BookPDF Available

Albers, Ch., Teller, M., Ponsaers, P. (2006). Algemeen Verslag over Onveiligheidsgevoelens - Luisteren naar mensen over onveiligheid, Koning Boudewijnstichting, Brussel, pp. 226.

Authors:
over onveiligheidsgevoelens
LUISTEREN NAAR MENSEN
OVER ONVEILIGHEID
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
Algemeen verslag
over onveiligheidsgevoelens
LUISTEREN NAAR MENSEN
OVER ONVEILIGHEID
Algemeen verslag
Deze uitgave is ook beschikbaar in het Frans onder de titel: ‘A l’écoute du sentiment d’insécurité. Rapport général sur le sentiment d’insécurité’
Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel
Auteurs: Christine Albers, Michel Teller
Redactionele medewerking: Paul Ponsaers
Vertaling: Herman Jacobs
Coördinatie voor de Koning Boudewijnstichting:
Françoise Pissart, directrice
Sabine Denis, programma-adviseur
Jean-Pierre Goor, projectverantwoordelijke
Danielle Chau, directie-assistente
Ann Vasseur, directie-assistente
Met medewerking van: Nathalie Cobbaut, Manuel Comeron, Magali Flamme, Sarah Reyn en Els Tijskens
Grafi sche vormgeving: www.tabeoka.be
Druk: www.deplano.be
Illustraties: Camera Enfants Admis, p. 118-135, Jean-Claude Dessart, p. 43-46-80-133-136-139, Wouter Rawoens, p. 19-29-76-92-105-115-
128, stadsbestuur Aalst, p. 33, Frank Toussaint, p. 61-70-84-124-154, Vlaams Ouderen Overleg Komitee, p. 132
Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be
Deze uitgave kan gratis besteld worden:
on-line via www.kbs-frb.be
per e-mail naar publi@kbs-frb.be
telefonisch bij het Contactcentrum – Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax +32-70-233 727
Wettelijk depot: D/2006/2893/07
ISBN: 90-5130-258-1
NUR: 740
Maart 2006
Met de steun van de Nationale Loterij
Elk gebruik van dit document, zelfs gedeeltelijk, is onderworpen aan de toestemming van de Koning Boudewijnstichting
5
Inhoudstafel
Voorwoord 7
Inleiding 9
Methode 10
Hoofdstuk 1: Het luisterproces 13
1. Veiligheid en onveiligheid: van het ene uiterste tot het andere 15
1.1. Veiligheid en onveiligheid: een kwestie van perspectief 15
1.2. Extreme vormen van onveiligheid: een kwestie van overleven 21
2. De dimensies van onveiligheid 28
2.1. Verloedering van de openbare ruimte: het effect van de gebroken ruit? 28
2.2. Criminaliteit: angst voor agressie 34
2.3. De gevaren op de weg 43
2.4. Overlast: kleine problemen zorgen voor grote ergernis 49
2.5. Drugs: ‘Ze hebben geld nodig voor hun spul’ 66
2.6. Politie en gerecht: dichter bij de burger 69
2.7. Alleen, ‘s avonds, in de anonieme stad 79
3. Evoluties in onze samenleving 85
3.1. Sociaal-economische onzekerheid: ‘De gouden tijden zijn voorbij’ 85
3.2. Regels en normen: hoe verloopt het sociale spel? 89
3.3. Individualisme, stress en sociaal isolement: ieder in zijn eigen wereldje 95
3.4. De multiculturele samenleving: angst voor het onbekende 104
3.5. Media: het vergrootglaseffect 114
4. Het effect van onveiligheidsgevoelens: zwaarmoedigheid, passiviteit en individuele strategieën 124
Hoofdstuk 2: Enkele projecten ter inspiratie 129
Aandacht voor de behoeften van de meest kwetsbaren 132
Een veiligere woonomgeving 138
Betere menselijke relaties 140
Een harmonieuzer samenleven van de verschillende culturen 145
Minder overlast en meer burgerzin 150
Instellingen die dichter bij de mensen staan 153
Hoofdstuk 3: Interviews met de zes onderzoekers 159
Abraham Franssen (FUSL)
‘Het onveiligheidsgevoel is een uitstekende thermometer van de gezondheid van onze samenleving’ 161
Henk Meert (ISEG – KU Leuven):
‘Er is een enorme discrepantie tussen de feitelijke onveiligheid en de perceptie ervan’ 164
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
6
Bernard Pêtre (Synergie & Actions):
‘De burgers moeten opnieuw leren uit te gaan van hun eigen kracht’ 168
Paul Ponsaers (UGent):
‘Om onveiligheidsgevoelens te bestrijden, moet je ook tegenwicht bieden’ 172
Didier Vrancken (Ulg):
‘De nieuwe politiek moet haar aanwezigheid doen gelden op de drie gebieden van de onveiligheid’ 176
Alain Wouters (Whole Systems):
‘De problematiek van de onveiligheid is niet het monopolie van deze of gene instelling’ 180
Hoofdstuk 4: Strategische krachtlijnen voor meer veiligheid voor iedereen 183
Krachtlijnen:
1. Burgers ernstig nemen en naar hen luisteren 185
2. Het ene onveiligheidsfenomeen is het andere niet 188
3. Een ongelijke geografische spreiding vraagt om een aanpak op maat 191
4. Onveiligheid: ieders zaak, ook ieders taak 195
5. Een algemeen maatschappelijk verschijnsel en een fundamenteel recht voor iedereen 197
Bijlagen: 200
Samenstelling van het begeleidingscomité 200
Overzicht van de 34 luitersprocessen 201
Dankwoord 209
Overzicht van de geselecteerde projecten 212
Lijst van de rondetafels 215
Bibliogafische studies en werkdocumenten 217
English summary 218
7
Voorwoord
Het onveiligheidsgevoel van de burger peilen: dat is het doel dat de Koning Boudewijnstichting zich met dit Alge-
meen verslag over onveiligheidsgevoelens heeft gesteld.
De Stichting is uitgegaan van een vaststelling: de behoefte aan veiligheid van de burgers is legitiem en vormt een
wezenlijk deel van hun welzijn. Maar de vraag naar veiligheid neemt tegenwoordig zeer diverse en soms zelfs
tegenstrijdige vormen aan. Om de verwachtingen van de burgers te verduidelijken drong een diepere analyse zich
op. Wat zit er precies achter hun vragen? Waarom zijn ze ongerust? Welke antwoorden en oplossingen zijn er
denkbaar?
Gedurende meer dan twee jaar is een dynamiek op gang gebracht, die reeds in het verleden voor het Armoede-
verslag werd toegepast: het luisteren naar groepen burgers op plaatsen die zorgvuldig zijn uitgekozen om een
goede representativiteit van verschillende contexten te waarborgen; het beroep op externe expertise (deskundi-
gen en actoren op het terrein) om tot een beter begrip van het onveiligheidsgevoel te komen; en ten slotte de
steun aan concrete projecten die het veiligheidsgevoel kunnen versterken.
Het luisterinitiatief van de Stichting moet gezien worden als aanvulling bij de meer kwantitatieve opiniepeilingen,
zoals de Veiligheidsmonitor en wetenschappelijk onderzoek naar onveiligheidsgevoelens. De talrijke getuigenissen
die door dit proces bijeengebracht werden, dragen een nieuwe dimensie bij: de stem van de mensen. Die stem
waarop bepaalde populistische partijen graag beweren het monopolie te bezitten.
Wat de burgers zeggen is authentiek en doordacht, soms onverbloemd, soms extreem. De nuancering is te
vinden in het naast elkaar zetten van de verschillende standpunten over een zelfde fenomeen. Daarom denken
wij dat dit verslag een compleet en contrastrijk beeld geeft van de vele aspecten van onveiligheid: de angst
overvallen te worden, de angst voor de ander en de moeilijkheden verbonden aan de multiculturele samenleving,
de groeiende sociale onveiligheid, de verloedering van de leefomgeving, het vervagen van de maatschappelijke
normen, een verscherpt egoïsme, het gevoel in de steek te zijn gelaten door de overheid… Al deze elementen
dragen elk op hun manier bij tot het onveiligheidsgevoel van de bevolking.
De Koning Boudewijnstichting heeft zijn initiatief bewust willen plaatsen in een perspectief van sociale recht-
vaardigheid door ook het woord te geven aan mensen die zelden gehoord worden en het accent te leggen op
de kwetsbare situatie waarin sommigen onder hen zich dagelijks bevinden.
Maar de Stichting heeft zich niet willen beperken tot klachten en eisen en is ook op zoek gegaan naar concrete
acties en resultaten. Voorbeelden van projecten illustreren het verslag. Ze tonen aan dat het mogelijk is partner-
schappen tot stand te brengen tussen de inwoners, de verenigingen, de plaatselijke overheid of de politie en zo
doeltreffende oplossingen aan te reiken voor de verschillende vormen van het onveiligheidsgevoel.
De Stichting hoopt dat dit Algemeen verslag over onveiligheidsgevoelens zal bijdragen tot minder zwart-wit den-
ken, dat daarbij rekening wordt gehouden met alle aspecten van het fenomeen en dat erop wordt toegezien dat
de overheid, de burgersamenleving en de burgers aangesproken worden op een manier die recht doet aan ieders
rol.
De Stichting wil graag iedereen danken die aan de luisterprocessen heeft deelgenomen, onderzoekers en respon-
denten, evenals de deskundigen en de deelnemers aan de rondetafelgesprekken, degenen die zich geëngageerd
hebben voor de projecten en ook de leden van het begeleidingscomité voor hun grote tijdsinvestering – in het
bijzonder de voorzitter ervan, wiens enthousiasme en diplomatieke ervaring onmisbaar waren om dit ambitieuze
project tot een goed einde te brengen.
Dit rapport is geschreven door Christine Albers en Michel Teller. Zij hebben geen moeite gespaard om het com-
plex en zeer rijk materiaal vorm te geven.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
8
9
Inleiding
Onveiligheid en onveiligheidsgevoelens, vooral ook die laatste, zijn al enige jaren niet uit het publieke debat weg te
branden. Journalisten schrijven katernen vol over het thema, en men moet al op een onbewoond eiland gewoond
hebben om niet een van de vele televisiereportages te hebben gezien. Menig wetenschapper heeft omvang,
oorzaken en gevolgen van het fenomeen onderzocht en zijn of haar bevindingen gepubliceerd, gewoonlijk met
opnieuw grote media-aandacht.
De overheid inventariseert de gegevens, publiceert statistieken en zoekt naar oplossingen. Zo kregen slachtof-
fers de voorbije jaren meer rechten, maar dat is zeker niet de enige belangrijke maatregel die er op dit gebied
is genomen. De politie werd hervormd. Gemeenten ondertekenden veiligheidscontracten. Er kwam een nieuwe
verkeerswet, bewakingscamera’s verschenen in het straatbeeld, in Vlaanderen werden buurtinformatienetwerken
opgericht – en deze voorbeelden geven zeker geen volledig beeld van de vele initiatieven.
Met dit Algemeen verslag over onveiligheidsgevoelens wil de Koning Boudewijnstichting het woord (terug)geven
aan de eerste betrokkenen: de gewone burgers. In het vaak ideologisch gekleurde debat over onveiligheid
menen velen in hun naam te spreken, maar krijgen we de mensen zelf eigenlijk wel te horen? Net zoals ze vijftien
jaar geleden in haar Armoederapport de armen een stem heeft gegeven, wil de Stichting nu de mensen die zich
onveilig voelen (of juist niet) als directe gesprekspartners bij het onveiligheidsdebat betrekken.
Hoe omschrijven mensen hun eigen onveiligheidsgevoelens? Waar en wanneer voelen ze zich onveilig, of juist vei-
lig? Wie voelt er zich precies onveilig? Welke concrete ervaringen beïnvloeden deze (on)veiligheidsgevoelens? Wie
of wat veroorzaakt onveiligheidsgevoelens? Welke oplossingen zien de mensen om de onveiligheidsgevoelens
terug te dringen? Dat zijn enkele belangrijke vragen waarop in dit verslag een antwoord wordt gezocht.
De Stichting, en de onderzoekers die hebben meegewerkt aan het rapport, hebben bewust niet met een voor-
opgestelde definitie van de term onveiligheidsgevoel gewerkt. Om te beginnen is er in de wetenschappelijke
literatuur geen eenduidige, algemeen aanvaarde omschrijving van het begrip te vinden. Zo spreken sommige
wetenschappers over ‘gevoelens van angst en onbehagen’, terwijl anderen het over ‘angst voor misdaad’ of
‘bezorgdheid over misdaad’ hebben – duidelijk veel striktere bepalingen.
Bewust werd gekozen een brede definitie van de term onveiligheidsgevoelens te hanteren en dit om redenen
van coherentie. De belangrijkste meerwaarde van het Verslag is precies dat het misschien geen exhaustief (dat
zou ook onmogelijk zijn) maar toch een breed overzicht biedt van onveiligheidsgevoelens, met hun oorzaken en
mogelijke oplossingen, zoals de mensen die zelf formuleren.
De Stichting gaat ervan uit dat alle onveiligheidsgevoelens, wat de verklaring ervoor ook is, ernstig moeten wor-
den genomen. Het onveiligheidsprobleem heeft objectieve en subjectieve aspecten. De eerste hebben te maken
met feiten, de tweede met perceptie, gevoelens, overtuigingen. Dit rapport spreekt zich niet uit over objectieve
onveiligheid. Criminaliteitscijfers, statistieken over verkeersslachtoffers, dat alles valt buiten het bestek van dit
verslag. Het thema dat in deze pagina’s wordt aangesneden is de subjectieve perceptie van onveiligheid.
Iedere perceptie is natuurlijk per definitie subjectief. Dat neemt niet weg dat ze zich kan hebben gevormd op basis
van objectieve feiten (bijvoorbeeld bij slachtoffers van criminaliteit). Maar ook een onveiligheidsgevoel dat louter
subjectief is en waar dus geen ‘harde’ feiten aan ten grondslag liggen, is een reëel gegeven waarmee een samen-
leving rekening dient te houden.
De Stichting is er zich van bewust dat niet iedereen over dezelfde veerkracht en vindingrijkheid beschikt en niet
even weerbaar is. Onveiligheidsgevoelens zijn vaak sterker aanwezig bij mensen die zich in een kwetsbare
positie bevinden: bij bejaarden bijvoorbeeld of bij bewoners van kansarme buurten. En vanzelfsprekend ook bij
wie een extreem onzeker bestaan leiden, zoals asielzoekers, daklozen, slachtoffers van huiselijk geweld. Het rap-
port schenkt daarom in het bijzonder aandacht aan deze groepen.
Met deze registratie van wat de mensen voelen en denken wil de Stichting een realistisch en sereen publiek
debat bevorderen over het gevoelige thema onveiligheid. De Stichting hoopt dat het rapport veel lezers vindt,
niet alleen onder beleidsmakers, organisaties en verenigingen, maar ook onder individuele burgers, en dat ieder
er ook concrete lessen uit trekt. Want dat het bestrijden van onveiligheidsgevoelens een collectieve verant-
woordelijkheid is van alle leden en geledingen van onze samenleving, zal ieder na lezing van deze tweehonderd
pagina’s wel duidelijk zijn.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
10
Methode
Om tot dit Algemeen verslag over onveiligheidsgevoelens te komen heeft de Stichting drie verschillende methodes
gehanteerd, die elkaar aanvullen en versterken: in eerste instantie is er letterlijk geluisterd naar mensen uit alle
geledingen van de samenleving, om de onveiligheidsgevoelens in hun verschillende dimensies in kaart te kunnen
brengen. Tegelijkertijd wilde de Stichting ook de kans geven aan de burgers om te handelen, zelf daadwerkelijk
de handen uit de mouwen te steken om onveiligheidsgevoelens (van zichzelf, van anderen) te bestrijden. Om tot
een beter begrip te komen van onveiligheidsgevoelens in hun algemeenheid, en de resultaten van het luisterpro-
ces in het bijzonder, legde de Stichting haar oor te luisteren bij experts, zowel uit de wetenschappelijke wereld als
uit het middenveld.
Het luisterproces
Het luisterproces is de belangrijkste bron van informatie: de uitspraken van de deelnemers aan de focus groups
vormen het basismateriaal van dit rapport.
De Stichting heeft samengewerkt met zes onderzoeksteams van vier verschillende universiteiten (zowel sociolo-
gen als criminologen) en twee consultancy bureaus:
- de Facultés universitaires Saint-Louis - Centre d’études sociologiques
- het Instituut voor Sociale Geografie van de Katholieke Universiteit Leuven
- de Faculteit Criminologie van de Universiteit Gent
- het Centre de recherches d’intervention sociologiques van de universiteit van Luik
- Synergie & Actions
- Whole Systems bvba.
Deze teams hebben het veldwerk verricht, op basis van een deels gemeenschappelijke, deels individuele metho-
dologie.
Om de onveiligheidsgevoelens in hun complexiteit en verscheidenheid te kunnen begrijpen heeft de Stichting de
onderzoekers gevraagd op 34 plaatsen in België een specifiek luisterproces op te zetten. Elk van deze 34 scènes
die door de Stichting werden geselecteerd, heeft een specifieke relevantie in verband met het thema onveiligheid,
zonder dat het daarom om zeer onveilige omgevingen hoeft te gaan. Er is gezocht naar een evenwicht tussen
rustige buurten en plaatsen waar een concrete gebeurtenis of situatie een aanknopingspunt was om over onvei-
ligheidsgevoelens te praten.
Zo vonden er luisterprocessen plaats met jongeren in scholen of verloederde buurten, met oudere mensen in
sociale woningen, met bewoners van probleembuurten én van rustige buurten, met plattelandsbewoners. Er werd
geluisterd naar slachtoffers van een economische herstructurering, pendelaars in grote treinstations en buschauf-
feurs die af te rekenen hebben met vandalisme en agressie. Ook zeer kwetsbare personen, die zich vaak extreem
onveilig voelen – daklozen, asielzoekers, slachtoffers van huiselijk geweld – werden aan het woord gelaten.
In elke context (op enkele uitzonderingen na, waar individuele interviews werden afgenomen) hebben de on-
derzoekers focus groups samengesteld. De deelnemers aan deze groepen kregen tijdens meerdere in de tijd
gespreide vergaderingen de gelegenheid om hun gevoelens, ervaringen en opvattingen over onveiligheid onder
woorden brengen. In de samenstelling van de groepen werd eveneens naar evenwicht gestreefd tussen mannen
en vrouwen, jongeren en ouderen, autochtonen en allochtonen. Waar het nodig was om de beoogde doelgroep
te bereiken werden groepsgesprekken aangevuld met of vervangen door individuele gesprekken. De rol van de
onderzoekers bleef tijdens de luisterprocessen zo beperkt mogelijk. Het doel was immers louter te registreren hoe
de mensen zelf hun eventuele onveiligheidsgevoelens omschrijven, welke verklaringen zij ervoor zien en welke
mogelijke oplossingen.
Anders dan in wetenschappelijk onderzoek of bij opiniepeilingen gebruikelijk is, was het in de luisterprocessen
telkens de bedoeling om een dialoog tot stand te brengen. De respondenten werden expliciet uitgenodigd naar
elkaar te luisteren en op elkaars antwoorden in te gaan. Precies doordat mensen ervaringen uitwisselden (of niet),
gevoelens deelden (of niet), van mening verschilden (of niet), was elk luisterproces op zich ook een interactief
denkproces over onveiligheidsgevoelens.
11
Van elk van de 34 luisterprocessen maakten de onderzoekers een rapport. Veelal werden de getuigenissen van
de deelnemers aan de focus groups in de oorspronkelijke formulering in de verslagen opgenomen. Daarnaast
schreef ieder centrum ook nog een synthese over alle luisterprocessen die het had opgezet. De verwerking van
al deze gegevens (meer dan 1.200 bladzijden tekst) gebeurde door twee redacteurs, hierin bijgestaan door een
(intern) comité en een (extern) begeleidingscomité (samenstelling: zie bijlage).
Het luisterwerk (uitvoerig beschreven in 34 individuele deelrapporten) werd samengevat in hoofdstuk 1 op basis
van een gemeenschappelijke denkoefening van wetenschappers, consultants, redacteurs en leden van het redac-
tiecomité waarin de elementen van de afzonderlijke luisterprocessen in één systemisch analyseschema werden
samengebracht.
Het is de bedoeling van dit rapport om het onveiligheidsgevoel te omschrijven met alle connotaties die de mensen
eraan geven. De nadruk ligt daarbij op het kwalitatieve en niet op het kwantitatieve. Zo kan één relevante uit-
spraak van één respondent in het Verslag opgenomen zijn, terwijl twintig citaten die naar een zelfde fenomeen
verwijzen, misschien in één aanhaling zijn samengevat. De bindteksten die zo neutraal en beknopt mogelijk zijn
gehouden, zijn bedoeld om de verschillende getuigenissen te situeren, een aantal vaststellingen te formuleren en
bepaalde parallellen of tegenstellingen in de uitspraken onder de aandacht te brengen.
In hun bezorgdheid om het woord van de mensen te respecteren, hebben de redacteurs gepoogd iedere vorm
van censuur en zelfcensuur te vermijden. Dit rapport bevat dan ook bepaalde citaten die provocerend of zelfs
choquerend zijn. Het spreekt vanzelf dat geen enkele van de opinies die door de deelnemers aan het luisterpro-
ces zijn geuit, mag worden geïnterpreteerd als een standpunt van de Koning Boudewijnstichting.
De projectoproep
Niet alleen woorden maar ook daden. De Stichting heeft voor het Algemeen verslag over onveiligheidsgevoelens
ook een projectoproep gedaan, onder de titel Het onveiligheidsgevoel: onze zaak, onze taak.
Met deze projectoproep wou de Stichting op zoek gaan naar een aantal praktische voorbeelden van wat er kan
worden ondernomen ter bestrijding van onveiligheidsgevoelens. De oproep was gericht tot alle mogelijke groepen
(verenigingen, wijkcomités, informele groepen, scholen, bedrijven, rusthuizen...) die een concrete bijdrage wilden
leveren in de bestrijding van onveiligheidsgevoelens. Dat kon met initiatieven die het mogelijk maakten om over
onveiligheidsgevoelens te praten (door dialoog, ontmoetingen, buurtbabbels, politiecafés...), maar ook originele
concrete realisaties en projecten kwamen in aanmerking voor financiële steun. In totaal ontvingen honderd projec-
ten elk tussen 1.250 en 5.000 euro van de Stichting.
Door burgers te stimuleren zelf in actie te komen, heeft de Stichting getracht burgers te helpen opnieuw greep te
krijgen op hun omgeving, en daarmee een groter veiligheidsgevoel te creëren – voor henzelf en voor de mensen
tot wie hun projecten zich richten. In hoofdstuk 2 presenteren we een selectie van interessante projecten die
financiële steun hebben ontvangen. Vanzelfsprekend zijn ze meestal kleinschalig van aard. Maar in hun kleinscha-
ligheid blijken ze soms bijzonder effectief.
De rondetafelgesprekken
Om het probleem van onveiligheidsgevoelens en de bevindingen van het luisterproces beter te begrijpen en ze in
het juiste perspectief te plaatsen, heeft de Stichting in 2004-2005 negen rondetafelgesprekken georganiseerd,
waarop experts, praktijkprofessionals en ervaringsdeskundigen van gedachten wisselden.
De thema’s van deze gesprekken waren achtereenvolgens:
Hoe kunnen we het onveiligheidsgevoel meten?
Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens;
Ouderen en onveiligheid;
De rol van de media in verband met onveiligheidsgevoelens;
De rol van verenigingen in de bestrijding van onveiligheidsgevoelens;
Allochtonen en onveiligheidsgevoelens;
Initiatieven van de politie ter bestrijding van onveiligheidsgevoelens;
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
12
Belgische praktijkvoorbeelden in de strijd tegen onveiligheidsgevoelens;
Europese praktijkvoorbeelden in de strijd tegen onveiligheidsgevoelens.
Interessante standpunten die tijdens deze rondetafelgesprekken naar voren kwamen, werden in een aantal kader-
stukken in het rapport verwerkt.
13
Om te proberen het onveiligheidsgevoel in al zijn complexiteit en verscheidenheid te
begrijpen, heeft de Stichting 34 verschillende maatschappelijke contexten afgeba-
kend. Elk daarvan is representatief voor een onveiligheidssituatie, zonder daarom per se de
gedachte aan grote dreiging op te roepen. In elke context – behalve in bepaalde specifieke
gevallen, zoals dat van de geïsoleerde gepensioneerden – zijn groepen mensen bij elkaar
gebracht. Daarbij is erover gewaakt dat die een grote verscheidenheid van deelnemers
vertoonden, en dat ieder zijn eigen zienswijze op en zijn eigen aanvoelen van onveiligheid of
zijn ideaalvisie op veiligheid naar voren kon brengen.
De Stichting heeft erop toegezien dat zowel mannen als vrouwen, zowel jongeren als men-
sen op leeftijd, zowel autochtonen als allochtonen aan bod zijn gekomen om, uitgaande van
hun eigen concrete ervaringen, te getuigen over de onveiligheid. Zo hebben we geluisterd
naar jongeren op school, naar jongeren in verloederde buurten, naar ouderen in sociale
woningen, naar inwoners van wijken die als weinig veilig worden omschreven evenals naar
inwoners van rustiger buurten en naar plattelandsbewoners. Ook slachtoffers van economi-
sche herstructureringen, pendelaars, bus- en metrogebruikers hebben zich kunnen uitspre-
ken, evenals die groepen die gewoonlijk geen luisterend oor vinden: daklozen, asielzoekers,
mensen zonder papieren, slachtoffers van geweld in het gezin.
Het door elkaar heen, maar ook het samenklinken van al deze stemmen leidt tot een genu-
anceerd nadenken over de oorzaken van het onveiligheidsgevoel, ook al wordt, zoals het
niemand zal verbazen, in dit verslag de nadruk gelegd op bepaalde concrete onveiligheids-
problemen.
De 34 contexten en de gehanteerde methoden zijn nader beschreven in bijlage.
Het luisterproces
HOOFDSTUK 1
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
14 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
15
1. Veiligheid en onveiligheid: van het ene uiterste tot het andere
In dit eerste deel situeren we het probleem van onveiligheidsgevoelens tussen twee uiterste grenzen.
Voor we luisteren naar al diegenen die zich om de een of de andere reden onveilig voelen, geven we het woord
aan al die deelnemers aan de luisterprocessen die het onderwerp zelf van dit verslag genuanceerd, gerelativeerd,
bekritiseerd hebben: hetzij omdat ze zeggen dat ze zich weinig of niet onveilig voelen, hetzij omdat ze zich afvra-
gen wat er precies moet worden verstaan onder de term onveiligheidsgevoel, of nog omdat ze onveiligheidsge-
voelens als inherent aan het menselijk bestaan beschouwen.
Aan het andere uiterste van het spectrum bevinden zich mensen die in een situatie van totale en permanente
onzekerheid vertoeven. Dat is het geval voor groepen die onderwerp waren van een specifiek luisterproces: dak-
lozen, vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, mensen zonder papieren en asielzoekers. Zelfs indien zij
in onze samenleving slechts een kleine minderheid vormen, zijn hun getuigenissen daarom niet minder belangrijk:
al te vaak kunnen zij hun stem niet laten horen. En wat zij zeggen laat ons ook toe bepaalde opinies die in andere
luisterprocessen werden geuit, vanuit een ander perspectief te zien.
1.1. Veiligheid en onveiligheid: een kwestie van perspectief
De analyse van de luisterprocessen en hun opdeling in een reeks welbepaalde thema’s zou de indruk kunnen
wekken dat alle respondenten vanaf het begin al een heldere kijk hadden op de vraag die hen werd gesteld en
zonder moeite precieze oorzaken – en eventueel oplossingen – konden aangeven. Een en ander is niet altijd op
zo’n heldere manier verlopen. Sommigen verklaarden dat ze zich niet onveilig voelden, anderen wilden ‘het toene-
men van de onveiligheid’ juist per se relativeren. Nog weer anderen vroegen zich af welke inhoud aan het concept
‘onveiligheidsgevoel’ precies gegeven moet worden, en wat de verhouding ervan was tot de objectieve werkelijk-
heid van de feiten. Het leek ons dan ook nuttig om eerst iets te zeggen over de wijze waarop het probleem in het
algemeen werd gepercipieerd en dan pas in detail de verschillende aspecten van het onveiligheidsgevoel aan te
snijden.
“Wat bedoelt gij nu juist met die vraag?”
Elke enquêteur weet dat een vraagstelling antwoorden kan uitlokken die de ondervraagden niet altijd zouden ge-
ven indien ze in een andere context spontaan hun mening zouden geven. Het aantal getuigen dat zegt zich weinig
of geen zorgen te maken over de onveiligheid is dus des te frappanter vermits de meeste onderzoekers hen uit-
nodigden om zich precies over dit thema uit te spreken. We herinneren er in dit verband aan dat het aandeel van
respondenten die tijdens de vijf edities (1997 tot en met 2004) van de Veiligheidsmonitor verklaarden zich ‘vaak’
of ‘altijd’ onveilig te voelen, telkens onder de 15 % is gebleven – wat erop neerkomt dat omgekeerd meer dan
85 % van de burgers verklaart dat ze ‘nooit’, ‘zelden’ of hooguit ‘soms’ een gevoel van onveiligheid ervaart. De
recentste van deze enquêtes brengt overigens een algemene vermindering van het onveiligheidsgevoel bij de on-
dervraagde bevolking aan het licht. Ondanks de methodologische aanmerkingen die sommigen op de Veiligheids-
monitor hebben omdat het om een enquête gaat, zijn dit gegevens die men in het achterhoofd moet houden.
De Veiligheidsmonitor
De Veiligheidsmonitor is een telefonische enquête die in principe om de twee jaar wordt georganiseerd
(1997, 1998, 2000, 2002, 2004…) door de directie van de nationale gegevensbank van de federale politie.
Deze enquête wordt gehouden in de meeste gemeenten die een veiligheids- en preventiecontract hebben
en in de overige gemeenten die tot dezelfde politiezone behoren. Het gaat in totaal om 73 gemeenten. De
staal omvat zo’n 12.000 willekeurig geselecteerde personen en wordt beschouwd als representatief voor
de Belgische bevolking vanaf vijftien jaar.
Omwille de vergelijkbaarheid te vrijwaren is de vragenlijst van de Veiligheidsmonitor in de loop der jaren
grotendeels ongewijzigd gebleven, op enkele detailwijzigingen na. In de opeenvolgend edities is een grote
stabiliteit in de resultaten te noteren. Zo antwoord op de algemene vraag ‘Gebeurt het dat u zich onvei-
lig voelt? Is dat altijd, vaak, soms, zelden of nooit?’ ongeveer 10 procent van de respondenten ‘altijd’ of
‘vaak’ van het totaal. En de som van de categorieën ‘nooit’ of ‘zelden’ schommelt telkens rond de 60
procent. Dit algemene onveiligheidsgevoel is in Vlaanderen systematisch minder groot dan in Wallonië en
in Brussel. Volgens de Veiligheidsmonitor voelen de vrouwen zich vaker onveilig dan mannen, net zoals
65-plussers en weinig geschoolden.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
16 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Wat de specifiekere problemen in de wijken betreft, zijn er drie soorten situaties die in elke enquête opdui-
ken: onaangepaste snelheid in het verkeer, inbraken in woningen en verkeersagressie. Meer dan een kwart
van de burgers vindt die drie dingen zeer problematisch. Het is niettemin interessant vast te stellen dat het
belang dat aan die drie problemen wordt toegekend aanzienlijk is verminderd: in 1997 en 1998 klaagden
meer dan 40 procent van de respondenten over overdreven snelheid, in 2004 nog maar ongeveer 25
procent. De andere problemen die de meeste burgers bezighouden zijn, in volgorde van belangrijkheid in
2004, diefstal uit auto’s (18,8 procent), zwerfvuil op straat (14,7 procent), geluidshinder door het verkeer
(14,5 procent), fietsendiefstallen (12,0 procent) en autodiefstallen (11,7 procent). Met uitzondering van de
fietsendiefstallen was voor al deze cijfers de tendens dalend in de enquête van 2004.
Bron: rondetafel ‘Het onveiligheidsgevoel meten’, Brussel, 12/07/2004 – site www.poldoc.be
Wellicht wekt het geen verbazing te constateren dat dit gevoel van vertrouwen veel duidelijker naar voren komt
in (semi-)rurale milieus, waarvan in het algemeen wordt aangenomen dat ze in zekere mate gespaard blijven van
verschijnselen als delinquentie en verval van de sociale betrekkingen.
De deelnemers hebben niet echt over onveiligheid gesproken. Boven deze term verkiezen ze ‘bezorgdheid’,
‘schrik’, ‘kleine angsten’ die hen bedreigen of kwetsbaar maken in hun dagelijkse leven. Onveiligheid lijkt hun
een te krachtige term. (Verslag Gedinne)
De vraag lijkt even ongerijmd voor mensen die het provinciaal domein van Kessel-Lo bezoeken, zoals de ironische
reactie van deze jogger toont.
“Wat bedoelt gij nu juist met die vraag? Onveiligheid, hier? Van wat moet ik schrik hebben? (lachend)
Van een boom die omwaait of zo? En dat die dan “op mijne kop” valt of wat?” (Park Kessel-Lo)
Dat is ook de algemene teneur van de reacties die aan de Belgische kust werden opgetekend.
“Ik voel mij hier goed en veilig!” Dit is de spontane reactie van de meerderheid van onze beluisterden, over alle
doelgroepen heen. ‘Onveiligheid’ wordt met andere woorden aan de Belgische westkust niet als een levens-
groot probleem ervaren. (Verslag Belgische kust)
Dit gevoel van veiligheid heeft een diepere oorzaak dan het feit zich in een groene of ‘geruststellende’ omgeving
te bevinden. Sommige onderwijzers beweren dat ‘Als de veiligheid een land zou zijn… dan zou dat België zijn’. Zij
zeggen dat er bij ons een gesprekscultuur is, een luister- en compromiscultuur en dat ons land een rechtsstaat
is waar de basisregels gerespecteerd worden (Verslag College Henegouwen). Ondanks alle problemen die elders
aangesneden zullen worden, wonen we in een veilig land, zeggen deze leerkrachten.
“Ik heb nooit problemen gehad”
Het zelfvertrouwen waaraan sommigen uiting geven, kan heel sterk zijn. Deze man van ongeveer zestig jaar
bijvoorbeeld verklaart zich in alle omstandigheden veilig te voelen, zelfs als hij zich in een buurt met een kwalijke
reputatie zou bevinden.
“Ik voel mij niet onveilig, ik voel mij nergens onveilig. Zet mij in het schipperskwartier tussen al die prostituees,
en ik voel mij helemaal niet onveilig.” (Antwerpse Kaaien)
Maar vaak berust het gevoel van veiligheid vooral op de afwezigheid van negatieve ervaringen.
“Ik neem de metro nu al vijftien jaar en ik ben nooit overvallen.” (Metro Brussel)
“Ik heb hier echt geen problemen. Ik heb ook vier jaar aan de VLEKHO gestudeerd, aan het Noordstation in
de ergste buurt van Brussel, en ik voelde me daar erg op mijn gemak. Ik heb daar ook nooit iets meegemaakt.
Ik denk dat als je die mensen gerust laat, dat zij jou ook gerust laten.” (Antwerpse Kaaien)
17
“Neen, ik heb nooit een gevoel van onveiligheid op de bus. Ik heb ook nooit een ervaring gehad met onveilig-
heid, noch iemand die ik ken.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Misschien voel ik me veilig omdat ik nog niets heb meegemaakt.” (Antwerpse Kaaien)
Het vertrouwen dat ieder in zijn eigen reactievermogen heeft, is misschien nog belangrijker. Het geval van de Leu-
vense buschauffeurs is in dit opzicht veelzeggend. Ze verklaren bijna allemaal dat ze zich weinig zorgen maken
over veiligheidskwesties, aangezien ze nooit problemen hebben gehad.
“Voor mij is die onveiligheidssituatie niet problematisch. Ik ben hier nu zestien jaar chauffeur en ik heb nog
nooit problemen gehad.”
“Voor mij is het onveiligheidsgevoel nihil. Ik rijd nu mijn vierde jaar. Tot over een half jaar heb ik altijd in Brus-
sel gereden, op de lijn van Leuven naar Brussel-Noord, op alle uren van de dag. Ik heb nog nooit problemen
gehad.”
“Onveiligheid houdt me totaal niet bezig. Ik heb met niemand problemen.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Nu worden de problemen op tafel gelegd”
Terwijl sommigen beweren helemaal geen onveiligheid te ervaren, brengen anderen dan weer meer nuance aan.
Ofwel heeft onveiligheid, in hun ogen, altijd bestaan maar werden er vroeger veel minder problemen over ge-
maakt; ofwel is het daarentegen een kenmerk van onze hedendaagse samenleving en moeten we het aanvaarden
(je moet ‘met je tijd meegaan’), zonder de dingen te dramatiseren en door eenvoudigweg enkele elementaire
voorzorgsmaatregelen te nemen.
In de eerste categorie getuigen vindt men o.a. ouders van leerlingen die zich, in het debat over de toename van
het geweld op school, plagerijen herinneren die ze zelf hebben ondergaan.
“Maar dat is niet nieuw. Dertig jaar geleden gebeurde het wel vaker dat ze mijn boekentas door de deur de
bus uit gooiden. Ik moest dan terugkeren om hem op te rapen. Er is geen verandering.” (College Henegou-
wen)
“Ik werd gedurende mijn hele humaniora aan de kapstok gehangen. In Saint-Pierre waren er veertig jaar gele-
den elke dag vechtpartijen op de speelplaats.’ (Atheneum Brussel)
Andere ouders zijn van oordeel dat de kijk op onveiligheid veranderd is: er zijn minder taboes, er wordt minder
verzwegen en gewelddaden worden niet meer zo vaak getolereerd.
“Het is niet zo dat er meer problemen zijn, maar nu worden ze op tafel gelegd. Onder mijn naaste verwanten
werden er vier vrouwen tussen zeven en vijftien jaar verkracht. Ik ken er geen enkele bij de jongeren vandaag.
Er wordt meer over gesproken, men is er banger voor. Maar ik ben ervan overtuigd dat dit type geweld ver-
minderd is.” (Atheneum Brussel)
Sommigen verruimen zelfs het debat en menen dat het geweld niet is toegenomen, maar dat onze tolerantie-
drempel verlaagd is.
“In de jaren zestig en zeventig was er een bepaald type van geweld dat werd aanvaard. In 1963, bijvoorbeeld
heeft het leger op stakers geschoten, er zijn doden gevallen. Nu kan men zich dat niet meer voorstellen. Onze
tolerantiedrempel is verlaagd.” (Atheneum Brussel)
Of nog een andere mening:
“Algemene veiligheid is een illusie. Er kan ons altijd en overal wat overkomen.” (Herstructureringen Limburg)
“Mochten we iemand van vijftig jaar geleden plots naar hier halen…”
Het volgende getuigenis stelt het gevoel van onveiligheid in een ander perspectief.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
18 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Het is iets waar je een beetje mee leert leven. Mochten we iemand van vijftig jaar geleden plots naar hier
halen, die zou zeggen: help, ik voel me hier onveilig. Die is dat niet gewoon: portefeuille goed wegsteken, gsm
goed wegsteken…” (Antwerpse Kaaien)
Mensen van een zekere leeftijd kunnen ook toegeven dat onveiligheid geen nieuwe realiteit is, maar vaak hebben
ze de indruk tijdens hun leven een verslechtering van de toestand te hebben meegemaakt.
“We weten heel goed dat de straten niet veilig waren in de negentiende eeuw, maar het lijkt ons toch dat we
een veiliger leven gekend hebben zo’n dertig jaar geleden. Denkt u niet? Mij komt het voor dat er een achter-
uitgang is tegenover dertig of veertig jaar geleden.’ (Gepensioneerden Luik)
Deze twee dimensies zijn aanwezig bij de vrouwen uit Overpelt, waar de confrontatie tussen moeders van twee
verschillende generaties een dubbele vaststelling aan het licht brengt: enerzijds zijn er recente fenomenen die
nieuwe bronnen van ongerustheid worden (lange autoritten in het midden van de nacht, terugkomen in de vroege
ochtend, de banalisering van drugsgebruik…), anderzijds zijn er risico’s waaraan men vroeger stilzwijgend voorbij-
ging, wat soms een valse indruk van veiligheid gaf.
Nochtans bleek uit onze gesprekken dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn was. De dochters vertrok-
ken wel met de fiets wanneer ze uitgingen maar liftten vaak om in een verder gelegen dorp te geraken. Het
veiligheidsgevoel was dus soms onterecht. De eerste generatie moeders had ook feiten meegemaakt die nu
in grote schandaalletters op de voorpagina van een krant zouden verschijnen, terwijl zedenfeiten toen niet aan
de ouders werden gemeld, laat staan aan de pers.
Conclusie van deze discussie is: ‘Tien jaar geleden voelden we ons veiliger dan nu!’ met de nadruk op ‘voel-
den’. (Verslag Vrouwen Overpelt)
“Hier wonen wij”
Een andere vrij vaak voorkomende manier om de onveiligheid te relativeren bestaat erin een vergelijking te maken
met hoe het elders is (of met wat men zich daarvan voorstelt) om dan tot het besluit te komen dat de problemen
die men hier heeft al bij al niet zo ernstig zijn.
Een dergelijke houding is echter niet altijd vrij van dubbelzinnigheid. Zo’n vergelijking versterkt het beeld van de af-
schrikwekkende stad enkele kilometers verderop die men maar al te graag met alle zonden van de wereld belast:
dat is Charleroi voor de inwoners van Gedinne, La Louvière voor die van Zinnik, Brussel en Antwerpen voor zowat
iedereen. Op dit punt komen we nog terug in het hoofdstuk ‘Alleen, ’s avonds, in de anonieme stad’.
De vergelijking kan ook slaan op verderaf gelegen plaatsen. Een gebruiker van het openbaar vervoer verklaart zo
dat hij zich onveilig voelt als hij naar Londen gaat. In Leuven daarentegen… Maar er zijn wel grenzen aan zulke
vergelijkingen. Zo krijgt iemand die refereert aan andere steden in de wereld waar hij echt bang is geweest, van
een andere het scherpe antwoord:
“Ik denk dat er een deel van de Vlaamse bevolking, die wonen hier – dat zijn geen mensen die kunnen zeggen
dat zij elk jaar op reis gaan en die dus niet de reflex hebben om te zeggen “in vergelijking met Zuid-Afrika”. Je
moet de situatie van Borgerhout niet altijd gaan vergelijken, en zeggen: het is maar dit. Nee, hier wonen wij.”
(Borgerhout)
“Het is ‘begrijpelijke’ agressiviteit”
Het vermogen om afstand te nemen is een element dat het gevoel van onveiligheid beïnvloedt. Wanneer men-
sen in staat zijn een situatie in een ruimere context te plaatsen en die ook vanuit het standpunt van de ander te
bekijken, zijn ze beter gewapend tegen het onveiligheidsgevoel. Zo slagen de verpleegkundigen van een spoed-
gevallendienst erin bepaalde reacties te begrijpen en ze dus te dedramatiseren, hoewel ze dagelijks aan stress,
spanning en zelfs agressiviteit blootstaan.
“Het is agressiviteit, maar uiteindelijk is die, tussen aanhalingstekens, begrijpelijk”
“Ik denk dat elke binnenkomst op de spoedgevallen toch voor veel mensen een verwarrende en stresserende
19
gebeurtenis is. Voor de patiënten maar ook voor de families. Want ze komen hierheen, ze weten niet wat er
gebeurd is, ze weten niet in welke toestand de persoon voor wie ze komen verkeert… (Dienst spoedgevallen)
Deze houding kan zo ver gaan dat men zijn eigen gedrag en zijn eigen verantwoordelijkheid in vraag stelt.
“Als er een probleem van onveiligheid of agressiviteit is, dan is niet noodzakelijk de houding van de patiënt
daar de oorzaak van. Want je moet zijn komst in een context zien, hij bevindt zich vaak in een kwetsbare toe-
stand en is al gestresseerd, en de agressiviteit kan ook veroorzaakt worden door het gedrag bij de receptie,
dat van het verzorgend personeel, enz.” (Dienst spoedgevallen)
Het spreekt vanzelf dat er, om tot dergelijke empathische houding te komen, vaak vorming nodig is. Maar ze kan
ook een inherente eigenschap van de persoon zelf zijn. In de twee volgende getuigenissen zie je bijvoorbeeld
hoe bedelen op straat in éénzelfde groep op een heel verschillende manier ervaren kan worden. Voor de ene is
het een storende vorm van agressie terwijl de andere het niet als onveilig beschouwt door het in een context van
sociale ongelijkheid te plaatsen.
“Maar we worden ook door iets anders lastiggevallen, en dat
zijn de bedelaars. Ik heb daar genoeg van, genoeg, genoeg!”
“Als ik tekenen van rijkdom draag die anderen niet hebben
of als ik uit de bank kom nadat ik geld heb afgehaald, vaak
zijn daar dan bedelaars en, wel, ik voel me dan slecht. Of het
terecht is of niet, ik sta dan tegenover mensen die niet hebben
wat ik heb. Daar ga ik me ongemakkelijk van voelen, ze vragen
om te eten en ik heb dingen bij me die tonen dat ik te eten
heb. En zij vragen iets dat ik overduidelijk heb en dat zij niet
hebben.” (Gepensioneerden Luik)
“Niets dat me hindert om hier te leven”
Dit alles brengt ons bij de vraag wat dat gevoel van onveiligheid
voor de respondenten nu eigenlijk juist is. Er is in de verschillende
groepen over dit onderwerp nagedacht. Vaak hebben de res-
pondenten moeite om een definitie voor te stellen die een beetje
verder reikt dan het loutere feit ‘zich niet op zijn gemak te voelen’
(Handelaars Menen) of ‘bang te zijn’ (Antwerpse Kaaien). Maar sommigen formuleren het idee dat er een verband
zou zijn tussen de (on)veiligheid en de (on)mogelijkheid om het leven te leiden dat men zou willen leiden.
“Ik vind het hier aangenaam en veilig, omdat ik eigenlijk absoluut niets kan opnoemen dat voor mijzelf hindert
om hier te leven. Terwijl ik wel zie dat er problemen zijn en dat er dingen zijn waar je je aan kan ergeren. Maar
om mijn leven hier uit te bouwen zoals ik dat zelf graag zou doen, wel, er is niets dat mij hindert.” (Borgerhout)
Misschien is dat de reden waarom het begrip onveiligheid zelf soms ter discussie wordt gesteld, zoals we hierbo-
ven al gezien hebben in het geval van Gedinne: zolang de mensen zich niet fundamenteel belemmerd voelen in
hun vrijheid van handelen, verkiezen ze ‘minder krachtige’ termen te gebruiken. De zaken liggen heel anders bij
deze gepensioneerde dame, wier vaste gewoonten aangetast worden door haar vrees ooit overvallen te worden.
“Ja maar als je dat allemaal hebt [een goede gezondheid en financiële zekerheid] en als je je boodschappen
niet meer durft te doen om zes uur ’s avonds omdat je een messteek gaat krijgen… We hebben meer en meer
te maken met morele onzekerheid en voelen ons niet goed meer in ons vel.” (Gepensioneerden Luik)
“Meer zoiets van frustratie”
De luistergroep in Borgerhout voerde een interessante discussie over de precieze inhoud die we moeten geven
aan het begrip onveiligheidsgevoel. Meerdere bewoners maakten een duidelijk onderscheid tussen het onveilig-
heidsgevoel en andere reacties, zoals ergernis of frustratie over bepaalde dagelijkse onaangenaamheden.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
20 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Allee, ik kan mij soms wel ergeren aan een aantal zaken, maar daarom voel ik mij nog niet onveilig.”
“Ik heb ook een heel aantal dingen waar ik mij aan erger, maar ik heb nog nooit een onveiligheidsgevoel ge-
had. En ik woon hier toch al acht-negen jaar.”
“Het is niet leuk dat je zelf wat respect wil opbrengen voor een aantal dingen wat een noodzaak is in de sa-
menleving en dat je merkt dat andere mensen dat niet opbrengen.” (Borgerhout)
Over het geheel genomen, zo vat een andere inwoner het samen, is er onveiligheid en onveiligheid: die in de
eigenlijke betekenis van het woord, welke een schrikreactie voortbrengt, en die waarmee men een algemenere
bezorgdheid om de levenskwaliteit bedoelt.
“Onveiligheid is een woord dat wel iets van de lading dekt, maar wat ik daarin mis is de bezorgdheid die ik
voel. Want ik ben ook bezorgd om mijn leefomgeving, en om wat in dit deel van Antwerpen en in de rest van
de wereld gebeurt. Dus het is meer dan alleen maar: geraak ik van mijn voordeur tot waar ik wil zijn en terug,
op een veilige manier? Dat beïnvloedt ook mijn levenskwaliteit. Ik vind het zo plezierig om met andere culturen
samen te leven, om in allerlei soorten van kleuren en geuren terecht te komen, maar ik verlies daar voor een
stuk het plezier van, omdat mijn bezorgdheid toeneemt. Maar op sommige stukken past het volledig, het is
onveilig.” (Borgerhout)
Angst of bezorgdheid?
De discussie die zich ontspon in de luistergroep in Borgerhout is een goede illustratie van het onderscheid
dat vele wetenschappers maken tussen twee basiselementen van het onveiligheidsgevoelen: de angst en
de bezorgdheid. In de rondetafel over ‘Het onveiligheidsgevoel meten’ werd dit onderscheid toegelicht.
Enerzijds is er de ‘angst voor misdaad’ (‘fear of crime’): dat gaat over de afweging die een individu maakt
van de risico’s die hij persoonlijk loopt en de angst dat hijzelf, of een van zijn naasten, slachtoffer zou
worden van een gewelddaad. Anderzijds bestaat er ook een algemenere bezorgdheid (‘concern for crime’)
over de gevolgen van criminaliteit op de samenleving in haar geheel – waarbij de persoonlijke betrokken-
heid veel kleiner is.
Opinieonderzoeken bedoeld om het onveiligheidsgevoel te meten, spannen zich vandaag in om die twee
dimensies te onderscheiden, temeer omdat we die op zeer verschillende wijze kunnen evolueren. Angst
voor zichzelf of voor zijn naasten is gebaseerd op een redelijk objectieve evaluatie van de risico’s die
men loopt. Die evaluatie kan redelijk snel wijzigen als de lokale context verandert. Maar de bezorgdheid
voor onveiligheidskwesties als maatschappelijk probleem is veel minder verbonden aan een persoonlijke
ervaring of concrete omstandigheden. Deze strekking is zwaarder, abstracter ook en kan maar langzaam
evolueren.
Een vraag zoals deze van de veiligheidsmonitor: ‘gebeurt het weleens dat u bepaalde plaatsen in uw ge-
meente vermijdt?’ is typisch voor een onderzoek dat bedoeld is om de angst te meten. Om de bezorgd-
heid te evalueren kan men de respondenten bijvoorbeeld vragen in welke mate zij denken dat de strijd
tegen onveiligheid een prioriteit is van de overheid – in vergelijking met andere thema’s als werkloosheid,
gezondheid, onderwijs, milieu...
Bron: rondetafel ‘Het onveiligheidsgevoel meten’, Brussel, 12/07/2004
Dit onderscheid kan ook verklaren waarom sommige respondenten het over een ‘haat-liefdeverhouding’ hebben
met hun buurt, die ze zowel prettig als weinig veilig vinden. Het begrip onveiligheid is in hun ogen te vaag om een
zo tegenstrijdige situatie afdoend te omschrijven.
“Ik heb moeite met of veilig, of onveilig. Er zijn de twee kanten.” (Borgerhout)
In een andere context maken leden van het verzorgend personeel in de spoedgevallendienst van La Citadelle ook
onderscheid tussen de (zeldzame) patiënten wier gewelddadig gedrag een reële bron van onveiligheid kan zijn en
verbale agressie. Die komt helaas veel frequenter voorkomt, maar geeft hen geen gevoel van onveiligheid.
“Als er verbale agressie is, denk ik niet dat er echt een gevoel van onveiligheid is. Ze schelden ons uit voor van
alles en nog wat, maar dat zal ons een zorg wezen. Daarom loop je nog niet het risico fysiek aangevallen te
worden.” (Dienst spoedgevallen)
21
“Het zit tussen je oren”
De indruk die uiteindelijk overheerst bij velen onder hen die zich weinig of niet onveilig voelen, is dat het onveilig-
heidsgevoel voor een groot deel irrationeel is.
“Ik heb geen onveiligheidsgevoel – bij geen enkel van de situaties die hier de revue gepasseerd zijn. Ik denk
dat onveiligheid tussen de oren zit.” (Antwerpse Kaaien)
Maar zelfs in dit geval haasten ze zich eraan toe te voegen dat men dit gevoel ernstig moet nemen en moet trach-
ten te begrijpen.
“Maar als mensen zich onveilig voelen, dan voelen ze zich onveilig. Zo simpel is dat. Of dat nu subjectief is of
realistisch, dan moet je daar rekening mee houden.” (Antwerpse Kaaien)
Dat is nu net wat dit rapport tracht te doen.
1.2. Extreme vormen van onveiligheid: een kwestie van overleven
Vier luisterprocessen richtten zich op de meest kwetsbare groepen in onze samenleving: mensen zonder papieren
in Zeebrugge, asielzoekers in Alsemberg, daklozen in Brussel en vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld
in Waals-Brabant. Vanzelfsprekend gaat het om vier verschillende groepen mensen, die elk een eigen geschiede-
nis en eigen problemen hebben. Toch zijn er tussen de getuigenissen uit de vier luisterprocessen soms opval-
lende gelijkenissen.
“Hoe ver zal hij gaan? Zo ver dat hij me op een dag vermoordt”
De slachtoffers van huiselijk geweld hebben allen de ergste vorm van onveiligheid meegemaakt. Ze werden her-
haaldelijk door hun man geslagen, met zware kneuzingen en breuken als gevolg.
“Bon, mijn ogen zijn naar de knoppen, mijn neus is gebroken, mijn ribben hebben ze zo goed als ze konden
weer aan elkaar gezet… de laatste keer, omdat hij gehandicapt was geraakt heeft hij me afgerost met zijn
krukken. Om me te beschermen deed ik zo, mijn borst heeft alles opgevangen, ze dachten dat het slecht
zou aflopen. Bon, godzijdank had ik niks. Ik heb problemen met mijn hart gehad dat ik naar een hartspeci-
alist moest. Ach, hij heeft me kapotgemaakt, hij heeft me kapotgemaakt.” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk
geweld)
Het fysieke geweld neemt in een gewelddadige relatie vaak ook langzamerhand toe – met af en toe een kalme
periode, die de vrouwen dan weer even hoop geeft.
“Als het geweld erger en erger wordt, want het gaat dikwijls in stijgende lijn. Hoe meer die persoon je slaat of
je bedreigt, hoe meer hij ziet dat hij de overhand heeft, hoe harder het gaat. Want hij zegt bij zichzelf: als ik dat
overwicht kan houden, zal zij er op zeker ogenblik aan gewend raken. En dan moet de dosis verhoogd worden
om het overwicht opnieuw te kunnen behouden. Want de slagen, je bent er zo aan gewend dat je geslagen
wordt, pff, dat voel je bijna niet meer.” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld)
Het kan zo ver gaan dat de vrouwen vrezen voor hun leven. Op dat moment schieten ze vaak wakker: ze moeten
iets doen!
“Want ja, hij probeert je te wurgen, hij probeert je te verstikken en zo van die dingen. Dus dan denk je: ‘Hoe
ver zal hij gaan? Zo ver dat hij me op een dag vermoordt.’ En dan, op dat moment, dan reageer je, je denkt, ik
moet iets doen, als je bang bent dat er een dode van komt.” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld)
Uit de klauwen van een gewelddadige man ontsnappen is niet makkelijk. Zijn overwicht over de vrouw is lang niet
alleen puur fysiek. Ze wordt ook gekleineerd, gechanteerd, psychisch gebrutaliseerd. Sommige vrouwen vinden
het effect daarvan minstens even erg of zelfs erger dan het fysieke geweld, vooral omdat psychisch geweld een
veel langere nawerking heeft.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
22 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Want fysiek geweld, een of twee weken daarna voel je daar niks meer van, het is ook al bijna niet meer te
zien, pff, alles in orde. Terwijl, het geestelijk geweld...”
“Dat vreet aan je en vreet aan je…”
“Opeens komt dat dan terug. Soms vergeet je het, en dan komt het terug, dan moet je er weer aan denken.”
(Vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld)
De mannen isoleren hun vrouw ook van werk, buren, familie en vrienden, om hun greep op haar te versterken
– zodat de vrouwen niet weten waar ze heen kunnen vluchten, bij wie ze hun nood kunnen klagen. Zelfs als ze de
gelegenheid hebben om te ontkomen, zijn ze vaak niet in staat die stap te zetten.
“Ik mocht niet telefoneren. Hij maakte mijn post open. Twaalf jaar lang heb ik de deur niet opengedaan. Als er
een dokter kwam, schoof hij het voorschrift onder de deur door. Met de postbode, twaalf jaar lang heeft die
ik weet niet hoeveel aangetekende brieven mee teruggenomen. NOOIT, nooit hoewel ik achter de deur stond,
nooit zou ik ze hebben DURVEN opendoen. Ik was gegijzeld, opgesloten.”
“Mensen die in het begin gewelddadig zijn, weten dat oké, je weet niet waar naartoe, wat je moet doen, of
hoe, waar je moet gaan aankloppen en hoe je je moet verdedigen, want je verliest aan de ene kant je zelfver-
trouwen en aan de andere kant weet je echt niet tot wie je je kunt wenden.” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk
geweld)
Pijnlijk in de getuigenissen is ook hoe anderen soms de problemen niet willen zien, of zelfs weigeren hulp te bie-
den.
“Bij de buren, ik ben bij hen gaan aankloppen, ze hebben me wel horen schreeuwen. Ze hebben me horen
schreeuwen omdat je alles kon horen, zij konden alles horen dat kapotgesmeten werd, dat soort dingen. Er
heeft nooit iemand gereageerd. Nooit is iemand bij mij komen aanbellen om te zien hoe het met me ging.
Nooit, nooit, nooit.” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld)
“Je weet niet wat je buiten te wachten staat”
Weggaan doet tegelijk de vrees ontwaken alles te verliezen wat men samen met de partner had opgebouwd:
een gezin, vrienden, een bron van inkomsten, een man, de kinderen, de geborgenheid van een onderdak, enz.
Die mogelijke verliezen, soms puur materieel, houden de vrouwen in een situatie van geweld gevangen: “Als ik
wegga, heb ik niks meer!”
“Dus zo zat het, want ik wilde niet in een situatie terechtkomen dat ik, wel, dat ik alles kwijt was, zelfs mijn
appartement, mijn echtgenoot, mijn leven, mijn vrienden. Ik heb zo al veel verloren en dan verlies ik nog meer.
Dus ook dat maakt je bang. Zelfs als je geslagen wordt en alles, voel je je toch beter in je eigen huis, want je
weet niet wat je buiten te wachten staat.” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld)
Precies omdat de vrouwen het gevoel hebben alles achter te moeten laten, blijven ze zich onveilig voelen, ook als
ze dan eindelijk weg zijn geraakt.
“‘t Is een beetje raar wat ik ga zeggen, sommige mensen zullen er woedend van worden. Ik werd geslagen,
opgesloten, hij had me afgesneden van mijn familie, mijn vrienden, hij had me belet te gaan werken. Zodra het
stempelgeld binnen kwam, pikte hij het allemaal in. Maar ik voelde me toen veiliger dan nu. Ik was bang, mijn
grote angst was wanneer ik bij hem was maar ik was nog banger als ik niet bij hem was. Het bewijs dat ik me
niet vergis: het blijft duren, hè.” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld)
De angst voor de man blijft erg lang als het ware ‘in hun lichaam hangen’. Sommige vrouwen zijn er zelfs van
overtuigd dat ze die angst nooit meer kwijt zullen raken.
“Ik herinner me in l’Eglantier een vrouw te hebben horen zeggen dat ze al drie jaar van haar echtgenoot ge-
scheiden was en ze had toch nog van die paniekreflexen op sommige momenten: een deur die dichtslaat, een
bepaald geluid dat haar misschien deed denken aan de terugkeer van haar echtgenoot en daar was ze nog
altijd angstig door.”
“Ik voor mij denk dat de angst nooit voorbijgaat. Eerlijk, de angst, die raak je niet kwijt, want ik weet goed, op
23
een keer staat hij daar omdat hij zijn dochter wil. Welja. Ik wil haar niet afgeven, en dat is ook het probleem,
binnen in mij gaat die angst nooit voorbij. Maar ik wil nu weg, ik wil een appartement, ik denk wat wil ik gaan
doen, maar wat als hij daar dan komt?” (Vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld)
“Als je geen euro hebt, dan neem je geen douche”
Daklozen worden in andere luisterprocessen vaak zélf aangewezen als bron van onveiligheidsgevoelens. Ze weten
dat ook. Een dakloze vraagt enigszins uitdagend:
“Wel juffrouw? Als jij voorbijkomt in de nacht, jij ziet iemand die slaapt, de eerste gedachte van jou…?(…)
Nee, ik zeg, in de avond, in de nacht … overdag is geen probleem, jij bent in veiligheid. In de nacht, wat stel jij
voor? Zegt u mij…” (Daklozen Brussel)
Nochtans voelt juist de dakloze zich permanent onveilig. Voor hen maakt dat gevoelen van onveiligheid deel uit
van hun dagelijkse bestaan. Het begint met de onzekerheid over de eerste basisbehoeften. Zij moeten elke dag
weer op zoek naar een bed, eten, een plaats om zichzelf en hun kleren te wassen. In Brussel lukt dat meestal wel,
al is het vaak “mal-bouffe”. Het brengt voor allen een voortdurende stress en een chronische vermoeidheid mee.
Wie dakloos is kan nooit lang ergens blijven, zelfs in de daklozencentra moeten ze ’s ochtends vroeg weer weg,
de straat op. Tijdens het gesprek durfde een van de deelnemers niet gaan zitten: “Als ik ga zitten val ik in slaap.”
Een andere bron van onzekerheid bij daklozen is uiteraard hun verpaupering: ze hebben geen cent. Werk zoeken
is bijzonder moeilijk. Daklozen worden ook snel het slachtoffer van uitbuiting. Ze zijn vaak niet in staat hun rechten
te verdedigen – als ze die al hebben.
“Zelfs de opvang, er zijn mensen die geen geld hebben… Een euro voor een douche, een euro voor een
wasbak, er zijn mensen die geen euro hebben om een douche te nemen… hier is het dus verplicht een euro
te betalen, als je geen euro hebt, dan neem je geen douche… als je geen euro hebt neem je geen douche…
Je doet je hemden niet in de wasbak…” (Daklozen Brussel)
Een vorm van uitbuiting die daklozen vaak treft is dat ze, áls ze dan een baantje vinden, opgezadeld worden met
nepcontracten. Een dakloze vertelt dat hij geruime tijd voor een appel en een ei zwaar werk heeft verricht in een
loods:
“In het begin beloofden ze de hemel op aarde, sanitair, douches, noem maar op. Wij hebben nooit iets gezien,
wij woonden in een caravan in de loods… handelaars uit de buurt, met wie we vriendschap gesloten had-
den, hebben ons op de waterleiding aangesloten, kabel, water, sanitair… De baas kwam af en toe langs met
twintig euro, vijftig euro… Normaal gezien hadden we duizend euro per week uitbetaald moeten krijgen, voor
ons tweeën, ik werkte dertien uur per dag.” (Daklozen Brussel)
Daklozen vallen ook gemakkelijk ten prooi aan geweld, diefstal en andere criminaliteit, door jongerenbendes of
door andere daklozen. Ze kunnen zich moeilijk verdedigen, en aan klachten die zij indienen wordt volgens sociale
werkers vaak geen gevolg gegeven.
“Het zou niet slim zijn om bijvoorbeeld te gaan liggen slapen op een bank bij het Zuidstation, zoals hij zei, als
het tien, elf uur ’s avonds is, is dat gevaarlijk. Ik heb het toch gedaan. Je hebt een gsm, wel je gsm, die is weg
hè. Al wat je aan geld bij je hebt, ze komen je zakken leeghalen hè…” (Daklozen Brussel)
“Als je op straat woont, ja, dan weet je wel wat onveiligheid wil zeggen”
Daklozen worden voortdurend weggejaagd uit openbare ruimten zoals stations en winkelcentra, door veiligheids-
agenten of door de politie. Ook dat schept onveiligheidsgevoelens, zeker bij daklozen zonder papieren die vrezen
opgepakt te worden.
“Als je op straat woont, ja, dan weet je wel wat onveiligheid wil zeggen. Wat dan? Als je over straat loopt
bijvoorbeel, dan ben je van twee dingen bang, als het de politie niet is die je arresteert, dan zijn er wel mensen
die je staande zullen houden …”
“Dat is waar, je wordt gepakt door de politie of je wordt gepakt door dieven! Of door verslaafden, of door…”
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
24 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Ik heb hier geen enkel geval van agressie meegemaakt. Maar wat ik wel voel…Ik ben bang van twee dingen,
ik woon op straat… of door de politie opgepakt te worden, of aangevallen te worden door mensen… Je bent
er nooit zeker van dat de nacht goed zal aflopen…” (Daklozen Brussel)
Emotioneel en geestelijk zijn daklozen er vaak slecht aan toe. Velen onder hen hebben een geschiedenis van
werkverlies, echtscheiding, uit hun huis gezet: allemaal ‘faalmomenten’ die op zich destabiliserend zijn. Vele
daklozen zijn ook eenzaam: de banden met hun familie en vrienden uit het gewone leven zijn verbroken, en onder
collega’s daklozen moet je je vrienden zorgvuldig uitkiezen, want de wet van de straat is hard.
“Ik heb mijn broer hier, die is getrouwd, maar ik zie ’m niet meer. Ik woon hier in Brussel, naast het Zuidstation,
maar ik zie ’m niet meer…”
“Als je zelf geen alcohol drinkt, en je trekt op met drugsgebruikers, vrienden die drugs gebruiken, dan komt er
een dag dat je zelf ook gebruikt… of gaat drinken. Dus vrienden, je moet een goede vriend uitkiezen voor de
veiligheid.” (Daklozen Brussel)
Voor sommige daklozen zijn de psychologische gevolgen van het dakloos-zijn zwaar te dragen, andere zijn juist
op straat terechtgekomen vanwege ernstige geestelijke problemen. Zoals een sociaal werker uitlegt zijn die laat-
sten “niet genoeg in de war om te worden opgenomen, maar te veel om zelfstandig in een flat te wonen”. Som-
mige daklozen zijn psychiatrisch ziek, anderen zijn gewoonweg emotioneel erg broos en prikkelbaar.
“Dat er mensen op straat wonen is een keuze van de samenleving”
Vele daklozen zijn aan de drank. Ze drinken niet om zich te bezatten of voor het plezier van het drinken, maar
om hun miserie te vergeten, en om het warm te krijgen, vooral in de winter. Verslaving is ongetwijfeld ook onder
daklozen een plaag: tabak, alcohol, drugs, spel...
“Drinken en roken, dat is al wat wij doen! Dat maakt de situatie aanvaardbaar, beter te verdragen.” (Daklozen
Brussel)
De situatie van de daklozen is weinig benijdenswaardig, zo beklemtoont een sociaal werker:
“Het is niet de onveiligheid die bestudeerd moet worden, maar de armoede, de ellende, alles wat samenhangt
met deze onmenselijke situatie, het is onmenselijk te moeten leven zoals de daklozen doen, het spijt me zeer,
maar dat stuit me tegen de borst! Het is ontoelaatbaar, het is onaanvaardbaar, over welke mens het ook gaat,
zelfs al is het een moordenaar, zelfs al is het de ergste misdadiger, die zit op zijn minst dan toch in de nor, in
de nor heeft hij een dak boven zijn hoofd en krijgt hij te eten. De dakloze heeft geen dak boven zijn hoofd en
geen eten.”
“Dat er mensen op straat wonen is een keuze van de samenleving.” (Daklozen Brussel)
“We willen hier liever dood dan terug”
Ook mensen zonder papieren voelen zich permanent onveilig. Voortdurend is er de angst om opgepakt te worden
en teruggestuurd te worden naar hun land van herkomst – terwijl ze alles wat ze bezaten hebben gebruikt om
daar juist weg te geraken.
Een echtpaar met twee kinderen van vijf en anderhalf jaar is al zes à zeven maanden onderweg uit Afghanistan:
“Alstublieft help ons! Kunt u ons niet naar Engeland brengen? Hier willen we geen asiel aanvragen want we
vrezen niet te worden aanvaard. Mijn broer en mijn neef wonen in Cardiff. Help ons… We zijn bang voor de
politie in alle landen: we zijn bang om opgepakt te worden en teruggezonden te worden. We willen geen
papieren omdat we dan gedeporteerd worden. Help ons, we hebben sinds gisterenavond niets meer gegeten
en hebben ook niet geslapen.” (Mensen zonder papieren Zeebrugge)
Een Indische man wil liever dood dan terug:
“Wij namen enorme risico’s en betalen een hoge prijs… onze familie zou niet aanvaarden dat we terugkomen.
Ons doel is werk vinden en ons integreren in de nieuwe maatschappij! ... Alle bezittingen en de laatste oogst
25
hebben we verkocht! En nu staan we eigenlijk op straat! We kunnen dus niet meer terug, we willen hier liever
dood dan terug.” (Mensen zonder papieren Zeebrugge)
Maar ook de ontberingen die ze hebben geleden tijdens de reis hebben vaak een zware tol geëist. De meeste il-
legalen zijn via mensensmokkelaars tot hier geraakt. Ze hebben duizenden euro’s voor de tocht betaald, maar zijn
onderweg vaak slecht behandeld.
“Ik wist niet dat de reis zo moeilijk zou zijn. Het was al moeilijk vanaf het begin: eenzaamheid, honger, dorst,
koude, niet weten waar je bent, geen verse kleren, bloedende kwetsuren…” (de man toont verschillende lit-
tekens, opgelopen onderweg, in het bijzonder de littekens op zijn armen die hij aan prikkeldraad heeft opgelo-
pen).
“Onderweg werden we ondergebracht in verschillende safe houses… Het was slechter dan de hel! We
werden afgeperst. Zelf had ik nog 500 dollar die me werden afgepakt. Er werd ook geweld gebruikt. Ik werd
geslagen op het hoofd en een ander werd geschopt tegen verschillende lichaamsdelen. Ik ben ook sterk
vermagerd. Wij kregen slechts af toe weinig en onvoldoende eten. Hoogstens één keer per dag. Ook was
er weinig water. Wij durfden niets te zeggen. We moesten zwijgen, dag en nacht.” (Mensen zonder papieren
Zeebrugge)
“Ik werd drie dagen opgehangen aan mijn polsen terwijl mijn voeten in ijskoud water zaten”
De redenen waarom deze mensen hun land hebben verlaten zijn divers. Enkele respondenten erkennen dat ze
vooral de economische ellende zijn ontvlucht en hopen elders ‘een betere toekomst’ te kunnen opbouwen. Twee
jongens vertellen dat ze door familieruzies moesten vertrekken. Maar de meeste mensen zonder papieren stellen
dat ze voor de politieke situatie op de vlucht gingen. Verregaande onveiligheidsgevoelens in hun eigen land – heel
wat geïnterviewden voelden zich met de dood bedreigd – zetten hen ertoe aan alles en iedereen achter te laten
en een lange tocht vol gevaren aan te vatten.
“Wij zijn moslims, verjaagd door moslims. Er klopt iets niet, dit kan niet over geloof gaan. Ik was ook niet in het
leger, of ook niet politiek actief! Maar ja, ik begrijp het wel: mijn familie woonde op heel vruchtbare grond en
de Taliban wilden de grond inpalmen voor het kweken van opium. Mijn vader werd vermoord. Een van mijn
broers werd vermoord. Ze poogden constant ook mij te vermoorden. Ik werd drie dagen opgehangen aan
mijn polsen terwijl mijn voeten in ijskoud water zaten, om druk uit te oefenen zodat ik mijn grond zou afstaan!
Mijn vrouw werd lastiggevallen, ze was zwanger, ze werd geslagen met een geweerkolf! We leefden voortdu-
rend in angst.” (Mensen zonder papieren Zeebrugge)
Een Iraakse Koerd kan de gedachte aan zijn familie, die door Saddam Hoessein werd uitgemoord, niet loslaten.
Hij is bang om gek te worden.
“Ik ben Koerd en kom uit een dorp dat in 1988 zo goed als uitgemoord werd door Saddam met chemische
wapens via helikopters. Ikzelf had geluk. Op dat ogenblik was ik met een astma-aanval opgenomen in het
ziekenhuis op 70 kilometer van het dorp. Vader, moeder, broers en zussen, familie, vrienden en buren bleven
allemaal in de aanval… Ik kan er niet over praten… de gedachte blijft spoken door mijn hoofd… ik vrees dat ik
gek word.” (Mensen zonder papieren Zeebrugge)
Deze vluchtelingen missen het contact met hun familie, ze klampen zich vast aan landgenoten.
“Ik ben heel bang. Ik heb pijn aan mijn hand. Ik heb honger en dorst. Ik ben helemaal alleen. Ik ben wanhopig.”
“Buiten slapen is lastig. Het is koud en heel nat. Maar ik blijf proberen. Het is nu beter, ik ben nu niet meer al-
leen maar in gezelschap van andere Tamils die ik hier heb leren kennen.”
“Ik wil terug naar India, alleen met het vliegtuig, niet meer zoals ik gekomen ben. Ik mis mijn vrouw en kinderen
enorm” (hij huilt en huilt en huilt). (Mensen zonder papieren Zeebrugge)
“Wij kunnen niets denken. Alles is zo onveilig, onze enige zekerheid is dat we moeten reizen”
Vol hoop vatten ze de reis aan. Hoop op een betere toekomst. Maar de respondenten uit Zeebrugge staat eerder
de wanhoop nabij. Ze hebben alles op het spel gezet. Ze zijn vlak bij hun doel, Groot-Brittannië, maar de kans dat
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
26 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
ze daar ook echt aankomen is kleiner dan ooit. Velen van hen zijn in een staat van complete ontreddering. Twee
Afghanen verwoorden het zo:
“Hier in Europa zeggen ze: Afghanistan is veilig, de Amerikanen zijn er toch. Maar zelfs president Karzai zijn le-
ven is niet zeker. Hoe kunnen gewone mensen dan veilig in Afghanistan leven? Ik ben het zo beu, mijn situatie
is zo moeilijk, ik wil eigenlijk zelfmoord plegen. Ik kan niet meer terug, ik zal mijn moeder nooit meer zien. Wat
wordt mijn toekomst? Alles in onzeker, ik ben het beu.”
“Wij kunnen niets denken... alles is zo onveilig, onze enige zekerheid is dat we moeten reizen.” (Mensen zon-
der papieren Zeebrugge)
“Blijven hier in centrum, je wordt ziek van je geest”
Asielzoekers hebben vaak een vergelijkbaar traject afgelegd als de mensen zonder papieren in Zeebrugge, met
dezelfde gevoelens van onveiligheid. Alleen genieten zij nu een behoorlijke opvang in het asielcentrum. Om eten
en een dak boven hun hoofd hoeven ze zich geen zorgen te maken. Na de grote onveiligheid in hun land van
herkomst en vaak ook onderweg, hebben ze nu even rust. Hun grootste gevoel van onveiligheid betreft uiteraard
hun asielaanvraag: een ja betekent in dit veilige land kunnen blijven, een nee opent de poort naar nieuwe funda-
mentele onveiligheid.
In de luistergesprekken met asielzoekers werd echter zo weinig mogelijk ingegaan op hun voorgeschiedenis
noch op hun angsten over hun asieldossier, omdat de onderzoekers die situatie te specifiek achtten. Er is alleen
gepraat over hun onveiligheidsgevoel in en rond het centrum, in het leven dat ze hier momenteel leiden.
De psychologische stress is het eerste element dat de asielzoekers zelf noemen als hen gevraagd wordt naar hun
onveiligheidsgevoel. Het gevolg van het nietsdoen, het niet mogen werken, het moeten wachten op een uitspraak
in de asielprocedure.
“Hier in centrum is niet gezond. Ik ben hier nu twee jaar en vier maanden. Het is niet goed: veiligheidspro-
bleem. Als iemand lang blijft, zonder beweging, en veel zitten denken, dat kan geven zo’n probleem, psycho-
logisch probleem.”
“Is niet nodig klagen hier maar blijven hier in centrum, je wordt ziek van je geest.” (Asielzoekers Alsemberg)
De meesten denken dat iedereen die al lang in het centrum verblijft, zodanig prikkelbaar of depressief is dat er
weinig voor nodig is om agressief te worden. Ze zijn bang dat ze zelf ook over de schreef zouden gaan als ze hier
nog lang zouden moeten verblijven.
“Er komt iemand naast je staan en die zegt iets en je wordt direct nerveus. Als je hier al lang bent in het cen-
trum, is het echt moeilijk.” (Asielzoekers Alsemberg)
Er hadden al enkele beangstigende voorvallen plaatsgevonden in het centrum.
“Hier in het centrum was eens een probleem met een meneer. Hij loopt rond in het centrum met een mes. En
iedereen was bang, ik was hier niet, maar mijn vader en kleine broer waren hier en dat is echt niet zo goed. En
de politie komt na een uur. Dat is echt te laat, hier zijn veel kinderen, families en de kinderen worden snel boos
en bang.” (Asielzoekers Alsemberg)
“Mensen die elkaar bevochten hebben, die daar nu in een centrum samenleven”
Het samenleven met zoveel verschillende nationaliteiten en godsdiensten, waarvan sommige elkaar in de eigen
regio bestrijden, zonder veel privacy, in een groepsregime dat aan een kostschool doet denken, leidt uiteraard tot
spanningen.
“Maar het is moeilijk met vier personen in twee kamers. Mensen uit Albanië of mensen uit Tsjetsjenië of Rus-
land, die mensen begrijpen elkaar niet. Of mensen uit Afrika praten geen Russisch.” (Asielzoekers Alsemberg)
27
De korpschef van de politie:
“Mensen die elkaar bevochten hebben, die daar nu in een centrum samenleven... Je zit met islamieten, katho-
lieken, allerlei godsdiensten. Dat is soms een reden waarom men uit een bepaald land is weggevlucht en dan
word je er hier weer mee geconfronteerd. Dat dat al eens spanningen teweegbrengt, lijkt mij niet meer dan
logisch.” (Asielzoekers Alsemberg)
Gebrek aan privacy en ook diefstal in het asielcentrum scheppen problemen. Wanneer een gsm moet opladen,
kan de eigenaar geen minuut van het stopcontact wijken zonder het gevaar dat de telefoon verdwijnt. Alleen-
staanden hebben geen sleutel van hun kamer. Iedere asielzoeker heeft wel een persoonlijke kast die op slot kan.
Maar daar kunnen geen grote voorwerpen in.
“Als ik ergens heen ga in het weekend, dan eet iemand mijn spullen op of kan hij in mijn bed slapen. Dat zijn
dingen waar ik niet van hou.”
“Vorig jaar was hier een vrouw en die moest weggaan, en die ging naar alle kamers van haar gang en ze heeft
van alles gestolen en ze heeft geld gevraagd aan mensen, maar die mensen wisten niet dat ze zou weggaan
en ze heeft van alles meegenomen.” (Asielzoekers Alsemberg)
De asielzoekers konden deze dingen allemaal wel relativeren, en af en toe werd er zelfs tijdens het groepsgesprek
hartelijk gelachen. De problemen die ze aanhalen zijn geen echte bedreigingen, maar het gevolg ervan is wel dat
ze niemand kunnen vertrouwen.
Net zoals de daklozen geven de asielzoekers aanleiding tot onveiligheidsgevoelens bij een aantal Belgische res-
pondenten. Maar de asielzoekers zijn zelf bang. Asielzoekers zijn bang om zich op straat te begeven in Beersel.
Ze zien er anders uit, ze zijn vaak niet taalvaardig genoeg en ze denken dat ze altijd geviseerd worden. Ze kennen
niemand. Onbekend maakt onbemind maakt gevreesd, dat is zo voor Belgen tegenover vreemdelingen en voor
vreemdelingen tegenover Belgen of andere etnische groepen. Ze zijn ook bang om buiten het centrum voor hun
geloof uit te komen.
“Als ik geld mee heb, ben ik heel heel bang, omdat ik denk dat iedereen naar me kijkt.”
“Wij zijn bang van Belgische mensen, en zij van ons.”
“Ik ben moslim, maar veel mensen houden niet van ons door Bin Laden, die is in Afghanistan, dat is ver weg
van mij.” (Asielzoekers Alsemberg)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
28 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
2. De dimensies van onveiligheid
Wat veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in situaties die minder extreem zijn dan diegene die hierboven wer-
den toegelicht? Welke fenomenen zorgen voor ongerustheid of jagen angst aan?
Onveiligheidsgevoelens kunnen betrekking hebben op een brede waaier van situaties, gaande van angst voor
agressie, over de gevaren op de weg, tot een gevoel van onbehagen over het verval van de woonomgeving. Wij
hebben deze factoren gegroepeerd in zeven grote ‘dimensies’ van onveiligheid. Zowel in dit als in de volgende
onderdelen van hoofdstuk 1 volgen na de vaststellingen telkens suggesties voor oplossingen die tijdens de
luisterprocessen werden geformuleerd. Zij worden steeds gebundeld onder het titeltje « Wat te doen? ». Enkele
kaderstukken verwijzen naar concrete projecten die in hoofdstuk 2 meer in detail worden beschreven, en naar
een aantal rondetafels.
2.1. Verloedering van de openbare ruimte: het effect van de gebroken ruit?
De deelnemers aan de luisterprocessen leggen duidelijk een verband tussen het verval van de woonomgeving
en het gevoel van onveiligheid. Maar hun verhalen tonen aan dat dit effect min of meer direct kan zijn: sommigen
zeggen dat ze een fysieke angst ervaren bij het zien van een verloederde omgeving, wat hen letterlijk op de vlucht
doet slaan. Anderen spreken veeleer over frustratie, irritatie, met indirecte gevolgen voor hun gevoel van onveilig-
heid.
“Lege huizen maken bang”
Kwetsbare mensen, getekend door zware beproevingen, zijn soms erg gevoelig voor sporen van geweld in de
openbare ruimte. Een asielzoekster in het asielcentrum van Alsemberg drukt in eenvoudige bewoordingen uit hoe
zij reageert op een vernield bushokje:
“Als ik een bushokje zie, helemaal kapot, dan wacht ik niet op de bus, dan ga ik naar huis. Ik ben bang.”
(Asielzoekers Alsemberg)
In de Sint-Walburgiswijk in Luik vormen leegstaande gebouwen een bron van angst voor migrantenvrouwen.
“Er is geen gevoel van veiligheid. Vroeger kon je uitgaan, je auto achterlaten, vertrekken zonder schrik. Met die
leegstaande huizen zijn we altijd bang.”
“Lege huizen, dat is niet mooi, niet leuk.”
“Lege huizen maken bang.” (Allochtone vrouwen Luik)
Maar het probleem van lege gebouwen kan zich ook voordoen in de ‘betere wijken’. Een pand kan bijvoorbeeld
gebruikt worden overdag, maar ’s avonds leegstaan. Dat is onder meer het geval in winkelstraten die er vaak
verlaten bij liggen na sluitingsuur. Die situatie geeft vooral bejaarde mensen een gevoel van onveiligheid. In hun
getuigenissen spreken ze over het gebrek aan een verscheidenheid van functies in het stadscentrum:
“Behalve de winkels van de benedenverdieping zijn die gebouwen leeg. ’s Avonds worden de bovenverdiepin-
gen gekraakt door drugsverslaafden, met angst voor de winkeliers dat daar brand uitbreekt. Dat is nu iets wat
een extreem gevoel van onveiligheid geeft.”
“Het is toch waar dat de onveiligheid op straat zich voordoet in straten met winkels op de benedenverdieping
en niets erboven. ’s Avonds zijn die straten verlaten en durft niemand er nog door, want er is geen mens meer.
Ook op zondag is het er gevaarlijk. Het is de verlatenheid van het stadscentrum.” (Gepensioneerden Luik)
Inventariseren en herinrichten van onveilige plaatsen: het is mogelijk
Kwetsbare groepen zoals vrouwen en bejaarden zijn het best geplaatst om factoren van onveiligheid op
te sporen in hun omgeving: slecht verlichte plaatsen, slechte inrichting van de ruimte, een gebrek aan toe-
zicht, hindernissen voor de mobiliteit… In Luik en in Binche hebben vrouwengroepen verkenningstochten
gehouden om na te gaan wat hen een onveilig gevoel gaf in hun wijk, en aan de lokale overheid construc-
tieve voorstellen voor verbetering over te maken.
In Vlaanderen hebben ongeveer 600 bejaarden deelgenomen aan observatiewandelingen in 29 steden en
29
gemeenten. Hun evaluatiegegevens maken het mogelijk een inventaris op te maken van de belangrijkste
bronnen van onveiligheidsgevoel bij senioren, en de middelen aan te reiken om er ook effectief iets aan te
doen.
Meer details over deze projecten, zie bladzijde 132-133.
“Hij had het gevoel aangevallen te worden door alles wat hem omringde”
Ook een heleboel kleine details samen kunnen tot een echt angstgevoel leiden. Het verhaal van een metrogebrui-
ker is in dat opzicht heel onthullend. Het is de moeite dit verhaal hier integraal weer te geven, want het toont goed
aan hoe een blijvend gevoel van onveiligheid – twee jaar later is de getuige er nog door getekend – kan ontstaan
door een opeenstapeling van kleine zichtbare elementen, zonder enige agressie of zelfs maar een ontmoeting:
“Dit deed zich voor in de herfst, twee jaar geleden, in het
Montgomerystation. Daarvóór was ik nooit bang om de metro
te nemen. Wanneer ik aankom, zie ik eerst een hele hoop dode
bladeren, die zich hebben opgehoopt voor de ingang van het
station. De roltrap is defect, dus moet ik de trappen gebruiken
die in dat seizoen vrij glad zijn en ook nog eens vol afval liggen.
Er is wel een vuilnisbak, maar die is vol, hij puilt zelfs uit. Ik voel
me dus wat op mijn ongemak in zo’n omgeving. Wanneer ik in
de gang kom, zie ik daar een reeks etalages waarvan het glas
is gebroken. Er liggen nog glasscherven op de grond. Ik voel
me dus nog meer op mijn ongemak. Wat verder is het glas van
de reclameborden vervangen door houten planken. Er blijven
alleen nog witte faiencemuren, die bovendien behoorlijk vies
zijn. Daar ben ik echt bang geweest overvallen te worden.
Sindsdien ben ik altijd bang als ik in lange en slecht onderhou-
den metrogangen kom.” (Metro Brussel)
Een ander lid van deze luistergroep merkt op:
“Hij heeft het gevoel gehad aangevallen te worden door alles wat hem omringde.” (Metro Brussel)
Respondenten zoeken hiervoor een verklaring in het feit dat die dingen aansluiten bij wat reeds in onze verbeel-
ding leeft, vooral door wat we in films zien. Dat maakt dat we die dingen op een onrustwekkende manier interpre-
teren, merken twee andere deelnemers aan dit luisterproces op.
“Inderdaad, we kennen al die elementen. In de film wordt er meestal aangevallen als het donker is… Ergens is
het een cliché. Het is het onderbewustzijn dat in werking treedt. Je denkt: ‘God, wat zal me hier overkomen?
Ze zullen me zeker overvallen!’ Het is een reflex, omdat je die beelden in je hoofd hebt.”
“We hebben allemaal die beelden in ons hoofd. Het zijn elementen die je in elke klassieke thriller of horrorfilm
ziet.” (Metro Brussel)
Een moeder kan zich onveilig voelen op een plaats die bezaaid is met vuilnis, omdat jonge kinderen zich dan kun-
nen bezeren.
“Hondenpoep in de zandbak, zwerfafval, dat geeft op de duur een gevoel van onveiligheid, ja. Als er de dag
voordien een grote groep jongeren via een schoolbezoek is geweest, merk je dat. Rondslingerende blikjes en
dergelijke. Onze kindjes kunnen zich daar aan verwonden. Maar ik moet zeggen dat het personeel daar zeer
alert op reageert. Ook in het algemeen is de netheid van het park heel belangrijk. Je voelt je daar goed bij.”
(Park Kessel-Lo)
Diezelfde zorg voor de gezondheid van de kleinsten maakt dat huurders van sociale woningen zelf de door drugs-
verslaafden achtergelaten spuiten opruimen.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
30 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Als het er vuil uitziet, dat wil niemand”
Voor anderen brengt de verloedering van hun woonomgeving niet direct een gevoel van fysieke angst met zich
mee. Ze maken onderscheid:
“De vuilheid van bepaalde appartementen of bepaalde gebouwen betekent niet meteen onveiligheid.” (Sociale
woningen Luik)
Maar, voegen ze eraan toe, het heeft wel gevolgen die rechtstreeks verband houden met het gevoel van onveilig-
heid. Als een wijk bijvoorbeeld minder aantrekkelijk wordt, verjaagt dat de middenklasse. Die wordt vervangen
door een bevolkingslaag waar men minder vertrouwen in heeft:
“Maar indirect veroorzaakt dat andere dingen. Zoals men vaak zegt, vuilnis op de grond trekt ander vuilnis
aan. En op de duur wordt dat een stortplaats… De huurwaarde van die panden zakt, gezien het gebrek aan
netheid… En wie hangt rond stortplaatsen? Niet de welgestelde mensen of de middenklasse! Nee, je verza-
melt daar dan een bevolking die veel gevaarlijker is.”
“Als de straten niet goed worden onderhouden, blijven de mensen er weg en gaan de traditionele handelaars
failliet. De waarde van commerciële panden zakt en wie vind je daar dan nog als handelaar? Vreemdelingen,
van wie sommigen weinig aanbevelenswaardige klanten trekken.” (Sociale woningen Luik)
“Een buurt die proper is: dat trekt toch de mensen aan. Dat geeft een gevoel van: kijk, het is hier heel leuk. De
buren zullen ook leuk zijn, want het is hier proper. Als het er vuil uitziet, dat wil niemand.” (Borgerhout)
Bovendien is een verloederde omgeving niet echt bevorderlijk voor het samenhorigheidsgevoel en de menselijke
relaties:
“Een vuile straat is ongezellig en je blijft er niet graag. Je gaat er niet gemakkelijk op een bankje zitten om een
babbeltje te doen.” (Borgerhout)
Een nettere woonomgeving: het is mogelijk
De milieudienst van La Louvière heeft een ‘netheidscharter’ uitgewerkt, met diverse partners. De officiële
ondertekening van het charter door de verantwoordelijken van diverse wijken vond plaats in het raam
van een grote ‘Dag van de Burger’ die vele lokale actoren heeft samengebracht. Het label ‘Nette Wijk’ is
toegekend aan drieëndertig wijken die het charter respecteren.
Meer details over dit project op bladzijde 138.
“We voelen ons aan ons lot overgelaten”
Het feit dat een plaats niet goed wordt onderhouden, kan ook een symbolische betekenis krijgen: men ziet het als
een verontrustend teken dat de overheid het heeft opgegeven. Als een desinvestering van de gemeenschap, of
een gebrek aan verantwoordelijkheid, wat een gevoel geeft dat men in de steek gelaten wordt.
“Je voelt je soms aan je lot overgelaten. Je maakt je eigen stukje voor de deur schoon, maar de rest gebeurt
niet. Of als het gebeurt, dan is het binnen de kortste keren weer zo vuil. Wiens verantwoordelijkheid is dat al-
lemaal?” (Borgerhout)
“Een plaats die als onveilig wordt beschouwd, is een plaats waar de indruk bestaat van materiële verwaar-
lozing. Het is er vuil, het stinkt er, het is niet goed verlicht, er zijn veel graffiti. Men heeft de indruk dat het
niemand iets kan schelen, dat het geen belangrijke plaats is.” (Metro Brussel).
Onbestraft vandalisme kan sommigen de onaangename indruk geven dat tegenwoordig alles kan, alles toegela-
ten is, dat er geen gemeenschappelijke normen meer zijn.
“Als mensen – en vooral jongeren – ongestraft mogen afbreken waar wij voor werken, dan wordt de wereld
hier een wildernis, en in een wildernis voel ik me niet op mijn gemak!” (Herstructureringen Limburg)
31
Een zeventigjarige Luikenaar formuleert het nog explicieter: indien de overheid zich niet bekommert om het on-
derhoud van de woonomgeving is ze misschien ook niet meer in staat haar andere normatieve overheidstaken te
vervullen. Deze gedachte verontrust hem nog het meest.
“Ik heb gemerkt dat vanaf dat ogenblik (de opeenhoping van vuilnis in een straat), en alleen al daardoor, het
gevoel van onveiligheid toenam. Dat wil zeggen dat de wijk is opgegeven, dat de overheid er niet meer aan-
wezig is om het klimaat van veiligheid te bestendigen. Dat is tenminste mijn indruk.” (Gepensioneerden Luik)
Het is opmerkelijk hoe deze getuigenissen spontaan de theorie van de ‘gebroken ruit’ lijken te bevestigen, een
theorie die welbekend is onder sociologen en criminologen (zie kader) . Het meest frappante is het getuigenis van
deze inwoner van Borgerhout, voor wie het beeld van de gebroken ruit ook het best zijn ontreddering uitdrukt:
“Het is niet leuk dat je zelf wat respect wil opbrengen voor een aantal dingen, wat een noodzaak is in de sa-
menleving en dat je merkt dat andere mensen dat niet opbrengen. Bijvoorbeeld ja een keer een raam inslaan,
of je dat nu klein vandalisme noemt, of kleine criminaliteit, of zoiets. Nu geeft dit geen onveiligheidsgevoel,
dat heeft meer zoiets van frustratie, zo van ‘Komaan jongens, is dat nu zo moeilijk?’ Zo dat gevoel eigenlijk”
(Borgerhout)
Respect voor de openbare infrastructuur: het is mogelijk
Misdrijven tegenover ‘onpersoonlijke slachtoffers’ (bekladden van stations, diefstal op school, vernieling
van openbare ruimten of van bussen en trams, …) worden gemakkelijker begaan omdat de daders vinden
dat het niet om ‘echte’ slachtoffers gaat. Daarom is audiovisueel materiaal uitgewerkt, in de eerste plaats
bestemd voor onthaaldiensten voor jonge delinquenten, om die ‘institutionele’ slachtoffers een gezicht te
geven en de jongeren te wijzen op de directe en indirecte gevolgen van hun daden.
Meer details over dit project op bladzijde 150-151.
Het effect van de gebroken ruit
Volgens de theorie van ‘de gebroken ruit’ (Wilson en Kelling) kunnen tekenen van materieel verval van een
wijk – gesymboliseerd door gebroken ruiten die niet worden vervangen – direct het onveiligheidsgevoel
beïnvloeden. Enerzijds omdat mensen de neiging hebben die tekenen van verloedering te zien als een
afwezigheid van sociale controle en een desinvestering door de overheid, anderzijds omdat een weinig
aantrekkelijke omgeving de burgers ertoe aanzet zich terug te plooien op hun privé-ruimte en dus vrij spel
te geven aan allerlei ongewenste activiteiten.
Bron: Onveiligheidsgevoelens - een literatuurstudie, M. Elchardus; Un premier état des savoirs, M. Hougardy;
rondetafel ‘Europese praktijkvoorbeelden van maatreglen die het onveiligheidsprobleem aanpakken en de
impact van deze maatregelen op het onveiligheidsgevoel, 15/06/2005
Wat te doen?
“Ruimte en groen maken mensen zachter”
Als de verloedering bij veel mensen onveiligheidsgevoelens oproept, spreekt het vanzelf dat inspanningen om de
omgeving mooier te maken, worden gewaardeerd.
Regelmatig wordt door de vakantiebewoners het belang van ‘een propere gemeente’ benadrukt, wat zorgt
voor ‘een veilige en rustgevende atmosfeer’. Men gaat hier uitgebreid op in, door bloemversieringen en aan-
verwante te vermelden als ‘tekens van rust’, ‘van blijdschap en vreugde’ die noties en gevoelens van veiligheid
stimuleren. Vooral de vakantiebewoners uit Koksijde ervaren het vele groen en de grote inspanningen van de
gemeentediensten hierbij als zeer positief. (Verslag Belgische kust)
Maar bij wie ligt de verantwoordelijkheid: bij de overheid of bij de burgers zelf? Er is duidelijk een onderscheid te
maken naargelang het om de inrichting dan wel om het onderhoud van de woonomgeving gaat.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
32 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Van de overheid verwacht men structurele verbeteringen: meer groen en meer ontmoetingsruimten.
“Voor het creëren van een veilige omgeving moet men ook rekening houden met de publieke ruimte – de leef-
omgeving in het algemeen. Een open en groene omgeving werkt positief op de gemoedsgesteldheid. Ruimte
en groen maken mensen ‘zachter’. (Borgerhout)
Voor een bewoonster van het Lehonplein ziet de ideale inrichting er als volgt uit:
“Groen in plaats van beton, een speelplaatsje voor de kinderen, een net plein op een vlak terrein en niet
hellend. De ideale verlichting? Zoals die nu is, is die goed, met kleine lampjes die branden. Geen donkere
hoeken. En groen tussen de huizen.” (Lehonplein Schaarbeek)
Bovendien moeten de groene ruimten zo ontworpen zijn dat ze geen ongewenste neveneffecten hebben. Geen
‘geritsel in het struikgewas’, zeg maar.
“Een oplossing voor het ongezellig gevoel kan zijn: meer groen. Open groen, geen afgeschermd groen, dat
geeft absoluut meer een veilige sfeer. Als het te dicht is qua struiken, ga ik er ‘s nachts ook niet door. Dan hoef
ik er niet te zijn.” (Borgerhout)
De kwaliteit van de verlichting is ook iets dat door diverse mensen naar voren is geschoven (zie hierover het
hoofdstuk ‘Alleen, ’s avonds, in de anonieme stad’).
“Ik vind dat de mensen ook zelf hun verantwoordelijkheid moeten opnemen”
Men is het er echter ook over eens dat iedereen zelf zijn steentje moet bijdragen. De gemeente kan wel vuilnis-
bakken plaatsen, maar ze dienen tot niet veel als de inwoners niet een beetje burgerzin aan de dag leggen.
“De mensen in de wijk gooien hun huishoudelijk afval in de openbare vuilnisbak, op de hoek van de straat. Het
is ongelooflijk: ze wachten tot de stadswerkman de vuilnisbak heeft leeggemaakt om die twee minuten later
te vullen met hun afval… Een berg vuilniszakken stapelt zich daar dan op en blijft daar hele dagen liggen. Dat
geeft niet echt een goed imago aan deze wijk.” (Sociale woningen, Luik)
“Ik steek niet gemakkelijk iets op ‘’t stad’, want ik vind dat mensen hun verantwoordelijkheid moeten opne-
men. Bijvoorbeeld het feit dat er vuiligheid is op straat. Dan zeggen ze: ze moeten meer vuilnisbakken zetten,
maar het zijn de mensen zelf die daarvoor moeten zorgen. Dat zijn dingen die een stadsbestuur niet moet
doen.” (Antwerpse Kaaien)
Bewoners die aan de slag gaan om de leefbaarheid van de buurt te verbeteren: het is mogelijk
Bewoners van een multiculturele wijk (acht verschillende nationaliteiten, twee derde van Turkse origine)
in Beringen besloten hun krachten te bundelen om een aantal overlastproblemen aan te pakken en het
buurtleven aangenamer te maken. Nadat ze door bloembakken te plaatsen de rodeo’s van jongeren per
auto of motor hadden weten te stoppen, vormden ze een wijkcomité en lanceerden ze nieuwe initiatieven.
De vaders werkten een hele week van de zomervakantie om een basketbalpleintje aan te leggen en enkele
speeltoestellen voor de kinderen te plaatsen. Ondertussen heeft de helft van de inwoners van de wijk
interesse voor de activiteiten. En het aantal verhuizingen uit de wijk is duidelijk gedaald.
Meer details over dit project leest u op pagina 145.
Men betreurt een algemene tendens tot groeiend onverantwoordelijkheidsgevoel bij de burgers.
“Ik heb iets ergs meegemaakt: er loopt een man met een kind over straat, en die gooit een papiertje op de
grond. Ik zeg tegen die man: ‘Meneer, u hebt iets laten vallen.’ Die man zegt tegen mij: ‘Ik betaal belastingen.’
Ik zeg: ‘Proficiat, en moet je dat papiertje daarom niet oprapen?’ Dat wil zeggen dat die man zegt: de staat is
verantwoordelijk voor de straat. Daar draait het om, die geven de verantwoordelijkheid af.” (Borgerhout)
33
Er moeten dus opvoedings- en sensibilisatiecampagnes worden gevoerd, bijvoorbeeld bij metrogebruikers:
“Er is echt meer netheid nodig. Iedereen moet daar aandacht voor hebben. Er moet een collectieve bewust-
makingsactie komen voor respect van de stations.” (Metro Brussel)
Inspanningen kunnen mekaar aanvullen, vat deze busgebruiker in Leuven samen: als de overheid het goede voor-
beeld geeft, kan ze de mensen ertoe aanzetten zelf ook beter voor hun woonomgeving te zorgen.
“Verlichting ‘s avonds en propere straten, geen donkere vuile hoeken, dat zijn wel dingen die helpen, het geeft
minder onveiligheidsgevoel. En als de straat proper is, dan zullen de mensen hun voorgevel ook al vlugger
proper houden en netter zijn voor zichzelf.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Bij die brug met graffiti worden veel communiefoto’s gemaakt”
Nog even iets over een specifiek probleem, dat van de tags, een handtekening in het
wilde weg, en de graffiti, een kleurrijke muurschildering door jongeren. Veel mensen
beschouwen dat als een vorm van vandalisme, die hen een onveiligheidsgevoel be-
zorgt en die men dus moet bestraffen:
Slechts een kleine minderheid van de getuigen kan enig begrip opbrengen voor
allerlei graffiti, door jongeren aangebracht. De meeste bezoekers eisen dan ook
een kordaat optreden tegen ‘het taggen’. Vooral bij heel wat senioren geven graf-
fiti aanleiding tot noties en gevoelens van onveiligheid, waarbij zij ‘de hedendaagse
jeugd helemaal niet meer kunnen begrijpen’. (Verslag Park Kessel-Lo)
Een federale politieagent betreurt dat men de tagger-bendes die het op het openbaar
vervoer hebben gemunt, niet harder aanpakt.
“In het algemeen zijn dat zeer goed georganiseerde groepen, maar op politioneel
vlak is de strijd ertegen zeer slecht georganiseerd. Ze kunnen straffeloos tekeer-
gaan. Er zijn een twintigtal bendes. Ik stel vast dat het in diverse politiezones
om dezelfde figuren gaat, in de bussen, de metro of de trein. De trein, dat is het
summum. Dat zijn grote oppervlakten en omdat treinen in heel België rijden, is het
gratis reclame… Het is provocatie, ze willen de overheid uitdagen.” (Noordstation
Brussel)
In de groep van asielzoekers en bij de vrouwen van Overpelt worden graffiti echter niet altijd als een vorm van
beschadiging gezien: ze zijn zelfs bereid het fenomeen te tolereren en er een zekere vorm van kunst in te zien, als
het beperkt blijft tot welbepaalde plaatsen.
Graffiti vonden de meeste asielzoekers niet erg, omdat dit een vorm van kunst is en echt mooi kan zijn. Het is
natuurlijk niet goed als men daarmee mooie gebouwen besmeurt of racistische uitspraken doet. Eén iemand
vond dat toch in het algemeen niet goed. Een oplossing zou volgens hen kunnen zijn om legale plaatsen te
geven waar men mag graffiti spuiten. (Verslag Asielzoekers Alsemberg)
Graffiti vormde voor hen niet echt een probleem. Ze hadden hiermee in hun gemeente positieve ervaringen.
Een wand van een brugje werd immers legaal met graffiti gekleurd, met een mooi resultaat als gevolg. ‘Er
worden veel communiefoto’s bij gemaakt.’ Gebouwen bekladden kan bij hen niet op begrip rekenen, maar
dergelijke graffiti somden ze niet op als onveiligheidsgevoelverhogend. (Verslag Vrouwen Overpelt)
Integratie van graffiti in het stadsbeeld: het is mogelijk
Het busstation van Jemeppe was somber en wekte gevoelens van onveiligheid op, terwijl in de buurt
jonge ‘taggers’ grafisch talent tentoonspreidden. Een vereniging heeft die jongelui voorgesteld een fresco
te maken op de muren van het station. Lokaal werd hierover overleg gepleegd, waarbij de diverse actoren,
die elkaar nauwelijks kenden (jongeren, buurtbewoners, buschauffeurs, gemeentelijke politieagenten, ...),
tot een dialoog kwamen.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
34 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Ook in Courcelles hebben adolescenten iets willen doen aan hun negatieve imago door een muurfresco en
panelen te schilderen met hun eigen uitingsvormen (logo’s, beelden, tags, …). Deze panelen, met positieve
boodschappen over thema’s als tolerantie of respect, tonen het engagement van de jongeren. De onthul-
ling van het werk was de aanleiding voor een feestje, dat een dialoog tussen generaties mogelijk heeft
gemaakt.
Meer details over deze projecten op bladzijde 138-139.
2.2. Criminaliteit: angst voor agressie
Criminaliteit is, samen met overlast, een belangrijk element in het discours over de onveiligheid. Vanzelfsprekend
komt het thema ook ruim aan bod in de luisterprocessen. Maar eenvoudige conclusies zijn er uit de hoop getui-
genissen en uitspraken van de deelnemers niet te trekken.
De respondenten praten over feiten die ze zelf hebben meegemaakt, waarover anderen hebben verteld of waar-
over ze via de media hebben gehoord. Daarnaast formuleren ze ook hun bezorgdheden en angsten over moge-
lijke criminele daden waarvan zij het slachtoffer zouden kunnen worden.
Het is opvallend dat de term ‘criminaliteit’ in de luisterprocessen niet zo vaak in de mond wordt genomen, zeker
niet door de niet-professional. Meestal hebben de respondenten het eerder over de concrete vormen van crimina-
liteit zoals diefstal of fysiek geweld. Als het woord criminaliteit dan toch wordt gebruikt, is dat vaak slechts in zeer
algemene zin.
“Waar het proper is heb je ook geen onveiligheidsgevoel. Het geeft mij de indruk van een vuile buurt en crimi-
naliteit.” (Antwerpse Kaaien)
“Er zijn ook veel Belgen van hier die criminaliteit plegen.” (Handelaars Menen)
“Waar gaat het met onze samenleving naartoe, als er overal zoveel criminaliteit is…” (Herstructureringen Lim-
burg)
“Zakkenrollers zijn zeer discreet”
De vorm van criminaliteit die door de respondenten het meest vermeld wordt, is onbetwistbaar diefstal. In al zijn
vormen: het stelen van handtassen en portefeuilles, autodiefstal, inbraak, home- en carjacking, tot en met ram-
kraak. Een niet onaanzienlijk aantal respondenten is al een of meerdere keren bestolen.
Gelukkig gaat het in veruit de meeste gevallen om niet meer dan kleine criminaliteit, zakkenrollers bijvoorbeeld, en
vooral in het openbaar vervoer.
“In het centraal station als iedereen staat te duwen om op die trein te stappen. Dan zijn er nog extra aan het
duwen om ondertussen in iemand zijn handtas te zitten. De mensen zien dat niet en gaan de trein op en die
vertrekt. Ondertussen was de dief bij de volgende trein weer bezig.”
“Ik heb ook een keer op de tram in Brussel gezeten: dat er twee vrouwen een portefeuille proberen te stelen.
En ik heb heel hard dus zitten zeggen: ‘Madam pas op. Ze stelen uw portefeuille.’ En inderdaad. Die twee
vrouwen zijn aan de volgende halte afgestapt.” (Pendelaars Wezemaal)
De politiechef van de Brusselse metro stelt dat in de drukke metrostations, waar verschillende metrolijnen samen-
komen, de meeste feiten worden gepleegd.
“Het gebeurt in de megastations, waar er veel mensen zijn. Die stations zijn niet gevaarlijk, maar statistisch ge-
zien heb je daar wat meer feiten, vooral van zakkenrollerij. Er zijn veel mensen, dus dat trekt dieven aan. Er zijn
een aantal stations waar je strategisch niet omheen kunt, genre kruispunt van verschillende lijnen, bijvoorbeeld
Simonis, De Brouckère, Montgomery, Clémenceau…” (Metro Brussel)
In het Brusselse Noordstation zijn zakkenrollers, naast jongerenbendes, de grootste bron van criminaliteit, zeggen
de agenten van B-Security. Volgens hen blijft het echter moeilijk in te schatten hoezeer het fenomeen werkelijk
onveiligheidsgevoelens veroorzaakt.
35
“Er is misschien een ander publiek dat veel problemen veroorzaakt. Dat zijn de diefstallen in de stations. Zak-
kenrollers zijn zeer discreet. Negentig procent van de diefstallen worden gepleegd zonder dat er geweld aan te
pas komt. Het gaat vaak om vrij kansarme mensen tussen 25 en 45 jaar. De reizigers weten in het algemeen
niet met wie ze te maken hebben.”
“Zakkenrollers hebben het vaker op vreemdelingen gemunt, bijvoorbeeld Amerikanen die niet op hun bagage
letten terwijl ze een inlichting vragen.” (Noordstation Brussel)
Dat de reiziger de geweldloze aanpak van de zakkenroller ondanks alles verkiest boven gewelddadige diefstal,
blijkt uit een uitspraak van een 64-jarige dame:
“Ik heb liever dat ik er niks van voel. Ze hebben mijn portefeuille al twee keer gestolen, ik heb niets gemerkt.
Des te beter!” (Gepensioneerden Luik)
“Mijn tas hebben ze al zes keer van mijn schouders getrokken…”
Meteen is ook duidelijk waarom handtasroof, waarbij de handtas met geweld van de arm wordt getrokken, trau-
matiserender is. Vaak zijn oudere dames het slachtoffer. Voor de oudere vrouwen in de Gentse Rabot-wijk is het
een van hun grootste bezorgdheden. Diegenen die zelf al slachtoffer zijn geweest, zijn nog alerter.
“Ik heb al zoveel gehoord van mensen die ik ken.” – “Het zijn niet enkele gevallen: aan de torens zijn er al veel
overvallen.” – “Mensen worden zelfs aangevallen op klaarlichte dag. Dat zorgt er toch voor dat ik erg bang ben
om aangevallen te worden.” – “Ik denk er wel altijd aan, omdat ik het al heb voorgehad. Dat speelt altijd in je
hoofd.” (Ouderen Rabotwijk Gent)
Van de paar tientallen tachtigplussers die zijn geïnterviewd in één van de luisterprocessen was meer dan de helft
al het slachtoffer geweest van een handtasroof! Deze groep vrouwen voelt zich een gemakkelijke prooi als ze zich
alleen op straat begeven.
“In de stad, als je daar slecht ter been bent en witte haren hebt, dan ben je een gegeerd doelwit. Mijn tas
hebben ze al zes keer van mijn schouder getrokken… Er zijn elke dag overvallen in het stadscentrum, dus
ja, daarom, eigenlijk, alleen de straat opgaan, daar ben ik helemaal niet zo happig op. Je bent een prooi op
straat, met alle getikten die er rondlopen.” (Hoogbejaarden Luik)
Het materieel verlies van de handtas en inhoud, daar kunnen de bejaarde vrouwen mee leven. Het ergste vinden
ze de angst op het moment dat de dief toeslaat.
“Het is de angst dat iemand je volgt, dat iemand je tas steelt.” (Hoogbejaarden Luik)
In de Brusselse metro heeft men soms af te rekenen met bendes van minderjarigen die in groep mensen beroven.
Zij belagen vaak de kwetsbare reizigers en opereren telkens volgens een zelfde stramien.
“Het gaat om bendes die in het metronet rondlopen. Ze zien een kans op sommige lijnen en daar profiteren
ze van. In het algemeen zijn het vaak bendes van twee of drie personen, minderjarigen. Afhankelijk van het
gebied heb je Afrikaanse bendes, of bendes van Noordafrikaanse origine.”
“De bendes zoeken heel duidelijk een gemakkelijk slachtoffer, iemand met het volgende profiel: bij voorkeur
ofwel een bejaarde, ofwel een jonge vrouw. Ze storten zich daarop, stelen haar tas en vluchten naar boven.
Na twintig seconden is er niemand meer te zien. (…) In het algemeen maken ze gebruik van het openen van
de deuren om te vluchten en de trein vertrekt weer.” (Metro Brussel)
De ervaring van reizigster Céline bij het metrostation Zwarte Vijvers bevestigt het hierboven geschetste beeld.
“Ik was net bij Zwarte Vijvers in een metrostel gestapt. Net voor de deuren sluiten stelen twee jongeren de tas
van een vrouw en vluchten de trein uit. De bestuurder had gezien wat er gebeurd was en opende de deuren
opnieuw. De vrouw heeft nog geprobeerd de jongeren in te halen maar tevergeefs. Ze is opnieuw ingestapt
en de trein is weer vertrokken. Op dat ogenblik kwamen er twee, drie andere jongeren naar de vrouw toe en
vroegen haar naar haar gegevens, zij zouden zien of ze de dieven niet konden terugvinden. Ik had gemerkt dat
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
36 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
die jongeren deel uitmaakten van dezelfde groep die er met de tas vandoor was gegaan. Het ging dus om een
georganiseerde bende, het was doorgestoken kaart.” (Metro Brussel)
“Je ziet er elke dag auto’s die zijn opengebroken, met ingeslagen ruiten”
Nogal wat respondenten wijzen op diverse vormen van autocriminaliteit. Zowel auto-inbraak als autodiefstal lijken
de laatste jaren steeds vaker voor te komen. Het grote parkeerterrein tussen de Vlaamse en de Waalse Kaai in
Antwerpen-Zuid is volgens officiële politiecijfers een zeer populaire plek bij autodieven. De omwonenden beves-
tigen dat er in hun buurt “eerlijk gezegd toch wel veel gebeurt”. Maar passanten die zelf niet op het hippe Zuid
wonen, reageren soms verrast op de politie-informatie.
“Onlangs hebben ze weer in mijn wagen ingebroken. En toen ik het ging aangeven bij de politie, zeiden ze
me dat het al de vierde Alfa Romeo was die week waarin ze hadden ingebroken op het plein. Meestal is hun
tactiek: ze gooien er een steen in, ze wachten of je niet wakker wordt, en vijf minuten later komen ze terug
voorbij.”
“Autocriminaliteit is ook niet echt iets wat ik hier zou verwachten. Er staan mooie huizen hieromheen. Het ziet
er niet verpauperd uit. En er is veel sociale controle, omdat er altijd veel volk op straat is.” (Antwerpse Kaaien)
Opmerkelijk is dat deze feitelijke criminaliteit zeker niet bij iedereen onveiligheidsgevoelens veroorzaakt.
“Het is normaal dat er hier meer wordt ingebroken in auto’s omdat deze hier zo geconcentreerd zijn, maar
daardoor voel ik me helemaal niet onveilig.” (Antwerpse Kaaien)
Autocriminaliteit zorgt ook in meer achtergestelde wijken voor onbehagen. De parkeerplaatsen zijn hier evenmin
veilig, of ze nu openbaar zijn dan wel privé. Autodieven laten er ook vaak hun gestolen wagens achter.
“In de straat naast mijn woning is er een openbaar parkeerterrein… daar zie je elke dag auto’s die zijn openge-
broken, met ingeslagen ruiten.”
“In ons blok zijn er verschillende parkeerplaatsen voor de huurders. Het probleem is dat er voortdurend gesto-
len auto’s werden gevonden… er zijn dus jongeren die die elders stelen, er misdrijven mee plegen en ze dan
bij ons achterlaten, met de ruiten ingeslagen en de draden van het dashboard eruitgetrokken. Dat bezorgt de
huurders en hun bezoekers ook geen veiliger gevoel…” (Sociale woningen Luik)
Ook in het landelijke Gedinne, waar het leven peis en vree lijkt, hebben de inwoners ervaring met autodiefstal.
“In Wellin is er ook een heel circuit van gestolen auto’s geweest en ik zou zeggen van homejackings, want ze
gingen in de huizen de sleutels halen, de portefeuilles en dan waren ze weg met de auto’s. Ik heb gehoord dat
het feit dat we hier zo dicht bij de autoweg zitten natuurlijk… een voordeel was, als men dat zo kan zeggen.”
(Gedinne)
“Ze zijn komen stelen bij mijn buurman”
In de verschillende luisterprocessen brachten mensen ook verslag uit van inbraak in privéwoningen.
“En dan zijn ze veertien dagen geleden komen stelen bij mijn buurman en bij nog iemand anders in Longpré.
Daarna hebben ze in twee huizen in Wellin ingebroken. Dus toen heb ik de twee of drie nachten daarop door
het raam gekeken.” (Gedinne)
“In tien jaar ben ik zelf veertien keer bestolen en overvallen.” (Kwetsbare wijken Luik)
“In ons gebouw zijn we met negen bewoners, en bij zeven bewoners van de negen is er al ingebroken.” (Ant-
werpse Kaaien)
“Er is hier een huurder, van de vierde of de vijfde verdieping, die ze hebben thuis overvallen om bij hem te
stelen. Ze hebben de deur ingetrapt, ze hebben hem omvergeduwd, ze hebben gestolen en ze zijn weer ver-
trokken.” (Sociale woningen Luik)
37
Een politieman van de politiezone Pajottenland stelt dat op het platteland inbraak een van de grootste problemen
is inzake criminaliteit. Vooral wie dicht bij een grotere weg woont waarlangs de dief makkelijk kan vluchten, loopt
het risico ongewenst bezoek te krijgen. Vaak behoren de daders tot een internationale bende, die in één wijk
verschillende huizen aandoet.
“Als diefstallen gebeuren op een heel korte periode, verschillende diefstallen dicht bij elkaar. Bijvoorbeeld op
een heel korte afstand heb je vier of vijf benadeelden. Die praten met elkaar, en ge hebt al een groep. Iedereen
begint zich dadelijk op te sluiten.” (Politiezones Brabant)
Heel talrijk zijn de verhalen over inbraak niet. Wel is het duidelijk dat wie dieven in huis heeft gehad, daar meestal
ernstige gevoelens van onveiligheid aan overhoudt. Ook hier is het materiële verlies of de eventuele schade die
aan het huis werd aangericht niet doorslaggevend. Mensen reageren vooral sterk op het feit dat iemand bij hen
thuis is binnengedrongen. De plaats waar ze zich tot nu toe altijd veilig voelden, blijkt plotseling niet veilig te zijn.
Dat is bedreigend. We komen op dit aspect terug in het hoofdstuk gewijd aan de gevolgen van het onveiligheids-
gevoel.
“Sedert de winkeldiefstallen die ik had, ben ik niet meer op mijn gemak in het leven”
Ernstige feiten inzake diefstal en inbraak werden ook genoteerd in Menen, een grensgemeente die een tijdlang
werd geplaagd door ramkraken. Op de vraag of hij al bestolen is geweest, antwoordt de eigenaar van een sport-
winkel:
“Zeker al vijftien keer, en ik heb de zaak 43 jaar. Op het moment dat ze een juwelier, Gino, helemaal plat gekre-
gen hebben, dachten we van te stoppen maar we hebben er al zoveel in geïnvesteerd en onder nul gestaan.
We deden drie miljoen kosten voor de veiligheid. Bij ons gaat dat allemaal om diefstallen want vooral de dure
sportkledij is aantrekkelijk. Er is nog nooit lichamelijk geweld geweest. Er waren reeds een viertal ramkraken en
een aantal pogingen tot.” (Handelaars Menen)
Een juwelier werd kort voor het luisterproces plaatsvond overvallen. Op de vraag of het de eerste keer was, ant-
woordt hij:
“De eerste keer en een goede keer. Dit was dertig jaar werk en alles, echt alles was weg. Het gebeurde twee
dagen voor Kerstmis... Amai, dit was echt wel een klap.” (Handelaars Menen)
Beide handelaars hebben af te rekenen met zware gevoelens van onveiligheid. De een kan de slaap niet meer
vatten, de ander is bang dat hij bij een nieuwe inbraak zichzelf niet in bedwang zal kunnen houden.
“Sedert de winkeldiefstallen die ik had, ben ik niet meer op mijn gemak in het leven... Als je in bed ligt, probeer
je zo snel mogelijk te slapen en in de morgen kom je wakker en denk je: we hebben geluk gehad, we zijn niet
overvallen geweest.”
“Ook als er gevaar dreigt, word ik zeer bang, dan moet ik mezelf in bedwang houden. Ik zou er achter willen
gaan maar dat is het stomste dat je kan doen.” (Handelaars Menen)
Vanzelfsprekend zijn de onveiligheidsgevoelens van deze Menense handelaars niet representatief voor handelaars
en zelfstandigen in het algemeen. Bij wijze van tegenvoorbeeld en relativering, dit citaat van een verkoopster in
een van de betere schoenenzaken in De Panne:
“Ik denk dat er tot nu toe niets gestolen is hier, of ja toch, met Kerstmis zijn de drie meter hoge kerstbomen
voor de deur weggenomen. Die hebben ze zeker niet te voet weggesleept, moet overigens een grappig zicht
zijn geweest, misschien waren de dieven wel verkleed als kerstmannen…” (Belgische kust)
“Waar ik bang voor ben is dat ik klappen zou krijgen”
Wellicht de grootste bron van onveiligheidsgevoelens in verband met criminaliteit is de angst slachtoffer te worden
van agressie. Die kan vele verschillende vormen aannemen: van verbale agressie, over achtervolging en alle gra-
daties van geweld, tot seksuele misdrijven.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
38 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Met de ‘lichtere’ vormen van agressie is er trouwens heel wat directe of indirecte ervaring. Eerder in dit hoofdstuk
hadden we het al over handtasdiefstal. Elders in dit rapport wordt uitgebreid ingegaan op fenomenen als agres-
sie op school en in het openbaar vervoer, geweld van groepjes al dan niet allochtone jongeren, verkeersagressie,
vechtpartijen bij fuiven... Dat deze uitingen van agressie lang niet altijd onschuldig zijn blijkt uit de opmerkingen
van professionals in Ronse en van de onderzoekers in Scholen Aarschot.
In de diepte-interviews wijzen velen op de ernst van het probleem en vooral op de escalatie. Bijvoorbeeld
naar criminaliteit toe, is dit duidelijk te zien, namelijk vroeger waren het alleen vuistslagen, terwijl men nu meer
messteken ziet en meer pistolen. Dus het fysiek geweld en de agressie nemen toe en dat is gevaarlijk. (Verslag
Jongeren Ronse)
Frappant zijn de vele getuigenissen van zeer ernstige vergrijpen zoals aanrandingen en bedreigingen met
wapens (messen tot vuurwapens.) (Verslag Scholen Aarschot)
De angst voor fysieke agressie – of die nu voortkomt uit eerdere traumatiserende ervaringen of niet – is vaak zeer
reëel, zeker bij vrouwen en oude mensen. Dat blijkt duidelijk uit de luisterprocessen. Het zijn wellicht deze onvei-
ligheidsgevoelens die het moeilijkst te bestrijden zijn.
“De laatste keer dat ik me echt niet veilig heb gevoeld, was toen ik terugkwam van het feest van 15 augustus
in Luik (...) ik wilde net te voet teruggaan van Outremeuse naar Angleur. En toen, echt waar, ben ik in paniek
geraakt. Twee jongemannen begonnen me te volgen, ik ben van richting veranderd, ze bleven me volgen.
Ik heb nooit geweten of ze wat dan ook zochten, of ze van plan waren me te overvallen of niet, ik heb een
sprintje gemaakt en ik geloof dat ik praktisch tot helemaal thuis gerend heb terwijl de tranen over mijn gezicht
liepen, zo was ik bevangen door de stress overvallen te worden.” (Vrouwen Luik)
“’s Avonds loop ik niet graag op straat. Ik ben geen amateur van de duisternis. Ik ben altijd bang dat ik aange-
rand zou worden.” (Ouderen Rabotwijk Gent)
“Waar ik het bangst voor zou zijn… is dat ik aangevallen, gewond zou worden.” (Gepensioneerden Luik)
Opvallend is ook dat agressie tegen een persoon een veel grotere invloed heeft op het onveiligheidsgevoel dan de
beschadiging of het verlies van goederen:
“Waar ik bang voor ben is dat ik klappen zou krijgen. Mijn tas, die mogen ze zó hebben. Ik geef ze liever af
dan een pak slaag te krijgen of een messteek of dat ze me in mijn nek springen. Ik heb geen zin me te laten
afmaken voor vijftig euro.”
Wat ze aan de kaak stellen is minder de diefstal dan de agressie tegen de persoon. Diefstal is een noodzakelijk
kwaad voor de behoeftigen. Gratuite boosaardigheid, gebrek aan respect of fysieke agressie zonder legitieme
reden daarentegen wordt niet getolereerd. (Verslag Vrouwen Luik)
Dat verklaart ook waarom verscheidene respondenten expliciet onderscheid maken tussen inbraak wanneer
er niemand thuis is en homejacking, waarbij de bewoner soms oog in oog komt te staan met de dader en ook
fysieke agressie moet vrezen.
“Er is toch wel een evolutie, nu ik daaraan denk, op dat niveau. Een paar jaar geleden had je ook inbraken, er
werden ook auto’s gestolen, maar dat was altijd als de mensen niet thuis waren. Nu zie je dat bijna niet meer.
Nu zijn het homejackings, terwijl de mensen thuis zijn. Nu vrees je voor je eigen leven.” (Vrouwen Luik)
Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens
Maakt het feit dat een individu concreet slachtoffer is geweest van een misdaad dat hij zich onveiliger
voelt? Verscheidene getuigenissen in de luisterprocessen wijzen in die richting. Nochtans is in weten-
schappelijk onderzoek vastgesteld dat het verband tussen slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens
veel minder rechtlijnig is dan men zou denken.
39
Tijdens de rondetafel over dit thema wees de Canadese victimoloog Ezzat Abdel Fattah erop dat slachtof-
fers van criminele feiten helemaal geen homogene groep vormen. Fattah wees in dit verband op de zoge-
naamde paradox of fear: het zijn vaak de mensen die het minste gevaar lopen om slachtoffer te worden
van een misdaad, zoals vrouwen en bejaarden, die de ergste gevoelens van onveiligheid hebben. Volgens
de victimoloog wijst deze ongerijmdheid erop dat onveiligheidsgevoelens grotendeels worden bepaald
door een perceptie en gevoel van kwetsbaarheid.
Dat wie zich het onveiligste voelt, het minste slachtoffer wordt is zeker geen toeval, aldus Fattah nog. Het
is het gevolg van een ontwijkend gedrag, waarbij ieder mogelijk risico wordt vermeden.
De emeritus hoogleraar pleitte er ten slotte zeer sterk voor om in de slachtofferhulp veel meer rekening te
houden met die verschillen tussen slachtoffers, en de begeleiding veel meer op maat te snijden.
Tijdens de rondetafel werd nog naar andere wetenschappelijke studies verwezen. Zo stelde een enquête
in Nederland zo goed als geen verschillen vast tussen slachtoffers en niet-slachtoffers inzake onveilig-
heidsgevoelens. Wel vonden slachtoffers vaker dat de overheid tekort schiet. Het gevoelen van onvei-
ligheid werd wel beïnvloed door het verloop van de gerechtelijke procedure, de erkenning die men als
slachtoffer kreeg en het eigen verwerkingsproces. Een Waals onderzoek wees uit dat slechts eenderde
van de slachtoffers die meldden een sterk onveiligheidsgevoel te hebben, dat drie jaar later nog altijd
bleven zeggen. Onveiligheidsgevoelens hebben volgens deze studie niet zozeer te maken met slachtoffer-
schap an sich maar ontstaan naar aanleiding van ingrijpende gebeurtenissen: een verlies, een overlijden,
een ziekte, een ongeluk, enz.
Bron: rondetafel ‘Slachtoffers en het onveiligheidsgevoel’, Brussel, 29/10/2004
“Als je moeder bent, ook al heb je vertrouwen in de mensen, moet je toch wantrouwig zijn”
De meest extreme vormen van fysieke agressie zijn seksuele misdaden als pedofilie en verkrachting. Het is een
thema dat logischerwijze vooral vrouwen, als moeders en als potentiële slachtoffers, aansnijden. Persoonlijke
ervaringen zijn er tijdens de luisterprocessen niet verteld. Maar de onveiligheidsgevoelens zijn er zeker wel.
Bijna tien jaar na de feiten is Marc Dutroux nog steeds niet vergeten. In het rustige provinciaal domein van Kessel-
Lo stellen vrouwen dat zij in het ‘post-Dutroux-tijdperk’ zeer op hun hoede zijn.
“Wij zijn constant op onze hoede.” (Park Kessel-Lo)
In het luisterproces van het Lehonplein hebben twee deelnemers het spontaan over het gevaar van pedofielen.
Enkele andere deelnemers verwijzen onmiddellijk naar Dutroux en stellen dat men iedere onbekende die met de
kinderen op het plein komt spelen, moet wantrouwen.
“Er zijn meer pedofielen op het plein. Gisteren nog heb ik een man gezien die tegen een andere man zei: ‘Als
je nog bij mijn kleine zusje in de buurt komt, vermoord ik je.’ In het park ook heb je mensen die naar de kinde-
ren kijken.” (Lehonplein Schaarbeek)
Allochtone moeders zijn hier evenzeer bezorgd over.
“Als ik mijn kinderen alleen laat, zeg ik: voor niemand de deur opendoen. Ik ben eigenlijk wel heel bang op dat
gebied, niet bang om op straat te komen of zo, maar van die pedofielen. Dat is bij veel Marokkaanse moeders.
Misschien ook daarom dat ouders hun kinderen niet op zeeklassen en zo sturen, dat is die angst. Niemand is
nog te vertrouwen. Mocht het niet zo vaak in de media geweest zijn, zou ik er niet aan gedacht hebben. Maar
dat is echt gebeurd, dat is niet verzonnen. Het is wat we horen en zien. Als ik in het park ben, hoor ik vaak
Marokkaanse moeders tegen hun kinderen zeggen: niet te ver weglopen, anders gaat iemand u pakken. Zo
bang zijn wij. Maar ik denk dat dat bij de Belgische moeders ook zo is: dat is één van de akeligste dingen die u
kan overkomen.” (Borgerhout)
Het feit dat je niet aan iemand kunt zien of hij al dan niet slechte bedoelingen heeft, maakt de moeders ongerust.
“Hij kan eruitzien zoals iedereen. Ik zie zo’n beetje iedereen in die man daar.”
“Als je moeder bent, ook al heb je vertrouwen in de mensen, moet je toch wantrouwig zijn.” (Allochtone vrou-
wen Luik)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
40 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Een van de laagste dingen die je kunt doen”
Verkrachting vinden vrouwen een weerzinwekkende misdaad, die niet streng genoeg wordt bestraft.
“Verkrachting is een veel voorkomende misdaad en wordt naar mijn mening heel weinig bestraft.” (Vrouwen
Luik)
Op het thema lijkt nog steeds een zeker taboe te rusten: men praat er zeer moeizaam over. Alleen bij de vrouwen
in Angleur wordt verkrachting tijdens het luisterproces zijdelings ter sprake gebracht. Het zijn vooral moeders die
hun angst voor wat hun dochters zou kunnen overkomen onder woorden brengen.
“Bij de onveiligheid heb je ook verkrachting. Ik ben daar gevoelig voor, eerst en vooral omdat ik een vrouw
ben, en vervolgens omdat ik een dochter heb. Ik vind het een van de laagste dingen die je kunt doen. Er zijn
wel veel campagnes over tegenwoordig, je moet daar niet te veel over praten. Want hoe meer erover gepraat
wordt, hoe meer reclame het is.” (Vrouwen Luik)
Wat te doen?
In grote lijnen suggereren de respondenten drie soorten maatregelen om de criminaliteit te bestrijden: preventie,
repressie en beschermende of ontradende technische hulpmiddelen, die kunnen gaan tot het gebruik van een
wapen.
“Wij van de politie kunnen toch niet overal zijn”
Wat preventie betreft komen de voorstellen overeen met deze in verband met overlast en kleine criminaliteit: een
politie die dicht bij de mensen staat en sneller reageert, die aanwezig is en het buurtleven goed kent.
“Een snel reagerende politie die dichter bij de bevolking staat.” (Belgische kust)
In de politiezone Pajottenland pleit men ervoor de wijkwerkers van vele taken te ontlasten, zodat zij als het
ware de hele dag op straat kunnen doorbrengen. (Politiezones Brabant)
Aangezien de politie niet overal tegelijk kan zijn, hebben ook de burgers de plicht een meer actieve rol op het
gebied van sociale controle op zich te nemen, vindt men bij de ordediensten.
“De meeste mensen denken: de politie moet maar op straat zijn en moet het maar zien. Ik denk dat je als
burger de taak hebt een beetje die sociale controle uit te voeren, zo van: ‘Ik heb dat gezien.’ Wij, de politie,
kunnen niet alles. Als wij aan de andere kant van de wijk zijn kunnen wij niet alles zien.” (Politiezones Brabant)
Omgekeerd kan goede informatie naar de burger toe ook een preventiemiddel zijn.
In de luistergroep met de handelaars zaten ook een aantal vertegenwoordigers van het Buurtinformatienet-
werk. Deze waren ervan overtuigd dat de mensen informeren zeer zinvol is. Bijvoorbeeld door informatie over
gauwdieven in het lokale weekblad te zetten. (Verslag Handelaars Menen)
“Zonder optreden van de politie verander je niets”
Hoe zwaarder de feiten zijn, hoe sterker de roep om repressie is. Het is dan ook logisch dat het repressieve
aspect meer naar voren wordt geschoven dan voor de kleine criminaliteit. Een veiligheidsfunctionaris van de MIVB
(de Brusselse openbaarvervoersmaatschappij) acht een effectieve repressie een onmisbare voorwaarde om aan
preventiewerk te kunnen doen in die metrostations getroffen door criminaliteit.
“Zonder optreden van de politie verander je niets. Ik heb eerlijk gezegd altijd dit sterke beeld: als je naar de
tandarts gaat, dan plakt die geen vulling op de aangetaste kies, eerst moet hij die schoonmaken en daarna
vult hij hem. Met preventie gaat het precies zo. Als ik een plaats vind die aangetast is, dan kan ik zo maar
41
geen preventievoorzieningen uit de kast trekken. Ik ga een verslaafde niet vragen of hij wil gaan voetballen of
kaartspelen. Ik ben voor de radicale methode, ik kan heel effectief zijn maar zodra er in preventie wordt geïn-
vesteerd!’’ (Metro Brussel)
De meeste van de overige commentaren slaan op het (niet/slecht) functioneren van de politie en het gerecht, die
te slap of inefficiënt bevonden worden:
“Ook een repressiever beleid van politie is nodig maar die nemen vaak iemand op; ze voeren die naar Brugge
en als ze terugkomen in hun gemeente staat die persoon er vaak eerder dan de politie zelf; dat is schandalig
en daar moet ook iets aan gedaan worden. (Handelaars Menen)
Deze aspecten zullen verder worden uitgewerkt in het hoofdstuk gewijd aan het functioneren van politie en ge-
recht.
“Het zijn misdadigers die bang zijn gefilmd te worden”
Tot slot kunnen de burgers ook gebruikmaken van beschermings- of verdedigingsmiddelen. Het kan gaan om
kleine technische aanpassingen, zoals de conciërge van een socialewoningencomplex uitlegt:
“We hebben hier jongeren die dicht bij onze woningen of op de binnenplaats rondhangen… We hebben ver-
lichting laten installeren die ik automatisch uitzet om kwart over twaalf ’s nachts… Zodra het licht uitgaat, gaan
ze weg. Tevoren bleven ze daar een stuk langer hangen en veroorzaakten ze veel problemen door het lawaai
dat ze maakten.” (Sociale woningen Luik)
Sommigen suggereren een grootscheepse campagne om identificatiecodes in fietsen te laten graveren (Belgische
kust).
Soms kunnen eenvoudige nepmiddelen ook een ontradend effect sorteren:
“We hebben verleden jaar een nepcamera geplaatst, en nu heb ik juist met mijn buren gebeld om er een
tweede te plaatsen. Één aan de brievenbussen, en één aan de buitengevel, omdat er heel dikwijls in onze
brievenbussen wordt geplast, door de bezoekers van het café in onze straat. Al is het maar iets, ik hoop dat
het helpt.” (Antwerpse Kaaien)
En wat met de échte bewakingscamera’s? Sommigen zien daar een effectief middel in:
“Ik denk dat Louis Tobback volgen een goede methode is. We zitten met de wet van de privacy maar hij veegt
er zijn voeten aan hé. Hoeveel camera’s staan er in Leuven? Meer dan 100 en de criminaliteit is verminderd in
Leuven. Maar zet jij hier maar camera’s in Menen, Rekkem, en je zegt tegen al die gasten in het Frans dat er
in de gehele regio camera’s staan en dat ze gezien zijn dag en nacht. Zend dat ook uit op WTV, al de invals-
wegen van gans het zuiden van Vlaanderen. En al die gasten die passeren worden gecontroleerd. Dat is een
immens werk maar...” (Handelaars Menen)
Om criminaliteit en overlast op een efficiënte wijze aan te pakken, stellen de respondenten ook voor om minder
strikt te zijn wat betreft het gebruik van camera’s:
“Ik vind, in probleembuurten en buurten waar men zeker weet dat er crimineel gedrag is, moet het toch kun-
nen dat er camera’s hangen: ook voor de veiligheid van de mensen die er wonen. Ik vind: criminelen moet je
kunnen filmen. Want die voelen zich juist bedreigd: het zijn net de criminelen die niet gefilmd willen worden.”
(Antwerpse Kaaien)
Camera’s kunnen ook acceptabel zijn in de context van de verkeersveiligheid:
Positieve tendens in dit verband zijn de camera’s, waarvan bijna iedereen die expliciet over verkeersveilig-
heid spreekt melding maakt. Het wordt echter ook omschreven als: “Het moet nogal ver gekomen zijn met
de mensheid, dat camera’s ons overal moeten controleren, maar als het niet anders kan, dan ben ik daar niet
tegen.” (Herstructureringen Limburg)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
42 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Voor anderen roept het gebruik van camera’s het spook van Big Brother op:
“Ja, hier in Leuven hebben ze ook eens het idee gelanceerd om camera’s te plaatsen op de Grote Markt om-
dat er problemen geweest zijn. Daar hou ik toch niet van, dat creëert ook een idee. Want als er camera’s zijn,
dan moet het wel onveilig zijn. Bovendien wil ik niet gezien zijn als ik op stap ga, ik hoef geen ‘big brother’.”
(Openbaar vervoer Leuven)
Een handelscentrum veiliger maken: het is mogelijk
In het handelscentrum van Vilvoorde werden verscheidene strategieën gecombineerd om de toename van
de criminaliteit een halt toe te roepen: de oprichting van een buurtinformatienetwerk (BIN), de plaatsing
van camera’s, een permanente aanwezigheid van een politiepatrouille, en advies inzake technische pre-
ventiemaatregelen. De eerste resultaten zijn bemoedigend, aangezien het aantal diefstallen en pogingen
tot diefstal met 45 procent is gedaald in één jaar tijd.
Meer details over dit project leest u op pagina 153-154.
“Wij moeten kunnen bewijzen dat zij ons eerst bedreigden”
Een andere beschermingstechniek: het installeren van geblindeerde deuren of van alarmsystemen.
“Een huurder is bij hem thuis, in zijn appartement, overvallen. Het was zeker een verslaafde die hem wilde
beroven om drugs te kopen… Dat krijg je als de woningen niet beschermd worden en iedereen zo maar de
sluizen in kan die toegang geven tot de appartementen.”
“We zijn weer op ons gemak en we voelen ons weer veilig sinds ze geïnstalleerd hebben wat wij vroegen. Met
die ijzeren deuren nu kom je hier niet meer zomaar binnen. Een huurder moet nu zijn sleutel bij zich hebben,
zowel om binnen te komen als om naar de kelders te gaan.” (Sociale woningen Luik)
“Wij doen net hetzelfde, meer beveiliging eigenlijk. We gaan nu ook een gewapende deur zetten. Er is ingebro-
ken bij ons, twee weken geleden: een decoupeerzaag gestolen. Er komt nu een nieuwe deur langs buiten, een
nieuwe versterkte stijl. Dus het is altijd maar extra beveiliging: een nota dat iedereen moet opletten dat de deur
toe is en dergelijke meer.” (Antwerpse Kaaien)
Maar ook dat is voor sommigen een pijnlijke keuze:
“Wij hebben nu een veiligheidsdeur laten installeren. Dat zijn spijtige boodschappen die je moet geven aan je-
zelf. Ik vond het heel confronterend om te moeten beslissen van: ja, een veiligheidsslot is op zijn plaats, en een
parlofoon dat hoeft niet meer. In Rotterdam bijvoorbeeld hebben alle ramen van het gelijkvloers zelfs zware
tralies. En ik wil dat eigenlijk niet, ik wil zo niet leven. Ik wil niet in een fort wonen. En dan zeggen ze: jongen, je
bent naïef als je het niet doet.” (Antwerpse Kaaien)
De ultieme vorm van individuele bescherming bestaat in het gebruik van een wapen. De kwestie van het privébe-
zit van wapens en van de wettige zelfverdediging is in verschillende groepen aan de orde gesteld, te meer daar
een dramatisch voorval in Vlaanderen net in de actualiteit was.
Niemand van de groep heeft evenwel een persoonlijke ervaring gehad van inbraak of diefstal of andere. Toch
overwegen enkelen ter bescherming om een vuurwapen in huis te halen. Twee van de zes van de groep
beschikken reeds over een wapen in huis – zonder te kunnen/willen preciseren. Beiden doen er duidelijk graag
een beetje geheimzinnig over en durven het bezit van hun wapen omschrijven als “mijn stok achter de deur”
en “middel om iemand echt bang te maken”. (Verslag Herstructureringen Limburg)
Vanuit dat gezichtspunt is men een minder beperkende interpretatie van de wet op de wettige zelfverdediging
gunstig gezind.
”Het slechtste van al aan de wetgeving is dat wij moeten kunnen bewijzen dat zij ons eerst bedreigden. Zij
zijn beschermd door de wet. En als ze met twee zijn en de één had een wapen bij... wat moet je dan doen?“
(Handelaars Menen)
43
Ook in de Liedekerkse groep gingen stemmen op om de wet aan te passen. Maar sommigen vragen zich ook af
of het sop de kool wel waard is:
“Ik zou er achter willen gaan maar dat is het stomste dat je kan doen. Ik heb een collega gehad en die is
doodgeschoten hé. Hij kwam de trap naar beneden en schoot maar zij waren eerst en nu is hij steendood. En
de wetgeving is nu... eerlijk gezegd, van een wapen heb ik schrik want het is altijd iemands kind.” (Handelaars
Menen)
Het laatste woord over dit onderwerp komt misschien deze drie agenten uit het Pajottenland toe:
X: “Er zijn veel gevallen van mensen die een wapen op hun kamer hebben, en die eigen familieleden hebben
neergeschoten.”
Y: “Ja, ik denk dat de kans dat er daar ongevallen mee gebeuren veel groter is dan dat er een inbreker naast
uw bed komt.”
Z: “Ik zou de mensen ervan overtuigen dat jij slaapt maar dat de inbreker alert is, dus misschien sneller met
het wapen weg is dan jij.” (Politiezones Brabant)
2.3. De gevaren op de weg
Talrijke respondenten leggen spontaan een verband tussen onveiligheidsgevoelens en de gevaren op de weg.
“Ik vind de verkeerssituatie ook een heel belangrijke factor wat onveiligheid betreft. Er sterven meer mensen
met ongevallen dan met moorden en zo. Daar mag men niet naast kijken.” (Borgerhout)
“En toch vliegen ze”
Respondenten maken zich in de eerste plaats zorgen over de steeds drukker wordende wegen, de overdreven
snelheid en de nonchalance van bepaalde chauffeurs. Ze menen ook dat de verkeersonveiligheid met de jaren
toeneemt.
“Ge kunt vandaag niet buitenkomen of ge wordt bijna elke dag door een
auto overhoop gereden.” (Herstructureringen Limburg)
“Het is nochtans 30 km-zone, en toch vliegen ze.” (Liedekerke)
“Zoals de mensen in de rue de Droixhe en op de place De Geer rijden,
zoals ze de bochten nemen, de snelheid waarmee ze die nemen – zó
snel dat ze soms helemaal om hun as draaien. En op een dag krijg je dat
kinderen de straat over hollen achter hun bal aan, en dan… Dat is de
echte onveiligheid in Droixhe.” (Kwetsbare wijken Luik )
“Er zijn nu meer risico’s. Het aantal auto’s is gestegen en mensen gedra-
gen zich anders. Toen ik jong was, ging ik er helemaal alleen op uit, te
voet of met de fiets. Ik ging naar het Josaphatpark. Mijn zoon wil niet in
zijn eentje 300 meter verder ergens heen.” (Atheneum Brussel)
“Ons land is gewoon te klein voor zoveel mensen en auto’s.” (Herstructu-
reringen Limburg)
De oorzaak van de toenemende verkeersoverlast moet worden gezocht in
het hedendaagse individualisme en de drang naar comfort.
“Iedereen moet op elk moment naar eender welke plaats kunnen rijden
– dan krijgt ge dat alle straten vol geraken.” (Herstructureringen Limburg)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
44 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Dat snelheidsovertredingen hard worden aangepakt, vindt men een goede zaak. De jaarlijkse dodentol op de
Belgische wegen is onaanvaardbaar.
“Iedere dode die er valt is één te veel.” (Liedekerke)
Al bekennen sommigen dat het moeilijk is om nooit te hard op het gaspedaal te drukken.
“Ik probeer daar op te letten maar ooit dan ben ik met mijn gedachten heel ver weg, en o, ik rij 90. Ja, God.
En dat is niet hard. Gewoon op een rechte baan. En in het centrum is het 30 km/u. Ge moogt uw pedaal niet
aanraken of je zit er boven.” (Vrouwen Overpelt)
Enkelen uit de groep vinden het daarom heel moeilijk om zich aan de snelheidsbeperking te houden, ook al
vinden ze zichzelf zeker geen ‘snelheidsduivels’: “...alhoewel ik zal misschien ook altijd geen 30 rijden.” (Ver-
slag Liedekerke)
De wetgeving inzake snelheidsbeperking stuit echter op kritiek. Zowel de nieuwe regeling over de maximumsnel-
heid als de befaamde superboetes worden op de korrel genomen.
Verder vinden enkelen de snelheidsbeperkingen onrealistisch. Vroeger was de situatie veel duidelijker: op een
bepaalde weg mocht men een bepaalde snelheid. Nu moet een automobilist voortdurend naar de verkeers-
borden kijken, en verandert de snelheidsbeperking soms van 50 naar 30 en naar 70 km/u op een heel korte
afstand. (Verslag Liedekerke)
Een deel van de vrouwen vindt de hoge boetes terecht. Zij zeggen principieel dat ze zich maar aan de snel-
heid moeten houden. Als ze dat niet doen is het heel terecht dat ze beboet worden. De andere strekking vindt
dat een aantal zaken niet kloppen. De boetes zijn niet ‘sociaal’: de boete zou moeten afhangen van het loon.
Zij opteren voor aangepaste of lagere boetes maar met meer pakkans. (Verslag Vrouwen Overpelt)
“Als ge zo met uw fietske op een dun fietspad rijdt...”
Wie vaak te voet of met de fiets op weg is, voelt zich extra kwetsbaar in het verkeer. Drukke straten en snel of on-
voorzichtig rijdende chauffeurs veroorzaken heel wat onveiligheidsgevoelens. Daarnaast worden er opmerkingen
gemaakt over de verkeersinfrastructuur: gevaarlijk aangelegde wegen, te smalle fiets- of voetpaden, afwezigheid
van fietspaden...
“Als ge zo met uw fietske op een dun fietspad rijdt en er raast dan een camion voorbij dan peinst ge ook van
tijd dat ge erin steekt.” (Technische school Haacht)
“De Turnhoutsebaan is een heel gevaarlijke straat. De baan en de berm, dat is even hoog. En er zijn geen pa-
len, dus de kinderen kunnen per ongeluk op straat stappen. Maar je kan ze niet vermijden, je komt er dagelijks
langs.” (Borgerhout)
De getuigenissen gaan van ‘hinder’ tot ‘levensbedreigende situaties’ door snelheidsovertredingen van autobe-
stuurders. Vele leerlingen verplaatsen zich met de fiets en voelen zich een zeer kwetsbare groep. De lange en
rechte toegangswegen naar Scholen Aarschot, de overdreven snelheid van vele autobestuurders, de nau-
welijks afgeschermde fietspaden… worden als zeer problematisch ervaren. De leerlingen voelen zich door de
eenvoudige wegmarkeringen amper beschermd. (Verslag Scholen Aarschot)
“In veel streken zijn er helemaal geen fietspaden.” (Vrouwen Overpelt)
“Als je dus te voet naar het station gaat, dat is zo een smal paddeke op sommige momenten . Je moet dus
op ’t fietspad gaan. Je moet dus constant achteruitzien of er geen fietser afkomt. De fietsers kunnen ook niet
opschuiven want daar rijden de auto’s. Er staan daar hagen, die komen dus heel ver over dat voetpad. Ik ben
al een paar keer bijna omvergereden door een fietser.” (Pendelaars Wezemaal)
Op dit gebied lijkt ons land nog wel wat te kunnen leren van fietsland Nederland.
45
“Als ge dan kijkt in Nederland, dan hebt ge daar een drukke weg, drie meter gras of zo, dan een paar bomen
daartussen en dan een keibreed fietspad. En hier is zo een fietspad van een halve meter breed, dan een stip-
pellijntje en dan een keidrukke weg.” (Technische school Haacht)
“Als je zo over de grens in Nederland gaat, daar is het wel heel veel beter. Veel breder, van de weg af. Er is
een stuk grond tussen en dan het fietspad.” (Vrouwen Overpelt)
Tegelijk zien respondenten in dat de overheid vaak doet wat ze kan, maar dat het soms onmogelijk is om echt
veilige fietspaden aan te leggen. In Liedekerke werd enkele jaren geleden de Opperstraat heraangelegd, in Over-
pelt de Lindelsebaan. Maar geen van beide straten was breed genoeg om er een behoorlijk fietspad te maken. De
bewoners van beide gemeenten tonen hiervoor begrip.
“Als ze ergens een weg vermaken en de mogelijkheid is er dan wordt daar wel een strook tussen gelegd.”
“Dat kunnen ze hier niet doen, daar is geen ruimte voor.” (Vrouwen Overpelt)
Verder zijn de fietspaden en voetpaden in de Opperstraat ontoereikend. Volgens deze mensen is er echter
geen oplossing hiervoor aangezien de straat smal is en de huizen tot aan de straatkant zijn gebouwd. (Verslag
Liedekerke)
“Wij, op onze leeftijd...”
Ouderen voelen zich extra kwetsbaar wanneer ze zich in het verkeer begeven. Ze zijn trager. Ze zijn ook bang om
te vallen, wat ernstige gevolgen kan hebben voor hun gezondheid.
“Er zijn een paar plaatsen die ik eens goed heb bekeken als ik zo door Luik wandel. Op de place du XX Août
bijvoorbeeld, zijn er verkeerslichten die niet werken, maar het verkeer dat uit de rue Charles Magnette komt
heeft wel lichten en als het dan groen is, dan trappen die het gaspedaal diep in. Dat is dus nogal gevaarlijk als
je op een oversteekplaats voor voetgangers bent. Nu, ik kom er wel, maar ik denk aan mensen die met een
stok lopen of die nog ouder zijn, voor hen is het allemaal niet zo eenvoudig.” (Gepensioneerden Luik)
“Echt een beetje ongepermitteerd, hoe je als mens op leeftijd op de fietspaden behandeld wordt door de
wielertoeristen.” (Vrouwen Overpelt)
“Want wij op onze leeftijd, onveiligheid, dat is misschien als je de straat oversteekt, je bent altijd bang omdat
je er niet zeker van bent, zelfs niet op een beschermde oversteekplaats, dat je veilig bent. Met dat verkeer van
tegenwoordig.” (Hoogbejaarden Luik)
“Ja, dat de buschauffeurs wat voorzichtiger mogen zijn met oude mensen. Zij slaan die deuren maar dicht en
rijden dan maar door. Zelf ben ik enkele weken geleden klem geraakt tussen een bus en een auto. Sindsdien
ben ik wel wat ongeruster. Het houdt me wel bezig als ik op de bus stap.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Dat zijn wielerterroristen”
Maar zwakke weggebruikers veroorzaken zelf ook onveiligheidsgevoelens, zowel bij automobilisten als bij andere
zwakke weggebruikers. Vooral jongeren en wielertoeristen zijn niet voorzichtig genoeg.
“De fietsers: ’s morgens in de winter, dan rij ik om twintig voor acht naar mijn werk, dan kom ik veel fietsers
tegen, maar er zijn er altijd, ge ziet ze bijna niet, zonder licht. Wij rijden per auto, wij moeten ook onze lichten
aandoen. Dan vind ik ook dat de fietsers ook het reglement moeten volgen.” (Liedekerke)
“Aan de fietsers erger ik mij nog het meest. Die lappen alles aan hun laars. Die komen langs overal, kennen
geen rood licht. Ik krijg er horens van. Dan moet ik moeite doen om niet te toeteren. Die ‘zwakke’ weggebrui-
kers voelen zich sterker. Vooral jongeren denken dat hun niks kan gebeuren. Die wet van de zwakke wegge-
bruiker hadden ze voor mij niet moeten stemmen. Als chauffeur zijn we altijd in het nadeel.”(Openbaar vervoer
Leuven)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
46 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Fietsers rijden soms met opzet naast elkaar zodat er geen auto’s kunnen passeren, plezier dat die mannen
dan hebben.” (Belgische kust)
“Ik ben alle dagen op de baan, ik wil niet iedereen over dezelfde kam scheren, er zijn fanatiekelingen bij, ja. Ze
peinzen dat de weg van hen is. Dat zijn wielerterroristen. Ze reclameren ook omdat een mens aan het werken
is op hun baan.” (Liedekerke)
“Vele jongeren halen halsbrekende toeren uit”
Jongeren fietsen naar en van school. Jongeren hebben tal van hobby’s waarvoor ze zich moeten verplaatsen.
Jongeren gaan uit. En jongeren zijn wel eens graag roekeloos. Dit alles maakt dat ze de kwetsbaarste groep weg-
gebruikers zijn.
Voor ouders zijn de risico’s die hun kinderen lopen in het verkeer een van de grootste bronnen van onveiligheids-
gevoelens. Steeds meer brengen en halen ze hun kroost met de auto. Zelfs in een landelijke gemeente als Lindel-
Hoeven (Overpelt) wordt volgens de vrouwen uit het luisterproces de meerderheid van de lagere-schoolkinderen
met de auto naar school gebracht.
“Ze is acht, ik breng die zelf nog naar de school omdat ik niet zeker ben van de veiligheid op weg naar de
school toe en terug naar huis.” (Vrouwen Overpelt)
De jongeren zelf zijn zich bewust van de gevaren in het verkeer. Dat is duidelijk te merken in de citaten van jon-
geren die eerder in dit hoofdstuk werden weergegeven. Maar dat ze de risico’s kennen, betekent niet dat ze hun
gedrag in het verkeer aanpassen.
Bijna alle leerlingen geven toe dat vele jongeren ‘halsbrekende toeren’ op hun fiets uithalen om te imponeren
en allesbehalve als veilige weggebruikers kunnen worden beschouwd. (Verslag Scholen Aarschot)
“Ik was daar met een paar vriendinnen en toen ik wilde oversteken, maakte een auto een noodstop vlak voor
mij, hij stond nog vijf centimeter van mij af. Die heeft zich toen omgedraaid en me een vernietigende blik toe-
geworpen. Ik weet dat ik heel laat was maar ik had geen zin om te blijven staan.” (Atheneum Brussel)
De leerlingen willen het liefst met een aantal naast elkaar rijden omdat dat de rit naar school gezelliger maakt.
Veel zorgen maken ze zich niet over het feit of dat gevaarlijker is dan achter elkaar rijden. Ze verwachten vooral
dat de auto’s hun rijgedrag zullen aanpassen. (Verslag Technische school Haacht)
De omgeving van een school verkeersveilig maken:
het is mogelijk
Verscheidene vernieuwende projecten tonen aan dat het moge-
lijk is de verkeersveiligheid in de nabije omgeving van scholen
te verbeteren. In Gent hebben leerlingen van het laatste jaar
middelbaar onderwijs een korte opleiding gekregen om als
‘coaches’ op te treden aan de schoolpoort: in duo’s wijzen ze
weggebruikers op hun hinderlijk of zelfs gevaarlijk gedrag (ou-
ders die op het trottoir of in dubbele rij parkeren, leerlingen die
zonder te kijken oversteken, onvoorzichtige fietsers, automobi-
listen die te snel rijden...)
In twaalf scholen in de streek van Amay wordt de verkeers-
veiligheid aan de schoolpoort gegarandeerd door ploegen
van volwassen vrijwilligers. Ook zij hebben een korte opleiding
gekregen van de lokale politie en zijn zeer gemotiveerd. Door de
aanwezigheid van een aandachtige volwassene kunnen de verkeersregels in herinnering worden gebracht.
Bovendien heeft het partnerschap dat door dit initiatief is ontstaan ook reeds geleid tot een aantal techni-
sche ingrepen voor een veiliger verkeer.
De kinderen van Ham-sur-Heure – Nalinnes hebben creatieve borden bedacht om te signaleren dat men
47
een school nadert; ze schrijven symbolische boetes uit die ze als waarschuwing overhandigen aan auto-
mobilisten die een overtreding begaan; ze hebben reportages gemaakt voor de lokale pers...
In een wijk van Péruwelz organiseren kinderen van de gemeenteschool geregeld preventieve acties. Ook
zij schrijven symbolische boetes uit aan volwassenen die zich schuldig maken aan een verkeersovertre-
ding.
Meer details over deze projecten kunt u lezen op pagina 135-137.
Zowel ouders, omwonenden als medescholieren klagen over de vaak opgevoerde brom- en motorfietsen waar-
mee plus-zestienjarigen graag stoer doen. Ze rijden voor de schoolpoort opzettelijk met hoge snelheid tussen de
fietsers door, ze springen met hun bromfietsen over de verkeersdrempels…
“Heel wat gasten op hun bromfiets of in hun auto willen natuurlijk zo veel mogelijk opvallen, zij willen de meis-
jes imponeren en dat leidt tot roekeloosheid met alle gekende gevolgen.” (Belgische kust)
“Er zijn van die mensen die een A-klas opdrijven en dan 110 rijden en dan over kasseien rijden. Ik weet niet of
die vijzen dan…ik zou dat toch niet willen doen.” “Ze maken alles beter, behalve de remmen. Ge staat daar
met van die domme remmekes. En als ge dan een boom tegenkomt, ik denk niet dat dat iets tof is.” (Techni-
sche school Haacht)
“Je zou die gasten eens op een lijn moeten zetten die allemaal met ijzer in hun benen of armen rondlopen
na een doodsmak met hun brommer, ze zouden hier staan vanaf de kerk tot ver buiten Langdorp.” (Scholen
Aarschot)
Opvallend is dat leerlingen wel degelijk het nut inzien van het dragen van een helm. Ze kennen vaak iemand die
door zijn helm een ongeluk heeft overleefd. Ze vinden ook dat de automobilisten gevaarlijk rijden.
“Als iedereen verantwoordelijk zou rijden dan is een helm inderdaad niet nodig. Maar niemand doet dat. Dus ik
vind wel dat dat nodig is.” (Technische school Haacht)
“Waar ze bang voor zijn, dat is de jongeren ’s avonds te zien uitgaan”
Ook wanneer jongeren niet te voet of met de fiets onderweg zijn, maar de auto gebruiken, vooral om ’s avonds uit
te gaan, zijn ouders erg ongerust. Op het platteland rijden jongeren steeds verder naar feesten of cafés in andere
gemeenten. Ze blijven ook steeds later weg. En bovendien wordt er alcohol gedronken.
Toen de kinderen voor de eerste maal met de auto uitgingen, was de bezorgdheid bij één moeder groot. Het
probleem dat er in kleinere gemeenten geen uitgaansmogelijkheden meer zijn en de jeugd zich dus verder
moet verplaatsen, is geen goede evolutie en verhoogt de risico’s . (Verslag Vrouwen Overpelt)
“In Bourseilles hebben ze zo verschillende gevallen na elkaar gehad. Het dorp is daar door getekend, dat ver-
schillende jonge mensen er met de auto verongelukt zijn. Dat is zo, waar zij bang voor zijn, dat is de jongeren
’s avonds te zien uitgaan. Voor veel ouders is dat wat ze het meest vrezen.”
“En ik zei nog: ‘Let erop, als je met iemand terugrijdt, dat die niet gedronken heeft.’ Maar als ze zelf een
glas op hebben, hoe kunnen ze dan nog zien of degene met wie ze terug zouden rijden gedronken heeft of
niet…?” (Gedinne)
“Je komt heel veel agressievelingen tegen”
Verscheidene respondenten halen eveneens het probleem van de toenemende verkeersagressie aan. Meestal
blijft het bij scheldpartijen en getoeter. Het drukke verkeer en stress maken dat chauffeurs agressiever reageren.
“Dat is gewoon idioot, als je de auto neemt, hoe vaak er getoeterd wordt omdat ik niet snel genoeg optrek bij
het rode licht, omdat ik voorzichtig rij, niet zo snel. Ook dat draagt ertoe bij dat je niet het gevoel hebt in een
rustige, veilige, stille wereld te wonen.” (Vrouwen Luik)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
48 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Wat ik wel ervaar is de drukte van het verkeer. Ronse is op dat vlak zeer druk geworden, met als gevolg dat
als je van de ene kant naar de andere kant van de stad wenst te gaan, je heel veel agressievelingen tegen-
komt.” (Jongeren Ronse)
Opmerkingen over verkeersagressie zijn een opvallende constante bij alle groepen. Het verkeer is een toon-
aangevende stressfactor, naast de arbeidsdruk. (Verslag Herstructurering Limburg)
Ook de jongeren van de school in Haacht vertellen anekdotes over verkeersagressie. Meestal blijkt dat de agres-
sieve automobilisten reageren op het onvoorzichtig fietsgedrag van de scholieren. Ze vinden het trouwens grappig
als chauffeurs claxonneren en dagen de autobestuurders soms regelrecht uit.
“Als ge met twee naast elkaar rijdt dan tuten ze altijd op u omdat we misschien in de weg rijden. Ze tuten
een keer en dan rijden ze voorbij. En als ge er dan iets achter roept, dan stoppen ze soms, da’s wel lachen.”
(Technische school Haacht)
“Ik was samen met de Jan aan het rijden. Er passeert een auto en die reed keirap. Die passeert zoveel van de
Jan zijn stuur (toont ongeveer tien cm met zijn handen). Ik steek mijn middenvinger op. Ik zag die zijn stoplich-
ten aangaan. En dan reed die terug voort. Die zo nog wat liggen uitdagen en zo. En die kerel stapt uit en staat
zo voor ons. Omdat we met twee waren en we konden die wel aan, dachten we zo van we zullen die maar
eerst nen boks laten geven en een beetje uitdagen en dan die gewoon terug pijn doen.” (Technische school
Haacht)
Buschauffeurs krijgen bij het uitoefenen van hun beroep geregeld te maken met verkeersagressie. Niet alleen au-
tomobilisten maar ook voetgangers en fietsers hebben het op de busbestuurder gemunt. Scheldpartijen, bruuske
manoeuvres in het verkeer, obscene gebaren en intimidatie zijn de meest voorkomende vormen van agressie. In
een zeldzaam geval is er ook sprake van fysieke agressie. De buschauffeurs blijven meestal bijzonder kalm – dat
zijn ze hun beroepseer verplicht.
“Ik had een voorval met een wielertoerist in Kessel-Lo. Die man kwam recht op mijn bus af. Dan moet je
bruusk stoppen. Die man heeft me achtervolgd en heeft zich dan voor de bus gesmeten en die wilde me eraf
sleuren. Ik heb hem geen kans gegeven.”
Een incident in Brussel: een voetganger die twee kopstoten en meppen gaf omdat hij geschrokken was door
een manoeuvre aan een bushalte.
“Verkeersagressie is een belangrijk aspect. Een bus werkt als een rode lap op de mensen. Alle dagen worden
we de pas afgesneden. Voor de rest krijg je de onvermijdelijke middenvingers naar je uitgestoken. Het gebeurt
niet dagelijks. Het hangt af van je rijstijl. Maar je moet geen moeite doen om dat elke dag voor te krijgen.”
(Openbaar vervoer Leuven)
Wat te doen?
Niet alle geïnterviewden voelden zich geroepen om oplossingen te zoeken voor het zeer complexe probleem van
verkeersoverlast. Toch werden in de luisterprocessen enkele voorstellen geformuleerd, zij het in zeer algemene
termen.
Respondenten vragen de overheid de nodige infrastructuurwerken uit te voeren, zodat wegen, fiets- en voetpa-
den veilig worden en het verkeer zo vlot mogelijk kan verlopen. Er wordt onder meer gepleit voor meer en betere,
van de rijweg afgeschermde fietspaden, verkeersdrempels, aparte busstroken, betere wegmarkering, meer
verlichting en overzichtelijker kruispunten.
De oplossingen die de pendelaars bij de verschillende problemen gaven, vroegen vaak slechts een eenvou-
dige ingreep. Om het station van Wezemaal veiliger te maken, zouden de markeringen van voet- en fietspad
ook op de overweg moeten doorlopen. Er zou meer verlichting moeten komen en misschien kan men wel
camera’s plaatsen om vandalen of dieven te ontmaskeren. (Verslag Pendelaars Wezemaal)
Meer fietspaden en fietspaden die afgeschermd zijn van de rijweg, vooral aan de grote invalswegen (uitvals-
wegen) van Scholen Aarschot. (Verslag Scholen Aarschot)
49
“Bussen zouden een betere doorgang mogen hebben. Je zit ook in de file en dat is ook zeker geen reclame
voor het openbaar vervoer. Dan nog die bloembakken en verkeersdrempels die overal neergezet worden. Ze
zouden moeten zorgen voor een apart busvak en er ook beter op toezien dat dat vrij blijft.” (Openbaar vervoer
Leuven)
Het onderwijzend personeel vindt dat met het oog op verkeersveiligheid niet alleen repressief optreden tegen
risicogedrag noodzakelijk is, maar ook en vooral structurele ingrepen: aanleg van kruispunten, fietspaden.
(Verslag College Henegouwen)
“Het zou goed zijn als er hier verkeersdrempels kwamen.” (Allochtone vrouwen Luik)
In het luisterproces over de herstructurering in Limburg wordt aangedrongen op een repressiever beleid. De
overheid moet ervoor zorgen dat het verkeersreglement werkelijk wordt gerespecteerd. Maatregelen om dat te
verwezenlijken kunnen zijn: meer blauw op straat, meer camera’s en de superboetes. Maar eensgezindheid over
de wenselijkheid van deze maatregelen is er niet.
In Liedekerke wordt de aanbeveling geformuleerd dat de pakkans van overtreders moet vergroten. Wel breken
de beluisterden een lans om ‘de surrealistische wetten’ in verband met de snelheidsbeperkingen aan te passen.
Alleen op die manier kan respect worden afgedwongen voor de verkeerswetten.
Een moeder in Overpelt pleit hevig voor een sluitingsuur bij het uitgaan. Dat zou volgens haar veel oplossen. De
jeugd zou vroeger vertrekken en op een redelijk uur thuis zijn. Het gevaar voor weekendongevallen zou afnemen
omdat men minder afstand zou kunnen afleggen en de bestuurders dus ook niet zo vermoeid zouden zijn. Er zou
misschien ook minder behoefte zijn aan harddrugs om de vermoeidheid van het lichaam te verdoezelen.
Respondenten in Aarschot menen onder meer dat er frequenter en goedkoper openbaar vervoer moet komen,
dat er op school werk moet worden gemaakt van verkeersopvoeding, en dat schoolbuurten verkeersvrij of min-
stens verkeersarm moeten zijn.
2.4. Overlast: kleine problemen zorgen voor grote ergernis
Zeer veel deelnemers aan de luisterprocessen uiten hun ongenoegen over de vele vormen van storend gedrag die
het samenleven kunnen bederven en het onveiligheidsgevoel kunnen voeden. Dat gaat van eenvoudige dingen,
onaangenaam maar op zichzelf niet strafbaar, zoals het samendrommen van jongeren op openbare plaatsen, tot
kleine overtredingen, zoals vandalisme of nachtrumoer. Bijna steeds wordt het storende gedrag van jongeren,
vaak van allochtone afkomst, op de korrel genomen. In een aantal gevallen zijn de feiten een stuk ernstiger dan
kwajongensstreken: de grens tussen overlast en criminaliteit is niet altijd scherp te trekken.
“Ze doen geen kwaad, maar…”
Zo’n beetje overal storen samendrommende jongeren de andere bezoekers van openbare plaatsen. Zelfs op
een vrij rustige plek als het provinciaal domein van Kessel-Lo is dat het eerste probleem dat de respondenten
noemen.
De groep van de mannelijke jongeren tussen 14 en 18 jaar op bromfietsen is veruit de meest hinderlijke voor
alle andere bezoekers van het provinciedomein. Zij creëren doorgaans bij heel wat andere groepen noties en
gevoelens van onveiligheid door hun haantjesgedrag, het roekeloos rondrijden op vaak opgefokte bromfietsen
in het park, hun exuberant da-sein en de uitdagingen die zij voor elkaar verzinnen (“gij durft niet om met uw
(brom)fiets van de glijbaan af te rijden”…). (Verslag Park Kessel-Lo)
De spanningen op een recreatiedomein doen bedaren: het is mogelijk
In de zomer van 2003 waren er op het provinciaal domein van Huizingen ernstige spanningen, veroorzaakt
door groepjes allochtone jongeren. Hun soms overweldigende aanwezigheid zorgde voor onveiligheidsge-
voelens bij het traditionele familiepubliek van het park. Jonge animatoren werden aangeworven. Zij traden
in duo op (een allochtoon en een autochtoon), ze verstrekten informatie, bemiddelden en traden preventief
op bij de onstuimigste bezoekers van het domein. In de zomers van 2004 en 2005 werden minder ern-
stige incidenten gemeld en het onveiligheidsgevoel van de overige bezoekers is gedaald.
In Molenbeek is er lokaal overleg gekomen om het Bonneviepark weer wat aangenamer te maken. Groep-
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
50 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
jes jongeren komen vaak naar het park, nemen er de ruimte in beslag en houden er zich bezig met praktij-
ken die niet altijd geoorloofd zijn. De aanwezigheid van animatoren en straathoekwerkers en de ontwikke-
ling van een netwerk tussen de verschillende verenigingen in de buurt begint vruchten af te werpen.
Meer details over deze projecten leest u op pagina 148-149.
Desgevraagd vinden de jongeren zelf dat men de zaken niet moet overdrijven.
“Men overdrijft. Wij steken soms wel eens iets uit, ja. Maar wij vermoorden geen beesten, hè (verwijzing naar
een volwassen man die – overigens lang geleden – kleine eendjes in het provinciaal domein doodde, nvdr.).
De volwassenen kunnen tegen niets meer.”
“Wat doen wij verkeerd? Wij zijn jong hè, mijnheer.’ (Park Kessel-Lo)
Sommigen geven toe dat hun tags soms opdringerig kunnen zijn, maar de meesten vinden dat het al bij al heel
onschuldig blijft, vergeleken met wat er elders in Leuven gebeurt.
Samendrommende jongeren was ook het belangrijkste gespreksonderwerp in de groep jongeren uit Ronse.
Jonge allochtone meisjes maakten meteen hun onbehagen kenbaar over kleine groepen adolescenten die op
straat rondhangen:
“Het probleem is dat de jongens in hoekjes staan; ze doen niets, ze doen geen kwaad, het is gewoon... wat
doen ze daar?” (Jongeren Ronse)
Dit getuigenis verwoordt goed het probleem zoals het door een groot aantal respondenten wordt ervaren. Zelfs
als deze jongeren niets verkeerds doen, of in elk geval niets ernstigs, wordt hun loutere aanwezigheid in open-
bare plaatsen ervaren als een bedreiging door voorbijgangers, ook door andere jongeren van hun leeftijd of jonge
meisjes van hun eigen gemeenschap. Ze wekken de indruk een territorium in bezit te hebben genomen en daar
de baas te zijn.
Dit verklaart ook waarom de handelaars van Ronse hen niet graag in de buurt van hun zaak zien: als jongeren
geregeld op de parkeerplaats van een supermarkt rondhangen, kan dat klanten kosten.
In andere luisterprocessen komt naar voren dat ouders deze jongeren ook niet graag zien rondhangen in de buurt
van de school van hun kinderen.
“Vlakbij de school heb je zo’n nogal apart zootje. Die staan daar maar tegen de muur te hangen. Niet wat je
geruststellend noemt.” (Atheneum Brussel)
“Waarom zitten die niet op school?”
Van deze jongeren weet men niet zo goed wat ze doen. Men kon hen niets concreets verwijten, maar men houdt
er rekening mee dat ze de oorzaak zouden kunnen zijn van bepaalde problemen.
“De groten (die van twintig) praten met elkaar, we weten niet wat ze doen. Ze zijn niet agressief. We weten niet
of zij het zijn die de ruiten inslaan.” (Allochtone vrouwen Luik)
Ze maken een verdachte indruk als ze overdag op straat rondhangen terwijl ze nog de leeftijd hebben om school-
plichtig te zijn:
“Weet u, wanneer we zulke jongeren zien, dan denken we bij onszelf dat die toch op school zouden moeten
zijn, dáár moesten ze zijn. Ze hebben vast geen geld, dat gaat ons dan allemaal door het hoofd. Als je jonge-
ren ziet, zeg je bij jezelf: ‘Waarom zitten die niet op school op die leeftijd?’ Je vraagt je af… ik zal niet zeggen
dat je ze meteen beschuldigt maar je zegt ‘Er klopt iets niet met die kinderen’.” (Gepensioneerden Luik)
Op plaatsen als stations neemt dit verschijnsel van jongeren ‘die niets verkeerds doen maar toch storen’ de vorm
aan van groepen breakdansers, die naar muziek luisteren en dansen. Een bediende van het Communicatiecen-
trum Noord verklaart:
51
“Soms moet ik ’s avonds of in het weekend komen werken en dan zie je meteen dat er hier een heel ander
publiek is. Je hebt een ‘dansschool’, als ik dat zo mag zeggen. Je hebt mensen die een radio meebrengen en
in een hoek beginnen te breakdansen. Dat is heel leuk om te zien, maar als je dat niet weet en van een andere
kant aankomt, dan hoor je lawaai, je hoort mensen lachen, je hoort de een iets roepen tegen de ander… Dan
zeg je bij jezelf: ‘Maar wat is dat allemaal?’ En dan kom je dichterbij en je ziet dat ze bezig zijn met artistieke
dingen. De rappers, dat is niet echt een probleem, maar als je te lang naar ze blijft kijken, dan beginnen ze je
aan te spreken, dat soort dingen.” (Noordstation Brussel)
“Gewoon dat je tien, vijftien jongeren in je bus hebt”
Groepen jongeren kunnen zich hinderlijk, zelfs bedreigend gedragen voor de andere reizigers wanneer ze massaal
het openbaar vervoer gebruiken als de school uitgaat. De buschauffeurs en verantwoordelijken van de openbaar-
vervoersmaatschappijen vestigen de aandacht op het volgende: het groepsprobleem (dezelfde jongeren gedra-
gen zich anders naar gelang ze alleen zijn of in groep) en de behoefte zich af te reageren na een dag op school
(dezelfde jongeren zijn veel drukker als de school erop zit dan als ze naar school gaan).
“Als jongeren alleen zijn, dan zijn ze heel vriendelijk en heel sociaal. In groep zijn ze heel anders. Ze roken op
de bus en zo. De jeugd zit ook het materiaal te bekladden met tipex en zo. Je kunt dat als chauffeur niet altijd
zien.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Als ze ’s ochtends in de bus zitten, dan gaat het nog, maar vooral na de middag gebeuren er dingen. Dat
is een kwestie van spanning nadat ze les gehad hebben, nadat ze aan de schooltucht onderworpen zijn ge-
weest, dan zijn ze wat drukker.”
“Wat vaak problemen schept op de lijnen is het uitgaan van de scholen, wanneer jongeren die van school
komen zich moeten afreageren. Gewoon dat je tien, vijftien jongeren in je bus hebt, dat schept een onveilig-
heidsgevoel. Terwijl het niet meer is dan een lawaaierige bende. En het is wel waar, soms vallen ze een meisje
of een oude vrouw lastig.” (TEC-bussen Wallonië)
De getuigenissen van twee reizigsters bevestigen dat de jongeren het vaak op meisjes of oudere vrouwen hebben
gemunt. Een van beiden verwijst expliciet naar het gedrag van jonge Marokkanen.
“Als ik samen met mijn vriendin of mijn zuster ben en ik zie zo’n groepje drukke jongens, dan word ik zenuw-
achtig, misschien de angst dat ze zich misdragen tegen ons, wat al gebeurd is. Op een keer, dat was bij
De Brouckère, ik was toen zestien. Een groepje van vijf of zes komt eraan als ik daar sta met mijn vriendin. Ze
komen bij haar staan, bekijken haar en zeggen van alles tegen haar, ‘Lekker ding’, enzovoort en zo verder. Ik
moet daar niks van hebben. Ik zeg terug: ‘Hé, wát zei je daar? Hou ermee op haar zo te tarten!’ Nu ja, en toen
zijn ze wel niet beginnen slaan, maar ze hebben ons wel uitgescholden. Ik ben nerveus, ik voel me niet veilig
als er van die groepen zijn.” (Metro Brussel)
“Marokkaanse jongeren. Het is niet iets waar ik alleen mee zit. Ik ken veel Marokkaanse meisjes en die voelen
dat ook. Het is die intimidatie van die jongeren naar vrouwen toe. Ik heb er niet een expliciete negatieve erva-
ring opgelopen of iets meegemaakt. Het is gewoon die intimidatie. (Openbaar vervoer Leuven)
“Ze doen er alles aan om het bloed onder uw nagels te pesten”
Het gaat niet altijd alleen om herrie schoppende scholieren: bepaalde handelingen zijn pure provocaties en kun-
nen de zenuwen van de chauffeur zwaar op de proef stellen.
“Ze doen er alles aan om het bloed onder uw nagels te pesten: deuren tegenhouden, allerlei vormen van
verbale agressie. De kunst is om je niet te laten intimideren.”
“Ik heb eens eentje gehad met een mes in zijn rugzak en die wou daarmee in de zetel steken. Een klant komt
me dat vertellen. Die jonge kerel is wel afgestapt en ik heb die ’s anderendaags niet meer op mijn bus gezien.
Dan heb ik wel zoiets van ‘Waar zijn we mee bezig?’ Als ze alleen zijn dan luisteren ze beter.”
“In Wezembeek-Oppem werd recent een tram met een luchtkarabijn beschoten. Dat zijn jonge gasten die zich
gewoon vervelen en dingen kapot beginnen te doen.” (Openbaar vervoer Leuven)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
52 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Het onderscheid tussen kwajongensstreken die verkeerd kunnen aflopen en echte agressie tegen het personeel
van het openbaar vervoer is niet altijd duidelijk.
In Aiseau-Presles wierpen enkele jongeren in december 2004 een kassei door de ruit van een lijnbus van de TEC.
Dit leidde tot een staking van de buschauffeurs op de betrokken lijn die een maand aansleepte.
Overlast op het openbaar vervoer bestrijden: het is mogelijk
Volgens de statistieken van De Lijn is tramlijn 12 een lijn die kampt met overlastproblemen van groepen
jongeren op weg van en naar school. In drie scholen langs de tramlijn werd een project gelanceerd om
de jongeren zelf bewust te maken van het probleem. Leerlingen zijn in dialoog getreden met chauffeurs
van De Lijn, ze hebben tramgebruikers geïnterviewd en over hun ervaringen verteld tijdens een speciale
uitzending van een lokale radio.
Meer details over dit project leest u op pagina 150
“Die roepen en tieren tot elf uur ’s avonds”
Een ander verwijt betreft straatlawaai, soms tot laat in de avond. Vooral allochtone kinderen en jongeren leven op
straat en wekken daarmee ergernis.
“Die blijven dikwijls tot elf uur, halftwaalf op die weide spelen. En dan roepen en tieren, en er zijn mensen die
om negen uur naar bed gaan.” (Borgerhout)
“Kinderen vanaf negen jaar worden rond vier uur op straat losgelaten en blijven daar tot acht of tien uur. Ze
installeren zich onder de balkons van de appartementen, ze maken de hal en de omgeving van de woningen
vies, ze gooien met deuren. Iedere dag kun je er tussen de zestig en de zeventig uit het complex zien die zo’n
beetje overal rondhangen. De meesten zijn kinderen van migranten en meer bepaald van Noord-Afrikanen.
Dat samendrommen veroorzaakt elke dag spanningen met de andere huurders.” (Sociale woningen Luik)
“Die allochtone jongeren steken vanalles uit, zitten ’s avonds laat op straat te spelen. Het is soms halfdrie. En
dan kunnen wij niet slapen. Maar als ik op een Arabische jongere roep, zeggen ze: waar bemoei je je eigenlijk
mee.” (Antwerpse Kaaien)
Ernstige spanningen zijn er tussen allochtone jongeren en autochtone ouderen. Maar de jongeren treft niet alle
schuld. Conflicten kunnen ook te wijten zijn aan een gebrek aan verdraagzaamheid van oudere mensen.
“De buitenlandse huurders, vooral de jongeren, leven ’s nachts en in groep, wat compleet het tegenoverge-
stelde is van mensen op leeftijd. Er is een generatieconflict. De ouderen houden de jongeren in de gaten, ze
zijn kleingeestig en dienen klacht in. De jongeren pesten de ouderen en nemen wraak door nog meer lawaai te
maken.”
“Ik kan me goed voorstellen dat sommige mensen in rust willen leven. Dat is zo met bejaarden die vroeg gaan
slapen. Maar je moet toegeven dat sommigen van hen overdrijven in hun eisen in verband met lawaai. Je hebt
ook bejaarden die het andere huurders lastig maken enkel omdat die om negen uur ’s avonds door de gang
lopen.” (Sociale woningen Luik)
“Oudere mensen – wij zijn toch niet meer zo piep – die hebben nog hun principes van vroeger. Ze zien ook
dat die jeugd op straat loopt, en dat die vanalles doet, en wij hebben dat nooit in onze kindertijd meegemaakt.
Veel mensen, de tachtigjarigen zeker en vast, die kunnen dat niet aanvaarden. En die zijn dan een beetje racis-
tisch tegenover de andere gemeenschap” (Borgerhout)
Ouderen voelen zich onveiliger
Gevoelens van onveiligheid nemen toe naarmate men ouder wordt. Het verschil tussen jongeren en jong-
volwassenen enerzijds en 75-jarigen anderzijds is bijzonder groot. Dat stellen Saskia De Groof en Wendy
Smits, twee sociologen (VUB) die in opdracht van de Stichting een literatuurstudie over het thema hebben
uitgevoerd, en hierover zelf ook empirisch onderzoek hebben verricht. Zij stelden de belangrijkste resulta-
ten van hun werk voor tijdens een rondetafelgesprek.
De twee onderzoeksters stellen dat ouderen die slachtoffer zijn geweest van een crimineel feit zich daarom
53
niet onveiliger voelen. Wel bestaat er zoiets als een ‘onveiligheidsparadox’ (zie ook elders in dit verslag,
onder andere ook het interview met Paul Ponsaers): ouderen zijn statistisch gezien minder slachtoffer van
misdaad maar hebben toch meer onveiligheidsgevoelens dan andere leeftijdscategorieën.
Een mogelijke verklaring hiervoor is de grotere kwetsbaarheid van deze leeftijdsgroep. Die kan zowel fysiek
als sociaal zijn. Fysiek: wie geen goede gezondheid heeft en wie denkt zich niet goed te kunnen verweren
heeft een groter gevoel van onveiligheid. Ook een sociale kwetsbaarheid omdat een groot aantal gepen-
sioneerden met weinig moet rondkomen. Een diefstal of hospitalisatie naar aanleiding van een agressie
hebben dus voor hen zwaardere gevolgen dan voor mensen die meer bemiddeld zijn. De Nederlandse
criminoloog Frits Vlek legde uit tijdens een van de rondetafels dat de voorzorgsmaatregelen en strategieën
die de ouderen ontwikkelen uiteindelijk voortvloeien uit een vrij rationele inschatting van hun objectieve
kwetsbaarheid. Bovendien vertaalt hun onrust zich vaker in meer zichtbare handelingen. Ook dit versterkt
de indruk dat het onveiligheidsgevoel sterker is bij de ouderen.
Ouderen hebben het soms ook moeilijk met de maatschappelijke veranderingen. Het gevoelen geen greep
meer te hebben op de dingen (‘anomie’) maakt hen onzeker en leidt tot onveiligheidsgevoelens.
Het Vlaams Ouderen Overleg Komitee (OOK) vroeg de onderzoekers van de Veiligheidsmonitor een bij-
komende analyse te maken over onveiligheidsgevoelens bij 50-plussers. Ook die resultaten werden tijdens
de rondetafel toegelicht. Zij bevestigen ten dele de bevindingen van De Groof en Smits: hoe ouder men
wordt, hoe vaker men zich ‘altijd’ onveilig voelt. In de stad voelt vijf procent (ongeveer tweemaal zoveel als
gemiddeld) van de 50-plussers zich altijd onveilig. Op het platteland nemen onveiligheidsgevoelens pas
toe bij 70-plussers. Zeven procent van deze groep voelt zich altijd onveilig.
Opmerkelijk is echter dat de Veiligheidsmonitor wél een verband vaststelt tussen slachtofferschap en
onveiligheid. Dit verband is bij 50-plussers twee tot vier keer sterker.
Bron: rondetafel ‘Ouderen en Onveiligheidsgevoelens’, Brussel, 16/11/2004
“Vorig weekend werd er muziek gedraaid tot één uur in de nacht”
Geluidsoverlast is ook een probleem voor wie dicht bij een feestzaal of in een uitgaansbuurt woont.
“Vaak is er om tien à elf uur ’s avonds een vloed jongeren die gaan dansen in Café Local. Dus dan staat heel
mijn straat vol, met jongeren die niets fout doen, hoor, maar die daar wel met vijfhonderd staan aan te schui-
ven.” (Antwerpse Kaaien)
‘Vorig weekend werd er muziek gedraaid tot één uur in de nacht; dat was veel te lang. Ik wou absoluut niet
dat dat zo lang duurde maar… ik vond dat dat niet kon… het mag niet altijd op dezelfde plaats lawaai zijn hé.’
(Handelaars Menen)
Het gaat niet alleen om nachtlawaai. Sommige respondenten zijn geregeld getuige van vechtpartijen in hun buurt.
“Maar hier op de kaai gebeurt dat dikwijls, dat mensen als ze een pint op hebben een goed potje kunnen
ruziemaken. En die zijn dan aan het vechten met messen en alles.” (Antwerpse Kaaien)
Niet zozeer de gewone cafés en restaurants maar wel de discotheken zijn voor omwonenden vaak een bron van
onveiligheidsgevoelens.
“Wat het uitgangsleven betreft en de hinder voor bewoners is er volgens mij een verschil tussen enerzijds de
klassieke horecazaken, zijnde buurtcafés en brasseries, en anderzijds de disconachtplaatsen. Het zijn deze
laatste die een meer extern publiek aantrekken, die het dan niet zo nauw nemen met de omgeving.” (Antwerp-
se Kaaien)
Deze problemen worden door de politie vandaag blijkbaar harder aangepakt, zodat heel wat personen onder
de beluisterden een positieve trend erkennen. Toch blijven disco’s en nachtclubs voor de meeste beluisterden
‘haarden van onveiligheid’, ‘daar waar dingen plaatshebben die het daglicht niet mogen zien’. (Verslag Belgi-
sche Kust)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
54 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Elders hebben jeugdbendes de reputatie systematisch herrie te komen schoppen op dansavonden of fuiven. De
avonden dat het slecht afloopt maken in het bijzonder moeders bezorgd, die bang zijn dat hun kinderen betrok-
ken raken bij incidenten.
“Na fuiven, dat er hier groepkes jongeren binnenkomen die echt erop uit zijn om fuiven te storen.” (Vrouwen
Overpelt)
Jongeren vertellen inderdaad zelf dat er niets voor nodig is om de lont in het kruit te werpen:
“Twee gasten vroegen aan mijn vriendin wie haar lief was. Ze wees naar mij en zonder enige verdere reden
doken zij op mij om me in elkaar te timmeren.”
“Een onbekende vroeg mij erg bruut om een beker bier voor hem te halen, ik weigerde en het volgende mo-
ment lag ik met een gebroken neus op de vloer.” (Scholen Aarschot)
“Kauwgum op de voorruit, bekraste auto’s, lek gestoken banden”
De gevolgen van vandalisme voor het onveiligheidsgevoel worden besproken in het hoofdstuk gewijd aan de ver-
loedering van de openbare ruimte. We beperken ons hier tot beschadigingen die misschien minder erg zijn, maar
toch een niet te verwaarlozen psychologisch effect kunnen hebben. Ze worden geassocieerd met constante en
irritante kleine pesterijen die tenslotte het moreel van mensen ondermijnen.
Dat is bijvoorbeeld het geval op scholen.
Vandalisme en sabotage aan fietsen (de schroeven waarmee het voorwiel is vastgemaakt lichtjes losdraaien)
en bromfietsen (lekken in banden, diefstal van het zadel, doorsnijden van de brandstofleiding, verwijderen
van ontstekingskaarsen…) zijn geen zeldzame voorvallen in bepaalde Aarschotse scholen. (Verslag Scholen
Aarschot)
“Op het parkeerterrein van de school vind je kauwgum op de voorruit, bekraste auto’s, lek gestoken banden.”
(College Henegouwen)
Ook het gebrek aan respect voor kleine dingen met symbolische waarde, zoals kerstversiering, draagt niet bij tot
een ontspannen sfeer in een socialewoningencomplex. Ditmaal zijn het geen jongeren maar de medehuurders die
verantwoordelijk worden geacht.
“De stad had ons gratis een aantal kerstbomen bezorgd. Die zijn toen in de inkomhal gezet. In een paar uur
was de helft van die kerstbomen verdwenen. Dat betekent dat huurders ertoe in staat zijn kerstbomen te
stelen die voor iedereen bedoeld waren. Waar ligt voor zulke mensen de grens?” (Sociale woningen Luik)
Gevallen van vandalisme en kruimeldiefstallen in de omgeving van een station zijn een bron van onveiligheid voor
de groep pendelaars van Wezemaal. Aan verhalen daarover geen gebrek.
“Ik denk dat het grootste probleem hier in Wezemaal, dat dat het vandalisme is. Ik ben al drie fietsen kwijtge-
raakt. En die waren allemaal op slot.”
“Een week voordat ik verhuisde hebben ze mijnen band van mijn brommerke kapot gestoken, bougie gepikt,
naft gepikt, brandstofdarm gepikt. Kilometriek kapot geslagen, spiegel kapot geslagen.”
“En ook, er stond ne keer zo’n heel groot hakenkruis op de zijkant van een buskotje.”
“En onlangs is hier de ruit uitgeslagen geweest van het buskotje bij het station, er is een nieuw gezet en de
volgende dag was het terug kapot.” (Pendelaars Wezemaal)
Hier wijzen respondenten er expliciet op dat dit volgens hen niet het werk is van vreemdelingen, zoals men vaak al
te gemakkelijk denkt, maar van jongeren die zich vervelen.
De pendelaars vermelden hierbij dat het geen vreemdelingen zijn zoals de media vaak durven te insinueren.
Ze denken eerder dat het kinderen en jongeren zijn die zich vervelen aangezien vooral in de vakantieperiodes
meer sporen van vandalisme gezien worden. (Verslag Pendelaars Wezemaal)
55
“Ze hebben heel de bus bestolen”
In de scholen is, afgezien van klein vandalisme dat hierboven al ter sprake kwam, afpersing de grootste bron van
onveiligheidsgevoelens, vooral bij de jongste en meest kwetsbare kinderen. Getuigenissen van deze leerlingen uit
het tweede jaar middelbaar illustreren dit.
“Op een dag hebben jongeren heel de bus overvallen, ze hebben heel de bus bestolen. De politie is erbij
geroepen; een van hen is gearresteerd.”
“In de bus heeft een gast, hij was zelfs niet groot, 14 jaar, een van onze vrienden afgeperst. Hij heeft hem
uitgemaakt voor hoerenjong en heeft een mes op zijn borst gezet”
“We kennen gasten die je afpersen. Er zijn er waar we bang van zijn. De school zegt dat ze daar niets tegen
kan beginnen. Maar ze kunnen er met de ouders over praten. Al is het zo dat de ouders toch ook niets kunnen
beginnen.” (College Henegouwen)
Andere vormen van pesterij en uitsluiting door de groep worden ook genoemd.
“Er worden vernederende spelletjes gespeeld. Bij elke gymles kon mijn zoon zijn pantoffels op het dak van de
speelplaats gaan zoeken. Sommigen vonden het leuk die daarop te gooien. Ze staan er zelfs niet bij stil, ze
doen het onbewust.”
“Er zijn er die worden uitgestoten omdat ze geen merkkleding of -schoenen dragen.”
“Je hebt van die gemene kleine rotopmerkingen. Na twee, drie maanden is dat nog moeilijk te verdragen. Bij-
voorbeeld een jongen van wie gedacht werd dat hij homo was, telkens als die voorbijkwam waren er wel een
paar die zeiden: ‘Knijp je billen dicht.’” (College Henegouwen)
“Voor een ‘normaal’ kind zijn de eerste twee jaar zelfmoord.”
“De ‘braven’ worden geambeteerd en lastiggevallen: er wordt naar de keel gegrepen, dan komen tien vrien-
den en vooraleer de leerkrachten komen, is die leerling zijn portefeuille kwijt.” (Technische en beroepsschool
Brussel)
Conflicten en licht geweld op school voorkomen: het is mogelijk
In een school in Waals-Brabant vond een toneelimprovisatie plaats met leerlingen tussen tien en veertien
jaar. Bedoeling was ervaringen van licht geweld op school onder de aandacht brengen. Via deze speelse
methode konden de leerlingen eenzelfde situatie vanuit verschillende gezichtspunten leren bekijken en zich
bewust worden van het effect dat bepaalde verbale of psychologische agressie kan hebben. De initiatief-
nemers hebben een koffertje samengesteld met honderd pedagogische fiches om improvisatiesessies te
begeleiden omtrent het thema van onveiligheid op school.
Meer details over dit project leest u op pagina 143.
Zeker in Brussel zijn het vaak allochtone jongeren die autochtone jongeren lastigvallen. Het blijft ook niet bij
pesten en verbale agressie alleen. Sommige getuigenissen van scholieren en ouders zijn alarmerend. De directie
van een technische en beroepsschool in Brussel raadt haar leerlingen aan zoveel mogelijk in groep naar school te
komen.
“Op een keer toen ik naar huis ging, kwam ik voorbij drie Arabieren, die begonnen me uit te schelden en toen
ik probeerde door te lopen hebben ze me geslagen. Ik bloedde, er waren mensen maar niemand stak een
vinger uit, ze waren allemaal bang! Daarna heb ik opnieuw slaag gekregen maar toen hadden ze hun vrienden
erbij gehaald, van drie waren het er nu tien geworden! Ze hebben me compleet afgetuigd.”
“Op een dag liep ik met een vriend terug naar de metrohalte toen een groep Marokkanen ons bedreigde. Ze
hebben ons tegen het hoofd geslagen en mijn vriend is weggelopen, maar ze hebben ons ingehaald en gesla-
gen. Uiteindelijk hebben we ze niets gegeven behalve een sigaret.” (Atheneum Brussel)
“Ze worden ook lastiggevallen door migranten van de Franse school, onze zoon begint racistisch te worden.
De tweede week werd hij bedreigd en aangevallen, hij werd door een tiental Marokkanen omsingeld, een ge-
tuige heeft dat gezien. Ze hebben zijn vinger geplooid, twee euro gestolen, identiteitskaart geplooid.” (Techni-
sche en beroepsschool Brussel)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
56 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“De leerlingen zijn veel mondiger, agressiever geworden”
Leerkrachten voelen zich machteloos.
“Conflict tussen vreemdelingen en Belgen, een collega heeft ingegrepen en dan verwittigen ze een andere
per gsm en ze laten de andere optreden buiten de school. Je kunt hen nooit pakken. Ze zijn ongrijpbaar. Ze
gebruiken valse namen. Of iedereen heet Mohamed. Ze bewegen voortdurend, je kan ze niet herkennen.”
“Wij staan zonder wapens.” (Technische en beroepsschool Brussel)
De leerkracht zelf krijgt van de jongeren nog weinig of geen respect. Hoewel geen enkele van de betrokken scho-
len bekend staat als een ‘moeilijke school’, zijn sommige anekdotes onthullend voor het klimaat van psychologi-
sche maar ook fysieke onveiligheid waarin de leerkrachten soms moeten werken:
“De leerlingen zijn veel mondiger, agressiever geworden. Ze aanvaarden geen autoriteit. Ze zijn onmiddellijk
tezamen, tegen de leraar. Dat is de evolutie.” (Technische en beroepsschool Brussel)
Soms gebeurt het dat bepaalde situaties tussen leerlingen en leraars uit de hand lopen en leiden soms in po-
larisaties, die het overleg tussen beide partijen en een tussenkomst van directie, oudervereniging of leerlingen-
raad onmogelijk maakt. De zaak escaleert en er wordt geweld gebruikt. Een leraar is met een ‘opgevoerde’
aansteker (met een vlam van 20 cm) in een afdeling wetenschappen-wiskunde net niet verbrand. Een lerares
is door haar leerlingen opgesloten in een kast. Vele leerlingen reageren op dit alles eerder gelaten. De leraars
“moeten maar sterker zijn” of “zij zijn niet geschikt om in het onderwijs te staan”. (Verslag Scholen Aarschot)
“De leraar, die had vroeger prestige. Nu is het de sukkel die niks anders kon. De waardering voor het beroep is
gedaald. Nu is het tweede of derde keus.” (Atheneum Brussel)
Omgekeerd bezorgen ook de leerkrachten hun leerlingen soms een onveilig gevoel. Bijvoorbeeld door hen neer-
buigend te behandelen of te vernederen of door een ongewenste sfeer van intimiteit op te dringen (in het bijzon-
der tegenover jonge meisjes):
“Telkens het uur van de turnles naderde, kreeg ik het benauwd. Turnleraar B. deinsde er niet voor terug
leerlingen voor schut te zetten voor de hele klas. In de turnzaal bevond zich een diepe kuil die is opgevuld met
‘mousse’ (piepschuim) blokken en die dienst doet als valmat bij het trampolinespringen. Om aan de opmerkin-
gen van B. te ontsnappen, verstopte ik mij gedurende de les in deze kuil. Na enkele weken zaten wij er al met
zijn vieren in. B. ontdekte ons omdat één van mijn maten voortdurend moest niezen.”
“L. vroeg mij om even na te blijven en vertelde mij dat ik er precies zo ongelukkig uit zag. Scheelt er iets? On-
der vrouwen kunnen wij dat toch zeggen? Daarna praatte zij een hele tijd over haar seksleven, dat haar man
het nog amper met haar deed en zo en dat zij al van alles had geprobeerd, sexy slipjes en zo, en ik voelde
mij zo ‘geambeteerd’, ik wist niet waar kijken, maar zij bleef zo dicht bij mij zitten en ze bleef maar vertellen en
zo, en doorvragen… ik probeer haar nu zoveel mogelijk te mijden en probeer ‘gelukkig’ in haar les te zitten.”
(Scholen Aarschot)
“De leider van de ‘Texasbende’ is verschenen met een honkbalknuppel en heeft de toiletten kort en
klein geslagen”
Uit het voorgaande blijkt dat overlast ook tot criminaliteit kan leiden. Dat is zeker zo bij georganiseerde bendes,
waarover verscheidene respondenten het hebben.
Deze jeugdbendes worden door twee bevraagden aangehaald. Blijkbaar was er ‘de bende van het Van-
dermeerschplein’ en ‘de bende van Menen’ die voor heel wat overlast zorgden in het verleden en die feiten
pleegden. De politie zou hen op een gegeven moment hard aangepakt hebben en de bevraagde klanten
vertellen dat het beter is sindsdien. (Verslag Handelaars Menen)
“In Tubeke is er een bende, de ‘Texas’ genaamd. Een gast van twintig is neergestoken. En op een scoutsfeest
is de leider van de ‘Texasbende’ verschenen met een honkbalknuppel en die heeft toen de toiletten kort en
klein geslagen, de spiegels, alles. Er is er één gestorven.” (College Henegouwen)
57
“Er zijn gevechten tussen de ‘Ronys’ en de ‘Grunges’. Ze belagen elkaar, ze zijn dronken en het loopt uit de
hand; het begint eerst met twee, maar dan wordt het een complete knokpartij.” (College Henegouwen)
Vermijden dat fuiven uit de hand lopen: het is mogelijk
Na een reeks incidenten besliste het jeugdcentrum van Merksem enkele jaren geleden een fuifbegelei-
dingsteam op te richten. Jonge vrijwilligers, die een vorming krijgen, bereiden elke fuif mee voor en houden
op de avond zelf een oogje in het zeil. In het jeugdhuis werden ook nog enkele technische maatregelen
genomen (verlichting, inrichting van de ruimte...). De combinatie van deze praktische ingrepen en het op-
treden van de vrijwilligers, die mogelijke conflicten in de kiem smoren, bewijst al enkele jaren zijn doeltref-
fendheid.
Meer details over dit project leest u op pagina 141-142.
De daden van bendes worden ongetwijfeld aangedikt in de geruchten die er de ronde over doen. Maar volgens
een agent van de federale politie kunnen deze bendes overgaan tot gewelddadige afrekeningen:
“Het waren de ‘Black Killers’ (Namen) tegen de Afrikaanse ‘Maf’ (Brussel). Men vergeet vaak dat ze gewapend
zijn, vaak met nagemaakte wapens. Deze knokpartij is geëindigd met arrestaties; sommigen waren gewond.
We hebben de twee groepen van elkaar gescheiden. Er zijn achtervolgingen geweest door Sint-Joost. De
politie was gechoqueerd. Het was niet de eerste keer. Daarna, laatst in december, zijn er nog andere inciden-
ten geweest en zijn twee zwarte jongeren halfdood naar het ziekenhuis gebracht. Gewoonlijk hebben wij hier
bij ons niet zulke incidenten. De jongeren van de bendes zeggen dat ze hun problemen onder elkaar willen
oplossen, dat ze de politie daar niet bij nodig hebben. Later hebben de politiemensen toch geprobeerd het
te begrijpen. Het was moeilijk maar dankzij contacten in het Afrikaanse milieu hebben ze het waarom kunnen
begrijpen.” (Noordstation Brussel)
“Maar waar is die opvoeding dan?”
We hebben gezien hoe allochtone jongeren vaak met de vinger gewezen worden wanneer er overlast is. Voor
sommige respondenten moet de diepere oorzaak van dit storende gedrag gezocht worden bij de opvoeding. Dat
adolescenten, en soms zelfs heel jonge kinderen, nog laat op straat rondhangen wordt aanzien als het bewijs
van een gebrekkige opvoeding of van een verontrustend nietsdoen. De ouders – en dan voornamelijk allochtone
ouders – krijgen het verwijt zich niet genoeg om hun kinderen te bekommeren.
“Als jullie zeggen: er is een probleem met die jongeren op straat. Maar waar is die opvoeding dan? Ik bedoel:
toen ik zes jaar was, werd ik gewoon opgevoed. En soms is het heel simpel om thuis te beginnen, maar men
begint thuis niet.”
“Als ouder, als uw kind na zeven uur op straat is, dan is het uw verantwoordelijkheid om uw kinderen naar bin-
nen te vragen. En je ziet eigenlijk nog altijd heel veel jonge kinderen op straat die te klein zijn.” (Borgerhout)
“Diegenen die je ziet, die rondhangen en van wie we bang zijn, hebben een soort ouders dat niet naar de af-
wezigheidskaarten zal kijken en zich er niet om zal bekommeren, daar moeten we onze ogen niet voor sluiten.”
(Gepensioneerden Luik)
Zij die ‘verzachtende omstandigheden’ inroepen, vestigen er de aandacht op dat allochtone ouders, vanwege hun
mindere kennis van onze taal en cultuur, moeite hebben om hun autoriteit te laten gelden: ze stellen in zekere zin
vast dat de jonge generatie, die hier school loopt, hen achter zich heeft gelaten.
“Men moet praten met mensen waarom ze hun kinderen zo laat op straat laten. Maar die ouders zeggen: ze
luisteren niet. Ze hebben schrik van de wet, die meer rechten heeft gegeven aan het kind, waardoor het kind
zijn plichten niet kent.” (Borgerhout)
“Wat wilt u dan dat die ouders van de allochtone jongeren tegen hun kinderen zeggen… Ze kunnen ze niet
volgen… Vanaf de zesde klas van de lagere school is het culturele niveau van de kinderen hoger dan dat van
de ouders. Deze jongeren ontsnappen haast op natuurlijk wijze aan de autoriteit van hun ouders... Ze zijn ook
allemaal van school gegaan zonder enig diploma, bij gebrek aan begeleiding door hun ouders. En dus zitten
ze vast in hun leven, ze voeren geen donder uit en om te leven gaan ze door in de criminaliteit…”(Sociale
woningen Luik)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
58 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Een grotere sociale controle in multiculturele buurten: het is mogelijk.
Naar het voorbeeld van een concept dat in Nederland zijn nut al heeft bewezen, heeft er zich in de wijk
Meulenberg, in Houthalen-Helchteren, een groep van Marokkaanse en Turkse ‘buurtvaders’ gevormd.
Deze buurtvaders komen elke dag samen in het buurthuis of wandelen door de straten van de wijk (die
voor 85 procent uit allochtonen bestaat). Het is hun bedoeling om contact te zoeken met de jongeren en
sociale controle uit te oefenen.
Meer details over dit project leest u op pagina 147-148.
“Wij zijn niet zoals de Belgen die ’s avonds thuisblijven”
De allochtone jongeren zelf verklaren dat buiten leven een onvervreemdbaar deel van hun cultuur uitmaakt – in elk
geval voor de jongens:
“Wij zijn niet zoals de Belgen die thuiskomen na hun werk en thuisblijven. Wij willen nog eens buiten een
praatje slaan. Rondhangen is normaal.” (Jongeren Ronse)
Een manier van leven die trouwens ook gunstige effecten voor de veiligheid kan hebben, merkt een opvoeder op:
“In de landen van het Zuiden leven ze op straat. Iedereen kent iedereen. Als wij meer op straat zouden leven,
zou er een stilzwijgend toezicht zijn, dus minder problemen. Hier sluit men zich op in zijn eigen huis.” (Athe-
neum Brussel)
Een andere reden die de grotere aanwezigheid van allochtone jongeren in de openbare ruimte kan verklaren is het
gebrek aan toegankelijke ontspanningsmogelijkheden. Dat is bijvoorbeeld het geval in een kleine provinciestad
als Ronse: ook al hebben de jonge meisjes van de groep kritiek op de neiging van de jongens op straat rond te
hangen, ze geven toe dat er voor hen weinig activiteiten zijn.
In de loop van het gesprek kwam heel wat begrip bij de meisjes toen de jongens dit vertelden en ze beaam-
den dat er inderdaad niets te doen is in Ronse. Als er al evenementen zijn, dan zijn die blijkbaar veel te duur.
(Verslag Jongeren Ronse)
Een conciërge van sociale woningen is dezelfde mening toegedaan:
“In onze wijk is er een groot aantal jongeren. Ze komen elke avond samen. Er zijn geen voorzieningen voor
hen.” (Sociale woningen Luik)
Door bepaalde vooroordelen voelen allochtone jongeren zich ook niet altijd even welkom in plaatsen als cafés.
Alleen al het voortdurend nagekeken worden roept bij de jongeren gevoelens van onveiligheid op.
“Ook al deden we niets, iedereen bekijkt je en dan is de zin om op café te gaan al direct over. Al die ogen zijn
op u gericht, ik voel mij daar niet veilig.” (Jongeren Ronse).
“In café en disco word je van tien meter af al met een teken geweigerd.” (Jonge Turken Limburg)
Omdat ze de indruk hebben zich altijd en overal te moeten verantwoorden, trekken allochtone jongeren zich terug
in hun eigen gemeenschap, in hun eigen groepje, in hun eigen bende. Daar voelen ze zich veilig.
“Als ik met andere mensen van andere culturen praat, dan voel ik mezelf ziek” - “Ga met je eigen soort om,
wordt de ongeschreven regel (man)” - “Het wordt de enige mogelijkheid om zich op zijn gemak te voelen.”
“Als je 15-16 jaar bent, word je uitgestoten op school. Dan gaan de jongeren naar een opleiding van deeltijds
studeren en werken. Ze komen op straat terecht en mogen nergens binnen. Waardoor benden jonge
allochtonen worden gecreëerd. Als je nergens wordt toegelaten, dan blijf je bij je bende. Je wordt in die hoek
gepusht.” (Jonge Turken Limburg)
59
“Waarom controleren jullie alleen ons? Zijn wij dan boeven?”
Ook het incident in Aiseau-Presles kan gedeeltelijk worden verklaard door de zware spanningen tussen allochtone
jongeren en bepaalde chauffeurs met een kwetsende of racistische ingesteldheid.
Een opvoeder die met de jongeren werkt, vertelt:
“Die kassei, dat is de druppel die de emmer doet overlopen. Er zijn heel wat dingen geweest. Het is een op-
stapeling van daden die een jongen door het lint heeft doen gaan. Zonder de daad te willen verontschuldigen,
het is wel zo dat het ontbreken aan communicatie steeds uitgesprokener is geworden.” (TEC-bussen Wallonië)
Volgens de allochtone jongeren zelf hebben sommige chauffeurs en controleurs het op hen gemunt. Een minder-
heid, onderstrepen ze, geeft tegenover hen blijk van een grievende, om niet te zeggen racistische houding:
“Er zijn heel aardige chauffeurs die de bus laten stoppen op 100 meter van de halte als ze jongeren zien lopen
om de bus te halen. Andere chauffeurs wachten niet, rijden door. Terwijl de bus met vertrek 30 minuten na
het uur, de halte bereikt om 27 minuten na het uur en na 30 seconden rijden ze reeds door. Er zijn er zelfs die
daarbij een obsceen gebaar maken.”
“Twee jaar geleden kwamen we eens met een man of tien terug van een feestje in Charleroi. We waren een
beetje lawaaierig achterin, het was de laatste bus. Halverwege de rit zegt de chauffeur tegen ons: “Wat rus-
tiger graag.” En dan, een beetje later, komt die gast eraan en zegt tegen mij: ‘Aap, hou je nu op de aap uit te
hangen. Ja, jullie zijn apen, jullie buitenlanders.” Dus toen hebben we nog wat meer lawaai gemaakt…”
“We waren met een groep van vier of vijf vreemdelingen. Dat kun je zien omdat wij een gekleurde huid heb-
ben. De controleurs zijn ingestapt en hebben alleen ons gecontroleerd. Een kameraad heeft ze daarover
aangesproken. ‘Waarom controleren jullie alleen ons? Zijn wij dan boeven? Hebben wij dan wapens bij ons?’
En de controleur heeft hem geantwoord, nee ik doe gewoon mijn werk en is uitgestapt. En dat heeft me die
haat gegeven. Waarom wij? Terwijl we niets verkeerds deden.” (TEC-bussen Wallonië)
“Ze wonen in een tussenzone. Ze zijn bang van alles”
Verschillende respondenten wijzen racisme ten stelligste af en praten over het gebrek aan kansen voor allochtone
jongeren. Ze zitten op concentratiescholen, waar ze vaak aan hun lot worden overgelaten. Ze hebben ook geen
goede rolmodellen.
“Er is geen nationaliteit ‘met een geboren aanleg’. Ik wil niet dat iemand dat zegt, het is geen kwestie van
vreemdeling. Ik zeg altijd: ‘Alle moeders hebben fonkelende ogen.’” (Atheneum Brussel)
“Maar als ik praat over Borgerhout, dan hoor ik de mensen en de Marokkaanse gemeenschap zelf altijd klagen
over concentratiescholen, en over hoe hun kinderen worden behandeld in de scholen zelf. De meeste kinde-
ren worden zonder dat hun ouders dat weten naar het buitengewoon onderwijs gestuurd. Dat zijn realiteiten.
En veel scholen zijn echt, omdat ze een concentratieschool zijn, en hun kinderen allemaal bruin zijn, en hun
ouders de taal niet beheersen, ze geven geen aandacht aan de kinderen.” (Borgerhout)
“Veel buitenlandse jongeren kijken naar voorbeelden van hen die wat ouder zijn. Achttienjarigen doen iets, vijf-
tienjarigen zien het en doen het ook en geven op hun beurt zo het voorbeeld aan de groep van twaalfjarigen.
De opbouw van negatieve voorbeelden wordt zo vergroot. Een groot deel van hen komt wel goed terecht,
maar dat slecht beeld over hen blijft hangen en zo wordt weer veel onmogelijk voor andere jongeren die op-
groeien.” (Openbaar vervoer Leuven)
Ze voelen zich verloren tussen twee werelden, twee culturen, twee manieren van opvoeden. Ze zoeken een identi-
teit, ze willen iemand zijn.
“Negentig procent van de (allochtone) leerlingen uit het beroepsonderwijs weten niet wat een ‘croissant’ is.
Die leerlingen wonen niet in België. Ze wonen in een tussenzone. Ze zijn bang van alles. Ze gaan nooit naar de
bakker, de kermis, de bioscoop of op café met hun vader. De omgeving is zo’n onbekend terrein voor hen dat
ze direct agressief worden bij elk contact.” (Technische en beroepsschool Brussel)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
60 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Ik denk dat als je zou onderzoeken, waarom doen jongeren dat? Dat het voor een deel ook is van zie mij
alstublieft. Ik wil hier opvallen, ik wil iets betekenen. En dan vraag ik mij af: komt dat omdat zij zich op een of
andere manier nutteloos voelen, of omdat die hier geen plaats hebben?” (Borgerhout)
Conflicten en klein geweld op school vermijden: het is mogelijk
Een ploeg van leerkrachten heeft een onderzoek uitgevoerd en ook een vorming gevolgd over de oor-
zaken van bepaalde gedragsproblemen van allochtone leerlingen. Hierdoor begrijpen ze nu beter hoe
bepaalde vormen van geweld (ook tegen zichzelf) verklaard kunnen worden in de waardeconflicten waar-
mee deze leerlingen geconfronteerd worden. Daardoor kunnen ze dan weer adequater reageren op de
problemen die zich voordoen.
Meer details over dit project leest u op pagina 143-144.
Wat te doen?
“De agent moet de wijk, haar inwoners en haar culturen goed kennen”
Dit hoofdstuk bestrijkt een heel waaier van feiten die het onveiligheidsgevoel in mindere of meerdere mate aan-
wakkeren. Hoe kan men vermijden dat eenvoudig storend gedrag ontaardt in strafbare feiten? Hoe kunnen de
sociale contacten evolueren zodat de enen meer rekening houden met de behoefte aan veiligheid van de ande-
ren, en dat die laatsten niet overdreven reageren op de minste afwijking van de eersten? Hoe kun je doeltreffend
beteugelen wat werkelijk een aantasting van de openbare veiligheid is?
Het belangrijkste voorstel dat de deelnemers aan de luisterprocessen hebben geformuleerd is een uitgesproken
vraag naar een milde gezagsfiguur. Dit moet iemand zijn met psychologische en relationele vaardigheden, half
bemiddelaar half controleur, in staat op te treden met souplesse en standvastigheid om spanningen en potentiële
conflicten te ontmijnen.
De wijkagent is uiteraard de incarnatie bij uitstek van deze vorm van gezag. Hij moet de norm vaker in herinnering
brengen eerder dan die echt afdwingen. Er wordt van hem niet verwacht dat hij de Rambo uithangt: de bewoners
van het Lehonplein moeten niets hebben van: “cowboy-agenten” die dreigden meer kwaad dan goed te doen
door “de jongen die één keer zijn motor laat brullen” al te zwaar te straffen en door “degenen die in het geniep de
echt gevaarlijke dingen doen te laten lopen” (Verslag Lehonplein).
Anderzijds tekenen ze het beeld van de ideale agent aldus:
“Hij moet voorrang geven aan de diplomatieke weg, aan onderhandelen, praten, de niet-gewelddadige toe-
passing van de wet door op te voeden.”
“Hij moet de wijk, haar inwoners en haar verschillende culturen goed kennen.”
“Hij moet respect hebben voor de kinderen, maar zonder populair te doen.’
“Hij moet hen straffen geven die niet te zwaar zijn en aangepast aan hun leeftijd.”
“Hij moet zeker van zichzelf zijn, geen complexen hebben, niet bang zijn.” (Lehonplein Schaarbeek)
Twee praktische maatregelen worden met dat doel door de bewoners gesuggereerd: de opleiding van politie-
agenten intensiveren en meer allochtone agenten rekruteren (Verslag Lehonplein Schaarbeek).
De allochtone vrouwen tekenen een vergelijkbaar portret.
“De politie zou vriendelijk moeten zijn, ze zou iedereen moeten groeten. Met waakzame agenten, imposant,
stevig maar niet macho; die kijken wat er gebeurt maar niet overweldigend zijn, anders zouden we bang wor-
den en ons afvragen wat er aan de hand is.” (Allochtone vrouwen Luik)
Als het doel is het onveiligheidsgevoel terug te dringen, dan kan een al te massale politieaanwezigheid inderdaad
contraproductief blijken, onderstreept deze gebruiker van het openbaar vervoer.
61
“De zichtbaarheid van de politie jaagt de mensen
angst aan: je vraagt je altijd af wat er aan de hand
is wanneer je de politie in vol ornaat ziet optreden.”
(Noordstation Brussel)
“Buurtwerkers kunnen enorm veel goede dingen
doen”
Volgens een opvoeder van een Brusselse school is
toezicht bij het begin en het uitgaan van de school een
concreet voorbeeld van die subtielere politieaanpak:
“Een paar jaar geleden hebben ze de bewaking ver-
sterkt. Nu zijn er ’s ochtends ’s middags en ’s avonds
agenten, een halfuur bij de ingang van de school.
Eerst wisten ze niet hoe ze de leerlingen moesten
aanpakken, hun toon was te autoritair. Nu zijn ze
eraan gewend, ze zijn soepeler. Over het algemeen is
de politie trouwens slimmer dan vroeger, ze is menselijker.” (Atheneum Brussel)
In andere groepen is men van mening dat maatschappelijk werkers en opvoeders deze functie ‘van opvoedende
begeleiding’ zouden kunnen uitoefenen.
“En zouden ook meer buurtwerkers moeten komen: men zou zich met de jongeren moeten bezighouden.
Buurtwerkers kunnen enorm veel goede dingen doen, samen met de politie in de wijk, en samen met de
bewoners.” (Antwerpse Kaaien)
Uit de diepte-interviews blijkt dat om de aanpak van overlast mogelijk te maken straathoekwerkers nut-
tig kunnen zijn. Dit zijn, volgens hen, mensen die met de jongeren op straat gaan spreken en hen helpen of
ondersteunen waar het nodig is. De straathoekwerkers krijgen een aantal specifieke rollen toebedeeld namelijk
ze hebben een bemiddelingsfunctie naar de jongeren toe, de jongeren moeten zich gehoord voelen en de
straathoekwerkers moeten ook normerend werken. Als er zaken gebeuren die niet door de beugel kunnen
of die zelfs een criminele aard hebben, dan moeten deze jongeren op hun daden gewezen worden. (Verslag
Jongeren Ronse)
Er wordt eveneens gepleit voor een lokale politie die zich meer op straat begeeft, dicht bij de mensen, en die
gecoördineerd met andere actoren optreedt.
“Ik vind dat er meer wijkagenten zouden moeten zijn, dat er meer aanspreekpunten moeten komen. We
moeten er geen politiestaat van maken, maar ik zou er niets op tegen hebben: één wijkagent, alleen hier voor
het Zuid, een hele dag, en die ook mensen aanspreekt. Dat zal wel helpen denk ik. Ik ben nog altijd voorstan-
der van een politieman op de fiets, of te voet. Een babbeltje slaan, dat parkje eens binnengaan.” (Antwerpse
Kaaien)
“Ik denk dat maar een deel van de irritatie of zo die in de wijk bestaat, inderdaad wel te maken heeft met een
soort overlast of ongeregeldheid die door de politie zou kunnen aangepakt worden: sluikstorten, verkrotting
van huizen, onregelmatig gebruik van adressen waardoor een soort van anonimiteit ontstaat. Ik heb gehoord
dat ze daar ook iets aan gaan doen. Ik denk dat inderdaad een iets correctere aanpak naar dat soort dingen,
maar ik denk dat dat niet te maken heeft met ‘er is veel meer blauw op straat elk uur van de dag’ maar eerder
een soort gecoördineerde aanpak dat dat inderdaad ook wel iets zou kunnen zijn.” (Borgerhout)
Het consensus- of het conflictmodel?
Iedereen erkent het belang van preventie en samenwerking. Het is dan ook de moeite op deze concepten
wat dieper in te gaan. Het rondetafelgesprek over de Belgische praktijkvoorbeelden in de strijd tegen de
onveiligheid was de gelegenheid om verschillende interventiemodellen te vergelijken.
Een echt preventie-initiatief onderscheidt eerst de risicofactoren om er dan systematisch en gericht
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
62 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
preventief op in te spelen. Het moet dus zo offensief mogelijk zijn, in het democratisch bestel passen en
een geïntegreerde en participatieve aanpak voorstaan. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat de
actoren zeer uiteenlopende belangen kunnen hebben. Daarom hebben sommigen gepleit voor een ‘con-
flictmodel’, eerder dan voor een ‘consensusmodel’.
Het consensusmodel gaat uit van een gemeenschappelijke visie op ‘veiligheid’ die door iedereen gedeeld
zou worden. Maar in de praktijk komt het zoeken naar die consensus meestal neer op het bevoorrechten
van een aantal groepen die traditioneel al het best vertegenwoordigd zijn en op het verwerpen van alter-
natieve opvattingen. Zo zal de neiging bestaan alleen rekening te houden met het standpunt van omwo-
nenden en handelaars die het rondhangen van groepen jongeren willen verhinderen, terwijl de jongeren
zelf zonder twijfel een heel andere visie op een veilige wijk hebben. Dit model is niet alleen weinig demo-
cratisch, maar het houdt ook het risico in weinig doeltreffend te zijn. Want weigeren de stem van bepaalde
meer gemarginaliseerde of kwetsbaardere groepen in overweging te nemen kan de polarisering alleen
maar vergroten. Preventie is dan tot mislukken gedoemd.
Het conflictmodel daarentegen erkent expliciet de verscheidenheid van belangen en van standpunten.
De ambities zijn dan ook bescheidener: liever dan de totale veiligheid na te streven, geeft het de voorkeur
aan de dialoog tussen alle betrokken partijen en biedt het ook de mogelijkheid minderheidsstandpunten
te vertolken. Het doel van de samenwerking wordt dan een kader te scheppen waarin iedere partner zijn
minimumeisen formuleert en zich ertoe verbindt die van de ander te respecteren.
Bron: rondetafel ‘Belgische praktijkvoorbeelden van maatregelen die het onveiligheidsprobleem aanpakken
en de impact van deze maatregelen op het onveiligheidsgevoel’, Brussel, 13/06/2005
“Er zijn bemiddelaars nodig, maar dan zonder dat die iets te maken hebben met de controle of de
politie”
In meer specifieke contexten zijn andere figuren dan de politieagent of de maatschappelijk werker nodig om te
komen tot het evenwicht tussen begeleiding, preventie en bestraffing. Dat is meer bepaald het geval voor de ste-
ward of de begeleider in het openbaar vervoer. Niet zozeer de aanwezigheid van politie in de metro maar eerder
meer volk geeft een groter gevoel van veiligheid.
“Ik voel me onveilig als de metro leeg is. Die moet levendiger en socialer gemaakt worden. Er zijn meer men-
sen nodig, maar ik geloof niet dat meer politieagenten een oplossing zou zijn, omdat die ook weer een eigen
onveiligheidsgevoel met zich meebrengen.”
“Er zijn stewards en bemiddelaars nodig, maar dan zonder dat die iets te maken hebben met de controle of
de politie. Het geweldige daaraan is dat het de werkgelegenheid vergroot en de onveiligheid verkleint.”
“Er zou op zijn minst één MIVB-agent per station moeten zijn die in het station rondloopt. Verder zou het ook
goed zijn als er in het station een meldpunt was waar je direct in contact kan treden met een agent van de
MIVB.” (Metro Brussel)
In de bussen zijn de dagelijkse spanningen tussen chauffeurs en reizigers net zo goed toe te schrijven aan te
luidruchtige scholieren als aan geweldplegingen die de media halen. Verschillende oplossingen werden bedacht
en getest om zulke uitbarstingen beter in bedwang te houden.
Om de jongeren in de bus te begeleiden hebben sommige scholen in samenwerking met de TEC het concept
van de ‘responsible young passengers’ ontwikkeld. Het idee is sommige jongeren op te leiden om hun kame-
raden te begeleiden bij het verlaten van de school en in geval van conflict op te treden om de gemoederen te
bedaren.
In twee Luikse gemeenten, Ans en Fléron, zijn, in samenwerking met de veiligheidscontracten, op bepaalde
momenten ‘sfeerscheppende figuren’ ingezet als er ingestapt moest worden. (Verslag TEC-bussen Wallonië)
De chauffeurs zelf zouden graag zien dat de controleurs minder in beslag genomen worden door administratieve
taken en (weer) meer in de bussen aanwezig zouden zijn.
“Er zijn meer mensen in de bussen nodig en minder paperassen. Er moeten weer begeleiders komen op
risicolijnen. Vroeger stapten de controleurs heel de dag over van de ene bus in de andere, je wist niet waar en
wanneer ze zouden instappen… Voor ons was dat een steun.” (TEC-bussen Wallonië)
63
“Er is een gebrek aan menselijkheid in het openbaar vervoer”
Het spreekt vanzelf dat er voorrang gegeven dient te worden aan ieder initiatief tot dialoog, maar de opvoeder van
Aiseau-Presles erkent dat de uitwerking daarvan soms gering is:
“Een van de eerste dingen die ze hebben ingevoerd zijn de ontmoetingen met de chauffeurs. Er zijn toen
voetbalwedstrijden georganiseerd en dat verliep allemaal heel goed. Maar de chauffeurs die we voor ons had-
den waren gemotiveerd en wisten wat er op het spel stond. Dus je moet dat wel nuanceren.” (TEC-bussen
Wallonië)
Het gebrek aan middelen om dit soort initiatieven een blijvend karakter te geven maakt ze natuurlijk nog brozer.
Een andere keuze bestaat erin te investeren in technische aanpassingen, zoals de (half)afgesloten chauffeurshok-
jes. De reacties, zowel bij de TEC als bij De Lijn, zijn op zijn minst gemengd. Slechts enkelen zien er een oplossing
in, op zijn minst ten dele.
“Ze doen bij De Lijn veel qua veiligheid. Die deur tussen de reiziger en de chauffeur. Is dat beter? Ik weet het
niet. Er is in ieder geval minder sociaal contact. Maar in het geval van een incident zoals vorige week (Loven-
joel) ben je toch enigszins beschermd. Het is niet 100%, maar toch.” (Openbaar vervoer Leuven)
Voor de meerderheid van de ondervraagde chauffeurs lossen die afschuttingen de problemen echter niet op.
Erger nog, ze lijken de agressiviteit van de gebruikers nog te vergroten door het preventief optreden van de chauf-
feur te beperken:
“De nieuwe bussen zijn voorzien met halfgesloten cabines die absoluut geen nut hebben. Dat is in het voor-
deel van de agressor eigenlijk; je kan zelf niet slaan alleen maar slaag krijgen.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Ze hebben mijn mening gevraagd, wel, ik ben totaal tegen die afschuttingen. Je moet de sociale band, het
contact behouden. Er is een gebrek aan menselijkheid in het openbaar vervoer. De anonimiteit is dramatisch.”
(TEC-bussen Wallonië)
“Hij is beschikbaar en kan uitleggen waarom sommige dingen verboden zijn”
Ook een parkwachter kan de functie van ‘mild’ gezag uitoefenen op recreatieplaatsen.
“We zouden op het plein parkwachters moeten hebben die iedereen kennen, mensen die wat er op het plein
gebeurt in goede banen kunnen leiden, de conflicten oplossen, geen bullebakken maar wachters die ervaring
hebben met animatie.”
“Hij kent de mensen die het plein vaak bezoeken heel goed, hij kent de planten goed en kan anderen aan het
verstand brengen dat ze van de planten af moeten blijven; er moet van hem een gevoel van veiligheid uitgaan.
Ik herinner me de parkwachter toen ik klein was: die was beschikbaar, stond open voor de mensen die hem
aanspraken, kon uitleggen waarom sommige dingen verboden waren.” (Lehonplein Schaarbeek)
De mensen die het provinciaal domein in Kessel-Lo bezoeken, zouden graag zien dat de parkwachter meer be-
voegdheden krijgt. Hier wordt het accent evenwel meer op de repressieve functie gelegd.
Een niet gering aantal beluisterden wil de parkwachters meer officiële bevoegdheden geven om met meer
kracht te kunnen optreden tegen klein vandalisme, ongecontroleerde ‘tagging’, sluikstorten, te luidruchtige
voetbalsupporters… Vooral tegen ‘de jongeren op hun bromfietsen’ moet vaker en efficiënter worden opgetre-
den. “Indien de parkwachters het recht zouden hebben om proces-verbaal op te maken, zouden deze jonge-
ren wel wat meer oppassen.” De jongeren op hun bromfietsen weten dat de parkwachters zeer beperkt zijn in
hun optreden en in feite ‘alleen de politie kunnen roepen’. Door de parkwachters meer officiële bevoegdheden
te geven, zou men – volgens deze beluisterden – preventief optreden en het veiligheidsgevoel bij de bezoekers
verstevigen. (Verslag Park Kessel-Lo)
Maar verschillende gebruikers zijn van plan zelf preventief en bemiddelend op te treden, in het bijzonder op ogen-
blikken dat het heel druk is:
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
64 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Op uitdrukkelijk verzoek van enkele beluisterden van de clubs stelden deze voor om hen in te schakelen in een
vorm van preventieve bewaking van het provinciedomein. Senioren en/of werklozen zouden dan als een vorm
van ‘parkwacht’ kunnen fungeren. Bij grote evenementen, aan de parkings tijdens de drukke zomermaanden,
in de omgeving van de kinderboerderij, in de omgeving van de grote speeltuin… zouden zij dan een oogje in
het zeil kunnen houden om eventuele spanningen en conflicten tussen bezoekers onmiddellijk te kunnen sus-
sen. (Verslag Park Kessel-Lo)
“U bent heel aardig, maar heel streng”
We besluiten met nog drie andere functies die in het verlengde van een evenwicht tussen bemiddeling en repres-
sie liggen.
- de opvoed(st)er op school
“We vinden oplossingen in de gegeven situatie zelf. Dat is het geluk hier. Maar er zijn niet genoeg opvoeders
op de speelplaats tijdens de middagpauze. We moeten alles doen. We doen zo’n beetje van alles. Als je je
specialiseert, dan laat je een leemte achter. Wij treden niet alleen repressief op. Het is een kracht als je van al-
les zo’n beetje verstand hebt. Een leerlinge heeft me eens gezegd: ‘U bent heel aardig, maar heel streng.’ En
ja, zo is het. We vinden kleine strategieën, sluipweggetjes.” (College Henegouwen)
- de bewaker in het ziekenhuis
‘Soms kunnen de bewakers er in een paar seconden zijn. En dan doen ze iets aan de situatie. Om te beginnen
liggen de krachtsverhoudingen nu anders: een agressieve patiënt komt nu niet meer tegenover één verpleeg-
ster te staan, maar tegenover een verpleegster én twee bewakers, dus je krijgt automatisch een deëscalatie
en een vermindering van de spanning. Doordat ze geen deel uitmaken van het verzorgend personeel, kunnen
ze een beetje op de achtergrond blijven en een beetje de bemiddelaar spelen in de relatie tussen de verzor-
ger en de patiënt. Maar soms komen ze op gespierde wijze tussenbeide als het zo niet gaat, als praten en
bemiddelen niet lukken, ze zijn soms ergens gedwongen om een patiënt manu militari aan te pakken.” (Dienst
spoedgevallen)
- de inspecteur van sociale woningen (van wie men betreurt, net als bij de busconducteur, dat hij vandaag de
dag overbelast is met administratieve taken die hem van zijn werkterrein weghouden)
“Vroeger kwam de inspectie onverwacht, ze maakten hun ronde, kortom ze oefenden een permanente con-
trole uit op het naleven van de regels door de huurders… Ze hadden ook een belangrijke bemiddelaarsrol bij
conflicten tussen huurders onderling of tussen huurders en de conciërges. Nu worden de stakkers bedolven
onder de administratieve taken. Je moet ze opbellen als er een probleem is en het grootste deel van de tijd
zijn ze zelfs niet in de mogelijkheid om meteen te komen.” (Sociale woningen Luik)
Tot slot: in het hoofdstuk gewijd aan het individualisme en het sociale isolement zal blijken dat een conciërge van
sociale woningen ook een nuttige bemiddelaar kan zijn, omwille van zijn inspanningen om de dialoog aan te gaan.
Buurtbemiddelaars vormen: het is mogelijk
In Elsene hebben huurders van sociale woningen een vorming gevolgd om te kunnen bemiddelen en daar-
mee burenruzies en andere samenlevingsproblemen te voorkomen. De bewoner-bemiddelaar is ook een
figuur die cultureel en sociologisch gezien dichtbij de belanghebbenden staat, omdat hij hun dagelijkse
ervaringen deelt. Hij boezemt hen dus vertrouwen in en kan originele en realistische oplossingen op maat
bedenken voor de verschillende problemen die er rijzen.
Meer details over dit project leest u op pagina 140.
“Dat je kan zeggen: Rachid stop daar mee...”
Om de overlast van allochtone jongeren aan te pakken, willen sommige respondenten de sociale controle op
straat verhogen. Om dat mogelijk te maken zouden bewoners in een straat of buurt elkaar en de kinderen beter
moeten leren kennen.
65
“Ik vind wel bijvoorbeeld: als je een Marokkaanse jongen ziet spelen op straat. En je ziet dat hij eigenlijk niet
goed bezig is – hij beschadigt een auto of zo – en je sluit je ogen en draait je om: dat is verkeerd. Mensen
doen dat omdat ze schrik hebben. Je moet dat kind dat wijzen: weg van die auto, dat mag niet. Dat wil niet
zeggen dat je racist bent, je moet het doen. Waarom wordt dat niet gedaan? Gewoon laten en zwijgen, en
doorvertellen en hoe dat allemaal is. Waarom niet gewoon dat kind erop wijzen?”
“Maar het feit dat je die ouders leert kennen, en dat als die kinderen iets misdoen, dat je kan zeggen: pas op,
man, want ik weet waar ik moet zijn. Gewoon dat die kinderen dat weten… dat je kan zeggen: Rachid stop
daarmee, gewoon dat je dat kan zeggen, dat maakt dat die kinderen dat ook voelen.” (Borgerhout)
De opvoedingsproblemen van allochtone ouders, een van de oorzaken dat sommige jongeren zich misdragen,
zullen grotendeels vanzelf verdwijnen, meent men.
“Die van vroeger, de ouderen, kunnen niet lezen of schrijven. Ze verstaan niets, maar de jongere generatie
is slimmer. Ik denk dat het binnen tien of vijftien jaar goed zal gaan. Dan zijn hier allemaal die jongere en hun
kinderen.” (Borgerhout)
Allochtonen beamen dat zij bepaalde zaken anders zullen aanpakken dan hun ouders.
“Ik denk dat wij onze kinderen al anders zullen opvoeden dan onze ouders. Die zullen andere normen en waar-
den hebben. Ik geef maar een stom voorbeeld. Bij ons gaan ze nu ook wel sporten. Maar mijn kinderen zullen
dat standaard moeten doen. Onze ouders, die komen van een heel andere wereld.” (Borgerhout)
“Men moet oplossingen aanbieden”
Aan de overheid vragen een aantal respondenten de reële problemen van de ontspoorde jongeren op te lossen.
Daar is vaak veel tijd voor nodig.
“Men moet die jongeren de tijd geven, en de oplossingen zoeken voor hun reële problemen, bijvoorbeeld
werkloosheid, of familiale problemen. Er zijn misschien familiale breuken, of problemen in de opvoeding, en op
school. De meerderheid van die jongeren hebben een affectief probleem, met de familie. Gebaseerd op deze
problemen moet men oplossingen aanbieden. Men mag hen niet verwerpen, dat kan nooit een goede oplos-
sing zijn. Men moet hen oriënteren, aanmoedigen om te werken”. (Borgerhout)
Vanzelfsprekend worden ook maatregelen voorgesteld ter bestrijding van overlast in het algemeen: meer politie
op straat, een efficiëntere en strengere justitie. Volgens een deelnemer aan het luisterproces aan de Antwerpse
Kaaien: “wie de Marokkaanse cultuur een beetje kent, begrijpt waarom een ‘soft’ overheidsbeleid helemaal op het
verkeerde spoor zit”.
“Met onze ruimdenkendheid... Zij gaan zeggen: wij zijn hier binnenkort de baas, en jullie kunnen niks doen.
Wij zijn zwakkelingen in hun ogen. De politiek, we babbelen er te veel over, zij verwachten misschien zelf een
harde aanpak soms. Op dat gebied denk ik dat justitie toch veel strenger mag” (Antwerpse Kaaien)
Maar goede scholen en mogelijkheden tot zinvolle vrijetijdsbesteding zijn meer duurzame middelen dan het optre-
den van de politie, oordelen sommigen.
“In de eerste plaats is er een belangrijke rol weggelegd voor de scholen. De rol van de politie is niet erg groot,
want het is geen oplossing op de lange termijn.” (Borgerhout)
Het onderwijs heeft ook een taak, volgens bepaalde geïnterviewden. Er kunnen lespakketten gebruikt worden
over een aantal fundamentele zaken zoals: Hoe samenleven? Hoe gaan we in discussie met elkaar? Lespak-
ketten met informatie over de “houding” op straat, in groep, in de samenleving. (Verslag Jongeren Ronse)
“Allochtonen die aan vrijetijdsbesteding doen, staan dan sterker in hun schoenen en voelen zich evenrediger
met de autochtonen. Aan die vrijetijdsbesteding moeten er middelen besteed worden – al dan niet georgani-
seerd.” (Borgerhout)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
66 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Onder meer de jongeren in Ronse vragen zelf met grote nadruk meer recreatiemogelijkheden. Nu vinden ze dat
er in de stad niets te beleven valt. Als er al eens iets wordt georganiseerd, is het veel te duur. Hun verlanglijstje is
lang: een cinema, een jeugdhuis, een agora-space met een voetbalveld, een atletiekpiste, basketringen, een vol-
leybalnet, een klimmuur.
Ontmoetingsruimten voor jongeren scheppen: het is mogelijk
De stationsbuurt van Roeselare werd met dezelfde problemen geconfronteerd als in heel wat andere
luisterprocessen: (allochtone) jongeren die in groepjes rondhangen en voor onveiligheidsgevoelens zorgen,
drugsproblemen, verval van de woonomgeving... Een ontmoetingsruimte waar verschillende activiteiten
worden aangeboden aan de jongeren die elke dag in dit stadsgedeelte passeren, heeft het klimaat in de
buurt gevoelig verbeterd en de spanningen verminderd.
Meer details over dit project leest u op pagina 151-152.
2.5. Drugs: ‘Ze hebben geld nodig voor hun spul’
Voor vele respondenten zijn drugsverslaafden, en al wie zo bestempeld wordt, een duidelijke bron van onveilig-
heidsgevoelens. Allerlei vormen van overlast (bedelarij, dealen op openbare plaatsen, achtergelaten naalden en
ander afval, verstoring van de openbare orde...) en zelfs van criminaliteit (diefstal, agressie door drugsverslaafden)
worden hen toegeschreven. Daarnaast is er ook het probleem van de softdrugs: men weet niet goed in hoeverre
het gebruik ervan verspreid is op school en in jeugdbewegingen. Men weet ook niet of men zich zorgen moet
maken dat jongeren van het gebruik van softdrugs zullen afglijden naar een ernstige verslaving.
“Die bedelaars, we weten goed dat het is om zich te drogeren”
We hebben eerder besproken hoe groepen jongeren soms een openbare ruimte volledig kunnen bezetten, in die
mate dat anderen er wegblijven. Verschillende getuigen hebben opgemerkt dat wanneer de jongeren eenmaal
een plek hebben ingepalmd, ze de handen vrij hebben om zich bezig te houden met ongeoorloofde praktijken.
Dat is althans waarvan men hen verdenkt.
“Een tijdje geleden ging een Pakistaanse winkel open naast ons pand. Sindsdien heb je een mitraillette nodig
om buiten te komen! Je durft zelfs niet meer buiten te komen om de hond uit te laten. Ik weet niet wat daar
gebeurt, maar die winkel trekt een verdacht volkje aan. Er hangt altijd een bende rare types rond die winkel. En
als ze de politie zien, vluchten ze alle kanten uit.” (Sociale woningen Luik)
Het eerste wat men van zulke groepjes rondhangende jongeren denkt, is dat er drugs worden gedeald.
“Bij ons is er een pleintje dat uitgeeft op alle straten van de wijk. Jongeren hebben daar hun afspraakjes om
shit te verkopen. Het zijn altijd dezelfden die je daar ziet, zowel overdag als ’s nachts. Het zijn allochtone
jongeren. U begrijpt dat dit de bejaarde mensen hier hindert. Ze zijn tegenwoordig bang om op het pleintje te
komen.” (Sociale woningen Luik)
Soms is die eerste indruk wel wat kortzichtig, vindt een jongere uit Haacht:
“Die zien daar mannen staan op straat, in een groepje, en direct denken ze: ‘Die doen drugs!’ Ik weet niet
waar die link wordt gelegd.” (Technische school Haacht)
In sommige getuigenissen wordt de drugsverslaafde (vaag omschreven, ongedifferentieerd, onafhankelijk van zijn
graad van verslaving) vergeleken met de agressieveling, de dief, de leegloper, de bedelaar en/of de vandaal en
wordt zo bestempeld als een sleutelfiguur van onveiligheid.
“Die mensen die bedelen, we weten goed dat het is om zich volop te drogeren… Dat zijn dus mensen die
soms tot alles in staat zijn.” (Vrouwen Luik)
”Met die dingen die jongeren nemen, dat is duur en er zijn er velen die cocaïne nemen, enfin, drugs... Ze heb-
ben geld nodig, en als ze geen ouders hebben, dan stelen ze.” (Hoogbejaarden Luik)
67
“Ik denk dat het vooral die leeglopers zijn die geld nodig hebben. Velen van hen zijn aan de drugs. Ze heb-
ben geld nodig voor hun drugs en dus doen ze om het even wat. Ze overvallen je. Die drugsverslaafden, dát
veroorzaakt onveiligheid.” (Vrouwen Luik)
“Door drugsgebruik komt er vandalisme. Waarom? Iemand die ooit van zijn leven een eerste keer een jointje
rookt, die weet niet meer van welke parochie hij is. Kijk, iets anders: LSD, die mannen beginnen te flippen, die
peinzen dat de borduren tien meter hoog zijn. Die zijn aan het stappen, ze zien een auto, en weten niet wat ze
doen. Dat is het probleem.” (Liedekerke)
Voor een bewoner van de Gentse Rabotwijk volstaat het dat nieuwe huurders er wat raar uitzien om het gerucht
de ronde te laten doen dat het drugsverslaafden zijn:
“Het is ander volk nu: ze zijn vuiler, hebben lang haar en oorbellen. Ik trek mij niets aan, maar naar het schijnt
nemen ze drugs. En dan ben je niet meer op je gemak.” (Ouderen Rabotwijk Gent)
“Ik maak de plaats schoon om te vermijden dat kinderen zich prikken”
Andere getuigenissen, van mensen die rechtstreeks ervaring hebben met drugsproblemen, zijn preciezer. Men
mag er niet blind voor zijn: het drugsgebruik en het dealen zijn in bepaalde wijken een dagelijkse realiteit, met alle
gevolgen van dien.
Bewoners van de Luikse Favechampwijk, waar veel drugsverslaafden rondhangen, hebben diverse klachten:
inbraak in huis en in de auto, voorbijgangers die lastiggevallen worden, afval op de grond, zoals spuiten, blikjes of
uitwerpselen.
“Er hoeft maar een garage open te staan en ze gaan er hun behoefte doen of ze gaan er spuiten. En des-
noods doen ze het gewoon op straat, op de trappen.” (Kwetsbare wijken Luik)
Ook elders vormen gebruikte spuiten een specifiek veiligheidsprobleem.
“In ons bureau hebben we een fles met alle spuiten die hier worden gevonden. Die lui komen hier ’s nachts en
het is de schoonmaakploeg die ’s morgens langskomt die de spuiten vindt. De junks gooien dat in de open-
bare toiletten. Dat is gevaarlijk voor de mensen die daar moeten schoonmaken.” (Noordstation Brussel)
“Ons gebouw heeft een binnenkoer. Die is verlicht, op één hoek na. Wel, de junks komen daar spuiten, in de
beschutting van die koer. Vaak bellen bewoners me om te zeggen dat ze spuiten op de grond hebben gevon-
den. Ik ga dan naar beneden met een emmer en ik maak de plaats schoon, om te vermijden dat bejaarden of
kinderen zich prikken.” (Sociale woningen Luik)
Sommige getuigen relativeren het probleem. Zo zegt een bewoonster van Bressoux dat het drugs dealen voor
haar minder een bedreiging is dan rondhangende jongeren. Ongetwijfeld omdat het dealen niet met zichtbaar
geweld gepaard gaat en volgens een vast ritueel verloopt: auto’s kruisen elkaar, stoppen even of nemen iemand
mee, rijden een blokje rond en zetten die persoon weer op dezelfde plaats af.
“Drugs zijn een slecht voorbeeld voor de jongeren. Maar het is makkelijker leven met dealers en gebruikers
dan met die groepen die op straat rondhangen.”
(De animator): “Nochtans heb je me gezegd dat die groep jongeren niet agressief was. Terwijl drugs toch een
reëel probleem vormen, in menig opzicht….”
“Je ziet de transactie, je loopt er voorbij en dat is het. Loop je langs die op straat hangende jongeren, dan heb
je al snel de neiging je zak wat dichter bij je te houden. Ze zullen je niets doen, maar je hebt nu eenmaal die
reflex.” (Kwetsbare wijken Luik)
“We zijn bang, niet van dat jointje, maar van de gevolgen”
Andere getuigen hebben een heel andere visie op drugs: ze vinden het een geniepig gevaar, zonder duidelijk
gezicht, dat om het even waar en wanneer kan opduiken. Dat kan evengoed in de zogenaamde ‘beschermde’
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
68 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
middens zoals dorpen, scholen met een goede reputatie of onbesproken families. En zoals vaak: hoe minder
goed een risico omschreven is, hoe meer angst het veroorzaakt.
Als er één fenomeen moeilijk te vatten is voor de deelnemers aan de luisterprocessen, dan is het dat van het
drugsgebruik onder jongeren. Volgens deze gepensioneerde leraar wil men de realiteit niet in de ogen kijken.
“Ik wist al jaren dat jongeren in die school rookten. Maar de school gaf dat niet toe en niemand wilde het zien.
Maar ik wist wie er rookte en waar. Maar in een plattelandsgemeenschap wilde men het niet zien. Men wilde
zich veilig voelen, men wilde het niet weten.” (Gedinne)
Verscheidene vrouwen van de groep van Overpelt hebben ook hun bezorgdheid uitgedrukt, nadat ze tijdens een
informatiebijeenkomst hadden vernomen hoeveel jongeren uit hun regio drugsproblemen hadden.
“En daar ben ik wel van verschoten. Terwijl onze eigen kinderen ook uitgaan in Overpelt. Dat is toch een ge-
voel van onveiligheid.” (Vrouwen Overpelt)
Ouders van adolescenten zijn bang dat een jongere drugs kan gebruiken zonder dat zijn naasten er iets van mer-
ken. Zo heeft een vader, die de moed had persoonlijk te getuigen, uitgelegd dat ook hij blind is geweest.
“Ik durf dat hier te zeggen. Eén van onze kinderen gebruikte drugs, maar als ouder zie je dat niet. Omdat je er
alle dagen bij bent, je ziet je kind elke dag, en op een of andere manier glijdt dat kind af in de drugs. Maar je
ziet dat niet, omdat je er alle dagen bij bent.” (Liedekerke)
Een andere bekommernis is de grens in het gebruik van soft en hard drugs. Sommige ouders zijn bereid te aan-
vaarden dat hun kind af en toe eens een jointje rookt, maar hoe ben je zeker dat het niet verder zal gaan?
“Je bent ook bang, niet voor dat jointje, maar voor de gevolgen. Hij zegt wel: ‘Ja maar mama, dat doe ik
nooit’. Dan denk je: ‘Ja, dat kan hij nu wel zeggen.’ Achteraf is dan gebleken dat dit inderdaad ook zo was,
maar toen dacht ik: ‘Dat is nog maar één stap verder.’” (Vrouwen Overpelt)
“Elke dag staan er drugsverkopers bij de school”
De dealers jagen vele mensen angst aan. Ouders klagen aan dat er aan de poort van de school of zelfs in de
school drugs worden gedeald. Ouders zijn ook bang voor de slechte invloed die dealers op hun ‘cleane’ kinderen
kunnen hebben.
“Er staan elke dag drugsverkopers bij de school. Het gebeurt systematisch. Soms proberen ze in de school
binnen te komen. Er zijn mensen die in hun auto zitten te wachten.”
“Er wordt gedeald op school. Naar het schijnt is het de eerste keer gratis. De oudere leerlingen roken allemaal
joints. Er zijn groepjes, er is een groepje van jointrokers die in de toiletten roken.” (Atheneum Brussel)
“Dealers en pedofielen, dat zijn de twee dingen waarvoor ik echt bang ben op het plein.”
“Het is gevaarlijk voor de kinderen. Ze kunnen onze kinderen beïnvloeden.”
“De kinderen spelen koerier voor de dealers, die hen zeggen: ‘Hier, een euro om dat pakje naar die meneer
daar te brengen.’” (Lehonplein Schaarbeek)
In Borgerhout zijn het de ‘vzw’s’ die een slechte reputatie hebben inzake drugs: het zijn in feite cafés voor alloch-
tone mannen die het formeel statuut hebben van een vereniging zonder winstoogmerk.
“Wat mij ook stoort, zijn de vzw’s. Dat is heel slecht voor de jongeren. De Turnhoutsebaan, dat is één en al
vzw.”
“En dan gaan ze in die vzw’s zitten, en daar beginnen meestal de problemen.”
“Ze zouden geen vergunningen meer moeten geven voor die vzw’s, want die trekken nu ook mensen van an-
dere buurten aan, die komen allemaal naar hier. Rond die vzw’s hangen allemaal mensen die niets omhanden
hebben. En dat geeft een onveilig gevoel, omdat wij denken: die gaan iets uitspoken.” (Borgerhout)
69
“Je komt zonder problemen aan drugs”
Als er cijfers naar voren worden geschoven door de respondenten over het aantal jongeren dat drugs neemt, kun-
nen die variëren van 1% tot 90%. In het ene geval gaat het duidelijk om een ernstige verslaving, en in het andere
geval om occasioneel gebruik van soft drugs. Die spectaculaire verschillen lijken ons niettemin goed aan te tonen
hoe moeilijk het is het fenomeen af te bakenen. De eerste twee citaten zijn afkomstig van twee opvoeders van
eenzelfde school, het derde van een huismoeder:
“Drie jaar geleden was hier een leerling die alle soorten drugs nam. Op een dag had hij een liter vodka gedron-
ken, Dafalgan genomen en joints gerookt. Hij heeft zich toen op de leraar gestort, omdat hij een woord van die
leraar verkeerd had verstaan. We hebben hem met twee moeten overmeesteren. Maar zo’n geval komt niet
vaak voor. Dat is misschien 1% van de school.”
“Men wil het niet zien. Jointrokers vormen een grote meerderheid onder de jongeren. Ik doe ook zomerkam-
pen met jongeren, niet deze schooljongeren. Ik ben met een groep van een stuk of twaalf naar Turkije ge-
weest. Daarvan hadden er minstens acht joints in hun bagage zitten!” (Atheneum Brussel)
“Mijn jongste zoon vertelde me: ‘Als we met dertig in de klas zijn, dan zijn er vier die er nog nooit van geproefd
hebben.’” (Gedinne)
Het getuigenis van een 17-jarige adolescente is verhelderend. In antwoord op de vraag ‘Kom je hier in Gedinne
dagelijks in contact met die producten?’, bevestigt ze de omvang van het fenomeen, zelfs in een landelijke omge-
ving.
“Dagelijks, neen. Goed, wat is dagelijks? Ik wil zeggen: niet echt elke dag. Maar toch wel heel regelmatig, ja.
Er is altijd wel een mogelijkheid. Ik ben eerlijk gezegd zeker dat 70% van mijn vrienden roken. In elk geval meer
dan de helft, dat is zeker.” (Gedinne)
Maar ze weerlegt wel het imago van de dealers die actief hun producten gaan slijten aan de schoolpoort. Volgens
haar gaat het initiatief uit van de jongere zelf. Wie drugs zoekt, heeft geen enkele moeite die te vinden.
“Als we ’s avonds weggaan, of naar een bal in het weekend, is er geen probleem om drugs te vinden. Niet dat
we die dingen aangeboden krijgen, dat niet. Enfin, ik denk toch van niet. Niemand komt ons aanklampen om
te vragen of we een joint willen roken. Maar vinden? Dat zeker. We kennen ook overal mensen. Dat gaat snel,
die nieuwtjes. We kennen de mensen die roken en niet roken.” (Gedinne)
Wat te doen?
De deelnemers aan het luisterproces hebben geen voorstellen gedaan inzake drugsgebruik en drugshandel. Maar
een aantal oplossingen die in de hoofdstukken over overlast en criminaliteit naar voren zijn geschoven, kunnen
uiteraard ook hier worden toegepast.
2.6. Politie en gerecht: dichter bij de burger
In de luisterprocessen worden de politiediensten en het gerecht ernstig op de korrel genomen. De uitspraken over
de politie zijn talrijk, over justitie spreekt men minder maar ook vaak in negatieve bewoordingen. Vele responden-
ten menen, zonder het daarom expliciet in die termen te formuleren, dat de twee instellingen tekort schieten in
hun taak als waarborgers van de rechtsstaat. Mensen hebben de indruk dat hun problemen van onveiligheid niet
ernstig genomen worden, en dat wie over de schreef gaat, te vaak ongestraft blijft.
“Iedereen heeft het recht op zijn grens van ‘dat is veilig’ en ‘dat is onveilig’, maar je moet ergens terechtkun-
nen met uw probleem. En dan denk ik dat je wel een veilig gevoel kan creëren. Maar als dat er niet is, dan
blijf je met je probleem zitten, je moet het inslikken. En dat geeft mij een onveilig gevoel. Dat er niemand is om
voor mijn veiligheid te zorgen.” (Borgerhout)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
70 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Een agent in de straat heb ik hier nog nooit gezien”
Blauw op straat verhoogt het veiligheidsgevoel voor een aantal mensen. Vele respondenten vinden dat de politie
te weinig aanwezig is in het straatbeeld, het openbare leven.
“De aanwezigheid van politie geeft een grotere geruststelling. Als er iets is, moet je toch bij hen zijn.” (Ouderen
Rabotwijk Gent)
“Een agent in de straat heb ik hier nog nooit gezien.” (Antwerpse Kaaien)
Verder geven sommigen lucht aan de stereotiepe algemene klacht over het optreden van de politie dat ze te pas-
sief is, onvoldoende optreedt: ‘Als je ze nodig hebt, zijn ze er nooit.’
“Ook aan zee delen zij alleen maar parkeerboetes uit en als je hen nodig hebt, zijn zij in geen velden te be-
speuren!” (Belgische kust)
“Waarmee houden die mannen van de politie zich bezig? Zelfs het verkeer regelen ziet ge ze niet meer doen.”
(Herstructureringen Limburg)
“Ik heb ook vaak daar op het pleintje gezeten om die kinderen naar huis te sturen en met hen te praten, maar
wij krijgen geen hulp van hogerop – van politie of zo. Wij hebben ook niet genoeg impact, wij kunnen hen ook
niet aan. We hebben niet genoeg hulp van hogerop.” (Borgerhout)
Er zijn ook mensen met concrete ervaringen van situaties waarbij ze tevergeefs een beroep op de politie hebben
gedaan. Zij voelen zich niet ernstig genomen.
“Wij hebben ook altijd problemen in het appartement. Ik woon beneden. Op het eerste woont er een Belg. Ik
weet niet, maar vrijdags en zaterdags slapen wij niet. Ik bel de politie maar die doet niks.” (Allochtone vrouwen
Luik)
“Ik heb meer dan tien nummerplaten aan de wijkagent doorgegeven. Dat zijn auto’s die je de hele tijd ziet met
van die types die drugs verkopen. Telkens zegt de agent me dat hij er gevolg aan zal geven maar er gebeurt
niets.” (Sociale woningen Luik)
“De politie zegt: ‘Dat is ’t begin van het schooljaar. Dat gebeurt altijd.’ Ze beginnen die agressie tegen jonge
leerlingen normaal te vinden. Moeder en kind hebben toch klacht ingediend. Bij het tweede contact met de
politie was het veel beter.” (Technische en beroepsschool Brussel)
Een politie die naar de burgers luistert:
het is mogelijk
De lokale politie van de politiezone Herent-Korten-
berg organiseert ‘politiecafés’ om een dialoog met
de inwoners van de zone aan te gaan: groepjes
van vijf personen discussiëren aan een tafeltje over
een thema met een vertegenwoordiger van de
politie; na twintig minuten veranderen de gespreks-
partners van tafeltje. De conclusies van ieder
gesprekstafeltje worden gebruikt als inspiratiebron
voor de politiewerking
Meer details over dit project leest u op
pagina 154 -155.
Verontrustend is het getuigenis van jongeren dat de
aanwezigheid van een politiebureau in de uitgaans-
buurt geen enkel verschil maakt.
71
Het gegeven dat het Aarschotse politiebureau zich op enkele tientallen meters van de stadsfeestzaal bevindt,
verandert volgens de leerlingen weinig of niets aan het gevoel van onveiligheid dat zij in deze buurt vaak heb-
ben. (Verslag Scholen Aarschot)
Mensen zoeken zelf naar verklaringen voor de schijnbare passiviteit van de politie. Wil ze de onveiligheidsgevoe-
lens temperen? Is ze zelf bang om de confrontatie aan te gaan?
“Ik denk dat de politie onze argwaan en onze schrik probeert te relativeren. Als je veel doorgeeft, dan komen
ze terug en zeggen dat je het verkeerd had. Ze maken het kleiner dan het is.” (Handelaars Menen)
“In de bus heeft een gast, niet eens een grote, veertien jaar, een van onze kameraden bedreigd. Hij heeft hem
uitgescholden voor hoerenjong, hem een mes op de borst gezet. Wij zijn met onze ouders naar de politie ge-
gaan. Een patrouille heeft hem gearresteerd met het geld en de gsm die hij gestolen had. Ze hebben hem één
dag gehouden. De volgende dag was hij op school. De politie doet niks. De flikken zijn nog banger dan wij.”
(College Henegouwen)
Misschien is het door gebrek aan tijd. Maar dan verwacht men van de agenten dat ze dat klaar en duidelijk erken-
nen in plaats van de indruk te geven de zaak te willen sussen of de feiten te willen minimaliseren.
“Dan moeten ze gewoon zeggen: we hebben te veel werk voor uw probleem. We kunnen uw probleem niet
oplossen want we hebben te veel werk. Maar niet mijn probleem minimaliseren, want dat maakt u boos.”
(Borgerhout)
“Als de politie zijn werk niet doet, wie dan wel?”
De politiehervorming heeft het er voor sommige respondenten niet beter op gemaakt: de agenten hebben nog
meer papierwerk en nog minder de tijd om zich op straat te vertonen.
“De politiehervorming heeft de veiligheid van de wijken geschaad… Ik begrijp best dat ze manschappen te
kort komen, maar hoe wilt u dat de mensen in de wijk zich veilig voelen als het wijkbureau om 17u. sluit. Dat
wil zeggen dat vanaf 17.01u. patrouilles die hun rondes over heel het grondgebied van de stad doen, ons
moeten beschermen. Er is geen politie in de buurt om aan preventie te doen.” (Sociale woningen Luik)
Men heeft er dan ook wel begrip voor dat de individuele agent een zaak soms niet kan oplossen: de politie heeft
gewoon te weinig manschappen.
“Wat wilt u dat de wijkagent aan onze problemen doet… Die brave man is helemaal alleen, hij wordt ver-
smacht onder administratieve taken en sinds de politiehervorming is het nog erger… Wij mogen klagen wat
we willen over verslaafden of dealers die hier rondhangen, er wordt niets aan gedaan… Let op, ik begrijp hem
best, hij is helemaal alleen en hij kan niet alles doen… Maar goed, alles welbeschouwd zijn wij het wel die
lijden onder die afwezigheid van de politie.” (Sociale woningen Luik)
Kortom, die schijnbare afwezigheid van de politie versterkt aanzienlijk het onveiligheidsgevoel van heel wat men-
sen: ze hebben de indruk dat ze bij niemand meer terechtkunnen met hun problemen. De verleiding om zaakjes
zelf te regelen wordt dan groot – met alle mogelijke kwalijke gevolgen vandien.
“Ik denk dat het onveiligheidsgevoel er vooral komt, als mensen voelen dat ze geen controle hebben over de
situatie, en als er geen gevolg gegeven wordt aan dingen die gebeuren, of als er niet geluisterd wordt.” (Ant-
werpse Kaaien)
“Als de politie zijn werk niet doet, wie dan wel? Als je naar het bureau gaat, dan zitten ze daar een koffietje te
drinken, en na een halfuur – als ze goesting hebben – komen ze. Het is het gevoel dat je eigenlijk een beetje in
de steek gelaten wordt. Want de politie heeft een taak, die zijn er eigenlijk voor de burgers. Maar als je daarop
niet kan leunen, wat moet je dan doen? Het recht in eigen handen nemen? Dat is niet altijd een oplossing.
Maar soms denk ik dat het toch wel kan helpen. Het klinkt agressief, maar ja…” (Borgerhout)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
72 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
De burger verwijt de politie passiviteit, maar het is de vraag of dat verwijt in sommige gevallen niet kan worden
omgedraaid. Onderstaande respondente, in een van de Luikse probleemwijken, eiste dat er meer politie op straat
kwam. Men vroeg haar waarom.
“Nee maar zichtbare politie… Je moet iets vragen, dan ga je niet helemaal naar het politiebureau… hè. Je
zegt ‘Foert! Dan niet! Laat maar!’ Terwijl, als je een politieagent op straat ziet, die kun je staande houden en je
vraag stellen of hem ergens op wijzen.”
“En waarom zegt u dat u niet naar het politiebureau zou gaan?”
“’t Is dat je er helemaal naar toe moet.”
“Dus een beetje uit... luiheid...”
“In feite wel. Zelfs de telefoon pakken...” (Kwetsbare wijken Luik )
“Als die gasten een combi zien komen, dan duiken ze gewoon eventjes weg”
Sommige mensen menen ook dat de politie inefficiënt is in haar optreden, slecht functioneert, het op een ver-
keerde manier aanpakt.
“Recht tegenover mij is er een parkje, dat ik kan zien vanuit mijn raam. Als ze een brommertje gestolen heb-
ben, komen ze dat vaak daar ontmantelen. Ik heb het al dikwijls gezien, en ik heb al dikwijls de politie gebeld.
Drie keer moeten bellen, en dan komt de politie eraan: die mannen natuurlijk allemaal uit elkaar. En dan vragen
ze: hoe zien ze eruit? En zelfs als je dan mee een rondje gaat rijden in de combi, en je ziet één van die gasten
die er actief in betrokken was, dan zegt die gewoon: ik weet van niets. En als de politie dan zelf al eens pa-
trouilleert dan rijden ze gewoon eens in hun combi rond het plein. Als die gasten een combi zien komen, dan
duiken ze gewoon eventjes weg.” (Antwerpse Kaaien)
“Weet je wat er ook niet goed is aan de politie; ik wijs daders aan en dan worden die gepakt door de politie en
komen ze de winkel binnen met de verdachte om te vragen of het die persoon is.” (Handelaars Menen)
Een enkele respondent gaat nog verder:
“Als je een inbraak hebt, dan bel je de politie. Je weet heel goed dat je dan eerst een uur kwijt bent met uit te
leggen wat er allemaal gestolen is, dat ze twee dagen later zullen terugkomen om vingerafdrukken te nemen
en dat er uiteindelijk helemaal niks zal veranderen. Je weet heel goed dat er nooit iets van je spullen terugge-
vonden zal worden. Trouwens, als ze dan terugkomen, dan zeggen ze ons: ‘Voor uw muziekinstrument moet
u die-en-die zaterdag op die-en-die markt zijn.’ Dan ben je toch een beetje gechoqueerd – als zij dan toch
weten dat het daar is, laten ze er dan zelf naar toe gaan!” (Vrouwen Luik)
Anderen laken het feit dat de politie niet optreedt, maar de burger wel vraagt om ‘inspecteur te spelen’, informatie
te verzamelen en door te geven.
“Ze (de politieagenten) vragen om op hun winkel te letten en hen op de hoogte te houden. X (een agent) zei
tegen me: ‘Weet u op welke dagen ze komen? Hoe laat? In welke vuilnisbak ze de drugs achterlaten? Wel,
zeg dat dan. Waarom hebt u ons dat nooit verteld?’… Maar wij zijn geen politie-inspecteurs, toch? Het is
meer dan ergerlijk dat je dat soort dingen moet horen.” (Kwetsbare wijken Luik)
En als de inwoners dan toch informatie doorgeven of dat proberen te doen, bijvoorbeeld in verband met drugsge-
bruik- en handel, raken ze helemaal ontmoedigd, want ‘er verandert helemaal niks’.
Ook het gebrek aan coördinatie tussen verschillende politiediensten wordt aan de kaak gesteld. Zo laat in de
grensstad Menen de onderlinge communicatie tussen België en Frankrijk te wensen over.
“Ik heb dat verteld naar aanleiding van een inbraak in Noord-Frankrijk in onze auto. Ik heb dat de dag erna
maar gezien en we hebben dat aangegeven aan de politie van Menen en die zei dat het alleszins een maand
ging duren vooraleer dit in Frankrijk geraakt. Dat vind ik niet normaal hoor!” (Handelaars Menen)
73
Een respondent die in het Brusselse Noordstation werkt vond het onbegrijpelijk dat, op het ogenblik dat het
luisterproces plaatsvond, de politie in een van de grootste stations van het land geen eigen kantoor of ontvangst-
ruimte heeft.
“Een Pakistaanse reiziger kwam me opzoeken in mijn post omdat hij ten einde raad was. Zijn tas met al zijn
papieren, zijn geld enz. was gestolen. Hij kwam uit Frankrijk, kwam voor zijn familie in Schaarbeek. Hij moest
daar bellen dat ze hem kwamen halen. Hij verkeerde dus in de onmogelijkheid om wie dan ook te bereiken. Ik
heb hem dus naar Securis gebracht. Om een lang verhaal kort te maken, daar hebben ze hem gezegd naar
de spoorwegpolitie te gaan, die in het Zuidstation zit. Toen zou je toch een beetje compassie met de kerel
gekregen hebben, hij wist niet waarnaar toe. Zoals ik zei, mijn dienst zat erop, dus toen ben ik met hem naar
het station gegaan en heb ik hem naar de politie gebracht.” (Noordstation Brussel)
“De politie is slimmer dan vroeger, ze is menselijker”
Er waren ook wel positieve geluiden over de politie te horen. Mensen stellen vast dat als de politie optreedt, of ge-
woon nog maar zichtbaar in het straatbeeld aanwezig is, dat inderdaad helpt. Het geeft een goed en veilig gevoel.
“Vroeger had je hier heel wat jeugdbendes die echt de stad zeer ongezellig maakten; die zijn eens hard aange-
pakt door de politie en nu is alles hier veel beter.” (Handelaars Menen)
“Een paar jaar geleden hebben ze de bewaking versterkt. Nu zijn er ’s ochtens, ’s middags en ’s avonds
agenten, een halfuur bij de ingang van de school. De politie is toch een symbool van veiligheid. Ze hebben
de agenten wel moeten drillen, eerst, ze wisten niet hoe ze de leerlingen moesten aanpakken, hun toon was
te autoritair. Nu zijn ze eraan gewend, ze zijn soepeler. Over het algemeen is de politie trouwens slimmer dan
vroeger, ze is menselijker.” (Atheneum Brussel)
“Er zijn nogal wat patrouilles van de politie, de MIVB en de beveiligingsdienst. Dat is geruststellend. Het zijn
mensen die we goed kennen en die geregeld eens binnenlopen om te zien of er geen probleem is. Ze komen
trouwens ook ’s avonds kijken. Er zijn overal camera’s. Er wordt continu gefilmd.” (Noordstation Brussel)
“Voor het ogenblik is het bijzonder rustig in onze wijk, er is geen onveiligheid meer. We hebben wekenlang
agenten te voet zien patrouilleren en dat heeft direct effect gehad. De dealers en de jeugdbendes zijn heel snel
verdwenen. Maar ik ben toch een beetje bang voor de toekomst want er zijn al minder patrouilles. Ik hoop dat
de politie doorgaat met haar werk.” (Sociale woningen Luik)
Nut en risico’s van technopreventie beter begrijpen: het is mogelijk
Op het initiatief van de Ligue des Droits de l’Homme hebben twee laatstejaarsklassen van het middelbaar
onderwijs – met een meerderheid van allochtone leerlingen – nagedacht over het thema camerabewaking.
Elke klas heeft het onderwerp vanuit een verschillend gezichtspunt benaderd. Samen maakten de klassen
een audiovisueel document waarin met grote maturiteit de voor- en nadelen van camera’s worden toege-
licht. In een kwaliteitsvol slotdebat, volledig gemodereerd door de jongeren zelf, werden de standpunten
nog verfijnd.
Meer details over dit project leest u op pagina 152-153.
“Maar als ze direct weer vrij zijn...”
Heel wat respondenten stellen dat het niet zozeer de schuld is van de politie, maar van het gerecht: ‘Als de politie
iemand arresteert, dan wordt die toch weer vrijgelaten.’ Dat geeft de mensen het gevoel dat er straffeloosheid
heerst.
“Het is niet altijd de politie zijn schuld wat betreft de vervolging, het is soms ook het gerecht. Ze mogen zij
soms gelijk wie naar Kortrijk voeren, als ze hem weer moeten loslaten, ja dan... Laat hem maar lopen.” (Han-
delaars Menen)
“Er moet iets aan gedaan worden, maar justitie laat te veel toe; de politie doet zijn werk maar als ze direct
weer vrij zijn...” (Jongeren Ronse)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
74 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Hoe wilt u nu dat politieagenten nog gemotiveerd zijn. Als ze een dief of gedrogeerde jongere arresteren, dan
wordt die weer vrijgelaten nog voordat de agent klaar is met het pv. In dat soort gevallen laat het parket ze
direct gaan. Het probleem is dat ze niet beseffen hoezeer andere mensen lijden onder die diefstallen, overval-
len enz.” (Sociale woningen Luik)
“Er wordt gezegd: jullie Marokkanen halen het meeste percentage van diefstallen en ja criminaliteit zal ik maar
zeggen. Wat ik daarop antwoord, is: dat is eigenlijk jullie schuld, want als jullie iemand oppakken die iets ge-
stolen heeft, jullie laten die onmiddellijk vrij en dan gaan jullie naar de ouders thuis.” (Borgerhout)
Een andere toont dan weer begrip voor het feit dat men daders niet zomaar kan vasthouden. Jongeren bijvoor-
beeld ontspringen vaak de dans.
“Daarnaast zit je met het probleem van de minderjarigheid; als ze nog geen achttien zijn, kan er niet veel aan
gedaan worden.” (Jongeren Ronse)
De straffeloosheid is volgens een respondent het gevolg van het slecht functioneren van het gerecht, met name
van het feit dat sommige processen zolang aanslepen dat de zaak uiteindelijk verjaart.
“Meer dan een pv zit er nooit in, de zaken slepen veel te lang aan en de schuldigen gaan vrijuit!” (Belgische
kust)
Mensen beter bekend maken met het functioneren van gerechtelijke diensten: het is mogelijk
Scholen die een beroep moeten doen op politie en gerecht omdat zich een crimineel feit heeft voorge-
daan, weten niet altijd welk gevolg er wordt gegeven aan een zaak of hoe de gerechtelijke procedure
precies zal verlopen. Dat geeft soms aanleiding tot een valse indruk van straffeloosheid, zowel in de ogen
van het slachtoffer als in die van de dader. Om de verschillende betrokken partijen in zo’n dossier beter te
informeren heeft het jeugdparket van Antwerpen ‘protocolakkoorden’ gesloten met een veertigtal scholen.
Het parket heeft eveneens een informatiebrochure uitgegeven en verspreid in alle middelbare scholen van
het gerechtelijk arrondissement.
In Hasselt heeft het parket een project gelanceerd dat de ontvangst van en de informatie voor bezoekers
moet verbeteren. Een computersysteem maakt het mogelijk de bezoekers beter op te volgen, maatregelen
werden genomen om te vermijden dat ze van de ene dienst naar de andere worden gestuurd, informa-
tiebrochures zijn ter beschikking van het publiek, en geregeld kunnen groepen er terecht voor een beter
inzicht in de wereld van het gerecht.
Meer details over deze projecten leest u op pagina 156-157.
“Straffen zijn toch geen straffen meer”
Wanneer de daders toch gearresteerd en veroordeeld worden, zijn de straffen die ze krijgen te licht, menen som-
migen. Op die manier hebben ze ook geen afschrikkingseffect bij jongeren.
“Straffen zijn toch geen straffen meer. Als ge niet iemand hebt doodgestoken of zo, dan vliegt ge nog niet
eens in de bak.” (Herstructureringen Limburg)
“Als je de straffen ziet die gegeven worden voor diefstal, heling of drugshandel… je begrijpt dat de jongeren
nergens bang van zijn… In feite, of ze nu studeren of niet, ze weten dat ze gemakkelijk kunnen leven van
diefstal… De kans een zware veroordeling te krijgen is nagenoeg onbestaande zodat ze er bijna toe aangezet
worden misdaden te plegen en door te gaan met stelen of dealen.” (Sociale woningen Luik).
“Ze zijn niet streng genoeg; je vermoordt iemand en na vijf of vier jaar ben je al vrij. Dat zou in Marokko niet
waar zijn: je zult rotten tot… In Marokko, de kinderen weten dat ze aan beide kanten streng zijn, zowel de
ouders als de regering.” (Borgerhout)
“Ik vind dat je niet mag zeggen: alles is 100% de verantwoordelijkheid van politie en justitie”
Opmerkelijk is wel dat niet alle deelnemers aan de luisterprocessen het eens zijn over hoe groot de rol van het
gerecht en de politie nu is in het creëren van een veiligheidsgevoel. Een inwoner van Borgerhout ziet een grote rol
weggelegd voor beide, maar wijst erop dat ook de burger verantwoordelijkheid draagt.
75
“Ik vind inderdaad dat de politie zijn verantwoordelijkheid moet nemen, en dat justitie goed moet werken, maar
ik denk wel dat als de burgers zich inzetten om die pleintjes wat plezant te maken, en dat er ook aanvullend
met wat sociale controle en zo, preventief heel wat criminaliteit kan vermeden worden. Dus ik vind dat je niet
mag zeggen: alles is 100% de verantwoordelijkheid van politie en justitie. Er is ook een klein deeltje onze ver-
antwoordelijkheid.” (Borgerhout)
Een medebewoner van zijn wijk repliceert:
“Ik ben niet akkoord. Mensen van de buurt kunnen geen oplossing vinden. Ik heb contact met de jongeren
van de buurt, goede en slechte. Ik heb één keer gesproken met de jongeren van de buurt: wat jullie doen
is niet goed, dat is slecht. Die nacht zelf nog was mijn autoruit kapot. Het probleem bijvoorbeeld van afval,
of over school, daar kunnen mensen van de buurt een oplossing vinden. Maar voor het probleem van de
criminaliteit niet. Ik woon al 35 jaar in Borgerhout, en ik ken 80% van de problemen: overvallen op bejaarden,
drugsproblemen enz. Maar wij als buurtbewoners kunnen er niets tegen doen. Dat is de taak van de politie en
de justitie: als ze iemand pakken, dan moeten ze hem bijhouden.” (Borgerhout)
Zijn mening wordt gedeeld door een vrouw uit de Gentse Rabotwijk:
“Als ik van iemand iets verwacht om mij veiliger te voelen, dan is het van de politie en niet van bijvoorbeeld
bewonersinitiatieven. Ik kan mij voorstellen dat mensen zich veiliger voelen door initiatieven van bewoners,
maar voor mij is het toch eerder politie. Ik zou alleszins niet meedoen aan dergelijke initiatieven. Dat is niets
voor mij.” (Ouderen Rabotwijk Gent)
“Ik heb misschien vijftig mensen te weinig”
De politie zelf beaamt een aantal punten van kritiek, zoals het gebrek aan manschappen. Niet alleen op straat,
maar bijvoorbeeld ook in de Brusselse metro. De politiechef vertelt wat daarvan het gevolg is: onder meer geen
tijd om preventief op te treden, de politie kan alleen maar ‘brandjes blussen’.
“Ons zwakke punt is tegenwoordig de zichtbaarheid. We zouden een grotere zichtbaarheid moeten kunnen
bereiken, een meer zichtbare aanwezigheid in de metro. Daarvoor zijn extra ploegen nodig, die we niet heb-
ben natuurlijk.
Ik denk evenzeer aan de zichtbaarheid als aan de aanwezigheid van de politie. Als ik zeg aanwezigheid, dan is
dat veel meer aanwezigheid met de bedoeling potentiële misdaadplegers af te schrikken. Dat is mijn motivatie
nummer één. En in de tweede plaats betekent aanwezigheid ook aanwezigheid in burger en moet ik ‘chirur-
gisch’ kunnen ingrijpen bij problemen. Het is dus echt wel beter het terrein te bezetten en de problemen in de
diepte aan te kunnen pakken.
Het is duidelijk dat we jammer genoeg meer de rol van brandweer moeten spelen. Als ik zeg dat ik onderbezet
ben en dat ik misschien vijftig mensen te weinig heb, dan is dat omdat we jammer genoeg veel moeilijkheden
hebben om ons met preventie bezig te houden.” (Metro Brussel)
Dat het qua coördinatie en afspraken beter kan blijkt uit het luisterproces van het Brusselse Noordstation. In dat
station zijn onder meer agenten van de federale spoorwegpolitie aanwezig en van de lokale politie, werknemers
van B-Security, dat afhangt van de NMBS, en veiligheidsagenten van de MIVB. Dat leidt vanzelfsprekend tot
spanningen tussen de diensten over bevoegdheden en invulling van hun taken. “Het station, dat zijn tegels! Waar
de tegels veranderen, ben je niet meer in je zone,” zegt een respondent die in het station werkt.
Voor de reiziger is het vrijwel onmogelijk te weten wie hij in geval van nood moet aanspreken. Hoe moet je al die
uniformen uit elkaar houden? Moeizame samenwerking heeft ook gevolgen voor bijvoorbeeld de gegevensver-
werking.
“Er is een perceptieverschil in wat de politie ziet en registreert en wat de NMBS doet. Op het gebied van
samenwerking is geprobeerd die twee te integreren… Maar er zijn een aantal dingen die zij kwalificeren en wij
niet, of anders. Op een zeker punt wordt het onmogelijk de gegevens te vergelijken of te integreren.” (Noord-
station Brussel)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
76 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Dan denk ik bij mijn eigen: ik zit hier achter mijn bureau”
De agenten betreuren ook dat ze door het vele administratieve werk niet vaak genoeg hun bureau uit kunnen. Een
agent uit de zone Pajottenland meent dat het eigenlijke politiewerk er sinds de politiehervorming vaak bij inschiet,
zoals bij een geval van diefstal.
“Ik vind dat vooral spijtig voor mijn eigen als het gebeurt tijdens mijn uren. Dan denk ik bij mijn eigen: ik zit
hier achter mijn bureau, administratieve dossiers af te werken. Maar ik had daar kunnen op inspelen had ik
moeten patrouilleren in die zone. En dan bijvoorbeeld die daders niet vatten, maar gewoon die afschrikken, die
verjagen bijvoorbeeld. Vroeger had ik daar wel tijd voor. Voor de politiehervorming. Nu doe ik hetzelfde werk
als vroeger, maar met veel meer paparassen erbij, met veel meer verantwoording.” (Politiezones Brabant)
Dat het gerecht iemand die door hen is opgepakt weer vrijlaat, daar hebben ze begrip voor. Ze vloeken misschien
wel eens, maar dat maakt nu eenmaal deel uit van de rechtsstaat. De onderzoeksrechter kan niet zomaar iemand
aanhouden voor het proces. Daarbij kan iemand die vrijgelaten wordt nog wel aan zeer stringente voorwaarden
gebonden zijn, ook al zijn die misschien niet meteen zichtbaar.
“Dat is moeilijk uit te leggen aan de mensen. Het gevoelsmatige zal wel de bovenhand hebben. Het rationele
van ‘dat is maar een stap in het proces’ daar zullen ze niet veel oog voor hebben.”(Politiezones Brabant)
Wat te doen?
Vanzelfsprekend zijn de oplossingen die de mensen voor-
stellen grotendeels het spiegelbeeld van de klachten die
ze eerder in dit hoofdstuk hebben geformuleerd.
“Ik ben nog altijd voorstander van een politieman
op de fiets, of te voet.”
Er is dus grote vraag naar meer blauw op straat. De
nadruk wordt gelegd op een politie die aanspreekbaar is.
Dus politie te voet of met de fiets die de tijd neemt om
met de buurtbewoners te praten.
“Ze zouden wat meer agenten op straat kunnen
brengen. Dat zou toch een veiliger gevoel geven. Als
je iemand ziet met een pet, dat is toch geruststellend.”
(Vrouwen Luik)
“Een snel reagerende politie die dichter bij de bevolking staat.” (Belgische kust)
“Ik ben nog altijd voorstander van een politieman op de fiets, of te voet. Een babbeltje slaan, dat parkje eens
binnengaan, en zeggen: ‘Zie eens hoe vuil, zo kan je toch niet voetballen, jongens, met al dat vuil in de weg,
als je dat nu volgende keer eens in de vuilbak gooit, dan kan je beter voetballen.’ Op een vriendelijke manier.”
(Antwerpse Kaaien)
Men plaatst het in contrast met wat men niet wil: bruut machtsvertoon.
“Het comité P heeft de Antwerpse politie hun sensationele politieoptredens verweten: razzia’s en zo. Zo moet
je dat inderdaad niet doen. Nee, je moet dat met wijkgerichte politie doen. Mensen ter plaatse.” (Antwerpse
Kaaien)
“Betere afspraken maken”
Verscheidene respondenten pleiten voor betere afspraken: tussen politiediensten onderling, tussen politie en
gerecht.
77
“Mochten er nu eens betere afspraken komen tussen politie en justitie en ook grensoverschrijdende afspraken
tussen de politie-eenheden onderling.” (Handelaars Menen)
Het zou interessant zijn dat politie en justitie beter op elkaar zijn afgestemd en zonodig afspraken maken met
betrekking tot het vervolgingsbeleid. Hiervoor kan maandelijks een overleg georganiseerd worden tussen
politie en justitie. (Verslag Ronse)
Ook op Europees niveau moet er volgens sommigen meer coördinatie komen om efficiënter te kunnen optreden.
“Die wijkwerkers gaan acht uur per dag op straat hun dienst kunnen doen”
De politie is zelf ook voor meer blauw op straat.
“Hoe meer collega’s op straat, hoe meer aanspreekpunten, uiteraard hoe meer de mensen eens met de poli-
tie kunnen klappen en hoe meer tijd wij ook hebben om dat te doen.” (Politiezones Brabant)
In de politiezone Pajottenland pleit men ervoor de wijkwerkers van vele taken te ontlasten, zodat zij als het ware
de hele dag op straat kunnen doorbrengen.
“Bouw die wijkagenten af tot zeven wijkwerkers die echter louter wijkwerking doen zoals het takenpakket voor-
ziet. En laat die andere vijf de verhoordienst of zo bemannen. Ontlast die wijkwerkers van die parketopdrach-
ten of een deel ervan. Die wijkwerkers gaan acht uur per dag op straat hun dienst kunnen doen. De zichtbaar-
heid gaat verhogen.” (Politiezones Brabant)
Daarnaast vragen de agenten in het algemeen meer tijd voor communicatie met de burger, want dat kan het
begrip voor het werk van de politie alleen maar ten goede komen. Die communicatie mag niet alleen voer voor
specialisten zijn, iedere agent moet zich erop kunnen toeleggen.
“Dat moet niet één persoon zijn die alle communicatie verzorgt, we moeten daar allemaal tijd voor hebben.”
(Politiezones Brabant)
Tot slot leggen de politiemensen er de nadruk op hoe belangrijk het is de burgers erbij te betrekken: zij moeten
niet aarzelen om hen verdachte feiten te signaleren.
Gemeenschapsgerichte politiezorg: Hoever reikt de taak van de politieman?
De politiewerking is al jaren een belangrijk aandachtspunt van de Belgische overheid. Om de politie ef-
ficiënter te maken werd in 1998 beslist de drie toenmalige politiediensten (rijkswacht, gemeentelijke politie
en gerechtelijke politie) om te vormen tot één geïntegreerde politiedienst die actief is op twee niveaus: het
federale en het lokale.
Deze hervorming leidde ook tot een grondige reflectie over de missie, de opdracht die de politie in onze
samenleving moet vervullen. In het Nationaal Veiligheidsplan 2004-2007 worden de basisprincipes van
de nieuwe politiewerking geformuleerd. Een centraal begrip, zeker voor de lokale politie, is daarbij de
gemeenschapsgerichte politiezorg (‘community policing’).
Gemeenschapsgerichte politiezorg wil werken aan de veiligheid en de leefbaarheid van de samenleving.
Zij beoogt een in de samenleving geïntegreerde politie die ten dienste staat van de burger(s), en
die samen met de gemeenschap(pen) zoekt naar oplossingen door zich te richten op de lokale
omstandigheden die onveiligheid veroorzaken. (1)
Een geslaagde gemeenschapsgerichte politiezorg stoelt op vijf pijlers, die allemaal even essentieel zijn:
Externe gerichtheid: De politie staat niet tegenover de samenleving maar er middenin; ze is in de
maatschappij geïntegreerd. Daardoor is ze zich snel en volledig bewust van wat er onder de burgers
leeft op het vlak van veiligheid en leefbaarheid.
Probleemoplossend werken: De politie reageert niet enkel op problemen nadat ze zich hebben
voorgedaan. Ze gaat ook op zoek naar de mogelijke oorzaken van criminaliteit en van conflicten in de
gemeenschap(pen) en probeert daarop (tijdig) in te spelen.
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
78 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Partnerschap: De politie is er zich van bewust dat de zorg voor veiligheid en leefbaarheid niet alleen
haar taak is. Om doeltreffend te zijn is het noodzakelijk dat diverse partners (politie, gemeentelijke over-
heid, huisvestingsmaatschappij, buurtorganisaties....) samen tot een globale en geïntegreerde aanpak
komen.
Verantwoording: De politie werkt een methode uit om verantwoording te kunnen afleggen over de
antwoorden die ze heeft gezocht op de vragen en behoeften van de gemeenschap(pen) die ze dient.
Bekwame betrokkenheid (‘empowerment’): Zowel politiemensen en de bevolking moeten in de mo-
gelijkheid worden gesteld om actief te kunnen meewerken aan een veilige en leefbare omgeving. Dat
veronderstelt dat de politieman nauw betrokken wordt bij de besluitvorming en zich niet langer louter
met uitvoeringstaken hoeft in te laten. Het veronderstelt eveneens dat er werk wordt gemaakt van
inspraak voor de bevolking, waarbij de bevolking als een evenwaardige partner wordt bejegend.
Een gemeenschapsgerichte politie boekt niet noodzakelijk directe resultaten in criminaliteitsbestrijding
maar wint wel aan geloofwaardigheid bij de bevolking en draagt bij tot een vermindering van het onvei-
ligheidsgevoel. Dat hebben verscheidene wetenschappelijke studies duidelijk aangetoond. De gemeen-
schapsgerichte politiezorg veronderstelt dat de politieman niet langer louter een crime fighter is, maar
vooral ook een dienstverlener voor de burger. Tijdens de rondetafel rees de vraag hoever de taak van
de politie reikt. Daarover bestaat er nog, ook bij de politie, nog geen eensgezindheid. De meeste deelne-
mers aan de rondetafel waren voorstander van een ruime invulling van het politietakenpakket:
Eigenlijk bestaan er gewoon geen ‘kerntaken’, zo opperde een korpschef. Als een burger naar de
politie stapt, behoort het sowieso tot de taak van de agent om de burger te helpen. Een politieman die
geen antwoord geeft op een vraag van een burger, is een slechte politieman.
De politie is maar een van de weinige openbare diensten die 24 uur per dag ter beschikking staat. Ze
moet de burger wel te woord staan, want indien zelfs zij het laat weten, kan de burger zich tot
niemand anders richten.
Maar er waren ook enkele kritische geluiden:
Het verminderen van onveiligheidsgevoelens behoort volgens anderen niet tot de taak van de politie.
Het kan een indirect gevolg zijn van het politiewerk, maar rechtstreeks daarop werken is voor
sommigen een brug te ver.
Volgens de principes van de gemeenschapsgerichte politiezorg moet de politie ‘probleemoplossend
werken’. Soms is het bijzonder moeilijk om een bemiddelende en een repressieve rol te combineren.
Neem een burenruzie over te hoge sparren: hoe kan een politieman tegelijk bemiddelen tussen de
buren en toch een proces verbaal opmaken? Welke politiefunctie is in zo’n situatie de belangrijkste?
We moeten de bevolking duidelijk maken dat de politie er niet is om elk probleem op te lossen. En
voor bemiddeling zijn er misschien andere mensen meer bevoegd: vrederechters, bevoegde
ambtenaren...
Tijdens de rondetafel wisselden de aanwezige politiemensen ook ervaringen uit over de concrete toepas-
sing van de gemeenschapsgerichte politiezorg in de dagelijkse politiepraktijk. Enkele lessen:
Goed luisteren naar de bevolking is van cruciaal belang. Dat kan op verschillende manieren gebeuren:
via zitdagen, buurtgesprekken, de buurtinspecteur die individueel contact zoekt of zelfs van deur tot
deur gaat...
Het is aangewezen om in de organisatie van de korpswerking expliciet tijd te reserveren voor dit
luisterproces.
Men moet er zich ook voor hoeden niet de indruk te wekken dat de politie ‘vanuit de hoogte’ naar
de gewone burger luistert – het politie-uniform op zich kan al dat effect hebben. Essentieel is ook dat
de deelnemers aan eventuele buurtgesprekken of inspraakvergaderingen gericht uitgenodigd worden,
zodat niet alleen de harde roepers maar werkelijk mensen uit alle hoeken aan het overleg deelnemen.
In de dialoog met de bevolking is het nuttig om de politiedienst ook voor te stellen en aldus antwoord
te geven op de vragen ‘wie zijn we?’ en ‘waarvoor kan de burger bij ons terecht?’ In de praktijk blijkt
immers dat zowel de werking als de structuur van de politie weinig bekend is. Zo blijkt het dat veel
jongeren niet weten waarom identiteitskaarten worden gecontroleerd.
De buurtinspecteur en de wijkpolitie in het algemeen staan op de eerste lijn wat betreft de toepassing
van de gemeenschapsgerichte politiezorg. Om doeltreffend te kunnen werken hebben zij een zekere
vrijheid van handelen nodig. Een aantal bevoegdheden kunnen aan hen worden gedelegeerd. Zij
79
moeten zelf kunnen beslissen waar en op welk ogenblik zij in de wijk aanwezig zijn.
Ook de korpschef heeft een belangrijke rol. Hij is de drijvende kracht voor zijn medewerkers. Want de
gemeenschapsgerichte politiezorg wordt immers binnen het korps nog te vaak als een vrijblijvende
affaire gezien, en moet dus van bovenaf worden gesteund.
Zolang de machocultuur binnen de politie blijft aanslaan, zal het onveiligheidsgevoel niet op efficiënte
wijze bestreden kunnen worden. Er is werkelijk een verandering van attitude nodig. Het uitgangspunt
van iedere agent moet zijn dat hij ten dienste staat van de bevolking. Om die culturele omschakeling
te realiseren zijn een intense interne communicatie en een voortdurende opleiding van de
politiemedewerkers nodig.
Veiligheidszorg is ook een taak van andere overheden en actoren. Geregeld overleg tussen politie,
gemeente, OCMW, openbare werken, scholen... is noodzakelijk. Uiteindelijk zou het de bedoeling
moeten zijn dat in eerste instantie de gemeentelijke overheid zelf initiatieven neemt om de een dialoog
met de burgers op te zetten.
(1) Omzendbrief CP1 van 27 mei 2003 betreffende Community Policing.
Bron: rondetafel ‘Initiatieven genomen door de politie’, Brussel, 08/06/2005
2.7. Alleen, ‘s avonds, in de anonieme stad
In gelijke omstandigheden versterken bepaalde plaatsen en momenten het onveiligheidsgevoel. In dit hoofdstuk
bekijken we dat tijd- en ruimteaspect kort: waar en wanneer hebben mensen de indruk onveiliger te zijn?
“Echt veilig is het maar bij mij thuis”
Voor velen is het eigen huis de veilige plaats bij uitstek. Veel bejaarden zeggen het: slechts bij hen thuis voelen ze
zich echt op hun gemak. Dat gevoel is zo sterk dat men zich terugtrekt in de privé-sfeer: ze moeten zich er soms
toe dwingen om nog buiten te komen.
“Thuis ben ik op mijn gemak. Van zodra ik in mijn appartement ben, is het goed.”(Ouderen Rabotwijk Gent)
“Mijn huis vind ik veilig. Maar ik moet u zeggen, ik maak me er niet veel zorgen over, hoor. Ik voel me gewoon
veilig thuis.”
“Ik ben beter, bij mij thuis. Maar als ik me de hele tijd thuis opsluit, is dat ook geen leven meer, hè. Ik moet me
er dus toe dwingen eens een keertje weg te gaan.”
“’s Avonds sluit ik al mijn deuren en ben ik bij mij, thuis. Ik ben dan zeker dat niemand me komt lastigvallen.”
(Hoogbejaarden Luik)
Die overtuiging is ook sterk naar voren gekomen in de groep allochtone vrouwen. Een van hen zegt het ronduit:
“De enige echte veiligheid, dat is bij mij thuis.” (Allochtone vrouwen Luik)
Men voelt zich thuis veilig, en dan vooral nog in het eigen huis. Eigenaar zijn van het huis dat men bewoont, stelt
vooral de kwetsbaarste mensen gerust, wellicht omdat ze denken dat ze daardoor meer greep hebben op hun
eigen bestaan’.
“Ik heb nu een huis gekocht. Een rustig huis. Niemand komt bij mij aankloppen.” (Allochtone vrouwen Luik)
Voor bepaalde vrouwen uit die groep veronderstelt een gevoel van veiligheid thuis niettemin ook de aanwezigheid
van een echtgenoot (of van een zoon/broer):
“Als hij er is, voelen we ons veilig. Zelfs drie of vier vrouwen, dat is nog niet gelijk aan een man in huis.”
“Als hij er is, laat ik de deuren open. Ik maak me geen zorgen.”
“Een grote zoon, dat is hetzelfde.” (Allochtone vrouwen Luik)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
80 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Ze proberen hun kinderen zolang mogelijk tegen slechte invloeden te beschermen, maar ze beseffen dat het
moeilijker wordt naarmate de kinderen ouder worden.
“We proberen hen thuis te houden, maar als ze ouder worden, is dat moeilijk. We hebben schrik dat ze op-
groeien. Ze zullen zich laten meeslepen.” (Allochtone vrouwen Luik)
Het huis is niet de enige plaats die als een veilige schuilplaats wordt beschouwd. Voor jongeren kan een café
dezelfde rol spelen. Een adolescent van 16, over het café waar hij zijn vrienden ontmoet na schooltijd:
“Ik voel mij hier tussen mijn vrienden meer thuis dan bij mijn ouders in de living.” (Scholen Aarschot)
Daarom hebben jongeren het er erg moeilijk mee dat hun leraren hetzelfde café bezoeken als zij: ze voelen het
aan als een binnendringen in hun wereld.
“Zij moeten ons hier met rust laten. Dit is onze plek. Wanneer leraar X hier binnenkomt, is het net alsof al onze
ouders in één keer binnenkomen.” (Scholen Aarschot)
“Het is een rustig stadje”
Totaal tegengesteld is het imago van de anonieme onrustwekkende stad, een haard van gevaren. Dat geldt vooral
voor de grote stad, want de middelgrote gemeenten worden als relatief vredig beschouwd. Een onderwijzeres en
een opvoedster die in Zinnik werken:
“Zinnik, dat is een cocon. Terwijl ik in Brussel niet helmaal gerust ben.”
“We hebben het hier rustig in Zinnik. Op andere plaatsen is het moeilijker: in Bergen, La Louvière, Charleroi of
Brussel. Wij hebben hier een veilige omgeving.” (College Henegouwen)
Hier zien we een voorbeeld van die ruimtelijke dimensie van onveiligheid: de verwijzing naar grotere steden als
middel om de eigen problemen te relativeren.
Leuven wordt door de deelnemers meestal beschouwd als een rustige stad. Veel van de redenen die worden
aangevoerd om die beoordeling te onderbouwen – een lage werkloosheidsgraad, de goede diversificatie van het
centrum van de stad, de afwezigheid van verlaten wijken, een gering aantal migranten – verwijzen naar aspecten
die al zijn aangesneden in andere hoofdstukken van dit rapport.
Ook hier vergelijkt men graag met andere steden: Brussel, Antwerpen of zelfs Parijs:
“In het Brusselse is de situatie toch wel erger. Leuven is op zich een rustige stad.”
“Leuven is een studentenstad, en dat is iets anders dan bijvoorbeeld Antwerpen. Daar zijn veel vreemdelingen
en dat ligt anders.”
“Ik heb familie in Antwerpen, die nemen geen openbaar
vervoer. Daar hoor je wel eens andere uitspraken dan wij
gewoon zijn.”
“Zakkenrollers, dat vind je hier in Leuven niet, maar bijvoor-
beeld wel in Parijs.” (Openbaar vervoer Leuven)
Zelfs in steden zoals Menen, waar veel handelaars klagen het
slachtoffer te zijn van grenscriminaliteit, voelen sommigen zich
toch minder onveilig dan in een grote stad:
“Nee [ik voel me niet onzeker], en zeker hier in Menen niet.
Ik zal het wel niet gaan zoeken. Er zijn bijvoorbeeld bepaalde
plaatsen in bepaalde steden die ik zal mijden. Dit zijn plaats-
ten die niet deugen, vooral in grootsteden. Dus eigenlijk is
onveiligheid voor mij veeleer iets van de grootsteden, en niet
van Menen.” (Handelaars Menen)
81
Uiteindelijk komt men in een cirkelredenering terecht, want bepaalde Antwerpenaren gaan zich op hun beurt
vergelijken met grotere metropolen met een gevaarlijke reputatie:
“Ik vind trouwens dat Antwerpen geen onveilige stad is. Werkelijk onveilig is Chicago, en dan nog sommige
buurten, of sommige buurten van New York. In Brussel zelfs zijn er buurten waar het onveilig is…” (Antwerpse
Kaaien)
“Je kijkt naar rechts, naar links, naar achter…”
In de stad is er meestal een hogere concentratie van figuren wier aanwezigheid misschien niet echt onveiligheids-
gevoelens opwekt maar toch als onaangenaam wordt beschouwd. Vrouwen en bejaarden blijken vooral gevoelig
voor dit aspect.
“In de stad voelde ik me niet goed. Ik wilde maar één ding: lopen, mijn boodschap doen, naar mijn auto lopen
en snel terugkeren. En bij voorkeur een parking die niet veraf was. Ik zeg niet dat het echt een onveilig gevoel
geeft, maar het is niet aangenaam, want er zijn overal bedelaars, en je moet langs mensen lopen die op de
grond zitten en die daar zelfs slapen. En je zegt tegen jezelf dat je niet naar ze mag kijken, want dat zou lijken
alsof je naar een dier op de kermis kijkt. Allemaal zaken waar je beter niet naar kijkt. Je kijkt waar je je voeten
zet, je kijkt wie er rechts is, wie aan de linkerkant, wie achter je. Het is goed afgelopen. Ik ben niet aangevallen,
helemaal niet, maar je hebt toch geen wandelplezier.” (Vrouwen Luik)
“Gelukkig zijn er veel minder verslaafden en bedelaars in de wijk. Dat is meer iets van de stad.” (Allochtone
vrouwen Luik)
Je boodschappen doen om 18 uur betekent tegenwoordig het risico lopen een dolk in je rug te krijgen, of
op zijn minst aangevallen te worden. Dat is het verraderlijke van een stad die door de senioren tegenwoordig
wordt aangevoeld als onveilig. (Verslag Gepensioneerden)
“Kijk, als je in Brussel door een wijk loopt waar het vol homo’s zit, die komen alleen buiten ‘s avonds, niemand
durft daar door. Wij werken daar spijtig genoeg. Dat is zeker niet om ‘s avonds in rond te lopen.” (Pendelaars
Wezemaal)
De meerderheid van de groep pendelaars zegt overigens dat ze niet naar Brussel zou komen als het niet moest
voor het werk. In het algemeen ontvluchten ze de stad zodra hun dagtaak erop zit en nemen opnieuw de eerste
trein, zonder af te wijken van het directe traject tussen station en werkplaats. Een koppel heeft zelfs zijn dochter
formeel ontraden werk te zoeken in Brussel, uit principe. Slechts een enkeling zegt van de middagpauze gebruik
te maken om zijn boodschappen te doen in de multiculturele wijk van de Brabantstraat. En een studente die met
angst naar Brussel was getrokken stelt opgelucht vast dat het beter verlopen is dan ze had voorzien. (Verslag
Pendelaars Wezemaal)
Stedelingen of zij die in de onmiddellijke nabijheid van een grote stad wonen, hebben een genuanceerder beeld:
niet de hele stad jaagt angst aan, eerder welbepaalde wijken die de reputatie hebben weinig veilig te zijn en waar
men meer voorzorgen neemt.
“Ik voel me hier veel veiliger dan bijvoorbeeld aan het centraal station. Daar durf ik mijn auto niet achter te
laten, en daar heb ik echt schrik. Op voorhand sluit ik de deuren van mijn auto al, en stop ik mijn portefeuille
weg. Ik neem alleen tien euro, omdat ik denk: als ze mij dan bedreigen, kan ik tien euro geven, dan vermoor-
den ze me niet.” (Antwerpse Kaaien)
Waarbij men elkaar wel eens tegenspreekt: twee collega’s kunnen een heel verschillend beeld hebben van een-
zelfde wijk:
“Als je naar Brussel Noord rijdt, dan is er een ander soort volk. Meer allochtonen. Dan zijn er wel mannen die
eens wat lawaai maken op de bus.”
“Ik rijd op Brussel maar Noord is nog altijd een relatief rustige zone. Het Zuid is wel wat anders. De mensen
van het interventieteam zitten vooral op het Zuid. In Noord wordt al wel eens een portefeuille gejat. Aan het
Zuid wordt serieus gebokst” (Openbaar vervoer Leuven)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
82 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Ik zou ’s avonds niet graag op straat lopen”
Onveiligheidsgevoelens variëren ook naargelang van het uur van de dag. ’s Avonds lijkt de stad het gevaarlijkste.
Het vallen van de nacht vormt een soort breuk die bij veel mensen een ander gevoel oproept en vaak aanzet tot
ander gedag.
Men vermijdt bijvoorbeeld om de metro te nemen of op plaatsen te komen waar men zich overdag wel veilig voelt:
“Ik gebruik geregeld de metro, maar dat hangt af van mijn bestemming en van het moment van de dag. Ik
neem hem niet ’s avonds, want dat geeft een onveilig gevoel.” (Metro Brussel)
“Ik voel me veilig in Menen overdag, maar ’s avonds of ’s nachts loop ik hier liever niet rond.” (Menen)
Wat jaagt ’s nachts meer angst aan? Twee zaken: er is minder volk op straat – de sociale controle is dus minder
groot – en de mensen die wel buitenkomen zijn per definitie meer verdacht. Zo wantrouwt men enigszins mensen
die wanneer het al donker is nog in een openbaar park lopen:
“Tja, wat gebeurt er ‘s nachts? We zullen daar maar niet te diep op ingaan, zeker? Ach, dat zal wel meevallen.
Maar ik ga ‘s nachts toch nooit alleen in het park.” (Park Kessel-Lo)
De bedreigingen die men overdag waarneemt – drugs, jongerenbendes, mensen met een andere huidskleur
– lijken dan nog groter:
“Ik zou ’s nachts niet graag op straat zijn. Er zijn toch drugs. Er zijn toch dingen om zich zorgen over te maken.
Agressiviteit, al is het maar om te lachen, een bende jongeren, of zo.” (Hoogbejaarden Luik)
“Ik voel me niet op mijn gemak ’s avonds, want dan zijn er alleen nog maar vreemdelingen op straat. Ik heb
het gevoel niet meer in Antwerpen te zijn. Waar zijn de mensen naartoe die ik overdag zie?” (Antwerpse
Kaaien)
Samengevat: men riskeert meer ‘de verkeerde mensen te ontmoeten’. Moeders maken zich ongerust wanneer
hun kinderen ‘s avonds uitgaan:
“Niettemin, als de kinderen ’s avonds uitgaan en relatief laat terugkeren, dan wacht ik om zeker te zijn dat ze
thuis zijn gekomen. Ze hebben redelijk vroeg een GSM gekregen, om ons te kunnen bellen als er een pro-
bleem zou zijn. Het is vooral voor de kinderen dat we ons ongerust maken. We zijn bang dat ze verkeerde
mensen zouden ontmoeten.” (Vrouwen Luik)
Voor de vrouwen van Overpelt hebben die angsten ook te maken met de bendes herrieschoppers die fuiven
komen verstoren en met alcohol- en drugsgebruik. (zie ook hoofdstuk Overlast).
“Het is een vicieuze cirkel: uiteindelijk raakt niemand er nog uit”
Sommigen zien in dat het uiteraard een vicieuze cirkel is: hoe banger je bent om ’s avonds buiten te komen hoe
minder volk er op straat is en hoe meer mensen zich dan onveilig voelen.
“Het is een vicieuze cirkel: wij komen niet buiten en op de duur komt niemand nog buiten.” (Antwerpse Kaaien)
En wie in een straat woont waar het ’s avonds druk is, door de cafés, restaurants en discotheken, komt wel men-
sen tegen, maar het is niet hetzelfde publiek als overdag:
“Overdag zijn dat meer de bewoners. Naar mijn aanvoelen heeft dat niet te maken met overdag versus
‘s avonds, maar meer dat je ziet, aan hoe zij zich gedragen en op straat lopen, dat ze bezig zijn met ‘woon-
activiteiten’ en niet met de ‘s avonds dominante ‘uitgaansactiviteiten’. Ze lopen op een bepaalde manier op
straat. Je merkt dat, je voelt dat. Ik weet ook niet precies waarom het een aangenamer gevoel geeft. Het
refereren aan de gemeenschap, denk ik. Aan de leefgemeenschap. Een soort betrokkenheid op elkaar. Iedere
mens die hier leeft, zal wel belang hechten aan wat gebeurt met deze buurt. Terwijl bij mensen die hier pas-
seren om naar een restaurant te gaan, die betrokkenheid toch minder is, lijkt mij.” (Antwerpse Kaaien)
83
Op een plaats waar veel passage is, zoals het Brusselse Noordstation, bevestigen de professionals (politieagen-
ten, agenten van B-Security) dat de veiligheid ’s avonds minder groot is dan overdag:
“Tussen 6 en 9 uur ’s morgens is er het gewoel van de grote massa. Weinig kans dat je dan iets overkomt.
Maar na 20 uur ligt dat wel evens anders.”
“Wanneer er minder volk is op het perron is eenvoudiger makkelijke prooien te vinden.” (Noordstation Brussel)
Volgens een MIVB-agent draagt de sluiting van de diensten en de afwezigheid van informatie na een bepaald uur
ook bij tot een verhoogd gevoel van onveiligheid in het station:
“Het probleem van het Noordstation is het gebrek aan aanwijzingen en signalisatie voor de reizigers. Na 20
uur hebben de reizigers geen enkele informatie meer. De toiletten zijn gesloten en ’s avonds is hier heel weinig
politie. ’s Avonds en ’s nachts is het hier een woestijn. Tussen middernacht en 5 uur rijden de bussen niet.”
(Noordstation Brussel)
Dat leidt tot de volgende paradoxale situatie: de daklozen en de clochards, die traditioneel gezien worden als
enigszins onrustwekkende figuren, worden een veiligheidsfactor louter door hun aanwezigheid op die late uren!
Dat is althans wat meerdere gebruikers van het Noordstation melden, zoals deze bediende van Communicatie
Centrum Noord, die soms ‘s avonds laat met de trein terug moet:
“Laat op de avond hangen er buiten altijd vagebonden rond, maar op dat moment denk ik: het is tenminste
een aanwezigheid, en door hen te zien voel ik me geruster. Zelfs tegen middernacht zijn er nog mensen. Niet
alleen staan op een perron, dat is ook een geruststellend element.” (Noordstation Brussel)
“Als je echt dingen wil horen over uw onderwerp...”
Vele respondenten zien Brussel als de onveiligste stad van België. Dat heeft volgens een aantal geïnterviewden
duidelijk te maken met de aanwezigheid van zoveel allochtonen in de hoofdstad. Sommigen werden ook het
slachtoffer van allochtone criminaliteit.
“In Brussel daarentegen, aan het Noordstation, Zuidstation, Anderlecht... dat is wat anders, daar zit alles,
vol ander clientèle. Daar ben ik zeker van, Noord-Afrikanen, Turken, ... ik ben geen racist, maar daar wordt al
eens een mes getrokken. Als je echt dingen wil horen over je onderwerp, dan moet je veeleer daar eens gaan
luisteren en zien of je iemand vindt die je wat wil vertellen.” (Openbaar vervoer Leuven)
“We waren met de klas op studiereis naar Brussel. We stonden in een groep en er was een kerel, die had
een nieuwe GSM en die was die aan het tonen. Plots komt er een Marokkaan die vraagt of hij mag bellen. Er
stonden er een heleboel rond ons, dan weet je ook hoe laat het is.” (Pendelaars Wezemaal)
Wat te doen?
“De lampen branden nooit”
Hoe inwerken op vrij subjectieve factoren, zoals het imago van de grote stad of de angst voor het donker? Dat is
niet gemakkelijk en misschien niet altijd mogelijk. In de luisterprocessen werden toch enkele denksporen geformu-
leerd.
Om het gevoel van onveiligheid ‘s nachts te verminderen, moet vanzelfsprekend worden gezorgd voor een kwali-
tatieve verlichting op plaatsen die mensen als onveilig ervaren:
Verlichting is ook heel belangrijk voor de gebruikers van het station. Sommige hoeken zijn erg duister en het is
precies dáár dat vaak groepen zich ophouden die problemen veroorzaken. Sommigen klagen erover dat ook
de perrons slecht verlicht zijn. (Verslag Noordstation Brussel)
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
84 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Een jogger die geregeld ’s avonds gaat lopen in het domein van
Kessel-Lo betreurt het dat de verlichting niet functioneert:
“Kijk goed rond, in het hele park is er in verlichting voorzien,
maar die lichten branden nooit. Enfin, toch niet langs de
grote vijver waar de meeste van ons lopen of joggen. Ik kom
hier al zo lang en ik heb nooit geweten dat die lichten bran-
den. Het zou de veiligheid ongetwijfeld ten goede komen.”
(Park Kessel-Lo)
In de Luikse sociale woonwijk heeft men op dat vlak al gedeelte-
lijke verbeteringen kunnen vaststellen:
“In de twee woonblokken aan de Jeannestraat had men
destijds het Maison Liègeoise gevraagd een adequate
verlichting te plaatsen. Dat is gedeeltelijk gebeurd, maar het
geeft een zeer goed resultaat.” (Sociale woningen Luik)
“Het is een wijk met een dorpsmentaliteit”
Op ruimtelijk vlak staat het hele stadsbeleid op het spel. Luikse senioren hebben actief deelgenomen aan bijeen-
komsten om een ‘stadsproject’ uit te werken dat de lokale overheid had opgezet, maar ze betreuren de weinige
concrete effecten:
“We vinden alle onderwerpen terug waarover we hebben gediscussieerd inzake het stadsproject… Het is het
bewijs dat de uitwerking van dat project beantwoordt aan de verwachtingen en verlangens van mensen. Het
stadsproject is opgesteld, maar uiteindelijk verandert er niets.” (Gepensioneerden Luik)
Een ander denkspoor wil rekening houden met de diepgewortelde behoefte van mensen aan toevluchtszones
waar ze zich veilig voelen, en zorgen dat er ook buiten de strikte privésfeer zulke schuilplekken te vinden zijn. Als
een café een schuilplaats kan zijn voor jongeren, dan spreekt het voor zich dat een dynamische lokale vereniging
die rol kan spelen voor een hele wijk. In Sint-Walburgis bijvoorbeeld is de vzw Éclat de Rire een van die tussen-
schakels tussen de private en de openbare sfeer, waar allochtone vrouwen een veilige ruimte kunnen vinden.
Maar ook een ruimte voor samenhorigheid en openheid buiten het eigen huis. (Verslag Allochtone vrouwen)
Nog ruimer bekeken kan een hele wijk een schuilplaats zijn waar je je ‘thuis’ voelt, veilig onder mensen die je kent
en die jou kennen:
“Daar [= in een deel van de Sint-Walburgiswijk] bestaat een dorpsmentaliteit, het zijn individuele huizen. Ieder-
een waakt er over het welzijn van de anderen. Men let op de huizen van anderen als die op vakantie vertrek-
ken of voor een weekend weggaan. Er zijn beboste gebieden, stadsmoestuintjes, de bewoners leven er al
lang en de vreemdelingen die er wonen, hebben hun huis gekocht. Iedereen voelt er zich betrokken, haalt de
vuilnisbakken op. Het is er zeer rustig en netjes, als ik bij mij thuis ben, voel ik me veilig.” (Allochtone vrouwen
Luik)
Vandaar de noodzaak om alle ontmoetingsmomenten en initiatieven aan te moedigen die mensen van diverse
achtergrond toelaten elkaar beter te kennen, zoals wijkfeesten:
“Je kunt dan eens praten over allerhande zaken. Over de kinderen, of zo.”
“Uiteindelijk bespaart men zo toch ook. Je verdient aan minder vandalisme op lange termijn. Want als mensen
elkaar kennen, dan gaan ze misschien iets meer respect hebben.” (Antwerpse Kaaien)
Zoals de mensen van het Lehonplein het samenvatten:
“Je hoeft niet noodzakelijk speciale dingen te doen. Mensen moeten gewoon meer met elkaar praten, dankzij
feesten, rommelmarkten, een ijsventer, mensen die verhalen vertellen…” (Lehonplein Schaarbeek).
85
3. Evoluties in onze samenleving
Niemand droomt wellicht écht van een samenleving die volledig veilig is, iedereen beseft dat de confrontatie met
vormen van geweld of bedreiging eigen is aan het menselijk bestaan. Het onveiligheidsgevoel heeft echter zo aan
belang gewonnen in het publieke debat omdat de burgers het gevoel hebben dat de risico’s die ze lopen groter
zijn geworden door een aantal recente maatschappelijke ontwikkelingen: de economische crisis, onduidelijkheid
over de regels die het gemeenschapsleven bepalen, de neiging van de mensen om op zichzelf terug te plooien,
de groeipijnen van een multiculturele samenleving en de media die ervan beschuldigd worden olie op het vuur te
gooien.
3.1. Sociaal-economische onzekerheid: ‘De gouden tijden zijn voorbij’
België is een zeer welvarend land. Het overgrote deel van onze bevolking heeft op dit moment geen zware
financiële problemen. Dat blijkt ook uit de luisterprocessen: behalve daklozen en werklozen zijn er weinig of geen
respondenten die het thema van de financiële onveiligheid hebben opgeworpen. Toch zijn heel wat mensen zich
bewust van hun economische kwetsbaarheid. Vast werk is in deze tijd geen vanzelfsprekendheid meer. De sociale
zekerheid (pensioenen, uitkeringen, gezondheidszorg) staat onder druk. Wie het vandaag goed heeft, vreest het
morgen moeilijk te hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. En de jongere generaties hebben helemaal geen
zekerheid meer over wat de toekomst brengen zal.
“De gouden tijden zijn voorbij. Dat ziet ge aan alle bezuinigingen, aan de werkloosheid, enz.” (Herstructurerin-
gen Limburg)
“Als je geld hebt, dan heb je veiligheid”
Wie financiële zorgen heeft, ervaart misschien wel de ernstigste gevoelens van onveiligheid. Wie niet voldoende
geld heeft, weet niet of hij in zijn dagelijkse basisbehoeften kan voorzien, en voelt zich in zijn bestaan zelf be-
dreigd. Om te overleven is hij aangewezen op de solidariteit van anderen. Wie afhankelijk is van anderen, leeft per
definitie in onzekerheid.
Het verband tussen financiële zekerheid en veiligheid wordt het scherpst geformuleerd door daklozen. Dat kan
niet verbazen, aangezien zij meestal op extreme wijze met geldgebrek hebben af te rekenen. Geld hebben is voor
een dakloze zo goed als synoniem voor zich veilig voelen, met geld kun je veiligheid kopen:
“Als je geld hebt, dan heb je alles, dan heb je veiligheid, je hebt recht, je hebt alles, je kunt de heerser van de
wereld zijn. Als je het niet hebt, dan ben je automatisch in onveiligheid. Onveiligheid, dat is een klasse apart,
veiligheid is een klasse apart.”
“Het verschil tussen veiligheid en onveiligheid, de basis, is te vinden in de kwestie van armoede en rijkdom. Als
je geld hebt, dan zet je een villa op verschillende hectaren neer, en je neemt lijfwachten mee... Je kunt je veilig-
heid kopen… Maar de dag dat je die veiligheid niet hebt, heb je geen macht, heb je geen geld… als je geen
geld hebt, kun je niet leven…” (Daklozen Brussel)
Voor de daklozen is financiële onzekerheid een bittere realiteit. De hoogbejaarden die werden beluisterd, hebben
geen geldgebrek. Maar ook zij stellen heel expliciet dat materiële onafhankelijkheid doorslaggevend is voor hun
veiligheidsgevoel.
“Ik voel me veilig, compleet veilig. Ik heb niemand nodig. Als ik iets nodig heb, dan heb ik de centen om het te
betalen, ik heb centen op de bank.”
“Mijn onafhankelijkheid wat geld betreft ook. Dat is heel belangrijk, dat. Het is misschien lelijk om te zeggen,
maar als ik praat met mensen van mijn leeftijd, dan is het de materiële veiligheid die het zwaarste weegt.”
(Hoogbejaarden Luik)
“Zal het mij wel lukken?”
Inkomenszekerheid hangt voor de meeste mensen samen met werkzekerheid. Maar die is er niet langer voor ie-
dereen. Werkloosheid is een structureel fenomeen van onze economie geworden. Bovendien staat die economie
86 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
door de globalisering onder een nooit geziene concurrentiedruk. Het wordt stilaan uitzonderlijk je hele beroeps-
leven lang aan de slag te kunnen blijven bij een en dezelfde werkgever. Van de werknemer wordt steeds meer
flexibiliteit verwacht. Die evolutie boezemt mensen angst in.
Bij diverse jongvolwassenen heerst de angst voor werkloosheid en de onzekere toekomst wat economische
conjunctuur betreft, wat zich soms lokaal vertaalt in de twijfel om een eigen zaak in het toerisme te beginnen
met als achterliggende vraag: “Zal het mij (ons) wel lukken?” (Verslag Belgische kust)
“Volgens mij is de werkgelegenheid een van de enige redenen van onveiligheid voor de jongeren. Het is waar
dat het ondenkbaar is hier een baan te vinden. Zo heb ik vriendinnen die ‘onderwijzeres’ willen worden en zij
zouden graag in hun eigen dorp blijven. Maar ze weten heel goed dat ze het verder zullen moeten gaan zoe-
ken. Hoe dan ook, je moet hier weggaan.” (Gedinne)
“De onveiligheid van de onzekerheid over je werk, dat is verschrikkelijk. Dat je x aantal jaren telkens een con-
tract voor één jaar krijgt, dat je niets vasts ziet komen, je weet niet waarvan je volgend jaar moet leven. Ik ben
30, 35 jaar, en ik weet niet waar ik naartoe moet. Daar krijg je wel angsten van.’’ (Vrouwen Luik)
Ook wie zelf niet langer beroepsactief is, kan zich zorgen maken. Vroeger was het meestal zo dat de jongere
generatie er sociaal-economisch op vooruitging. De ouders en grootouders van nu beseffen dat hun kinderen en
kleinkinderen het mogelijk weer moeilijker zullen krijgen dan zij.
“We zeggen zo vaak dat we niet terug zouden willen naar vroeger. Je moet een jonge geest hebben nu om
alle situaties aan te kunnen.” “Welke situaties?” “Dat er geen werk is! Mijn dochter zegt altijd: ‘Je moet niet te
veel nadenken. Als je nadenkt, dan zou je niet meer trouwen, je zou geen kinderen meer hebben, je zou niet
bouwen.’ En dat is waar! Je zou geen enkele toekomst hebben… omdat je van de ene dag op de andere
ontslagen kunt worden… Dan mag je nog welk diploma dan ook hebben. Dat is ook een vorm van onveilig-
heid. De oudsten van ons hebben dat niet gekend, want toen wij jong waren, zelfs zonder diploma had je altijd
werk.” (Gepensioneerden Luik)
Allochtone ouders constateren dat het voor hun kinderen nog moeilijker is om een plaatsje te veroveren op de
arbeidsmarkt. Diploma’s lijken ook niet te helpen. Ze zien de toekomst niet rooskleurig in.
“De eerste generatie, dat was werken en zwijgen. En de tweede en derde generatie, die krijgen geen kansen.
De tweede en derde generatie pakt ook niet zomaar het werk aan dat aangeboden wordt. Die zeggen: “we
hebben voor dat gestudeerd, wij willen ook dat werk”. Vandaar dat ze ook minder kansen krijgen. Ik vind ook
dat er heel veel willen werken, maar geen werk hebben.” (Borgerhout)
“Wat werk betreft zal het voor onze kinderen moeilijker zijn dan voor ons want er is geen werk en ze nemen
maar moeilijk vreemdelingen aan.” (Allochtone vrouwen Luik)
“Er blijft niet veel meer over om in te geloven?”
Dat werkloosheid tot onveiligheidsgevoelens leidt, blijkt pijnlijk duidelijk uit het luisterproces over de herstruc-
turering bij de autofabriek Ford in Genk. De onderzoekers praatten zowel met slachtoffers van de besparings-
maatregelen, die recent de laan uitgestuurd waren, als met langdurig werklozen. De uitspraken die hier werden
opgetekend, tonen dat ontslag en werkloosheid mensen tot in hun diepste ik treft. De onveiligheidsgevoelens als
gevolg van het baanverlies gaan ook veel verder dan het financieel-economische aspect. Vele slachtoffers van de
herstructurering voelen zich onrechtvaardig behandeld. Hun zelfvertrouwen werd flink beschadigd.
“In begin was ik eigenlijk wel blij dat ik niet meer hoefde te gaan werken. Ik kon uitslapen, dingen doen die ik
anders nooit kon doen. Maar als het dat alleen maar is dan gaat ge u op den duur zo nutteloos voelen en zo
onzeker alsof ge niks meer kunt. Ge krijgt schrik zelfs om nog buiten te komen, want ge voelt u door iedereen
aangekeken, gelijk wat ne profiteur zijt gij wel.”
“Als ge bijna niks meer over houdt en zelfs een stuk van uw waardigheid is afgenomen, dan zijt ge gauw bang
dat ze het weinige dat ge nog hebt, kwijt zult geraken. Ik voel mij ook gewoon veel minder veilig vandaag op
straat dan een half jaar geleden. En ik kan niet echt goed begrijpen hoe dat komt.” (Herstructureringen Limburg)
87
Ook het vertrouwen in anderen en in de samenleving an sich is sterk geslonken of zelfs verdwenen. Dat blijkt ook
onrechtstreeks uit de felheid van bepaalde uitspraken over andere bronnen van onveiligheidsgevoelens, zoals het
verkeer, criminaliteit...
“Als ge al niet kunt vertrouwen op het werk dat ge al zo lang en eerlijk gezegd ook heel goed doet, dan blijft er
niet veel meer over om in te geloven.”
“Eerst heb ik mijne rug kapot gemaakt in de mijn en gingen daar de deuren toe. Nu sluiten ze de deur voor mij
in de Ford na 11 jaar trouwe dienst. Ik heb alles van mezelf gegeven en wat krijg ik in de plaats? Kunt ge nog
iemand vertrouwen in deze wereld.”
(Herstructureringen Limburg)
Enkele langdurige werklozen hebben scherpe kritiek op het overheidsbeleid. Dat de mensen nu langer zullen
moeten blijven werken en dat de overheid daarbij nog geld investeert in vreemdelingen, vinden ze onbegrijplijk.
Ook de lage werkloosheidsuitkeringen worden op de korrel genomen.
“Is hier nu genoeg werk of niet? Dat gezeur dat mensen tot hun 65 allemaal zullen moeten werken. En ik
geraak al jaren niet aan de slag! En dan zoveel aandacht schenken aan die vreemdelingen-werklozen…” (Her-
structureringen Limburg)
In bijna alle verhalen van alle werklozen is het een constante klacht dat deze uitkeringen niet toereikend zijn en
een “aanfluiting van mijn waardigheid”. (Verslag Herstructurering Limburg)
“Wie werk heeft, heeft geen tijd om te gaan stelen”
Fysiek geweld, zakkenrollerij, diefstallen van en uit auto’s behoren tot de typische misdaden die geregeld met
de onveiligheid van de stad en het onveiligheidsgevoel geassocieerd worden. Zeer opvallend is dat het ook die
misdaden zijn die de mensen het meest geneigd zijn binnen de context van maatschappelijke ongelijkheid te zien.
De dief kan rekenen op (iets) meer ‘begrip’ dan bijvoorbeeld de verslaafde, de vandaal of de hardrijder: als hij
steelt, dan is dat grotendeels te wijten aan moeilijke economische omstandigheden en in de eerste plaats aan het
gebrek aan werk.
Over de werkloosheid bestaat grote eensgezindheid bij de deelnemers aan de luisterprocessen. De algemene
teneur van de commentaren is: ‘Je zult geen veilige samenleving krijgen zonder een aanzienlijke daling van de
werkloosheid’. Velen ventileren de volgende vaststelling: ‘Wie werk heeft, heeft niet de behoefte noch de tijd
om te gaan stelen.’ (Verslag Belgische kust)
Die opvatting dat werk zelfs geen tijd overlaat om misdaden te begaan is bijna letterlijk terug te vinden in uitspra-
ken van een inwoner van Borgerhout en van een vrouw uit Luik:
“Vele jongeren hebben geen werk. Ze hebben niets om handen en dus doen ze domme dingen, volgens mij.
Maar iemand die werk heeft en die bezig is, die heeft geen tijd voor domme dingen.” (Borgerhout)
“Toen het hier de mijnwerkersbuurt was, hadden de mensen werk. De mensen werkten dan misschien wel in
de mijn, maar ze werkten, dus hadden ze geen tijd om aan iets anders te denken en als je heel de dag in de
mijn hebt gewerkt en je komt weer thuis, dan vind je het wel best om rustig binnen te blijven, dan heb je geen
tijd om te gaan wandelen en auto’s open te breken.” (Vrouwen Luik)
De bejaarden spreken hier liever van ‘nietsdoen’ dan van werkloosheid: in hun ogen is het de ledigheid van een
jeugd die niets om handen heeft die tot criminaliteit leidt. De senioren zijn daarbij kritischer omdat ze diefstallen en
agressie ook in verband brengen met andere behoeften van jongeren, zoals hun drugsgebruik of het verlangen
om in te gaan op de vele verleidingen van de consumptiemaatschappij.
“De oorzaak van de onveiligheid? Het is de geldnood van al deze jongeren die agressief zijn… het is zeker de
drugs… of voor de vodden, voor alles dat je kan kopen en dat hen aantrekt.” (Gepensioneerden Luik)
88 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Wat zal er met de pensioenen gebeuren?”
Niet alleen de werkloosheid, ook de vergrijzing van de samenleving zorgt voor ongerustheid. Volgens officiële
cijfers wordt verwacht dat tegen 2020 zo’n 28% van de bevolking ouder zal zijn dan zestig. Het aantal onder hen
dat hoogbejaard (tachtig-plus) wordt, neemt sterk toe. Zal de staat de pensioenen van deze groeiende bevol-
kingsgroep kunnen blijven betalen?
“Ik denk dat de mensen op leeftijd een groot onveiligheidsprobleem hebben dat met hun toekomst te maken
heeft. Je weet vandaag dat je 65 jaar bent, je zou je pensioen moeten krijgen, maar je bent er niet zeker van.
Dat schept allemaal een onveiligheidsgevoel.”
“Voor het eerst merk je dat je tegen jezelf zegt: ‘Wij gaan heel lang leven.’ En dan kun je die heel lange tijd po-
sitief bekijken, maar dat kan je ook heel bang maken. We staan voor de vraag: wat zal er met de pensioenen
gebeuren? Ik vind dat dat fundamentele probleem een uiterst belangrijke rol speelt in het beeld dat mensen
van de onveiligheid hebben.” (Gepensioneerden Luik)
In Liedekerke wezen enkele respondenten erop dat de overheid de voorbije decennia lichtzinnig is omgegaan met
de financiële middelen die de generatie van de babyboomers heeft bijeengebracht. Zij hebben het gevoel twee
keer het slachtoffer te zijn van een slecht overheidsbeleid.
“Wij zijn de put aan het vullen die onze ouders, die de vorige generatie gemaakt heeft. Maar voor ons zal er
geen geld meer zijn. Wij moeten voor ons zorgen en voor hen ook nog eens.” (Liedekerke)
Maar niet iedereen is zo pessimistisch. Zo hebben de vrouwen uit Overpelt er vertrouwen in dat het allemaal wel
in orde zal komen.
“Ik denk dat zich dat wel oplost.” - “Ze gaan ons toch niet laten verhongeren” (Vrouwen Overpelt).
“We moeten gewoon veel te gejaagd leven”
Sommige respondenten spreken ook in meer algemene termen over de druk van de steeds sneller draaiende
economie op hun bestaan. De vrije markt en haar dogma van de concurrentiekracht zijn allesbepalend geworden.
Deze mensen hebben de indruk dat ze niet meer kunnen volgen, en vooral ook dat de kwaliteit van het leven erop
achteruit gaat: voor vrije tijd en sociale contacten is er geen plaats meer.
“De maatschappij draait wat te rap. Alles moet ‘just in time’ zijn.” (Liedekerke)
“Ook de multinationale ondernemingen krijgen meer en meer macht en ook dat draagt bij tot het onveilig-
heidsgevoelen.”
“We moeten gewoon veel te gejaagd leven en er blijft dan geen tijd meer over voor mekaar of we zijn gewoon
te moe, of te kapot.” (Herstructureringen Limburg)
“Als ge nu wilt werken, is het presteren. Terwijl vroeger zaten wij neveneen en dan mochten we nog een keer
lachen en dat konden ze allemaal nog verdragen.”
“Mijn grootste zorg is de kwaliteit van het leven.” (Liedekerke)
Wat te doen?
Zoals uit het voorgaande blijkt, hangt sociaal-economische onzekerheid samen met allerhande macro-factoren
- de vrije markt, globalisering, vergrijzing... – waarop de gewone mens weinig invloed heeft. Dit is het domein van
de politiek, zo oordelen respondenten.
“Daar zijn wij te klein voor om dat op te lossen. Dat zijn politieke problemen.” (Vrouwen Overpelt)
Wel vinden sommigen dat de politiek te veel verstek laat gaan. De politiek moet met name meer greep krijgt op
het internationale economische gebeuren. In het luisterproces over de herstructureringen in Limburg werd de
volgende aanbeveling geformuleerd:
89
Het herbekijken en herformuleren van de prioriteiten voor politiek en samenleving. Het zoeken naar middelen
voor de overheid om greep te krijgen op haar eigen bestuur versus de onberekenbaarheid en willekeur van
mondiale economische machten. (Verslag Herstructurering Limburg)
Wanneer de overheid maatregelen voorstelt, bijvoorbeeld om het probleem van de vergrijzing aan te pakken,
worden die wel eens kritisch onthaald.
In pensioensparen hebben deze Opperstraatbewoners geen vertrouwen. Ze hebben schrik dat als puntje bij
paaltje komt, ze daar ook van zullen moeten inleveren of dat hun pensioen lager zal gehouden worden dan
anderen. Ook de oplossing om tot op oudere leeftijd te werken, zien deze mensen niet zitten. Volgens deze
mensen is de productiviteit van iemand van 70 jaar niet hoog genoeg. (Verslag Liedekerke)
De KVLV-vrouwen van Lindel-Hoeven vragen de overheid ook om haar budget in de eerste plaats te gebruiken
voor nuttige zaken en pas daarna geld te besteden aan prestigieuze projecten of kunst. Het kan voor hen niet dat
de burger zelf een actie op het getouw zetten voor het MS-centrum, terwijl de overheid geld uitgeeft aan een duur
kunstwerk voor het nieuwe ziekenhuis.
“Ja, ze hebben een marathon gedaan voor bedden voor de MS. En dan zijn ze een ziekenhuis aan het bou-
wen in Overpelt en dan zetten ze daar een kunstwerk voor. Ik heb er geen idee van, maar dat kost enorm.
Wat is dan het belangrijkst? Als er geld genoeg is, dan vind ik moet dat kunnen. Dat is schoon en dat is apart.
Maar heeft de gezondheidssector daar geld voor?” (Vrouwen Overpelt)
Tijdens het luisterproces over de herstructureringen in Limburg werden enkele voorstellen naar voren gebracht
om de sociaal zwakkeren beter te ondersteunen.
“Het verlagen van de drempel bij elke vorm van dienstverlening voor de zwakkeren in de samenleving. Con-
creet betekent dit de absurditeiten uit het systeem snijden of de bureaucratie reduceren.”
“Betere voorzieningen voor reëel noodlijdenden.”
“De VDAB-diensten motiverend laten werken. Ook bijscholingen en herscholingscursussen effectief gratis
maken voor werkzoekenden.”
“Meer mogelijkheden voor laaggeschoolden voor duurzame tewerkstelling.”(Herstructureringen Limburg)
3.2. Regels en normen: hoe verloopt het sociale spel?
Maatschappelijke regels waren eeuwenlang gecodificeerd in een streng systeem, van eenvoudige beleefdheids-
regels tot verbodsbepalingen met morele of godsdienstige principes. Veel van deze regels zijn in nauwelijks één of
twee generaties verloren gegaan. Het is niet zo dat er minder normen of waarden zijn, maar ze hebben ongetwij-
feld een minder gemeenschappelijk en eerder individueel karakter dan vroeger: ieder is geneigd ze op zijn eigen
manier te interpreteren.
Vandaar dat een groot aantal van onze getuigen de indruk heeft van een teloorgang van de regels die vandaag
het samenleven sturen. Mensen, en in het bijzonder jongeren, lijken niets of niemand meer te respecteren. Dit
vervagen van regels, normen en codes is een bron van onveiligheid: het maakt de sociale verhoudingen minder
voorspelbaar en de omgeving minder ‘leesbaar’, zodat een banaal incident al snel onverwachte proporties kan
aannemen. Vanuit deze zienswijze pleiten verscheidene deelnemers niet voor een illusoire terugkeer naar een
vervlogen tijdperk, maar voor een strengere opvoeding tot meer respect voor de ander en het algemeen welzijn.
“Ze respecteren helemaal niets meer”
Zelfs zulke vaste regels als het verkeersreglement worden steeds vaker overtreden.
“Voor alles is er een reglementering en ze respecteren helemaal niets meer! Hier is er bijvoorbeeld eenrich-
tingsverkeer, wel u ziet ze terugrijden, ook in het éénrichtingsverkeer. Of ze rijden achteruit of weet ik wat voor
toeren meer. Ze respecteren niets!” (Hoogbejaarden Luik)
90 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Alle mensen van de groep vinden de houding van de Belgen op de weg onverantwoord. Mensen hebben
geen respect meer voor de wegcode, dus ook niet voor elkaar. We zouden een voorbeeld moeten nemen aan
landen als Amerika waar veel meer discipline is. (Verslag Liedekerke).
Uit deze laatste getuigenis blijkt duidelijk dat het niet-respecteren van het verkeersreglement niet enkel op de kor-
rel wordt genomen vanwege de concrete problemen die erdoor veroorzaakt kunnen worden, maar ook in ruimere
zin, als het symptoom van een algemene malaise in de maatschappij (‘Mensen hebben geen respect meer voor
het verkeersreglement, dus ook niet voor elkaar’). Het is niet verbazingwekkend vast te stellen dat het probleem
veel acuter wordt geacht op plaatsen die de reputatie hebben het gevoel van onveiligheid te bevorderen, zoals in
grote steden, en meer bepaald in Brussel:
“In Brussel zie je dat de mensen gewoon hun voeten aan de regels lappen. De politie staat het verkeer te
regelen en de mensen houden zich er gewoon niet aan.” (Openbaar vervoer Leuven)
Een huurster van een sociale woning vermeldt een ander geval waar reglementen omzeild of zelfs ronduit gene-
geerd worden:
“Sommige nieuwe huurders respecteren niets. Als ze aankomen, krijgen ze een huurcontract waarin hun
rechten en plichten staan. Ze trekken zich niets aan van de plichten, vooral van die in verband met de hygiëne
niet. En zij zijn ook de eersten die de regels voor schotelantennes overtreden, terwijl dat eigenlijk verboden is.”
(Sociale woningen Luik)
Ook in de bussen stellen de chauffeurs vast dat het voor hen soms moeilijk is bepaalde verbodsbepalingen te
doen respecteren:
“Mensen kunnen geen kritiek meer verdragen. Ze willen niet geconfronteerd worden met een verbod, bijvoor-
beeld ijsjes eten op de bus.” (Openbaar vervoer Leuven)
Als expliciete regels al overtreden worden, wat moet je dan zeggen van meer impliciete normen – van hoffelijk-
heid, beschaafdheid, burgerzin, altruïsme – waarvan men zich voorstelt, terecht of onterecht, dat ze vroeger veel
meer gemeengoed waren?
“Nu is het leven in de maatschappij zo: als ik geen zin heb om vijf meter te lopen om een papier in een vuil-
nisbak te gooien, dan gooi ik het op de grond… Voilà, geen respect voor de anderen, en uiteindelijk ook geen
zelfrespect.” (Sociale woningen Luik)
“Ons huis staat dicht aan de hoofdstraat en onze garagepoort is meestal gesloten. Wanneer wij willen naar
buiten rijden, gebeurt het vaak dat iemand zich voor onze garage heeft geparkeerd. Als wij dan – vriendelijk!
– vragen om hun voertuig te verwijderen, komt het voor dat wij voor al het lelijke in de wereld worden uitge-
scholden. Dat is om schrik van te krijgen!’ (Belgische kust)
“Dat respect voor de dingen bestaat niet meer. Niet alleen heeft men geen respect meer voor dingen, maar
voor mensen ook al niet meer.” (Vrouwen Luik)
“De vuiligheid in de lift duidt toch op het feit dat men geen respect heeft voor het werk van een ander. En het
feit dat men geen goedendag meer zegt tegen elkaar, zegt toch iets over de beleefdheid.” (Ouderen Rabotwijk
Gent)
“Zinloos geweld dat me bang maakte”
Het is niet enkel een kwestie van ‘goede manieren’ of van netheid van openbare plaatsen. Wat in de ogen van
verscheidene getuigen bijzonder verontrustend is, is het feit ongewild blootgesteld te worden aan mensen met
hoogst verwarrende reacties. Onbeduidende gebeurtenissen kunnen zo’n diepe sporen nalaten dat elke logica
lijkt te ontbreken.
91
“Vorige week stond ik dicht bij mijn huis rustig op de bus te wachten, in het bushokje, samen met een meisje.
Een man van rond de 25 loopt een andere, die er nogal verwaarloosd uitziet, rakelings voorbij, en de verwaar-
loosde gooit hem daar een hoop heel, heel, heel zware scheldwoorden naar zijn hoofd. Gelukkig is de andere
doorgelopen en heeft hij niets geantwoord. Maar toen kwam die kerel die zich zo opgewonden had, naast ons
op de bus staan wachten en begon hij tegen het bushokje te schoppen, en hij bleef maar schelden. Ik kan u
verzekeren dat ik niet op mijn gemak was. Het is de eerste keer dat ik zoiets op klaarlichte dag zie en hij zag
er niet eens aangeschoten uit, het was twee uur in de middag en hij had zijn boodschappen in de hand. Echt
zinloos geweld. Ik geloof dat de andere hem gewoon eventjes geraakt had in het voorbijgaan. Je zou er bang
van worden, in elk geval heeft het mij wel bang gemaakt.” (Gepensioneerden Luik)
Even verwarrend is de volgende gebeurtenis, beleefd in de metro:
“Twee jongeren stappen rond zessen in het Weststation in de metro. Ze gedragen zich erg respectloos
tegenover de mensen, leggen hun voeten op de banken en de mensen moeten blijven staan. Ze spugen op
de zetels. Iemand staat op en geeft hun een papieren zakdoekje om ze te vragen hun spuug op te vegen en
hun voeten op de grond te zetten zodat de mensen zouden kunnen gaan zitten. Hun enige antwoord is die
persoon een mep te geven. Dat heeft me gechoqueerd, want het was met de beste bedoelingen gedaan, om
ze aan het verstand te brengen dat het openbaar vervoer met iedereen gedeeld moet worden. Het zijn echt
mensen die niet aan anderen denken.” (Metro Brussel)
Hoe minder normen en regels er door de leden van een zelfde gemeenschap gedeeld worden, hoe vlugger een
banale situatie een onverwachte wending dreigt te nemen, zoals het verhaal van deze zeventiger aantoont:
“In een erg smalle straat dicht bij een school komt een auto zeer snel aanrijden. De bestuurder parkeert in het
midden van de straat en als ik op zijn hoogte kom, merk ik op dat zijn snelheid totaal niet aangepast was aan
de plek. Wel, nadat de man me met scheldwoorden had overladen, heeft hij me ook nog geslagen!” (Gepensi-
oneerden Luik)
In het vervolg van zijn getuigenis legt de spreker zelf het verband tussen dergelijk gedrag en het gevoel van onvei-
ligheid: dat laatste komt voort uit de indruk dat men ‘geen vat meer heeft’ op de situatie omdat de ander zich niet
meer aan dezelfde spelregels houdt.
“Deze buitensporige uitingen van egoïsme laten zien dat er gemakkelijk tot daden wordt overgegaan en dat
is een beetje angstwekkend… Vast te moeten stellen dat er zulke ego’s zijn, die de regels, de sociale sanctie
aan hun laars lappen. Dat creëert ook het gevoel van onveiligheid, omdat men er geen vat meer op heeft.”
(Gepensioneerden Luik)
Volgens werknemers van de Waalse bussen die werden ondervraagd over het geweld van jongeren tegen chauf-
feurs, zou men in bepaalde voorsteden zelfs niet meer de meest elementaire omgangsregels volgen, in die mate
zelfs dat men spreekt van de wet van de jungle:
“Deze mensen zijn van de tweede en derde generatie werklozen, totaal doordrongen van de Amerikaanse
media. De regels van het samenleven zijn volledig ‘geschift’. Ze komen zo langzaam maar zeker tot de wet van
de sterkste in de wildernis. Het geweld tegen chauffeurs, dat is voor hen een van de manieren om te laten zien
dat ze bestaan.” (TEC-bussen Wallonië)
“De jongeren, die doen maar wat ze willen”
De opvatting dat er een verval is van samenlevingsregels leidt tot de idee – het cliché, zullen sommigen zeggen
– dat de opvoeders, en op de eerste plaats de ouders niet opgewassen zijn tegen de veeleisende kinderen en
jongeren. De citaten hieronder verraden de verwarring van volwassenen en ouderen: voor hen is de maatschappij
van het ene uiterste in het andere gevallen. De wereld van strikte regels, verbodsbepalingen en taboes is geëvolu-
eerd naar een maatschappij waarin de jonge generaties elke vorm van verplichting weigeren en niet zijn opgevoed
met de idee van een noodzakelijk evenwicht tussen rechten en plichten.
92 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Van wie waren we vroeger bang? Van de pastoor en de schoolmeester. Nu heb
je jongeren die de leraren op hun gezicht kloppen. Dat is niet normaal, dat is een
gebrek aan respect, aan opvoeding.” (Vrouwen Luik)
“De jongeren, die doen maar wat ze willen. Soms luisteren ze zelfs niet naar hun
ouders. Het kind is koning nu.” (Hoogbejaarden Luik)
“De jongeren hebben geen respect meer voor hun ouders, bovendien staan ze
nu sterk: als een vader ermee dreigt zijn zoon een oorveeg te geven, pakt die de
telefoon en draait de 105 of de 103… Wel, het nummer van de kinderrechten.
Hoe wilt u dan dat ze nog luisteren en de anderen respecteren!” (Sociale wonin-
gen Luik)
‘Het feit dat de kinderen zoveel lawaai maken in de buurt, ligt aan de ouders, die
meer zouden moeten controleren. Het ligt toch veel aan de opvoeding. Maar in
deze tijd doen kinderen wat ze willen: zij zijn de baas over hun ouders’. (Ouderen
Rabotwijk Gent)
‘Ik weet niet waar kinderen het beeld halen dat het allemaal vanzelf gaat. Brengen
wij hun dat bij? Ze vergelijken ook: ja maar, die krijgt dat wel… Mijn dochter was
bij de buurvrouw de bloemen gaan gieten en ze kreeg 1 euro. “Maar één euro”
was de reactie. En ze deed nog moeilijk ook nog!’’ (Openbaar vervoer Leuven)
“Ouders moeten ouders blijven! Als je al dat speelgoed ziet… Dat hebben wij
nooit gehad! En er was ook geen probleem. We zouden mijn moeder nooit
geantwoord hebben. Want de kinderen zijn de baas nu. En dat is het probleem.”
(Hoogbejaarden Luik)
Jongeren worden het slachtoffer van een consumptiemaatschappij die hen extreem assertief en individualistisch
maakt. Liefde en tijd worden als het ware ‘afgekocht’.
“Ja, als mensen met twee gaan werken, en daarnaast ook nog tijd voor zichzelf reserveren, voor hun hobby
(onder meer door reclame die daar op drukt),… Ja dan nog de kinderen, en dan stop je die maar wat toe om
jezelf te sussen. Je maakt het dan jezelf gemakkelijk.” (Openbaar vervoer Leuven)
Kinderen groeien op in (grote) luxe: alles wordt hen in de schoot geworpen. Daardoor verliezen ze het besef
van waarde. Ze hebben geen respect meer voor hun eigen spullen, laat staan voor die van een ander. Ge-
bouwen bekladden met graffiti, iets stelen en het kapotmaken van bushokjes is in hun ogen dan ook minder
erg. Zelfs voor mensen zoals hun ouders, broers en zussen en vrienden hebben ze weinig respect. (Verslag
Liedekerke)
“De jongeren worden veel te veel geprikkeld. Ze zien de overvloed, de mensen die kopen. Men loopt nu veel
meer te koop met alles wat men bezit.” (Gepensioneerden)
“De ouders weigeren niets meer aan hun kinderen. Ze werken, komen thuis van hun werk en al wat ze nog
willen, is met rust gelaten worden.”(Sociale woningen Luik)
“Kinderen hebben veel luxe, dikwijls te veel, maar die liefdevolle geborgenheid ontbreekt.” (Technische en
beroepsschool Brussel)
“Ik vind dat het de ouders zijn die verantwoordelijk zijn. Ze laten ze te veel hun gang gaan, laten ze op straat
rondhangen. Ze hebben ze te veel vrijheid gegeven. De ouders, die willen ook vrij zijn, dus de kinderen, die
doen wat ze willen.” (Hoogbejaarden Luik)
We raken hier aan het ruimere thema van de sociale veranderingen. Dit zal in het volgende hoofdstuk uitgewerkt
worden.
93
Wat te doen?
“Respect, één van de enige waarden die ik mijn kinderen ingeprent heb”
Deze citaten laten een zekere nostalgie naar een vervlogen tijdperk doorschemeren – een tijdperk waar, zo denkt
men toch, de mensen minder egoïstisch waren en de regels beter gerespecteerd werden. Anderen zouden willen
dat we ons laten inspireren door landen waar er meer burgerzin zou zijn dan bij ons, zoals de Verenigde Staten
(Liedekerke) of Zwitserland (Gepensioneerden Luik).
Het gaat hier wel te verstaan maar om wishful thinking. De bekoring om terug te keren naar een traditionele,
autoritaire en gedisciplineerde, morele orde mag dan al hier en daar de kop opsteken, zij die zich proberen in te
beelden hoe we uit deze crisis van normen en waarden kunnen raken, slaan een andere weg in.
“Wij moeten niet terug naar wat vroeger is geweest, ah nee, maar een simpele goedendag, wat respect voor
uw medemens, uw buur, uw familie…” (Belgische Kust)
Het belang van het opvoeden tot meer respect werd extra onderstreept in de groep vrouwen uit Luik. Deze
vrouwen weten dat we niet terug kunnen keren naar de tijd waarin ‘we bang waren van de pastoor en de school-
meester’, en ze willen dat ook niet. Maar als er minder gezag en normen worden opgelegd door de conventionele
moraal, dan moet men deze leegte wel opvullen met een degelijke opvoeding tot meer respect, zowel op school
als in het gezin.
“Voor mij is dit een fundamentele waarde, het is één van de enige waarden die ik er bij mijn kinderen heb inge-
prent: respect, respect voor henzelf en voor de anderen.” (Vrouwen Luik)
In een meer egalitaire samenleving, waar de rechten van de allerzwaksten ook tellen, wordt respect één van de
voorwaarden voor het sociale leven, onderstrepen de onderzoekers van de ULg. We zijn geleidelijk overgestapt
van een verticaal gestructureerde naar een horizontaal gestructureerde maatschappij, van het gezags- op het res-
pectprincipe: het gaat niet over een gezagsrelatie met een meerdere of mindere, het gaat erom respect te hebben
voor de andere, voor degene die met jou in relatie komt en die je als een gelijke moet beschouwen. Gezien de
perceptie die vrouwen hebben van hun relatie tot mannen, kan men begrijpen waarom ze zoveel belang hechten
aan respect, en waarom ze opkomen voor een symmetrische en egalitaire relatie.
Het is overigens opmerkelijk dat jongeren, als men vraagt hoe de ideale onderwijzer of opvoeder eruitziet, deze
eveneens beschrijven als iemand die hen respecteert … zodat zij hem zelf ook kunnen respecteren.
“Hij moet respect afdwingen. Door de vechtersbazen uit elkaar te halen en ze strafstudie te geven.’ ‘Als ze
sympathiek zijn, zullen we ze respecteren.’ ‘Hij moet de kinderen respecteren.” (College Henegouwen)
Omgekeerd leggen ze de schuld bij opvoeders die te laks zijn.
“Sommige opvoedsters laten veel te veel toe. Ze zeggen gewoon: niet meer doen. Vroeger, als je naar de
graadcoördinator gestuurd werd, wist je dat je iets ergs te wachten stond.” (Technische en beroepsschool
Brussel)
Deze terugkeer naar het normatieve moet echter op de basisbeginselen van respect voor de andere gegrond zijn.
Een zekere graad van overtreding van de wetten is eigen aan de jeugd en moet door de maatschappij geduld
worden, zoals een dame van 72 ons in herinnering brengt:
“We moeten toch wel aanvaarden dat de jeugd wetten moet overtreden, dat kan niet anders. Ze moet dat op
de een of andere manier kunnen doen. Men geeft hun dagen om Sint-Niklaas te vieren, maar als dat georga-
niseerd is, is het niet meer hetzelfde. Belangrijk is dat wanneer we een wet konden overtreden, dat het dan
toch op een andere manier prettiger was. Maar wat ze moeten weten, is dat er grenzen zijn die men niet over-
schrijdt: men slaat de andere niet, men steelt niet, men jaagt de andere geen angst aan, men is niet gemeen
met hem.” (Gepensioneerden)
94 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“De structuur die ze nodig hebben”
Ook andere waarden die nauw verbonden zijn met deze opvatting over opvoeding, worden aangehaald door de
ondervraagden: coherentie, striktheid, de noodzaak structuur te geven en grenzen te stellen, de zin om zich in te
spannen…
“De opvoeding van de jeugd is ook een belangrijke factor, denk ik. Kinderen hebben de indruk dat het al-
lemaal gemakkelijk is. Neen, je moet er wat voor doen. Je moet kinderen respect bijbrengen, bereidheid om
te helpen… Dat is deel van de structuur, vast stramien, grenzen die kinderen nodig hebben. Als mijn dochter
geen zin heeft om naar de muziekles te gaan, dat geef ik aan dat ik er mogelijk ook geen zin in heb om haar te
brengen. En als ik dan toch tijd investeer, dan moet zij ook investeren.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Je moet ze de ogen openen. Ze tonen hoe het gespuis leeft. Hun goed de ideale weg wijzen. Hun zeggen:
“OK, je wil dealer worden. Weet je waar die eindigt, zo’n dealer? Met een kogel in zijn kop. Wil jij zo aan je
einde komen? Of anders, als bandieten onder elkaar wraak nemen, gaan ze je familie een kopje kleiner maken.
Is het dat wat je wil?” Ik ben ervan overtuigd dat dat werkt. Niet voor 100% en niet onmiddellijk, maar dat
spookt dan toch door hun hoofd.” (Atheneum Brussel)
Een bepaalde ‘lakse’ opvatting over opvoeding wordt soms expliciet aan de kaak gesteld:
“Het zijn de kinderen die geboren zijn na de jaren 60, cool, ontspannen, hippies. Die kinderen hebben geen
enkele opvoeding gekregen. Het kind heeft nergens nog respect voor, wat wil je dan, al de rest volgt.” (Vrou-
wen Luik)
Een onderwijzer haalt een ander domein aan waar de fundamentele waarden terug in het middelpunt van de
opvoeding moeten geplaatst worden:
“Je moet normen geven, waarden bepalen. In mijn cursus over de voortplanting, kom je tot het besef dat
pornofilms tegenwoordig de referentie zijn. Er is een referentiepunt verloren gegaan.” (College Henegouwen)
Volgens een preventieadviseur in een vrije school in Ronse, zou men “afspraken moeten maken over wat kan en
wat niet kan, duidelijkheid creëren over wat criminaliteit is en wat dit niet is.” (Jongeren Ronse).
Bij dit opvoedingswerk moeten verschillende partners betrokken worden: ouders, school, instellingen, verenigin-
gen. Zo zou er in de metro ‘meer samenwerking tussen de vereniging en de MIVB moeten zijn om de jongeren te
sensibiliseren voor meer respect voor de metro’. (Metro Brussel)
Een vervoersmaatschappij die samenwerkt met de verenigingen: het is mogelijk!
De MIVB heeft ‘preventieambassades’ geopend in de metrostations die vooral te maken hebben met
delinquentie en onveiligheid. Deze stands, die in samenwerking met partnerverenigingen worden opgezet,
zorgen voor een geruststellende menselijke aanwezigheid; ze hebben ook als doel tot dialoog te komen
met groepjes jongeren die wel eens vaker metrostations willen inpalmen.
Meer details over dit project leest u op pagina 144-145.
Net als preventie heeft opvoeding ook zijn beperkingen. Waar nodig moet het flagrante niet-respecteren van de
regels ook het onderwerp zijn van een meer repressieve benadering, samen met ontradende sancties, zo wordt
gezegd. Dat is o.a. het geval op het gebied van de verkeersveiligheid (zie het hoofdstuk over dit onderwerp).
De inwoners van Gedinne vragen met aandrang dat men strengere straffen zou opleggen aan mensen die afval
uit hun autoraampjes werpen en zo de kanten van de weg vervuilen. Van hun kant bevelen de bewoners van
sociale woningen ook een strengere controle aan van de verplichtingen die in het huurcontract staan (betaling van
huurgelden, maar ook de netheid van de woning en de gemeenschappelijke ruimte, schotelantennes…) zodat de
overlastbezorgers weer tot de orde geroepen worden.
“De chauffeur weer baas in eigen bus maken”
Tot slot moeten we nog een laatste aspect belichten: opdat een regel nageleefd wordt, moet die ook duidelijk zijn,
95
door iedereen gekend en begrepen. Op dit vlak moeten er duidelijk nog inspanningen geleverd worden. Sommige
regels zijn immers zo complex geworden, of veranderen zo vaak, dat men ze uiteindelijk uit pure onwetendheid
gaat overtreden. Meerdere deelnemers aan dit onderzoek wijzen erop dat de reglementering zelf helderheid of
samenhang kan missen.
Dit probleem wordt meer bepaald opgemerkt in de context van het openbaar vervoer, waar een versoepeling
van de toegangsvoorwaarden (voor- of achteraan op de bus stappen, vrije toegang tot de perrons in de trein- en
metrostations, onverwachte controles achteraf van de vervoersbewijzen…) kan bijdragen tot het vervagen van de
regels en de indruk kan wekken dat ‘alles mag’.
De uitlatingen van de verschillende actoren tonen aan dat de bus op sommige ogenblikken en plaatsen, een
plaats wordt waar geen regels zijn en waar de indruk overheerst dat, als er dan wel een chauffeur is, er toch
geen ‘baas’ meer aan boord is. Waarom dit zo is, moet, tenminste gedeeltelijk gezocht worden in het systeem
van vrije toegang tot de bussen... (Verslag TEC-bussen Wallonië)
Volgens veel belanghebbenden is deze onduidelijkheid een grote bron van spanningen, conflicten en, onrecht-
streeks, van onveiligheid:
Het aantal aanwijzingen dat de regels aan boord van de bussen niet meer gerespecteerd worden, neemt toe:
de meeste incidenten doen zich voor tijdens de kaartjescontrole door de controleur of bij een tussenkomst
van de chauffeur. (Verslag TEC-bussen Wallonië)
Meerdere ondervraagden pleiten dan ook voor de terugkeer naar een klassieker toegangssysteem voor de bus-
sen:
“We zijn geleidelijk overgestapt op het systeem van zelfbediening waar de controleur ontslagen werd van zijn
controletaken. In Frankrijk heeft men vastgesteld dat het herinvoeren van de regels binnenin de bus belangrijk
is. Dat is een manier om de chauffeur weer ‘baas in eigen bus’ te maken. Iedereen wordt weer verplicht voor-
aan in te stappen en zijn vervoersbewijs te tonen.” (TEC-bus)
3.3. Individualisme, stress en sociaal isolement: ieder in zijn eigen wereldje
De moeilijkheid om nieuwe regels te definiëren en respecteren is uiteindelijk misschien niet meer dan een symp-
toom van een dieper onbehagen. Veel respondenten lijken immers in de war door evoluties in de samenleving die
ze niet begrijpen omdat ze te snel voor hen gaan. Hier wordt alles lukraak op een hoopje gegooid: het individua-
lisme, het gebrek aan solidariteit, het versnellen van het levensritme, de voortdurende stress (arbeidsomstandig-
heden), het negativisme, de onverdraagzaamheid, gebrek aan communicatie… Deze nieuwe tendensen dragen
bij tot een gevoel van isolement, en leiden tot spanningen die de sociale malaise en dus ook het gevoel van
onveiligheid kunnen doen toenemen.
“Ieder voor zich en ikke eerst”
De eerste plaag die met de vinger wordt gewezen: de toename van het egoïsme en het individualisme, in grote
mate verantwoordelijk voor de verslechtering van de sociale verhoudingen.
“De mensen zijn zo egoïstisch geworden dat ze ertoe komen de regels niet meer te respecteren als ze hun
niet aanstaan! Wat de mensen interesseert, dat zijn hun eigen belangen en als de anderen niet akkoord gaan,
dan is dat pech voor hen.” (Sociale woningen Luik)
Een dergelijke houding kan men ook waarnemen bij de patiënten van de dienst spoedgevallen.
“Ik heb de indruk dat er nu in de wachtzalen een gevoel van ontevredenheid hangt, ondanks wachttijden die
ons heel redelijk lijken in verhouding tot de problemen, maar van de kant van de patiënt is het: hier ben ik, ik
eerst, dat is alles, onmiddellijk en het kan me geen barst schelen wat die andere heeft. Ik heb pijn aan mijn
duim en ik geef er geen steek om dat hij een afgerukte voet heeft.” (Dienst spoedgevallen)
96 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
Die houding kan een gevoel van onveiligheid creëren in crisissituaties, zodanig dat de tussenkomst van de hulp-
diensten na een ongeval erdoor verstoord kunnen worden.
“Ik ervaar, daarentegen, meer onveiligheid buiten het ziekenhuis, waar het een beetje de regel is van ‘ieder
voor zich en ik eerst’. Het gebeurt niet zelden dat we gewelddadige reacties krijgen, vooral bij verkeersonge-
vallen dichtbij discotheken enz., als er meerdere slachtoffers bij zijn betrokken: vrienden van slachtoffers zijn al
zover gegaan dat ze het verplegend en medisch personeel ter plaatse mishandelden. Het gaat daar dus van
hou je eerst met deze hier bezig in plaats van met die daar en dat soort zaken.” (Dienst spoedgevallen)
Het individualisme leidt tot het algemeen verschijnsel van ‘cocooning’, wat ontmoetingen tussen de mensen niet
bevordert. Nochtans lijken de cijfers van de twee voorbeelden hierna niet zo negatief: 40 tot 50% van de huurders
en ouders voelt zich desalniettemin betrokken. Toch blijft men doordrongen van de gedachte dat de mensen
zich te weinig inzetten in groepsactiviteiten. Deze idee-fixe is een eigen leven gaan leiden, ongeacht de effectieve
participatiegraad.
“De mensen hebben geen aandacht meer voor het gemeenschapsleven. Wat telt is ’s avonds thuis tv kijken.
Zodra je hun een dienst vraagt, val je ze lastig. Dat is wat er in het gebouw gebeurt. Ik heb een oproep ge-
daan om iedereen te vragen het gebouw en de omtrek ervan eens goed schoon te maken. Minder dan 40%
van de mensen heeft positief geantwoord.” (Sociale woningen Luik)
“De ouders weten niet goed wat er op school gebeurt. Op 180 leerlingen: 80 ouders die betrokken zijn bij de
aanpak van de school, 70 middelmatig geïnteresseerd en 30 ouders die het absoluut niet eens zijn met de
aanpak van de school – en het zijn net diegene die probleemkinderen hebben.” (Technische en beroepsschool
Brussel)
“De mensen leven alleen nog voor hun gemak en hun pleziertjes. Niemand engageert zich nog om iets te
organiseren. Vroeger hielden we elk jaar een wijkfeest. Het waren altijd dezelfde twee gezinnen die alles orga-
niseerden. Ik ben dat beu geworden en sinds twee jaar feesten we niet meer… Wel, de mensen schelden me
daarom uit.” (Sociale woningen Luik)
“De mensen praten niet meer met elkaar”
Verscheidene getuigen, zoals deze buschauffeur, stellen een verarming van de communicatie vast: ieder heeft
meer de neiging zich in zijn eigen wereldje op te sluiten.
“In de loop van vijftien jaar is er wel een evolutie: mensen waren vroeger gemoedelijker. Er wordt niet meer
gepraat. Vroeger, bij een late avonddienst, kwamen die enkele reizigers vooraan zitten. Nu blijven ze achteraan
zitten. De mensen zitten meer in hun eigen leefwereldje.” (Openbaar vervoer Leuven)
In de treinen gaan de reizigers liefst zo ver mogelijk van elkaar zitten. De ondervraagde pendelaars zeggen dat ze
vermijden dicht bij een passagier die er louche uitziet plaats te nemen.
“Nee, wij gaan daar niet naast zitten, in geen geval. Want als wij zien dat die mannen in die wagon zitten, dan
gaan wij gewoon een beetje verder zitten, zo simpel is het. Want het zijn ook altijd dezelfde die dat doen.”
(Pendelaars Wezemaal)
Hoe minder relaties er tussen de mensen zijn, hoe vlugger zelfs kleine problemen dreigen te ontaarden. Men doet
er geen moeite meer voor om ze rechtstreeks met de betreffende persoon te regelen. Het is veelzeggend te zien
hoe deze erosie van de menselijke verhoudingen wordt gepercipieerd door een conciërge in de microkosmos van
een sociale woonwijk.
“Voor om het even welk probleem, soms echt het onbenulligste, bellen de mensen me zowel overdag als
‘s nachts om het te regelen. Ze willen zelfs niet de inspanning doen om met hen die hun probleem veroorza-
ken te gaan praten. De mensen zijn nergens meer tevreden over, maar ze praten niet… Dus ga ik ernaartoe
en ik spreek met de jongeren en dikwijs bedaren de dingen dan. Iedereen zou hetzelfde kunnen doen, maar
de mensen willen dat je alles in hun plaats doet. Ze willen geen moeite doen en de zaken in eigen handen
nemen.” (Sociale woningen Luik)
97
De dialoog tussen buurtbewoners intensiveren: het is mogelijk
Verscheidene projecten die financiële steun van de Koning Boudewijnstichting hebben gekregen, hadden
als doel de banden te versterken en de dialoog te stimuleren tussen de bewoners van een wijk of van een
socialewoningencomplex:
Het OCMW van Luik organiseerde maandelijks een gezellige bijeenkomst in een woningencomplex
voor ouderen. Die contacten tussen huurders en de aanwezigheid van lokale gezagsdragers, die op
hun vragen kwamen antwoorden, heeft de sfeer in de woonwijk aanzienlijk verbeterd.
Dankzij ‘café-debatten’ waaraan zeer verschillende bevolkingscategorieën deelnemen, zijn de
spanningen in een wijk van Luik bedaard. Die ontmoetingen worden voorbereid in samenspraak met
een groep jongeren.
Meer details over deze projecten leest u op pagina 133-134 en 147.
Volgens deze opvoedster kan je al op de speelplaats zien dat men eerder voor confrontatie dan voor communica-
tie kiest:
“Als ze voetballen en er gebeurt een stommiteit, gaan ze direct op de vuist. Ze kunnen niet meer praten, ze
vallen aan. Ze nemen steeds sneller een defensieve houding aan, zodra je ze een aanmerking maakt. Er is iets
veranderd. Tien jaar geleden moest ik nooit mijn stem verheffen.” (College Henegouwen)
Een Marokkaanse respondent roept het spookbeeld op van een wereld waar iedereen geïsoleerd van de anderen
zou leven en aan zichzelf zou overgeleverd zijn:
“Als ge in deze wereld niemand hebt waar ge kunt op terugvallen, dan zijt ge eigenlijk al dood.” (Herstructure-
ringen Limburg)
“De klanten denken dat ze zich alles kunnen veroorloven”
Uit deze talrijke getuigenissen tekent zich zo het beeld af van sociale verhoudingen die meer gespannen, harder,
ruwer, verzuurd zijn. Men betreurt dat veel menselijke betrekkingen leiden tot confrontaties of conflicten, en dat de
kwaliteit van de menselijke verhoudingen achteruit gaat.
“De mensen reageren meer. Mensen die niet spontaan agressief zijn, worden het zodra men hun een opmer-
king maakt, alsof ze gefrustreerd zijn door de opmerking die men maakt.” (Gepensioneerden Luik)
Handelaars ervaren dit bijvoorbeeld in de evolutie in hun cliënteel:
“Velen vergeten zelfs een goedendag te zeggen als zij binnenkomen. Heel wat onder hen eisen alleen maar,
zij snauwen u af, want zij hebben immers ‘betaald’ en denken daardoor dat zij zich alles kunnen permitteren!”
(Belgische kust)
“Wat er aan de hand is, is dat de mensen tegenwoordig moeilijker zijn. Veel minder sociaal… De mentaliteit
van de mensen is veranderd. Ze worden hoe langer hoe egocentrischer, ze vragen enorm veel van een ver-
koopster. Vroeger gebeurde dat vriendelijk… Nu zijn ze erg lastig.” (Noordstation)
“Dat is misschien geen onmiddellijk gevoel van onveiligheid, maar toch! Je voelt jezelf niet meteen goed indien
je weet dat je constant wordt bekeken als ‘een stuk vuil’ dat mensen wil afzetten. Het is een trend die elk jaar
sterker wordt.” (Belgische kust)
“Ze zijn veeleisender en komen gemakkelijker tot woordenwisselingen”
Deze houding, ‘klant is koning’ – hij komt op voor zijn rechten en is veeleisend – vindt men ook terug in andere
contexten: de patiënt in het ziekenhuis, de gebruiker van het openbaar vervoer, ook zij hebben de neiging zich te
gedragen als verbruikers van diensten aan wie men alles verschuldigd is. De verplegers en ander gezondheids-
personeel spreken van een verandering in de houding van patiënten, die vaker specifieke zorgen komen opeisen
vanuit een eenvoudige consumptielogica:
98 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Ze komen met een precieze vraag naar een specialist die zich zo maar direct zou moeten vrijmaken, en ze
moeten hem onmiddellijk zien: Verbruiken in een gebied dat me uitkomt en verbruiken wat ik heb beslist te ver-
bruiken.” (Dienst spoedgevallen)
Het gebeurt dat het verzorgend personeel verbaal of fysiek bedreigd wordt omdat het niet meteen aan de eisen
van de patiënten of hun begeleiders voldoet.
“Er zijn mensen die niet tevreden zijn over de geleverde dienst. Het gaat niet vlug genoeg, het is niet dit ge-
noeg, niet dat genoeg. En die, als men zich niet vlug genoeg over hen ontfermt, lichte of ernstige stemmings-
wisselingen hebben, en agressief kunnen worden. Soms is het het meubilair dat eraan gaat, soms vallen er
klappen in de wachtzaal. Soms kalmeren de mensen niet en dan nemen de bewakers het over of halen we er
de politie bij.” (Dienst spoedgevallen)
Deze evolutie wordt ook zo aangevoeld door het loketpersoneel:
“De mensen worden veeleisender en gaan vlugger over tot woordenwisselingen. Als je ze vroeger antwoordde,
gingen ze weg en het was gedaan. Nu komen ze je vragen, als kleine kinderen: ‘Waarom, meneer?’ ‘Hoezo,
meneer?’ ‘Meneer, ik ga niet akkoord’, enzovoort. Ze komen meer voor hun rechten op. De mensen willen zich
niet meer laten doen, ze vragen zich niet meer af of je gelijk hebt of niet.” (Noordstation)
De ene kan het relativeren, anderen hebben meer moeite met dit klimaat van spanningen.
“We hebben vaak agressieve reacties, maar dat maakt deel uit van de job. In het algemeen blijft het bij woor-
den, het ontaardt zelden verder.”
“We hebben een collega die daar een depressie door heeft gehad. Uiteindelijk zit ze niet meer achter het loket
omdat ze het contact met het publiek niet verdraagt.” (Noordstation)
Een bediende van het Communicatiecentrum Noord onderstreept ook het belang van de materiële en sociale
omstandigheden waarin de klanten bij de loketten moeten wachten:
“Aan de loketten komen er tussen de 300 en 400 mensen langs in één voormiddag. Als er zich zoveel volk in
een toch wel beperkte ruimte bevindt en de meeste mensen een dag vrijaf hebben moeten nemen om er te
zijn, want het is tijdens de dag, dan zijn ze al gejaagd. Het volstaat dat er één is die iemand anders voorsteekt
om herrie te ontketenen. Bovendien vind je er een mengeling van allerlei soorten mensen omdat het dezelfde
openingsuren zijn voor iedereen; er zijn welstellende mensen die zo naast de vierde wereld terechtkomen, enz.
Dus daar zijn er sowieso spanningen tussen mensen, taalproblemen of racistische problemen. Die kan je niet
vermijden.’’ (Noordstation)
De gebruikers van openbare diensten, zoals het openbaar vervoer, zijn ‘cliënten’ geworden, die over de minste
kleinigheid gaan klagen. Het eenvoudige feit dat een chauffeur met passagiers praat, kan al aangeklaagd worden
bij de directie.
“Er komen ook steeds meer en meer geschreven klachten binnen over een bepaalde chauffeur. Ik kreeg zo
onlangs een klacht van een dame die reclameerde dat ik met twee reizigers op de bus zat te praten. Volgens
de reglementen mag je geen contact met de chauffeur hebben. Maar ik stuur ze alleen naar achter als ze ge-
dronken hebben of als ze zagen. Dat soort van klachten werkt niet motiverend voor het personeel.” (Openbaar
vervoer Leuven)
Het is allesbehalve motiverend als het personeel vaststelt dat de directie, vanuit de commerciële zorg om ‘klant-
gericht’ te zijn, systematisch partij kiest voor de gebruiker, tegen zijn eigen bediende.
“Ze zijn me twee keer komen verplaatsen. Een dame had gebeld om te zeggen dat ik aan de drank was. De
controleurs zijn gekomen en hebben me gevraagd de bus te verlaten en ze hebben een chauffeur op mijn
plaats gezet. Ik ga terug en wacht in de wachtzaal. Mijn baas komt langs en zegt dat ik alcoholist ben. Ik
antwoord hem dat ik de resultaten heb gehad en dat er niets is… En ik ben niet de enige chauffeur die dat
overkomen is. Het is de maatschappij (de TEC) die ons agressief behandelt. Ze vragen ons zelfs niet hoe het
99
gaat en ze doen ons uitstappen. De TEC slikt te makkelijk wat de klant zegt en ze geloven ons niet genoeg.”
(TEC-bussen Wallonië)
Dit gevoel van alleen te staan en de druk waaraan de buschauffeurs zijn overgeleverd, gekneld tussen de eisen
van de gebruikers en die van hun hiërarchie, zijn een belangrijke oorzaak van hun onbehagen. Het kleinste inci-
dent, bijvoorbeeld met marginale jongeren, kan dan volstaan om het vuur aan de lont te steken en een van die
agressieve uitingen te veroorzaken waarover de media regelmatig berichten.
“Alles moet stipt op tijd zijn”
Stress, tijdsgebrek, de versnelling van het levensritme zijn natuurlijk ook factoren die bijdragen tot het ontmenselij-
ken van de relaties.
“We moeten gewoon veel te gejaagd leven en er blijft dan geen tijd meer over voor mekaar of we zijn gewoon
te moe, of te kapot.” (Herstructureringen Limburg)
“De maatschappij draait wat te rap. Alles moet ‘just in time’ zijn.”
“Het is allemaal veel drukker geworden. Ik vind dat toch zo. Alles is zo… te veel van alles. Het gaat veel te rap,
de vooruitgang gaat veel te rap. Wij kunnen dat bijna niet meer volgen.” (Liedekerke)
Daar ze verplicht zijn zich aan de uurroosters te houden in het steeds drukker wordende verkeer, ervaren de bus-
chauffeurs deze stress dag aan dag.
“Alles houdt verband met elkaar: we rijden als gekken om de uurroosters te respecteren, de mensen zijn
ontevreden en zo vloeit alles uit elkaar voort… De mensen zijn soms slecht gezind omdat ze problemen heb-
ben, of ze worden agressief omdat er vertraging is op de lijn en ze zo riskeren te laat te komen.” (TEC-bussen
Wallonië)
“In de loop van die vijftien jaar zijn de mensen meer gestresseerd geworden. Ze zijn sneller prikkelbaar. O jee
als je iets verkeerd doet.” (Openbaar vervoer Leuven)
Stress kan ook een andere oorsprong hebben. In een context waarin men geneigd is succes op school te be-
schouwen als de sesam die toegang biedt tot sociaal succes, voelen jongeren vaak een te zware druk op hun
schouders wegen: men heeft overdreven hoge verwachtingen van hen. Dat is ongetwijfeld één van de onrecht-
streekse oorzaken van spanningen en gewelddaden op school.
Vele leerlingen brengen gevoelens van onveiligheid ook in verband met de druk die op hen wordt gelegd, zo-
wel door de school als door hun ouders. Perioden van grote toetsen, examens (vooral mondeling) en rappor-
ten veroorzaken een onzekerheid die soms wordt vertaald in termen van onveiligheid, zeker indien de ouders
gevolgen aan slechte resultaten verbinden. Dit uit zich in een zelfbeeld van onbekwaamheid. Onrealistische
verlangens van ouders en leraars komen veelvuldig naar boven als een grote bron van angst en onzekerheid.
(Verslag Scholen Aarschot)
Een vrouw van de groep uit Overpelt ziet in de wil tot zelfvernietiging (alcohol, drugs, zelfmoord) van sommige
jongeren een uitdrukking van het gevoel van onbehagen dat volwassenen mee tot stand brengen:
“Als je een kind dat niet graag leert, dat in de klas zit met leerlingen die allemaal 2 of 3 jaar jonger zijn, die die
richting moet blijven volgen van zijn ouders. Het mag niet naar een andere richting waar hij een beetje bij zijn
leeftijd zou mogen zitten en die druk is zo groot, dan zoeken die iets. En dan zoeken die alcohol of drugs of
zelfmoord, ik weet niet. Soms is die druk van buitenaf zo groot, dat er geen andere oplossing is.” (Vrouwen
Overpelt)
Andere ouders menen dat ze druk op hun kinderen uitoefenen omdat hun omgeving hen in die richting duwt.
Heel wat ouders merken op dat zij vanuit hun omgeving een steeds grotere druk ervaren om hun kinderen
aan te zetten tot betere schoolprestaties. Dit proces gebeurt vanuit de school zelf (leraars manen de ouders
100 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
aan tot een grotere gestrengheid jegens hun kroost), vanuit de directe omgeving van de ouders (concurrentie
tussen ouders om goede resultaten van hun kinderen te kunnen voorleggen) of via de media waar opleiding
steeds meer als één van de voornaamste middelen tot succes en levensgeluk naar voor wordt geschoven.
(Verslag Scholen Aarschot)
“Men moet goed presteren”
Kritische respondenten stellen de consumptiemaatschappij en de wedloop om geld aan de kaak.
“En wat volgens mij nog veel zwaarder doorweegt, ik denk dat de consumptiemaatschappij zoals die echt op
een ongekende schaal wordt doorgevoerd, dat het primaat van de markt, dat heeft volgens mij een enorme
impact op de kracht die mensen nog kunnen opbrengen om met elkaar bezig te zijn, om bepaalde waardes te
cultiveren. Als jij dan zegt: jullie zijn zo individualistisch, dan denk ik: het is de markt, die alles verwoest, waar-
voor wij alles overhebben. Ik denk dat daar alles in zit.” (Borgerhout)
“De consumptiemaatschappij maakt dat mensen geen tijd meer hebben voor elkaar. Geld is te belangrijk
geworden.” (Herstructureringen Limburg)
Wie zijn huidige arbeidsomstandigheden vergelijkt met die in het begin van zijn of haar loopbaan, stelt een ver-
slechtering van de professionele relaties vast. In de wedloop naar productiviteit is tijd zo kostbaar geworden dat
men zich zelfs geen moment ontspanning op het werk meer kan veroorloven.
“X: Dat wou ik ook zeggen: als je nu wilt werken, is het presteren. Terwijl vroeger, dan zaten wij neffen één en
dan mochten we nog een keer lachen en dat konden ze allemaal nog verdragen.
Y: Er is geen tijd niet meer voor.
X: En dan daarna, dat was 10 minuutjes en daarna waren we weer aan het vegen, en dan was dat... allemaal
tesamen en samen plezier maken en samen werken. Dat zie ik op veel plaatsen: ieder voor zich.” (Liedekerke)
Vandaar de bittere visie van deze zestiger:
“De mens wordt eigenlijk gevild tot er niets meer overblijft.” (Liedekerke)
“De tendens is altijd maar zagen en klagen”
Dit alles helpt ons het vrij sombere beeld te schetsen van een maatschappij die ankerpunten mist, van een ‘we-
reld die rot op zegt’ (TEC-bussen Wallonië) of die op weg lijkt om ‘zijn kop te verliezen’ (Openbaar vervoer Leu-
ven). Het is net alsof voor het eerst sinds lange tijd de indruk overheerst dat onze samenleving niet in de goede
richting evolueert. Het is duidelijk dat dit wantrouwen de burgers niet bepaald geruststelt.
Door de dagelijkse contacten die ze met een zeer gediversifieerde bevolking onderhouden en door de dagelijkse
verplichtingen die hun opgelegd worden, zitten de buschauffeurs weer eens op de eerste rij om deze evolutie te
observeren:
“Ik denk dat veel mensen de pedalen aan het verliezen zijn. Het is allemaal teveel. En ze reageren zich dan
af op de eerste die ze zien en dat zijn wij. (…) Nu genieten mensen niet meer. Die mondhoeken gaan steeds
meer en meer naar beneden.”
“De verzuring in de maatschappij, het egoïsme van de mensen is een realiteit. Er wordt veel te veel het nega-
tieve onthouden. Het positieve wordt niet meer gezien.”
“De tendens is altijd maar zagen en klagen.” (Openbaar vervoer Leuven)
Een verantwoordelijke van de Waalse Vervoersmaatschappij trekt het volgende besluit:
“Het is de burgermaatschappij die deze problemen in de bussen invoert en we moeten er het hoofd aan bie-
den. De bepalende elementen van de evolutie van de agressiviteit zitten in de maatschappij, in het verlies van
waarden, het verlies van het plichtsbesef, van de notie van sancties, in de werkloosheidsgraad, in de waaier
van salarissen die maar blijft groeien, in alle mechanismen die uitsluiting veroorzaken, het schoolmechanisme
101
inbegrepen. Iedereen laat meer en meer zijn plichten vallen, om alleen nog maar rechten te hebben.” (TEC-
bussen Wallonië).
Wat te doen?
“Ik spreek met de jongeren en heel vaak komen de zaken zo tot bedaren”
Het eerste denkspoor voor actie vindt men in het getuigenis van de conciërge van de sociale woonwijk, die we al
eerder hebben geciteerd:
“Dus ga ik ernaartoe en ik spreek met de jongeren en dikwijls bedaren de dingen dan.” (Sociale woningen
Luik)
Men kan het niet vaak genoeg herhalen: bij veel potentiële conflicten kan men de lont uit het kruitvat halen door te
praten en te communiceren. Niet door het probleem op een tussenpersoon af te wentelen of door bij de directie
te gaan klagen, maar door de moeite te doen om zelf met de voornaamste betrokkene(n) te gaan spreken. Als de
passagier van de bus vond dat de chauffeur onoplettend was omdat hij met de andere reizigers sprak, waarom
heeft ze hem dan niet eenvoudigweg haar ongerustheid meegedeeld?
In sommige welbepaalde contexten kan het nochtans nuttig zijn met driehoeksverhoudingen te werken, om een
dovemansgesprek en de daarop volgende escalatie te vermijden. Dat is het beginsel dat de verantwoordelijke van
de PMS-dienst in het Hôpital de la Citadelle aanprijst:
“Dat is een truc die ik verdedig, want zodra je maar met z’n tweeën bent, is er geen uitweg uit de geweldsitu-
atie, maar met z’n drieën heb je altijd de mogelijkheid te trianguleren. Het is te zeggen, de dokter zegt ‘wel
neen, er is geen reden om u te hospitaliseren’, terwijl de psycholoog antwoordt ‘ja, maar kijk, als iemand
sociaal gezien in de miserie zit, zouden we het dan toch niet kunnen…?’ En de dokter gaat zeggen ‘maar ik
heb geen plaats meer’. U ziet het, daar verandert het, we zijn niet meer in deze relatie die, denk ik, een ramp
was voor de zorgsector.”(Dienst spoedgevallen)
De bewaker kan ook de rol van derde spelen, die tussenbeide komt, en zo de rol van bemiddelaar tussen patiënt
en verpleegkundige op zich nemen:
“We proberen een beetje de kloof tussen het medische en het privéleven weg te werken, de zaken te regelen,
we moeten vaak een buffer zijn om problemen te vermijden.” (Dienst spoedgevallen)
“Als je de persoon kent…”
Deze rechtstreekse dialoog verloopt op een meer natuurlijke manier als de leden van een gemeenschap elkaar
persoonlijk kennen, zoals nog vaak het geval is in landelijke gebieden:
“Als je de persoon kent, loopt men in het algemeen niet zo vlug naar de politie. Men probeert altijd de scherpe
kantjes eraf te krijgen, te harmoniseren, zodat er geen botsingen tussen buren zijn. Dat is hier de mentaliteit.
Men gaat niet onmiddellijk stappen zetten. Men spreekt eerst met elkaar.” (Gedinne)
De bewoners van sociale woningen bevestigen dat er vroeger minder problemen waren, toen de mensen nog de
tijd namen om met elkaar te praten en elkaar te leren kennen:
“Tot vijf of zes jaar geleden kwamen de huurders in de zomer ‘s avonds samen op de banken zitten, er waren
tientallen mensen die daar de ruimte bezetten. Soms kwamen er zelfs enkele jongeren bij hen zitten. In elk
geval, ’s avonds hingen er nooit rare snuiters rond in het gebouwencomplex.”(Sociale woningen Luik)
In sommige buurten of sociale wijken waar de verhoudingen tussen de bewoners veel anoniemer zijn dan op het
platteland, kan het oprichten van een buurtcomité of van een plaatselijke vereniging een efficiënt middel zijn om
de onmisbare banden te doen ontstaan of te herstellen.
102 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Via een buurtwerking kunnen mensen de gewoonte nemen op elkaar op regelmatige basis te ontmoeten.
Zo’n buurtcomité is erg waardevol, omdat mensen door regelmatige ontmoetingen elkaar kunnen leren ken-
nen.” (Antwerpse Kaaien)
Een Afrikaanse deelnemer aan de enquête ziet een parallel met structuren die in dorpen in Afrika bestaan:
“De buurt hier wordt gemoderniseerd. Er is nu wel een nieuw samenlevingsprobleem doordat nieuwe per-
sonen in de wijk zijn komen te wonen. Daarom moet men ook het beleid moderniseren, om de verschillende
belangen te integreren, om compromissen te sluiten. Opdat de verschillende groepen goed samen zouden
kunnen leven, en met elkaar kunnen communiceren. En elkaar kunnen duidelijk maken wat er in hun hoofd zit
met betrekking tot de buurt. In onze Afrikaanse dorpen waren er ook structuren waar er communicatie moge-
lijk was.” (Antwerpse Kaaien)
Ergens anders stelt men een origineel middel voor om de mensen bij elkaar te brengen:
Een aantal beluisterden uit de appartementswijk ‘Kesseldal’ komt met het voorstel om het provinciedomein
uit te breiden met volkstuintjes (moestuin voor eigen gezin). Een gedeelte van de nog overgebleven ruimten
voldoet volgens hen hier uitstekend aan. Volkstuintjes geven – naast een sterk gevoel van autonomie – naar
hun zeggen veel rust en verhogen de communicatie in de buurt, wat een preventieve dam is tegen gevoelens
van onveiligheid. (Verslag Park Kessel-Lo)
Metrogebruikers suggereren verschillende manieren om de mensen uit hun hoekje te lokken en om een vorm van
gezelligheid te creëren die het gevoel van veiligheid doet toenemen.
”De metro zou een plek moeten zijn die leeft, waar er mensen zijn die dingen doen. Bijvoorbeeld een biblio-
theek inrichten of plaatsen waar je veel aangenamer kunt gaan zitten. Het doel moet zijn om de contacten
tussen de mensen te bevorderen en toch de mogelijkheid te behouden om alleen te blijven.”
”Ik zou willen dat ze deze plaatsen een beetje vrolijker maakten. Men zou iets levends moeten maken van de
metro, dat er meer menselijke aanwezigheid of activiteiten zouden zijn.”
“Het is noodzakelijk de mensen uit hun eigen hoekje te halen. Verveling versterkt het gevoel van onveiligheid.
Je moet proberen de verveling te bestrijden.”
“Het is erg belangrijk dat er animatie is over het hele metrogebied en in de onmiddellijke nabijheid ervan. Het is
animatie in de globale betekenis van het woord, dat wil niet zeggen dat er clowns in alle metrostations moeten
komen. Het kan effectief een mooie affiche of iets anders zijn, het kan zijn zoals in de gang van het Centraal
Station waar men uiteindelijk door een heel veld Nepalese tapijten en Tibetaanse lampen loopt. Dat maakt al-
lemaal deel uit van de animatie, van het feit dat men veiliger is.” (Metro Brussel)
De anonimiteit en de delinquentie in de metro verminderen: het is mogelijk
Een groep van rondwandelende clowns heeft in de Brusselse metro kleine sketches gespeeld rond ver-
schillende thema’s die betrekking hebben op onveiligheid: agressie, onverschilligheid, vandalisme. Het doel
was tegelijkertijd om de sfeer wat gezelliger te maken, de anonimiteit in de metro te verminderen en de
mensen aan te sporen zich tot de andere te richten in plaats van hem te negeren of er bang van te zijn.
Meer details over dit project leest u op pagina 144.
“Er wordt enorm veel geluisterd”
Ook in de schoolomgeving is de kwaliteit van de communicatie tussen de actoren, en dan in het bijzonder tussen
de leerkrachten en de leerlingen, een sleutelbegrip om de spanningen te verminderen.
Een betere communicatie tussen leraars en leerlingen wordt door de actoren van het schoolgebeuren zelf
ervaren als de manier bij uitstek om probleemsituaties te voorkomen. Gebrek aan communicatie of het assimi-
leren van valse informatie, al dan niet voortkomend uit een onwil om kennis te nemen van de beweegredenen
van anderen, ligt aan de basis van vele misverstanden. Kort kunnen wij stellen dat er een significante relatie
bestaat tussen een algemeen gevoel van veiligheid op school en het juist en van dichtbij geïnformeerd zijn van
de actoren op de school. (Verslag Scholen Aarschot)
103
Volgens de verzamelde getuigenissen lijkt het Brusselse atheneum zich hier ook voor te willen inzetten. In elk ge-
val geven de geïnterviewden er blijk van sterk achter hun instelling te staan, en dit grotendeels omdat de ‘interne
verhoudingen er geregeld worden door een gesprekscultuur, een cultuur van verdraagzaamheid en participatie
(zonder daarom het gebruik van sancties uit te sluiten)’ (Verslag Atheneum Brussel). Meerdere leerlingen verklaren
aldus:
“Er wordt enorm veel geluisterd.”
“De leraren luisteren naar de leerlingen, we worden gevaloriseerd, we voelen dat we meer belang hebben.”
(Atheneum Brussel)
De Technische en beroepsschool tracht zich eveneens door deze principes te laten inspireren.
Alle deelnemers hebben het regelmatig over de ‘Salesianenstijl’. Alhoewel wij daarover geen details hebben
gekregen, lijken toch een aantal sleutelprincipes voor iedereen duidelijk: dialoog en geen sanctie, begeleiden
van de leerling en geen voordelen voor de besten en uitsluitingen van de anderen, en tenslotte wil men leraars
en ouders betrekken bij het managen van de school. (Verslag Technische en beroepsschool Brussel)
Overigens wordt er ook overwogen feestelijke momenten te organiseren om zo de informele banden tussen alle
actoren van de school te versterken.
“Het zou op een speelse manier georganiseerd worden. In het verleden werd met succes het ‘Breughelfeest’
gehouden: vele kinderen komen meehelpen, ze brengen hun ouders mee, wij serveren over de 1.000 maaltij-
den op drie dagen, veel oud-leerlingen komen ook. Dat is een goede opportuniteit om contacten te hebben.
De meer ‘serieuze’ aanpak via infoavonden rond een bepaald thema, zoals in het verleden rond het thema
‘Probleemgedrag van pubers’ kent weinig bijval. Eerst terug een relatie opbouwen, eerst een brug slaan, iets
organiseren waar zij naartoe komen.”(Technische en beroepsschool Brussel)
“Je moet het hun met een beetje humor zeggen”
Toch kan men nooit helemaal vermijden dat er conflicten losbarsten als er uiteenlopende belangen op het spel
staan en als er bepaalde factoren (stress, verschillende verplichtingen, vooroordelen, kwade trouw…) samenko-
men. Voor de beroepsmensen die het meest aan deze risico’s blootstaan, omdat ze dagelijks met een groot en
verscheiden publiek in contact komen, is het belangrijk opleidings- en, indien nodig, begeleidingsprogramma’s te
organiseren.
De onderzoekers die de enquête in de spoedgevallendienst van het CHR La Citadelle in Luik hebben uitgevoerd,
waren getroffen door de talrijke uitspraken van het personeel die een door hen als ‘mediaan’ bestempelde hou-
ding weergeven, tussen engagement en distantiëring.
Engagement eerst en vooral, omdat duidelijk blijkt dat het personeel van de dienst spoedgevallen vaak een
empathische houding, gepaard aan een grote luisterbereidheid tegenover de patiënt aanneemt. Het personeel
gaat een relatie met zijn patiënt aan en probeert zo goed als het kan bij te dragen tot de genezing van deze
laatste, en gaat daarin verder dan het strikt medische. Anderzijds is er ook distantiëring, want veel verhalen
worden tevens in een context gesitueerd, en men doet een poging begrip op te brengen, of men zoekt een
rechtvaardiging voor de agressieve houding van de patiënt die een gevoel van onveiligheid bij het personeel
van de spoedgevallen heeft teweeggebracht. (Verslag Dienst spoedgevallen)
In deze context dient men bepaalde getuigenissen te plaatsen die al in het eerste hoofdstuk werden vermeld:
‘Het is agressiviteit, maar uiteindelijk is het, tussen aanhalingstekens, begrijpelijk.’ ‘Ik denk dat binnenkomen bij de
spoedgevallen altijd toch een verwarrende en stresserende gebeurtenis voor veel mensen is.’ ‘De agressiviteit kan
ook opgewekt worden door het gedrag aan het onthaal, van de verzorgers.’
Deze houding kan verworven worden door beroepservaring of via specifieke opleidingen. Deze opleidingen (con-
flictbeheer, luisterbereidheid, hulp, enz.) hebben een positief effect, maar worden niet regelmatig genoeg georga-
niseerd om budgettaire redenen, of nog wegens een tekort aan personeel.
104 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
1 Sommigen verkiezen de term ‘intercultureel’ boven de term ‘multicultureel’. Wij gebruiken de term multicultureel in dit Verslag, zonder hierdoor een standpunt te willen
innemen in deze discussie.
Sommige buschauffeurs gebruiken spontaan een mengeling van vastberadenheid en humor, die het hun mogelijk
maakt om bijvoorbeeld het gedrag van te rumoerige jongeren in bedwang te houden:
“De jeugd moet op mijn bus ook niks proberen. Dan grijp ik snel in. Dan vraag ik op een vriendelijke manier dat
ze ophouden. Je moet dat een beetje op een lachende manier zeggen. Niet op een strenge manier, dat komt
meestal niet goed. Ze zijn daar minder vatbaar voor. Er zijn altijd wringers, maar hun vriendjes reageren dan
meestal wel anders.” (Openbaar vervoer Leuven)
Het is normaal dat niet iedereen vanaf het begin over zulke vaardigheden beschikt. Wanneer nieuwe buschauf-
feurs bij de TEC in dienst komen, krijgen ze een vorming in klantenonthaal en in agressiebeheer, met onder
andere een rollenspel. Deze eerste opleiding van een halve dag wordt echter als onvoldoende beschouwd. Men
zou een doorlopende vorming voor de chauffeurs moeten kunnen bieden. Zowel de verantwoordelijken van de
vervoersmaatschappijen als de chauffeurs denken dat deze maatregel erg nuttig zou zijn voor het in de kiem
smoren van conflicten. Op het vlak van de interne relaties zou het goed zijn om praatgroepen op te richten die de
chauffeurs de gelegenheid geven over problemen te spreken. Zo krijgen ze het gevoel beter begrepen te worden
door hun oversten. (Verslag TEC-bussen Wallonië).
“We hebben het gevoel nooit alleen te zijn”
Tenslotte kan het werken in een team vaak het gevoel van onveiligheid van de professionelen verminderen, zoals
deze verpleger uitlegt:
“Er is ook het feit dat we nooit, nu ja, dat we het gevoel hebben dat we nooit alleen zijn. En het is waar dat op
de zeldzame ogenblikken waarop er onverwachts iets ergs bij komt en waarop je alleen bent, dat er dan deze
tien seconden zijn waarop je moet reageren en waarop je bij jezelf zegt: daar is er onveiligheid, want dat kan
misgaan. Maar ik heb altijd het gevoel dat er iemand is om op terug te vallen, dat er iemand bij me is die mis-
schien meer ideeën gaat hebben dan ik, die misschien een snellere reactie gaat hebben, ofwel ikzelf, ik heb
bepaalde vaardigheden en hij heeft er andere, dus we vullen elkaar vrij goed aan, zie je.” (Dienst spoedgeval-
len)
De onderzoekers wijzen erop dat dit o.a. een aangepaste inrichting van de ruimte impliceert. De getuigenissen
laten inderdaad uitschijnen dat de ligging van bepaalde verzorgingseenheden tot gevolg had dat het personeel
van deze diensten te geïsoleerd was om te kunnen reageren op een probleemsituatie.
Zo zou het werk van bewakers ook zodanig georganiseerd moeten zijn dat men zo weinig mogelijk alleen moet
optreden:
“Wanneer we ‘s nachts gaan sluiten, is er één van de drie bewakers die alleen gaat. Dat is op dat moment
stresserend voor een bewaker. Want als men ons roept in de psychiatrie en zegt: ‘Kom vlug, vlug, vlug, er
staat hier een kerel met een mes in de gang’, dan gaan we ernaartoe met de gedachte: ‘Olala, dat is een situ-
atie die ik alleen zal moeten beheren’, en dat is niet gemakkelijk.” (Dienst spoedgevallen)
Wat betreft de terreinagenten van B-security of de politiediensten in het Noordstation, die vaak het slachtoffer
zijn van agressie of gewelddaden ten gevolge van hun optreden op het terrein, zij onderstrepen het belang van
een psychologische opvolging na een dergelijke traumatiserende ervaring. (Verslag Noordstation Brussel).
3.4. De multiculturele samenleving: angst voor het onbekende1
Wanneer mensen zich onveilig voelen, wijzen zij zeer vaak met beschuldigende vinger naar ‘de vreemdelingen’.
Alleen al de aanwezigheid van steeds meer gekleurde gezichten in hun straat, wijk of stad geeft vele responden-
ten een onbehaaglijk gevoel. Voor allochtonen is het racisme waarmee zij nog al te vaak af te rekenen krijgen
evenzeer bedreigend. Op de bus, op school, op straat: het kan je overal overkomen. Er mogen ondertussen
al veertig jaar Marokkanen en Turken in ons land wonen, de werelden van autochtonen en allochtonen blijven
gescheiden – daarover is iedereen het eens. Men kent elkaar niet en de vooroordelen zijn talrijk. We hebben nog
veel werk voor de boeg om van de multiculturele samenleving een succes te maken.
105
“Ik vind het heel plezant om tussen die culturen te leven”
De multiculturele samenleving heeft onder de respondenten in de luisterpro-
cessen zeker haar pleitbezorgers. Zij vinden de verschillende nationaliteiten en
culturen een rijkdom, en nemen de eventuele ergernissen er graag bij. Onder
meer in Borgerhout en aan de Antwerspe Kaaien, twee buurten met een hoge
concentratie aan allochtonen én ook problemen van overlast en/of criminaliteit,
zijn ook positieve uitlatingen genoteerd.
“Ik vind Borgerhout aangenaam, juist omwille van het multiculturele aspect.
Het is gezellig. Wij wonen ook in een multiculturele buurt. Wij hebben ei-
genlijk ook echt geen problemen, maar wij communiceren vaak met elkaar.”
(Borgerhout)
“De diversiteit van het Zuid, met multiculturele bewoners, horeca en musea,
maakt het zo aantrekkelijk om hier te wonen.” (Antwerpse Kaaien)
“’k Vind het heel plezant om tussen die culturen te leven, omdat ik vind dat
dat leeft. Dat leeft, ook omdat ze voor een groot deel op straat leven. Ik vind
dat heel warm en plezant. Maar dat wil niet zeggen dat ik niet een aantal
ergernissen heb, die gegroeid zijn met de jaren.” (Borgerhout)
Anderen weigeren expliciet om de allochtonen als een gemakkelijke zondebok
te gebruiken. Ze nuanceren en relativeren. Ze zijn positief ingesteld.
“Veel mensen wijzen naar allochtonen, maar ik heb er nog geen last mee
gehad. De Turken in de Wondelgemstraat doen niets, en ze zijn erg beleefd.
(...) Bovendien heb je er bij de onze ook die zich misdragen. En die jonge
mensen zitten ook tussen twee stoelen.” (Ouderen Rabotwijk Gent)
“Ik ben onlangs in Helsinki geweest. Daar waren evengoed onveilige buurten en er zijn daar geen vreemdelin-
gen.” (Antwerpse Kaaien)
Ook op plaatsen waar de spanningen tussen allochtonen en autochtonen soms hoog oplopen, zoals het open-
baar vervoer en scholen met veel allochtone leerlingen, wordt de multiculturaliteit soms met verve verdedigd. Zo
zegt een opvoeder:
“Het is hier echt pluricultureel. Er zijn verschillende godsdiensten, er zijn 57 verschillende nationaliteiten! Het is
schitterend om te zien hoe ze met elkaar opschieten. ‘s Middags is er een groep: een Vietnamees, een Turk,
een Marokkaan… die eten altijd samen. Het is een microsamenleving. Er zijn weleens plagerijen, maar nooit
gemeen.” (Atheneum Brussel)
Een allochtone leerling bevestigt dat:
“Ik voel me op school nooit onveilig want ik heb het geluk op een kosmopolitische school te zitten waar ieder-
een respect heeft voor elkaar.” (Atheneum Brussel)
Twee buschauffeurs van De Lijn verklaren:
“’k Vind dat de tofste mensen op onze bussen de vreemdelingen zijn. Het duurt even om het contact met die
mensen te bewerkstelligen, maar dan zijn dat zeer spontane mensen. Wat mij beangstigt is dat als ik achteruit
kijk op mijn bus een op vier eigenlijk racist is, want op het Vlaams Blok stemt.”
“Ik rijd ook veel naar Brussel. Dat zijn nog de plezierigste ritten. Die mensen (buitenlanders) zijn nog blij dat er
een bus rijdt en dat ze mee kunnen. En als ze niet willen betalen, dan blijft dat maar zo.” (Openbaar vervoer
Leuven)
106 HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
LUISTEREN NAAR MENSEN OVER ONVEILIGHEID
HOOFDSTUK 1 I HET LUISTERPROCES
“Het is een ras dat je niet kan vertrouwen”
Maar naast de uitgesproken voorstanders zijn er ook de uitgesproken tegenstanders. Tijdens de luisterprocessen
werden een (beperkt) aantal ondubbelzinnig racistische uitspraken opgetekend. Opvallend is dat de betreffende
citaten meestal afkomstig zijn van mensen die zelf niet of nauwelijks met allochtonen in aanraking komen.
Aan onze westkust verblijven nauwelijks mensen van Noord-Afrikaanse origine. Toch worden precies hier uitspra-
ken gedaan als:
“Het is een ras dat je niet kan vertrouwen.”
“Wij hebben al genoeg last van de hondenstront op ’t strand, laat die makakken maar wegblijven.” (Belgische
kust)
Enkele langdurig werklozen in Midden-Limburg zeggen zelf over de allochtonen “dat ge ze weinig ziet” maar
beweren tegelijkertijd:
“Het is precies alsof ge de misdadigheid van hun gezicht kunt lezen.” (Herstructureringen Limburg)
Enkele respondenten verwijten de allochtonen dat ze profiteurs zijn die alleen rechten en geen plichten kennen.
Het stoot hen tegen de borst dat een aantal Belgen het sociaal-economisch moeilijk hebben, terwijl allochtonen
allerhande overheidshulp krijgen.
“Het zijn mensen die zich niet scholen. Ze brengen hun tijd door met op straat rond te hangen en hun gods-
dienst te belijden. Ik heb de indruk dat voor hen als ze naar hier komen, zij alleen maar rechten hebben en
geen enkele plicht.” (Vrouwen Luik)
“Tegenwoordig is het probleem nog erger, de nieuwkomers komen zelfs niet meer om te werken. Ze ko-
men om te profiteren van de uitkeringen en de sociale woningen maar ze hebben niets te doen… België als
gastland heeft ook de onveiligheid veroorzaakt door te veel mensen toe te laten die niets te doen hebben.”
(Sociale woningen Luik)
Bij twee langdurig werklozen die deelnemen aan het groepsgesprek in Limburg is het bijna natuurlijk dat je
bang bent van vreemdelingen: “Het behoort tot ons overlevingsinstinct.” In de groep wordt gepleit voor het
oplossen van de eigen problemen in zichtbare resultaten “in de plaats van geld weg te smijten aan mensen
die alleen maar van ons komen profiteren”. (Verslag Herstructureringen Limburg)
“Hier in ’t straat zijn er een paar die onder de armoedegrens leven, blanken. Mensen die er niet kunnen aan
doen omdat ze niet slim genoeg zijn, of misschien zijn ze wel te lui. Zou het niet beter zijn dat we meer die
mensen steunen, eerst aan die mensen gratis flats uitdelen?” (Liedekerke)
Het brengt een paar geïnterviewden ertoe het op te nemen voor het Vlaams Blok – zoals het Vlaams Belang ten
tijde van de luisterprocessen nog heette.
“Ge kunt van het Vlaams Blok zeggen wat ge wilt, maar de waarheid onder ogen zien over de problemen met
die vreemdelingen in onze maatschappij, is iets anders dan zijne kop in het zand steken gelijk de meesten
doen.” (Herstructureringen Limburg)
“De Belgen zijn de politiek beu en stemmen daarom op het Vlaams Blok. Maar ze mogen niet, ze geven ze de
kans niet. Het cordon sanitaire is een slechte zaak, de grootste partij moet kunnen regeren.” (Liedekerke)
Zowel de extreem positieve als de extreem negatieve standpunten, die vaak ideologisch gekleurd lijken, zijn niet
bijzonder talrijk. De grote meerderheid van de citaten gaat veeleer over het dagelijks leven, waarin autochtonen en
allochtonen op een of andere wijze met elkaar in contact komen.
107
“Zij staan daar allemaal met een hoop samen”
De loutere aanwezigheid van allochtonen in het straatbeeld bezorgt heel wat respondenten al een gevoel van
onbehagen. Vooral wanneer allochtonen in groep zijn, voelen autochtonen zich bedreigd. Respondenten beklem-
tonen zelf vaak dat deze allochtonen eigenlijk niet veel verkeerds doen.
“Er staan daar grote groepen vreemdelingen op de markt. Die staan daar, en ik zeg je, ze zouden geen stap
opzij doen om je te laten passeren. Niks. En het zijn grote groepen. Die staan daar te praten.” (Hoogbejaarden
Luik)
“Ik kwam van een autostrade en ik stopte aan de rode lichten. Daar stonden enkele vreemdelingen die mij
deden stoppen. Ik ben gewoon door het rood gereden want ik was absoluut niet op mijn gemak. Ik zeg niet
dat die gasten wat gingen doen maar...” (Handelaars Menen)
“Ik ben daar zondag geweest, in ’t stad en op die plaats dat was kort daar aan de zoo, ik weet niet hoe het
noemt, en ik zeg dat is helemaal veranderd, allemaal vreemdelingen, ik voelde mij daar niet goed en ik zeg,
kom we zijn hier weg.” (Vrouwen Overpelt)
Verscheidene respondenten, vaak gaat het om vrouwen, geven aan dat ze plaatsen waar veel allochtonen samen
zijn, proberen te mijden.
“Ik kom ’s avonds nooit buiten, omwille van het volk dat hier dan op straat rondloopt: vreemdelingen en jonge
gasten.” (Ouderen Rabotwijk Gent)
“Ik ga bepaalde plaatsen mijden. Bijvoorbeeld de Barakken want daar is veel lawaai, veel rumoer en het is een
vervelende buurt. Ik heb ook wel wat angst voor de vreemden die daar wonen, ondanks dat mijn dochter er bij
werkt, heb ik er toch veel schrik van.” (Handelaars Menen)
“Als vrouw reed ik niet zo graag in Brussel. Er is meer agressie als in Leuven, ook op de bus door de klanten.
(...) Als je als vrouw door de Verbieststraat rijdt na zeven uur, dan voel je je toch niet zo veilig. Er zijn veel bui-
tenlanders die je aankijken.” (Openbaar vervoer Leuven)
“Het evenwicht is zoek”
Wanneer de concentratie van allochtonen in een gebouw, een straat, een wijk te groot wordt, leidt dat vaak tot
spanningen en onveiligheidsgevoelens.
“Wij zitten met 80% Marokkanen in de straat. Er is een koranschool in onze straat, en dat is stilletjes aan een
moskee geworden. Dat zijn drie huizen, en het begint op te rukken naar ons. We hebben een goed contact
met die mensen, maar dat is ook een onveiligheidsgevoel voor de mensen in de straat... Het komt omdat de
concentratie aan allochtonen zo groot is hier, dat er hier misschien ook meer spanningen gebeuren. Volgens
mij is het evenwicht zoek, en dat zit veel mensen dwars.” (Borgerhout)
“Ze hebben te grote concentraties leden van dezelfde familie in het complex toegelaten. Het gaat om Marok-
kaanse migranten. De wijk heeft een slechte reputatie gekregen, wat maakt dat er alleen nog nieuwe huurders
uit dezelfde families bijkomen. Dat heeft een kloof geslagen tussen de oude huurders die er bleven en alle
migranten. De mensen begrijpen elkaar niet meer.” (Sociale woningen Luik)
“Er woont geen enkele Belg meer in de Wondelgemstraat. De Turken jagen ze allemaal weg. Ze wonen in
hetzelfde getto, en zo voelen ze zich sterk. Bovendien komt er ook geen enkele Turk naar het buurthuis. De
Wondelgemstraat is van ‘de Turken’.” (Ouderen Rabotwijk Gent)
Sommige allochtonen hebben begrip voor dat onbehagen. Anderen formuleren kritiek op het overheidsbeleid, dat
deze concentratie in de hand heeft gewerkt.