BookPDF Available

Van Hees, G., Ponsaers, P. , Vander Beken, T. (2005). Recherchemanagement - Sturen naar kwaliteitsvol opsporingswerk, Reeks Dienst voor het Strafrechtelijke Beleid, n°12, Dienst voor het Strafrechtelijke Beleid, Antwerpen/Apeldoorn: Maklu, pp. 364.

Authors:
5
Inhoudstafel
Inleiding: Onderzoeksopzet en methode
1. Voorwerp van de opdracht volgens de onderzoeksovereenkomst......
2. Concretisering van de opdracht ...........................................................
2.1. De onderzoeksvragen..................................................................
2.2. Het onderzoeksplan met vier invalshoeken en methodes ............
2.2.1. De werkvloer – organisatie en werking.........................
2.2.2. De werkvloer – afhandeling dossiers.............................
2.2.3. De wetenschappelijke literatuur ...................................
2.2.4. Beleidsniveau ...............................................................
15
16
16
17
18
18
19
19
Deel 1: Verslag participerende observatie
Algemene inleiding .....................................................................................
1. Materie(s) ...............................................................................................
1.1. Opdeling naar inhoud van de materie ...........................................
1.1.1. De hoofdsite .................................................................
1.1.2. De antenne ....................................................................
1.2. Gemengde dossiers ........................................................................
1.3. Specialisaties .................................................................................
1.3.1. De Criminele Informatie Dienst ...................................
1.3.2. De Operationele Misdrijfanalisten ................................
1.3.3. De Cel Telecommunicatie & Interpretatie ....................
1.3.4. Het Labo voor Technisch Wetenschappelijke Politie ...
1.3.5. De Computer Crime Unit..............................................
1.4. De opleiding ..................................................................................
1.4.1. Het organiseren van opleidingen ..................................
1.4.2. De kwaliteit van de opleiding .......................................
1.4.3. Het overlegplatform ‘gerechtelijke opleidingen’ ..........
1.4.4. Rekrutering van nieuwe rechercheurs ..........................
1.4.5. De functionele gerechtelijke basisopleiding .................
1.4.6. De voortgezette opleidingen .........................................
1.4.7. De baremische opleidingen ..........................................
1.5. BOM-materie & toepassingen .......................................................
1.5.1. De informantenwerking ................................................
1.5.2. Observatie .....................................................................
1.5.3. Infiltratie .......................................................................
1.5.4. Andere technieken vermeld in de BOM-wetgeving .....
1.6. Criminaliteitsanalyse .....................................................................
21
23
24
24
27
30
32
32
33
34
35
36
36
36
38
39
39
40
41
41
42
43
44
45
45
46
6
1.7. Pro-activiteit ..................................................................................
1.8. Opdeling gerechtelijk – bestuurlijk ................................................
1.8.1. Handhaving van de Openbare Orde ..............................
1.8.2. De lokale verbindingsambtenaren ................................
1.9. Besluit ............................................................................................
2. Organisatie van een ‘kwaliteitsvol’ dossier .........................................
2.1. Specialisatie naar diensten ............................................................
2.1.1. Het videoverhoor ..........................................................
2.1.2. De referentieambtenaren ..............................................
2.2. Opleiding en expertise ...................................................................
2.3. Financiering en middelen ..............................................................
2.4. Pro-actief en reactief .....................................................................
2.5. Capaciteit ......................................................................................
2.6. De manier van werken ...................................................................
2.7. Case-screening en case-management ............................................
2.7.1. Overleg en samenwerking ............................................
2.7.2. Technische hulpmiddelen .............................................
2.8. Beleidsvrije ruimte .........................................................................
2.9. Informatiesystemen ........................................................................
2.9.1. Fenomeenwerking .....................................................
2.9.2. De Algemene Nationale Gegevensbank ...................
2.9.3. De fototheek ..............................................................
2.9.4. Het FIT-station ..........................................................
2.10. Meetinstrumenten ........................................................................
2.11. Feedback ......................................................................................
2.12. Evaluatie.......................................................................................
2.13. Besluit ..........................................................................................
3. Samenwerking ........................................................................................
3.1. De samenwerking tussen de verschillende GDA’s .........................
3.2. De samenwerking tussen de GDA en de federale diensten ............
3.2.1. De centrale dienst voor de bestrijding van de
georganiseerde economische en financiële
criminaliteit ..................................................................
3.2.2. De dienst Protectie, Observatie, Steun en Arrestatie
(POSA) .................................................................
3.3. De samenwerking tussen de GDA en de lokale politie ..................
3.3.1. Wat de behandeling van dossiers betreft ......................
3.3.2. Wat financieel rechercheren betreft ..............................
3.3.3. Wat het doorstromen van informatie betreft .................
3.4. De samenwerking tussen de GDA en de magistratuur ...................
3.4.1. De samenwerking met het federaal parket ....................
46
47
47
48
49
49
50
50
51
52
53
53
54
55
56
57
58
59
59
60
60
61
62
62
63
63
64
65
65
65
66
66
67
68
68
69
70
71
7
3.4.2. De samenwerking met de parketten ..............................
3.4.3. De samenwerking met de onderzoeksrechters ..............
3.4.4. Het Arrondissementeel Rechercheoverleg ...................
3.5. Internationale samenwerking: de Rogatoire Commissies ..............
3.6. Besluit ............................................................................................
4. Algemeen besluit ....................................................................................
71
72
72
73
74
74
Deel 2: Overzicht dossieranalyse
Inleiding ......................................................................................................
Methodologie ..............................................................................................
1. ‘Manuele’ zaken .....................................................................................
1.1. Dossier Autocriminaliteit ...............................................................
1.1.1. Verloop en werkwijze ......................................................
1.1.2. Schematisch verloop ........................................................
1.1.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
1.1.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.1.3.2. Management van het dossier ...........................
1.1.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.1.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
1.1.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.1.4.2. Management van het dossier ...........................
1.1.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.1.5. Visie van de onderzoeksrechter .......................................
1.1.5.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.1.5.2. Management van het dossier ...........................
1.1.5.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.1.6. Besluit dossier Autocriminaliteit ......................................
1.2. Dossier Georganiseerde Diefstallen ..............................................
1.2.1. Verloop en werkwijze ......................................................
1.2.2. Schematisch verloop ........................................................
1.2.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
1.2.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.2.3.2. Management van het dossier ...........................
1.2.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.2.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
1.2.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.2.4.2. Management van het dossier ...........................
1.2.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.2.5. Visie van de onderzoeksrechter .......................................
1.2.5.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
77
79
81
81
82
82
84
84
85
86
86
86
88
89
90
90
92
94
95
95
96
97
99
99
100
101
102
102
103
104
104
104
8
1.2.5.2. Management van het dossier ...........................
1.2.5.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.2.6. Besluit dossier Autocriminaliteit ......................................
1.3. Dossier Drugs ................................................................................
1.3.1. Verloop en werkwijze ......................................................
1.3.2. Schematisch verloop ........................................................
1.3.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
1.3.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.3.3.2. Management van het dossier ...........................
1.3.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.3.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
1.3.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.3.4.2. Management van het dossier ...........................
1.3.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.3.5. Visie van de onderzoeksrechter .......................................
1.3.5.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.3.5.2. Management van het dossier ...........................
1.3.5.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.3.6. Besluit dossier Drugs .......................................................
1.4. Dossier Mensenhandel, Illegale Tewerkstelling en Prostitutie ......
1.4.1. Verloop en werkwijze ......................................................
1.4.2. Schematisch verloop ........................................................
1.4.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
1.4.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.4.3.2. Management van het dossier............................
1.4.3.3. De evlatuatie van het dossier ..........................
1.4.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
1.4.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.4.4.2. Management van het dossier ...........................
1.4.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.4.5. Besluit dossier Mensenhandel, Illegale Tewerkstelling en
Prostitutie ........................................................................
1.5. Dossier Tijdelijk Onderzoeksteam (TOT) ......................................
1.5.1. Verloop en werkwijze ......................................................
1.5.2. Schematisch verloop ........................................................
1.5.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
1.5.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.5.3.2. Management van het dossier ...........................
1.5.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.5.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
1.5.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier..........................
1.5.4.2. Management van het dossier ...........................
1.5.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
106
107
108
108
108
109
111
111
112
113
114
114
115
116
117
117
118
120
120
120
121
121
123
123
124
124
125
125
127
129
129
129
130
131
133
133
134
135
135
136
137
137
9
1.5.5. Visie van de onderzoeksrechter .......................................
1.5.5.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
1.5.5.2. Management van het dossier ...........................
1.5.5.3. De evaluatie van het dossier ...........................
1.5.6. Besluit dossier Tijdelijk Onderzoeksteam ........................
1.6. Besluit dossiers ‘manuele’ zaken ...................................................
1.6.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier ..........................................
1.6.2. Management van het dossier ............................................
1.6.3. De evaluatie van het dossier .............................................
2. ‘Financiële’ zaken ..................................................................................
2.1. Dossier Criminele Vermogens .......................................................
2.1.1. Verloop en werkwijze ......................................................
2.1.2. Schematisch verloop ........................................................
2.1.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
2.1.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.1.3.2. Management van het dossier ...........................
2.1.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.1.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
2.1.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.1.4.2. Management van het dossier ...........................
2.1.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.1.5. Besluit dossier Criminele Vermogens ..............................
2.2. Dossier Financieel – Economische Fraude ...................................
2.2.1. Verloop en werkwijze ......................................................
2.2.2. Schematisch verloop ........................................................
2.2.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
2.2.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.2.3.2. Management van het dossier ...........................
2.2.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.2.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
2.2.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.2.4.2. Management van het dossier ...........................
2.2.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.2.5. Visie van de onderzoeksrechter .......................................
2.2.5.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.2.5.2. Management van het dossier ...........................
2.2.5.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.2.6. Besluit dossier Financieel – Economische Fraude ...........
2.3. Dossier Fiscale Fraude .................................................................
2.3.1. Verloop en werkwijze ......................................................
2.3.2. Schematisch verloop ........................................................
2.3.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
2.3.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
138
138
139
140
141
141
142
145
146
147
147
147
148
150
150
151
152
153
153
154
155
157
157
157
158
160
160
161
162
163
163
163
163
164
164
166
167
167
167
168
168
170
170
10
2.3.3.2. Management van het dossier ...........................
2.3.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.3.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
2.3.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.3.4.2. Management van het dossier ...........................
2.3.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.3.5. Besluit dossier Fiscale Fraude ..........................................
2.4. Dossier Witwas ..............................................................................
2.4.1. Verloop en werkwijze ......................................................
2.4.2. Schematisch verloop ........................................................
2.4.3. Visie van de politionele onderzoekers .............................
2.4.3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.4.3.2. Management van het dossier ...........................
2.4.3.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.4.4. Visie van de substituut-procureur des Konings ................
2.4.4.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.4.4.2. Management van het dossier ...........................
2.4.4.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.4.5. Visie van de onderzoeksrechter .......................................
2.4.5.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier .........................
2.4.5.2. Management van het dossier ...........................
2.4.5.3. De evaluatie van het dossier ...........................
2.4.6. Besluit dossier Witwas .....................................................
2.5. Besluit dossiers ‘financiële’ zaken .................................................
2.5.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier ..........................................
2.5.2. Managen van het dossier ..................................................
2.5.3. De evaluatie van het dossier .............................................
3. Algemeen besluit dossieranalyse ...........................................................
3.1. De ‘kwaliteit’ van het dossier ........................................................
3.2. Managen van het dossier ...............................................................
3.3. De evaluatie van het dossier ..........................................................
3.4. Samengevat ....................................................................................
172
173
173
174
176
179
180
180
181
182
184
184
186
186
187
187
188
188
190
190
190
191
192
192
193
195
197
198
199
201
203
204
Deel 3: Literatuurstudie
1. Het begrip ‘recherchemanagement’ .....................................................
1.1. Het beleidsmatig recherchemanagement ...................................
1.2. Het ‘beheersmatig’ recherchemanagement ................................
1.3. Het ‘operationeel of zaakgericht’ recherchemanagement..........
2. Het begrip ‘recherchemanagement’ in rechercheonderzoeken..........
3. Nood aan recherchemanagement .........................................................
205
206
206
207
207
209
11
4. Visies over recherchemanagement .......................................................
5. Onderzoek naar rechercheren ..............................................................
5.1. De ‘job’ en de wet.......................................................................
5.2. Interne en externe relaties ..........................................................
5.3. Het professionalisme van de politionele onderzoekers ..............
5.4. Reactief versus proactief optreden .............................................
5.5. Enkele bevindingen buitenlandse onderzoeken ..........................
6. Schets situatie Frankrijk .......................................................................
6.1. De structuur van het Parket .......................................................
6.2. De structuur van de politie .........................................................
6.3. De wisselwerking politie - justitie ..............................................
6.4. De vertrouwensrelatie politie - justitie .......................................
6.5. Het strafrechtelijk beleid.............................................................
7. Schets situatie Nederland ......................................................................
7.1. Inleiding .....................................................................................
7.1.1. Politionele bevoegdheden.................................................
7.1.2. De gevolgen van de politiereorganisatie ..........................
7.1.3. Het Openbaar Ministerie ..................................................
7.1.4. Politionele afhandelingsmodaliteiten ...............................
7.1.5. De verhouding politie – parket .........................................
7.2. Recherchemanagement in concrete dossiers: Case screening
bij de Nederlandse politie .......................................................
7.2.1. Definiëring ‘case screening in ruime zin’ ........................
7.2.2. Toepassen ‘case screening in ruime zin’ ..........................
7.2.3. Evaluatie van case screening in Nederland.......................
8. Besluit Literatuurstudie ........................................................................
210
212
212
213
214
215
216
217
218
219
220
222
223
224
224
225
226
226
227
228
229
229
230
230
231
Deel 4: Focusgroepen
Inleiding en methodologie .........................................................................
1. Focusgroep Gerechtelijke Directeurs GDA .........................................
1.1. De kwaliteit van een dossier ......................................................
1.1.1. Doelstellingen ...............................................................
1.1.2. Case-management ........................................................
1.1.3. Resultaten .....................................................................
1.1.4. Efficiëntie .....................................................................
1.2. De organisatie van een kwaliteitsvol dossier .............................
1.2.1. Verloop interne werking ...............................................
1.2.2. Nood aan specialisatie? ................................................
234
236
237
238
239
241
245
248
248
251
12
1.2.3. (Geformaliseerde) afspraken ........................................
1.2.4. Samenwerking ..............................................................
1.3. Evaluatie van een kwaliteitsvol dossier .....................................
1.4. Recherchemanagement ..............................................................
1.5. Besluit focusgroep Gerechtelijke Directeurs GDA ....................
1.5.1. De kwaliteit van het dossier .........................................
1.5.2. De organisatie van het dossier ......................................
1.5.3. De evaluatie van het dossier .........................................
1.5.4. Recherchemanagement..................................................
2. Focusgroep Procureurs .........................................................................
2.1. De kwaliteit van het dossier .......................................................
2.1.1. Doelstellingen ...............................................................
2.1.2. Case-management ........................................................
2.1.3. Resultaten .....................................................................
2.1.4. Efficiëntie .....................................................................
2.2. De organisatie van een kwaliteitsvol dossier .............................
2.2.1. Verloop interne werking ...............................................
2.2.2. Nood aan specialisatie? ................................................
2.2.3. (Geformaliseerde) afspraken ........................................
2.2.4. Samenwerking ..............................................................
2.3. Evaluatie van het kwaliteitsvol dossier ......................................
2.4. Recherchemanagement ..............................................................
2.5. Besluit focusgroep Procureurs ...................................................
2.5.1. De kwaliteit van het dossier .........................................
2.5.2. De organisatie van het dossier ......................................
2.5.3. De evaluatie van het dossier .........................................
2.5.4. Recherchemanagement..................................................
3. Gesprekken onderzoeksrechters............................................................
3.1. De kwaliteit van een dossier ......................................................
3.1.1. Doelstellingen ...............................................................
3.1.2. Case-management ........................................................
3.1.3. Resultaten .....................................................................
3.1.4. Efficiëntie .....................................................................
3.2. De organisatie van een kwaliteitsvol dossier .............................
3.2.1. Verloop interne werking ...............................................
3.2.2. Nood aan specialisatie? ................................................
3.2.3. (Geformaliseerde) afspraken ........................................
3.2.4. Samenwerking ..............................................................
3.3. Evaluatie van een kwaliteitsvol dossier .....................................
3.4. Recherchemanagement ..............................................................
3.5. Besluit interviews onderzoeksrechters .......................................
251
253
255
258
259
260
262
263
264
265
265
265
268
270
272
274
275
277
279
281
283
285
286
286
288
290
291
291
292
292
293
295
297
300
300
301
302
306
307
308
311
13
3.5.1. De kwaliteit van het dossier .........................................
3.5.2. De organisatie van het dossier ......................................
3.5.3. De evaluatie van het dossier .........................................
3.5.4. Recherchemanagement..................................................
4. Algemeen Besluit Focusgroepen ...........................................................
4.1. De kwaliteit van het dossier .......................................................
4.2. De organisatie van het dossier ...................................................
4.3. De evaluatie van het dossier ......................................................
4.4. Recherchemanagement ..............................................................
311
313
315
315
316
316
319
321
322
Eindconclusie
1. De werkvloer: beschikbare en goed opgeleide specialisten
en generalisten ......................................................................................
2. GDA en magistratuur: samen maar toch vaak op zichzelf ...................
3. Het beleid is er: nu het nog echt toepassen op de dossiers ...................
323
324
325
Résumé......................................................................................
327
Bijlagen: Slides Focusgroepen ...............................................
1. Slides Nederlandstalige Focusgroepen .................................................
2. Slides Franstalige Focusgroepen ..........................................................
342
343
348
Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen ......................
354
Bibliografie ..............................................................................
357
15
Inleiding: Onderzoeksopzet en methode
Het onderzoek ‘Morfologie van de functionele specialisaties binnen de GDA’
nam een aanvang op 1 maart 2004 en loopt tot 28 februari 2005. Deze eerste
rapportage heeft als doel de stand van zaken zoals deze door de
onderzoeksequipe zijn uitgevoerd nader te verduidelijken, evenals het verdere
verloop te schetsen.
1. Voorwerp van de opdracht volgens de
onderzoeksovereenkomst
In het oorspronkelijke onderzoeksontwerp werd de opdracht als volgt
omschreven:
Recherchemanagement is een noodzakelijke voorwaarde voor een efficiënt
werkende politieorganisatie. De invoering van de Wet tot organisatie van een
Geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus (WGP) beïnvloedde
zowel beleidsmatig als operationeel-functioneel het gerechtelijke werk. De rol
van de GDA’s (gedeconcentreerde gerechtelijke diensten), die gespecialiseerde
opdrachten van gerechtelijke politie uitvoeren op niveau van elk arrondissement
is hierbinnen van groot belang. Vandaar dat het cruciaal is inzicht te krijgen in
de functionele specialisaties binnen elke GDA in de praktijk.
Hierin ligt het doel van het voorliggende onderzoeksvoorstel. Het onderzoek zal
zich dan ook toespitsen op de volgende onderzoeksvragen: hoe zijn de 27 GDA’s
georganiseerd? Wat is de concrete betekenis van gerechtelijk werk binnen de
GDA’s. Hoe gaan de GDA’s in de praktijk - concreet - te werk.
Het onderzoek splitst zich op in twee fasen:
In de eerste fase van het onderzoek (Deel I) zal door het combineren van
literatuurstudie en interviews (waardoor de meer theoretische kant van het werk
binnen de GDA’s naar voren zal komen) met participerende observatie en
focusgroepen (die de praktische concrete uitvoering van het gerechtelijke werk
aan de oppervlakte kunnen brengen) getracht worden een realistisch beeld te
schetsen van het functioneren van de 27 GDA’s in België. De expertise van de
onderzoeksequipe, mede als gevolg van het onderzoek “Capaciteitsstudie
Gerechtelijke Zuil”, zal hierbij als brede basis kunnen dienen. Uiteraard is de
rol van de parketten binnen de uitwerking van de opdrachten van gerechtelijke
politie van grote invloed.
Inleiding: onderzoeksopzet en methode
16
In een tweede fase (Deel II) zal deze rol van naderbij bestudeerd worden, door,
naast het bevragen van de actoren binnen de GDA’S, een bevraging van
parketmagistraten te bewerkstelligen. Zo zal getracht worden een goed beeld te
krijgen van de verwachtingen van de magistratuur ten aanzien van de GDA’s:
wat is een kwaliteitsvol dossier, aan welke voorwaarden moet een dossier
voldoen voor een magistraat, maar ook: sluit het werk van de GDA’s aan op de
prioriteiten van het parket, hoe volgt de magistratuur het gerechtelijke werk van
de GDA’s op en wat gebeurt er met de dossiers. Anderzijds kan door de
bevraging van de GDA’s uit Deel I duidelijk gesteld worden wat men kan
verwachten van de GDA’s. Aan de hand van de resultaten van deze bevraging
zullen indicatoren opgesteld worden die de functionele specialisatie binnen elke
GDA kunnen meten, opvolgen en evalueren.
2. Concretisering van de opdracht
Bij de aanvang van het onderzoek werd na overleg besloten het
onderzoeksontwerp ruimer te zien dan de titel op het eerste zicht inhoudt. Er
werd beslist om te werken vanuit de optiek van recherchemanagement, met
hierin als sleutelconcept het ‘kwaliteitsvol’ dossier. Als deel van de
onderzoeksopdracht zullen focusgroepsdiscussies worden georganiseerd die
tevens tot de definiëring van wat een kwaliteitsvol dossier is (of dient te zijn)
zullen bijdragen. Om de concrete werking te bestuderen werd tevens geopteerd
om naast de participerende observatie bij een GDA ook dossieranalyses op te
nemen. Deze analyses zullen het mogelijk maken om naast de algemene
specialisaties van de GDA ook de concretere werkwijze na te gaan en te
evalueren. Deze evaluatie zal afzonderlijk voor iedere partner in het strafdossier
geschieden, en gebeurt vanuit de opzet van het ‘kwaliteitsvol’ dossier.
2.1. De onderzoeksvragen
Bij aanvang van de uitvoering van het onderzoek ‘morfologie van de functionele
specialisaties binnen de GDA’ werden de onderzoeksopdracht en de
onderzoeksvragen verder verfijnd. Op expliciet verzoek van vertegenwoordigers
van de Federale Politie en van de Parketten en aansluitend bij de tekst van de
onderzoeksopdracht, werd beslist om het onderzoek niet enkel toe te spitsen op
morfologische aspecten in verband met specialisatie -zoals de titel van het
onderzoek lijkt te suggereren- maar op het zogenaamde recherchemanagement in
zijn algemeenheid.
Recherchemanagement
17
De onderzoeksvragen werden dan ook als volgt geformuleerd:
A. Hoe ziet de organisatie van de 27 GDA’s eruit?
B. Wat is de concrete betekenis van het gerechtelijke werk van de GDA?
C. Hoe ziet de concrete werking van de GDA’s eruit in de praktijk?
a. Wat is het werk dat zij verrichten?
b. Hoe wordt dit werk concreet georganiseerd?
c. Voldoet het werk aan de vraag van de opdrachtgever?
Antwoorden op deze onderzoeksvragen dienen te worden gezien in het kader van
hun bijdrage tot recherchemanagement en het ‘kwaliteitsvol’ dossier.
Niettegenstaande er bij de aanvang van het onderzoek geen eensluidende
definitie van het begrip ‘kwaliteitsvol dossier’ voorhanden was, werd voorzien
om op basis van focusgroepgesprekken tot een concretere invulling van dit
begrip te komen, en dit op diverse domeinen:
A. De kwaliteit zelf:
a. Het doel van het dossier
b. Casemanagement
c. Het resultaat
d. De efficiëntie
B. De organisatie van het dossier
C. De evaluatie van het dossier
Deze vragen met betrekking tot de kwaliteit en het recherchemanagement zullen
dan tevens de rode draad vormen in het onderzoek waarbij dan concrete dossiers
op deze kenmerken zullen worden getoetst. De toetsing echter zal niet enkel
vanuit de visie van de onderzoekers van de GDA geschieden, maar ook de
andere partners in het dossier, zoals de parketmagistraten en onderzoeksrechters,
zullen worden bevraagd om op deze manier een vergelijking mogelijk te maken.
Dergelijke manier van werken kan duidelijkheid verschaffen met betrekking tot
de kwaliteitseisen die door de diverse partners gedurende hun tussenkomst in de
strafrechtelijke keten worden gesteld.
2.2. Het onderzoeksplan met vier invalshoeken en
methodes
Om een afdoend en onderbouwd antwoord op de gestelde onderzoeksvragen te
bekomen, werd een onderzoeksplan uitgewerkt waardoor een zo gediversifieerd
mogelijk zicht kan worden gekregen op de onderzoeksvragen. Uiteindelijk werd
gekozen voor vier verschillende invalshoeken:
Inleiding: onderzoeksopzet en methode
18
2.2.1. De werkvloer – organisatie en werking (participerende
observatie en interviews)
Om een goed zicht te krijgen op de concrete mogelijkheden en desiderata
betreffende recherchemanagement met betrekking tot de GDA’s wordt ervoor
geopteerd om, zoals aangegeven in de onderzoeksovereenkomst, een zicht te
krijgen op de concrete organisatie en werking van de GDA’s door een intensieve
participerende observatie uit te voeren in een GDA. Van deze observatie wordt
een verslag opgesteld dat de verkregen informatie aangaande de organisatie en
werking van de betrokken GDA beschrijft en dat, in een afsluitend algemeen
besluit, aangeeft welke antwoorden op de gestelde onderzoeksvragen vanuit de
werkvloer worden geformuleerd. De participerende observatie heeft plaats
gevonden in een GDA tijdens het eerste gedeelte van het onderzoek (bijlage 2).
Naast het onderzoeken van de concrete organisatie en werking van de GDA op
de werkvloer, wordt ervoor gekozen ook de praktische organisatie en werking
van andere actoren (parket en onderzoeksrechter) te belichten en na te gaan
welke antwoorden op de onderzoeksvragen van daaruit kunnen worden gehaald.
Ook zal de werking en organisatie van een recherchedienst van de Lokale Politie
vanuit dit oogpunt worden bestudeerd. Het is de bedoeling om in het tweede
gedeelte van het onderzoek via een (beperkte) participerende observatie en via
interviews met parketmagistraten, onderzoeksrechters en leden van de Lokale
Politie invulling te geven aan dit onderzoeksluik.
2.2.2. De werkvloer – afhandeling dossiers (dossieranalyse)
Opdat een zicht zou kunnen worden gekregen op de concrete afhandeling van
strafdossiers en de evaluatie van de kwaliteit van het afgeleverde werk door de
bij het onderzoek betrokken actoren (politie, parket, onderzoeksrechter), wordt
een dossieranalyse uitgevoerd. Deze analyse wordt als volgt opgezet. Op basis
van gesprekken met de betrokken actoren worden zeven strafdossiers
geselecteerd waarin door de GDA werd gewerkt. Deze dossiers hebben
betrekking op zes verschillende soorten delicten en zijn twee à drie jaar oud.
Deze dossiers worden door de onderzoeksequipe bestudeerd en samen met de in
dit dossier betrokken actoren (politie, parket en onderzoeksrechter) geëvalueerd
in het licht van de onderzoeksvragen. De bedoeling daarvan is via concrete
situaties een zicht te krijgen op de sleutelmomenten in de afhandeling van een
gerechtelijk dossier en de positie en verwachtingen van de verschillende actoren
in dat verband te registreren en te vergelijken.
Recherchemanagement
19
Dit onderzoeksluik heeft een aanvang genomen in het eerste gedeelte van het
onderzoek. Als bijlage 3 wordt, ten titel van voorbeeld, een voorlopig verslag
toegevoegd van één gerechtelijk dossier.
2.2.3. De wetenschappelijke literatuur (literatuurstudie)
Een eerste invalshoek van het onderzoek is deze van de literatuur. Daartoe wordt
via een literatuurstudie nagegaan welke antwoorden op de gestelde
onderzoeksvragen kunnen worden gevonden in binnen- en buitenlandse
wetenschappelijke literatuur. Dit aspect van het onderzoek wordt gedurende het
hele traject van het onderzoek (één jaar) ingevuld.
2.2.4. Beleidsniveau (focusgroep discussies)
Om tenslotte een zicht te krijgen op de discussies betreffende
recherchemanagement met betrekking tot alle GDA’s en parketten en zo een
inschatting te kunnen maken van de invulling die meer algemeen beleidsmatig
aan de onderzoeksvragen kan worden gegeven, wordt ervoor geopteerd om
focusgroep discussies te organiseren waarin GDA’s en parketten van het gehele
land vertegenwoordigd kunnen zijn.
De focusgroepen worden als volgt georganiseerd:
Er worden vier focusgroepen discussies georganiseerd; één met
vertegenwoordigers van de Nederlandstalige GDA’s, één met
vertegenwoordigers van de Franstalige GDA’s, één met
vertegenwoordigers van de Nederlandstalige parketten en één met
vertegenwoordigers van de Franstalige parketten.
Op basis van de onderzoeksvragen wordt een voorbereidend document
(PowerPoint presentatie) opgesteld dat als leidraad dient voor de
focusgroep discussies.
Wat de rekrutering van de respondenten voor de focusgroepen betreft, werd
geopteerd om de 27 arrondissementen aan te schrijven en voor wat de
parketmagistraten betreft werden ook de 5 ressorten aangeschreven.
De eerste gestructureerde focusgroepen, voor Nederlandstalige deelnemers,
gingen door op 27 januari 2005, en telden respectievelijk 14 deelnemers wat de
GDA betreft, en 10 deelnemende parketmagistraten. De tweede gestructureerde
focusgroepen, voor Franstalige deelnemers, werden op 31 januari 2005
gehouden, waarbij 11 aanwezigen werden geteld voor de vertegenwoordiging
van de GDA, en 7 wat de parketmagistraten betreft. De interviews met de
Inleiding: onderzoeksopzet en methode
20
onderzoeksrechters bestonden uit 3 diepte-interviews en een groepsinterview
waaraan 2 respondenten deelnamen.
Het was de bedoeling om ook focusgroepen met de onderzoeksrechters te
organiseren, maar gezien de overbezette agenda’s van zowel de respondenten als
de onderzoeksequipe, werd geopteerd om te werken met enerzijds diepte-
interviews en anderzijds groepsinterviews.
Recherchemanagement
21
Deel 1: Verslag participerende observatie
Dit verslag kwam tot stand op basis van gegevens (documenten en talrijke
interviews) die werden vergaard tijdens de periode van participerende observatie
die plaatsgreep tussen 17 maart en 28 april 2004. Door de specifieke structuur
van de betreffende GDA die zich op 2 locaties bevindt, werd ongeveer een 15-tal
dagen op iedere site doorgebracht.
Algemene inleiding
Als onderdeel van de onderzoeksopdracht werd een intensieve participerende
observatie uitgevoerd bij een Gerechtelijke Dienst van het Arrondissement, met
als doel zicht te krijgen op de concrete organisatie en werking van de GDA zelf.
Door de specifieke structuur van deze GDA, die gelokaliseerd is op 2 sites,
namelijk een hoofdzetel en een antenne, werd geopteerd om een 15-tal dagen op
iedere site door te brengen, hierdoor werd het mogelijk om een 5-tal dagen uit te
trekken om ingewerkt te raken en het nodige vertrouwen te winnen, om in de
resterende 10 dagen aan intensief verzamelen van gegevens te kunnen werken.
De observaties kenden een vrij vlot verloopt, en zelfs meer dan de beoogde
informatie werd verkregen.
Ondanks de verschillen in werkwijze, die wel duidelijk merkbaar zijn tussen de 2
sites (de meerderheid van onderzoekers op de hoofdsite waren afkomstig uit de
voormalige BOB-strekking, daar waar de antenne overwegend onderzoekers van
ex-GPP strekking onderbrengt), werd geopteerd om deze verschillen niet als
doorslaggevende elementen in dit verslag op te nemen. Overleg binnen de
onderzoeksequipe naast gesprekken met onderzoekers1 leidde ertoe te stellen dat
dergelijke verschillen in werkwijze grotendeels voortspruiten uit de specifieke
1 In een gesprek met een onderzoeker werd geopperd dat het ondenkbaar zou zijn dat een financieel
onderzoeker zich bij een bankdirecteur of curator aanbiedt in jeans en T-shirt, terwijl het tevens
ondenkbaar is dat iemand in een drugdossier een huiszoeking gaat verrichten uitgedost in kostuum.
Bij de onderzoekers overheerst ook de overtuiging dat men zich aan ‘zijn publiek’ dient aan te
passen, en zich dus volgens de omstandigheden ‘aangepast’ dient te kleden.
Een andere –veelgehoorde- opmerking handelde over het feit dat financieel onderzoekers meer
planmatig kunnen tewerk gaan, daar waar men in manuele zaken korter op de bal dient te spelen
omdat men in vele gevallen snel dient in te grijpen. Het gaat hier dus eveneens om materie-specifieke
eigenschappen: in financiële dossiers zijn de gegevens in het beste geval voorhanden, en dient men in
deze gegevens op zoek te gaan naar onregelmatigheden, daar waar bij manuele dossiers men
afhankelijk is van de gedragingen van de verdachten of betrokkenen, waardoor men paraat dient te
zijn om onmiddellijk op hun handelingen te kunnen inspelen. Het gaat dus om eigenschappen die
specifiek zijn aan de materie die men behandelt, en algemeen los kunnen worden gekoppeld van het
feit of de betrokken onderzoeker een voormalig lid is van de BOB of GPP.
Deel 1: verslag participerende observatie
22
materie die door deze onderzoekers wordt behandeld: de verticale scheiding die
aanwezig was tussen de financiële materie van de ex-GPP en de manuele materie
van de ex-BOB zorgde ervoor dat deze voormalige politiediensten een eigen
werkwijze ontwikkelden. Het is dan ook zeer goed denkbaar dat binnen één
politiedienst, die zowel financiële als manuele materie behandelt, dergelijke
verschillen in werkwijze zich automatisch zouden kunnen ontwikkelen als
gevolg van de specifieke materie. Vanuit deze optiek werd dan ook geen verdere
aandacht aan dit ‘fenomeen’ geschonken.
De participerende observaties hadden voornamelijk tot doel de eigenlijke
organisatie en werking van een GDA in de praktijk te bestuderen, waarbij de
nadruk werd gelegd op de concrete betekenis van het gerechtelijke werk evenals
de manier waarop dit wordt georganiseerd. De periode van participerende
observaties was voldoende om een goed zicht te krijgen op de praktische
organisatie en werking van deze GDA. Dit verslag is een weergave van de
ervaringen, bevindingen en gesprekken die tijdens deze periode plaatshadden,
naast de algemene en interne documenten die ter beschikking werden gesteld. Er
dient te worden opgemerkt dat het verslag zelf slechts een verkorte weergave is
van de meest essentiële gegevens uit deze observatieperiode. Er werd geopteerd
om vooral informatie die een bijdrage kan leveren tot de uitgebreide
onderzoeksvragen in dit verslag op te nemen.
De participerende observatie werd uitgevoerd vanuit het oogpunt van het
‘kwaliteitsvol’ dossier, ondanks het feit dat een volledige definiëring van het
begrip bij de start van het onderzoek niet voorhanden is en doorheen de
verschillende invalshoeken zal worden ingevuld. Het verslag werd opgebouwd
rond de onderzoeksvragen die centraal staan bij het begrip ‘kwaliteitsvol’
dossier: in een eerste deel wordt gekeken naar welke specialisaties de GDA kent
naar materie toe, en welke specifieke structuren er voorhanden zijn om op dit
vlak voldoende garanties naar kwaliteit te kunnen inbouwen; in een tweede deel
werd de organisatie van dergelijk ‘kwaliteitsvol’ dossier nader bekeken, namelijk
in welke mate de huidige structuur van de GDA erop gericht is om aan deze
kwaliteit tegemoet te komen; terwijl in een laatste deel de partners die een
bijdrage leveren voor de totstandkoming van dergelijk ‘kwaliteitsvol’ dossier
werden besproken, het mag immers duidelijk zijn dat er meerdere partners actief
zijn op dossierniveau in de strafrechtelijke keten en dat de samenwerking tussen
deze partners een cruciaal gegeven kan zijn voor de uiteindelijke kwaliteit van
het dossier. Bij dit laatste gegeven dient men eveneens op te merken dat bij de
participerende observaties vooral vanuit de optiek van de Gerechtelijke Dienst
van het Arrondissement de kwaliteitsoefening wordt gemaakt: er wordt gekeken
hoe de organisatie en de samenwerking van de GDA met andere partners
verloopt om een kwalitatief hoogstaand dossier af te leveren. De andere partners
Recherchemanagement
23
worden in dit onderdeel enkel in relatie tot de GDA gezien, en zullen in een
andere fase van het onderzoek exclusiever worden betrokken.
1. Materie(s)
Om het overzicht te kunnen behouden in het almaar uitdijende landschap van de
criminaliteit, is het nodig om enige expertise in specifieke materies te verkrijgen.
Al voor de politiehervorming was dit aanwezig door de opdeling van de materie
die enerzijds door de ex-BOB (geweldsmisdrijven en zware criminaliteit) en
anderzijds door de ex-GPP (moord en financiële misdrijven) werd behandeld.
Ook na de politiehervorming kunnen we deze opdeling in minder strikte mate
terugvinden in de bestudeerde GDA, daar zij operationeel zijn vanuit 2 sites. Op
termijn wordt vooropgesteld dat beide sites op de locatie