Content uploaded by Paul Ponsaers
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Ponsaers on Aug 15, 2022
Content may be subject to copyright.
1
DE STRAFRECHTSKETEN ONTSLUIERD
Evelien Van den Herrewegen
Natascha Vandevoorde
Els Enhus
Paul Ponsaers
1. SITUERING EN DOELSTELLING
In opdracht van de Federale Overheidsdiensten Binnenlandse Zaken en Justitie werkt de
onderzoeksgroep Sociale Veiligheidsanalyse van de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit
Brussel aan de ontwikkeling van een meet- en opvolgingsinstrument voor de strafrechtsketen. Het
doel van dit instrument is de instroom en selectie in deze keten zichtbaar te maken.
1.1. Instroom en selectie in de strafrechtsketen
Ter situering van het instrument kan worden verwezen naar de strafrechtspiramide die globaal
wordt gevormd door de lagen politie, parket, rechtbanken & hoven en diverse actoren inzake
strafuitvoering. Als onderste laag vormt politie als het ware de gate-keeper van het gehele
strafrechtelijk systeem: vooral op dit niveau situeert zich de instroom in de gerechtelijke keten. De
meeste PV's stromen vervolgens door naar het volgende niveau, het parket. Anderzijds stromen
een aantal PV's niet door naar het volgende echelon, maar stromen zij wel uit de strafrechtsketen.
We kunnen omtrent die zaken van selectie spreken: een aantal zaken worden uit de verdere
strafrechtsketen geselecteerd, wat het gevolg is van een beslissing. Dit gebeurt op alle
achtereenvolgende niveaus.
Wat de overgang politie-parket betreft, bestaat die uitstroom vooral uit feiten opgenomen in
vereenvoudigde processen-verbaal (VPV's). Deze worden in principe immers niet aan het parket
overgemaakt en worden daar dan ook niet behandeld. De VPV's vormen vanuit politieniveau
bijgevolg een uitstroom uit het strafrechtelijk systeem. De twee andere politionele
behandelingsmodaliteiten, met name het klassiek proces-verbaal (PV) en de ambtshalve politionele
afhandeling (APA), leiden anderzijds wel tot een doorstroom naar het parket.
Vervolgens wordt een uitstroom op parketniveau vooral gevormd door sepot. Daarnaast bieden
ook de afhandelingswijzen minnelijke schikking en bemiddeling in strafzaken op parketniveau een
uitstroom. Dagvaarding daarentegen zorgt hier voor doorstroom naar het volgende niveau.
Op dat volgende niveau van de straftoemeting is er vooreerst een uitstroom in geval van verval van
strafvordering, ontslag van rechtsvervolging en dergelijke, alsook in geval van vrijspraak. Ook
wanneer de uitspraak wordt opgeschort en wanneer er wel een veroordeling wordt uitgesproken
maar de straf niet wordt uitgevoerd (niet-uitvoering korte gevangenisstraffen, niet-effectieve
gevangenisstraf) is er na het verstrijken van een bepaalde termijn een uitstroom uit de
strafrechtsketen. Wanneer er een straf wordt opgelegd die vervolgens ten uitvoer wordt gebracht,
is er anderzijds uiteraard sprake van doorstroom naar de strafuitvoering.
1.2. Verticale integratie
Op verschillende van deze niveaus beschikt men over statistieken. Vooreerst kennen we de
politionele criminaliteitsstatistiek (PCS) die een statistiek is van het aantal feiten die binnen een
bepaalde periode -doorgaans een jaar- door de politiediensten werden vastgesteld, ongeacht het
registrerende korps en ongeacht de politionele behandelingsmodaliteit. Op parketniveau ontvingen
we reeds een twee edities van de jaarstatistiek van het openbaar ministerie bij de rechtbanken van
2
eerste aanleg. Dit is geen criminaliteitsstatistiek, maar veeleer een activiteitenstatistiek waarin een
beeld wordt geschetst van het aantal op het parket binnenkomende en lopende zaken, het aantal
beslissingen enz. Ten derde is er wat betreft straftoemeting de veroordelingsstatistiek. Zoals de
naam ervan reeds duidelijk maakt, heeft deze enkel betrekking op veroordelingen en dus niet op
alle beslissingen van de rechtbanken & hoven. Deze diverse statistieken beantwoorden aan zgn.
horizontale integratie of vergelijkbaarheid van cijfermateriaal op eenzelfde echelon wat een
noodzakelijke voorwaarde is voor de creatie van supralokale -c.q. supra-arrondissementele-
statistieken, zoals nationale statistieken.
Anderzijds kan het eveneens waardevol zijn dossiers op te volgen en gegevens uit te wisselen over
de verschillende niveaus, wat verticale integratie wordt genoemd. Het is hierop dat ons instrument
zich richt. Uitgangspunt hierbij vormt een koppeling van gegevens uit reeds bestaande
databanken, met andere woorden uit databanken die worden gevoed door reeds gehanteerde
registratiesystemen zoals ISLP voor de lokale politie en REA voor de parketten bij de rechtbank
van eerste aanleg. Door enkel beroep te doen op reeds bestaande registraties wordt geen
bijkomende werklast gegenereert, wat uit een haalbaarheidsstudie als cruciale voorwaarde naar
voor kwam.
Figuur 1: De strafrechtspiramide en in-, door- en uitstroom enerzijds en horizontale en verticale integratie anderzijds
politie
parket
rechtbanken & hoven
strafuitvoering
INSTROOM DOORSTROOM
UITSTROOM
VPV’s
sepot
minnelijke schikking
bemiddeling
verval SV, ontslag rechtsvervolging...,
vrijspraak; opschorting, niet-uitvoering straf
veroordeling + uitvoering straf
dagvaarding
PV’s & APA’s
H O R I ZO N T A LE I N TE G R A TI E
V E R TI C A L E I N T E G R A T I E
De politionele statistieken, parketstatistieken en veroordelingsstatistieken kunnen niet met elkaar
worden vergeleken gezien zij een verschillende teleenheid en een verschillende nomenclatuur
hanteren. Qua teleenheid hanteert politie feiten, terwijl op parketniveau dossiers en personen
worden geteld, ook inzake straftoemeting gelden personen als teleenheid. Eveneens de
nomenclatuur verschilt naargelang de verschillende niveaus: politie kwalificeert aan de hand van
de uitgebreide nomenclatuur van QLF's, het parket kent preventiecodes en de rechtbank baseert
zich op het zgn. boek der kwalificaties. Bij verticale integratie kunnen deze verschillen echter
worden overbrugd doordat gegevens die worden geregistreerd op een bepaald niveau kunnen
worden ingebracht op een ander niveau. Naargelang de onderzoeksvraag kunnen met andere
woorden de teleenheid en/of de kwalificatie van het ene niveau worden toegepast op de andere
niveaus. Hierdoor wordt het mogelijk gegevens van verschillende niveaus met elkaar te
vergelijken. Zo kan bv. de impact van de uitstroom van VPV's in kaart worden gebracht. In
3
diverse arrondissementen
1
vallen onder VPV's heel wat strafbare feiten, vooral verschillende
vormen van enkelvoudige diefstal met onbekende dader. Doordat die feiten op parketniveau niet
worden behandeld en dus niet in rekening worden gebracht, krijgt men voor die categorie feiten
een verschillend criminaliteitsbeeld tussen politie en justitie. Op basis van de koppeling van
politie- en parketgegevens kan dit verschil zichtbaar worden gemaakt. Ten tweede biedt koppeling
de mogelijkheid na te gaan of een bepaalde beslissing of afhandelingswijze op het ene niveau een
invloed heeft op de besluitvorming op een ander niveau. De afhandeling en doorlooptijden van
APA's op parketniveau kunnen bv. worden onderzocht en vergeleken met deze van klassieke PV's,
waarbij men zich de vraag kan stellen of dit al dan niet beantwoordt aan de filosofie van APA. De
uitwisseling van gegevens kan ten derde ook een meerwaarde betekenen voor analyses op
individueel niveau. Zo kan bv. het feit in de politionele registratie veel nauwkeuriger worden
omschreven dan in de parketregistratie. Deze hogere nauwkeurigheid is in de eerste plaats het
gevolg van de heel gedetailleerde politienomenclatuur, maar ook van de mogelijkheid om bij
politie bijkomende variabelen te registreren die het beeld van het feit verder verscherpen zoals de
bestemming plaats
2
, de modus operandus en de betrokken voorwerpen. Dit leidt er toe dat
prioriteiten statistisch veel vollediger en duidelijker zichtbaar kunnen worden gemaakt omdat die
meestal niet als eenvoudige feiten worden geformuleerd maar wel als criminele figuren of
criminele fenomenen
3
zoals bv. woninginbraak en straatcriminaliteit. Louter op basis van de
parketregistraties kunnen deze prioriteiten niet zichtbaar worden gemaakt; op basis van de
politieregistratie kan dit wel. Via koppeling kunnen vervolgens die prioriteiten naar het
parketniveau worden doorgetrokken om na te gaan hoe ze op dat volgende echelon worden
afgehandeld. Op deze wijzen kent het instrument een beleidsondersteunende finaliteit. Het beoogt
met andere woorden een hulpmiddel te zijn bij beleidsvoorbereiding en -evaluatie.
2. METHODOLOGIE
De eerste concrete stap in de conceptuele ontwikkeling van het instrument bestond uit een
inventarisatie van op te nemen variabelen per actor van de strafrechtsketen (politie, parket bij de
politierechtbank, parket bij de rechtbank van eerste aanleg, onderzoeksrechter, raadkamer, kamer
van inbeschuldigingstelling, politierechtbank, rechtbank van eerste aanleg, hof van beroep, hof van
cassatie en diverse organen inzake strafuitvoering). Vervolgens werden de relevante
registratiesystemen bestudeerd om te achterhalen of de theoretisch geïdentificeerde variabelen erin
zijn opgenomen.
4
In een derde fase bestudeerden we het gebruik van die registratiesystemen, wat
1
De afspraken omtrent welke feiten welke behandelingsmodaliteit (PV, APA of VPV) krijgen, verschilt tussen de
arrondissementen.
2
De variabele 'bestemming plaats' heeft betrekking op de aard van de pleegplaats; dit is bv. een winkel, een woning of de openbare
weg.
3
Een crimineel feit is een basismisdrijf dat als dusdanig is omschreven in bestaande wetten of reglementen. Bv. diefstal.
Een criminele figuur zoomt verder in op een crimineel feit. Het is als het ware een verfijning, en daarom deelverzameling, ervan.
Een figuur kan dan ook doorgaans vertaald worden naar een eenvoudig feit dat dan verder wordt gespecifieerd met bv. een
specifieke plaats, een specifiek object of een specifieke modus operandus. Bv. zakkenrollerij, homejacking en winkeldiefstal.
Net als een criminele figuur wordt een crimineel fenomeen niet als dusdanig in wetten of reglementen omschreven, maar komt dit
begrip wel in het dagelijks taalgebruik (van politiefunctionarissen, beleidsactoren en burgers) voor. In tegenstelling tot een figuur
situeert een fenomeen zich evenwel niet op feitniveau; het is wel een cluster van elementen die gekoppeld zijn rond een centraal
concept. De clustering gebeurt bv. op basis van gemeenschappelijke daderkenmerken, slachtofferkenmerken, werkwijzen, plaatsen
of andere kenmerken van de inbreuken. Het gaat veelal om een complex van samenhangende feiten. Bv. mensenhandel en overlast.
4
In deze optiek verscheen een publicatie, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de inventarisering van de noodzakelijke variabelen
en een eerste confrontatie daarvan aan de bestaande registratiesystemen: VAN ALTERT, K., ENHUS, E. & PONSAERS, P. (2003).
Naar een meet- en opvolgingsinstrument voor instroom en selectie in de strafrechtelijke keten… Brussel: Politeia, 304 p.
Naast deze studie met betrekking tot de strafrechtsketen, werd ook de piste onderzocht om een parallel, afzonderlijk instrument uit
te werken voor de gerechtelijke jeugdbeschermingsketen. Daaromtrent vond een analoge voorstudie plaats die eveneens werd
gepubliceerd: VANDEVOORDE, N., ENHUS, E. & PONSAERS, P. (2004). Naar een meet- en opvolgingsinstrument voor
instroom en selectie in de keten van het jeugdbeschermingsrecht… Brussel: Politeia, 130 p.
4
gebeurde op basis van extracties uit de betrokken databanken en een dossieranalyse. Terwijl
voorheen de theoretische mogelijkheden van de systemen werden onderzocht, werden nu dus de
registratiepraktijken onder de loep genomen. Dit was nodig om een inzicht te verwerven in de de
facto betekenis, de volledigheid en de betrouwbaarheid van de variabelen. Op basis hiervan
konden enerzijds de bruikbaarheid en mogelijkheden van die variabelen voor het uiteindelijke
instrument worden ingeschat en kunnen anderzijds ook de resultaten van de analyses naar
betrouwbaarheid en reikwijdte worden geïnterpreteerd.
De theoretisch geïdentificeerde en in de registratiesystemen onderzochte variabelen kunnen in drie
categorieën worden onderverdeeld, met name opvolgingsvariabelen, contextualiseringsvariabelen
en outputnomenclatuurvariabelen.
(1) Opvolgingsvariabelen grijpen rechtstreeks aan bij de hoofddoelstelling: deze variabelen
hebben betrekking op de mogelijke kanalen van instroom en de mogelijke beslissingen die een
doorstroom naar een volgende actor van het strafrechtssysteem dan wel een uitstroom uit het
strafrechtssysteem inhouden. Per actor binnen de strafrechtsketen werd een juridisch-technische
inventarisatie van deze mogelijkheden opgemaakt, wat uiteindelijk telkens in een stroomschema
werd samengevat. Ter illustratie wordt hieronder het stroomschema met betrekking tot het parket
bij de rechtbank van eerste aanleg weergegeven.
Figuur 2: Stroomschema parket bij de rechtbank van eerste aanleg
PV’s
politie hoger beroep tegen
vonnis politierechtbank
OM
PARKET RECHTBANK VAN EERSTE
AANLEG (STRAFZAKEN)
evocatie
OR?
minnelijke
schikking voeging terbeschikkingstelling
aan ander(e)
parket(sectie)
gerechtelijk
onderzoek dagvaardingsepot
voorlopig definitief
opsporings-
onderzoek
mini-
instructie
bemiddeling in
strafzaken
interne doorstroom
voorlopig definitief voorlopig definitief
PV’s
bijzondere
inspectiediensten
klacht
particulieren
terbeschikkingstelling
vanwege ander(e)
parket (sectie)
interne doorstroom doorstroom doorstroom
neen ja
splitsing
eigen parketsectie:
- ambtshalve vaststelling
- splitsing
nieuwe instroom nieuwe instroom interne doorstroomnieuwe instroom doorstroom
doorsroom
De confrontatie aan de huidige registratiesystemen en -praktijken leidde hier vooreerst tot de
conclusie dat deze procedurele aspecten -op een aantal uitzonderingen na- in de registratiesystemen
5
zijn geïntegreerd, maar men bij statistisch gebruik van deze variabelen en bij interpretatie van de
resultaten daarvan wel diverse -punctuele- beperkingen en aandachtspunten in acht dient te nemen.
Ten tweede was het hier van belang na te gaan in welke mate op basis van de huidige registratie
opvolging mogelijk is. Daarvoor is het cruciaal om voor iedere zaak te beschikken over een uniek
identificatiegegeven dat op verschillende niveaus wordt gebruikt. Dergelijk uniek nummer is
nodig als 'sleutel' om eenzelfde zaak in de verschillende databanken terug te vinden en dus op de
verschillende niveaus aan elkaar te kunnen koppelen. We vonden zo'n nummer terug onder de
vorm van het PVnummer dat in principe op het parket als notitienummer wordt overgenomen en
ook op rechtbankniveau wordt geregistreerd; ook aan zaken die op het parket instromen maar niet
afkomstig zijn van politie wordt een notitienummer met dezelfde samenstelling toegekend. Deze
koppeling is echter enkel mogelijk tot en met het niveau van de rechtbank van eerste aanleg. Op
de daaropvolgende niveaus wordt het notitienummer niet geregistreerd of beschikt men zelfs niet
over een uniform registratiesysteem. Die daaropvolgende niveaus kunnen dus (nog) niet in het
instrument worden betrokken.
(2) Naast het louter opvolgen van dossiers is het eveneens de bedoeling ten aanzien daarvan
contextualiseringsfactoren te betrekken die de instroom en vooral de besluitvorming (of met
andere woorden de selectie) kunnen beïnvloeden. Door ons uitgangspunt enkel beroep te doen op
reeds bestaande registraties zijn de mogelijks te betrekken contextualiseringsfactoren beperkt
omdat we enkel die kunnen weerhouden die rechtstreeks met het dossier zelf verband houden.
Enkel deze variabelen maken kans in de bestaande registratiesystemen te zijn geïntegreerd. De
werklast van het parket is bv. een mogelijks beïnvloedende variabele die om deze reden niet in het
instrument kan worden geïntegreerd en waartoe derhalve andere bronnen dienen te worden
geraadpleegd.
In de literatuur gesuggereerde contextualiseringsvariabelen die wél rechtstreeks betrekking hebben
op de zaak zijn enerzijds bv. het tijdstip en de aard van het feit en de persoon van de magistraat.
Dergelijke variabelen zijn in geruime mate in de systemen opgenomen. Anderzijds zijn er ook
contextualiseringselementen van eerder sociologische aard die betrekking hebben op het dossier,
zoals bv. bepaalde kenmerken van en de relatie tussen verdachte(n) en slachtoffer(s) en de context
van het feit (bv. drugscontext). Op dit vlak is de registratie problematisch: er zijn slechts weinig
variabelen die zich hierop toespitsen en deze die er zijn, worden bovendien erg onvolledig of
inconsequent dus onbetrouwbaar gebruikt. Door een lacunaire registratie zijn de mogelijkheden tot
het zichtbaar maken van eventuele selectie-effecten dan ook beperkt.
(3) Ten derde werd aandacht besteed aan de zgn. outputnomenclatuur of de wijze waarop de
resultaten van de statistiek worden gepresenteerd. Men kan instroom en selectie zichtbaar maken
voor elk geregistreerd crimineel feit of werken met criminele figuren en criminele fenomenen.
Zoals reeds aangehaald, worden prioriteiten vaak niet geformuleerd in termen van feiten, maar wel
in termen van figuren of fenomenen. Om statistische gegevens te kunnen produceren omtrent die
figuren en fenomenen is het van belang om ze in de databank te kunnen reconstrueren, want
meestal zijn zij niet als dusdanig in de nomenclatuurlijst opgenomen. Daarom gingen we na welke
variabelen in de betrokken databanken op zich of via kruising met de kwalificatie kunnen bijdragen
tot de constructie van figuren en fenomenen; ook deze dienen ten behoeve van het meet- en
opvolgingsinstrument te worden gevat. Voorbeelden van dergelijke variabelen werden hoger reeds
vermeld en zijn de modus operandus, het betrokken voorwerp en de aard van de pleegplaats (c.q.
bestemming plaats).
In het bijzonder op politioneel niveau vinden we dergelijke variabelen terug die meer bepaald
vooral kunnen bijdragen tot de constructie van figuren. De identificatie van fenomenen anderzijds
is meestal veel complexer: behoudens een aantal eerder eenvoudige fenomenen (die veeleer een
optelsom zijn van een aantal criminele feiten of figuren, kunnen fenomenen meestal niet via een
loutere kruising van variabelen worden geïdentificeerd. De enige mogelijkheid bestaat hier veelal
6
uit de invoering van een specifiek veld waarin via een keuzelijst fenomenen kunnen worden
aangeduid. Bij politie en parket is er dergelijk veld, weliswaar met een beperkte keuzelijst. Een
eerste probleem hierbij is echter dat deze velden worden onderbenut. Een tweede maar
fundamenteler probleem is het gebrek aan eenduidige, operationaliseerbare definities van de
fenomenen die door alle actoren van de strafrechtsketen worden gedeeld. De definities die er zijn,
sijpelen bovendien onvoldoende door naar de basis die instaat voor de registratie. Bij gebrek
daaraan blijft het gebruik van de weinige variabelen ter identificatie van fenomenen
onbetrouwbaar.
Eens een duidelijk inzicht was verworven in de relevante databanken en hun variabelen, werd
beslist in de eerste plaats een lokaal instrument uit te bouwen, wat een kwestie betrof die
aanvankelijk door de opdrachtgever open was gelaten. Meerdere overwegingen lagen aan de
grondslag van deze beslissing. Zo kan worden gewezen op verschillende registratiepraktijken,
vooral tussen verschillende parketten. De voornaamste motivering evenwel was dat gaandeweg
alsmaar duidelijker werd dat het instrument voornamelijk op dit niveau een meerwaarde heeft, met
andere woorden vooral een ondersteuning kan betekenen bij de opmaak van beleidsplannen van
lokale politie en parket. De mogelijkheid in te spelen op lokale noden en beleidsvragen alsook de
resultaten lokaal te contextualiseren is hierbij van essentieel belang.
Het lokale karakter van het instrument impliceert niet alleen dat lokale analisten voor de analyse
instaan, maar eveneens dat lokale databanken als basis fungeren. Gezien de niveaus waarvan de
databanken een onderlinge koppeling toelaten de lokale politie, het parket bij de rechtbank van
eerste aanleg en de rechtbank van eerste aanleg zijn, worden dus gegevens geëxtraheerd uit
enerzijds de aanvankelijke PV's opgeslagen in de lokale ISLP-databank van de politiezone en
anderzijds uit de lokale Sybase-databank waarin het parket en de rechtbank van eerste aanleg hun
data opslaan. Deze extracties bevatten alle dossiers van een bepaalde tijdsperiode, bv. een jaar, die
men wenst te bestuderen. De extracties worden op een bepaald moment genomen en bevatten
aldus een momentopname die de stand van zaken van de dossiers van de gekozen tijdsperiode
weergeeft. De corresponderende dossiers worden vervolgens op basis van het PV/notitienummer
aan elkaar gekoppeld waarna analyses worden uitgevoerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de
software-programma's excel, access en SPSS.
3. RESULTATEN
Het instrument werd inmiddels in één zone uitgetest, waarbij medio 2004 extracties werden
genomen uit alle dossiers van 2003. Op basis van deze eerste testing werden de methodologische
mogelijkheden en problemen bij het koppelen nagegaan en wordt ook de inhoudelijke meerwaarde
van het instrument concreet geïllustreerd. In wat volgt, worden een aantal resultaten weergegeven
die deze meerwaarde van het koppelen en uitwisselen van gegevens tussen verschillende niveaus
verduidelijken. Omwille van de vertrouwelijkheid van de cijfers, worden daarbij enkel percentages
weergegeven.
3.1. Criminele figuren en fenomenen
We wezen er reeds op dat door koppeling van de databanken de bijzonder gedetailleerde
politienomenclatuur -waarin het feit veel nauwkeuriger wordt omschreven dan in de
parketregistratie- doorgetrokken kan worden op justitiële gegevens. Daardoor wordt het mogelijk
7
een genuanceerder beeld te verwerven van het soort inbreuken dat justitie behandelt
5
. Ook
criminele figuren, zoals woninginbraak of hold-up, opgenomen in de politienomenclatuur kunnen
op deze manier op justitieel niveau zichtbaar worden gemaakt. Bovendien is het mogelijk om op
basis van bijkomende contextvariabelen die door politie worden geregistreerd, zoals 'bestemming
plaats' en 'modus operandus', nieuwe criminele figuren en fenomenen zichtbaar te maken en na te
gaan hoe deze figuren en fenomenen door justitie worden afgehandeld. Zoals reeds aangehaald, is
deze meerwaarde bijzonder interessant voor het opstellen en evalueren van prioriteiten in de
(zonale) veiligheidsplannen die vaak als criminele figuren en fenomenen worden geformuleerd.
Ter illustratie construeren we enerzijds twee figuren, met name opzettelijke slagen en
verwondingen in de private sfeer versus in de publieke ruimte en anderzijds één -vrij eenvoudig-
fenomeen, met name straatcriminaliteit. Vervolgens gaan we na hoe deze de strafrechtsketen
doorlopen.
Slagen en verwondingen in de private sfeer versus de publieke ruimte
Op basis van justitiële gegevens is het mogelijk de afhandeling van opzettelijke slagen en
verwondingen na te gaan. De meerwaarde van de koppeling situeert zich in de extra-informatie die
de politiedatabank bevat. De politie noteert onder meer de aard van de pleegplaats (bv. winkel,
openbare weg, …) en registreert dit in de vorm van de variabele 'bestemming plaats'. Op basis van
deze variabele kunnen we bv. onderscheid maken tussen feiten die in de private sfeer
6
versus feiten
die in de publieke ruimte
7
plaatsgrijpen. Voor de constructie baseren we ons op variabelen
opgenomen in de politiedatabank en vertrekken we vanuit de feitomschrijving 'opzettelijke slagen
en verwondingen' die we daarna kruisen met aard van de pleegplaats waarbij we onderscheid
maken tussen de categorie 'private sfeer' en 'publieke ruimte'. Met deze constructie en in het
bijzonder het onderscheid privaat versus publiek kunnen we goed illustreren dat de justitiële
afhandeling van opzettelijke slagen en verwondingen in de private sfeer anders verloopt dan
dergelijke feiten in de publieke ruimte. Een verschil dat we op basis van enkel justitiële informatie
niet kunnen maken omdat deze geen gegevens bevat over de aard van de pleegplaats.
De volgende grafiek geeft de justitiële afhandeling van de figuren weer. Het is dankzij de
koppeling van de politiedatabank met de justitiedatabank dat we de wijze van afhandelen door
justitie in kaart kunnen brengen. Onder afhandeling verstaan we de laatste vooruitgangstatus van
een dossier d.w.z. dat we ook de beslissingen in kaart brengen die nog geen definitief karakter
hebben. We geven weer wat de stand van zaken is van de PV's op een bepaald moment namelijk
het moment van extractie van de justitiële gegevens. Uitzondering is de status 'vonnis' die een
combinatie is van dossiers met vooruitgangstatus 'vonnis' maar ook dossiers die al verder zijn in de
strafrechtsketen, met name dossiers met status 'verzet', 'burgerlijke belangen', 'vonnis op verzet',
'vonnis waartegen beroep' en 'arrest hof van beroep', vandaar de omschrijving 'vonnis (ooit)
uitgesproken'. Deze informatie geldt ook voor andere analyses inzake justitiële afhandeling
opgenomen in dit artikel.
5
Het is weliswaar mogelijk dat het parket de feiten herkwalificeert omdat de parketmagistraat de visie ter zake van de
verbaliserende politiefunctionaris niet deelt of omdat naderhand nieuwe elementen een ander licht werpen op het feit. Uit een
uitgebreide dossieranalyse alsook bevraging van parketmedewerkers blijkt evenwel dat dergelijke herkwalificatie op parketniveau
slechts zelden plaatsvindt of althans slechts zelden in de registratiesystemen wordt opgenomen. Dit wordt nagelaten vanuit de
redenering dat in het geval er niet wordt vervolgd herkwalificatie immers overbodig is en in het geval er wel wordt vervolgd er wel
op dat volgende niveau een correcte kwalificatie wordt gegeven.
6
Onder private sfeer begrijpen we alle hoofdcategorieën 'bestemming plaats' i.v.m. woning: woning-hoofdverblijf, woning tweede
verblijf, specificatie woning, aanhorigheid woning en woning.
7
Onder publieke ruimte verstaan we de 'bestemming plaats' terrein-kunstwerk.
8
Grafiek 1: Justitiële afhandeling van 'opzettelijke slagen en verwondingen'
Het totaal geeft weer wat de informatie zou zijn over de afhandeling indien we enkel zouden
beschikken over justitiële data: de totaalbalken bevatten alle delicten met 'opzettelijke slagen en
verwondingen' als kwalificatie, ook deze die niet onder te brengen waren in de categorieën privé -
publiek. Het totaal is dus meer dan de som van de slagen en verwondingen in de private sfeer en in
de publieke ruimte. Algemeen kunnen we zeggen dat de meerderheid van deze delicten zonder
gevolg worden geplaatst (73,6%). Als we in dit delict echter onderscheid maken naar pleegplaats
dan valt op dat het seponeringspercentage van slagen en verwondingen in de private sfeer groter is
dan het seponeringspercentage van dit delict in de publieke ruimte. Deze laatste feiten staan nog
wel meer in vooronderzoek (11,7%) en stromen ook meer door tot op rechtbankniveau (2,2% in
status 'dagvaarding'; 3,0% 'op zitting'; in 3,5% werd reeds een vonnis uitgesproken). De slagen en
verwondingen in de private sfeer worden dan wel weer meer gevoegd (9,5%).
We zoomen in op de beslissing tot seponering en onderzoeken de seponeringsgronden. Op basis
van het totaal zou men afleiden dat seponering van 'opzettelijke slagen en verwondingen'
voornamelijk gebeurt omwille van opportuniteitsredenen (67,5%) (cf. grafiek 2). Als we het delict
echter kruisen met pleegplaats dan stellen we vast dat deze motiveringsgrond voornamelijk geldt
voor 'opzettelijke slagen en verwondingen' in de private sfeer (84,9%) met 'misdrijf van relationele
aard' (28,4%) als belangrijkste motivatie (cf. grafiek 3). Seponering omwille van technische
redenen komt weinig voor (13,9%). Wellicht is de kans groot dat bij slagen en verwondingen in de
private sfeer de dader geen onbekende is voor het slachtoffer; vandaar het kleine percentage dat
geseponeerd wordt omwille van 'dader onbekend' (2,1%) en een groter percentage bij de
motivering 'misdrijf van relationele aard'. In de publieke ruimte is er daarentegen meer kans dat
dader en slachtoffer elkaar niet kennen en vormt 'onbekende dader' (28,8%) de belangrijkste
motivatie en ligt daarom het technisch sepot hoger (47,4%). We merken weliswaar op dat het
onderscheid private sfeer versus publieke ruimte is echter geen sluitend criteria om verschillen
zichtbaar te maken tussen slagen en verwondingen met bekenden versus onbekenden: geweld
tussen verwanten of partners neemt immers niet alleen plaats binnen de woning en omgekeerd
slagen en verwondingen tussen onbekenden gebeurt niet enkel op de openbare weg. Maar het
onderscheid kan een eerste aanwijzing zijn en aanleiding geven tot diepgaander onderzoek naar de
afhandeling van het delict.
73,6
76,0
71,4
10,7
9,2
11,7
7,2
9,5
6,3
1,8
1,5
1,2
0,2
0,2
0,4
0,5
0,4
1,4
0,6
2,2
0,1
0,2
1,8
0,7
3,0
2,8
1,8
3,5
-
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
Zonder gevolg
vooronderzoek
voeging
ter beschikking
minnelijke
schikking
strafbemiddeling
dagvaarding
in onderzoek
zitting
vonnis (ooit)
uitgesproken
Totaal Private sfeer Publieke ruimte
9
Grafiek 2: Seponeringsgronden van 'opzettelijke slagen en verwondingen'
Grafiek 3: Sepotmotivering in detail van 'opzettelijke slagen en verwondingen'
31,7
13,9
67,5
52,8
47,4
84,9
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Totaal slagen en
verw ondingen
Private sfeer
Publieke ruimte
Sepot van technische aard Sepot om opportuniteitsredenen Andere
misdrijf van
relationele aard
28,4%
toestand
geregulariseerd
19,2%
houding
slachtoffer
15,4%
Onbekende
dader
28,8%
Onvoldoende
bewijzen
14,5%
1,2
3,2
10,4
14,5
0,2
0,2
0,7
2,1
28,8
4,4
5,8
19,2
5,6
28,4
6,5
7,5
4,3
0,2
0,5
1,1
1,5
4,5
8,5
15,4
15,0
1,7
2,4
2,3
2,2
1,2
0,5
-
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
Geen misdrijf
Onvoldoende bewijzen
Verval van Sv
Niet toelaatbaarheid van Sv
Dader onbekend
Beperkte mij weerslag
Toestand geregulariseerd
Misdrijf van relationele aard
Nadeel gering
Afwezigheid van voorgaanden
Toevallige feiten
Wanverhouding
Houding v/h slachtoffer
Vergoeding slachtoffer
Andere prioriteiten
Seining v/d dader
Private sfeer
Publieke ruimte
10
Straatcriminaliteit
Een vaak terugkerende prioriteit en politiek- en mediagevoelig onderwerp is straatcriminaliteit. De
constructie van dit fenomeen verloopt in twee stappen. Aangezien het criminaliteit betreft op
'straat' selecteren we eerst alle feiten die zich afspelen in de openbare ruimte
8
(selectie op basis van
de 'bestemming plaats'). In een tweede stap selecteren we die feiten die ondergebracht kunnen
worden onder straatcriminaliteit
9
(selectie op basis van het 'aard feit', m.a.w. de kwalificatie). Deze
kunnen in drie categorieën worden ondergebracht. Een eerste categorie omvat eigendomsdelicten
met hierin allerlei vormen van diefstal
10
en vandalisme
11
. Een tweede categorie omvat
persoonsdelicten: opzettelijke slagen en verwondingen, belaging-stalking (psychisch) en enkele
seksuele delicten
12
. Een derde categorie gaat over bezit van wapens en springstoffen.
13
In totaal betreffen 50,0% van de feiten eigendomsdelicten: diefstal (34,2%) en vandalisme
(15,8%). Bijna de helft van de delicten zijn tegenover personen (47,5%) met 'opzettelijke slagen
en verwondingen' (28,9%) als grootste categorie, gevolgd door bedreigingen (10,5%), belaging-
stalking (psychisch) (4,2%), en seksuele delicten (3,9%). Slechts 2,5% van de feiten handelen over
bezit van wapens en springstoffen.
8
Onder openbare ruimte verstaan we de waarde 'terrein-kunstwerk' van de variabele 'bestemming plaats'.
9
Gezien er geen algemeen gedeelde definitie bestaat van straatcriminaliteit, vormde het zonaal veiligheidsplan van de
bestudeerde politiezone een belangrijke inspiratiebron voor de selectie van de feiten, mits enkele aanpassingen, nl. enerzijds de
verwijdering van enkele kwalificaties die niet statistisch zichtbaar te maken zijn en anderzijds toevoeging van feiten die o.i. ook
betrekking hebben op straatcriminaliteit.
10
Gewone diefstal, diefstal met geweld of bedreiging met verzwarende omstandigheden, diefstal met geweld of bedreiging zonder
verzwarende omstandigheden, diefstal zonder geweld of bedreiging met verzwarende omstandigheden, diefstal met geweld of
bedreiging, met verzwarende omstandigheden en gebruik van wapens (geen hold-up), handtasdiefstal en zakkenrollerij
11
Vandalisme op voertuigen, op andere roerende goederen, op onroerende goederen (opschriften op gebouwen of andere),
vernieling, onbruikbaarmaking en beschadiging met verzwarende omstandigheden en toebrengen van schade (overtreding)
12
Aanranding van de eerbaarheid, exhibitionisme, openbare zedenschennis, aanzetting tot ontucht (in een openbare plaats).
13
Met deze twee stappen trachten we het fenomeen 'straatcriminaliteit' te construeren. Een fenomeen is echter een complex van
samenhangende elementen en feiten gegroepeerd rond een centraal concept. Deze elementen en feiten zijn vaak niet elektronisch
geregistreerd en kunnen daarom ook niet statistisch zichtbaar worden gemaakt. Bij de constructie van het fenomeen vertrokken we
vanuit een pragmatisch uitgangspunt: welke variabelen zijn aanwezig in de databanken, in welke mate zijn deze volledig en
betrouwbaar en hoe kunnen we deze variabelen kruisen zodat we enigszins het fenomeen benaderen. We zijn ons bewust van de
beperkingen van dergelijke aanpak: het is onvermijdelijk dat er een aantal zaken geteld zijn die niet thuishoren onder het fenomeen
terwijl we omgekeerd ook een aantal zaken verliezen die er wel in onder te brengen zijn.
11
Grafiek 4: 'Straatcriminaliteit': totaal en opgesplitst naar bekende versus onbekende verdachte/dader (gepercenteerd
op het totaal)
7,1
4,7
36,0
2,4
27,1
11,0
11,5
0,1
34,2
15,8
47,5
2,5
-
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
35,0
40,0
45,0
50,0
Bekend Onbekend Totaal
Diefstal
Vandalisme
Persoonsdelicten
Wapens en springstoffen
Daarnaast hebben we in de grafiek ook onderscheid gemaakt tussen feiten waarvoor één of
meerdere verdachten bekend zijn (geweest) versus deze waarvan de dader(s) onbekend zijn
gebleven. De informatie over (on)bekende dader/verdachte is afkomstig uit de justitiedatabank.
14
De verhouding is zo goed als gelijk: in 50,3% van de feiten zijn er (ooit) een of meerdere
verdachten (geweest) versus 49,7% feiten met onbekende dader(s). De delictsoort is echter wel
verschillend: bij onbekende dader gaat het meestal om eigendomsdelicten (vnl. diefstal) terwijl er
meestal wel een verdachte is (geweest) bij persoonsdelicten.
In de volgende grafiek wordt de justitiële afhandeling van straatcriminaliteit bekeken. De grafiek
geeft het totaal aan maar splitst ook uit naar bekende versus onbekende verdachte/dader (nu is er
wel gepercenteerd binnen de categorie). Opvallend -hoewel niet verwonderlijk- is dat het
sepotpercentage bij onbekende dader (90,2%) groter is dan bij feiten met een verdachte (59,4%).
Bij bekende verdachte zijn meer feiten op moment van extractie in vooronderzoek (10,6%), wordt
er meer gevoegd (13,9%) en is er ook meer doorstroom tot op het rechtbankniveau (2,8% is op
zitting en voor 5,7% werd er reeds een vonnis uitgesproken).
14
We baseren ons op de variabele 'type affaire' uit de justitiedatabank. De waarden van deze variabele zijn 1 'klassiek PV' (m.a.w.
er is (ooit) een verdachte in de zaak (geweest)), 2 'dader(s) onbekend' (m.a.w. er is geen verdachte in de zaak). Waarde 3
'aangehouden' wordt niet gebruikt. Deze variabele is gelinkt aan het al dan niet invullen van verdachten in het verdachtenscherm:
als er verdachten worden geregistreerd, verschijnt in 'type zaak' automatisch de waarde 'klassiek'; als er geen verdachten worden
geregistreerd, is de waarde hiervan automatisch 'onbekende verdachte'. Vooral met betrekking tot het schrappen van een verdachte
wordt niet steeds een wijziging doorgevoerd: niet zelden blijft betreffende persoon als verdachte geregistreerd en wordt ten aanzien
van hem een sepotbeslissing genomen. De waarde 'klassiek' betekent dus dat er ofwel één of meerdere verdachten zijn in de zaak
ofwel dat er ooit één of meerdere verdachten zijn geweest.
12
Grafiek 5: Justitiële afhandeling van 'straatcriminaliteit' (gepercenteerd binnen de categorie totaal, onbekend of
bekend)
Opnieuw bekijken we de beslissing tot seponering van naderbij en maken we onderscheid tussen
bekende versus onbekende verdachte/dader.
Grafiek 6: 'Straatcriminaliteit': sepotmotivering (gepercenteerd binnen de categorieën totaal, onbekend of bekend)
Algemeen worden feiten i.v.m. straatcriminaliteit geseponeerd omwille van technische redenen
(74,1%). Als we echter uitsplitsen naar (on)bekende verdachte/dader (cf. grafiek 6) dan merken we
dat voornamelijk feiten met onbekende dader geseponeerd worden met -uiteraard- 'dader onbekend'
als voornaamste motivering (92,5%). Meer dan 70% van de feiten die omwille van onbekende
dader geseponeerd werden, handelen over eigendomsdelicten: diefstal (52,8%)
15
en vandalisme
(19,8%)
16
. De overige 20% van de technisch geseponeerde feiten betreffen persoonsdelicten
15
Met als voornaamste categorieën: gewone diefstal (18,8%), diefstal met geweld of bedreiging en verzwarende omstandigheden
(10,3%), diefstal met verzwarende omstandigheden (9,6%) en diefstal van een handtas (5,7%)
16
Met 'vandalisme op voertuigen' als voornaamste categorie (10,0%).
74,7
59,4
90,2
6,6
10,6
2,5
8,4
13,9
2,9
3,6
2,7
4,4
0,9
1,9
0,2
0,5
1,0
2,0
0,2
0,3
0,0
0,1
-
1,4
2,8
-
2,9
5,7
-
-
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,0
zonder gevolg
vooronderzoek
voeging
ter beschikking
minnelijke
schikking
strafbemiddeling
Dagvaarding
in onderzoek
Beschikking RK
Zitting
Vonnis (ooit)
uitgesproken
Totaal Bekend Onbekend
38,5
97,9
74,1
25,4
60,2
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Dader bekend
Dader onbekend
Totaal
Sepot van technische aard Sepot om opportuniteitsredenen Andere
13
(19,9%) met als voornaamste categorieën 'opzettelijke slagen en verwondingen' (13,3%) en
'exhibitionisme' (2,4%). Bij een bekende verdachte is het opportuniteitssepot groter (60,2%)
(grafiek 5) en zijn de motiveringen veel diverser (cf. grafiek 6): houding slachtoffer (10,9%),
toestand geregulariseerd (10,4%), wanverhouding gevolgen strafvervolging en maatschappelijke
storing (10,1%), beperkte maatschappelijke weerslag (7,8%) en misdrijf van relationele aard
(7,2%). Wanneer we echter inzoomen op de belangrijkste persoonsdelicten met bekende verdachte
met name. 'opzettelijke slagen en verwondingen' en 'bedreigingen', merken we dat het
opportuniteitssepot voornamelijk voorkomt bij 'opzettelijke slagen en verwondingen' (75,1%) en
dat het technisch sepot groter is bij 'bedreigingen' (60,5%). Dit laatste delict wordt dan
voornamelijk geseponeerd omwille van 'onvoldoende bewijzen' (30,5%) en 'geen misdrijf' (29,5%).
Grafiek 7: 'Straatcriminaliteit': sepotmotivering in detail (gepercenteerd binnen bekende of onbekende dader)
Besluit
Dergelijke analyses naar criminele figuren en fenomenen zijn onuitputtelijk: de informatie die de
politie elektronisch opslaat kan zeer gedetailleerd zijn (bv. feitomschrijving) en de kruising met
andere variabelen levert heel wat informatie op over de verhouding van bepaalde criminele figuren
en fenomenen en hoe die doorstromen doorheen de strafrechtsketen.
3.2. Selectie-effect van VPV's
Het loskomen van specifieke teleenheden en kwalificatiewijzes laat ook toe om de verhouding van
bepaalde inbreuken op politieniveau te vergelijken met het voorkomen van die inbreuken op
justitieniveau. Immers niet alles wat de politie registreert, stroomt door naar het parket en zeker
niet naar de rechtbank. Een belangrijk selectie-effect gaat uit van het VPV-systeem.
Vereenvoudigde processen-verbaal (VPV's) worden doorgaans enkel op listings aan het parket
10,4
2,7
26,7
2,3
-
1,4
-
92,5
7,8
0,3
10,4
0,3
7,2
-
3,8
0,5
2,0
10,1
0,2
10,9
0,2
3,9
0,1
3,8
0,9
1,3
-
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,0
Geen misdrijf
Onvoldoende bewijzen
Verval van Sv
Niet toelaatbaarheid van Sv
Dader onbekend
Beperkte mij weerslag
Toestand geregulariseerd
Misdrijf van relationele aard
Nadeel gering
Afw v voorgaanden
Toevallige feiten
Wanverhouding
Houding slachtoffer
Vergoeding slachtoffer
Andere prioriteiten
Seining dader
Dader bekend
Dader onbekend
14
bezorgd waar ze niet verder worden behandeld; er is met andere woorden -behoudens in
uitzonderlijke gevallen- geen doorstroom naar het parketniveau. Op het parket worden VPV's dan
ook niet elektronisch geregistreerd waardoor de notitienummers van deze VPV's niet opgenomen
zijn in het justitiebestand en koppeling niet mogelijk is. Door dit gebrek aan doorstroom zien we
dat het criminaliteitsbeeld op basis van politiecijfers anders kan zijn dan het beeld dat justitie heeft
op basis van haar cijfermateriaal. We maakten deze discrepantie zichtbaar voor wat betreft
diefstal. Vooraleer daarop in te gaan geven we evenwel eerst de globale verhouding van de diverse
PV-vormen weer.
Grafiek 8: Verhouding PV-vormen op niveau van politie en justitie
De taartdiagrammen geven de verhoudingen weer van de PV-vormen op politie- en justitieniveau.
In de linkerdiagram is gepercenteerd op het totaal aantal PV's dat de politie vaststelde en
registreerde maar met verwijdering van de PV's die doorstromen naar het politieparket of het
jeugdcircuit
17
. Voor de verhouding in de rechterdiagram is gepercenteerd op het totaal aantal PV's
die gekoppeld kunnen worden. We stellen vast dat door het gebruik van het VPV-systeem meer
dan 1/3 van de aanvankelijke feiten vastgesteld door de politie uit de instroom op het parketniveau
zijn geselecteerd. Deze feiten worden niet behandeld door justitie en kunnen derhalve op basis van
de registratie op parketniveau niet zichtbaar worden gemaakt.
Vervolgens gingen we na welk soort feiten opgenomen zijn in een VPV. Een kleine meerderheid
van deze VPV's handelen over niet-misdrijven (51,6%) met 'verloren voorwerpen' (47,1%) als
voornaamste categorie. Dit zijn dus feiten waarvan justitiële reactie toch niet relevant is.
Anderzijds worden ook sommige strafrechtelijke inbreuken in een VPV opgenomen. Een kleine
minderheid daarvan gaat over feiten beschreven in de bijzondere wetgeving (7,6%) en een iets
groter aandeel van de VPV's (36,7%) zijn misdrijven die beschreven worden in het strafwetboek.
Met 32,8% vormt diefstal de voornaamste subcategorie met 'gewone diefstallen' (13,2%) en
'fietsdiefstallen' (10,9%) als belangrijkste kwalificaties. In geval de dader onbekend is, worden
deze feiten in een VPV opgenomen. Door de VPV-praktijk worden dus een aantal -weliswaar
17
Aangezien het meetinstrument enkel een extractie van gegevens uit het REA-systeem bevat, kunnen we enkel de doorstroom naar
het correctioneel parket zichtbaar maken. Bij onderzoek naar de niet-koppeling van PV's stellen we vast dat 65,8% VPV's en 31,5%
klassieke PV's en APA's zijn. Deze laatste PV-vormen hebben we verder onderzocht en een deel ervan stroomt inderdaad door naar
andere circuits in het parket waar andere registratiesystemen worden gehanteerd: 20,4% stroomt door naar het politieparket
(registratie in Mammoet) en 7,1% naar het jeugdcircuit (registratie PJP). De overige 4,0% klassieke PV's en APA's stromen
vermoedelijk ook door naar één van deze circuits (waarbij evenwel de 'bestemming' op politieniveau niet of verkeerd werd
geregistreerd) of worden overgemaakt aan de arbeidsauditeur of hebben betrekking op burgerlijke materies waarvan de registratie
gebeurt in NIZA (NIetstrafrechtelijkeZAken).
Politie
APA
23%
VPV
38%
Klassiek PV
39%
Justitie
APA
37%
VPV
3%
Klassiek
PV
60%
15
kleine- criminele feiten niet door het parket behandeld. Dankzij koppeling kunnen we echter
nagaan hoe het VPV-systeem invloed heeft op de verhouding van het aantal inbreuken op niveau
van politie en justitie. Om die impact beter te kunnen inschatten, zoomen we in op de delictsvorm
die vaak in een VPV-vorm wordt opgenomen namelijk diefstal en gaan we na wat de verhouding is
van het misdrijf 'diefstal' op niveau van politie en justitie.
Grafiek 9: Feiten opgenomen in een VPV
Verloren
voorwerpen
47,1
Rest geen
misdrijven; 4,5
4,1
7,6
Diefstal van een
fiets; 10,9
Gewone diefstal;
13,2
Andere diefstal;
8,7
Andere misdrijven;
3,9
-
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
Andere Bijzondere wetgeving Misdrijven
Op het totaal aantal PV's bij de politie (met verwijdering van de PV's die doorstromen naar
politieparket of jeugdcircuit) heeft 35,4% 'diefstal' als feitomschrijving en op het totaal aantal
gekoppelde PV's/notitienummers bij justitie heeft 37,3% 'diefstal' als feitomschrijving. Het
aandeel van 'diefstal' op beide niveaus is licht verschillend maar als we het delict meer in detail
bekijken -wat dankzij de toepassing van de politienomenclatuur op justitieniveau mogelijk is-
stellen we vast dat 'diefstal' voor politie niet hetzelfde is als 'diefstal' voor justitie. Grafiek 9 leest
men het best als volgt: de linkerkant van de grafiek geeft aan wat de verhouding is van de
verschillende diefstalvormen bij de politie. De rechterkant van de grafiek toont aan wat de
verhouding is van diezelfde vormen bij justitie.
16
12,1
18,1
2,5
3,1
5,1
3,4
16,9
11,1
8,3
5,6
1,9
6,8
15,7
23,5
4,9
16,4
25,9
18,7
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
politie justitie
Gewone diefstal
Diefstal v/e (motor/brom)fiets
Diefstal uit voertuig
Zakkenrollerij
Winkeldiefstal
Diefstal in woning, met
verzwarende omstandigheden
Diefstal van een auto
Diefstal van een handtas
Andere
Grafiek 10: Selectie-effect VPV's
De tabel hieronder vat de belangrijkste diefstalvormen van de bovenstaande grafiek nog eens
samen en werden geordend volgens de relatieve plaats die ze innemen voor politie en justitie.
'Diefstal' voor politie
'Diefstal' voor justitie
Gewone diefstal (25,9%)
Diefstal uit voertuig (23,5%)
(Motor/brom)fietsdiefstal (16,4%)
Gewone diefstal (18,7%)
Diefstal uit voertuig (15,7%)
Diefstal in woning (16,9%)
Diefstal in woning (11,1%)
Zakkenrollerij (6,8%)
Winkeldiefstal (8,3%)
Winkeldiefstal (5,8%)
Zakkenrollerij (1,9%)
'Gewone diefstal' (25,9%) vormt bij de politie de grootste categorie, gevolgd door diefstal van een
(motor/brom)fiets (16,4%), diefstal uit een voertuig (15,7%) en 'diefstal in een woning, met
verzwarende omstandigheden' (11,1%). De volgorde wijzigt echter bij justitie: 'diefstal uit een
voertuig' (23,5%) vormt hier de grootste categorie en het aandeel 'gewone diefstallen' daalt (tot
18,7%). De grootste daling is het aandeel diefstallen van een (motor,brom)fiets; vooral de daling
van het aandeel fietsdiefstallen is opvallend (van 12,6% naar 2,0%). Het VPV-systeem is hiervoor
verantwoordelijk: doordat dit soort feiten in geval van onbekende dader in een VPV worden
opgenomen en niet worden geregistreerd, zijn ze niet of minder prominent aanwezig in de justitiële
cijfers. Het aandeel 'diefstallen in een woning met verzwarende omstandigheden' (16,9%) en
'diefstal uit voertuig' is dan wel groter bij justitie. De kwalificaties 'zakkenrollerij' en
'winkeldiefstal' verwisselen van plaats op niveau van justitie.
Besluit
Het gebruik van het VPV-systeem wijzigt de verhouding van een aantal delicten waardoor het
beeld dat de politie heeft over criminaliteit (in dit geval diefstal) anders is dan het beeld dat justitie
op basis van haar cijfers heeft. Voor het ontwikkelen van een (lokaal) veiligheidsbeleid is het van
belang die invloed van het VPV-gebruik zichtbaar te maken en er met name rekening mee te
houden dat het criminaliteitsbeeld van politie (feiten die politie vaststelt en registreert) niet altijd
17
overeenkomt met het criminaliteitsbeeld van het parket (feiten die het parket bereiken en op dat
niveau worden geregistreerd).
3.3. APA-praktijk
Door de koppeling wordt het mogelijk na te gaan hoe bepaalde afhandelingsmodaliteiten
(beslissingen) van het ene niveau invloed uitoefenen op de besluitvorming op een ander niveau.
Ter illustratie evalueren we het gebruik van de APA-praktijk.
APA of autonome politionele afhandeling
18
is een praktijk die gegroeid is om tegemoet te komen
aan zowel de behoeften van politie als justitie. Het idee is de politiedienst autonoom het
opsporingsonderzoek te laten afwerken voor een beperkt aantal (lichtere) feiten. APA kreeg een
aantal officiële doelstellingen mee: ten eerste moest APA vermindering van de werklast op
parketniveau veroorzaken en ten tweede zou de politie door haar meer verantwoordelijke taak een
grotere arbeidstevredenheid krijgen. Beide zaken zouden tussen politie en parket leiden tot een
betere samenwerking met meer overleg en coördinatie.
19
Het meetinstrument leent zich uitstekend
tot het evalueren van de APA-praktijk. De registratie van de PV-vorm is het meest betrouwbaar en
volledig op niveau van politie en door koppeling kunnen we die informatie ook toepassen op
justitiële gegevens en bv. nagaan of er een verschil is tussen de doorloop van APA-dossiers versus
klassieke PV's.
Justitiële afhandeling: algemeen
We bekijken eerst het verschil in justitiële afhandeling tussen APA en klassiek PV. De
meerderheid van de dossiers zijn zonder gevolg gesteld. APA's (78,8%) krijgen iets meer een
beslissing tot seponering dan klassieke PV's (75,4%). De drie andere meest voorkomende
vooruitgangstatussen bij APA zijn voeging (7,9%), vooronderzoek (7,4%) en ter beschikking
stelling (2,4%). Deze laatste beslissing komt evenwel veel meer voor bij klassieke PV's (6,7%).
Het percentage waarvoor (ooit) een vonnis werd uitgesproken, bedraagt 1,1% bij APA. Bij
klassieke PV's is dit percentage echter hoger (2,7%). Dit aantal kan weliswaar nog stijgen omdat
nog een aantal dossiers in status 'zitting' staan. Ook zijn er weinig APA-dossiers die op dit
moment in een status 'minnelijke schikking' of 'strafbemiddeling' zijn: respectievelijk 0,4 % en
0,3%. Men zou verwachten dat deze twee vormen van alternatieve afhandeling vaker voorkomen
bij APA-dossiers omdat de APA-praktijk bemiddeling of regeling van schade dient te bevorderen.
18
Tegenwoordig wordt ook de term Ambtshalve Politioneel Onderzoek (APO) gehanteerd.
19
PONSAERS, P., CARTUYVELS, Y., FRANCIS, V., GUILLAIN, C., VAN EX, J., VANHAVERBEKE, W., VERHAGE, A. &
VOGLIOTTI, M. (2003). Politionele behandeling: relatieve autonomie? Een empirisch onderzoek naar de Autonome Politionele
Afhandeling. Gent: Academia Press.
18
Grafiek 11: Justitiële afhandeling: APA's versus Klassieke PV's
7,4
7,9
2,4
0,4
0,3
0,6
0,1
0,9
1,1
78,8
75,4
4,2
7,6
6,7
1,0
0,2
0,4
0,6
1,1
2,7
-
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
35,0
40,0
45,0
50,0
55,0
60,0
65,0
70,0
75,0
80,0
85,0
zonder gevolg
vooronderzoek
voeging
ter
beschikking
MS
SB
Dagvaarding
Gerechtelijk
onderzoek
Zitting
Vonnis (ooit)
uitgesproken
%
APA % Klassiek Pv %
Wegens het vrij grote aantal sepotbeslissingen, zoomen we opnieuw in op deze afhandelingsvorm;
we gaan meer bepaald na wat de seponeringsgronden zijn bij APA's en klassieke PV's. Het sepot
van technische aard is voor alle PV-vormen het grootst (klassiek PV: 74,5% en APA: 65,3%).
APA-dossiers worden echter wel meer omwille van opportuniteitsredenen geseponeerd dan de
klassieke PV's (APA: 33,4% versus klassiek PV: 24,7%).
Grafiek 12: Sepotmotivering: algemeen, klassiek PV en APA
65,3
33,4
24,7
28,1
74,5
70,9
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
APA
Klassiek PV
Algemeen
Sepot van technische aard Sepot om opportuniteitsredenen Andere richtinggevende beslissingen
We bekijken de seponeringsgronden van de twee PV-vormen meer in detail en maken tegelijk ook
onderscheid tussen dossiers met (ooit) bekende verdachte versus dossiers met onbekende dader(s).
Op die manier komen bij zaken met bekende verdachte de andere motiveringsgronden beter tot
uiting.
19
Grafiek 13: Sepotmotiveringen bij APA: bekende versus onbekende verdachte/dader
Grafiek 14: Sepotmotiveringen bij Klassiek PV: bekende versus onbekende verdachte/dader
0,8
-
13,1
0,1
0,3
1,5
6,8
5,6
4,6
9,0
2,4
90,9
4,7
9,7
3,0
0,3
14,5
23,5
0,2
4,3
1,9
0,8
0,3
0,3
0,3
0,4
0,1
0,3
0,1
-
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,0
Geen misdrijf
Onvoldoende bewijzen
Verval van Sv
Niet toelaatbaarheid van Sv
Dader onbekend
Beperkte mij neerslag
Toestand geregulariseerd
Misdrijf van relationele aard
Nadeel gering
Redelijke termijn
Afw v voorgaanden
Toevallige feiten
Wanverhouding
Houding slachtoffer
Vergoeding slachtoffer
Andere prioriteiten
Seining dader
APA - dader bekend
APA-dader onbekend
Onbekende dader
Technische sepot
APA: 97,1%
Bekende dader
Opportuniteitssepot
APA: 58,5 %
0,8
-
13,1
0,1
0,3
1,5
6,8
5,6
4,6
9,0
2,4
90,9
4,7
9,7
3,0
0,3
14,5
23,5
0,2
4,3
1,9
0,8
0,3
0,3
0,3
0,4
0,1
0,3
0,1
-
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,0
Geen misdrijf
Onvoldoende bewijzen
Verval van Sv
Niet toelaatbaarheid van Sv
Dader onbekend
Beperkte mij neerslag
Toestand geregulariseerd
Misdrijf van relationele aard
Nadeel gering
Redelijke termijn
Afw v voorgaanden
Toevallige feiten
Wanverhouding
Houding slachtoffer
Vergoeding slachtoffer
Andere prioriteiten
Seining dader
APA - dader bekend
APA-dader onbekend
Onbekende dader
Technische sepot
APA: 97,1%
(Ooit) bekende verdachte
Opportuniteitssepot
APA: 58,5 %
1,3
0,0
0,2
1,3
6,7
20,4
5,4
0,3
30,0
13,9
4,6
6,9
1,9
0,5
2,7
2,1
1,7
84,2
0,3
1,3
12,0
0,0
0,0
0,5
0,2
0,0
0,5
0,1
0,4
-
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
Geen misdrijf
Onvoldoende bewijzen
Verval van Sv
Niet toelaatbaarheid van Sv
Dader onbekend
Beperkte mij neerslag
Toestand geregulariseerd
Misdrijf van relationele aard
Nadeel gering
Redelijke termijn
Afw v voorgaanden
Toevallige feiten
Wanverhouding
Houding slachtoffer
Vergoeding slachtoffer
Andere prioriteiten
Andere richtinggevende
beslissingen
Klassiek PV - dader bekend
Klassiek PV- dader onbekend
Onbekende dader
Technische sepot
Klassiek PV: 97,9%
(Ooit) bekende verdachte
Opportuniteitssepot
Klassiek PV: 52,8 %
20
Sepotmotivering bij onbekende dader
Zoals verwacht, is het sepot van technische aard het hoogst bij dossiers waarin de dader onbekend
is: respectievelijk 97,1 en 97,9% van de APA's en klassieke PV's worden omwille van technische
redenen geseponeerd. De sepots in zaken waar de dader onbekend is, krijgen hoofdzakelijk
motivering 'dader onbekend': bij APA is dit percentage groter dan bij klassiek PV: 90,9% van de
APA's versus 84,2% bij klassieke PV's. Andere motiveringsgronden bij onbekende dader zijn
'geen misdrijf' (4,3% bij APA en 12,0% bij klassiek PV) en 'onvoldoende bewijzen' (1,9% bij APA
en 1,3% bij klassiek PV).
Sepotmotivering bij bekende dader/verdachte
De sepots bij zaken met (ooit) bekende verdachte geven een diverser beeld van de
sepotmotiveringen. Het technisch sepot komt zowel bij APA als bij klassieke PV pas op de tweede
plaats: 39,2% APA's en 45,5% klassieke PV's worden omwille van technische redenen
geseponeerd. Het sepot om opportuniteitsredenen is het grootst bij APA-dossiers (58,5%) versus
52,8% bij klassiek PV. Vervolgens bekijken we de motiveringen bij dossiers met bekende
verdachte(n) wat meer in detail. Belangrijkste motiveringen bij APA zijn: 'onvoldoende bewijzen'
(23,5%), 'geen misdrijf' (14,5%), 'toestand geregulariseerd' (13,1%), 'misdrijf van relationele aard'
(9,7%), 'andere prioriteiten' (9,0%). Bij klassieke PV's ligt de volgorde iets anders: 'geen misdrijf'
vormt met 30,0% de belangrijkste motivering gevolgd door 'andere prioriteiten in het opsporings-
en vervolgingsbeleid' (20,4%), 'onvoldoende bewijzen' (13,9%), 'toestand geregulariseerd' (6,9%)
en 'wanverhouding gevolg van strafvordering – maatschappelijke storing' (6,7%).
Het percentage van de motiveringen 'toestand geregulariseerd' en 'vergoeding slachtoffer' is groter
bij APA. De politie zal in een APA-dossier proberen een schadevergoeding te regelen en als die
positief is dan is er geen vervolging meer nodig. Ook het percentage 'misdrijf van relationele aard'
is groter bij APA dan bij een klassiek PV. Dit is een motivering die meestal wordt toegepast
wanneer de betrokkenen elkaar kennen en bij feiten zoals 'slagen en verwondingen' en '(familiale)
twist, onenigheid'; kwalificaties die vaak in een APA-dossier worden opgenomen. 'Geen misdrijf'
is een motivering die het grootst is bij klassieke PV's. Toch is het ook een motivering die
voorkomt bij APA-dossiers, vooral bij bekende verdachte(n) (14,5%). Hetzelfde geldt voor de
motivering 'andere prioriteiten bij vervolgings- en opsporingsbeleid'. Vooral bij dossiers met (ooit)
bekende verdachte is het opvallend dat bepaalde APA's toch nog worden geseponeerd omwille van
andere prioriteiten (9,0%). Een APA-dossier kost de politie meer tijd en werk dan een klassiek
PV. Als het parket dan dergelijke arbeidsintensieve dossiers seponeert wegens andere prioriteiten
is het dan niet noodzakelijk om de APA-richtlijn te herbekijken en eventueel aan te passen? Is het
niet beter dat de politie tijd en energie steekt in dossiers die wel worden vervolgd en die meer
aanleunen bij de prioriteiten van het vervolgingsbeleid van het parket?
Doorlooptijden
We kunnen eveneens het verschil in doorlooptijden tussen APA's en klassiek PV's evalueren.
Doordat zowel politie als justitie voor elke instroom en/of beslissing de datum registreert, is het
mogelijk om doorlooptijden zichtbaar te maken. We onderscheiden drie fases:
Fase 1: periode tussen vaststelling feit door slachtoffer/benadeelde en terkenniskoming bij
de politie
Fase 2: periode tussen terkenniskoming bij de politie en aankomst op het parket
Fase 3: periode tussen aankomst op parket en afhandeling door justitie
21
Met betrekking tot de periode van pleegdatum en aangifte van het feit bij de politie, zijn er geen
grote verschillen tussen de PV-vormen. Het verschil komt wel tot uiting in fase 2: de periode
tussen de terkenniskoming van het feit bij de politie en aankomst op het parket.
Grafiek 15: Fase 2: Tijd tussen terkenniskoming feit politie en aankomst op het parket
Klassieke PV's worden sneller naar het parket verstuurd dan APA's. Gemiddeld komen klassieke
PV's ongeveer 50 dagen (49,61 dagen) na terkenniskoming aan op het parket en een APA-dossier
doet er gemiddeld 68,68 dagen over. Het verschil bedraagt 19,06 dagen en is significant (p<0,05).
Binnen de twee maanden is 2/3 van de klassieke PV's aangekomen op het parket. Na twee
maanden is echter nog maar de helft van de APA's naar het parket verstuurd. Dit is logisch want
het is eigen aan een APA-dossier dat dit langer behandeld wordt door de politie. In de bestudeerde
politiezone heeft de politie drie maand om het onderzoek tot een goed einde te brengen en door te
sturen naar het parket. Het piekmoment van APA situeert zich dan ook tussen 9 en 12 weken:
24,6% van de APA's komen 9 tot 12 weken na aangifte bij de politie aan op het parket. In totaal is
na 12 weken 74,3% van de APA's aangekomen op het parket. De autonome afhandeling kan
verlengd worden tot maximaal vijf maand (20 weken). Na 20 weken zien we inderdaad dat
ongeveer 90% van de APA-dossiers zijn aangekomen op het parket.
Doordat de politie het meeste werk verricht, zouden APA-dossiers een snellere behandelingstijd
hebben op justitieel niveau. De parketmagistraat dient enkel het volledig afgewerkt dossier te
lezen en kan quasi direct een beslissing nemen. Fase 3 geeft de periode weer tussen de aankomst
van het PV op parket en de beslissing in het dossier door justitie. Voor elke mogelijke beslissing
door parket (seponering, minnelijke schikking, …), raadkamer (internering,…) of rechtbank
(vonnisuitspraak) kan men onderzoeken of er significante verschillen zijn in doorlooptijd tussen
APA en een klassiek PV. Dergelijke analyses kunnen de evaluatie omtrent de impact van de APA-
praktijk ondersteunen. Kwalitatief onderzoek
20
naar de doorlooptijden van APA-dossiers gaf aan
dat de beslissing tot seponering en de vonnisuitspraak sneller vallen bij APA dan bij een klassiek
PV. De dossiers met andere beslissingen belanden echter mee in de gerechtelijke achterstand. We
hebben dit ook kwantitatief onderzocht.
20
PONSAERS, P. e.a. (2003). Politionele behandeling: relatieve autonomie? Een empirisch onderzoek naar de Autonome
Politionele Afhandeling. Gent: Academia Press.
-
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
0 dagen
1 dag
2 dagen
3 tot 7 dagen
week 2
week 3
week 4
week 5
week 6
week 7
week 8
9 tot 12 weken
13 tot 16 weken
17 tot 20 weken
21 tot 24 weken
25 weken en < jaar
> jaar
Periode
%
APA
Klassiek PV
75,2 % klassieke PV’s
49,7% APA’s
89,9 % APA’s
24,6%
22
De grafiek hieronder geeft aan wat het tijdsverloop is tussen aankomst van het dossier op parket en
de beslissing tot seponering voor zowel APA als klassiek PV.
Grafiek 16: Fase 3: tijd tussen aankomst parket en beslissing tot seponering
-
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
35,0
40,0
45,0
0 dagen
1 dag
2 dagen
3 tot 7 dagen
week 2
week 3
week 4
week 5
week 6
week 7
week 8
9 tot 12 weken
13 tot 16 weken
17 tot 20 weken
21 tot 24 weken
25 weken en < jaar
> jaar
Periode
%
APA
Klassiek PV
De piek voor zowel APA als klassiek PV ligt op de eerste dag: 39,8% van de klassieke PV's en
33,1% van de APA's worden op de dag zelf van aankomst op het parket geseponeerd. Deze
onmiddellijke beslissingen tot seponering zijn geen ongebruikelijke praktijk: vaak worden PV's
met onbekende dader én waarvan de feiten op een bepaalde lijst staan door een administratief
bediende onmiddellijk bij aankomst zonder gevolg gezet.
Gemiddeld volgt voor een APA-dossier 33 dagen na aankomst een beslissing, bij een klassiek PV
is dit slechts 25 dagen. Het verschil bedraagt 8,19 dagen en is significant (p<0,05). In
tegenstelling tot wat we verwachtten, namelijk een snellere beslissing voor APA omdat het dossier
vaak reeds volledig afgewerkt is door de politie, zien we dat de beslissing tot seponering sneller
valt bij een klassiek PV dan bij een APA. Mogelijke verklaring voor dit verschil is dat het
gemiddelde beïnvloed wordt door het hoog percentage klassieke PV's dat een onmiddellijke
beslissing krijgt. Achterliggende redenering is dan dat een APA-dossier toch iets meer lectuur
vergt dan bepaalde klassieke PV's en de beslissing niet op de dag zelf nog wordt genomen. We
hebben dit getest door de onmiddellijke beslissingen tot seponering buiten beschouwing te laten en
opnieuw het gemiddelde te berekenen.
Gemiddelde tijd:
APA: 33,17 dagen
Klassiek PV: 24,98 dagen
39,8%
33,1%
23
Grafiek 17: Fase 3: tijd tussen aankomst parket en beslissing tot seponering, zonder onmiddellijke beslissingen
-
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
35,0
1 dag
2 dagen
3 tot 7 dagen
week 2
week 3
week 4
week 5
week 6
week 7
week 8
9 tot 12 weken
13 tot 16 weken
17 tot 20 weken
21 tot 24 weken
25 weken en < jaar
> jaar
Periode
%
APA
Klassiek PV
De gemiddelde tijd tot seponering stijgt zowel bij APA (ongeveer 50 dagen) als bij klassiek PV
(ongeveer 42 dagen) maar het verschil tussen APA en klassiek PV blijft 8,08 dagen en blijft ook
significant (p<0,05). Conclusie is dat de beslissing tot seponering sneller valt bij een klassiek PV
dan een APA, zelfs als we de onmiddellijke beslissingen tot seponering verwijderen. We hebben
deze fase 3 ook onderzocht voor de beslissingen tot voeging en terbeschikkingstelling. Ook deze
beslissingen worden gemiddeld sneller genomen bij een klassiek PV dan bij een APA. Maar als
we de onmiddellijke beslissingen verwijderen en het gemiddelde herberekenen dan is er voor deze
beslissingsvormen geen significant verschil meer tussen klassiek PV en APA.
Voor de overige parketbeslissingen waarvoor geen onmiddellijke beslissingen worden genomen,
minnelijke schikking, strafbemiddeling, dagvaarding en plaatsing in gerechtelijk onderzoek,
kunnen we geen significante verschillen vaststellen in doorlooptijd tussen APA en klassiek PV.
We zijn ook de gemiddelde duur van het gerechtelijk onderzoek gaan evalueren. De fase van het
gerechtelijk onderzoek is de periode tussen de begindatum van het gerechtelijk onderzoek en
afsluiting van het gerechtelijk onderzoek door de Raadkamer. Een gerechtelijk onderzoek duurt
gemiddeld 136,35 dagen: het verschil tussen APA en klassiek PV is echter miniem (respectievelijk
135,13 en 136,44) en bovendien niet significant. Een interessante analyse bestaat er verder uit na
te gaan hoelang een dossier in behandeling is op rechtbankniveau met name de periode tussen de
eerste zitting en vonnisuitspraak (rechtbankfase).
Gemiddelde tijd:
APA: 49,68 dagen
Klassiek PV: 41,61 dagen
24
Grafiek 18: Rechtbankfase: Behandeling op de rechtbank: tijd tussen eerste zitting en vonnisuitspraak
-
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
30,0
35,0
40,0
45,0
50,0
0 dagen
1 dag
2 dagen
3 tot 7 dagen
week 2
week 3
week 4
week 5
week 6
week 7
week 8
9 tot 12 weken
13 tot 16 weken
17 tot 20 weken
21 tot 24 weken
25 weken en < jaar
> jaar
Periode
%
APA
Klassiek PV
Gemiddeld duurt de behandeling voor de rechtbank 25,10 dagen. Een APA-dossier wordt echter
vlugger behandeld op rechtbankniveau dan een klassiek PV: het verschil bedraagt 9 dagen en is
significant. Voor een aanzienlijk deel van de APA-dossiers (21,8%) wordt op de dag van de eerste
verschijning reeds een vonnis uitgesproken (versus 12,1% van de klassieke PV's). Bovendien is er
geen enkel APA-dossier waarvoor later dan 4 maanden na eerste zitting een vonnis wordt
uitgesproken. Vermoedelijk is dit te wijten aan het feit dat APA-dossiers over het algemeen
minder complex zijn dan dossiers naar aanleiding van een klassiek PV waardoor de rechtbank
vlugger tot een uitspraak komt.
Besluit
Het meetinstrument kan het al dan niet verschillend afhandelen van APA en niet-APA dossiers
zichtbaar maken en kan op deze manier vragen doen rijzen en helpen bij het beantwoorden
daarvan. Als men enerzijds weet dat het afhandelen van een APA-dossier veel werk vraagt van de
politie en men anderzijds uit de analyse naar afhandeling vaststelt dat 78,8% van de APA-dossiers
nog wordt geseponeerd, kan men zich de vraag stellen of de verhoogde werklast van de politie wel
opweegt tegen de tijdswinst die op parketniveau ontstaat? Is die tijdswinst wel zo groot? Op basis
van doorlooptijden is er doorgaans geen noemenswaardig verschil tussen de snelheid van
afhandeling van een APA en een klassiek PV. Uitzondering is de beslissing tot seponering maar
tegen alle verwachtingen in duurt de beslissing tot seponering van een APA-dossier gemiddeld
langer dan bij een klassiek PV. Enkel de rechtbankfase, de behandeling van het dossier voor de
rechter, is inderdaad korter bij APA. Het zou interessant zijn deze analyses ook in andere
gerechtelijke arrondissementen uit te voeren en verschillen (of juist niet) in APA-praktijken bij
politie en afhandeling ervan bij justitie zichtbaar te maken.
Gemiddelde tijd:
APA: 17,87 dagen
Klassiek PV: 26,88 dagen
12,1%
21,8%
25
4. ALGEMEEN BESLUIT
Het meet- en opvolgingsinstrument voor de strafrechtsketen volgt dossiers op doorheen de
verschillende niveaus van de strafrechtsketen en maakt op die manier de instroom en selectie op
elk niveau zichtbaar. In die zin beoogt het instrument verticale integratie waarbij gegevens van de
verschillende fases van de strafrechtsbedeling worden uitgewisseld. Het instrument wil op die
manier een aanvulling zijn op de huidige politie-, parket- en veroordelingsstatistieken die zich
vooral richten op horizontale integratie waarbij gegevens van éénzelfde strafrechtelijk niveau
worden geïntegreerd.
De finaliteit van het instrument ligt niet in het produceren van criminaliteitsstatistieken, maar
situeert zich voornamelijk op beleidsondersteunend vlak. Resultaten werden in dit artikel
voornamelijk beschrijvend voorgesteld; we bleven voorzichtig om hieruit (beleidsmatige)
conclusies af te leiden omdat de resultaten enkel tot hun recht komen wanneer die in hun context
worden geplaatst. Cijfergegevens op zich zeggen immers weinig of kunnen verkeerd worden
geïnterpreteerd en daarom is bespreking, verduidelijking en interpretatie van actoren uit het veld
noodzakelijk. Op die manier kunnen bv. de invloed van beleidskeuzes en wetswijzigingen
duidelijk worden maar kunnen ook tegenstrijdigheden in beleid en praktijk naar voor treden. De
besproken onderwerpen in het derde deel zijn de voornaamste resultaten die we tot nu toe konden
analyseren maar vormen slechts het topje van de ijsberg. In plaats van ongestructureerd te
analyseren, is het aangewezen eerst de gebruikers -zowel bij politie als bij justitie- bewust te
maken van de mogelijkheden van de koppeling van hun gegevens met daaraan gekoppeld de vraag
welke verdere analyses zij zelf interessant vinden. Op die manier komen we tot een instrument en
onderzoek die direct inspelen op noden van de beleidsmakers en -uitvoerders.