Content uploaded by Sake Stoppels
Author content
All content in this area was uploaded by Sake Stoppels on Sep 12, 2022
Content may be subject to copyright.
1
De drie artikelen in dit document zijn overgenomen uit Inspirare. Tijdschrift voor charismatische en
evangelische theologie, jrg. 5 (2022), nr. 3, p. 10-37.
(Zanting, p. 10-19; Riphagen, Lingeman, van Geijlswijk, p. 20-29; Van Hierden, Stoppels, p. 30-37)
’Gods liefde ontvangen, beantwoorden, doorgeven’
De Stadskerk in Groningen.
- door Arjan Zantingh -
Het verhaal van De Stadskerk in Groningen (een Vrije Baptistengemeente) is het verhaal van een
handjevol mensen dat rond 1990 samen begon en dat uitgroeide tot een grote regiokerk. In dit
artikel wordt gekeken waaruit de visie en missie van de gemeente bestaan en hoe die concreet
doorwerkt in het reilen en zeilen van het gemeenteleven.
Daarnaast is er specifieke aandacht voor belangrijke momentums en keuzes onderweg, de plek van
leiderschap, de geleerde lessen uit de corona tijd en het kerkelijk grensverkeer.
Visie en missie, wat werkt dat uit in de Stadskerk?
Zoals de meeste kerken, heeft ook de Stadskerk een missie en een visie. Maar de vraag die dat altijd
oproept, is of dat in de praktijk ook meer is dan alleen een mooi document. Wordt er in de praktijk
daadwerkelijk handen en voeten aan gegeven?
De visie van de Stadskerk bestaat uit de volgende drie elementen.
1. Missie – waarom bestaan wij?
2. Kernwaarden – waarvoor staan wij?
3. Geestelijke pijlers – waarop bouwen wij?
Je zou kunnen stellen dat de missie van een gemeente redelijk tijdloos is, dat de kernwaarden en
geestelijke pijlers voor een periode langer dan tien jaar vast kunnen staan en dat elk gemeente
seizoen daarnaast zijn eigen focus kan hebben.
Missie: waarom bestaan wij?
Met een missie statement geef je als kerk aan wat je bestaansgrond is. Waarom bestaan wij? Wat is
de essentie van onze gemeente? Wat willen wij in wezen zijn?
Dat zijn de vragen die leiden tot een helder, inspirerend en puntig statement over de idealen van een
kerk. Het geeft in essentie weer wat de unieke bijdrage aan alle relevante belanghebbenden is. Het is
veel meer dan een ludieke slogan of een stevig statement. Het is een diepgaande, doordachte
reflectie van wat de essentie of kern van onze kerk is.
In de Stadskerk heeft dat geresulteerd in het volgende missie statement.
‘Wij bestaan om Gods liefde te ontvangen, te beantwoorden en door te geven.’
Wij zijn geschapen door God om zijn liefde te ontvangen. Het was Gods plan dat wij ons voluit mens
zouden weten vanuit het beantwoorden van die liefde. En het is Gods bedoeling dat wij Hem
weerspiegelen in het doorgeven van zijn liefde. Vanuit deze missie willen wij uitdrukking geven aan
onze bestemming als mens en ons gemeente-zijn vormgeven en inrichten. ‘Wij hebben lief omdat
God ons het eerst heeft liefgehad.’ (1 Joh. 4:19 )
Dit missie statement is op allerlei manieren visueel zichtbaar gemaakt, het meest in het oog
springend op een spandoek aan de voorgevel van het kerkgebouw.
2
De drieslag ontvangen / beantwoorden / doorgeven komt met regelmaat terug in het nadenken over
beleid en concrete plannen. Momenteel bijvoorbeeld in het vormgeven van drie avonden rondom
doop en toetreden, waarbij de drieslag de verdeling van de avonden vormt.
Kernwaarden: waarvoor staan wij?
Bij kernwaarden draait het om de vraag waarvoor we staan. Waaraan kunnen we door de
buitenstaander als het goed is herkend worden? Wat kenmerkt ons gedrag onderweg in het volgen
van de Here Jezus? We hebben er vier geformuleerd, vier kernwaarden die echt iets zeggen over wie
wij (willen) zijn als gemeente.
De Stadskerk wil vreugdevol zijn (Joh. 15: 11). Het evangelie is een verhaal van redding en verlossing.
Jezus volgen is soms zwaar, soms dwars tegen de verdrukking in. Maar we zijn vrijmoedig om onze
roeping in iedere omstandigheid als vreugdevol te ervaren, omdat het kennen van Jezus een
onuitputtelijke bron van vreugde is.
Als het in gesprekken met niet-gelovigen komt op (mijn werk in) de Stadskerk, dan is al een aantal
keren de reactie geweest: ‘daar is het allemaal wel wat vrolijker toch?’ of ‘dat is toch een beetje een
blije kerk?’ Dat zijn reacties die iets weerspiegelen van deze kernwaarde.
Daarnaast hebben we als Stadskerk bewogenheid voor al het leed dat er is (Mat. 9:36). De wereld is
vol gebrokenheid en zonde. We ervaren als Stadskerk een roeping om in een gebroken wereld Jezus
te weerspiegelen en Hem hoog te verheffen als baken van hoop en vertroosting voor een wereld in
nood.
Door de jaren heen is er veel aandacht voor gerechtigheid dichtbij en ver weg. Inzamelingen voor de
voedselbank en recentelijk Oekraïne, honderden sponsorkinderen via Compassion, partnerships met
Open Doors en IJM zijn hier voorbeelden van.
In het uitleven van Jezus’ missie wil de Stadskerk een gedreven gemeenschap zijn: vol van vuur en
inspiratie, vol energie en missionaire drang. Wat we ondernemen willen we doen vol enthousiasme
en geestdrift: onze kerkelijke activiteiten overstijgen menselijke ondernemingslust, maar worden
gestuurd door de Geest en de gaven die Hij ons geeft (2 Kor. 5:14).
Dit is in zichzelf een spannende kernwaarde, omdat het zo snel kan leiden tot een ‘ren je rot voor
God’-syndroom. En dat is in het verleden ook zeker wel gebeurd, waarin we meerdere malen in een
te activistische houding zijn beland. Waar mensen ook echt vast in zijn gelopen. Daarom is het ook zo
belangrijk om de kernwaarden niet afzonderlijk, maar als samenhangend te beschouwen.
Gedrevenheid is prachtig, als het is ingebed in afhankelijkheid. En tegelijkertijd leidt bewogenheid
zonder gedrevenheid over het algemeen tot warme harten en weinig actie.
Wanneer we deze kernwaarden omarmen doen we dat allereerst in afhankelijkheid van God (Joh.
15:5). Niet als iets wat we alleen met de mond belijden, maar als een grondhouding waaraan we
uiting geven door een biddende gemeente te zijn. Een gemeente ook die zich klein weet tegenover
de Almachtige. Een gemeente die wil leven uit dankbaarheid.
Er worden in beleidscycli en rondom andere grotere keuzes bewust tijden van gebed ingepland om
ook echt afgestemd proberen te zijn op Zijn leiding.
Geestelijke pijlers: waarop bouwen wij?
De vier geestelijke pijlers die wij als Stadskerk hanteren zijn geen ‘nieuwe gedachten’. Het gaat om
fundamentele, eeuwenoude waarheden over de essentie van gemeente zijn. Ze vinden hun grond in
die twee grote richtinggevende opdrachten in de Bijbel: het grote gebod en de grote opdracht.
Ons perspectief op de pijlers is dat het daadwerkelijk pijlers zijn. Het zijn in de eerste plaats niet vier
doelen die we najagen, vier stippen aan de horizon die we ooit eens hopen te bereiken, vier wortels
aan een hengel die telkens verder opschuiven in de tijd zonder dat je er ooit een hapje van hebt
geproefd. Nee, we beschouwen de vier pijlers in de eerste plaats als vertrekpunt, als bodem waarop
we staan, als grond voor onze identiteit. En tegelijkertijd suggereert een vertrekpunt dat er verder
gereisd kan worden. Juist omdat we de pijlers blijvend belangrijk vinden om ons in te verdiepen,
3
vertaalt zich dit wel in concrete evaluaties (binnen de leiding of de gemeente als geheel) hoe we er
voor staan per pijler en wat er concreet nodig is om meer handen en voeten te geven aan het
steviger worden van deze fundamentele basis bouwstenen. Evalueren kan kwantitatief en kwalitatief
van aard zijn, waarbij we in het verleden vaak genoeg in de valkuil zijn getrapt om teveel focus te
hebben op aantallen. Hoeveel mensen meedoen aan de aangeboden toerustingen, zegt niet perse
iets over de groei in persoonlijke vorming. Als veel mensen op een kring zitten, betekent dat niet
automatisch dat er meer wordt omgezien naar elkaar.
Kwalitatieve evaluaties hebben ons geholpen om eerlijker onder ogen te zien welke onderdelen van
gemeente-zijn echt helpend zijn in de ontwikkeling van de pijlers en welke niet, juist ook in de
persoonlijke levens van onze leden en gasten. Concreet betekent dit dat vormen van toerusting echt
zijn veranderd en er bijvoorbeeld meer focus is komen te liggen op het aanleren van vaardigheden
(‘hoe lees je de bijbel?’) dan op het overdragen van alleen kennis.
En wat ook maar specifiek voor een gemeente-seizoen een focus kan zijn, aan de geestelijke pijlers
willen we altijd en structureel blijven bouwen.Ik bespreek ze hieronder kort.
Intimiteit met God: God zelf komt naar ons toe in Jezus Christus en doet ons zichzelf ervaren door de
Geest: Hij neemt het initiatief in de vertrouwelijke omgang. Hij wil zich laten kennen. Door de jaren
heen heeft dit geleid tot een groeiende beweging van aanbidding en gebed. Daarnaast vinden we het
belangrijk dat mensen in staat zijn om hun eigen relatie met de Heer te kunnen voeden.
Natuurlijk ontwikkel je daarin als gemeente door je jaren heen je eigen ‘taal’ en ‘DNA’, wat mensen
kan helpen en aantrekken, maar wat mensen soms ook afstoot en een terugtrekkende beweging
doet maken. We willen beter worden in het onderlinge gesprek, gevoed door nieuwsgierigheid en
niet door vaste standpunten.
Persoonlijke vorming: God zelf wil niets liever dan dat zijn Zoon in ons gestalte krijgt. Daartoe is Hij
dagelijks in ons aan het werk door zijn Geest. We proberen mensen steeds opnieuw voor te houden
dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen geestelijke groei. Daarin willen we als gemeente
helpen, voeden en ondersteunen. De focus voor seizoen ‘2022-2023’ ligt op meer toerusting voor het
leven van alledag. Concreet: toerusting op het gebied van relaties en seksualiteit,
(geloofs)opvoeding, omgaan met verlies en rouw en het zelfstandig voeden van je geloof. En dus is
een vraag in het sjabloon beleidsplan: ‘Welke vormen van toerusting voor het leven van alledag
kunnen er vanuit jouw deelgebied worden georganiseerd?’ Zo vertaalt een algemene pijler zich
vanzelf in concrete plannen en acties, in dit geval in vormen van toerusting.
Omzien naar elkaar: God hééft zijn liefde in ons hart uitgestort door zijn Heilige Geest. Hij wóónt in
ons midden als gemeente door zijn Heilige Geest. Dat is realiteit. Vertrekpunt. Omzien naar elkaar
mag van hieruit gestalte krijgen. Realiteit is dat in een grote gemeente als de Stadskerk deze
geestelijke pijler gemakkelijk onder druk kan komen te staan. De laatste jaren is vanuit
gemeentebrede enquêtes en gespreksgroepjes op gemeentevergaderingen dit ook als grootste
aandachtsgebied gedefinieerd. Dit was een van de redenen om aan het begin van de corona crisis de
gemeente op te delen in community’s, waar we nu na corona nog steeds mee doorgaan. Zie hiervoor
ook het hierna volgende artikel dat hier specifiek aan is gewijd. Omdat het omzien naar elkaar een
blijvende pijler is, en er tegelijkertijd de eerlijke constatering werd gedaan dat deze pijler teveel
onder druk stond, maakte het dat gemakkelijker om door te pakken in grotere keuzes zoals het
starten met community’s. Juist de coronacrisis liet al heel snel zien hoe fundamenteel de ontmoeting
is. Zo wordt de gemeente daar ook in meegenomen, vanuit wat ze zelf eerder via enquêtes e.d. heeft
aangegeven.
Gericht op de wereld: Gods Woord vertelt ons – je bént licht, je bént zout, je bént die stad op een
berg. Laat maar schijnen je licht, doe maar smaken je zout.
De Stadskerk heeft altijd een missionaire kerk willen zijn. Gedurende een aantal jaren was er een
missiepastor in dienst. Toen dit dienstverband eindigde, is er bewust voor gekozen om niet opnieuw
4
die functie in te vullen, maar te proberen om in alle deelgebieden van de gemeente zelf meer
missionair te zijn. En het meest missionair ben je als je al je leden en gasten inspireert en toerust om
het verschil te maken in hun eigen dagelijkse leven.
Waar in het verdere verleden nog laagdrempelige zoekersdiensten werden georganiseerd, is daar
later de omslag in gemaakt dat elke dienst toegankelijk zou moeten zijn, ook als die zondag iemand
zonder enige achtergrond binnenwandelt. Dit heeft wel gevraagd om een investering in inclusief
preken: kan én de nieuwkomer zonder achtergrond begrijpen waar het over gaat én de ouwe
getrouwe opnieuw geïnspireerd / gevoed worden binnen een en dezelfde preek?
Richting geven helpt. Doelen stellen is nodig. Mensen willen weten waar zij hun energie aan
besteden. Niet voor niets luidt een van de door Stephen Covey (2004)1 geformuleerde zeven
eigenschappen voor effectief leiderschap: ‘Begin met het einde voor ogen’. Maar dan moet je wel
weten wat er aan het einde zou moeten verschijnen.
Voor ieder seizoen worden ‘Richtinggevende geloofsplannen’ gemaakt voor ieder deelgebied in de
gemeente. Naast de specifieke focus die er voor een nieuw seizoen kan zijn, staan in het sjabloon dat
vanuit ieder deelgebied dient te worden ingevuld de vier geestelijke pijlers standaard vermeld, met
de vraag hoe in ieder deelgebied het komend seizoen concreet aan alle vier de pijlers wordt
gebouwd. Dit bepaalt alle deelgebieden van de gemeente consequent bij de noodzaak om
structureel (en SMART) te blijven bouwen aan alle pijlers. Daar worden de verantwoordelijken voor
de deelgebieden ook daadwerkelijk op bevraagd.
In het verleden is een specifiek geloofsdoel ook wel eens als extra speerpunt benoemd, omdat we
zagen dat de ontwikkeling van dat geloofsdoel achterbleef.
Belangrijke momenten en keuzes die de geschiedenis en de identiteit van de gemeente kleuren
In de geschiedenis van de gemeente zijn er diverse belangrijke basiskeuzes en momenten geweest
die hebben gezorgd voor groei en bloei en soms zelf enorme versnellingen daarin.
De belangrijkste keuze qua gemeenteopbouw is wellicht de keuze geweest om te geloven dat het
echt kan, een gezonde, groeiende, relevante kerk te zijn voor alle generaties in het hier en nu. Al
vanaf eind jaren ’90, toen de gemeente rond de 200 leden had, werd het verlangen uitgesproken om
een grote stadsgemeente te worden met 1.000 leden. Waarbij de grootte niet een doel in zichzelf
was, maar waarbij (vanuit bijvoorbeeld ervaringen in de Bethelgemeente in Drachten) wel de kracht
en de voordelen van een grotere gemeente werden gezien. Daarnaast is een belangrijke basiskeuze
geweest om veel te willen leren van anderen. Zowel kerken als individuen. Stafleden van de
gemeente zijn altijd gestimuleerd om naar inspiratievolle plekken te gaan in binnen- en buitenland.
‘Wij investeren in mensen en niet in gebouwen’ is jarenlang een belangrijk adagium geweest. In ons
vorige gebouw en met een groeiende gemeente werd de focus gelegd op het aanstellen van extra
betaalde krachten en niet om zo snel mogelijk naar een volgend gebouw te kunnen. Als je mensen
parttime of fulltime kunt vrijstellen voor een deelgebied van je gemeente, dan zal dat deelgebied van
de gemeente veel gemakkelijker tot verdere bloei komen, waardoor de gemeente aantrekkelijker
wordt voor de eigen leden, maar ook voor mensen die op zoek zijn naar een (andere) gemeente.
Vaak zijn zorg/pastoraat en secretariaat de eerste betaalde functies in een gemeente (naast de evt.
voorganger).
Bij ons was dat ook een zorgpastor, omdat de voorganger daar niet zijn gaven had liggen.
De eerlijke constatering is dat deze gebieden over het algemeen niet zorgen voor groei van de
gemeente. Het kan zorgen voor minder irritatie, maar zolang dit door (een combinatie van)
vrijwilligers kan worden gedaan, kunnen de beschikbare middelen beter worden ingezet op kinder-
en jongerenwerk, toerusting en aanbidding en diensten. Als op deze laatste gebieden de kwaliteit en
1 Covey, S. (2004), De zeven eigenschappen van effectief leiderschap. Uitgeverij Business Contact.
5
diepgang groter wordt, heeft dat sneller en breder impact.
En uiteindelijk was bij ons een groter gebouw volgend vanuit de groei die is ontstaan.
Door de jaren heen hebben we ontdekt dat we het als kerk heel belangrijk vinden om een kerk te zijn
‘in het midden’. Niet alleen een focus op het Woord, maar ook meer ruimte voor het werk van de
Heilige Geest, genade en waarheid echt meer in balans laten zijn (wat een zoektocht is dat) en
tegelijkertijd bouwen aan binnen in combinatie met een focus naar buiten. We merken vanuit de
instroom van nieuwe mensen dat dit ook echt zo wordt ervaren. Zonder daarin te gemakkelijke
andere stromingen te willen etiketteren als eenzijdig, is het wel de ervaring dat in de praktijk mensen
vanuit bijvoorbeeld een ‘pinksterachtergrond’ ervaren dat er nog steeds ruimte is voor de Heilige
Geest, maar meer aandacht voor het Woord. Vanuit de reformatorische achtergrond is de beleving
juist andersom. Mensen zonder (of met weinig) geloofsachtergrond ervaren dat ze gemakkelijk
kunnen aansluiten (toegankelijkheid) en er tegelijkertijd veel nieuws te ontdekken is.2
Het wordt spannend, daar waar we enerzijds blij zijn met instroom vanuit ‘de wereld’, maar
anderzijds soms schrikken van de bagage (of beter ballast) die mensen meebrengen of bijvoorbeeld
hele andere opvattingen hebben dan wat we gewend zijn als het gaat om relaties en seksualiteit. In
een recent proces rondom LHBTI+ is maar weer gebleken hoe ingewikkeld het is om op een
constructieve manier te praten over die én én tussen genade en waarheid, hoe leer en leven zich
soms zo moeilijk tot elkaar verhouden en wat daarin onze houding mag zijn. Realiteit is dat ons dat
niet altijd goed lukt en dat verschil van inzicht (in de kern draait het veelal om Schriftvisie) een reden
is waarom mensen ook onze gemeente verlaten.
Wij geloven in de Stadskerk erg in de kracht van momentums. Momentums zijn in de Stadskerk heel
bewust gekozen en geplande extra intensieve impulsen aan het gemeentewerk. Deze momentums
worden soms gevoed vanuit kansen die gezien worden, soms vanuit gevoelde noodzaak om extra te
investeren in een specifiek gemeentegebied, maar altijd vanuit de overtuiging dat het creëren van
momentums geloof, energie en middelen vrij zet die op een geleidelijke schaal moeizamer worden
aangesproken. Dit kunnen eenmalige momentums zijn, maar ook jaarlijks terugkerende momentums
zoals de kerstnachtdiensten.
Eén van de grootste groeispurts van de gemeente vond plaats tijdens en na Project Doelgericht Leven
in 2004. Het was nieuw, vanuit onze gedrevenheid waren we een van de eerste gemeenten in
Nederland die dit deden (nee, we wilden niet een jaar wachten tot alles was vertaald, dan vertaalden
we zelf wel mee). We gingen structureel in 40 dagen tijd van 18 naar 68 huiskringen (tijdens het
project een piek van 110 kringen).
Meerdere andere 40-dagen projecten volgden in de jaren erna, steeds in zichzelf waardevolle
momentums, maar logischerwijs met minder gemeentebrede impact.
Vier parkfeesten in het Groningse Stadspark in 2009, 1.000 uren van 24/7 gebed in 2014, de jaarlijkse
kerst(nacht)diensten, het Open Huis als slotstuk van de jaarlijkse missionaire meiweek (in de wijken
om ons heen) en diverse gebedsconferenties en gebedsweken zijn voorbeelden van andere
momentums. Met als meest recente momentum ‘It’s Your Church’, 50 uur van aanbidding en gebed
aan het begin van het seizoen 2021-2022.
Momentums zijn ideale momenten om mensen (opnieuw) uit te nodigen voor een kring (of de
kringen eens flink door elkaar te husselen, waar niet iedereen onverdeeld enthousiast over is), een
bediening of andersoortig commitment. Naar unieke, grote eenmalige momentums zoals de 1.000
uren van gebed is toegewerkt middels veel communicatievormen (filmpjes, mails, mededelingen in
de dienst), maar vaak ook via een prekenserie (Vijf preken over ‘Onderweg naar 1.000 uren van
gebed’). Een krachtig momentum vraagt om een sterke aanloop.
2 Dit pleidooi voor ‘het midden’ werkte ik uit in mijn boek Tweecomponentenkerk. Bouwen aan een kerk van én
én (Ark Media 2020).
6
De kracht en de valkuilen van leiderschap: hoe werkt dat in de Stadskerk?
Er ligt door de jaren heen best een stevige focus op het thema leiderschap. Er zijn vele
leiderschapstrainingen geweest en er wordt met regelmaat nagedacht over wat er goed gaat, wat er
mis gaat, wat er ontbreekt en hoe we naar voren toe het beste kunnen bewegen. We willen daarin
ook adaptief en lerend zijn, aangezien kerk zijn in 2022 in onze beleving vraagt om andere dingen dan
kerk zijn in 2012 of 2032.
Door de jaren heen (en door de generaties heen) is een steeds sterkere overtuiging gegroeid van het
belang van meervoudig leiderschap. In het geval van de Stadskerk is er momenteel ook sprake van
meervoudig voorgangerschap, maar los daarvan geloven we erg in de kracht van teamleiderschap.
Dit geldt voor de opzienersraad, het dagelijks bestuur en vele kernteams die actief zijn.
Bij het aanstellen van betaalde staf speelt het aspect leiderschap(skwaliteit) een belangrijke rol.
Heeft iemand het in zich om een deelgebied tot verdere groei te brengen? In een
vrijwilligersorganisatie met zo’n (voor corona) 1.500 vrijwilligers vraagt dat om serieuze
leiderschapskwaliteiten. En je moet passen binnen de cultuur van het leiderschap en de gemeente,
waarin we werken met veel vertrouwen en ruimte.
Leiderschap kan al heel jong tot ontwikkeling komen. Tieners kunnen Grote Broer of Zus worden van
kinderen uit groep 6-8, oudere tieners en twintigers kunnen tienerleider worden (waarbij actieve
coaching plaatsvindt) en ook op andere leiderschapsplekken is een jonge leeftijd niet per definitie
een belemmering. Ook in de betaalde staf van de gemeente zitten vier twintigers (van de in totaal
twaalf stafleden).
We proberen beter te worden in het beantwoorden van de vraag welk type leiderschap in welke fase
van een bepaald proces nodig is. In een pioniersfase is vaak een ander type leiderschap nodig dan in
de fase van bestendig uitbouwen. Dit lukt overigens vaker niet dan wel, aangezien mensen gehecht
kunnen raken aan hun plek en je ook als leiding mensen niet zomaar van hun plek wilt halen waarin
ze het tot nu toe prima hebben gedaan.
Een gezonde leiderschapscultuur staat of valt met relationele vitaliteit. Hoe gezond zijn de onderlinge
relaties? Waar daar druk op zit, zal een inhoudelijk verschil van inzicht (wat in zichzelf best wenselijk
is om tot het beste te kunnen komen) zomaar kunnen leiden tot strijd en conflict. Mede daarom
hebben we de focus verlegd van taakgroepen naar teams. Niet de focus op de klus die geklaard moet
worden, maar op het samen team zijn. Zo is bijvoorbeeld de opzienersraad tegelijkertijd ook een
kring, om op die manier te bouwen aan relaties.
De toestroom vanuit andere gemeenten
Naast vele tientallen mensen die ‘vanuit de wereld’ tot geloof zijn gekomen, zijn er ook veel mensen
in onze gemeente binnengekomen die daarvoor in een andere gemeente actief waren. Omdat er
door de jaren heen ook vaak genoeg mensen uit onze gemeente zijn vertrokken kennen we de pijn
en het gevoel van verlies wat dat met zich meebrengt. Maar in aantallen zitten we door de jaren
heen ogenschijnlijk nogal ‘aan de goede kant van de medaille’. Hoe gaan we daar mee om? Een paar
principes vinden we heel belangrijk:
• Iedereen is welkom, ook als je lid bent van een andere kerk.
Een deel van onze leden is heel vrijmoedig in het uitnodigen van andere mensen om eens mee te
gaan. In zichzelf heel mooi, maar daar waar wij merken dat er in die uitnodiging een impliciete of
expliciete afwijzing van een andere gemeente is opgesloten, zullen we daarover in gesprek
willen.
• We willen per definitie positief spreken over andere kerken. Vanaf het podium en in onderlinge
gesprekken mag het besef doorklinken dat het op al die plekken waar het evangelie wordt
verkondigd gaat om het Lichaam van Christus.
• Als mensen willen toetreden tot onze gemeente en daarbij het lidmaatschap van een andere
gemeente opzeggen, wordt altijd bevraagd of het op een goede manier is afgerond bij de vorige
gemeente. Zo niet, dan ligt daar wat ons betreft nog huiswerk. Ook in getuigenissen bij
7
doop/toetreding willen we geen negatieve geluiden over andere gemeenten, daar voeden we de
mensen in op en screenen we de getuigenissen van tevoren ook op.
• Groningen is gebaat bij vele gezonde, bloeiende en groeiende kerkelijke gemeenschappen. Dát is
het geluid dat we intern willen laten horen en dat is de insteek in het samen optrekken met
andere voorgangers en predikanten in stad en ommeland. Hoe kunnen we elkaar versterken en
zegenen?
• En ja, tegelijkertijd is er zeker in het verleden, pijn geweest bij andere kerken in de stad vanwege
de uitstroom naar de Stadskerk. En dit werd versterkt doordat het gecombineerd werd met
onprettige en ongezonde communicatie vanuit ons leiderschap. Daar zijn andere kerken in latere
jaren wel op bevraagd en waar nodig is vergeving gevraagd. Dit heeft openheid en ruimte voor
samen optrekken naar voren toe zeker versterkt.
Het verhaal van de Stadskerk is nog lang niet af. In alles is en blijft de overtuiging: ‘De Stadskerk is
van Jezus. Het is Zijn gemeente, en we vertrouwen erop dat als wij onze focus houden op Hem en de
principes en werking van Zijn Woord en Geest, dat Hij daar doorheen Zijn gemeente zal blijven
bouwen.’
Arjan Zantingh is voorganger van de Stadskerk in Groningen. Opgegroeid zonder kerk en geloof, en na
een carrière als bedrijfseconoom, is hij sinds 2006 in dienst van deze kerk.
E: arjan.zantingh@destadskerk.nl
8
Communities in de Stadskerk Groningen
- door Hans Riphagen, Elisa Lingeman en Martijn van Geilswijk -
In maart 2020 werd kerk zijn zoals we dat gewend waren, stilgezet door de eerste lockdown als
gevolg van Corona. We hadden toen nog geen idee hoelang het zou gaan duren maar voelden
een sterke drive om te kijken wat er wél zou kunnen. Veel van ons ‘kerk zijn’ verplaatste zich
naar online. Toch waren we ons er sterk van bewust dat kerk zijn zich grotendeels uit in
ontmoeting […] Er lag al een plan om de gemeente geografisch in te delen. Dat plan hebben
we, versneld en in iets andere vorm, uitgerold. Dat resulteerde, in eerste instantie, in 35
community’s. […] Wat een mooie ontmoetingen heeft dit opgeleverd. In allerlei opzicht.
Mensen ontdekten wie er bij hen in de buurt wonen. Er werd voor elkaar gezorgd met
maaltijden of met hulp bij een verhuizing. Er werden nieuwe contacten gelegd. Er werden
mensen toegevoegd die nog niet eerder bij de Stadskerk waren geweest. Mensen die geen
christen waren maar meekwamen met hun partner of zelfs helemaal alleen de keuze maakten
om zich aan te sluiten en te ontdekken. Echt God aan het werk.3
Introductie
Wat doe je als je elkaar op zondagochtend als gemeente niet meer kunt ontmoeten? Voor veel kerken
was die vraag het hoofdpijndossier van de coronacrisis. In de Vrije Baptistengemeente (VBG) de
Stadskerk Groningen een grote Baptistengemeente met ruim 2000 bezoekers werd de crisis
aangegrepen om iets nieuws te proberen en stapte men over op veelal geografisch georiënteerde
‘communities’ van 50 tot 100 mensen. De bovenstaande tekst prijkt op de website en vertelt het
verhaal. Er leefden al langer plannen om met ‘mid-size’ groepen te werken als aanvulling op het
kringenwerk. De coronapandemie vormde de concrete en urgente aanleiding om die plannen naar
voren te trekken en versneld te implementeren. Naast een inzet op ‘triades’ (groepjes van ongeveer
drie personen), koos men voor ‘communities’ als nieuwe vorm van gemeenschap: middelgrote
groepen die elkaar om de week ontmoeten op de zondagochtend in plaats van de normale (online)
erediensten. Het doel van deze communities werd vierledig gedefinieerd, aan de hand van de vier
geestelijke pijlers van de gemeente: (1) intimiteit met God, (2) persoonlijke vorming, (3) omzien naar
elkaar en (4) gericht op de wereld.4 De boodschap vanuit het leiderschap: Organiseer geen tweede
kerkdienst maar laat het een plek van geloofsgesprek en ontmoeting zijn. Met veel enthousiasme werd
een nieuwe leiderschapslaag van community leiders gevormd en werd de nieuwe structuur
geïmplementeerd (medio 2020). Hoewel geplaagd door lockdowns, lukte het de gemeente om in korte
tijd breed met een nieuw model van gemeente-zijn te experimenteren, een ‘coronaproof’ model dat
tegelijkertijd een belangrijk uitgangspunt zou moeten worden voor de gemeente naar de toekomst
toe.
In het najaar van 2021 deden tien studenten en twee docenten van het Baptisten Seminarium in
Amsterdam een onderzoek naar de ‘communities’ in de Stadskerk. Dit gebeurde in het kader van het
vak ‘Doing Theology’ waarin studenten een stoomcursus in de kerkelijke praktijk krijgen, om die
praktijk te onderzoeken en daarop theologisch te reflecteren. In een tijdspanne van ongeveer zes
weken verzamelden zij data door middel van een vragenlijst onder 17 community leiders, interviews,
gesprekken met het leiderschapsteam, een literatuursurvey, een analyse van beleidsdocumenten en
enkele veldbezoeken. Hierop werd in de lessen gereflecteerd, met als resultaat dat in korte tijd allerlei
indrukken en observaties intensief met elkaar werden gedeeld, besproken en geïnterpreteerd. Dit
artikel baseert zich op die gesprekken, de verzamelde data en de onderzoeksverslagen, en beschrijft
de bevindingen van het onderzoek dat als doel had om voor de Stadskerk een tussenevaluatie te
3 Website van de Stadskerk over ‘Communities’ https://www.destadskerk.nl/communitys/, geraadpleegd op
11-4-2022.
4 Zie beleidsdocument ‘Een kerk van communities: Kerk zijn in Corona-tijd’, Stadskerk, 14 mei 2020.
9
verzorgen.5 Tegelijkertijd was de interesse naar communities breder, omdat het organiseren van
onderlinge verbondenheid in diverse kerken een vraagstuk is. In die lijn is in de afgelopen tien jaar
vaker met ‘mid-size’ groepen geëxperimenteerd, zowel in bestaande kerken als in nieuwe missionaire
initiatieven.
(Missional) Communities
De idee van ‘communities’ is met name onder invloed van het pionierende werk van Mike Breen (St.
Thomas Church in Sheffield) populair geworden.6 Het zingt nu ongeveer tien jaar in de Nederlandse
kerkelijke context rond, vooral door het werk van Nederland Zoekt en het LEF programma van
Navigators.7 De (missional) community (20-50 mensen) biedt een tussenvorm, groter dan de ‘kring’
(10-15 mensen) of de ‘triade’ (3 mensen), maar kleiner dan de hele gemeente. Er worden verschillende
namen voor gebruikt vaak met een iets andere nuance en beoogde groepsgrootte zoals de
leergemeenschap, missiegroep of missional community, cluster, mid-size of medium-size community,
familie op missie, community of netkerk.8 In al deze vormen staat een intentionele en intensieve
gemeenschap centraal, gericht op discipelschap, met een groepsgrootte die klein genoeg is om elkaar
te kennen, maar groot genoeg om leiderschapsontwikkeling en missie vorm te geven. Eddie Gibbs
beschrijft het als volgt: ‘The cluster provides mutual support, encourages accountability, develops
ministry and mission potential, and facilitates a climate for leadership development.’9
Er bestaat een belangrijk verschil in hoe de doelstelling van ‘communities’ wordt gedefinieerd. In het
werk van Mike Breen en Nederland Zoekt ligt de nadruk op missionaire gemeenschapsvorming: de
communities worden vanaf het begin aangemoedigd een missionaire praktijk te ontwikkelen.10
Hoewel de missionaire doelstelling ook bij de VBG wordt genoemd, ligt de nadruk – zeker in het eerste
jaar - vooral bij ontmoeting en geloofsopbouw, en is de missionaire focus geen organisatieprincipe.
Er is tot op heden beperkt evaluatief onderzoek gedaan naar het functioneren van communities in de
Nederlandse context.11 Martin Edens deed een onderzoek naar de missionaire gemeenschap ‘De
Ontmoeting’ in Wageningen, een gemeenschap die ruim tien jaar heeft bestaan (van 2009-2021) en
sterk geïnspireerd was door het werk van Mike Breen.12 Vanaf het begin zijn missie- of
ontmoetingsgroepen een bepalend gegeven van de gemeenschap: ze wil een ‘familie op missie met
Jezus’ zijn. Het onderzoek schetst een beeld van een dynamische gemeenschap met veel jonge
gezinnen die met elkaar een experiment aan gaan. De theologische taal van De Ontmoeting - over
intensief familie zijn met een sterk missionaire focus - heeft een idealistisch karakter. Toch laat de
praktijk een gemengd beeld zien, waarin de doelstelling maar ten dele behaald wordt en er allerlei
5 De schrijvers van dit artikel namen deel aan dit onderzoek als docent (Hans) en als studenten (Martijn en
Elisa). Een woord van dank is op zijn plaats voor alle andere studenten die zich hebben ingezet: Erin Wubs,
Geertje Plug, Marije Biesma, Sam van de Beek, Benjamin van Slooten, Rosanne Langebeeke, Susan
Zevenbergen en Boaz van der Velden, en tot slot mede-docent Jan Martijn Abrahamse.
6 Mike Breen, Multiplying Missional Leaders: From Half-Hearted Volunteers to a Mobilized Kingdom Force
(Pawleys Island: 3Dm International, 2012), 117–19; Zie ook Mike Breen, ‘What is a Missional Community?’,
https://vergenetwork.org/wp-content/uploads/2010/12/What-is-a-Missional-Community-by-Mike-Breen.pdf
(geraadpleegd op 10-5-2022).
7 Zie https://www.nederlandzoekt.nl/ en https://www.navigators.nl/lef/ (beide geraadpleegd op 10-5-2022).
8 Zie o.a. Hans Ottens, ‘Binnen spelen of buiten spelen? Toepasbaarheid van missiegroepen in de Nederlandse
context’ (afstudeerscriptie CHE, 2019), 9–10.
9 Eddie Gibbs, Churchmorph: How Megatrends Are Reshaping Christian Communities (Grand Rapids: Baker
Academic, 2009), 49.
10 Zie Mike Breen and Steve Cockram, Building a Disciplining Culture: How to Release a Missional Movement by
Discipling People Like Jesus Did, 2nd ed. (Pawleys Island: 3Dm International, 2011), 79vv.
11 Twee andere scripties verdienen vermelding: Hans Ottens, ‘Binnen spelen of buiten spelen?’ en Atze
Buursema en Jan Peter Kruiger, ‘Eropuit in clusters’ (Afstudeeronderzoek TU Kampen, 2012).
12 Martin Edens, “Op Een Gezonde Missie Met Jezus: Wat Is de Betekenis van de Visie van De Ontmoeting Voor
Het Geleefde Geloof van de Deelnemers?” (Afstudeerscriptie, CHE, 2020).
10
drempels blijken waar men tegen aan loopt, bijvoorbeeld op het gebied van de groepssamenstelling
en verwachtingen. De deelnemers erkennen dat de gevraagde intensiteit in een gemeente met veel
‘mensen met kinderen, twee fulltimebanen’ spanning geeft.13 Daarnaast speelt ook mee dat de
aanwezigheid van verschillende communities binnen één gemeente voortdurende onderlinge
afstemming vraagt: In hoeverre kan er dan onderlinge verbondenheid met elkaar zijn? Tot slot valt op
dat leden van De Ontmoeting het ‘naar buiten treden’, in Edens’ onderzoek een lage score geven,
ondanks de nadrukkelijke focus op missie vanaf het begin. Een ander boeiend onderzoek, dat van Anko
Oussoren, richt zich op het LEF traject van Navigators, waarin jeugdwerkers en jeugdleiders met elkaar
gedurende ongeveer twee jaar een ‘learning community’ vormen en intensief worden getraind in het
creëren van een cultuur van missie en discipelschap.14 Uit het onderzoek blijkt inderdaad dat
deelnemers aangeven door het traject gegroeid te zijn. Het biedt mooie groeikansen voor een kleine
groep jongeren en jeugdleiders die bovendien geïnspireerd aan de slag kunnen in de eigen kerkelijke
context. Oussoren concludeert echter ook dat het vaak niet lukt ‘om een beweging op gang te brengen
richting de gemeente (en hetzelfde geldt voor naar buiten toe).’15
Hoewel de context en de insteek van communities in de genoemde onderzoeken sterk verschilt met
ons onderzoek in Groningen, laten ze wel iets zien van de weerbarstigheid van de praktijk van zulke
intensieve trajecten van discipelschap en gemeenschapsvorming. Die weerbarstigheid, een gemengd
beeld, kwam ook uit het onderzoek in Groningen naar voren: Er zijn communities die bijzonder goed
lopen waar de gehoopte dynamiek gerealiseerd wordt: mensen groeien, nieuwe leiders krijgen kansen,
inspirerende vormen worden ontdekt en nieuwe relaties ontstaan. Tegelijkertijd functioneert een
aantal communities beduidend minder goed: Het enthousiasme is beperkt, de opkomst laag en men
loopt tegen verschillende problemen aan die vragen oproepen over de duurzame organiseerbaarheid.
In de rest van het artikel bespreken we drie aspecten uit de praktijk van de VBG die spanning geven:
(1) Het indelingsprincipe en opkomst, (2) het leiderschap en hun belasting en tot slot (3) de participatie
van gemeenteleden binnen het geheel van het gemeenteleven.
Indelingsprincipe en opkomst
Een eerste vraag die opkomt als je een gemeente opdeelt in groepen is de vraag naar de indeling. In
de Stadskerk is er gekozen voor een ‘top-down’ indeling, veelal op geografische basis: alle
geregistreerde gemeenteleden en vaste gasten werden automatisch in een community in hun
omgeving ingedeeld. Een consequentie van deze beleidskeuze is dat er relatief veel ‘papieren’ leden
in een community zitten: gemeenteleden die wel zijn ingedeeld maar die om allerlei redenen niet actief
betrokken kunnen of willen zijn. We vroegen de community leiders in de online vragenlijst naar
bezoekersaantallen. Uit hun reacties blijkt dat de communities gemiddeld 100 leden ‘op papier’
hebben, waarvan ongeveer de helft niets van zich liet horen. Gemiddeld bezochten zo’n 30 mensen de
community-bijeenkomsten, waarbij in de toelichting valt op te merken dat aantal bezoekers in de loop
van het jaar daalde. Deels kan dit worden toegeschreven aan corona - de lockdowns die groepsvorming
lastig maakten en de angst of voorzichtigheid bij mensen om in groepen besmet te raken - maar toch
lijkt het aantal bezoekers in het voorjaar niet meer te herstellen. In de praktijk lijkt er vaak een vaste
groep (‘een harde kern’) van ongeveer 20 personen gevormd te zijn, met daaromheen een groep
incidentele betrokken.
Los van de vraag hoe deze opkomstcijfers gewogen moeten worden valt op dat de reactie van de
community leiders er vooral één van teleurstelling is. Eén van de community leiders verwoordt het als
volgt:
Als je 175 mensen op papier hebt staan en er maar 40 gemiddeld in een samenkomst zitten
dan valt dat tegen. Als community leiders hebben we sterk ingezet op regelmatig
13 Edens, “Gezonde Missie”, 39.
14 Anko Oussoren, “Een onderzoek naar de Learning Community van LEF” (Afstudeeronderzoek TU Kampen,
2021).
15 Oussoren, 4.
11
communiceren en connecten met mensen. Dat is best een tijdrovende taak in het licht dat het
gewoon een taak is voor ‘erbij’ naast normale dagelijkse werkzaamheden.
Of de groepssamenstelling in de praktijk goed uitpakt lijkt van meerdere factoren afhankelijk te zijn.
Zo speelt bijvoorbeeld de vraag naar hoe de geografische lijnen getrokken worden: soms gaat dit
logisch, en bevindt een community zich in een bepaalde stad of stadswijk. In andere gevallen bestrijkt
een community een grote geografische regio, waardoor er nauwelijks beleving van nabijheid en
verbondenheid is (‘je komt elkaar helemaal niet in de supermarkt tegen’). Zo was er één community
die zich uitstrekte van vlak naast de stad Groningen tot midden Friesland. Een andere factor die vaker
genoemd werd, is de aanwezigheid van reeds bestaande groepen als basis voor een nieuwe
community. Een community leider vertelde dat de groep zo goed liep omdat er al een basis van enkele
actieve kringen lag. Een ander licht toe: ‘Een mooie en betrokken groep van mensen met een vaste
kern die elkaar al lang kent en al langer met elkaar optrekken op diverse manieren.’
De eerlijkheid gebied te zeggen dat bovenstaand beeld zich afspeelt in een tijd van crisis. Onze indruk
is dat gezien de situatie en de tijdsdruk er een zorgvuldig proces is geweest om tot de indeling te
komen. Ook is er vanuit het leiderschap steeds benadrukt dat participatie in communities geen
verplichting is, maar wel de manier waarop de VBG het kerk-zijn organiseert in de coronaperiode. De
vraag is echter wel of een geografische, gemeentebrede ‘one-size-fits-all’ benadering niet te rigoureus
is geweest voor een groot deel van de gemeente. In elk geval deed een grote groep niet mee. In de
toekomst zou wellicht meer gezocht kunnen worden naar diversiteit in vorm, waarin naast het
community model en de kring ook andere initiatieven kunnen bestaan, zoals interesse- of
studiegroepen, of missiegroepen gericht op een missionaire praktijk.
Leiderschap en belasting
De enorme overstap die de VBG maakte - het in één keer overschakelen op communities - kon alleen
plaatsvinden door een proactief leiderschap. De VBG heeft een grote betaalde staf (10,1 fte met 13
stafleden). Het leiderschap heeft een duidelijke visie en koers, maar werkt tegelijkertijd pragmatisch
en staat open voor verandering: met uitgebreide beleidsdocumenten en gemeentevergaderingen
heeft men beduidend minder. De betaalde staf treedt als team op, straalt eenheid uit, is ‘top-down’
georiënteerd is maar wil daarin wel aanspreekbaar zijn en werken vanuit relaties.
Vanuit deze leiderschapsstijl werd dan ook de overstap naar communities ingezet: het proces werd
stevig, urgent en intensief begeleid door drie betaalde pastores. Community leiders kwamen onder
hun leiding bij elkaar in groepen om allerlei zaken voor te bereiden en te bespreken. Die
(tijds)investering van het leidersteam lijkt ons een cruciale factor in het neerzetten van de
‘communities’. Dat is meteen een belangrijke les voor gemeenten die ook op zoek zijn naar soortgelijke
vormen: Ze vragen een duurzame begeleiding en investering van tijd en inspiratie (wellicht komt dit
enigszins overeen met wat Mike Breen het bouwen aan een discipelschapscultuur noemt).16 Voor de
transitie naar ‘communities’ werden voldoende leiders gevonden, die aan het experiment wilden
deelnemen. Per community waren dat er tenminste twee, en idealiter zelfs vier (dus minimaal 70
leiders). Ze werden gevraagd voor een verantwoordelijke rol, hoewel deze rol in de ogen van de
Stadskerk niet te zwaar zou moeten zijn, omdat je een community samen vormgeeft.
Hier ligt in de reflectie een aandachtspunt. Niet altijd waren de precieze rolopvattingen en
rolverwachtingen helder, ondanks het feit dat hier veel over gecommuniceerd was. Uit de vragenlijst
blijkt dat community leiders hun taak als stevig taak ervaren, die gemiddeld zo’n 6 uur per week vraagt.
Genoemd wordt dat daarin onder andere intervisie met andere community leiders en visievorming
plaatsvindt, de voorbereiding van bijeenkomsten, gebed, het betrekken van mensen bij taken,
pastoraat en communicatie. In veel gevallen moest er ook een externe locatie gezocht worden met
voldoende ruimte om de bijeenkomsten ‘coronaproof’ te laten plaatsvinden. De gevoelde
16 Breen and Cockram, Building.
12
verantwoordelijkheid werd dan ook regelmatig echt als zwaar ervaren (iemand beschrijft het als
‘24/7’). Zo schrijft een student in een terugblik op een interview:
De community leiders [vertelden] dat ze zich erg verantwoordelijk voelden voor hun
community. Ze voelden zich verantwoordelijk voor alle leden van de community, dus ook de
leden die niet kwamen opdagen. Ze hadden dus ook elke persoon uit de community persoonlijk
gebeld […]. Hun community bestond uit veel mensen, dus het was geen gemakkelijke taak. Dit
maakte dat ze zich erg gestrest voelden en dat ze dit ook niet zo makkelijk van zich af konden
zetten. Het leiden van de community kwam bovenop hun normale bezigheden, dus hun baan
en gezinsleven moesten ze ook gaande houden.
Dat de rol toch best als lastig wordt ervaren, is ook de algemene indruk die uit de online vragenlijst
naar voren komt. Opvallend was dat een ruime meerderheid na een jaar experimenteren met een
frequentie van ‘om de week’ aangaf niet vaker dan één keer per maand als community bij elkaar wilde
komen. En op de stelling of ze na een jaar leiding geven enthousiaster over het idee van de community
waren dan aan het begin, gaven slechts drie van de zeventien aan het daarmee eens te zijn. We hadden
vooraf eigenlijk een positiever beeld verwacht.
Dit signaal was trouwens al door de Stadskerk opgepakt: In september 2021 werd de frequentie van
de communities teruggeschroefd van tweewekelijks naar één keer per maand. Tegelijkertijd verbaasde
dat ons ook weer met het oog op de lange termijn, om met de woorden van een gemeentelid te
spreken: ‘Als je echt een cultuur van discipelschap wil creëren, dan vraagt dat commitment en een
investering; met maar één bijeenkomst in de maand is dat gedoemd te mislukken.’
Participatie deelnemers en verhouding tot het geheel
Een student die op een zondag, begin oktober 2021 een community bezocht, werd enorm positief
verrast door wat hij daar aantrof. Hij schreef daar het volgende over:
Ik arriveerde op zondagmorgen, iets voor tien uur bij een mooie, grote boerderij, ergens in een
dorp in de provincie Groningen. Het erf stond vol met auto’s en ik kwam binnen in een gezellige
sfeer. Ik trof een levendig gebeuren aan. Er werd begonnen met een spel om elkaar beter te
leren kennen. Er stonden grote tafels waar mensen aan konden gaan zitten met een kop koffie
en een koek. Er werden gesprekken gevoerd van hart tot hart. Er werd gehuild en gelachen en
er werd samen gebeden. Ook was er een gemeentelid dat het op zijn hart kreeg om een lied
te zingen. Het klonk mooi, en mensen waren zichtbaar geroerd. Als klap op de vuurpijl kwam
de maaltijd. Die was gemaakt door de kinderen en tieners uit de community. Eerder bleek dat
zij moeite hadden om aan te haken bij het hele gebeuren, dus was hen gevraagd wat ze wilden
doen: Ze wilden wel koken voor de hele groep. Wat volgde was een maaltijd met soep, een
hoofdgerecht en ijs toe. Ik vond het een erg mooie en bijzondere bijeenkomst. De Geest van
God was duidelijk aanwezig. Dit was een hele mooie manier van gemeente-zijn, die mij deed
denken aan de eerste gemeente uit Handelingen. Misschien was deze community wel meer
‘gemeente’ dan op een reguliere zondag. Het was in ieder geval anders. Een hele mooie
ervaring, die ik iedereen zou gunnen.
Deze sfeerimpressie laat iets zien van de beoogde dynamiek van een goed lopende community, waarin
ruimte is voor de ontmoeting met God en met elkaar. Het programma biedt de mogelijkheid aan
verschillende mensen om te participeren, hun gaven en talenten in te zetten. De drempel is daarbij
beduidend lager dan in de grote kerk. In het taalgebruik van de Stadskerk is hier een plek waar je kunt
groeien als mens en als volgeling van Jezus, in plaats van op zondag in de kerkbanken te gaan zitten en
uitsluitend te consumeren. De open, experimentele ruimte die gecreëerd wordt, biedt nieuwe kansen
voor participatie van gemeenteleden.
13
Tegelijkertijd moet er ook een kanttekening bij geplaatst worden. Maar liefst tien van de zeventien
community leiders gaven in de online vragenlijst aan dat ze teleurgesteld waren over de weinige
schouders die beschikbaar waren en over het feit dat een groot deel van de mensen het liet afweten
of afspraken niet na kwam. Het roept de vraag op of en in hoeverre zo’n intensieve vorm van
gemeenschap duurzaam kan worden ingebed in de organisatie van een bestaande gemeente. Die
vraag wordt urgenter als ook het gewone gemeentewerk weer op gang komt. Immers, de communities
functioneerden in een jaar waarin dat grotendeels stil lag: Ze kwamen niet bovenop het
gemeenteleven, maar kwamen in plaats van. Als het ‘gewone gemeenteleven’ weer start en er allerlei
vacatures vervuld moeten worden (zoals kinderwerk, koffieschenken en welkomstteam), komen ook
de grenzen van de beschikbare menskracht in beeld. Een community leider reflecteert vanuit zijn eigen
ervaring:
Aan de ene kant waren de communities belangrijk en was de visie dat dit niet alleen een
tijdelijke oplossing was maar ook een visie voor de lange termijn. Aan de andere kant werden
alle vrijwilligers teruggetrokken om in de ‘normale’ Stadskerk te dienen. Een taak in de
community mocht dus niet ten koste gaan van een taak in de grote diensten van de Stadskerk.
Sommige taken binnen de communities zijn daardoor weer onvervuld, dus dat zorgt bij
sommige leiders voor wat zorgen.17
In hoeverre de structuur van de communities nou precies past binnen de bredere structuren van de
gemeente zal zich verder moeten uitwijzen. Kan het blijven bestaan als maandelijkse vervanging van
de zondagse dienst, of gaat dat met elkaar concurreren? Is er binnen een grote gemeente als de
Stadskerk ruimte voor een derde ‘gemeenschapsvorm’ aanvullend op de kring en de samenkomst? In
het licht van een schaarste aan dragende schouders (ondanks het ideaal van participatie van zoveel
mogelijk mensen) lijkt de organiseerbaarheid van deze structuur in het geding te komen.
Conclusie
In dit artikel deden we verslag van een onderzoek in de Stadskerk Groningen naar een jaar
experimenteren met ‘communities’. Ingegeven door de concrete aanleiding van een crisis, wilde de
gemeente de crisis aangrijpen om als kerk te vernieuwen en nieuwe wegen te vinden van onderlinge
verbondenheid en discipelschap. De proactieve en visionaire inzet van het leiderschapsteam om in
korte tijd over te stappen naar communities vinden we daarin lovenswaardig en spreekt van veel lef.
Uit het onderzoek komen hoopvolle tekenen naar boven, van communities waar de visie gestalte krijgt:
plekken waar creativiteit, verbinding, participatie, omzien naar elkaar en gemeente-zijn gebeurt. Toch
blijkt dat er in veel communities flink geworsteld is. We bespraken in dit artikel een aantal
spanningsvelden: het relatief lage opkomstcijfer en de daarbij gepaard gaande teleurstelling, de
belasting op de community leiders en de soms onduidelijke rolverwachting en tot slot de plek van de
communities binnen de bredere organisatie van de Stadskerk. Dat laatste punt is dan ook wel de vraag
die bij ons blijft knagen: in hoeverre is dit een structuur die duurzaam organiseerbaar is, zeker in het
licht van de aantrekkingskracht die de kwalitatief hoogstaande en aantrekkelijke ‘normale’
zondagochtenddienst op veel gemeenteleden heeft?
Een andere vraag die blijft hangen is in hoeverre de ‘communities’ nou echt een vernieuwende vorm
zijn. De gemeenteopbouwwerker die tien of twintig jaar geleden bezig was met het organiseren van
‘kringen’, herkent waarschijnlijk veel van de dynamieken die in dit artikel beschreven zijn. Hoewel de
taal en het jasje misschien nieuw zijn, speelde ook in het kringenwerk de zoektocht naar indeling
(geografisch of anders), opkomst, leiderschap en participatie, en stonden ook daar geloofsgesprek en
ontmoeting centraal. Tenzij wordt gekozen voor een nadrukkelijke missionaire doelstelling als het
leidend organisatieprincipe vanaf het begin (zoals in Breen’s inzet op missional communities),
17 We kwamen ook een tegengeluid op het spoor: ‘Sinds de grote diensten weer goed zijn georganiseerd, komt
de kracht van de community echt naar boven. Elke samenkomst ziet er nu anders uit. Het varieert van bowlen,
barbecueën, midgetgolven tot samen missionair zijn met stichting Present. Het is heel omgevingsgericht en
gericht om elkaar te ontmoeten en leren kennen.’
14
vermoeden wij dat de ‘community’ en de ‘kring’ onvoldoende substantieel van elkaar verschillen om
als aparte organisatievormen naast elkaar te kunnen bestaan in een gemeente.
Hans Riphagen is docent/onderzoeker Praktische theologie aan het Baptisten Seminarium.
Email: Hans.riphagen@unie-abc.nl
Elisa Lingeman is student theologie aan de Vrije Universiteit, Amsterdam
Email: e.a.lingeman@student.vu.nl
Martijn van Geilswijk is voorganger in de Baptistengemeente Leiden en studeert theologie aan het
Evangelisch College in Zwijndrecht en het Baptisten Seminarium in Amsterdam
Email: martijn@livinchrist.nl
15
De Stadskerk Groningen
Groei die uitnodigt tot delen?!
- door Nadine van Hierden en Sake Stoppels -
Het contrast kan bijna niet groter zijn. In de vorige aflevering van deze rubriek (Inspirare 2022-1)
waren we in Den Haag bij een gemeente die dreigde te worden opgeheven, maar zich niet gewonnen
gaf. Ze rechtte de rug en ging in al haar kwetsbaarheid door als kleine buurtkerk. In deze aflevering
zijn we aangekomen bij een florerende en sterk gegroeide megakerk. Wat beide plekken echter
verbindt is hun zoeken naar vernieuwing vanuit het geloof dat het Evangelie onverminderd krachtig,
bevrijdend en transformerend is.
In onze reflectie op de artikelen van Zantingh en Riphagen cs besteden we in de eerste plaats
aandacht aan de manier waarop er binnen de Stadskerk aandacht is voor leiderschapsvraagstukken.
De positieve waardering van leiderschap en focus op groei heeft de gemeente tot bloei doen komen,
maar stelt de Stadskerk ook voor uitdagingen. Daarover reflecteren we in de volgende paragrafen,
waarbij we zoeken naar de verhouding tussen groei in omvang en groei in diepgang. Wat mogen we
bijvoorbeeld verwachten rond kerkelijke participatie in een tijd van ‘druk, druk, druk’?
In het vervolg van onze bijdrage besteden we aandacht aan de Stadskerk in haar fysieke context en
haar verbindingen met naburige kerken een gemeenschappen. Er zijn veel toetreders uit andere
gemeenten. Hoe beoordelen we dat? Hoe kan de Stadskerk delen van wat ze heeft ontvangen, maar
ook ontvangen van wat andere gemeenten te delen hebben? We sluiten af met de vraag naar een
mogelijke erkenning van de zuigelingendoop in de Stadskerk.
Vermenigvuldigend leiderschap
Arjan Zantingh schrijft dat binnen de Stadskerk leiderschap echt de aandacht heeft. Er wordt bewust
over nagedacht en er wordt ook gericht gewerkt aan de ontwikkeling van (nieuw) leiderschap. Deze
bewuste aandacht voor (team)leiderschap zien we bepaald niet in elke kerkelijke gemeente. ‘Ik ben
meer een herder dan een leider’, kunnen we horen uit de mond van pastores. Het woord ‘leider’ is
niet populair binnen de kerk. Dat heeft iets sympathieks (‘leiding geven doen we samen’), maar het
kan ook de werkelijkheid verhullen. Voorgangers zijn hoe dan ook leiders, ook als ze dat zelf
helemaal niet nastreven en zelfs als ze allergisch zijn voor het woord. Goed leiderschap begint met
de erkenning van dat eigen leiderschap. Pas dan ontstaat er ook ruimte voor
leiderschapsontwikkeling, zowel voor het eigen functioneren als voor gemeenteleden. Immers, iets
dat je ontkent, zul je ook niet snel tot ontwikkeling willen brengen. Van een dergelijke ontkenning is
geen enkele sprake in de Stadskerk. We zien juist nadrukkelijke aandacht voor het ontwikkelen van
leiderschap, ook bij jonge mensen. Blijkens het Amerikaanse onderzoek Growing Young - nu ook in
het Nederlands beschikbaar18 - is dat ook een belangrijke factor om toekomstbestendig te zijn of te
worden. Het onderzoek ziet het geven van verantwoordelijkheid aan jonge mensen binnen de
gemeente als een van de zes factoren voor vitaal jongerenwerk en daarmee voor de toekomst van de
gemeente.19 Vruchtbaar leiderschap in de gemeente is vermenigvuldigend leiderschap, niet
vermeerderend leiderschap. Bij dit laatste krijgen de leiders steeds meer op hun bordje totdat er
niets meer bij kan. Vermenigvuldigend leiderschap zet daarentegen in op het ontdekken en
ontwikkelen van nieuwe leiders. Inspiratie daarvoor wordt vaak gevonden in 2 Timoteüs 2,2. Paulus
schrijft daar: “Geef wat je in aanwezigheid van velen van mij hebt gehoord, door aan betrouwbare
mensen die geschikt zijn om anderen te onderwijzen.” Zo ontstaat er een keten van leidinggevenden.
Mike Breen maakt het principe van vermenigvuldiging heel concreet met zijn vier fasen. Deze zijn
18 Sabine van der Heijden, Vincenza La Porta, Jan Wolsheimer, Samen jong. Kernwaarden van een kerk met de
volgende generaties, Utrecht 2022
19 idem, met name hoofdstuk 5: Kernwaarde 4: Verantwoordelijkheid geven. Jongeren zijn leiders van vandaag.
16
voor heel veel vormen van ervaringsleren te gebruiken (ook bijvoorbeeld voor het plakken van een
lekke band):
● Ik doe, jij kijkt
● Ik doe, jij helpt
● Jij doet, ik help
● Jij doet, ik kijk20
Voorgangers en andere leidinggevenden binnen de kerk (en ook daarbuiten trouwens!) zouden
vanuit dit simpele schema eens naar hun eigen leiderschap kunnen kijken. Daarbij kunnen ze ook de
vraag stellen in hoeverre ze zichzelf in dit proces op termijn overbodig zouden willen maken.
Zorg voor de zorg
De aandacht voor ontwikkeling van leiderschap en de focus op groei heeft de Stadskerk veel
gebracht. Toch willen we hier ook de vraag stellen naar hoe de zorgkant ofwel, de herderlijke kant
van leiderschap gewaardeerd wordt in deze gemeenschap. Onder die zorgkant verstaan we
pastoraat, maar ook diaconaat: naar elkaar omzien met woord en daad. Zantingh beschrijft over de
inzet van de gemeente voor gerechtigheid ver weg en dichtbij, en haar streven om in een wereld van
gebrokenheid en pijn de hoop op Jezus te richten. Die wereld bevindt zich vermoedelijk niet alleen
búiten de gemeenschap van de Stadskerk - ook onder leden van de Stadskerk is zorg, verdriet of
armoede aanwezig. Op de website is hier niet makkelijk iets over te vinden (mogelijk wel op het
besloten intranetgedeelte, waar we geen toegang toe hebben). Wel lezen we in het artikel dat de
pastorale taak belegd is bij specifieke leiders die hier gaven voor hebben. Dit verstaan we als een
signaal dat onderlinge zorg serieus genomen wordt. Uit het artikel van Riphagen cs blijkt dat het
besluit tot het instellen van de communities mede gebaseerd is op overwegingen om te voorzien in
pastorale zorg. Juist vanwege de grootte van de gemeente is het een logische en sympathieke
gedachte dat de kleine groep eerder in staat is tot het verlenen van onderlinge zorg. Het valt ons
daarbij wel op dat in deze communities vrijwillige leiders een belangrijke rol vervullen. Dat dit een
pittige verantwoordelijkheid is, die bovendien vraagt om langdurige toewijding en zorgvuldige
begeleiding van deze vrijwilligers zelf, wordt ook duidelijk. De communities lopen soms soepel, maar
in veel gevallen is er niet automatisch sprake van relationele en inhoudelijke groei. Het is te
waarderen dat de communities ook post-corona de kans krijgen verder tot ontwikkeling te komen.
Maar de keuze om veel van de pastorale (en diaconale) zorg via de communities te doen verlopen zal
vragen om een investering om de kwaliteit te borgen. We noemen dit, omdat Zantingh in zijn artikel
expliciet beschrijft dat de Stadskerk ervoor kiest te investeren op andere terreinen, die in zijn
woorden “meer groei” opleveren, want dit heeft “sneller en breder impact”. Is de nood van de
enkeling daarmee uiteindelijk minder van belang dan de aandacht voor de massa? Hoe vertaalt zich
zorg voor de zorg in keuzes rond inzet van staf, ontwikkeling van structuren, en toerusting van
vrijwilligers, in het dichtbij brengen van de kernwaarde bewogenheid?
Hoe intensief mag het gemeenteleven zijn?
Het artikel van Hans Riphagen cs biedt goed inzicht in de zoektocht binnen de Stadskerk naar
gemeenschap in corona tijd. Het getuigt van moed om in crisistijd echt de zaak om te gooien en te
gaan zoeken naar nieuwe vormen van verbinding. Er zijn vruchtbare communities ontstaan, maar er
is ook teleurstelling en vermoeidheid. Dat brengt ons bij een vergelijkbare ervaring in Engeland. Mark
Stibbe en Andrew Williams schreven in hun inspirerende boek Breakout over de transformatie van de
Anglicaanse parochie St. Andrews in de buurt van Londen.21 Het kerkgebouw ging voor maanden
dicht vanwege renovatie en mede daardoor koos de gemeente ervoor zich op te splitsen in
zogenaamde mid-sized communities. Deze kwamen op zondag op hun missionaire locatie - een
sporthal, een Starbucks café, een verzorgingshuis etc. - bij elkaar. Een keer per maand was er een
centrale viering. Het boek is vol vuur over deze transformatie, maar als twee Nederlandse studenten
20 Mike Breen, Missionaire leiders vermenigvuldigen, uitgave Nederland Zoekt 2014, p. 81
21 Mark Stibbe, Andrew Williams, Breakout, Milton Keynes 2008
17
theologie later gaan kijken is de formule teruggedraaid en ligt het accent weer meer op de
gemeenschappelijke zondagochtend viering.22 Veel leiders van de missionaire groepen waren
vermoeid geraakt of zelfs uitgeblust. Het leiding geven aan deze groepen was te intensief en een
centrum van het gemeenteleven in de vorm van een gemeenschappelijke viering ontbrak. De
gemeente was onder leiding van een nieuwe voorganger inmiddels teruggegaan naar een centrale
viering op de zondagochtend. In het groepswerk kwam het accent te liggen op (gebeds)trio’s.
Vermoeidheid is een herkenbaar probleem binnen kerken. Dat zal in onze haastige en drukke tijd
vermoedelijk ook niet snel afnemen. Het stelt de kerken ook voor belangrijke vragen: hoe kunnen we
diepgaand discipelschap voeden zonder een te zwaar beroep te doen op de tijd van onze leden en
betrokkenen? Toerustende activiteiten zullen geen extra taken op ieders bordje moeten willen
leggen, maar zullen moeten helpen om in al bestaande relaties en praktijken - en dat zijn er vaak al
heel veel! - te groeien op de weg van de navolging. Minder doen, meer zijn, zo zouden we dat
kunnen samenvatten. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar consequent denken vanuit ‘zijn’
kan wel helpen om kritisch te kijken naar en te snoeien in het kerkelijke ‘doen’.
Momentums
In dit verband willen we kort stilstaan bij wat Zantingh beschrijft als ‘momentums’: geplande en
geregisseerde events die gericht zijn op het stimuleren van geloofsimpulsen. Hierbij lijkt een bepaald
resultaat te worden nagestreefd, dat ook te kwantificeren valt. Recente momentums worden
gevangen in cijfers: 1000 uren van 24/7 gebed, 50 uur van aanbidding en realisatie in 40 dagen van
68 huiskringen.
De Stadskerk speelt met de inzet van momentums goed in op hedendaagse zinzoekers, die gevoelig
zijn voor beleving en ervaring, en voor wie afgebakende projecten aantrekkelijk zijn. Deze
momentums zijn ook in het verleden van de gemeente belangrijk geweest voor haar groei. De
momentums hebben onbetwist hun waarde: het kunnen ervaringen zijn waar mensen een leven lang
op teren.
Tegelijkertijd voelen we een zekere spanning tussen de geloofskick die met de momentums wordt
opgeroepen enerzijds en de beproefde inspanning die nodig is voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van
communities anderzijds. Zantingh geeft aan dat het steeds moeizamer wordt om mensen te
enthousiasmeren voor langduriger inzet in de gemeenschap. Het verhaal van de ontwikkeling van
communities laat zien dat het een zaak is die volharding en een lange adem vergt. Hoe verhouden
hoogtepunten zich tot de ‘kalme gang’ van het ‘gewone’ gemeenteleven? Dit is uiteraard geen vraag
die alleen relevant is voor de Stadskerk, maar kerkbreed urgent is. Om het op korte noemer te
brengen: zonder kloosterlingen geen kloosterweekenden.
Circulation of the Saints…
De Stadskerk trekt veel nieuwe leden uit bestaande kerken, zowel uit de stad Groningen als uit het
‘Ommeland’. Onder de nieuwe leden zijn zeker bekeerlingen, maar in meerderheid gaat het om
gelovigen die om de een of andere reden hun kerk verlaten en zich aansluiten bij de Stadskerk.
Daarin staat ze niet alleen, we zien deze ontwikkeling ook bij andere grote kerken als bijvoorbeeld
Mozaiek 0318 en De Doorbrekers. Het is daarom goed er in deze aflevering ook bij stil te staan, want
het is een gevoelige kwestie, zowel voor de kerken die mensen kwijtraken als voor de Stadskerk zelf.
Vaak is onvrede over de eigen geloofsgemeenschap een reden om over te stappen. We willen er een
paar dingen over zeggen.
Het eerste is dat dit type grensverkeer onvermijdelijk is in onze tijd. We kunnen er van alles van
vinden, maar tegenhouden is onmogelijk. We kunnen het negatief duiden als ‘kerk shoppen’ of als
consumentisme, maar dan erkennen we niet of onvoldoende de verlangens van vaak zeer
22 Zie Willem van der Deijl en Sake Stoppels in aflevering 14 van deze rubriek die handelt over deze parochie,
in: Geestkracht, ‘Wegen tot vernieuwing’, nr. 70 (2012), p. 75-85. Daarbij baseren we ons mede op de scriptie
van Atze Buursema en Jan Peter Kruiger, getiteld ‘Eropuit in clusters’, die in het voorgaande artikel van Hans
Riphagen cs wordt genoemd in noot 11
18
gemotiveerde gelovigen om een geloofsgemeenschap te zoeken waar ze zich echt thuis kunnen
voelen en waar ze ook werkelijk worden opgebouwd. In onze tijd – voorbij aan elke
vanzelfsprekendheid van geloof en kerk – is dat een ‘bittere’ noodzaak. Veel kerken gaan het
menselijkerwijs niet redden, we zullen meer en meer kerkelijke herverkaveling gaan zien met een
concentratie van gelovigen in vitale gemeenschappen. Tegelijk betekent het wel dat er steeds minder
kerken op ‘rollator afstand’ zullen zijn en dat is een gevoelig verlies voor met name kwetsbare
mensen. In hoeverre is de huidige kerkelijke herverkaveling gebaseerd op zelfredzame en mobiele
mensen?
Een tweede kwestie is de vraag hoe groeiende gemeenten omgaan met gemeente die hun leden zien
vertrekken. Afgaande op wat Zantingh schrijft, lijkt de Stadskerk wijs om te gaan met haar
aanzuigende werking. Er is geen sprake van iets als triomfalisme of van gerichte werving onder
naburige gemeenten. De Vrije Evangelisatie Zwolle (VEZ), een grote kerk die net als de Stadskerk
aantrekkingskracht heeft op velen, is hier bij monde van een van de voorgangers duidelijk: “Ik
stimuleer mensen altijd om trouw te blijven in hun eigen gemeente. Al zijn er wel grenzen. En dat
heeft voor mij dan met name te maken met de kinderen. Als de kinderen het geloof vaarwel dreigen
te zeggen, omdat ze het in de eigen kerk niet meer kunnen vinden, kan het belangrijk zijn om als
ouders een gemeente te vinden waar de kinderen betere aansluiting vinden.”23
Zantingh schrijft dat Groningen gebaat is bij vele gezonde, bloeiende en groeiende kerkelijke
gemeenschappen. De Stadskerk wil ook samen met andere lokale gemeenten optrekken. Er zijn dus
contacten, er is uitwisseling, maar daar zouden mogelijk nog wel meer stappen in kunnen worden
gezet. We trekken dit punt wat breder door opnieuw naar de praktijk van de VEZ te kijken.
Voorganger Henk Stoorvogel (inmiddels vertrokken) schreef onder meer dit: “vanuit de VEZ zou ik
het geweldig vinden om andere kerken te vúllen. Het is mijn overtuiging dat we elkaar als kerken
dienen te vinden om elkaar te versterken. Zo ben ik bijvoorbeeld met een aantal kerken uit
Zwartsluis, Genemuiden en Wilsum, dorpen in de omgeving van Zwolle, bezig om het jonge
leiderschap in hun gemeenten te trainen. Hierin werk ik samen met de dominees van deze kerken.
Wanneer het jonge kader in deze – hervormde en gereformeerde – kerken groeit in discipelschap en
geestelijk leiderschap en leert om missionair ondernemend bezig te zijn, ondersteund door
ópwekkende prediking, kunnen we zomaar getuige zijn van een geweldige opleving van de kerk in
onze regio.”24 Deze dienstbaarheid richting andere kerken is zeker positief te waarderen, maar wel
ontbreekt hier het tweerichtingsverkeer: andere kerken worden gevuld, er lijkt geen sprake te zijn
van een omgekeerde bevruchting. Het gaat hier om de vraag op welke manier het Lichaam van
Christus gestalte krijgt op het niveau van geloofsgemeenschappen. Welke uitwisseling en
wederzijdse verrijking is mogelijk? Daar is nog veel winst te behalen in onze ogen. En daar ligt ook
voor de vitale Stadskerk een uitdaging, om niet te zeggen, een roeping. Wat kan ze bijvoorbeeld
leren van gemeenten in en om de stad Groningen? En kan er ook samen geleerd worden? Dat is wel
het verlangen dat Zantingh in zijn artikel uitspreekt. Hoe breed is dat verlangen? Beperkt het zich tot
het leren van en met andere bruisende plekken en initiatieven of kan er ook geleerd worden van en
met kleine en kwetsbare geloofsgemeenschappen?
Tot slot: de doop
Aan het einde van deze reflectie gaan we nog kort naar een gevoelige thematiek, de doop. Bij
toetreding van gelovigen die als kind gedoopt zijn, vraagt de Stadskerk de doop op belijdenis. Dat
betekent dus ‘de overdoop’ van deze mensen. Pas na deze doop kun je volwaardig lid van de
gemeente worden. Velen worden opnieuw gedoopt, maar deze voorwaarde kan ook spanningen
geven. Dat het op dit gevoelige punt ook anders kan, laat Mozaiek 0318 zien. Zij kiest in principe voor
de doop op belijdenis, maar vraagt niet om een tweede doop van nieuwe leden die als zuigeling al
zijn gedoopt.25 We vinden dat een mooie vorm van mildheid en respect. Zou zoiets ook in de
23 Henk Stoorvogel, ‘Viva de kerk!’, in: Ouderlingenblad, jrg. 96 (2019), nr. 1100, p. 28
24 idem
25 Gerben Roest, ‘Netwerken als kerk in Nederland’, in: Woord & Dienst, jrg. 71 (2022), nr. 5, p. 24-26
19
Stadskerk mogelijk zijn? Als Zantingh pleit voor én-én - dat wil zeggen voor een vruchtbaar ‘midden’ -
zou de wederzijdse dooperkenning daar dan ook bij kunnen horen? We denken daarbij ook aan de
opening die Teun van der Leer - ook Baptist - op dit punt in zijn dissertatie geeft. We citeren een
passage uit zijn Nederlandse samenvatting: “Kunnen wij als kerken loskomen van ons (doop)
‘tribalisme’(Leithart) en mogelijk een ‘interim-ecclesiologie’ vinden die verenigt, zelfs als het water
scheiding brengt?”26 Hij lijkt binnen Baptistische kringen ruimte te willen maken die er binnen
Mozaiek al is. Dat zou een mooie, verbindende stap zijn.
We sluiten af met een verwarrende en tegelijk heilzame doopervaring die al jaren met een van ons
(SS) meegaat. Deze ervaring was alweer lang geleden te lezen in het blad Reveil, maar het exacte
verhaal is niet meer te achterhalen. Het ging ongeveer als volgt. Een Baptist – lid dus van een kerk die
nadrukkelijk kiest voor de doop op belijdenis – was betrokken bij een kerkelijk hulpverleningsproject
ergens in Oost-Europa. Regelmatig reisde hij met allerlei goederen oostwaarts. Het waren steeds
weer spannende tochten. De reizen werden daarom altijd omgeven door een wolk van gebeden. Op
een van die reizen kreeg hij tijdens een gebed het gevoel dat hij extra benzine moest meenemen
voor zijn gastheer, de predikant van de gemeente waarmee ze contact hadden. En dus vulde hij
onderweg een jerrycan met benzine. Toen zijn gastheer deze jerrycan zag en begreep dat deze
speciaal voor hem was meegenomen, dankte hij niet alleen zijn baptistenvriend, maar ook de Heer:
‘Geweldig, want nu kan ik mijn pasgeboren kleindochter dopen. Ik had geen druppel benzine meer,
maar nu kan ik gaan.’ De Baptist moest zich op dat moment wel even achter de oren krabben.
Voorstanders van de zuigelingendoop zouden het gebeuren kunnen uitleggen als een goddelijke
onderstreping van de zuigelingendoop, maar zelf blijven we daar ver uit de buurt. We zouden het
voorval willen zien als een teken van heilzame verwarring en humor van Godswege. Misschien helpt
deze ervaring om ook in de dooppraktijk tot een én-én beleid te komen en zo kerken dichter bij
elkaar te brengen.
Nadine van Hierden is docent organisatiekunde bij het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit,
verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit.
E: b.van.hierden@pthu.nl
Sake Stoppels is lector Theologie aan de Christelijke Hogeschool te Ede (CHE). Hij is lid van de redactie
van Inspirare.
E: sstoppels@che.nl
26 Teunis van der Leer, Looking in the Other direction. The Story of the Believers Church Conferences, z.p. 2021,
p. 444. Van der Leer trekt deze lijn door in het openingscollege van het Baptistenseminarie aan de Vrije
Universiteit, gehouden op 2 september 2022. Zie https://www.youtube.com/watch?v=e6imoWn3xZE&t=2056s
(vanaf minuut 34)