Content uploaded by Paul Ponsaers
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Ponsaers on Aug 08, 2022
Content may be subject to copyright.
1
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
Een terugblik met zicht op de toekomst
Evaluatie van de politiehervorming in België
Paul Ponsaers
In 1998 kwam de Wet op de Geïntegreerde Politie
1
tot stand die het Belgisch politiebestel grondig
hervormde. Een paar jaar later, meer precies in 2001, startte de daadwerkelijke implementatie van
deze wet in de praktijk. In 2003 kwam de overheid met de CP1
2
, een omzendbrief mbt. Community
(Oriented) Policing, die de hervorming voorzag van een grondvisie (Van Branthegem et al., 2007).
Deze werd in 2007 aangevuld met de beleidsnota inzake ‘Excellente Politiezorg’ (Bruggeman et al.,
2007). Vandaag ligt er een lijvig document vanwege de Federale Politieraad, dat de evaluatie bevat
van deze 10 jaar hervorming (Federale Politieraad, 2009). In deze bijdrage wil ik ingaan op een aantal
belangrijke hoofdlijnen van dit rapport en deze voorzien van een persoonlijke commentaar. Deze
bijdrage is dus wellicht wat eigenzinnig en persoonlijk.
Ik ga hierbij uit van één van de meest puntige conclusies uit het rapport van de Federale Politieraad,
waar er gesteld wordt : ‘Er ontbreekt een toekomstgerichte, door de overheid gedragen, lange
termijn politievisie die de actuele plannen (NVP en ZVP) overstijgt en die als kapstok zou kunnen
dienen voor alle toekomstige initiatieven. Bovendien moet de politie mee veranderen met de
samenleving: daarom is anticiperend en toekomstgericht denken noodzakelijk. Basis voor een
dergelijke langetermijnvisie is het concept ‘Excellente Politiezorg’. Wellicht bestaan er verschillende
visies in verband met de toekomst van de politie, niet alleen bij de verschillende politieke families,
maar ook bij andere geledingen van de maatschappij, bij de wetenschappers en bij de politie zelf. Het
is dan ook aangewezen om op korte termijn een debat te organiseren waarbij de strategische
thema’s op lange termijn aan bod komen, zoals de verwachte en gewenste evolutie in
politiecapaciteit en -financiën, de balans publieke/private veiligheidsdiensten, de balans
privacy/veiligheid in het nastreven van een vredevolle samenleving, technologisch georiënteerde
Hoogleraar Criminologie en Rechtssociologie, Universiteit Gent, Rechtsfaculteit, Vakgroep Strafrecht & Criminologie,
Alliantieonderzoeksgroep Sociale Veiligheidsanalyse [SVA] (UGent/VUB) – Associatieonderzoeksgroep Governance of
Security [GofS] (UGent/Hogent).
1
Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 5 januari
1999.
2
M.O. CP 1 27 mei 2003 betreffende community policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de
geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 9 juli 2003.
2
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
en/of ‘bemenste politie’, de verhouding uniform- en recherchediensten, community policing in
verhouding tot een eventueel terugvallen op de kerntaken van de politie en de internationale
positionering van de Belgische politie’ (Federale Politieraad, 2009, 87). Tot daar het uitgangspunt van
deze bijdrage, waarbij we ons de vraag stellen of we nood hebben aan een dergelijke lange
termijnvisie.
Het antwoord zal positief zijn, doch we waarschuwen hierbij voor een viertal risico’s die een dergelijk
debat met zich kan brengen. Op de eerste plaats het risico op eventuele verstarring en
verabsolutering van ingenomen standpunten, op de tweede plaats het risico op een groeiende kloof
tussen theorie en praktijk, op de derde plaats het risico op te reactief denken, en op de vierde en
laatste plaats het risico dat de politie te fel in zichzelf gekeerd raakt. Deze bijdrage zal deze risico’s
becommentariëren, vanuit de constructieve opstelling dat een debat over een lange termijnvisie erg
nuttig en zelfs noodzakelijk kan zijn, mits rekening gehouden worden met deze risico’s.
1. Het risico op verstarring en verabsolutering
Toen enkele jaren geleden hogergenoemde CP1 mbt. Community (Oriented) Policing (COP) werd
gelanceerd werd dit beschouwd als vernieuwend, en wellicht terecht. Velen waren de mening
toegedaan dat het goed was een achterliggend referentiekader voor het politiewerk in ons land aan
het papier toe te vertrouwen. COP heeft inderdaad velen aan het werken en denken gezet, daarover
bestaat geen twijfel en vanuit dat opzicht heeft de omzendbrief aardig wat in beweging gebracht.
Het opzet was evenwel van bij de aanvang om dit COP-kader verder uit te werken en te verdiepen,
meer te operationaliseren naar het beleid, maar ook naar de politiële werkvloer van de
straatinspecteur. Vandaag kunnen we zeggen dat COP ingang heeft gevonden in de politiële
beleidskringen, maar al te weinig vertaald is geraakt naar de dagelijkse praktijk. Het is ons aanvoelen
dat het geleid heeft tot verstarring en verabsolutering van het COP-kader. Indien een toekomstvisie
dient uitgewerkt voor het politiebestel van morgen, dient o.i. deze valstrik met klem vermeden te
worden en mag een dergelijke formulering niet fungeren als dwangbuis voor de toekomst.
1.1. Nood aan verdieping, inzicht en evolutie
Bij herhaling werden afgelopen jaren pogingen ondernomen om de ‘orthodoxie’ van het COP-denken
te verdiepen en te ontdoen van de dwangbuis waarin het was terecht gekomen. Een eerste poging
hiertoe was ongetwijfeld het op gang brengen van de discussie omtrent ‘Reassurance Policing’
(Ponsaers & Gunther Moor, 2007; Van Calster & Gunther Moor, 2007; Ponsaers et al., 2008;
Wondergem, 2007). Dit debat werd uitdrukkelijk gevoerd binnen de contouren van de COP-filosofie,
met de focus op de rol van de politie bij het terugdringen van onveiligheidsgevoelens en
tervredenheid van burgers in relatie tot overlast en ‘disorder’.
Het was opvallend dat de meeste politiemensen die kennis maakten met deze discussie erg
weigerachtig stonden ten aanzien van de acceptatie van nieuwe concepten en denkbeelden. Velen
hadden een reactie in de zin van : ‘We hebben COP nog niet verteerd, en men komt al met een nieuw
3
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
concept op de proppen’, terwijl het precies de bedoeling was van de initiatiefnemers om COP precies
te verdiepen en tot nieuwe inzichten te komen binnen de kaders die de gemeenschapsgerichte
politiezorg bood. We hebben nochtans moeten vaststellen dat deze zienswijze door slechts weinigen
werd gedeeld en ‘Reassurance Policing’ niet tot het verhoopte herdenken van COP heeft geleid.
Een gelijkaardig fenomeen deed zich voor bij het lanceren van een nieuwe discussie, ditmaal omtrent
het concept ‘Restorative Policing’ (Gunther Moor et al., 2009; Gunther Moor & Van Stokkom, 2009).
Opnieuw wilden de initiatiefnemers een discussie op gang brengen binnen de COP-filosofie omtrent
herstelgerichte praktijken in de schoot van de politie. Het ging er met andere woorden niet om een
nieuw ‘buzz’-word te lanceren of te hypen, integendeel. Het was erom te doen COP door middel van
concrete handelingspraktijken ‘handen’ en ‘voeten’ te geven, en terzelfdertijd ‘ogen’ en ‘oren’. Het
lag in de uitdrukkelijke bedoeling om te focussen op de noden en behoeften van slachtoffers, in de
gedegen COP-traditie. Opnieuw moesten de initiatiefnemers echter ervaren dat de discussie in grote
mate afschampte op een soort van blinde ‘orthodoxie’ van het COP-denken. ‘Restorative Policing’
werd ervaren als vreemd aan het COP-gedachtengoed. Merkwaardig.
Tot een derde keer toe deed zich iets gelijkaardigs voor, met name daar waar de gedachte werd naar
voor gebracht van ‘Multiple Community Policing’ (Easton et al., 2009; Ponsaers & Easton, 2009;
Easton et al., 2008). In dit kader werd opnieuw binnen de COP-filosofie het accent gelegd op het feit
dat lokale gemeenschappen samengesteld zijn uit een grote diversiteit van groepen en dus
‘communities’ en dat de politie met al deze groepen een nuttige werkrelatie dient op te bouwen.
Opnieuw werd dus uitdrukkelijk geankerd op de gemeenschapsgerichte filosofie van de
basispolitiezorg, maar opnieuw tevergeefs. Het leek wel alsof er alweer een nieuw modewoord werd
gelanceerd, ten nadele van de COP-filosofie, terwijl het ging om een poging tot het verdiepen van het
begrip en het inzicht in Community (Oriented) Policing. Uiteindelijk werd COP door de founding-
fathers van dit concept uitgewerkt ... na het failliet van de openbare ordehandhaving ter gelegenheid
van raciale conflicten in de UK en US. Maar zover reikt dus blijkbaar ons collectief geheugen niet en
hebben we intussen een consensuele en harmonieuze opvatting over de community opgebouwd, los
van de realiteit op de werkvloer.
Nochtans zijn we de overtuiging toegedaan dat een politievisie, hoe verfijnd ook, steeds evolutief
moet zijn en aanleiding moet geven tot verdieping en verdergaand inzicht. Doorheen de COP-
discussie hebben we evenwel moeten ervaren dat het uitschrijven en officialiseren van een visie op
het politiewerk erg behoudende reflexen met zich mee kan brengen, die precies uitdrukkelijk ingaan
tegen verdieping. Het uitwerken van een toekomstvisie, waarvoor de Federale Politieraad het
opneemt, mag dan ook niet verstarrend werken en een dwangbuis worden voor het politiedenken.
Het moet integendeel een uitdagende tekst zijn, die uitnodigt tot verdere reflexie, tot evolutie. Het
moet een tekst zijn die het denken over politie niet tot stilstand brengt, maar verder brengt en duwt
(Ponsaers et al., 2006).
1.2. Ook ‘Problem Solving’ is niet absoluut
Een ander risico op verstarring en verabsolutering houdt verband met een van de vijf pijlers van het
denken over Community (Oriented) Policing in België, met name het zogn. ‘probleemoplossend
4
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
werken’. In oorsprong is deze pijler een afgeleide van hetgeen ‘Problem (Oriented) Policing’ (POP) of
‘Problem Solving Policing’ wordt genoemd, een variant op COP (Ponsaers, 2001). POP kwam tot
stand omdat een aantal wetenschappers de mening waren toegedaan dat doorheen de toepassing
van de COP-filosofie al teveel de nadruk werd gelegd op de middelen waarmee diende gewerkt te
worden (bvb. consultatie van de bevolking, democratische besluitvorming, ...), waardoor het
bereiken van resultaten (m.n. het probleem dat zich stelde oplossen) dreigde in verdrukking te
komen. Vandaar dat COP een “means over ends” syndroom werd verweten. Kortom : binnen de
uitwerking van deze COP-pijler werd gaandeweg meer en meer de nadruk gelegd op het boeken van
resultaten onder de vorm van maatschappelijke ‘outcome’.
Deze pijler heeft mettertijd het COP-handelen in toenemende mate gaan sturen en de bovenhand
gehaald. Dit werd merkbaar doorheen het verdergaand inzetten van analysten in de schoot van de
korpsen, maar tevens doorheen het becijfer- en meetbaar maken van te behalen doelstellingen. In
Nederland heeft zich deze tendens vertaald in het uitwerken van zogn. ‘prestatieconvenanten’, met
name het landelijk financieel politiebeheer, dat afhankelijk werd gemaakt van het halen van lokale
meetbare doelstellingen (Cachet et al., 2008). Het is zondermeer duidelijk dat vóór de introductie
van POP onder de vorm van een afzonderlijke pijler binnen het COP-denken zich nauwelijks of niet
richtte op het meetbaar en aantoonbaar maken van al dan niet bereikte doelstellingen, waardoor
accountability eerder tot de wenselijkheden bleef behoren in plaats van tot de realisaties. De
introductie van de POP-pijler heeft met andere woorden zeker zijn verdienste (Ponsaers et al., 2005).
Nochtans overheerst vandaag het gevoelen dat mettertijd de balans in de omgekeerde richting is
doorgeslagen en ... blijft doorslaan. Het probleemoplossend denken is dermate dominant geworden
dat de andere zijde van de medaille dreigt uit het oog te worden verloren, en we eerder te maken
krijgen met een “ends over means” syndroom. Hiermee bedoelen we dat het enerzijds niet duidelijk
is of dit geleid heeft tot betere resultaten, aangezien de kwaliteit van de metingen in veel gevallen
veel te wensen overliet, maar vooral en anderzijds dat de wijze waarop politie tot resultaat trachtte
te komen naar de achtergrond werd verdrongen. Hierdoor werd in afnemende mate rekening
gehouden met de kwaliteit van de processen die werden doorlopen, en vooral minder aandacht
besteed aan het democratisch gehalte van de beleidsvorming en -uitvoering. De inbreng van de
bevolking werd hiermee van minder belang bij de evaluatie van het doorgevoerde beleid.
Kortom : het verabsoluteren van een resultaatsgerichte politiezorg dreigt te leiden tot verstarring en
fixatie op resultaten, terwijl we weten uit evaluatieonderzoek inzake COP niet zozeer daar de
belangrijkste winst te halen is, zeker niet op het vlak van criminaliteitsbestrijding. Daarvan weten we
dat zowat alle onderzoeksresultaten duiden op een marginale winst (Ponsaers, 2002). We weten dat
deze winst eerder te halen is op het vlak van de kwaliteit van de dienstverlening, de tevredenheid
van de burgers (en vooral slachtoffers) en ultiem het democratischer gehalte van de besluitvorming
en de politiezorg. Het ontwikkelen van een toekomstvisie van het bestel mag dan ook niet in de val
trappen al te sterk het probleemoplossend karakter van de politiezorg te benadrukken, zonder op de
procesmatige aspecten (de “hoe”-aspecten) nader in te gaan. Al teveel tellen en meten kan immers
heel versluierend werken.
5
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
1.3. “Excellente Politiezorg” niet vernauwen tot management
Dat de politie op eigen kracht in ons land de beleidsnota “Excellente Politiezorg” heeft uitgewerkt is
van groot belang (Bruggeman et al., 2007). Het is uiteindelijk een oefening geworden in integratief
denken, waar men COP op een ingenieuze wijze heeft samengebracht met ‘Intelligence Led Policing’
(ILP), ‘Integraal Veiligheidsdenken’ (IV) en ‘Optimale Bedrijfsvoering’. Hiermee heeft men getracht
één model te construeren waarbinnen de belangrijkste componenten van het Belgische denken over
het politiebestel konden samengebracht worden. Er werd eigenlijk niets nieuws toegevoegd, de
kracht en de waarde ligt vooral in de integratie van de diverse lagen in de politiezorg (Easton, 2004).
Integrale Veiligheid was eigenlijk al van bij de aanvang inherent onderdeel van het denken omtrent
Community (Oriented) Policing. In de aanvangsteksten van de Belgische interpretatie van COP was
hierop bij herhaling de nadruk op gelegd. Het is en blijft ook mijn persoonlijke overtuiging dat IV
onlosmakelijk onderdeel is van de pijler “partnership” van COP en het blijft wat eigenaardig er een
zelfstandige component van te maken. IV kan niet los gezien worden van COP en omgekeerd.
Dat ligt mijns inziens anders met ILP (Easton et al., 2009). Hier gaat het om een politiemodel dat
verder van COP verwijderd is, weze het dat het (mits een goede afstemming) ermee verzoend kan
worden. Nochtans zit in ILP steeds het gevaar de bevolking in toenemende mate te beschouwen als
potentieel informant, terwijl het aspect van het informeren van de bevolking door de politie als
zodanig wat in de verdrukking komt. Kortom : hoewel het niet zo hoeft te zijn, is het risico aanwezig
dat binnen het ILP-denken de bevolking eerder instrumenteel gezien wordt voor het politiewerk dan
dat de politie gezien wordt als dienstverlener voor de bevolking. Kortom : COP en ILP liggen niet
spontaan en organisch in elkaars verlengde, hetgeen m.i. betekent dat ILP enkel met goed succes kan
geïntegreerd worden als dit gebeurt binnen de COP-filosofie en de randvoorwaarden die hieraan
verbonden zijn.
In laatste instantie dient in dit verband te worden benadrukt dat het grootste gevaar van de
beleidsnota ‘Excellente Politiezorg’ ligt in het verstarren en verabsoluteren in de zogn. ‘optimale
bedrijfsvoering’. Hiermee riskeert de politie immers zich in zichzelf te keren en een interne
tunnelvisie te ontwikkelen, wars van de externe oriëntatie die zo richtinggevend is binnen het COP-
denken. Een al te grote nadruk op ‘optimale bedrijfsvoering’ leidt wellicht al te makkelijk tot een
puur manageriaal denken, waardoor organisatielogica’s en –belangen dreigen te gaan primeren op
maatschappelijke betrokkenheid.
2. Het risico op een groeiende kloof tussen theorie en praktijk
Bij herhaling hebben we doorheen diverse actuele onderzoekservaringen moeten vaststellen dat er
zich een breuk voordoet tussen hetgeen op beleidsniveau als officieel discours ontwikkeld heeft
enerzijds en hetgeen zich op de dagelijkse werkvloer voordoet op uitvoerend niveau anderzijds. Deze
kloof wordt aan de politiebasis ervaren als onbegrip vanwege de leiding waarmee politielmensen op
de werkvloer dagelijks worden geconfronteerd. Het beleidsmatige discours wordt vanuit dit oogpunt
6
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
begrepen als een groeiende kloof tussen theorie en praktijk. Indien een toekomstvisie dient
uitgewerkt voor het politiebestel van morgen zal het nodig zijn een taal te hanteren en een kader te
ontwikkelen dat dit risico vermijdt.
2.1. Een groeiende kloof tussen beleids- en uitvoerend niveau
‘De huidige politieleiding is meer en meer manager, minder en minder politieman’. Op deze wijze kan
de hoofdconclusie van het doctoraal proefschrift van De Kimpe worden samengevat (De Kimpe,
2006). Politieleiderschap is een hachelijke onderneming geworden, gezien de aanzwellende kritiek
(Bisschop et al., 2010). Nadrukkelijker dan ooit groeit er weerstand tegen de dominante
beleidsrethoriek vanop de werkvloer (Vandevoorde et al., 2003). Uitvoerende politieambtenaren
beoefenen niet zelden COP-gedreven praktijken, maar voelen zich ondergewaardeerd hiervoor. In
veel gevallen werken politiemensen COP-gedreven, zonder dit evenwel expliciet te zeggen of te
onderkennen. Dit verschil in perceptie is wellicht in grote mate terug te voeren naar een al te
verkaveld beeld dat men heeft over de concrete politiewerking, hetgeen deels verband houdt met de
functionele opdeling in diensten binnen de politie, waardoor het moeilijk wordt om een totaalbeeld
te krijgen van de politiepraktijken.
In dit verband dient het belang van het middenkader te worden beklemtoond in de schoot van de
politieorganisatie. Het is dit middenkader immers dat de communicatie zou moeten faciliteren zowel
bottom-up als top-down, en terzelfdertijd zou moeten instaan voor intervisie en transversaliteit
tussen diverse diensten binnen de korpsen. Competentiegerichte coaching lijkt hier het
sleutelwoord, doch het middenkader is hiertoe onvoldoende opgeleid en komt slechts zelden toe aan
invulling van deze rol (Easton et al., 2009). Niet zelden wordt hun rol gereduceerd tot het voeren van
controle op de uitvoering van het politiewerk, hetgeen het vertrouwen in de schoot van de korpsen
tussen leiding en basis niet in de hand werkt.
2.2. Nood aan operationalisering, durven doordenken
Opvallend in de huidige fase van de politieontwikkeling is de behoudsgezindheid. Het lijkt wel alsof
na de aardbeving van de politiehervorming de meeste politiemensen nood hebben aan mentale rust.
Resultaat hiervan is dat er al te weinig verdiepend wordt gewerkt, te veel vastgehouden wordt aan
hetgeen intussen inderdaad bereikt werd. De posities zijn ingenomen, men trekt zich terug in de
‘cocoon’ van de werking van het eigen korps of de eigen dienst, en het bredere zicht op de totaliteit
dreigt hiermee verloren te gaan.
Er valt een koudwatervrees vast te stellen bij het opzetten van doorgedreven en creatieve
experimenten en pilootprojecten om nieuwe werkingsmodaliteiten uit te testen. Nochtans zijn het
precies die concrete werkingsmodaliteiten die verdere verdieping vergen. Het gaat met name om het
verder operationaliseren van COP-premisses die al te abstract blijken voor concrete werksituaties. Zo
kadert de uitwerking van herstelgerichte praktijken op politieniveau in een dergelijke een dergelijke
visie, terwijl deze niet zelden beschouwd worden als Fremdkörper (Vynckier, 2009).
7
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
Men grijpt eerder terug naar sleutel-op-de-deur oplossingen en de vraag naar kant-en-klaar
‘recepten’ neemt toe. Meer dan voorheen dringt de vraag naar transfereerbare best practices zich
op. Het antwoord dat in een COP-visie besloten is, met name het uitwerken op maat van de
lokaliteit, van de gemeenschappen, van de specifieke situatie, wordt weggedrongen. De
ervaringskennis die politiemensen op de werkvloer opdoen wordt eerder zelden aangesproken,
uitgewisseld, gevaloriseerd en gethematiseerd (Ponsaers & Easton, 2009). Het uitwerken van een
toekomstvisie dient dan eerder als een aansporing gezien te worden tot actieve zelfreflexie dan het
passief accepteren van vooraf bepaalde basisrecepten.
2.3. Invoeren van de principes van de “lerende organisatie”
De politieorganisatie heeft doorheen afgelopen jaren te weinig geïnvesteerd in het borgen van
verworven ervaringskennis. De communicatie verloopt zelden systematisch bottom-up, waardoor te
weinig de ervaring doorklinkt die op de werkvloer werd opgedaan. Het zijn niet langer exclusief de
leidinggevenden die nood hebben aan cumulatie van kennis, maar eerder de uitvoerders op de
werkvloer. Het is noodzakelijk om de principes van een ‘lerende organisatie’ in te bouwen in de
politiepraktijk, via stages, collegiale visitaties, competentiegerichte coaching op de werkvloer,
mentorschappen, e.d.m.
Een vernieuwde politieopleiding kondigt zich inderdaad aan, afgestemd op het reguliere onderwijs
en de Bologna-eindcompetenties (Ponsaers, 2009). Vooraleer dit hernieuwingsproces zal zijn afgrond
zal er wellicht nog wel wat tijd overheen gaan. Essentieel lijkt het echter dit vernieuwingsproces te
kaderen in een veranderings- en hervormingsstrategie. Het is immers noodzakelijk het
politieonderwijs niet enkel af te stemmen op de bestaande politiepraktijk, maar tevens (en wellicht
belangrijker) de praktijk te vernieuwen door middel van het politieonderwijs. Ook lijkt het ons
belangrijk de basispolitieopleiding niet enkel naar het niveau van een kwalitatieve beroepsopleiding
te tillen, maar met nadruk eveneens voldoende maatschappelijke kennisinhouden te voorzien die
nodig zijn om een kwaliteitsvolle relatie uit te kunnen bouwen tussen politie en bevolking. In deze
context is de uitwerking van een toekomstvisie voor de politie meteen ook de uitwerking van een
toekomstvisie voor het vernieuwde politieonderwijs én een handvat om een strategie van
verandering bij de uitbouw ervan in te bouwen.
3. Het risico op te reactief denken en handelen
Het huidig politiewerk blijft erg reactief, ondanks de ambitie om proactiever tewerk te gaan. Indien
een toekomstvisie dient uitgewerkt kan men niet volstaan met naar het verleden te kijken en de
geobserveerde trends naar de toekomst door te extrapoleren. In essentie is dat hetgeen meestal
gebeurt bij het opstellen van plannen : men zal met name het beschikbaar statistisch materiaal (met
tijdsreeksen uit de voorbije jaren) hanteren om prognoses en predicties te maken. Het ontwikkelen
van een toekomstvisie impliceert echter meer. Het gaat er met name om te verwachten
maatschappelijke evoluties en ontwikkelingen te overwegen en na te gaan in welke mate deze al dan
8
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
niet een impact zouden kunnen hebben op het toekomstig politiewerk en welke keuzes daarbij
kunnen gemaakt worden en wenselijk zijn.
3.1. Visie ontwikkelen = kijken naar de toekomst
In het buitenland werden in het recente verleden reeds bij herhaling dergelijke
toekomstverkenningen gemaakt (Bruinsma et al., 2001; Hoogenboom, 2001). Het is natuurlijk niet
mogelijk in de toekomst te kijken en veelal is men dan ook aangewezen op het maken van
alternatieve scenario’s, in de zin van : “als de evolutie in deze richting gaat …”, “dan is het
waarschijnlijk dat …”. Dergelijke oefeningen worden meestal gemaakt in functie van de variabiliteit
van een aantal als belangrijke geachte trends (bv. vergrijzing, toenemende migratie, verdergaande
geavanceerde technologisering, …), die met elkaar gekruist worden, hetgeen een tabel oplevert met
diverse cellen. Binnen elk van de bekomen cellen worden dan alternatieve evoluties uitgewerkt die
betrekking hebben op de veiligheidsproblematiek.
Vanuit de bestuurskunde wordt nogal eens de indruk gewekt dat een dergelijke oefening waardenvrij
is (Dammers, 2000). Soms lijkt het wel een vorm van ‘futurologie’ en er worden zelfs tijdschriften
opgericht die zich louter met dergelijke technische toekomstoefeningen bezighouden
3
. Niets is
minder waar. Kijken naar de toekomst impliceert uiteraard ook het ontwikkelen van visie over deze
toekomst er het best uitziet. Niettemin noopt een dergelijke toekomstverkenning tot een grote
multidisciplinariteit en diversiteit. Inzichten uit verschillende wetenschapsgebieden dienen hier dan
ook aan bod te komen.
3.2. Planbaarheid verhogen
De planbaarheid van politiewerk wordt in grote mate belast door het feit dat politie te maken krijgt
met onvoorzienbare gebeurtenissen, welke zich moeilijk laten inplannen. Tenminste, dat is tot op
zekere hoogte waar. Vele gebeurtenissen zijn immers te voorzien, ondanks het feit dat niet duidelijk
is of zich al dan niet ter gelegenheid daarvan incidenten zullen voordoen. Daarenboven blijft het van
belang de nadruk te leggen op diverse vormen van preventie. In de mate dat ingezet kan worden op
preventie wordt de politieactie immers makkelijker inplanbaar en dient men niet af te wachten of er
zich al dan niet incidenten zullen voordoen. Uiteraard is het niet mogelijk alle incidenten uit te
sluiten, maar de kans daartoe wordt wel kleiner.
Ook is het van belang in dit kader de democratische sturing en legitimiteit te verhogen, zowel op
lokaal als op federaal niveau. Het opmaken van veiligheidsplannen mag niet gebaseerd zijn op ritueel
gedrag, maar moet vooral toelaten de beslissingen over de fundamentele keuzes in het
veiligheidsbeleid te leggen waar ze horen te liggen, met name bij het bestuur. Een goede
beleidscyclus bij het introduceren, opvolgen en evalueren van beleidsplannen is er dan ook in eerste
instantie op gericht het primaat van het bestuur te vestigen, inzicht te geven, de besluitvorming
transparanter te laten verlopen. Veiligheidsplannen mogen in deze zin dan ook niet verglijden tot
loutere ‘papieren tijgers’.
3
Men consultere bv. : http://www.futuribles-revue.com/content/view/98/102/lang,fr/
9
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
Essentieel hierbij is goed te monitoren in welke mate al dan niet beleidsvrije ruimte ontstaat door
het introduceren van nieuwe praktijken, zoals het vereenvoudigd pv, het ambtshalf politieel
onderzoek, de gemeentelijke administratieve sancties, bemiddelingspraktijken, … Indien deze
praktijk geen aanleiding geven tot het ontstaan van beleidsvrije ruimte zal dienen onderzocht te
worden hoe dit komt. Indien dit wel het geval is, zal dienen bekeken te worden aan welke
prioriteiten de beleidsvrije ruimte zal besteed dienen te worden.
3.3. Het capaciteitsvraagstuk uitklaren
Indien we ervan uitgaan dat de proactiviteit dient verhoogd, is het essentieel dat duidelijk wordt
welke factoren van aard zijn om de werklast binnen onderscheidbare politie-entiteiten te verhogen
of te verkleinen. Het is duidelijk dat onveiligheidsproblemen zich geografisch ongelijk spreiden, en
het is dan ook aangewezen de politiecapaciteit van lokale korpsen, van FGP’s, edm. af te stemmen op
de factoren die werklast genereren. Onderzoek in het verleden heeft uitgewezen dat de werklast van
politie vooral bepaald wordt door factoren uit de externe omgeving, zoals de stedelijke
uitrustingsscore (Vander Beken et al., 2003). Het wordt hoog tijd hieraan de noodzakelijke
consequenties te verbinden. In dit licht is het absoluut noodzakelijk de huidige KUL-norm van de
lokale politie te herbekijken.
In deze context valt het overigens op dat de onderlinge verhouding tussen de lokale en de federale
component van ons politiebestel sterk lijkt te variëren doorheen de tijd. Om nodeloze fricties tussen
de beide niveau’s van de geïntegreerde politie te voorkomen zou kunnen overwogen worden of het
niet nuttig zou zijn een vaste sleutel tussen beide componenten te voorzien en te handhaven.
Hierdoor wordt het immers onmogelijk gemaakt terreinwinst te maken door één van de
componenten, ten koste van de ander. Hierdoor kan voorkomen worden dat de ontwikkeling van een
toekomstvisie een instrument wordt om terreinwinst te boeken door één van de componenten van
het bestel ten nadele van de ander. Een dergelijke sleutel zou de pacificatie van het bestel ten goede
komen.
In laatste instantie dient in dit verband gewezen op het toenemend gevaar bepaalde politiefuncties
toe te bedelen aan specifieke diensten. Hierdoor vermindert echter een groot gedeelte van de
noodzakelijke flexibiliteit en worden principes als transversaliteit en generalisme in grote mate
ondergraven. Het lijkt dan ook van belang politiefuncties niet exclusief voor te behouden voor leden
van bepaalde diensten (De Ruyver, 2007).
4. Het risico te fel in zichzelf gekeerd te zijn
Het huidig politiewerk is nog teveel in zichzelf gekeerd, en te weinig maatschappelijk ingebed. Het
opvoeren van het kerntakendebat kan mogelijkerwijs aanleiding geven tot het vergroten van de kloof
tussen politie en samenleving (Ponsaers, Devroe & Meert, 2006).
Indien een toekomstvisie dient uitgewerkt kan men niet volstaan met de discussie te beperken tot de
kerntaken van de politie in abstracto, zonder hierbij terdege rekening te houden met de
10
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
maatschappelijke mogelijkheden en wenselijkheden. Politie zal een veel diepgaander kennis dienen
te ontwikkelen omtrent allerhande maatschappelijke verschijnselen en fenomenen, en zo de externe
gerichtheid nog veel meer tot uitdrukking dienen te brengen. Ook in relatie tot het wetenschappelijk
onderzoek zal dit noodzakelijk worden. Politiebeleid dient veel nadrukkelijker ingebed te worden in
het beschikbaar kennispatrimonium en zich moeten transformeren in ‘evidence-based beleid’.
Kortom : het ontwikkelen van een toekomstvisie voor de politie impliceert dat de politie uit haar
maatschappelijk isolement wordt gehaald.
4.1. Het kerntakendebat beperken
4.1.1. In enge zin
In het kerntakendebat wordt nogal eens uitgegaan van de gedachte dat de politie zich dient te
beperken tot die taken die enkel de politie kan uitvoeren (Ponsaers, Enhus & Hutsebaut, 2006). Alle
andere taken zouden dan dienen doorgeschoven te worden naar andere instanties. Een dergelijk
uitgangspunt is sterk beperkend, en niet gewenst. Indien men er immers vanuit gaat dat het gebruik
van het monopolie van legaal geweld de exclusieve bevoegdheid is van de politie, en dat deze functie
niet door anderen kan overgenomen worden, dreigt men binnen dergelijke logica de politietaak te
verengen tot een louter repressieve functie.
Anders is het natuurlijk met een ander hanteerbaar uitgangspunt, dat naar ons gevoelen veel
wenselijker is. Het kerntakendebat is immers een debat dat o.i. niet zozeer op principes gebaseerd is,
dan wel op de vaststelling dat in een bepaalde tijd-ruimtelijke lokale context een bepaald
zorgaanbod en -vraag aanwezig is. Een zinvol debat over politiële kerntaken houdt daar dan ook
rekening mee en tracht uit te gaan van het vermijden van “dubbel gebruik” in een dergelijke situatie,
uitgaande van de vraag : “Waar stopt de politiële zorg, en vanaf wanneer en hoe wordt deze
overgenomen door een andere instantie”? Dat betekent concreet dat taken door de politie kunnen
worden overgemaakt aan andere sectoren als hiervoor een voldoende kwalitatief aanbod aanwezig
is, waarmee het debat over kerntaken meteen raakt aan het IV-denken (Enhus et al., 2001).
In een dergelijke situatie zal het van belang zijn de afspraken met andere zorgverstrekkers (bv.
crisisinterventie, hulpverlening, opvang, …) te formaliseren, deze te evalueren en desgevallend bij te
sturen. Het lijkt niet voor de hand te liggen de regie voor een dergelijk zorgnetwerk te leggen bij de
politie. Een goed Integraal Veiligheidsbeleid wordt wellicht het best gebracht onder bestuurlijke
sturing, waardoor meteen ook de nood aan transversaliteit kan in rekening gebracht worden. Op
deze wijze beperkt het kerntakendebat zich tot het positioneren van de politie binnen het bredere
zorgaanbod en tot concrete taakafspraken in dit kader.
4.1.2. In ruime zin
Het kerntakendebat in meer ruime zin heeft betrekking op de herpositionering van de politie tav.
andere veiligheidsdiensten, zoals inlichtingendiensten, bijzondere inspectiediensten, het leger, de
private sector, … Veel van de discussies die op deze herpositionering betrekking hebben zijn van een
andere orde en hebben voornamelijk te maken met grensvervagingen die zich voordoen tussen
11
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
verschillende veiligheidsdispositieven. Hierbij mag evenwel niet uit het oog verloren worden dat deze
verschillende instanties door de overheid in het leven werden geroepen met een verschillende
finaliteit, en daarom ook voorzien werden van onderscheidbare bevoegdheden. De roep om een
meer ingrijpende informatieuitwisseling en samenwerking tussen deze verschillende actoren is dan
ook niet neutraal, omwille van de grondrechten en de privacy-gevoeligheid van de problematiek.
In deze zin kan deze discussie niet louter gevoerd worden op efficiëntie-gronden, maar dient
eveneens ernstig afgewogen aan legitimiteitsgronden. Overigens kunnen sectoriële
samenwerkingsverbanden (bv. tussen politie en sociale inspectiediensten) worden uitgewerkt,
zonder dat deze noodzakelijkerwijs raken aan hogergenoemd finaliteitsdebat.
Een bijzonder punt in dit verband is de grensbepaling tussen de publieke en private sector (Cools &
Verbeiren, 2008). Hier doet de overheid er goed aan zich ernstig te beraden over het verder
toeschuiven van deelterreinen naar de private veiligheid. Daar waar de private sector intrusie maakt
op het monopolie van legaal geweld en in de publieke ruimte lijkt het aanbevelenswaardig deze
terreinen terug te hermonopoliseren onder publiek toezicht.
4.2. De externe gerichtheid verdiepen
Politie concentreert zich vandaag slechts op een klein gedeelte van de samenleving, zo blijkt uit
onderzoek (Easton et al., 2009). Er is sprake van ‘overpolicing’ van bepaalde groepen in de
samenleving (de ‘lastige klanten’), waar zich recurrente problemen voordoen, welke slechts zelden
een structurele oplossing krijgen. In de literatuur heeft men het in dit verband nogal eens over
‘police property’. Anderzijds is er sprake van ‘underpolicing’ van andere groepen die zelf hun
problemen trachten op te lossen, geen beroep doen op de politie. Deze laatste groepen worden
vanuit politieel oogpunt eerder verwaarloosd. Hun consultatie en participatie dienen geactiveerd te
worden, voor de politie blijven het onbekenden.
Naast dit probleem van under- en overpolicing blijft het probleem van de respresentativiteit. Indien
de politie beleid wil voeren, waarbij noden en behoeften van de bevolking mee in acht worden
genomen, dienen zoveel als mogelijk alle groepen in de samenleving geconsulteerd te worden, dient
diversiteit te worden erkend en minderheidsstandpunten dienen betrokken te worden. De
gehanteerde methoden om aan consultatie van de bevolking te doen laten dit ondermaats toe. In
veel gevallen zullen de stemmen gehoord worden van diegenen die de meeste klachten formuleren
en het hardst van zich laten horen (Ponsaers, 2005).
4.3. “Evidence based” beleid bevorderen
Sinds de jaren ’80 is er in ons land relatief veel onderzoek verricht naar de politie. Dit
kennispatrimonium wordt al te weinig aangesproken bij het voeren van beleid (Devroe, 2010). De
vraag naar ‘datgene dat werkt en datgene dat niet werkt’ wordt veel te weinig op basis van
wetenschappelijk onderzoek beantwoord. Het veiligheidsthema wordt nog al te dikwijls bespeeld
met eerder populistische beelden en meningen.
12
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
Ook is en blijft er een prangende nood aan een systematische en indringende evaluatiecultuur, met
een degelijke wetenschappelijke basis. Veel te veel zogn. ‘onderzoek’ wordt verricht zonder
wetenschappelijke methodiek of vraagstelling. Het ernstig overwegen van voor- en nametingen, van
soliede monitoring, van het instellen van experimentele en controlegroepen, edm. blijft al te veel
achterwege.
Het is stilaan tijd om kennisopbouw en -accumulatie te doen in functie van het uitbouwen van
allianties en associaties tussen professionele politiële kenniscentra enerzijds en academische
partners (universiteiten en hogescholen) anderzijds. Het is van belang dat evaluatie een praktijk
wordt die zich minstens deels buiten de politieorganisatie situeert. Ook op deze wijze wordt
voorkomen dat de politie te zeer in zichzelf gekeerd blijft.
5. Nood aan een langetermijnvisie? Jazeker, maar let op de risico’s …
De vraag naar de nood aan ontwikkeling van een langetermijnvisie, zoals gesteld door de federale
politieraad, kan zondermeer positief worden beantwoord. Niettemin zijn er aan een dergelijke
onderneming een aantal risico’s verbonden, die we in deze bijdrage hebben willen thematiseren : (1)
Het risico van verstarring en verabsolutering van een dergelijke visie, (2) Het risico op een groeiende
kloof theorie en praktijk, (3) Het risico op te reactief denken, en (4) Het risico te fel in zichzelf
gekeerd te zijn. Bij het formuleren van een langetermijnvisie zal het er dan ook op aankomen deze
risico’s zoveel als mogelijk te vermijden.
Het zal er voornamelijk op aankomen bij een dergelijke oefening de hoofdlijnen te bewaken waarop
het Belgische politiebestel is gegrondvest, zonder daarbij aan flexibiliteit in te boeten. Het
ontwikkelen van een visie mag niet ontaarden in een oefening die geprangd gaat in een dwangbuis
uit het verleden, maar mag terzelfdertijd ook geen tabula rasa maken met de essentiële broze
verworvenheden van 10 jaar politiehervorming. Wat betekent dat in deze fase?
Op de eerste plaats lijkt het van belang te benadrukken dat er behoefte is aan een toekomstvisie
voor de politie, en niet zozeer een visie door de politie. Hiermee bedoelen we dat deze oefening zich
niet mag beperken tot de binnenskamerse gedachtenoefening van de professionals bij de politie,
maar een breed maatschappelijk draagvlak behoeft. Uiteindelijk heeft de politie een essentieel
maatschappelijke functie en ligt haar missie buiten zichzelf, in de samenleving. Het is dan ook aan de
vertegenwoordigers uit het politieke milieu, die over voldoende democratische legitimiteit
beschikken, om zich over deze kwestie uit te spreken. In eerste instantie is het dan ook van belang
dat de verantwoordelijke verantwoordelijken en het Parlement zich hierover uitspreken. Essentieel
gaat het immers om een politieke opdracht. Maar dat is onzes inziens onvoldoende. Het zal eveneens
van belang zijn dat het brede maatschappelijk middenveld participeert aan deze oefening. Het mag
en kan ook niet zijn dat de wetenschap zich hierbij aan de kant zet. Ook wetenschappers, en in eerste
instantie criminologen, zullen zich met betrekking tot deze kwestie moeten uitspreken.
13
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
Een fors deel van deze bijdrage was erop gericht te betogen dat de ontwikkeling van een
langetermijnvisie er niet mag toe leiden dat verwarring ontstaat en dat bijzaken de overhand krijgen
op hoofdlijnen. Het is dan ook van bijzonder belang dat de oefening uiteindelijk uitmondt op een
verhelderende horizont en vooral op een eensgezindheid omtrent de bakens waarop dient gevaren
te worden. Opnieuw dient dit niet te leiden tot verstarring. Bijsturing en flexibiliteit zullen steeds
gevrijwaard moeten worden.
Volgende 10 principes zijn hierbij m.i. dan ook leidinggevend :
1. Dat de politiefunctie kan omschreven worden als een institutionele functie tot bescherming en
regeling van de maatschappelijke orde, die de uitoefening van de fundamentele rechten mogelijk
moet maken en moet voorkomen dat deze orde wordt verstoord. Lukt dat niet, dat is het de taak
van de politie om de verstoorde orde te herstellen. Het zoveel als mogelijk vermijden van gebruik
van legaal geweld en dwang is hierbij een succesmeter.
2. Dat de politiediensten hun opdrachten vervullen onder het gezag van de wettelijke overheden.
Ook in de gevallen waarin de politiediensten krachtens de wet op eigen initiatief kunnen
optreden, blijven zij overeenkomstig de wet ressorteren onder de bevoegde overheden. De
politieoverheid is die overheid, die door of krachtens de wet is aangewezen om juridische
politiemaatregelen te nemen en om politiemaatregelen uit te voeren of door de politie te doen
uitvoeren.
3. Dat de politiebevoegdheden (basis- en bijkomende bevoegdheden) wettelijk zijn vastgelegd en
dus beperkt. De politiefunctie omvat taken van bestuurlijke en gerechtelijke politie. Beide
takenpakketten dienen in elkaars verlengde te worden gedefinieerd, veeleer dan ze strikt
gescheiden van elkaar te houden (denk maar aan : het raadgeven, het ontraden, het reguleren,
het onderzoeken en de nazorg).
4. Dat bij het vervullen van al hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, de
politiediensten waken over de naleving en het bijdragen tot de bescherming van de individuele
rechten en vrijheden, evanals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij (WPA art.
1). De politie handelt in overeenstemming met de mensenrechten en draagt ook bij aan het
bewaken, het bevorderen en waarborgen ervan.
5. Dat de finaliteit van de politie extern gericht is. De politie is dienstverlenend en zo nodig
handhavend ten aanzien van de hele bevolking. De politie heeft ook een belangrijke signaal- en
verwijsfunctie ten aanzien van haar overheden, die deze signaalfunctie dienen te vertalen naar
andere beleidsdomeinen en hieromtrent onderling dienen te overleggen. Daarenboven staat de
politie niet alleen in voor het handhaven van de veiligheid; ook andere instanties hebben in het
veiligheidsdomein specifieke en belangrijke taken en verantwoordelijkheden.
6. Dat de politie instaat over het ganse land voor een gelijkwaardige minimale politiezorg, die
zonder betaling door de burger of overheid wordt gegarandeerd.
14
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
7. Dat vermeden moet worden dat de interne politiestructuur aanleiding geeft tot interne
verzuiling, waarbij de structuur en arbeidsverdeling leidt tot verstarring. De politie moet een
flexibele organisatie zijn. Dat houdt ondermeer in dat de politie vlot moet kunnen schakelen
tussen geografische schaalniveau’s, tussen gerechtelijke en administratieve taken, tussen
preventie en repressie, tussen eigen organisatieonderdelen, tussen politie en partners, … De
toekomstuitdaging ligt niet zozeer in het werk ‘en régime’, maar veeleer in de organisatie van
soepele en daadkrachtige schakelmogelijkheden.
8. Dat projectmatig werken (gebaseerd op een grotere planbaarheid van de politiewerking en op
degelijke analyses) meer nog dan in het verleden wordt toegepast, precies om deze gewenste
flexibiliteit en het gewenste schakelen optimaal te kunnen realiseren. Dit vergt een grotere
handelingsautonomie van de politiemensen op het terrein, functioneel en coachend leiderschap,
waarbij de rest van de organisatie vooral ondersteunend optreedt.
9. Dat de politie voortdurend streeft naar het verwerven en/of behouden/versterken van
legitimiteit, vertrouwen en naar een groot maatschappelijk draagvlak. Functionarissen met een
publieke taak, en dus ook politiemensen, zullen zich meer dan ooit moeten bewust zijn dat zij uit
hoofde van hun bijzondere positie een voorbeeldfunctie vervullen. Van hen mag verwacht
worden dat zij professioneel, deskundig, integer en met respect en begrip voor specifieke
omstandigheden en daarmee optredende emoties, handelen.
10. Dat de toenemende grensvervaging met bestuur, private veiligheidsdiensten, bijzondere
opsporings- en inspectiediensten, leger en de inlichtingenwereld wordt gemilderd en uitgeklaard
in functie van bovenstaande principes.
Een dergelijke toekomstvisie zal dan ook steeds in evenwichten dienen geformuleerd. Het zou een
mythe zijn te geloven dat het ontwikkelen van een dergelijke toekomstvisie een definitief beslag kan
krijgen. Het gevaar bestaat dan immers dat de politie, eens de “grote beslissingen” genomen zijn, de
politie terug tot de orde van de dag kan overgaan, en eenvoudigweg moet uitvoeren wat er beslist
werd. Dergelijke opvatting schiet de realiteit voorbij. Enerzijds omdat de samenleving steeds in
beweging is en wat vandaag van tel is voor de burgers, morgen heel anders kan zijn. Anderzijds
omdat in een samenleving, hoe vervelend ook, verschillende opvattingen bestaan over wat kan en
niet kan. Een democratische politie heeft onvermijdelijk een Januskop, met aan de ene kant een
democratische legitimiteit, aan de andere kant efficiëntie en effectiviteit.
15
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
Bibliografie
BISSCHOP L., DE KIMPE, S. & PONSAERS, P. (2010). “Korpschefs. Rapport van het onderzoek naar het profiel en de evaluatie
van de korpschefs van de lokale politie in België”, In: BISSCHOP, L., BUIJNINK, K., DE KIMPE, S., & NOORDEGRAAF, M.
(Eds.). Politieleiderschap: Reflecties op politieleiders en hun professionaliteit, Cahiers Politiestudies,
Antwerpen/Apeldoorn, Jg. 2010/1, nr. 14, 35-178.
BRUINSMA, G., VAN DE BUNT, H., HAEN MARSCHALL, I. (2001). Met het oog op de toekomst; verkenning naar de
kennisvragen over misdaad en misdaadbestrijding in 2010. Uitgave in de reeks AWT-achtergrondstudies, nummer 24,
www.awt.nl
BRUGGEMAN, W., VAN BRANTEGHEM, JM., VAN NUFFEL, D. (eds.) (2007), Voor een excellente politiezorg, Brussel, Politeia,
2007, 87p.
CACHET, L., DE KIMPE, S., PONSAERS, P., RINGELING, A. (eds.) (2008), Governance of Security in the Netherlands and
Belgium, Boom Juridische Uitgevers, Reeks Het groene gras, Den Haag, pp. 356.
COOLS, M., VERBEIREN, K. (2008), De private en bijzondere veiligheid in de publieke ruimte: een wettelijke kijk, in :
Ponsaers, P., Devroe, E., Publieke ruimte, Politeia, Brussel, 39 - 52.
DAMMERS, E. (2000). Leren van de toekomst. Over de rol van scenario's bij strategische beleidsvorming. Uitgeverij Eburon,
Delft.
DE RUYVER, B. et al. (2007), Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau - Derde evaluatieverslag,
Juni, Politeia, Brussel.
DE KIMPE, S. (2006), Het woord is aan de korpschef – Een onderzoek naar het profiel en het discours van de Vlaamse
korpschef van de lokale politie, Uitgeverij Vanden Broele, Reeks Burger, bestuur & beleid, Brugge, pp. 401.
DEVROE,E. (2010),“Wetenschap voor beleid of beleid voor wetenschap? Een analyse van 15 jaar politie en Justitie
onderzoek in België", in : Panopticon, in press.
EASTON, M., VYNCKIER,G., DE KIMPE, S. (2009), "Reflections on the possible integration of intelligence led policing into
community policing". In: COOLS, M, DE KIMPE, S., DE RUYVER, B., EASTON, M., PAUWELS, L., PONSAERS, P., VANDE
WALLE, G., VANDER BEKEN, T., VANDER LAENEN, F., VERMEULEN, G. (Eds), Governance of Security Research Papers
Series II, Readings On Criminal Justice, Criminal Law & Policing, Antwerpen: Maklu, 293-310.
EASTON, M. (2008), "Excellente Politiezorg: gewikt en gewogen", In: Politie en Cultuur, COLLIER, A, DEVROE, E. & E.
HENDRICKX, (Eds.), Politeia, Centrum voor Politiestudies, Cahier Politiestudies, n°9, p. 111-125.
EASTON, M., PONSAERS, P., DEMARÉE, Ch., VANDEVOORDE, N., ENHUS, E., ELFFERS, H., HUTSEBAUT, F., GUNTHER MOOR,
L. (2009), Multiple Community Policing: Hoezo?, Gent: Academia Press, Reeks Samenleving en Toekomst, Federaal
Wetenschapsbeleid, viii + 297 pp.
EASTON, M., TANGE, C., PONSAERS, P. (eds.) (2008), Out of the box – Diversiteit in Diversiteit / Diversité dans la Diversité,
Politeia, CEP-CPS-Comité P, Brussel, pp. 152.
ENHUS, E., PONSAERS, P., HUTSEBAUT, F., VAN OUTRIVE, L. (eds.) (2001), De Politiehervorming, Politeia, Centrum voor
Politiestudies, Brussel, pp. 216.
Federale Politieraad (2009), Evaluatie van 10 jaar politiehervorming, http://www.federale-politieraad.be/ (laatst
geconsulteerd : 25 maart 2010).
GUNTHER MOOR, L., PETERS, T., PONSAERS, P., SHAPLAND, J., VAN STOKKOM, B. (eds.) (2009), Restorative Policing, Maklu,
Cahiers Politiestudies, Volume 2009-2, n° 11, Antwerpen, pp. 249.
GUNTHER MOOR, L., VAN STOKKOM, B. (eds.) (2009), Herstelrechtelijke Politiepraktijken in Nederland en België, Stichting
Maatschappij, Veiligheid en Politie Producties, Samen werken aan veiligheid, Dordrecht, pp. 88.
HOOGENBOOM, B. (2001). 't Neemt toe, men weet niet hoe. Scenariostudie financieel-economische criminaliteit. Deel 6 in
de reeks Forensische Studies. Koninklijke Vermande, Den Haag.
PONSAERS, P. (2001), “De ontwikkeling van community (oriented) policing en de verhouding tot andere politiemodellen”,
in: Handboek Politiediensten, Gemeenschapsgerichte politiezorg, Politiemodellen, Afl. 57, Kluwer, p. 1-42.
PONSAERS, P. (2002), “De politie in de ‘community’ of de ‘community’ in de politie?”, in : Handboek Forensisch
Welzijnswerk, BOUVERNE-DE BIE, M., KLOECK, K., MEYVIS, W., ROOSE, R., VANACKER, J. (eds.), Academia Press, Gent,
p. 417-456.
PONSAERS, P., ENHUS, E., EASTON, M., BRUGGEMAN, W., COLLIER, A. (eds.) (2005), 10 miljoen klanten moet je verdienen –
Bijdrage(n) tot de evaluatie van politie en justitie, Politeia, Centrum voor Politiestudies, Brussel, pp. 251.
PONSAERS, P. (2005), “Weerstanden tegen de Veiligheidsmonitor of de mythe dat het beleid zich laat ondersteunen”, in:
Orde van de Dag, Kluwer, Mechelen, nr. 29, p. 27-34.
PONSAERS, P., DEVROE, E., MEERT, D. (eds.) (2006), Tot de kern van de taak – Het politionele kerntakendebat,
Themanummer Orde van de dag, Kluwer, Mechelen, nr. 33, pp. 55.
PONSAERS, P., ENHUS, E., HUTSEBAUT, F. (eds.) (2006), Het kerntakendebat continued, Politeia, Centrum voor Politiestudies,
Cahiers Politiestudies, Brussel, pp. 219.
PONSAERS, P., DEVROE, E., MEERT, D. (2006), “Kiezen voor een democratische politie. Wat is dat?”, in : Orde van de Dag,
Kluwer, Mechelen, nr. 33, p. 7-14.
16
Evaluatie van de politiehervorming in België
Naar aanleiding van het evaluatierapport van de Federale Politieraad
Eredoctoraat van Cyrille Fijnaut
Paul Ponsaers
PONSAERS, P., GUNTHER MOOR, L. (eds.) (2007), Reassurance Policing: Concepten en Receptie, Politeia, Centrum voor
Politiestudies - Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie, Cahiers Politiestudies n° 3, Brussel, pp. 221.
PONSAERS, P., EASTON, M., GUNTHER MOOR, L., HOOGENBOOM, B., VAN STOKKOM, B. (2008), Reflections on Reassurance
Policing in the Low Countries. Den Haag: Boom Juridische Uitgeverij.
PONSAERS, P. (2009), “Enkele leidende principes bij het hertekenen van het politieonderwijs vanuit academisch oogpunt”,
in: Orde van de Dag, Kluwer, Mechelen, nr. 46, p. 61-66.
PONSAERS, P., EASTON, M. (2009), “Vervormende spiegels tussen politie en gemeenschap”, in : Diverse kwesties - Liber
Amicorum prof. dr. Frank Bovenkerk, BRANTS, Ch., VAN DER POEL, S. (eds.), Boom Juridische Uitgevers - Pompe Reeks,
Den Haag, p. 319-330.
VAN BRANTEGHEM, J.-M., VAN DE SOMPEL, R., PONSAERS, P., BOEKAERT, T. (2007), “De pijlers van een
gemeenschapsgerichte politiezorg in België”, in : Naar een excellente politiezorg, 2007, BRUGGEMAN, W., VAN
BRANTEGHEM, J.-M., VAN NUFFEL, D. (eds.), Politeia, Brussel, p. 67-87.
VAN CALSTER, P. & GUNTHER MOOR, L. (eds.) (2007). Reassurance policing: een alliantie tussen burgers en politie?,
Dordrecht/Gent: SMVP/CPS.
VANDER BEKEN T., PONSAERS, P., DEFEVER, Ch., PAUWELS, L. (2003), Politiecapaciteit in de gerechtelijke zuil – Een
methodologische studie, Maklu, Antwerpen/Apeldoorn, pp. 110.
VANDEVOORDE, N., VAEREWYCK, W., ENHUS, E., PONSAERS, P. (2003), Politie in de steigers – Bouwen aan
gemeenschapsgerichte politiefuncties in een lokale context, Politeia, Brussel, pp. 294.
VYNCKIER,G. (2009), “A comparative view on the role of the police in different restorative practices in Flanders” in
SHAPLAND, J., PETERS, T., VAN STOKKOM, B., GUNTHER MOOR, L., PONSAERS, P. (Eds.), Restorative Policing, Cahiers
Politiestudies n° 11, Antwerpen: Maklu.
WONDERGEM, L. (2007), To reassure or not to reassure: that is the question, Dordrecht: SMVP. Een onderzoek naar
(on)mogelijkheden van ‘reassurance policing’ bij de politie Rotterdam-Rijnmond.