato-
ren.
3 We kijken niet naar veranderingen in de interne homogeniteit van groepen. Dat aspect
van polarisatie komt in een diepgaandere analyse van opleidingsniveaus in het volgende
hoofdstuk aan de orde.
4 In de categorie waarin de 50%-grens valt, zijn respondenten willekeurig aan de twee
helften toegedeeld.
28 polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren
'70
zelfvertrouwen, bevat de cv-tabel vijf kwesties die vaak worden geasso-
cieerd met tegenstellingen van traditie en autoritarisme versus libertaire
en zelfbeschikkingswaarden, ook wel aangeduid als een gesloten versus
open houding tegenover de wereld (Bovens et al., 2014; Beugelsdijk, 2021,
142 e.v.). De nko-tabel bevat zeven strijdpunten die van groot belang zijn
(geweest) in de Nederlandse politiek (zie Van Wijnen, 2000b; Rosema et
al., 2007).5
De bevindingen zijn ontleend aan regressieanalyses met alle beschik-
bare enquêtes (de tabellen vermelden de begin- en eindmeting; soms ont-
breken een of meer tussenliggende jaren). Vermeld wordt hoe groot het
verschil in de tweedeling over de hele onderzoeksperiode is (gecorrigeerd
voor verschillen in de tijd) en, in het geval er een statistisch significante
verandering is, welke verandering er trendmatig tussen de eerste en laat-
ste peiling is.6
Als leesvoorbeeld de eerste rij in tabel 2.1: op een schaal van 0 tot 100 voor
steun voor een traditionele rol van de vrouw, scoren vrouwen over de hele
periode 1970 -2019 gemiddeld 10 punten minder dan mannen en dat doen
ze in toenemende mate, trendmatig van 7 punten minder in 1970 naar 13
punten minder in 2019. De oudste helft geeft over de hele periode (12 pun-
ten) meer steun aan de traditionele vrouwenrol dan de jongste helft, maar
in afnemende mate (van 21 naar 5). De hogeropgeleiden steunen die rol
over de hele periode minder dan lageropgeleiden (-10), maar het verschil
wordt kleiner (va n -12 naar -7). Er is in de drie tweedelingen bij deze opvat-
ting dus een vergelijkbare mate van polarisatie als toestand (verschillen
van 10, 12 en 10), maar met tegengestelde trends: divergentie of polarisatie
tussen vrouwen en mannen en convergentie of depolarisatie bij de leef-
tijds- en opleidingshelften.
5 Maar de databron en niet de inhoud bepaalt wat in welke tabel staat. Inhoudelijk was het
natuurlijk logischer geweest om abortus en euthanasie bij elkaar te plaatsen.
6 Om de tabellen niet nog voller te maken, blijven bevolkingstrends en de significatie van
verschillen over de hele periode onvermeld (verschillen van 1 zijn overigens al significant).
We gaan af op de significantie (p<0,05, tweezijdig) en doorgerekende effecten van de inter-
actieterm (tijd x vermelde bevolkingshelft) in lineaire regressieanalyses, dus een lineaire trend
veronderstellend. De cijfers zijn de trendgegevens, niet de feitelijke verschillen in begin- en
eindpeiling.
paul dekker 29
Beperken we ons commentaar voor beide tabellen wat de verschillen
in de hele periode betreft arbitrair tot verschillen van minstens acht pun-
ten, dan is bij de seksetweedeling naast de juist besproken traditionele
vrouwenrol alleen kernenergie vermeldenswaardig: vrouwen zijn meer
tegen kernenergie en het verschil wordt groter tussen 1986 en 2017 (in
Tabel 2.1
Verschillen tussen bevolkingshelften, 1970-2019a
a Vermeld is steeds het voor de tijd gecorrigeerde verschil tussen de bevolkingshelften in de hele
periode en, als de interactie van tijd en kenmerk significant is, de trendmatige verandering van het
eerste naar laatste jaar (met markering van divergentie en convergentie ). Alle indicatoren heb-
ben een bereik van 0-100, bij de eerste vier gebaseerd op vijfpuntsschalen van ‘zeer oneens’ tot ‘zeer
eens’ met de stellingen ‘Een vrouw is geschikter om kleine kinderen op te voeden dan een man’, ‘Als
een vrouw dat wenst moet het voor haar mogelijk zijn om een abortus uit te laten voeren’, ‘Het zou
goed zijn als voor bepaalde misdaden de doodstraf weer zou worden ingevoerd’ en ’Wat we nodig
hebben zijn minder wetten en instellingen en meer moedige, onvermoeibare en toegewijde leiders
waar het volk vertrouwen in kan hebben’/‘Het zou goed zijn als het bestuur van het land werd over-
gelaten aan enkele krachtige leiders’ (cijfers zijn geharmoniseerd voor vraagveranderingen).
b Vraag naar de gewenste verandering van ‘de inspraak van de burgers op het bestuur van ge-
meente en provincie’ met antwoordmogelijkheden van ‘veel kleiner’ tot ‘veel groter’.
c ‘In hoeverre beschouwt u zichzelf als links of als rechts?’ Vijf antwoordmogelijkheden van ‘zeer
links’ tot ‘zeer rechts’.
d Gemeten als afwijzing van ‘Kamerleden bekommeren zich niet om de mening van mensen zoals
ik’, ‘de politieke partijen zijn alleen maar geïnteresseerd in mijn stem en niet in mijn mening’ en
‘mensen zoals ik hebben geen enkele invloed op de regeringspolitiek’ (Cronbachs alfa 0,67 - 0,76).
Bron: Progressiviteit en conservatisme 1970, cv 1975-2019
vrouw oud hoger opgeleid
verschil trend verschil trend verschil trend
pro traditionele vrouwenrol -10 - 7 → -13 12 21 → 5 -10 -12 → - 7
1970-2019
pro recht vrouw op abortus 0 -1 → 1 - 4 -7 → -1 7 5 → 7
1970-2019
pro mogelijkheid doodstraf -4 -4 0 → -6 -12 -8 → -16
1970-2017
pro sterke leiders 0 13 17 → 10 -15 -19 → -12
1970-2019
pro meer inspraakb -1 -2 → 0 0 -7 → 5 -1 5 → -6
1970-2019
links-rechtszelfplaatsingc -2 3 → -5 2 7 → -2 -3 -1 → -4
1970-2019
politiek zelfvertrouwend -3 -9 22 17 → 26
1975-2019
30 polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren
'70
Tabel 2.2
Verschillen tussen bevolkingshelften, 1986-2021a
vrouw oud hoger opgeleid
verschil trend verschil trend verschil trend
pro inkomensnivellering 4 6 → 3 5 -1 → 9 -5
1986-2021
pro Europese integratie -1 -3 → 0 -4 -2 → -6 11 8 → 13
1998-2021
pro multiculturele samen- 1 -8 -3 → -11 10
leving 1994-2021
pro asielzoekers 3 -3 -1 → -5 9
1998-2017
pro euthanasie 1 0 -10 → 7 3
1986-2021
pro kernenergie -8 -3 → -13 0 4 → -3 3
1986-2017
hardere aanpak criminaliteit 2 2 -1 → 5 -7
2002-2017
links-rechtszelfplaatsingb -3 1 → -5 1 3 → 0 -2 0 → -3
1986-2021
politiek zelfvertrouwenc -1 -12 -18 → -9 19
1986-2021
a Zie uitleg bij tabel 2.1. Alle indicatoren hebben weer een bereik van 0-100. De strijdpunten zijn
voorgelegd met het verzoek zich op een zevenpuntschaal te plaatsen met op 1 en 7 tegengestelde
voorkeuren, bij voorbeeld ‘is al te ver gegaan’ en ‘moet verder gaan’ bij Europese integratie, ’moe-
ten groter worden’ en ‘moeten kleiner worden’ bij inkomensongelijkheid, en ‘geheel aanpassen’ en
‘eigen cultuur behouden’ bij een vraag over wat allochtonen/ mensen met een migratieachtergrond
moeten (kunnen). Zie uitgebreider Dekker & Den Ridder, 2014, 107).
b ‘Van politieke opvattingen wordt vaak gezegd dat zij links of rechts zijn. Wanneer u denkt aan
uw eigen politieke opvattingen, waar zou u zichzelf dan plaatsen?’ met een 10- of 11-puntsschaal van
‘links’ naar ‘rechts’.
c Gemeten als afwijzing van ‘Kamerleden bekommeren zich niet om de mening van mensen zoals
ik’, ‘de politieke partijen zijn alleen maar geïnteresseerd in mijn stem en niet in mijn mening’ en
‘mensen zoals ik hebben geen enkele invloed op de regeringspolitiek’ (Cronbachs alfa 0,68 - 0,83).
Bron: nko 1986-2021
2021 is er niet naar gevraagd). Er is ook een wisseling van politieke posi-
tionering: vrouwen plaatsten zich in 1970 rechtser dan mannen, maar in
2019 linkser (de kleinere verandering tussen 1986 en 2021 in de tweede
tabel spoort daarmee). Bij de leeftijdstweedeling zien we dat de oudste
helft zich in de loop van de tijd volgens beide onderzoeken niet meer
paul dekker 31
rechts van de jongste helft plaatst. Bij inkomensnivellering is er divergen-
tie en bij euthanasie en inspraak zijn er omkeringen van de verschillen.7
Ouderen zijn in de hele periode vaker voor sterke leiders, maar dat ver-
schil wordt kleiner, en minder voor de multiculturele samenleving en dat
verschil wordt groter. In beide onderzoeken hebben ouderen minder zelf-
vertrouwen, maar alleen volgens het nko wordt het verschil kleiner. Bij
de opleidingstweedeling verschillen de onderzoeken ook qua trend. Beide
laten veel meer zelfvertrouwen bij hogeropgeleiden zien, maar alleen vol-
gens cv wordt het verschil ook nog groter.8 Hogeropgeleiden onderschei-
den zich verder van lageropgeleiden door minder steun voor de doodstraf
(en het verschil wordt groter) en voor sterke leiders (maar daar wordt het
verschil kleiner) en door meer steun voor verdere Europese integratie (en
dat verschil wordt groter). Bij inspraak is er een omslag van meer steun
bij hogeropgeleiden in 1970 naar meer steun bij lageropgeleiden in 2019.
Deze opsomming van verschillen en trends laat zich niet eenvoudig
samenvatten in termen van wel of geen polarisatie. Polarisatie als toestand
van grote verschillen is in ieder geval niet het algemene beeld. De ver-
schillen van acht of meer punten zijn in de minderheid en acht op een
schaal van honderd is intuïtief niet echt een tegenstelling. Afgaande op de
gemiddelde grootte van verschillen kunnen we wel zeggen dat de oplei-
dingstweedeling het meest en de seksetweedeling het minst gepolariseerd
is.9 Polarisatie als ontwikkeling is minder arbitrair te constateren als diver-
gentie. Bij 32 van de 48 groepsvergelijkingen in tabel 2.1 en 2.2 samen is er
een statistisch significante trend. In 12 gevallen is er sprake van divergen-
tie, in 10 gevallen van convergentie (het verschil gaat richting nul) en in
de resterende 10 gevallen is er een omslag (van een positief naar negatief
verschil of omgekeerd). Kortom, in de zin van divergentie is er in de min-
7 Het gaat hier om de signalering en niet om de duiding van verschillen, maar waarschijnlijk
zijn de veranderingen tussen de leeftijdsgroepen vooral generationeel te verklaren. Zie daar-
voor verder hoofdstuk 3.
8 Ik heb geen verklaring voor deze verschillen in bevindingen tussen beide onderzoeken.
Bij links-rechts komen de trends tussen beide wel aardig overeen. Het ontbreken van veran-
dering tussen de opleidingshelften voor zelfvertrouwen in het nko is niet verklaarbaar uit de
kortere onderzoeksperiode. In cv is er bij leeftijd voor noch na 1986 een verandering en zowel
voor als na 1986 wordt de voorsprong in zelfvertrouwen van hogeropgeleiden er groter. Dat
laatste is tussen 1981-2017 ook het geval in het European waardenonderzoek (zie hoofdstuk 3).
Trends in zelfvertrouwen van de hele bevolking verschillen ook tussen cv en nko. Volgens cv
stijgt het zelf vertrouwen in de hoger opgeleide helft en verandert het niet of nauwelijks in de
laagste opleidingshelft. De cv-gegevens zouden voor de trends in zelfvertrouwen betrouw-
baarder kunnen zijn omdat ze niet verzameld worden in de periode van verkiezingen met voor
dit onderwerp sterkere stemmingswisselingen.
9 Een eenvoudige optelling van de absolute verschilscores in beide tabellen levert voor
vrouwen en mannen 44 op, voor jongeren en ouderen 79 en voor lager- en hogeropgeleiden
139 (voor vergelijkbare verhoudingen in ander onderzoek: Dekker et al., 2020, 58- 63).
32 polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren
'70
derheid van gevallen sprake van polarisatie (12 van 48) en bijna even vaak
sprake van convergentie (10 van 48).
Voor de twee opleidingshelften zien we wel vaker divergentie dan
convergentie (6 vs. 2) en zoals gezegd zijn hier gemiddeld de verschillen
over de hele periode ook het grootst. Dit spoort met bevindingen in ander
onderzoek.10 Het bevreemdt dan ook niet dat de afgelopen jaren de ‘oplei-
dingskloof’ in Nederland veel aandacht heeft gekregen (o.a. Bovens &
Wille, 2014; Bovens et al., 2014; en Muis et al., 2019). Het is wel belangrijk
om opleidingsniveaus niet slechts te duiden als een verschil in gevolgd
onderwijs. Ze staan voor meeromvattende sociaaleconomische en soci-
aal-culturele verschillen die – veelal bij gebrek aan geschikte indicatoren
– niet op een andere manier in beeld komen. Als inkomen in het onder-
zoek wordt betrokken, worden daarvoor gecorrigeerde verschillen tussen
opleidingsniveaus soms substantieel kleiner (bv. bij opvattingen over
nivellering), maar bij de meeste maatschappelijke kwesties en de houding
tegenover de politiek is opleiding wel belangrijker dan inkomen.
2.2 Polariseren opvattingen in heel de bevolking?
Tot zover de polarisatie tussen sociale categorieën. We kijken nu voor heel
de bevolking verder naar de verdelingen van opvattingen. Hoe gepolari-
seerd zijn die geweest in de afgelopen decennia en bij welke kwesties heeft
polarisatie plaatsgevonden? In hoofdstuk 1 (par. 1.1) kwam al aan de orde
dat die polarisatie niet simpel is vast te stellen. Zowel de verdeeldheid of
dissensus, het aandeel extreme opvattingen, de balans in tegengestelde
opvattingen als de clustering in twee groepen (bimodaliteit of tweetop-
pigheid) spelen een rol. In de maten die in omloop zijn om de hoeveel-
heid polarisatie te bepalen worden deze aspecten verschillend geoperatio-
naliseerd en soms gecombineerd. We maken hier gebruik van drie maten:
een maat voor dissensus, een maat voor meertoppigheid en een recente
maat voor polarisatie die verdelingskenmerken combineert.11 Helaas kun-
10 Vergelijk Dekker et al. (2020, 58-63) en zie ook hoofdstuk 4. De bevindingen op basis van
het Europees waardenonderzoek in hoofdstuk 3 komen deels overeen (convergentie bij vrou-
wenrol, divergentie in zelfvertrouwen en geen verandering bij de multiculturele samenleving
en asielzoekers). De daar aangetroffen convergentie bij morele tolerantie staat haaks op de
(beperkte) divergentie bij abortus in tabel 2.1, maar dat kan komen omdat daar verder in de
tijd wordt teruggegaan. Overeenkomstig tabel 2.2 laat evs specifiek voor euthanasie ook geen
verandering zien.
11 De D(issensus)maat is een omkering en transformatie van de -1 - +1 ‘agreement score A’
van Van der Eijk (2001) naar 0 - +1 (0= alle respondenten geven hetzelfde antwoord; 1 = ze zijn
verdeeld over de twee extreme antwoordmogelijkheden). De T-score voor tweetoppigheid is
de omgekeerde kurtosiswaarde en is -∞ als iedereen hetzelfde antwoord geeft, 0 bij een nor-
male verdeling en maximaal 2,1 als respondenten zich gelijkelijk over twee antwoorden verde-
paul dekker 33
nen we niet alle kwesties en politieke houdingen volledig meenemen in
deze analyse.12
Alle gemiddelde waarden van d en p lig gen dic hter bij de 0 (geen enkele
polarisatie) dan bij 1 (= maximale polarisatie) en als er significante trends
zijn, dan gaan ze op een uitzondering na (traditionele vrouwenrol) in de
richting van meer overeenstemming. De t-waarden fluctueren en sugge-
len. De p-score is ontleend aan Koudenburg et al. (2021) en veronderstelt een betekenisvolle
neutrale middenpositie: er is alleen polarisatie als aan beide kanten ervan wordt gescoord. De
maat heeft waarden tussen 0 (geen scores aan beide kanten van het midden) en 1 (de extre-
me antwoordmogelijkheden krijgen elk 50%). Ze is vooralsnog alleen geprogrammeerd voor
vijfpuntsindicatoren (tabel 2.3).
12 Uitgesloten zijn de zelfvertrouwensschaal in beide onderzoeken en de tienpuntsschaal
voor links-rechts in het nko 1986-1994 en 2003 omdat de betreffende items geen neutrale
antwoordcategorie hebben (en de lage frequentie van de neutraal gehercodeerde ‘weet
niet’-antwoorden de hier storend werkt). De stelling over sterke leiders werd ingrijpend ge-
herformuleerd vanaf 2010/’11.
Tabel 2.3
Polarisatiesterkte en -trends, 1970-2019a
d-score t-score p-score
gemiddeld trend gemiddeld trend gemiddeld trend
pro traditionele vrouwenrol 0,37 0,001 1,03 0,010 0,38
1970-2019
pro recht vrouw op abortus 0,34 -0,005 0,29 -0,051 0,37 -0,006
1970-2019
pro mogelijkheid doodstraf 0,42 -0,003 1,19 -0,006 0,48
1970-2017
pro sterke leiders 0,40 1,06 0,40
1970-2011
pro sterke leiders 0,39 1,02 -0,013 0,36 -0,007
2010-2019
pro meer inspraak 0,20 0,44 0,010 0,04
1970-2019
links-rechtszelfplaatsing 0,26 -0,001 0,50 -0,008 0,21 -0,002
1970-2019
a Zie voor de indicatoren tabel 2.1. d(issensus)-score (0-1-omkering van A(greement)-score van Van
der Eijk (2001)),t(weetoppigheid)-score (omkering van Kurtosiswaarde) en p(olarization)-score (0-1)
van Koudenburg et al. (2021). Vermeld zijn steeds de gemiddelde score en als trend de geschatte ver-
andering van de score per jaar als er een significante (p<0,05) lineaire trend is.
Bron: Progressiviteit en conservatisme 1970, cv 1975-2019
34 polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren
'70
reren in twee gevallen een (polariserende) trend richting tweetoppigheid
(vrouwenrol en inspraak) en in vijf gevallen een tegengestelde trend. Al
met al is er weinig reden om te veronderstellen dat er op langere termijn
bevolkingsbreed polarisatie in de publieke opinie optreedt.13
2.3 Gaan opvattingen meer samenhangen?
De derde vraag van dit hoofdstuk gaat vooral over ideologische polari-
satie: polarisatie door het meer gaan samenvallen van verschillen van
mening over uiteenlopende kwesties (zie hoofdstuk 1). Daar kijken we
13 Afgaande op d-scores zagen we eerder (Dekker & Den Ridder, 2019, 45) op kortere ter-
mijn wel wat meer aanwijzingen voor polarisatie. Bij zeven onderwerpen in 45 kwartalen van
het Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2008-2019 vonden we in vier gevallen geen
trend (verhouding arm-rijk, migratie, multiculturele samenleving en sterke leiders) en diver-
gentie bij drie, namelijk bij steun voor globalisering, lidmaatschap van de eu en meer directe
democratie.
Tabel 2.4
Polarisatiesterkte en -trends, 1986-2021a
d-score t-score
gemiddeld trend gemiddeld trend
pro inkomensnivellering 0,33 -0,003 0,52
1986-2021
pro Europese integratie 0,38 0,73
1998-2021
pro multiculturele samen- 0,33 0,47
leving 1994-2021
pro asielzoekers 0,32 0,59
1998-2017
pro euthanasie 0,29 -0,006 -0,50 -0,072
1986-2021
pro kernenergie 0,36 0,76
1986-2017
hardere aanpak criminali- 0,18 1,61
teit 2002-2017
links-rechtszelfplaatsing 0,28 0,32
1998-2021
a Zie voor de indicatoren tabel 2.2 en voor de d- en t-scores tabel 2.3.
Bron: nko 1986-2021
paul dekker 35
eerst naar en vervolgens gaan we in op de ontwikkeling van de samen-
hang van opvattingen met politiek zelfvertrouwen omdat daarin een
bron mag worden vermoed van tegengestelde houdingen tegenover de
‘gevestigde politiek’.
De ontwikkeling van de samenhang in voorkeuren gaan we na door
in een aantal jaren met principalecomponentenanalyse op zoek te gaan
naar de polariteit onder een combinatie voorkeuren en de links-rechts-
zelfindeling.14 Die polariteit is de eerste principale component, waarvan
in tabel 2.5 en 2.6 is weergegeven hoe ze correleert met de opvattingen en
hoeveel variantie daarvan ze verklaart. Bij ideologische polarisatie moet
de verklaarde variantie toenemen. Van een trendmatige stijging blijkt in
beide tabellen echter geen sprake. In tabel 2.5 wordt na de eeuwwisseling
gemiddeld minder variantie verklaard dan ervoor15 en in tabel 2.6 zijn er
te weinig meetpunten om te veronderstellen dat de stijging vanaf 2010
een trend is.
We zien we l intere ssante verschuivingen. Ruw sa menge vat in links-recht s -
termen zien we in tabel 2.5 steun voor meer inspraak verdwijnen als links
onderwerp en in tabel 2.6 de nivelleringsvoorkeur minder links worden
en de voorkeur voor Europese integratie juist linkser.16 We vinden dus
geen toenemende ideologische polarisatie, maar wel verschuivingen van
kwesties waarmee links en rechts worden geassocieerd. De cijfers geven
enige steun aan de vaker gestelde diagnose dat de hoofdtegenstelling in
de Nederlandse politiek verschuift van sociaaleconomisch links-rechts
naar globaliseringskwesties (Bovens et al., 2014, Beugelsdijk 2021).
14 In alle jaren moeten alle indicatoren beschikbaar zijn en dat beperkt de keuze vooral bij
het nko sterk. De noodzaak in alle indicatoren De benadering is wat inductief, zonder veron-
derstellingen over de relaties. Een alternatief is om te bezien hoe goed de links-rechtspositio-
nering voorspeld kan worden uit de voorkeuren, zoals Rosema et al. (2007) doen. Dan wordt
polarisatie op de links-rechtsdimensie verondersteld. Het kan echter zijn dat de samenhang
in opvattingen over de kwesties sterker wordt, maar hun links-rechtsprofiel zwakker. Zie voor
andere benaderingen Baldassarri & Gelman (2008), Munzert & Bauer (2013) en DellaPosta
(2020).
15 Dat is ook zo als alle onderzoeksjaren waarin de vijf indicatoren beschikbaar zijn worden
gebruikt: in de zes jaren voor 2000 verklaart de eerste component 32-37% (gemiddeld 33%)
en in de twaalf jaren na 2000 27-30% (gemiddeld 28%).
16 Bij steun voor de multiculturele samenleving zien we vanaf 1998 geen trend, waarschijn-
lijk omdat de uitkristallisering als links-rechtskwestie al in de jaren ervoor plaatsvond. Zie de
analyse van De Vries et al. (2013) met cv-data voor de jaren 1980-2006.
36 polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren
'70
Tabel 2.5
Samenhang van vier kwesties en zelfplaatsing met hun eerste principale compo-
nent, 1970-2019: componentladingena
1970 1980 1992 2004 2012 2019
pro traditionele vrouwenrol 0,48 0,66 0,68 0,66 0,65 0,63
pro recht vrouw op abortus -0,69 -0,59 -0,57 -0,54 -0,60 -0,54
pro sterke leiders 0,34 0,52 0,58 0,58 0,57 0,59
pro meer inspraak -0,55 -0,57 -0,24 0,07 0,16 0,19
pinks-rechtszelfplaatsing 0,71 0,68 0,64 0,57 0,48 0,61
door de eerste component
verklaarde variantie 32% 37% 32% 28% 27% 29%
a Correlaties tussen de items en de gewogen optelling van de items die het meest van hun
totale variantie verklaart.
Bron: Progressiviteit en conservatisme 1970, cv 1975-2019
Tabel 2.6
Samenhang van vier kwesties en zelfplaatsing met hun eerste principale compo-
nent, 1998-2021: componentladingena
1998 2002 2006 2010 2012 2017 2021
pro inkomensnivellering -0,51 -0,57 -0,54 -0,47 -0,24 -0,43 -0,39
pro Europese integratie -0,30 -0,39 -0,28 -0,47 -0,60 -0,56 -0,71
pro multiculturele samenleving -0,61 -0,74 -0,65 -0,67 -0,75 -0,77 -0,72
pro euthanasie -0,45 -0,32 -0,21 -0,02 -0,26 -0,07 -0,02
links-rechtszelfplaatsing 0,78 0,79 0,79 0,76 0,72 0,80 0,80
door de eerste component
verklaarde variantie 31% 35% 30% 30% 31% 35% 36%
a Zie tabel 2.5.
Bron: nko 1998-2021
Tot zover de ideologische polarisatie. In veranderingen in de samenhang
tussen voorkeuren en politiek zelfvertrouwen zijn we geïnteresseerd
omdat die licht kan werpen op polarisatie tussen mensen die zich het best
bediend voelen door de gevestigde politiek en mensen die zich het minst
gezien en gehoord voelen. Met dat perspectief voor ogen gaan we na hoe
in alle jaren de helft met het minste zelfvertrouwen in voorkeuren afwijkt
paul dekker 37
van de helft met het meeste zelfvertrouwen.17 Tab el 2.7 laat significante
trends in verschillen zien.
Tabel 2.7
Veranderingen in hoe de bevolkingshelft met het meeste politieke zelfvertrouwen
afwijkt van de helft met het minste politieke zelfvertrouwena
pro recht vrouw op abortus 1975-2019 (cv) -5 → 6
pro euthanasie 1986-2021 (nko) -1 → 4
pro mogelijkheid doodstraf 1975-2017 (cv) -6 → -17
pro sterke leiders 1975-2019 (cv) -16 → -13
pro meer inspraak 1975-2019 (cv) -2 → -11
links-rechtszelfplaatsing 1975-2019 (cv) 3 → -3
links-rechtszelfplaatsing 1986-2021 (nko) 3 → -5
pro kernenergie 1986-2017 (nko) 3 → 0
pro Europese integratie 1998-2021 (nko) 9 → 20
pro asielzoekers 1998-2017 (nko) 8 → 13
a Vermeld zijn significante trendmatige veranderingen van het eerste naar laatste jaar (met
markering van divergentie en convergentie ) volgens de bij tabel 2.1 beschreven proce-
dure. Er zijn geen significante veranderingen bij traditionele vrouwenrol, inkomensnivellering
multiculturele samenleving en aanpak criminaliteit.
Bron: cv 1975-2019 en nko 1986-2021
In twee gevallen is er convergentie. Mensen met veel en weinig zelfver-
trouwen gaan zich minder onderscheiden in opvattingen over kernener-
gie en over sterke leiders (al blijven mensen met veel zelfvertrouwen die
sterker afwijzen). Divergentie of polarisatie zien we in vier gevallen: bij
opvattingen over de doodstraf en inspraak (mensen met veel zelfvertrou-
wen worden negatiever) en over Europese integratie en asielzoekers (ze
worden positiever). In de overige vier gevallen van een significante ver-
andering is er een omslag: mensen met het meeste zelfvertrouwen gaan
van meer afwijzing van euthanasie en abortus naar meer acceptatie en ze
gaan volgens beide databronnen van een plaatsing rechts naar een plaat-
sing links van mensen met het minste zelfvertrouwen. Al met al zien we
weliswaar (opnieuw) geen allesoverheersende polarisatietrend, maar dat
de tweedeling van mensen met meer en minder zelfvertrouwen in som-
mige gevallen gepaard gaat met polarisatie op politieke voorkeuren is op
17 Er is ook gekeken naar de correlaties van scores voor zelfvertrouwen met de andere in-
dicatoren en die laten een overeenkomstig patroon van veranderingen zien, maar die zijn
lastiger te presenteren.
38 polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren
'70
zich zorgwekkend. Idealiter voelen mensen met verschillende voorkeu-
ren zich in gelijke mate (of afwisselend meer en minder) goed gerepresen-
teerd in en door de politiek. Wat we hier zien, past echter in het beeld dat
divers onderzoek de afgelopen jaren schetst van een tegenstelling tussen
enerzijds groepen die politiek (zelf)vertrouwen combineren met voor-
uitstrevende en multiculturele voorkeuren en anderzijds groepen met
een combinatie van weinig politiek (zelf)vertrouwen en behoudende en
nationalistische voorkeuren (Kriesi et al, 2012; Bovens et al. 2014; Dekker,
2020; De Voogd & Cuperus, 2021; zie ook hoofdstuk 7).
2.4 Worden we vijandiger tegenover andersdenkenden?
Misschien komen niet zozeer de meningen meer uit elkaar te liggen, maar
gaan meningsverschillen vaker en extremer gepaard met negatieve beel-
den en gevoelens over andersdenkenden. Op deze ‘affectieve polarisatie’
wordt in hoofdstuk 6 uitgebreid ingegaan. We kijken hier alleen naar ont-
wikkelingen in de reacties op de stelling ‘Er zijn mensen die ik ben gaan
haten om de standpunten die zij innemen.’
Tabel 2.8
Opvattingen over de stelling ‘Er zijn mensen die ik ben gaan haten om de stand-
punten die zij innemen’, 1970-2019 (in procenten)
1970 1975 1980 2012/’13 2017/’18 2019
helemaal mee oneens 35 40 41 25 26 28
mee oneens 24 27 28 43 34 33
ik weet het niet 7 5 6 3 5 5
niet mee eens, niet mee oneens 15 16 11 15 19 18
mee eens 12 9 9 11 13 12
helemaal mee eens 7 4 4 2 3 3
Bron: Progressiviteit en conservatisme 1970, cv 1975-2019
De strikte afwijzing is in de jaren tien van onze eeuw een stuk minder
dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Dat zou erop kunnen wijzen
dat het taboe op ‘haten’ minder is geworden (of het woord wat minder
serieus wordt gebruikt). De instemming van de ondervraagden fluctueert
van 19% in 1970 via 13% naar 15 -16% in 2017-2019 (zie verder Den Ridder
et al., 2 02 0, 33-35). Er is ook hier geen sprake van toenemende polarisatie.
paul dekker 39
2.5 Conclusie: polarisatietrends niet dominant
We hebben in dit hoofdstuk met bevolkingsenquêtes in de afgelopen
decennia gezocht naar vier mogelijke manifestaties van polarisatie: toe-
nemende tegenstellingen tussen sociale categorieën, divergentie in de
hele bevolking, een sterkere wordende samenhang tussen opvattingen
en een toename van negatieve gevoelens over andersdenkenden. Dat
heeft over de hele linie geen bewijs opgeleverd voor (toenemende) pola-
risatie als dominante trend. Groepsverschillen worden niet vooral groter,
tegenover gevallen van divergentie staan gevallen van convergentie, de
samenhang tussen opvattingen verandert wel maar wordt niet sterker en
anderen ‘haten’ vanwege hun opvattingen is de afgelopen vijftig jaar niet
gangbaarder geworden.
Dit betekent niet dat er geen politieke polarisatie zou zijn. Er kunnen
allerlei zorgwekkende polarisatieproblemen bestaan. We wezen eerder al
op de polarisatie in voorkeuren tussen mensen met meer en minder poli-
tiek zelfvertrouwen. Daarnaast kan er ongewenste polarisatie zijn tussen
specifieke groepen, in bepaalde media of politieke arena’s en rond uiteen-
lopende kwesties. Los van ontwikkelingen in de omvang van verschillen
zijn er die ook in de toon waarin die worden besproken. En over die toon
hebben we het in dit hoofdstuk helemaal niet gehad. Dit hoofdstuk is
geen ontkenning van polarisatieproblemen. Het is wel een relativering
ervan: de problemen zijn geen manifestaties van allesomvattende polari-
satietrends in de samenleving. Dat maakt de aanpak van die problemen
hopelijk minder uitzichtloos.
3
Verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar?
Opleidingspolarisatie in sociale en politieke opvattingen
quita muis, tim reeskens & inge sieben
In zowel het publieke als het wetenschappelijke debat over polarisatie ligt
de focus meestal op een groeiende afstand tussen groepen, ofwel feitelijk,
ofwel gevoelsmatig (Dekker & Den Ridder, 2019). Groepen in de samen-
leving zouden er steeds extremere, tegengestelde opvattingen op na hou-
den, waardoor ze scherper tegenover elkaar komen te staan. Maar naast
toenemende verschillen in de gemiddelde meningen tussen groepen gaat
polarisatie ook over de afname in meningsverschillen binnen groepen
(Axelrod, 1997; Bramson et al., 2016; DiMaggio et al., 1996; Esteban &
Ray, 1994; Lelkes, 2016). Wanneer binnen groepen individuen onderling
gelijker worden in hun opvattingen, kan de ideologische afstand tussen
die groepen namelijk ook toenemen. Dit is schematisch weergegeven in
figuur 3.1: de polarisatie in de onderste grafiek is groter, omdat de twee
groepen homogener in opvattingen zijn, ook al zijn de groepsgemid-
delden identiek aan die van de twee groepen in de bovenste grafiek, die
minder homogeen in opvattingen zijn. Als zowel de gemiddelde groeps-
verschillen als de homogeniteit onderling toenemen, zijn groepen mak-
kelijker van elkaar te onderscheiden, wat de kans op sociale en politieke
spanningen doet toenemen (DiMaggio et al., 1996).
In dit hoofdstuk kijken we specifiek naar de ontwikkeling van (de homo-
geniteit in) opvattingen onder lager- en hogeropgeleiden.1 Opleidingsver-
schillen worden gezien als een belangrijke bron van polarisatie (Bovens,
2015; Bovens & Wille, 2017; Houtman, 2017; Inglehart & Norris, 2016;
2017), omdat grote maatschappelijke processen zoals globalisering en
modernisering vooral voordelig uitpakken voor hogeropgeleiden, die
1 We laten de middelbaar opgeleiden buiten beschouwing vanwege de beperkte omvang
van deze bijdrage. Dit betekent echter niet dat onder deze groep geen noemenswaardige
ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, zie bijvoorbeeld Engbersen et al. (2017).
quita muis, tim reeskens & inge sieben 41
Figuur 3.1
Schematische weergave van de verdelingen in meningen van twee verschillende
groepen die sterk heterogeen (boven) en sterk homogeen (onder) zijn
daarom als ‘winnaars’ worden bestempeld, terwijl de onderkant van de
opleidingsladder alleen maar ‘verliezers’ kent (Kriesi et al., 2006). Ver-
schillen in economische, cognitieve en culturele hulpbronnen zouden
ervoor zorgen dat lager- en hogeropgeleiden anders reageren op deze
maatschappelijke ontwikkelingen en daarom in toenemende mate ver-
schillende sociale en politieke opvattingen hebben (zie Houtman, 2017;
Stolz, 2009; Stubager, 2008; Van der Waal et al., 2017). Deze debatten
spitsen zich echter veelal toe op de gemiddelde verschillen in opvattingen
tussen opleidingsgroepen, waarbij er minder aandacht is voor verande-
ringen in homogeniteit binnen deze groepen. Sommigen beweren dat de
hogeropgeleiden de afgelopen decennia een homogene sociale groep zijn
geworden (Bovens 2012; 2015), terwijl dit volgens anderen juist de lagerop-
geleiden zijn (Häusermann & Schwander, 2012; Jaspers et al., 2007; Kriesi,
1998). In andere woorden, wie zijn eigenlijk de aanjagers van polarisatie in
Nederland, de lager- of hogeropgeleiden?
We geven antwoord op deze vraag door verschillen tussen en bin-
nen opleidingsgroepen te onderzoeken aan de hand van representatieve
Nederlandse gegevens van de European Values Study, verzameld op vijf
tijdsmomenten tussen 1981 en 2017. We bestuderen een rits aan relevante
42 verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar
?
sociale en politieke opvattingen, omdat het risico op maatschappelijke
spanningen tussen groepen groter wordt naarmate het aantal onderwer-
pen waarover onenigheid bestaat toeneemt.
3.1 Verschillen tussen opleidingsgroepen: gemiddelden
Polarisatie betekent dus allereerst toenemende verschillen in opvattin-
gen tussen groepen. Onderzoek naar de ‘Stille Revolutie’ (Inglehart, 1977)
toont aan dat deze verschillen duidelijk zichtbaar zijn geworden vanaf de
jaren zestig: oudere, relatief lager opgeleide en minder welvarende genera-
ties die vooral materiële en religieuze waarden aanhangen (zoals respect
voor autoriteit en traditionele genderrolpatronen), werden vervangen
door jongere, hoger opgeleide generaties met post-materiële en seculiere
waarden (zoals individuele vrijheid) die opgroeiden in een context van
economische voorspoed. Met name in Nederland zorgde deze waarden-
verschuiving voor razendsnelle secularisatie, omdat de traditionele zui-
len niet langer kritiekloos als autoriteit werden aanvaard, vooral niet door
de hogeropgeleiden (Bryant, 1981; Duyvendak, 2004; Inglehart, 1997).
De lageropgeleiden waren minder bereid deze postchristelijke moraal
te omarmen (De Koster et al., 2010), wat leidde tot een tegenbeweging:
de ‘Stille Tegenrevolutie’ (Ignazi, 1992) of ‘Culturele Terugslag’ (Norris
& Inglehart, 2019). Ook in een progressief land zoals Nederland geven
lageropgeleiden uiting aan materiële waarden (Bovens, 2012; De Koster
et al., 2010; Van der Waal et al., 2010; Duyvendak, 2004; Inglehart, 19 97),
hoewel het publieke debat tegenwoordig minder gedomineerd wordt door
dit soort traditionele thema’s en juist meer door posttraditionele zaken
zoals multiculturalisme en immigratie (Bovens et al., 2014; De Koster &
Van der Waal, 2008). Terw ijl hoger opge leide n veelal open staan voor im m i -
gratie en culturele diversiteit, geven lageropgeleiden vaak de voorkeur aan
een homogene en stabiele samenleving waaraan zij hun identiteit kunnen
ontlenen (Inglehart & Norris, 2016; Ignazi, 2003; Lechner, 2008).
Waardenverandering heeft zich ook afgetekend in de relatie tussen
burger en staat. Een grotere nadruk op individuele vrijheid leidde niet
alleen tot een sterke ontkerkelijking, maar ook tot scepsis tegenover
andere autoriteiten. Deze scepsis was sterker onder hogeropgeleiden
(Inglehart, 1997), die zich daarom in de tweede helft van de twintigste
eeuw verenigden in allerlei sociale bewegingen gericht op politieke par-
ticipatie en vrijheid van meningsuiting (Inglehart, 2000). Deze overver-
tegenwoordiging van hogeropgeleiden in het publieke debat is uitgemond
in de huidige ‘diploma democratie’; een bron van toenemend wantrou-
wen onder lageropgeleiden (Bovens & Wille, 2017).
quita muis, tim reeskens & inge sieben 43
In ons onderzoek bouwen we voort op het onderscheid tussen traditio-
nele waarden (d.w.z. (post-)materialisme, religiositeit, morele tolerantie en
genderrolpatronen), posttraditionele waarden (d.w.z. pro-immigratiesen-
timenten) en institutioneel vertrouwen. We verwachten enerzijds dat de
hogeropgeleiden, en in mindere mate de lageropgeleiden, de postchris-
telijke moraal steeds meer omarmen, terwijl we anderzijds verwachten
dat verschillen tussen opleidingsgroepen in posttraditionele waarden en
institutioneel vertrouwen zijn toegenomen (Bovens, 2012; De Koster et al.,
2010; Duyvendak, 2004; Kriesi et al., 2006).
Traditionele waarden, posttraditionele waarden en institutioneel vertrouwen
Een blik op de gemiddelde opvattingen2 van lager- en hogeropgeleiden3
door de tijd heen (zie tabel 3 .1), toont dat hogeropgeleiden over het alge-
meen inderdaad moderner zijn in hun traditionele waarden dan lage-
ropgeleiden (d.w.z. postmaterialisme, religiositeit, morele tolerantie,
moderne rolpatronen), al nemen de verschillen wat af. Voor de posttra-
ditionele waarde zien we dat hogeropgeleiden inderdaad positiever staan
2 Postmaterialisme is gemeten door te vragen naar de eerste en tweede prioriteit uit vier
zaken: 1 orde handhaven; 2 meer mensen meer invloed verschaffen op belangrijke regerings-
besluiten; 3 prijsstijgingen tegengaan; 4 de vrije meningsuiting beschermen. Antwoord 1 en 3
werden beschouwd als materialistisch en 2 en 4 als postmaterialistisch. De eerste en tweede
prioriteit werden gecombineerd tot een nieuwe 4-puntsschaal waarbij een hogere score stond
voor meer postmaterialistische prioriteiten (Inglehart, 1977).
Voor het meten van religiositeit is gevraagd: ‘Gelegenheden als huwelijk, begrafenis en doop
niet meegerekend, hoe vaak woont u dan een godsdienstoefening bij?’ Antwoorden liepen
van 1 nooit, praktisch nooit, tot 7 meer dan een keer per week.
Morele tolerantie is een schaal over de mate waarin een vijftal zaken gerechtvaardigd is, na-
melijk homoseksualiteit, abortus, echtscheiding, euthanasie en zelfdoding, met antwoordmo-
gelijkheden van 1 nooit gerechtvaardigd, tot 10 altijd gerechtvaardigd.
Attitudes tegenover genderrolpatronen zijn bevraagd met het item: ‘Een baan is prima maar
wat de meeste vrouwen eigenlijk willen is een huis en kinderen’, met antwoordmogelijkheden
1 helemaal mee eens, 2 mee eens, 3 niet mee eens, 4) helemaal niet mee eens. Deze vraag werd
niet gesteld in 1981.
Voor het meten van pro-immigrantensentimenten is respondenten een lijst voorgelegd met
verschillende groepen mensen voor wie zij moesten aangeven wie zij liever niet als buren
zouden hebben. We nemen hier het gemiddelde van het niet (1) of wel (0) noemen van de
volgende drie groepen: mensen van een ander ras, immigranten/buitenlandse werknemers,
en moslims. De laatste groep maakte geen deel uit van de vragenlijst in 1981.
Tot slot werd institutioneel vertrouwen gemeten aan de hand van het vertrouwen in de poli-
tie, het parlement, ambtenaren, en het justitiële apparaat (Uslaner, 2018), waarbij een hogere
score (1-4) stond voor meer vertrouwen. Alle schalen zijn geharmoniseerd naar een bereik van
0-100.
3 In 1981 en 1990 is er gevraagd naar de leeftijd waarop het hoogste opleidingsniveau be-
haald is en in 1999, 2008 en 2017 naar de hoogst afgeronde opleiding. Onder lager opgeleid
verstaan we daarom: op 16 -jarige leeftijd of eerder diploma behaald/ geen onderwijs genoten,
basisonderwijs of vmbo afgerond. Onder hoger opgeleid verstaan we: op 21-jarige leeftijd of
later diploma behaald/ afgeronde hbo of universitaire opleiding (cbs, 2016).
44 verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar
?
tegenover immigranten dan lageropgeleiden, al zijn beide groepen nega-
tiever geworden na de eeuwwisseling. Voor institutioneel vertrouwen
geldt dat de lageropgeleiden in 1981 nog iets meer vertrouwen hadden dan
de hogeropgeleiden, maar dit patroon is omgedraaid sinds 1990 en ver-
schillen lijken groter geworden, vooral in het laatste decennium.
Hulpbronnen als verklaringen van de opleidingskloof
Waarom reageren hoger- en lageropgeleiden verschillend op maatschap-
pelijke veranderingen? Volgens onderzoek zijn hier grofweg drie verkla-
ringen voor: verschillen in economische, cognitieve en culturele hulp-
bronnen.
In de eerste plaats kunnen verschillen in opvattingen tussen lager- en
hogeropgeleiden worden verklaard door economische verschillen in mate-
riële welstand en zekerheid (Stolz, 2009), die vergroot worden door glo-
balisering (Bovens, 2012; DiPrete et al., 2006; Häusermann & Schwander,
2012; Kriesi et al., 2006). Blootstelling aan onzekerheid leidt tot het omar-
men van materiële waarden en behoefte aan veiligheid (Inglehart, 1997).
Religie en traditionele waarden kunnen ook houvast bieden in onzekere
omstandigheden (Stolz et al., 2016). Bovendien concurreren lageropgelei-
den eerder met immigranten op de woning- en arbeidsmarkt, waardoor ze
hen vaker als economische bedreiging zullen zien (Bovens, 2012; Kriesi et
al., 2006). Hogeropgeleiden kennen meer bestaanszekerheid, waardoor zij
zich meer vertrouwen kunnen permitteren in zowel mensen als instituties
(Dekker & Van der Meer, 2011; Hooghe et al., 2012). Dit (institutioneel) ver-
trouwen neemt verder toe doordat beleidskeuzes vaker economisch voor-
delig voor hen uitpakken (Schakel, 2021; Schakel & Van der Pas, 2021).
Tabel 3.1 Gemiddelde opvattingen per jaar voor lager- en hogeropgeleidena
1981 1990 1999 2008 2017
lager hoger lager hoger lager hoger lager hoger lager hoger
postmaterialisme 35 68 49 78 40 62 45 61 43 57
religiositeit 41 31 40 32 38 27 34 28 26 22
morele tolerantie 33 58 43 64 44 64 44 64 62 73
moderne rolpatronen - - 43 67 42 66 46 64 53 70
pro-immigratiesentimenten - - 85 92 85 95 79 90 82 89
institutioneel vertrouwen 53 51 51 55 47 53 47 54 45 55
aantal respondenten 365 182 288 267 174 450 319 532 255 1.175
a Zie noot 2 en 3 voor de metingen van de opvattingen (0-100) en opleidingsniveaus.
Bron: evs (1981-2017), gewogen gegevens.
quita muis, tim reeskens & inge sieben 45
Ten tweede zorgen cognitieve verschillen ervoor dat lageropgeleiden vat-
baarder zijn voor culturele onzekerheden dan hogeropgeleiden (Bovens,
2012; Van der Waal et al., 2017). Door de ontzuiling viel de sociale struc-
tuur weg die via duidelijke normen en waarden richting gaf aan het leven
(Gabennesch, 1972). Deze normloosheid, of ‘anomie’ (Durkheim, 1951),
werd onder lageropgeleiden ingevuld met een hang naar traditionele
waarden, terwijl hogeropgeleiden zich bevrijdden van een controlerend
systeem (Daenekindt et al., 2017; De Koster & Van der Waal, 2008). Recen-
ter leiden gevoelens van culturele onzekerheid vooral tot nationalisme
en anti-immigratiesentimenten onder lageropgeleiden (Ignazi, 2003;
Lechner, 2008), terwijl hogeropgeleiden een meer kosmopolitische kijk
hebben op collectieve identiteit (Inglehart & Norris, 2016). Cognitieve
verschillen verklaren tot slot ook de kloof in institutioneel vertrouwen,
aangezien een bepaalde openheid in denken ervoor zorgt dat hogerop-
geleiden veerkrachtiger reageren op mogelijk bedrog en misleiding van
politici dan lageropgeleiden (Bobo & Licari, 1989; Dekker & Van der Meer,
2011; Hooghe et al., 2012).
Ten derde worden opvattingen ook beïnvloed door cultureel kapitaal,
gedefinieerd als affiniteit met en kennis van de elitecultuur (Noordzij et
al., 2019, 2), waar de hogeropgeleiden doorgaans meer van bezitten dan
de lageropgeleiden (Bourdieu, 19 86). Cultureel kapitaal leidt vaak tot een
diverse kijk op cultuur en zo tot meer progressiviteit en tolerantie tegen-
over immigranten (Van der Waal et al., 2017). Verder zorgt de overver-
tegenwoordiging van hogeropgeleiden in de politiek ervoor dat mensen
met dezelfde culturele codes zich meer verbonden voelen en processen
beter begrijpen (Hooghe et al., 2012). De lageropgeleiden ervaren daaren-
tegen steeds meer afkeer tegen deze elitecultuur en hebben het gevoel dat
politici op hen neerkijken, wat leidt tot minder institutioneel vertrouwen
(Noordzij et al., 2019).
In figuur 3.2 zien we dat hogeropgeleiden inderdaad meer econo-
mische, cognitieve en culturele hulpbronnen bezitten dan lagerop-
geleiden4; het verschil in cognitieve hulpbronnen is echter klein en
4 Economische hulpbronnen zijn gemeten aan de hand van drie inkomenscategorieën: 1
laag, 2 gemiddeld, en 3 hoog. Om rekening te houden met het relatief hoge percentage mis-
sende waarden (14,4%), hebben we deze vervangen met het gemiddelde inkomen in elke
evs-wave.
Voor cognitieve hulpbronnen hebben we gebruik gemaakt van de aanpak van Achterberg en
Houtman (2009, 1653), en Van der Waal et al. (2010, 355). Zij geven aan dat het vermogen om
antwoord te geven op een politieke vraag een indicatie is van cognitieve capaciteit. Dit bete-
kent dat we iedere respondent gevraagd hebben zichzelf op het politieke links-rechts spec-
trum te plaatsen. ‘Weet ik niet’ antwoorden kregen de score 0 (5,7%), de rest kreeg een 1 toe-
gewezen. We zijn ons ervan bewust dat dit geen sterke indicator is van cognitief vermogen.
De genoemde methode kent geen rijke traditie en de meting zou verbeteren als er meer items
46 verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar
?
stabiel.5 Verschillen in economische en culturele hulpbronnen zijn door
de tijd heen groter geworden, om in het laatste decennium weer iets af te
nemen. Toch blijft de opleidingskloof in deze hulpbronnen relatief groot,
wat een belemmering kan vormen voor afnemende polarisatie.
Figuur 3.2 Gemiddelde economische, cognitieve en culturele hulpbronnen per jaar
voor lager- (l) en hogeropgeleiden (h)a
a Zie noot 3 en 4 voor de metingen van de opleidingsniveaus en hulpbronnen (0-100).
Bron: evs (1981-2017), gewogen gegevens.
3.2 Verschillen binnen opleidingsgroepen: homogeniteit
Een tweede, minder bestudeerd aspect van polarisatie betreft verschillen
binnen groepen, waarbij er twee tegengestelde verwachtingen zijn. Ener-
zijds stelt Bovens (2012) dat de hogeropgeleiden de drijvende kracht achter
polarisatie zijn door hun groeiende homogeniteit: hun sociale en geogra-
fische netwerk bestaat in toenemende mate uit andere hogeropgeleiden
gebruikt zouden worden: hoe vaker iemand ‘weet ik niet’ antwoordt, hoe beter de cognitieve
indicatie. Er waren echter geen andere politieke vragen die in elke evs-wave gesteld zijn en
waarvan de ‘weet ik niet’ antwoorden een goede schaal vormden met het huidige item. Bij
gebrek aan een beter hebben wij dus gekozen voor deze indicator, maar we interpreteren de
resultaten met terughoudendheid.
Cultureel kapitaal is gemeten door te vragen naar lidmaatschap van organisaties voor “Onder-
wijs, kunst, muziek of culturele activiteiten”, waarbij 0 geen lid, en 1 wel lid. Alle indicatoren
zijn uiteindelijk geharmoniseerd naar een bereik van 0-100.
5 Dit komt hoogstwaarschijnlijk door de zwakke meting van cognitieve hulpbronnen.
0
20
40
60
80
100
1981 1990 1999 2008 20 17
cognitief (h)
cognitief (l)
economisch (h)
economisch (l)
cultureel (h)
cultureel (l)
quita muis, tim reeskens & inge sieben 47
en hun opvattingen worden goed vertegenwoordigd in belangengroepen
en politieke partijen (De Voogd & Cuperus, 2021). De groep lageropge-
leiden zou juist diverser worden en bestaat uit, bijvoorbeeld, ouderen en
migranten (Bovens, 2012). Bovendien identificeren lageropgeleiden zich
minder met hun opleidingsgroep door de lagere sociale status, waardoor
zij de bijhorende groepsnormen en -waarden ook minder overnemen
(Stubager, 2009; Tajfel & Turner, 1979). Dit proces wordt versterkt door
socialisatie op school, zeker in Nederland waar kinderen al op relatief
vroege leeftijd in verschillende niveaus worden ingedeeld en zich zo in
aparte omgevingen ontwikkelen, omringd door gelijksoortige mensen
(Bovens, 2 015; Bovens & Wille, 2017; Koçer & Van de Werfhorst, 2012).
Vanwege hun langere opleidingstraject socialiseren hogeropgeleiden dus
ook langer in deze context en creëren zo bubbels van gelijkgestemden.
Anderzijds stellen sommige sociale wetenschappers dat grootschalige
onderwijsexpansie ervoor gezorgd heeft dat meer mensen de kans heb-
ben om hoger onderwijs te volgen, waardoor de samenstelling van de
opleidingsgroepen is veranderd (Häusermann & Schwander, 2012; Jaspers
et al., 20 07; Kriesi, 1998). De hogeropgeleiden zouden door hun diversi-
teit aan achtergronden juist heterogener zijn geworden, terwijl de groep
lageropgeleiden zou bestaan uit ‘achterblijvers’ die niet in staat zijn te pro-
fiteren van de onderwijsexpansie en de aan opleiding gerelateerde econo-
mische, cognitieve en culturele hulpbronnen. Voordat we deze hulpbron-
nen als verklaringen bespreken, kijken we eerst naar de ontwikkeling van
de homogeniteit in opvattingen binnen de opleidingsgroepen.
Homogeniteit in traditionele waarden, posttraditionele waarden en insti-
tutioneel vertrouwen
We meten homogeniteit door naar de variantie in opvattingen van een
groep te kijken. Tabel 3.2 laat zien dat variantie in opvattingen bij hoge-
ropgeleiden over het algemeen kleiner is, wat betekent dat zij homoge-
ner zijn, zowel in traditionele als posttraditionele waarden en instituti-
oneel vertrouwen, behalve als het gaat om postmaterialisme; daar zijn
zij recentelijk iets minder eensgezind over dan de lageropgeleiden. In de
ontwikkeling van de getoonde varianties is echter niet meteen een dui-
delijk patroon te herkennen; zo lijken de lageropgeleiden diverser en de
hogeropgeleiden eensgezinder te worden in hun morele tolerantie, terwijl
dit voor opvattingen over genderrolpatronen juist andersom lijkt; beide
groepen zijn het onderling steeds minder vaak eens over immigratie en
instituties, maar het is niet meteen duidelijk of deze ontwikkeling sterker
is voor lager- of hogeropgeleiden.
48 verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar
?
Hulpbronnen als verklaringen voor toenemende of afnemende homo-
geniteit
De twee tegengestelde verwachtingen over homogeniteit in opvattingen
van lager- en hogeropgeleiden kunnen we toetsen door trends in homo-
geniteit te vergelijken met veranderingen in economische, cognitieve en
culturele hulpbronnen van deze groepen.
Allereerst laat Solga (2002) zien dat lageropgeleiden homogener zijn
geworden in hun kansen op de arbeidsmarkt, omdat hun individuele
kenmerken gelijker zijn geworden. Dit wordt uitgelegd aan de hand van
‘stigmatisering door negatieve selectie’ (Solga, 2002, 164): door onderwijs-
expansie zijn opleidingsnormen veranderd en is het label ‘lager opgeleid’
opvallender en minder aantrekkelijk geworden voor werkgevers. Samen
met technologische ontwikkelingen zou dit ervoor hebben gezorgd dat
lageropgeleiden collectief minder arbeidskansen hebben en dus een
onzekerder bestaan leiden. Hierdoor zouden zij minder diverse opvattin-
gen hebben dan hogeropgeleiden.
Ten tweede stelt Gesthuizen (2004) dat de lageropgeleiden homogener
en de hogeropgeleiden minder homogeen zijn geworden in hun cogni-
tieve vaardigheden. Omdat het Nederlandse onderwijs door de jaren heen
meer meritocratisch is geworden, kunnen individuen met verschillende
achtergronden en kenmerken een (vervolg)opleiding volgen en op deze
manier hoger opgeleid raken. Velen kunnen profiteren van dit merito-
cratische onderwijssysteem, maar zij die cognitief minder vaardig zijn,
blijven achter. De overeenkomsten in (minder) cognitieve vaardigheden
Tabel 3.2 Variantie in opvattingen per jaar voor lager- en hogeropgeleidena
1981 1990 1999 2008 2017
lager hoger lager hoger lager hoger lager hoger lager hoger
postmaterialisme 1121 1117 1168 749 1017 961 1059 980 927 990
religiositeit 1502 1188 1369 1049 1407 1006 1402 964 1217 902
morele tolerantie 697 659 691 593 551 516 616 533 634 435
moderne rolpatronen - - 853 622 694 506 705 616 663 638
pro-immigratiesentimenten - - 842 417 796 249 1089 535 923 584
institutioneel vertrouwen 333 257 311 206 307 213 380 238 362 284
aantal respondenten 365 182 288 267 174 450 319 532 255 1.175
a Zie noot 2 en 3 voor de metingen van de opvattingen (0-100) en opleidingsniveaus. Een hogere
score betekent meer variantie en dus minder homogeniteit.
Bron: evs (1981-2017), gewogen gegevens
quita muis, tim reeskens & inge sieben 49
bij lageropgeleiden zouden op hun beurt weer zorgen voor gelijkaardigere
opvattingen binnen deze groep.
Tot slot spee lt volgens Bourdie u (1986) het overdrage n van cu lt u r e e l kapi-
taal tussen generaties een belangrijke rol in het verkrijgen van een hoger
opleidingsniveau, omdat hierin de elitecultuur, zeker vroeger, het meest is
vertegenwoordigd. De onderwijsexpansie heeft er echter voor gezorgd dat
mensen met verschillende achtergronden en dus ook verschillende niveaus
van cultureel kapitaal hoger onderwijs kunnen volgen, waardoor de groep
hogeropgeleiden heterogener zouden zijn in hun opvattingen.
Figuur 3.3 laat zien dat de lageropgeleiden onderling meer op elkaar
lijken in hun economische en culturele hulpbronnen dan de hogerop-
geleiden, en dat deze verschillen in het laatste decennium nog wat zijn
toegenomen. Economisch gezien komt dit vooral door de toenemende
homogeniteit in arbeidskansen onder lageropgeleiden, terwijl op cultureel
gebied beide opleidingsgroepen – en de lageropgeleiden in rap tempo –
zich steeds meer uitsorteren in homogene kampen. Cognitieve hulpbron-
nen lopen daarentegen juist wat meer uiteen onder lageropgeleiden.
Figuur 3.3 Variantie in economische, cognitieve en culturele hulpbronnen per jaar
voor lager- (l) en hogeropgeleiden (h)a
a Zie noot 3 en 4 voor de metingen van de opleidingsniveaus en hulpbronnen (0-100). Een
hogere score betekent meer variantie en dus minder homogeniteit.
Bron: evs (1981-2017), gewogen gegevens
0
500
1000
1500
2000
2500
1981 1990 1999 2008 2 017
cognitief (h)
cognitief (l)
economisch (h)
economisch (l)
cultureel (h)
cultureel (l)
50 verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar
?
3.3 Polarisatietrends?
Tot nu toe hebben we vooral beschrijvende trends laten zien. Nu testen
we of de verschillen tussen en binnen opleidingsgroepen ook significant
toe- of afgenomen zijn in de afgelopen 40 jaar en of de verschillende
hulpbronnen hierin een rol spelen. Daartoe modelleren we de gemid-
delde opvattingen en de varianties als functie van opleidingsniveau, evs-
wave, een interactieterm tussen de twee, en de economische, cognitieve
en culturele hulpbronnen6, controlerend voor geboortecohort, geslacht,
en manier van dataverzameling.7 Dit doen we ook voor de opleidings-
groepen apart, zodat we zicht krijgen op de veranderende homogeniteit
binnen de groepen.
In tabel 3.3 zien we dat hogeropgeleiden in vergelijking met lagerop-
geleiden minder religieus, postmaterialistischer, moreel toleranter en
moderner in hun genderrolpatronen zijn. Ook staan ze positiever tegen-
over immigratie en hebben ze meer vertrouwen in instituties. De grootste
opleidingsverschillen zijn te vinden in traditionele waarden, maar deze
verschillen zijn door de jaren heen afgenomen (convergentie), behalve
voor religiositeit; beide groepen worden minder religieus maar ongeveer
in hetzelfde tempo. Ook de verschillen in pro-immigratiesentimenten
zijn over de tijd stabiel gebleven, terwijl opleidingsverschillen in institu-
tioneel vertrouwen juist zijn toegenomen (divergentie). Hoewel de econo-
mische, cognitieve en culturele hulpbronnen vaak wel een effect hebben
op de getoetste opvattingen (in de zin dat bijvoorbeeld meer economische
hulpbronnen gerelateerd zijn aan meer morele tolerantie), verklaren ze
geen van de genoemde trends. Generatievervanging speelt daarentegen
wel een grote rol in de afname van meningsverschillen tussen opleidings-
groepen. Voor de toenemende opleidingskloof in institutioneel vertrou-
wen vinden we echter geen verklaringen.
6 Deze met hode wordt heteroskedastic ordered probit modelling g enoemd. Zie Jaeger (2009)
voor een gedetailleerde beschrijving.
7 Elk cohort beslaat tien jaar. Het eerste cohort (1900-1909) bevat zes respondenten die
geboren zijn voor 1900. Het laatste cohort komt uit 1990-1999. Verder is geslacht ingedeeld in
man en vrouw en onderscheiden we respondenten die in persoon zijn geïnterviewd van hen
die de vragenlijst online hebben ingevuld in de laatste evs-wave. Daarnaast is stedelijkheid
een belangrijke factor (zie hoofdstuk 4), maar door datarestricties kunnen we hier niet voor
controleren. Analyses zijn gewogen naar geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en regio.
quita muis, tim reeskens & inge sieben 51
Verder constateren we dat de hogeropgeleiden significant eensgezinder
zijn in al hun opvattingen dan de lageropgeleiden en culturele verschil-
len spelen hierbij een grote rol. Tabel 3.4 laat zien dat lageropgeleiden
wel homogener zijn geworden in de meeste traditionele waarden. Voor
postmaterialisme (d.w.z. de behoefte aan orde en een stabiele economie)
is dit te verklaren aan de hand van hun economische hulpbronnen, maar
voor religie en moderne rolpatronen komt dit door generatievervanging.
Dit proces heeft de hogeropgeleiden op eenzelfde manier beïnvloed in
hun religiositeit, maar daarnaast speelt dataverzameling ook een rol.8 De
trend in morele tolerantie onder hogeropgeleiden is daar zelfs volledig
aan toe te schrijven. Voor de toegenomen diversiteit in immigratiesenti-
menten en institutioneel vertrouwen onder hogeropgeleiden vinden we
geen verklaringen.
3.4 Geen polarisatie in opvattingen, toch een opleidingskloof
In dit hoofdstuk hebben we twee tekenen van opleidingspolarisatie
onderzocht: het groter worden van meningsverschillen tussen en het klei-
ner worden van meningsverschillen binnen opleidingsgroepen. We heb-
8 De deelnemers van de onlinev ragenlijs t in 2017 waren namelijk onderling homogener dan
de rest van de respondenten (zie Dekker et al., 2019, 47).
Tabel 3.3 Verschillen in gemiddelden tussen hoger- (h) en lageropgeleiden (l), verklarin-
gen voor de trends, en de effecten van economische, cognitieve en culturele hulpbronnena
verschil trend verklaring effecten
(h-l) (1981-2017)b trend hulpbronnen
postmaterialisme 20 33 → 13 generaties cognitief (+), cultureel (+)
religiositeit -10 cultureel (+)
morele tolerantie 23 25 → 11 generaties economisch (+), cognitief (+)
moderne rolpatronen 21 24 → 17 generaties economisch (+), cognitief (+)
cultureel (+)
pro-immigratie sentimenten 8 cultureel (+)
institutioneel vertrouwen 5 -2 → 11 economisch (+), cognitief (+)
cultureel (+)
a Vermeld is het voor de tijd gecorrigeerde verschil tussen hoger- en lageropgeleiden in de hele
periode (1981-2017) en, als de interactie van tijd en opleidingsniveau significant is, de trendmatige
verandering van het eerste (1981) naar het laatste jaar (2017), met markering van divergentie (toe-
nemende polarisatie) en convergentie (afnemende polarisatie. Zie noot 2, 3 en 4 voor de metingen
van de opvattingen (0-100), opleidingsniveaus en hulpbronnen (0-100).
b Voor moderne rolpatronen en pro-immigratiesentimenten gaat het om de periode 1990-2017.
Bron: evs (1981-2017), gewogen gegevens
52 verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar
?
ben hierbij onderscheid gemaakt tussen traditionele waarden, posttradi-
tionele waarden en politiek vertrouwen, en gezocht naar verklaringen in
economische, cognitieve en culturele hulpbronnen.
We concluderen dat verschillen tussen opleidingsgroepen in tradi-
tionele waarden afnemen, met uitzondering van religiositeit, waar de
verschillen stabiel zijn. Hoewel de hogeropgeleiden nog altijd homoge-
ner zijn in al hun opvattingen, neemt de eensgezindheid in sommige
traditionele waarden toe onder lageropgeleiden. Dit komt voornamelijk
door de veranderende samenstelling van de Nederlandse samenleving in
termen van generaties, en niet omdat ze zoveel gelijker worden in hun
economische, cognitieve, en culturele hulpbronnen. We moeten hierbij
wel opmerken dat de metingen van de hulpbronnen niet optimaal waren,
waardoor het verklarende vermogen waarschijnlijk wordt onderschat. De
toenemende onzekerheid op de arbeidsmarkt voor specifiek lageropgelei-
den lijkt er wel voor te zorgen dat zij in steeds gelijkere mate prioriteit
geven aan orde in de samenleving en een stabiele economie. Opleidings-
verschillen in posttraditionele waarden zijn daarentegen stabiel gebleven
en de hogeropgeleiden zijn hier zelfs wat diverser in geworden. Kortom,
de lageropgeleiden worden wat homogener in hun traditionele waarden,
maar we kunnen niet spreken van sterke opleidingspolarisatie.
Tabel 3.4 Trends in variantie binnen hoger- (h) en lageropgeleiden (l), verklaringen, en
de effecten van economische, cognitieve, en culturele hulpbronnena
trend (l) trend (h) verklaring effecten
(1981-2017)b (1981-2017)b trend hulpbronnen
postmaterialisme 1121 → 927 economische economisch (-)
hulpbronnen
religiositeit 1502 → 1217 1188 → 902 generaes, cultureel (+)
surveymethode
morele tolerane 659 → 435 surveymethode economisch (-)
moderne rolpatronen 853 → 663 generaes
pro-immigrae senmenten 417 → 584
instuoneel vertrouwen 257 → 284 economisch (-),
cultureel (-)
a Vermeld is de significante trendmatige verandering in variantie van het eerste (1981) naar het
laatste jaar (2017) binnen de opleidingsgroepen, met markering van toegenomen homogeniteit
(polarisatie) en heterogeniteit (afnemende polarisatie). Zie noot 2, 3 en 4 voor de metingen van
de opvattingen (0-100), opleidingsniveaus en hulpbronnen (0-100). Een hogere score betekent meer
variantie en dus minder homogeniteit.
b Voor moderne rolpatronen en pro-immigratiesentimenten gaat het om de periode 1990-2017.
Bron: evs (1981-2017), gewogen gegevens
quita muis, tim reeskens & inge sieben 53
Bovendien liggen de opvattingen van lager- en hogeropgeleiden in
het algemeen niet zo ver van elkaar af; er is veel overlap tussen de groe-
pen en extreme meningen komen maar weinig voor. Relatief ‘nieuwe’
onderwerpen, zoals immigratie, kunnen in het begin voor spanningen
en verdeeldheid zorgen (Harteveld & Rekker, 2021), maar als we afgaan
op de toenemende homogeniteit in traditionele waarden en de invloed
van generatievervanging kunnen we verwachten dat de samenleving als
geheel uiteindelijk ook op het gebied van posttraditionele waarden eens-
gezinder zal worden. Dit is echter alleen het geval als onze bevindingen
het gevolg zijn van daadwerkelijke consensus en niet van beperkingen
van de meting; als de norm opschuift en vrijwel iedereen geeft aan enorm
progressief te zijn, dan kunnen nog extremere progressieve meningen op
een gegeven moment niet meer goed aangegeven worden op de gebruikte
schaal; we zitten dan aan het ‘plafond’ van de schaal.
Wel nemen we een groeiende opleidingskloof in institutioneel ver-
trouwen waar, die cultureel van aard lijkt te zijn (zie Noordzij et al., 2019).
Zowel de hoger- als de lageropgeleiden vormen in toenemende mate
cultureel homogene groepen die steeds duidelijker van elkaar te onder-
scheiden zijn. Groepsidentiteiten worden op deze manier versterkt en zo
ook de perceptie van opleidingsverschillen. Als deze vicieuze cirkel niet
wordt doorbroken, zal de kloof in institutioneel vertrouwen verder toe-
nemen. Daarnaast zijn hogeropgeleiden, ondanks de onderwijsexpan-
sie, nog altijd homogener in al hun opvattingen. Ook dit benadrukt de
invloed van identificatie: zelfs nu er zoveel meer diversiteit aan sociale
achtergronden in het hoger onderwijs te vinden is, gaan individuen na
een lange periode van socialisatie in het hoger onderwijs meer op elkaar
lijken. De sterkere ontwikkeling van een groepsidentiteit onder hogerop-
geleiden zorgt ervoor dat zij meer naar elkaar toe trekken, niet alleen in
hun opvattingen, maar ook in termen van sociale relaties en geografische
lo catie. Kor t om, we kunne n niet spreken van zorgwekke nde opleidingsp o -
larisatie in opvattingen, maar de hogeropgeleiden lijken wel de aanjagers
van een groeiende kloof tussen hen en de lageropgeleiden, omdat zij zich
zowel mentaal als fysiek (steeds) meer afzonderen van de lageropgeleiden,
die achterblijven in dezelfde economisch onzekere omstandigheden. Dit
benadrukt des te meer het belang van onderzoek naar homogeniteit bin-
nen sociale groepen.
4
Geografische polarisatie in Nederland: stedelijkheid
als de nieuwe politieke scheidslijn?
twan huijsmans
De afgelopen jaren kreeg een vermeende kloof tussen inwoners van grote
steden en inwoners van het platteland in de media en de wetenschap veel
aandacht, zowel in Nederland als daarbuiten. In Nederland lijken (Rand)
stedelingen en plattelanders tegenover elkaar te staan in discussies over
stikstofproblematiek, en bij sociaal-culturele thema’s, zoals zichtbaar in
de Pietendiscussie (Kruyswijk, 2019; Obbink, 2017). Tegelijkertijd is er toe-
nemende beleidsmatige interesse voor geografische polarisatie in Neder-
land (bv. Van der Berg & Kok, 2021). Er wordt gewaarschuwd dat delen van
Nederland politiek afhaken, gezien de groeiende populariteit van ‘bui-
tenstaander’-partijen buiten de grote steden (De Voogd & Cuperus, 2021).
Ook in andere landen zijn geografische electorale scheidslijnen duidelijk
zichtbaar. Steun voor de Democratische Partij in de vs concentreert zich
steeds sterker in de grote steden en Republikeinen winnen met steeds gro-
tere marges op het platteland (bv. Rodden, 2019). In verschillende Wes-
terse democratieën wordt de opvallend hoge populariteit van populisti-
sche politici in rurale en perifere regio’s gezien als een uiting van een
politieke kloof tussen tevreden, kosmopolitische, stedelingen aan de ene
kant en ontevreden, nationalistische, plattelanders aan de andere kant
(Jennings & Stoker, 2018; Rodríquez-Pose, 2018).
Dit roept de vraag op of bij politieke ontevredenheid en kosmopoli-
tische-nationalistische houdingen in Nederland geografische polarisatie
een rol speelt. Deze polarisatie kan worden gezien als een toestand waarbij
sprake is van een sterke geografische scheidslijn in politieke attituden en
voorkeuren. Dit wil zeggen dat er heel anders gedacht en gestemd wordt
in verschillende gebieden in Nederland. Die geografische scheidslijnen
kunnen in theorie op verschillende manieren worden getrokken, maar
in dit hoofdstuk focus ik me op (1) die tussen inwoners van de stad en het
platteland, en (2) die tussen inwoners van het centrum (de Randstad) en
de periferie (‘de regio’). Geografische polarisatie kan bovendien worden
twan huijsmans 55
gezien als een proces: de scheidslijnen verscherpen zich, of er ontstaat een
toenemende