BookPDF Available

Noppe, J., Ponsaers, P. , Verhage, A., De Ruyver, B., Easton, M. (2010). Preventie van radicalisering in België, Governance of Security Research Report Series, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 185 .

Authors:

Abstract

Dit onderzoek, dat gevoerd wordt in opdracht van de Directie Veiligheid en Preventie van de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken, gaat na hoe vanuit een preventief oogpunt radicalisering (hetgeen leidt tot geweld) benaderd kan worden. Hierbij vraagt de opdrachtgever te focussen op (1) links geïnspireerde radicalisering, (2) rechts geïnspireerde radicalisering, (3) Islamitisch geïnspireerde radicalisering en (4) radicalisering die zich ent op het dierenrechtenactivisme. Specifiek wordt getracht signalen van radicalisering te detecteren en een instrument te ontwikkelen om deze signalen op lokaal niveau te monitoren. In deze studie gaan we ervan uit dat radicalisering (hetgeen tot geweld leidt) een procesmatig verloop kent. Het gaat om een continuüm, waarbij radicalisme, extremisme en terrorisme verschillende stadia zijn in dat proces. De metafoor van de ijsberg visualiseert het bovengenoemde continuüm treffend. Terrorisme kan men beschouwen als het topje van de ijsberg dat in directe relatie staat met de onderliggende processen van radicalisme en extremisme, die bij hun ontwikkeling minder zichtbare vormen aannemen in de maatschappij. Moghaddam (2005) vergelijkt het radicaliseringsproces met het beklimmen van een trap. Mc Cauley en Moskalenko (2008) omschrijven het radicaliseringsproces dan weer eerder piramidaal, waarbij de basis van de piramide de sympathisanten betreft en de top van de piramide de gewelddadige radicalen. Mellis (2007) ziet radicalisering dan weer als interactie tussen vraag en aanbod, waarbij er een cognitieve opening ontstaat door de interactie met de voedingsbodem. Radicalisering is met andere woorden een proces waar verschillende onderliggende mechanismen een invloed op hebben.
1
Polarisering en radicalisering : een integrale preventieve aanpak
onderzoek in opdracht van
Algemene Directie Veiligheid en Preventie
FOD Binnenlandse Zaken
Associatieonderzoeksgroep Governance of Security
Promotoren:
Onderzoekers:
Prof. dr. Paul Ponsaers
Jannie Noppe
Prof. dr. Brice De Ruyver
Jo Hellinckx
Prof. dr. Marleen Easton
Maarten Vande Velde
dr. Antoinette Verhage
2
Inhoud
Hoofdstuk 1 ............................................................................................................................................. 9
1.1. Inleiding en probleemstelling ....................................................................................................... 9
1.2. Begripsomschrijving ................................................................................................................... 11
1.2.1. Radicalisering ....................................................................................................................... 11
1.2.2. Polarisatie ............................................................................................................................ 12
1.2.3. Radicalisme .......................................................................................................................... 12
1.2.4. Extremisme .......................................................................................................................... 13
1.2.5. Terrorisme ........................................................................................................................... 13
1.3. Onderzoeksmatige aandacht...................................................................................................... 14
1.3.1. Theorieën ter verklaring van radicalisering ......................................................................... 14
1.3.1.1. Theorieën mbt. karakteristieken van individuen of groepen ....................................... 15
1.3.1.2. Theorieën mbt. subjectieve rechtvaardigingsgronden ................................................ 16
1.3.1.3. Theorie mbt. contextuele omstandigheden ................................................................. 20
1.3.1.4. Beschouwing ................................................................................................................ 21
1.3.2. Fasen in het proces en factoren die bijdragen tot radicalisering ........................................ 22
1.3.2.1. Fase 1: De basis van radicalisering ............................................................................... 22
1.3.2.2. Fase 2: Verschuivingen in radicale opinies naar extremisme ...................................... 24
1.3.2.3. Fase 3: Van extremisme naar terrorisme ..................................................................... 26
1.3.2.4. Beschouwing ................................................................................................................ 26
1.3.3. Rekrutering als katalysator van het radicaliseringsproces : een procesmatig verloop? ..... 28
1.3.3.1. Actieve rekrutering ....................................................................................................... 29
1.3.3.2. Zelfrekrutering en de factor ‘zelfontbranding’ ............................................................. 30
1.3.3.3. Het proces van rekrutering........................................................................................... 31
1.3.3.4. Diverse settings van rekrutering .................................................................................. 31
1.3.3.5. Beschouwing ................................................................................................................ 38
1.4. Modellen van het radicaliseringsproces ..................................................................................... 39
3
1.4.1. De staircase benadering van Moghaddam .......................................................................... 39
1.4.1.1. Het gelijkvloers: De psychologische interpretatie van materiële condities ................. 41
1.4.1.2. De eerste verdieping: gepercipieerde mogelijkheden om de onrechtvaardige
behandeling te bestrijden ......................................................................................................... 41
1.4.1.3. De tweede verdieping: verplaatsing van agressie ........................................................ 42
1.4.1.4. De derde verdieping: Moreel engagement .................................................................. 42
1.4.1.5. De vierde verdieping: Categorisch denken en de gepercipieerde legitimiteit van de
terroristische organisatie .......................................................................................................... 43
1.4.1.6. De vijfde verdieping: De terroristische daad en het ontwijken van inhiberende
mechanismen ............................................................................................................................ 44
1.4.2. Het piramidale model van Mc Cauley en Moskalenko ........................................................ 45
1.4.3. Het model van Collin Melis .................................................................................................. 48
1.4.4. Beschouwing........................................................................................................................ 50
1.5. Analyse : naar een dynamisch model van radicalisering ............................................................ 50
Conclusie ........................................................................................................................................... 53
Hoofdstuk 2: Onderzoeksdesign ........................................................................................................... 55
2.1. Drie simultane onderzoekspistes ......................................................................................... 55
2.2. Interviews met bevoorrechte getuigen ............................................................................... 55
2.3. Retrospectieve analyse van twee Belgische cases ............................................................... 56
2.4. Meta-analyse ....................................................................................................................... 57
2.5. Analysemethode .................................................................................................................. 57
Hoofdstuk 3: Empirische resultaten ...................................................................................................... 61
Inleiding ............................................................................................................................................. 61
3.1. Interviews met bevoorrechte getuigen ............................................................................... 61
3.1.1. Fenomeen ........................................................................................................................ 62
3.1.1.1. Islamitisch geïnspireerd radicalisme ............................................................................ 63
3.1.1.2. Links geïnspireerd radicalisme ..................................................................................... 63
3.1.1.3. Rechts geïnspireerd radicalisme ................................................................................... 64
4
3.1.1.4. Op dierenrechten gebaseerd activisme ....................................................................... 64
3.1.2. Ideologie .............................................................................................................................. 65
3.1.2.1. Islamitisch geïnspireerd radicalisme ............................................................................ 66
3.1.2.2. Links geïnspireerd radicalisme ..................................................................................... 66
3.1.2.3. Rechts geïnspireerd radicalisme ................................................................................... 67
3.1.2.4. Op dierenrechten gebaseerd activisme ....................................................................... 67
3.1.3. Polarisatie ............................................................................................................................ 67
3.1.4. Voedingsbodem ................................................................................................................... 69
3.1.5. Signalen ............................................................................................................................... 72
3.1.5.1. Detectiekenmerken ...................................................................................................... 73
3.1.5.2. Rechtvaardigingsgronden ............................................................................................. 74
3.1.5.3. Actoren ......................................................................................................................... 74
3.1.6. Triggers ................................................................................................................................ 75
3.1.6.1 Individueel-psychologische factoren ............................................................................. 75
3.1.6.2. Omgevingsfactoren ...................................................................................................... 76
3.1.6.3. Externe factoren ........................................................................................................... 76
3.1.7. Isolatie ................................................................................................................................. 77
3.1.8. Illegitieme handelingen ....................................................................................................... 79
3.1.9. Individu versus groep .......................................................................................................... 81
3.1.10. Rekrutering ........................................................................................................................ 82
3.1.10.1. Actieve Rekrutering .................................................................................................... 84
3.1.10.2. Zelfrekrutering of zelfontbranding ............................................................................. 85
3.1.10.3. Het proces van rekrutering......................................................................................... 86
3.1.10.4. De rol van charismatische figuren .............................................................................. 87
3.1.10.5. De rol van het financiële aspect ................................................................................. 88
3.1.10.6. Settings van rekrutering ............................................................................................. 88
3.2. Retrospectieve analyse van twee Belgische cases ..................................................................... 91
5
Inleiding ......................................................................................................................................... 91
3.2.1. De case ‘Muriel Degauque’ ................................................................................................. 91
3.2.1.1. Fenomeen ..................................................................................................................... 92
3.2.1.2. Ideologie ....................................................................................................................... 93
3.2.1.3. Polarisatie ..................................................................................................................... 94
3.2.1.4. Voedingsbodem ............................................................................................................ 95
3.2.1.5. Signalen ........................................................................................................................ 96
3.2.1.6. Triggers ......................................................................................................................... 98
3.2.1.7. Isolatie .......................................................................................................................... 99
3.2.1.8. Illegitieme handelingen .............................................................................................. 100
3.2.1.9. Individu versus groep ................................................................................................. 100
3.2.1.10. Rekrutering ............................................................................................................... 101
3.2.2. De case ‘Blood and Honour’ .............................................................................................. 106
3.2.2.1. Fenomeen ................................................................................................................... 106
3.2.2.2. Ideologie ..................................................................................................................... 108
3.2.2.3. Polarisatie ................................................................................................................... 108
3.2.2.4. Voedingsbodem .......................................................................................................... 108
3.2.2.5. Signalen ...................................................................................................................... 109
3.2.2.6. Triggers ....................................................................................................................... 111
3.2.2.7. Isolatie ........................................................................................................................ 112
3.2.2.8. Illegitieme handelingen .............................................................................................. 112
3.2.2.9. Individu versus groep ................................................................................................. 113
3.2.2.10. Rekrutering ............................................................................................................... 113
3.3. Meta-analyse ............................................................................................................................ 118
Inleiding ....................................................................................................................................... 118
3.3.1. Fenomeen .......................................................................................................................... 118
6
3.3.2. Ideologie ............................................................................................................................ 121
3.3.3. Polarisatie .......................................................................................................................... 123
3.3.4. Voedingsbodem ................................................................................................................. 124
3.3.5. Signalen ............................................................................................................................. 127
3.3.5.1. Detectiekenmerken .................................................................................................... 128
3.3.5.2. Rechtvaardigingsgronden ........................................................................................... 131
3.3.5.3. Actoren ....................................................................................................................... 131
3.3.6. Triggers .............................................................................................................................. 132
3.3.6.1. Individueel-psychologische factoren .......................................................................... 132
3.3.6.2. Omgevingsfactoren .................................................................................................... 133
3.3.6.3. Externe factoren ......................................................................................................... 133
3.3.7. Isolatie ............................................................................................................................... 134
3.3.8. Illegitieme handelingen ..................................................................................................... 135
3.3.9. Individu versus groep ........................................................................................................ 137
3.3.10. Rekrutering ...................................................................................................................... 139
3.3.10.1 Actieve rekrutering .................................................................................................... 139
3.3.10.2. Zelfrekrutering of zelfontbranding ........................................................................... 140
3.3.10.3. Het proces van rekrutering....................................................................................... 140
3.3.10.4. De rol van charismatische figuren ............................................................................ 142
3.3.10.5. De rol van het financiële aspect ............................................................................... 143
3.3.10.6. Settings van rekrutering ........................................................................................... 144
Hoofdstuk 4: Conclusie ‘Het proces van radicalisering’ .................................................................. 146
Inleiding ........................................................................................................................................... 146
4.1. Fenomeen ................................................................................................................................. 147
4.2. Ideologie ................................................................................................................................... 151
4.3. Polarisatie ................................................................................................................................. 154
4.4. Voedingsbodem ........................................................................................................................ 155
7
4.5. Signalen .................................................................................................................................... 156
4.6. Triggers ..................................................................................................................................... 157
4.7. Isolatie ...................................................................................................................................... 158
4.8. Illegitieme handelingen ............................................................................................................ 160
4.9. Individu versus groep ............................................................................................................... 161
4.10. Rekrutering ............................................................................................................................. 162
Conclusie ......................................................................................................................................... 163
Hoofdstuk 5: Bestaande werkvormen in het buitenland en behoeften van Belgische professionals
......................................................................................................................................................... 165
Inleiding ........................................................................................................................................... 165
5.1. Bestaande werkvormen ter preventie van radicalisering in het buitenland ........................... 165
5.1.1 De proactieve werkvormen ................................................................................................ 167
5.1.1.1. Trainen van professionals ........................................................................................... 167
5.1.1.2. Publiek debat .............................................................................................................. 167
5.1.1.3. Opvoedingsondersteuning voor ouders ..................................................................... 168
5.1.1.4. Vorming voor hooggeschoolden en brug naar de arbeidsmarkt ............................... 169
5.1.1.5. Exit-programma’s gericht op deradicalisering ........................................................... 170
5.1.1.6. Deradicalisering in gevangenissen ............................................................................. 171
5.1.2. De reactieve werkvormen ................................................................................................. 172
5.1.2.1. Meldpunt .................................................................................................................... 172
5.1.3. Werkvormen gericht op het verzamelen en uitwisselen van informatie en kennis ......... 173
5.1.3.1. Informatieschakelpunt ............................................................................................... 173
5.1.3.2. Netwerken Sociale Cohesie ....................................................................................... 174
5.1.3.3. Nationaal Kennis- en Adviescentrum ......................................................................... 175
5.2. Behoeften van Belgische professionals inzake preventie van radicalisering ........................... 175
5.2.1. Sociaal beleid richten op voedingsbodem radicalisering .................................................. 175
5.2.2. Publiek debat open houden .............................................................................................. 176
5.2.3. Responsabilisering van scholen ......................................................................................... 177
8
5.2.4. Dialoog en netwerkvorming tussen lokale professionals .................................................. 177
Conclusie ......................................................................................................................................... 178
Hoofdstuk 6: Beleidsaanbevelingen .................................................................................................... 179
Inleiding ........................................................................................................................................... 179
6.1. Sociaal beleid ............................................................................................................................ 180
6.2. Specifieke werkvormen op het lokale niveau .......................................................................... 182
Conclusie ......................................................................................................................................... 185
Bibliografie .......................................................................................................................................... 188
Bijlage .................................................................................................................................................. 198
Bijlage 1: Checklist bij de kwalitatieve interviews ........................................................................... 198
9
Hoofdstuk 1
1.1. Inleiding en probleemstelling
Dit onderzoek, dat gevoerd wordt in opdracht van de Directie Veiligheid en Preventie van de
Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken, gaat na hoe vanuit een preventief oogpunt
radicalisering (hetgeen leidt tot geweld) benaderd kan worden. Hierbij vraagt de opdrachtgever te
focussen op (1) links geïnspireerde radicalisering, (2) rechts geïnspireerde radicalisering, (3)
Islamitisch geïnspireerde radicalisering en (4) radicalisering die zich ent op het
dierenrechtenactivisme. Specifiek wordt getracht signalen van radicalisering te detecteren en een
instrument te ontwikkelen om deze signalen op lokaal niveau te monitoren.
In deze studie gaan we ervan uit dat radicalisering (hetgeen tot geweld leidt) een procesmatig
verloop kent. Het gaat om een continuüm, waarbij radicalisme, extremisme en terrorisme
verschillende stadia zijn in dat proces. De metafoor van de ijsberg visualiseert het bovengenoemde
continuüm treffend. Terrorisme kan men beschouwen als het topje van de ijsberg dat in directe
relatie staat met de onderliggende processen van radicalisme en extremisme, die bij hun
ontwikkeling minder zichtbare vormen aannemen in de maatschappij. Moghaddam (2005) vergelijkt
het radicaliseringsproces met het beklimmen van een trap. Mc Cauley en Moskalenko (2008)
omschrijven het radicaliseringsproces dan weer eerder piramidaal, waarbij de basis van de piramide
de sympathisanten betreft en de top van de piramide de gewelddadige radicalen. Mellis (2007) ziet
radicalisering dan weer als interactie tussen vraag en aanbod, waarbij er een cognitieve opening
ontstaat door de interactie met de voedingsbodem. Radicalisering is met andere woorden een proces
waar verschillende onderliggende mechanismen een invloed op hebben.
Radicalisering flirt met de grenzen van de democratische rechtsstaat. De groeiende intolerantie, die
met een radicaliseringsproces gepaard gaat ten aanzien van andere zienswijzen, staat immers haaks
op de uitgangspunten van een democratische rechtsstaat, zoals de vrijheid van meningsuiting en het
respect voor democratisch genomen beslissingen. Toch mag hier niet al te deterministisch mee
omgesprongen worden, radicalisering gaat immers niet noodzakelijk tegen de wet in, noch zal het
steeds uitmonden in gewelddadig gedrag. Integendeel, in veel gevallen zal het niet zover komen (De
Graaff, de Poot & Kleemans, 2009). Het punt is evenwel dat in de uitzonderlijke gevallen waar wél
10
wordt overgegaan tot geweldpleging grote maatschappelijke schade kan worden aangericht. Het is
de verantwoordelijkheid en de plicht van een democratie zich hiertegen te beschermen. De finaliteit
van dit onderzoek is dan ook na te gaan hoe kan vermeden worden dat deze radicalisering overgaat
tot het gebruik van geweld, door het vroegtijdig detecteren van de elementen die aan de grondslag
liggen van dergelijke radicalisering. Om deze finaliteit te bereiken is het noodzakelijk in dit eerste
deel van het rapport na te gaan hoe het radicaliseringsproces verloopt, welke factoren hiertoe
bijdragen.
In het eerste deel van het rapport trachten we volgende onderzoeksvragen te beantwoorden.
Ten eerste willen we een duidelijk zicht krijgen op het radicaliseringsproces, hoe dit verloopt en
welke factoren dit proces beïnvloeden. De ontleding van dit radicaliseringsproces beginnen we door
onderstaande onderzoeksvraag te beantwoorden: Welke zijn de fasen die we kunnen onderkennen
gedurende een radicaliseringsproces?
Eens die fasen geïdentificeerd zijn kan onderzocht worden in welke volgorde deze fasen elkaar
opvolgen. Dit is de tweede onderzoeksvraag: Wat is de sequentie van deze fasen in het
radicaliseringsproces? Hierbij wordt een gefaseerd model van het radicaliseringsproces ontwikkeld
en wordt onderzocht welke preventiemethoden aangewezen zijn om in te werken op de diverse
fasen. Er wordt verwacht dat naarmate het radicaliseringsproces vordert, er ingrijpender
preventiemethoden nodig zullen zijn.
Ten derde wensen we na te gaan welke factoren een invloed uitoefenen op de diverse fasen in het
radicaliseringsproces. Dit brengt ons bij de derde onderzoeksvraag: Welke factoren gaan op de
verschillende fasen in het radicaliseringsproces een invloed uitoefenen? Zowel macro-structurele
factoren zoals het maatschappelijk bestel, meso-structurele factoren, waarbij bijzondere aandacht
gaat naar de directe sociale omgeving van personen die radicaliseren, en tenslotte factoren op
microniveau, de individuele kenmerken van de radicaliserende persoon zullen hierbij aan bod
komen.
11
1.2. Begripsomschrijving
Alvorens dieper in te gaan op dit thema wordt gestart met een duidelijke definiëring van de
begrippen die veelvuldig in dit rapport zullen voorkomen. Uiteraard houden navolgende
definiëringen keuzes in, en zullen deze begrippen in andere contexten andere inhouden dekken.
Niettemin oordeelden wij het noodzakelijk om tot heldere begripsafbakeningen te komen in de
context van dit onderzoeksproject. Het gaat met andere woorden om werkdefinities ten behoeve van
dit onderzoek en niet noodzakelijk om algemeen geldende definities.
1.2.1. Radicalisering
Radicalisering wordt beschouwd als een complex proces (Moghaddam, 2005; Mc Cauley en
Moskalenko, 2008; Veldhuis en Bakker, 2007) het is allesbehalve een statische situatie. Het proces is
onderhevig aan allerhande invloeden. In overleg met de opdrachtgever werd besloten de definitie
van Gielen (2008) te volgen. Gielen definieert radicalisering als volgt:
Radicalisering is het proces van toenemend radicalisme bij een persoon of groep, waarbij de
bereidheid groeit om zelf met gebruik van geweld dergelijke diep ingrijpende veranderingen van de
samenleving en de democratische rechtsorde na te streven en/ of te ondersteunen , dan wel anderen
daartoe aan te zetten. Het is geenszins een proces dat mensen plotseling omarmen, het is veeleer een
langdurig, gelaagd en veelvormig proces. Radicalisering is een langdurig proces, omdat het
doorsnijden van banden met de gevestigde samenleving tijd en energie kost. Het is gelaagd in die zin
dat het groepen, generaties, groepen geestesverwanten en individuen kan betreffen. Het is eveneens
veelvormig vanwege de verschillende dimensies die het omvat: zowel politiek, religieus als sociaal
cultureel (Gielen, 2008).
Met andere woorden bestaat radicalisering uit de ontwikkeling van opvattingen en activiteiten die
gericht zijn op verregaande veranderingen in, en zelfs de omverwerping van het maatschappelijke of
politieke bestel waarbij de bereidheid kan groeien om geweld te gebruiken. Het proces gaat gepaard
met het in toenemende mate aanvaarden van verregaande persoonlijke gevolgen van deze
opvattingen en activiteiten om tot slot te komen tot een algehele houding van compromisloosheid
en tendensen om de confrontatie op te zoeken met diegenen die in de weg staan (AIVD-Nota, 2004)
12
1.2.2. Polarisatie
Radicalisering wordt vaak in verband gebracht met polarisatie. De relatie tussen radicalisering en
polarisatie is echter allesbehalve eenduidig. Er wordt aangenomen dat polarisatie en radicalisering in
een onderling versterkende positie staan ten opzichte van elkaar. Polarisatie kan radicalisering in de
hand werken, maar op zijn beurt kan radicalisering leiden tot versterkende polarisatie (De Graaff, de
Poot en Kleemans, 2009). Polarisatie wordt in samenspraak met de opdrachtgever als volgt
gedefinieerd:
Polarisatie is de verscherping van tegenstellingen tussen [nvdr : personen of] groepen in de
samenleving die resulteert of kan resulteren in (een toename van) spanningen tussen deze [nvdr :
personen of] groepen en in risico’s voor de sociale veiligheid” (COT, 2008).
Terwijl de notie radicalisering slaat op een proces dat een individu of groep doorgaat, heeft het
begrip polarisatie betrekking op de relatie tussen onderscheidbare groepen of individuen onderling.
Het gaat er met andere woorden om dat het centrum aan aanhangers verliest, ten voordele van de
extremen van het continuüm. Polarisatie kan dan ook gezien worden als een mechanisme dat breder
dient opgevat te worden dan radicalisering. Het gaat hier immers om de verhouding tussen diverse
actoren op het maatschappelijk veld, terwijl radicalisering zich kan beperken tot personen of een
groep, zonder dat dit tot uiting komt doorheen een polarisatieproces (en dus andere personen of
groepen erbij betrokken zijn). Of om het nog anders te stellen : radicalisering kan aanleiding geven
tot polarisatie, doch dit hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Het is echter mogelijk dat polarisatie (in
termen van het innemen van tegengestelde, verharde standpunten) radicalisering van personen of
een groep in de hand werkt.
1.2.3. Radicalisme
De term radicalisme is om meervoudige redenen problematisch (Reinares et al. 2008). Ten eerste is
deze term problematisch omdat ze enkel op een analytisch niveau te onderscheiden valt van
radicalisering. Radicalisme doet een statische situatie vermoeden. We gaan er echter vanuit dat
radicalisering een proces is, een dynamisch verloop waarin de mate van radicalisme continu
fluctueert. Ten tweede is de term radicalisme problematisch omdat het een term betreft die vaak
gebruikt wordt als een expressie van een legitieme politieke gedachte. Als ideologie daagt
13
radicalisme de gevestigde normen en het gevoerde beleid uit, maar het leidt niet noodzakelijk tot
geweld. Er zijn vele voorbeelden te vinden in de Belgische en de Europese politieke geschiedenis van
groepen die deze vorm van radicalisme in zich dragen. Met andere woorden : er kan sprake zijn van
radicalisme, zonder dat dit geweldgebruik impliceert (bij het streven naar de realisatie van politieke
of sociale verandering). Wanneer we in dit rapport verwijzen naar de term radicalisme doelen we op:
“De eerste fase in het radicaliseringsproces die voorafgaat aan meer extreme vormen van
radicalisering in het proces, zoals daar respectievelijk zijn : extremisme en terrorisme”.
1.2.4. Extremisme
Extremisme bevindt zich, zoals de term doet vermoeden, aan de meer extreme zijde van het
radicaliseringsproces, namelijk waar de bereidheid tot het hanteren van geweld zijn intrede doet. De
onderzoeksequipe besloot extremisme te definiëren als:
“Extremisme is de bereidheid om het gebruik van geweld te aanvaarden, zonder dat daarom
overgegaan wordt tot het uitoefenen van geweld”.
Extremisme is met andere woorden een mentale ingesteldheid, die erin bestaat het gebruik van
geweld vanwege anderen te vergoeilijken, dan wel men zelf in de toekomst bereid is om geweld te
gebruiken.
1.2.5. Terrorisme
Over de definitie van terrorisme bestaat geen consensus, een grote diversiteit aan definities van
terrorisme bestaan in de literatuur naast elkaar. In dit onderzoek opteren we voor een eigen definitie
van terrorisme:
Geweld gedragen door een ideologie die minstens door een beperkte groep gedeeld wordt”.
Terrorisme onderscheidt zich op deze manier van extremisme door het werkelijke aanwenden van
geweld.
14
Vanuit bovenstaande definiëring merken we dat radicalisme,extremisme en terrorisme zich op een
continuüm bevinden. Terwijl radicalisme een bedreiging kan vormen, is het extremisme en bovenal
terrorisme waarin het grootste gevaar schuilt, daar deze de actieve ondermijning van democratische
waarden en de socialisatie in geweld behelst.
1.3. Onderzoeksmatige aandacht
Om bovenstaande onderzoeksvragen te beantwoorden wordt hieronder op zoek gegaan naar
verklaringen voor radicalisering en beschrijvingen van het radicaliseringsproces in de
wetenschappelijke literatuur. Het gros van de hedendaagse wetenschappelijke literatuur focust op
Islamitisch geïnspireerde radicalisering, doch stellen Reinares et al. (2008) dat er opmerkelijke
parallellen bestaan tussen Islamitisch geïnspireerde radicalisering en andere vormen van
radicalisering.
1.3.1. Theorieën ter verklaring van radicalisering
Vanuit de academische wereld bestaan tal van theorieën die erop gericht zijn radicalisering te
verklaren. Victoroff (2005) publiceerde een meta-analyse van verklaringen van radicalisering en
terrorisme. Hij brengt hierbij een kritische analyse van theorieën die aangehaald werden ter
verklaring van radicalisering. Opvallend hierbij is dat geen enkele theorie een alomvattend antwoord
kan formuleren op de vraag welke oorzaken aan de basis liggen van radicalisering.
15
Theorieën om radicaal gedrag te verklaren kunnen opgesplitst worden in verschillende strekkingen.
Op de eerste plaats zijn er theorieën die verband houden met specifieke karakteristieken van
individuen of groepen die radicaliseren (Wieviorka 1993). Op de tweede plaats zijn er een aantal
theorieën die verband houden met de subjectieve rechtvaardigingsgronden die door radicaliserende
personen of groepen worden gehanteerd. Het gaat hier eerder om percepties dan om objectief
vaststelbare omstandigheden, en in die zin gaat het om subjectieve percepties van deze personen of
groepen omtrent de omstandigheden waarin zij verkeren. Op de derde plaats zijn er theorieën die
verband houden met de contextuele oorzaken van radicalisering.
Deze benaderingen sluiten elkaar niet uit, veeleer lijkt radicalisering een multifactoriële oorzaak te
hebben die op z'n minst een integratie van verschillende theorieën vereist. In navolging van Victoroff
(2005) volgt een kort overzicht van de belangrijkste aangehaalde theorieën, met een korte
bespreking van hun sterktes en zwaktes. De indeling ervan werkte de onderzoeksequipe zelf uit.
1.3.1.1. Theorieën mbt. karakteristieken van individuen of groepen
De onderstaande theorieën hebben betrekking op karakteristieken van personen of groepen die
radicaliseren. Het gaat met andere woorden om kenmerken die radicaliserende personen of groepen
zouden onderscheidbaar maken van niet-radicaliserende. In algemene zin kunnen we vaststellen dat
deze theorieën eerder psychologiserend van aard zijn. De verklaringskracht die auteurs aan deze
theorieën toekennen wordt in de literatuur als eerder beperkt omschreven.
Psychopathologische theorie
Studies die zich focussen op de psychopathologie van terroristen hebben nergens heldere resultaten
opgeleverd, waaruit zou blijken dat de doorsnee terrorist afwijkt van de modale burger op
psychopathologisch vlak. Terroristen zijn dus in de regel geen mentaal zieke mensen. We kunnen in
dit verband kort zijn : psychopathologische theorieën volstaan niet om radicalisering te verklaren
(Crenshaw, 2000).
Identiteitstheorie
Verschillende theorieën trachten de toetreding tot radicale groeperingen te verklaren vanuit een
zoektocht naar identiteit. Men verwijst hierbij vooral naar adolescenten met een gebrek aan
16
zelfvertrouwen die een sterke, zelfs wanhopige nood ervaren hun persoonlijke identiteit te
versterken (Olsson, 1988). Het gaat hier dus inderdaad om een karakteristiek van een individu of een
groep van individuen.
Taylor en Quayle (1994) rapporteren dat veel personen die zich voegen bij radicale bewegingen dit
doen vanuit een zoektocht naar een doel en een gevoel van zelfwaarde. In essentie gaat het om een
anomische situatie waarin deze personen terecht komen. In extreme gevallen wordt vastgesteld dat
personen met een verwarde identiteit verscheurd worden door een gevoel van sociale isolatie, zich
verwijderen van gangbare en sociaal aanvaarde groepen, waardoor ze vatbaarder worden om toe te
treden tot radicaliserende groeperingen, welke ultiem tot geweldpleging overgaan. Dit ervaren de
betrokken personen als een valabel antwoord op de ervaren anomie (Ferracuti, 1982). Echter tot op
heden is er geen empirische studie voorhanden die deze theorie overtuigend test ten aanzien van
jonge terroristen.
Novelty-seeking theory
Bepaalde auteurs gaan ervan uit dat individuen die toetreden tot radicale groeperingen gekenmerkt
worden als personen die op zoek zijn naar “kicks en spanning” (Hacker, 1983; Kellen, 1979; Levine,
1999). Het gaat hier dus alweer om een karakteristiek van het individu (of de groep). Het plannen en
uitvoeren van aanslagen wordt door deze auteurs beschreven als een zeer intense en spannende
aangelegenheid. Vaak wordt door gearresteerde terroristen naar hun actieve periode verwezen als
de mooiste en meest intense periode uit hun leven (Marton, 1996).
Novelty seeking komt meestal voor in de late adolescentie (de vroege volwassenheid), waardoor
individuen in die levensfase makkelijker vatbaar zijn voor radicale ideeën en handelingen. Het lijkt
aannemelijk dat novelty seeking een rol kan spelen in het radicaliseringsproces, doch er bestaat
momenteel alweer geen empirische evidentie die deze theorie ondersteunt.
1.3.1.2. Theorieën mbt. subjectieve rechtvaardigingsgronden
De hiernavolgende theorieën houden verband met de persoonlijke perceptie van de situatie waarin
radicaliserende personen of groepen zich bevinden. Het gaat met andere woorden niet zozeer om de
objectief waarneembare omstandigheden, dan wel om de wijze waarop deze gepercipieerd wordt
17
door betrokkenen. Ultiem worden deze omstandigheden gehanteerd als rationaliseringen om
radicalisering te rechtvaardigen. Meestal gaat het om a posteriori constructies, om subjectieve
rechtvaardigingsgronden voor gewelddadig gedrag. Vastgesteld wordt dat deze theorieën meer
empirische evidentie inhouden, doch zelden volstaan om radicalisering exclusief te verklaren.
Rationele keuze theorie
Deze theorie gaat ervan uit dat terroristen overgaan tot het plegen van geweld op basis van rationele
keuzes en overwegingen, een soort van kosten-baten calculus. Het gaat om een
rechtvaardigingsgrond voor geweldpleging, die er als het ware in bestaat te argumenteren dat er
“geen valabel alternatief” voorhanden meer is dan over te gaan tot gebruik van geweld een sociaal of
politiek doel te verwezenlijken. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om een objectieve situatie, maar om
een subjectieve constructie die een persoon maakt, samen met een kleine kern van gelijkgezinden.
Crenshaw (2000) stelt dat het bereiken van het ogenschijnlijke doel van terroristen zo
onwaarschijnlijk is door middel van een rationele keuze strategie, dat het moeilijk is ondersteuning te
vinden voor de these dat terrorisme hierdoor verklaard kan worden. Onderzoek suggereert ook dat
zeer weinig personen die op een rationele wijze tot de overtuiging komen dat terrorisme hun
belangen kan verwezenlijken ooit terroristen zullen worden (Schbley, 2000). Daarenboven verklaart
de rationele keuze theorie ook niet waarom slechts een zeer klein aantal individuen (tussen
duizenden andere individuen die in quasi identieke politieke, sociale en economische
omstandigheden vertoeven) niet overgaan tot het plegen van geweld.
Hieruit vloeit voort dat de zeldzame en eigenaardige keuze om een terrorist te worden niet vanuit
het rationele keuze perspectief kan verklaard worden, maar slechts vanuit de perceptie die
radicaliserende personen zelf opbouwen als een a posteriori subjectieve rationalisering. Kortom : het
gaan om een individueel of groepsproces van psychologische aard, waarbij men tot de slotsom komt
dat geweld onvermijdelijk is geworden, zonder dat hiervoor objectieve gronden zijn.
Frustratie-agressie hypothese
Men kan zich afvragen welk psychologisch proces politiek gemotiveerde activisten doorlopen
vooraleer ze op het punt komen waarop ze overgaan tot gewelddadige actie. Vaak wordt gesteld dat
18
terrorisme de resultante is van wanhoop en jarenlange onderdrukking van groepen en personen
(Friedland, 1992).
De frustratie-agressie hypothese stelt dat geweld altijd een gevolg is van frustraties. Deze hypothese
wordt gehanteerd om terrorisme te verklaren, maar wordt om diverse redenen bekritiseerd.
Wederom is het zo dat vele mensen leven in frustrerende omstandigheden van onderdrukking, die
hen drijven tot wanhoop, doch nooit zullen overgaan tot het plegen van geweld om verandering te
realiseren. Opvallend is overigens dat vele terroristen zelf niet behoren tot die klassen in de
maatschappij waar ze voor opkomen. In die zin blijkt terrorisme vaak geen wanhoopsdaad te zijn van
personen die alle andere mogelijkheden tot verandering uitgeput hebben (Friedland, 1992). De
frustratie agressie-hypothese kan in die zin misschien iets van verklarende waarde bezitten in het
ontstaan van bepaalde vormen van politiek geweld, doch onvoldoende om terrorisme te verklaren.
Afgezien van objectieve omstandigheden die tot frustratie-agressie kunnen aanleiding geven lijkt het
hier opnieuw te gaan om een perceptie van personen of groepen. Het gaat immers eerder om hun
subjectieve perceptie dan om een algemeen geldend, objectief criterium. Het aanvoelen dat de
frustratiedrempel werd overschreden heeft veeleer te maken met een subjectieve individuele of
groepgebonden inschatting. Datgene dat de ene omwille van frustratie tot agressie zal doen
overgaan, zal daar geen aanleiding toe geven bij de ander. Het gaat dus eerder om een a posteriori
rechtvaardigingsgrond dan om een objectief vaststelbaar criterium.
Relatieve deprivatie theorie
Deze theorie ligt in het verlengde van de frustratie-agressie hypothese omdat men “het gedepriveerd
zijn” van economische middelen ziet als een frustratie die kan leiden tot het plegen van
gewelddadige acties. Kortom : hier wordt gesuggereerd dat economische oorzaken aan de basis van
radicalisering liggen.
Relatieve deprivatie, de perceptie dat men verstoken blijft van middelen waarover anderen wel
beschikken, blijkt een belangrijke basis te vormen voor radicalisering. Aangenomen wordt dat het
voornamelijk relatieve deprivatie is die leidt tot radicalisering onder leden van een onderdrukte
onderklasse. De relatieve deprivatie theorie blijkt echter eerder een mogelijks noodzakelijke, doch
niet een voldoende verklaringsgrond voor gewelddadige acties (Victoroff, 2005).
19
Hier komt Gurr's (1970) relatieve deprivatie theorie naar voor. Het gaat hier met andere woorden
niet om een “absolute” of “objectieve” graad van deprivatie, maar om de subjectieve perceptie
omtrent de deprivatie-omstandigheden waarin men zich bevindt in vergelijking met de
rijkdom/armoede van anderen. Hierin ligt juist het “relatieve” karakter van de deprivatie, met name
dat men zichzelf als maatstaf neemt om te bepalen of men gedepriveerd is of niet. De standaard
waaraan men deprivatie afmeet ligt bij zichzelf, niet bij een objectief vaststelbaar criterium1. Ook hier
gaat het dus eerder om een a posteriori rechtvaardigingsgrond.
Onderdrukkingstheorie
Diverse auteurs stellen dat onderdrukking aan de basis ligt van politiek geweld (Fanon, 1965;
Whitaker, 1972; Schmid, 1983). Plegers van radicale gewelddaden verwijzen vaak naar een
onrechtvaardige behandeling door de overheid, die hen zou beroven van hun identiteit, veiligheid en
vrijheid. Hiernaar verwijzen ze dan als motief om zich bij radicale groepen te voegen (Crenshaw,
1986; Taylor & Quayle, 1994).
Opnieuw gaat het hier niet om een “objectieve” onderdrukking, maar om de perceptie van het
individu of de groep, om subjectieve onderdrukking als het ware2. Het gaat hier dus alweer om een a
posteriori rechtvaardigingsgrond van een individu of een groep, die de cognitieve en emotionele
variabele blijkt te zijn als potentiële risicofactor voor radicaal geweld.
Zelfs als onderdrukking zou bijdragen tot het ontstaan van radicalisering, zo stelt Silke, dan nog
volstaat onderdrukking alleen nooit om radicaal geweld te verklaren. Hij stelt immers vast dat "zeer
weinig individuen uit verongelijkte gemeenschappen overgaan tot het plegen van terroristische
misdrijven” (Silke, 2003).
1 Hoewel absolute deprivatie wellicht ook een rol vervult bij bepaalde acties van politiek geweld, gaat het hier
enkel over ‘relatieve’ deprivatie.
2 Hoewel er diverse schalen bestaan die discriminatie en vooroordelen meten is er geen algemeen aanvaard
instrument om gepercipieerde onderdrukking te meten. Als gevolg hiervan is er geen overtuigend empirisch
bewijs van de vaak aangehaalde hypothese dat onderdrukking leidt tot radicaal geweld.
20
1.3.1.3. Theorie mbt. contextuele omstandigheden
Het gaat hier om een theorie die radicalisering verklaart op basis van factoren die buiten de
radicaliserende personen of groepen zelf liggen. Het gaat met andere woorden om contextuele
omstandigheden die specifiek inwerken van buitenaf. Over het algemeen wordt aanvaard dat deze
theorie een grote mate van empirische evidentie inhoudt, hoewel ze zelden als exclusieve theorie
wordt aanvaard.
Sociale leertheorie
De sociale leertheorie stelt dat gedrag aangeleerd kan worden in interacties met anderen, of door
diffusie via allerhande media, zoals radio, televisie, internet enz. Het gaat hier dus om een
interpersoonlijk sociaal-psychologisch proces, een socialisatieproces, waarbij contextuele factoren
van doorslaggevende aard worden beschouwd. Het gaat hier dus niet om een variabele karakteristiek
van een individu of een groep of om een subjectieve perceptie die binnen de groep wordt
geconstrueerd, maar om variabiliteit in de contextuele omstandigheden zelf. In essentie gaat het hier
om zgn. intentionele “rekrutering- of indoctrinatieprocessen” die door derden worden geïnitieerd.
Hoewel kan aangenomen worden dat radicalisering kan ontstaan door middel van leerprocessen die
binnen een institutioneel kader kunnen verlopen (cfr. radicale moslimscholen), dan wel via
overdracht door culturele diffusie, faalt de sociale leertheorie in het verklaren waarom duizenden
personen die blootgesteld worden aan extremistische publicaties, radicale discoursen, beïnvloeding
door diverse media enzovoort niet radicaliseren. Deze vaststelling doet vermoeden dat de sociale
leertheorie wellicht van belang is, indien het evenwel gaat om een persoon of groep die vatbaar is
voor dergelijke contextuele beïnvloeding. Kortom : het gaat wellicht om een meervoudigheid van
oorzaken, die zowel liggen op de perceptie van de eigen leefsituatie (rationele keuze theorie,
frustratie-agressie hypothese, relatieve deprivatie theorie en onderdrukkingstheorie) als op het
niveau van de variabiliteit van de context (sociale leertheorie). De sociale leertheorie op zichzelf
volstaat evenwel niet als verklaring voor radicalisering.
21
1.3.1.4. Beschouwing
Uit dit overzicht wordt duidelijk dat er een grote diversiteit aan theorieën bestaat die aangegrepen
worden om radicalisering te verklaren.
Opvallend is echter dat de meeste theorieën verbonden zijn met karakteristieken van personen of
groepen die een radicaliseringsproces doormaken (psychopathologische theorie, identiteitstheorie,
novelty-seeking theory) of met subjectieve rechtvaardigingsgronden die over geen objectieve basis
beschikken (rationele keuze theorie, frustratie-agressie hypothese, relatieve deprivatie theorie en
onderdrukkingstheorie). In essentie hebben we doorheen onze literatuurstudie slechts één theorie
gevonden die verband houdt met contextuele omstandigheden ter verklaring van radicalisering (met
name de sociale leertheorie).
De meeste theorieën bespreken verklaringsgronden die moeilijk of niet waarneembaar zijn,
aangezien het gaan om ofwel psychologische, ofwel groepsprocessen die nauwelijks of niet gekend
zijn of kenbaar zijn voor de buitenwereld. Het gaat immers meestal om interne processen. Slechts de
sociale leertheorie biedt een empirische houvast, aangezien het hier gaat om waarneembare,
gedragsmatige aspecten die van buiten afkomen op de radicaliserende personen of groepen. Het
gaat hier met name om socialisatie, rekrutering, indoctrinatie, edm. door derden.
De theorieën die louter verband houden met individuele of groepskarakteristieken worden door de
meeste auteurs verworpen als verklaring voor radicalisering. Opvallend is echter dat de sociale
leertheorie wellicht ook onvoldoende aangrijpingspunten biedt om te kunnen fungeren als algemene
en exclusieve verklaringsgrond. Meestal zal deze theorie in relatie tot theorieën inzake subjectieve
rechtvaardigingsgronden dienen gehanteerd te worden, in functie van specifieke omstandigheden.
Dit leidt ons ertoe te besluiten dat radicaliseringsprocessen zullen verklaard kunnen worden uit een
combinatie van elementen die ontleend kunnen worden uit de sociale leertheorie en theoriën inzake
rechtvaardigingsgronden.
Het proces van radicalisering zal dan ook bestaan uit verschillende fasen, waarin deze verklaringen in
combinatie met elkaar aan bod zullen komen. Navolgende paragraaf gaat dan ook op zoek in de
wetenschappelijke literatuur naar deze verschillende fasen in het radicaliseringsproces en naar de
factoren die bijdragen aan radicalisering.
22
1.3.2. Fasen in het proces en factoren die bijdragen tot radicalisering
In de literatuur worden verschillende fasen in het radicaliseringsproces besproken. Per fase worden
ook andere factoren aangehaald die bijdragen aan de verdere radicalisering. Wat hierbij dient
meegenomen te worden is dat radicalisering een zeer ingewikkeld verschijnsel is, waarbij een grote
diversiteit aan paden naar radicalisering kunnen bewandeld worden (De Graaff, de Poot, Kleemans,
2009).
1.3.2.1. Fase 1: De basis van radicalisering
In de eerste fase van het radicaliseringsproces speelt voornamelijk de sociale context een rol. De
factoren die als relevant beschouwd worden in deze eerste fase zijn rechtvaardigingsgronden als
achterstelling en discriminatie, maar ook individuele factoren, zoals ervaren bedreigingen van de
sociale identiteit. Ideologiserende invloeden uit de contextuele omstandigheden spelen hier ook een
rol. In een tweede fase van het radicaliseringsproces verschuift de klemtoon naar groepsprocessen,
de sociale omgeving en verdergaande rechtvaardigingsprocessen. Tenslotte is er de overgang van
radicalisering naar terrorisme (Koomen en Van der Pligt, 2009).
De rechtvaardigingsgrond “achterstelling” wordt zeer vaak genoemd als één van de stimulerende
factoren voor radicalisering. Zeker wanneer deze gepercipieerde achterstelling een grote impact
heeft op het individu of de groep waartoe hij/zij behoort. Vaak interpreteert men deze achterstelling
als een gevolg van het behoren tot een minderheidsgroep die weinig of geen politieke
vertegenwoordiging heeft. In de literatuur komt naar voor dat voornamelijk de perceptie dat men
meer achtergesteld wordt dan andere vergelijkbare groepen een sterke invloed heeft op
radicalisering. Relatieve deprivatie komt met andere woorden zeer vaak naar voor als één van de
primaire oorzaken van radicalisering. Deze sociaal-economische achterstelling gaat vaak samen met
de rechtvaardigingsgrond “discriminatie”, waardoor bepaalde bevolkingsgroepen zich in een
marginale, geïsoleerde positie situeren. Voornamelijk de interpretatie en de perceptie ten aanzien
van de sociale positie van de groep, eerder dan deze van het individu, zou bijdragen aan
radicalisering (Koomen en Van der Pligt, 2009, Reinares et al., 2009, Mc Cauley en Moskalenko,
2008).
23
Weinig individuele factoren worden rechtstreeks in verband gebracht met radicalisering. Zoals eerder
in het overzicht werd vastgesteld, is er weinig of geen sprake van psychische stoornissen bij personen
die radicaliseren. Leeftijd, geslacht en opleiding zouden in verband gebracht worden met
radicalisering in die zin, dat voornamelijk jonge mannen radicaliseren, en dat links geïnspireerde
radicalisering zou samengaan met een hoger opleidingsniveau dan personen die radicaliseren vanuit
rechtse hoek (Victoroff, 2005). Hoewel er in de literatuur gewag gemaakt wordt van radicalisering
als gevolg van persoonlijk slachtofferschap of voortvloeiend uit de rechtvaardigingsgrond “politieke
frustratie” (Mc Cauley en Moskalenko, 2008), is dit eerder een zeldzaam fenomeen.
In de eerste fase van het radicaliseringsproces wordt ook dreiging als een stimulerende factor
beschouwd. Dreiging die voortkomt uit gepercipieerde discriminatie, samen met de perceptie dat de
dominante groep in de samenleving, een negatieve houding heeft ten aanzien van de
minderheidsgroep waartoe het individu behoort zijn relevant. Tevens wordt ook vaak een bedreiging
gepercipieerd van de eigen waarden en normen binnen de minderheidsgroep, door de waarden en
normen van de meerderheidsgroep.
Tenslotte spelen sociale identiteit en ideologie een vooraanstaande rol in de eerste fase van het
radicaliseringsproces. Mensen ontlenen hun identiteit of zelfbewustzijn aan de sociale groep(en)
waarmee ze zich identificeren (Tajfel en Turner, 1986). Vaak wordt in deze groepen ook een
bepaalde ideologie gedeeld. Onderzoek heeft uitgewezen dat de sociale identiteit van personen
belangrijker wordt naarmate men meent dat de groep bedreigd wordt. Deze dreiging kan gepaard
gaan met onzekerheid over de eigen identiteit, waardoor de sociale identiteit en het
groepslidmaatschap belangrijker wordt. Deze bedreiging kan ook leiden tot een beklemtoning van
de positieve eigenschappen van de eigen groep en het benadrukken van negatieve eigenschappen
van de andere groep. Hierdoor komt de groep dikwijls in een sociaal isolement terecht en wordt de
discussie met diegenen die deel uitmaken van de out-groups afgebroken.
Gepercipieerde achterstelling, discriminatie en bedreiging van een minderheidsgroep, in combinatie
met sociale identificatieprocessen, leiden ertoe dat groepen zeer hecht worden, dit versterkt tevens
een manicheïstisch of wij-zij denkpatroon, waarbij de eigen groep geïdealiseerd wordt en de andere
groep geminacht. Deze processen kunnen in sterke mate aanleiding geven tot radicalisering.
24
1.3.2.2. Fase 2: Verschuivingen in radicale opinies naar extremisme
In de tweede fase van het radicaliseringsproces worden groepsprocessen zeer belangrijk.
Verschillende groepsprocessen leiden ertoe dat de meningen binnen de groep extremer worden. Mc
Cauley en Moskalenko (2008) verklaren het extremer worden van de meningen binnen groepen
vanuit groepspolarisatie (cfr. supra).
Groepspolarisatie treedt op in groepen waarin moreel geladen ideologische thema's besproken
worden. Groepsdruk leidt ertoe dat mensen zich conformeren aan de opinies die gedeeld worden
door de meerderheid van de groepsleden. Wanneer de minderheid zich conformeert aan de
meerderheid ontstaat een verschuiving van gematigde meningen naar meer extreme meningen. Mc
Cauley en Moskalenko (2008) verklaren het extremer worden van opinies enerzijds vanuit de
relevante argumententheorie.
Volgens deze theorie is er een raamwerk van argumenten voorhanden die één standpunt ten aanzien
van een bepaald thema verkiest boven een ander standpunt. Elk individu haalt argumenten uit
hetzelfde raamwerk om zijn mening te vormen en hoort in discussies argumenten van anderen die
uit dezelfde verzameling van argumenten geput worden. Hierdoor worden de meeste argumenten
geherformuleerd en telkens herhaald. Het resultaat is dat individuen op een rationele wijze overtuigd
worden door de wanverhouding in het aantal argumenten dat de mening van de meerderheid
ondersteunt tegenover het aantal argumenten van de minderheid. Het steeds herhaald zien van de
meer extreme mening (hetgeen indoctrinatie wordt genoemd), leidt ertoe dat men stapsgewijs meer
overtuigd wordt van de extreme opinie.
Anderzijds leggen Mc Cauley en Moskalenko het extremer worden van meningen uit aan de hand van
'de sociale vergelijkingstheorie'. Volgens deze theorie is inherent een sociale waarde verbonden aan
meningen. Ieder individu voelt druk om te conformeren aan de mening van de anderen, maar de
druk is niet gelijk verdeeld. Individuen met een meer extreme mening in dezelfde richting van de
opinie die gedragen wordt door de meerderheid van de groep, worden bewonderd. Zij worden
aanzien als meer toegewijd tot de groep, meer bekwame mensen of zelfs betere mensen. Deze extra
status vertaalt zich in meer invloed tijdens groepsdiscussies, waarbij personen die een meer
gematigde mening hebben, minder invloed hebben. De gangbare mening binnen de groep wordt
25
aldus extremer, niemand binnen de groep wil minder gematigd zijn dan gemiddeld, waardoor de
meningen gedeeld binnen de groep steeds extremer worden. Beide aangehaalde theorieën leiden tot
meer homogeniteit en toegenomen extremisme binnen een groep van gelijkgezinden.
Onder bedreiging wordt dit proces enkel maar versterkt doordat de sociale cohesie binnen de groep
toeneemt als gevolg van de dreiging door een gemeenschappelijke vijand.
Een andere belangrijke factor bij het extremer worden van groepen is de sociale isolatie van de
groep. Hoe meer de groep geïsoleerd raakt van de buitenwereld en hoe meer de groepsleden tijd
met elkaar doorbrengen, hoe hechter de groep wordt en hoe homogener de gedeelde waarden,
normen en opinies worden. In hechtere geïsoleerde groepen worden de groepsleden ook gevoeliger
voor sociale bestraffing door het hebben van afwijkende meningen.
Een ander fenomeen dat zichtbaar wordt binnen dergelijke hechte, relatief geïsoleerde groepen is
het ontstaan van een superioriteits- of elitegevoel. Men raakt zo overtuigd dat men binnen de groep
de enige waarheid in pacht heeft, de enige correcte waarden en normen, en daarmee gepaard
gaande ideologie aanhangt, waardoor men de eigen groep als superieur gaat beschouwen en op
anderen gaat neerkijken. Men beschouwt zichzelf als een ‘avant-garde’.
Verdergaande rechtvaardigingsprocessen worden ook belangrijk geacht in het overgaan naar meer
extreme vormen van radicalisering. Om personen te kunnen doen overgaan tot het plegen van
geweld, is er nood aan diverse rechtvaardigingsprocessen voor dit geweld. Deze
rechtvaardigingsprocessen behelzen onder meer dat men de slachtoffers als medeschuldig gaat
bestempelen, zij kwamen namelijk niet actief op ter verdediging van de ideologie. Anderzijds
beschouwt men het onrecht dat aangedaan werd aan de eigen groep als de verantwoordelijkheid
van de andere partij of de out-group, waardoor het hanteren van geweld gerechtvaardigd wordt.
Verder is er ook sprake van het dehumaniseren van de vijand, waardoor deze als het ware van alle
menselijke eigenschappen ontdaan wordt, en zij als heidenen, vijanden of beesten beschouwd
worden, waardoor remmingen om geweld te plegen wegvallen.
26
1.3.2.3. Fase 3: Van extremisme naar terrorisme
In de derde fase van het radicaliseringsproces is er de overgang van extremisme naar terrorisme.
Radicaliserende groepen zetten niet noodzakelijk de stap naar geweld. Er zijn verschillende
geweldloze manieren om het doel te bereiken. Terrorisme ontstaat echter wanneer men geen
andere mogelijkheden meer ziet om de vooropgestelde doelen te bereiken. Hoe extremer opinies
worden in de groepen, hoe meer waarschijnlijk het wordt dat deze groepen overgaan tot het plegen
van geweld.
1.3.2.4. Beschouwing
De vaststelling dat in het radicaliseringsproces verschillende fasen onderscheiden kunnen worden en
diverse factoren bijdragen tot radicalisering brengt wetenschappers tot diverse conclusies.
Ten eerste stellen zij vast dat het radicaliseringsproces een zeer complex proces is dat geen
rechtlijnig uniform verloop kent. Er bestaan verschillende paden naar radicalisering waarbij de
radicalisering zowel kan toenemen als afnemen en zelfs verdwijnen. Dit proces wordt beïnvloed door
interacties tussen diverse individuele, sociale en maatschappelijke factoren (De Graaff, De Poot en
Kleemans, 2009; Reinares et al.,2008). De wetenschap kan tot op heden geen sluitende verklaring
bieden waarom de ene persoon wél en de andere persoon niet radicaliseert.
Een belangrijke implicatie hiervan voor preventieve initiatieven is dat met de huidige
wetenschappelijke kennis, het monitoren van personen op basis van zichtbare signalen van
radicalisering een onbegonnen werk is. Tevens stelt men dat ten gevolge van de veelheid aan
processen die kunnen leiden tot radicaal geweld het ondoenbaar is preventiestrategieën te trachten
ontwikkelen ten aanzien van deze processen, daar geen enkele strategie een antwoord zal bieden op
elk van die processen (Reinares et al., 2008). Momenteel beschrijft de wetenschappelijke literatuur
enkel factoren die kunnen bijdragen tot het radicaliseringsproces, wanneer zij in de juiste
omstandigheden en in de juiste combinatie voorkomen. Met andere woorden dienen alle
ingrediënten in de juiste verhoudingen samen te vloeien om tot een 'radicaliserende' gewelds-
cocktail te komen.
27
Een tweede conclusie is dat er nog veel meer nood is aan empirische ondersteuning voor het huidige
sterk speculatieve onderzoek. Er bestaat momenteel geen eensgezindheid over het aggregatieniveau
van de theorievorming aangaande radicalisering. Met andere woorden, verloopt radicalisering
voornamelijk volgens een individueel proces, of speelt het proces zich af in de groepscontext waarin
het individu zich bevindt? De meeste literatuur verklaart radicalisering voornamelijk vanuit
groepspsychologische processen (Friedland 1992; Levine 1999; Sageman 2004). Het voornaamste
debat over de rol van het individu of de groep ten aanzien van radicalisering handelt over de vraag of
louter individuele factoren dan wel groepsfactoren op zich volstaan om de gemiddelde persoon om
te vormen tot een terrorist, of dat hierbij ook rekening moet worden gehouden met de individuele
levensgeschiedenis en persoonlijkheid van de potentiële terrorist.
Sageman, als sterke voorstander van de groepsbenadering stelt dat het een volstrekt
groepsfenomeen is (Rotella, 2004). Friedland (1992) echter postuleert dat radicalisering geen zuiver
groepsfenomeen is maar duidelijk het resultaat van een interactie tussen sociale processen en
individuele disposities. Anders geformuleerd kan men argumenteren dat een groep nooit zal
radicaliseren zonder dat de individuen binnen die groep radicaliseren.
Een factor die vaak aangehaald wordt als katalysator voor het radicaliseringsproces en die de nadruk
legt op groepsinteracties, welke volgt uit de sociale leertheorie, is het proces van rekrutering.
Rekrutering wordt beschreven als een gradueel proces waarbij aansluiting gevonden wordt tot een
radicale groep. Het veronderstelt zowel push als pull factoren. Push factoren die het individu leiden
naar radicalisering zijn de hoger omschreven rechtvaardigingsgronden (gepercipieerde rationele
keuze, frustratie-agressie, relatieve deprivatie en onderdrukking) die voornamelijk voortkomen uit
een perceptie van onrechtvaardige behandeling. Pull factoren zijn dan groepen die inspelen op deze
individuen en hen trachten te rekruteren en samen te brengen om over te gaan tot collectieve actie.
In bovenstaand overzicht van de wetenschappelijke literatuur werd meermaals herhaald dat er geen
enkelvoudige grondoorzaak van radicalisering kan worden aangetoond, noch een eenduidig proces
beschreven wordt dat kan aangegrepen worden om te voorspellen wie al dan niet zal radicaliseren.
Er worden enkel factoren aangedragen die onder bepaalde condities en in bepaalde interacties
kunnen bijdragen aan radicalisering.
28
Dit vormt zowel voor wetenschappers als beleidsmakers een grote moeilijkheid. Geweld
voortkomend uit radicalisering heeft dergelijke grote impact, dat de zoektocht naar grondoorzaken,
ook wel root causes van radicalisering genoemd een must is geworden (Bakker, 2004). Bakker (2004 :
543) formuleert het als volgt "... opperen dat dat laatste [het wegnemen van grondoorzaken van
terrorisme] onmogelijk is, wordt door het publiek mogelijk nog wel geaccepteerd. Stellen dat er géén
aanwijsbare grondoorzaken van zijn en dat deze derhalve niet zijn weg te nemen, is niet iets waar
veel begrip voor lijkt te bestaan. Diepere oorzaken lijken er te moeten zijn en de zoektocht daarnaar is
derhalve een must..." .
1.3.3. Rekrutering als katalysator van het radicaliseringsproces : een procesmatig
verloop?
Indien het radicaliseringsproces an sich wordt behandeld, dient volledigheidshalve ook het
mechanisme ‘rekrutering’ behandeld te worden. Er wordt niet gefocust op rekrutering als dusdanig
maar rekrutering wordt gezien als zijnde een belangrijk onderdeel in het radicaliseringsproces.
De Europese Commissie omschrijft rekrutering als volgt: the process of joining a group that
embraces opinions, views and ideas which could lead to acts of terrorism’ (EU, 2005). Men kan hier
een aantal stellingen uit afleiden. Rekrutering impliceert een gradueel proces en is een fundamenteel
onderdeel van radicalisering, zowel niet gewelddadige radicalisering als gewelddadige radicalisering.
De essentiële verbinding tussen radicalisering en rekrutering is het moment van aansluiting bij een
groep. De groep an sich hoeft geen concrete entiteit te zijn, het kan ook een virtuele groep omvatten
die gemeenschappelijke ideologieën deelt (Veldhuis en Bakker, 2007).
Zowel bij de mensen die actief gaan rekruteren (hierna rekruteurs genoemd), als bij potentiële
gegadigden, is er een actief engagement vereist wil men de rekrutering succesvol van start laten
gaan. Dit impliceert een actieve rol van zowel de wervende groep als van het potentiële groepslid. In
de literatuur is er sprake van twee mechanismen van rekrutering, enerzijds rekrutering door andere
personen, het externe proces, ook wel actieve rekrutering genoemd en rekrutering vanuit het
individu, ook wel zelfrekrutering genoemd. Zelfrekrutering impliceert dat potentiële groepsleden,
zelf, actief op zoek gaan naar een groep die in hun ogen als relevant mag beschouwd worden en die
aansluit bij hun verwachtingen van die groep (Sageman, 2004).
29
Rekrutering is een belangrijke katalysator die zich manifesteert op het extern, sociaal en individueel
niveau. Wanneer is er sprake van rekrutering in het radicaliseringsproces? Veldhuis en Bakker (2007)
stellen dat rekrutering het proces van radicalisering niet als dusdanig kan activeren maar wel kan
versnellen. Men moet er zich immers van bewust zijn dat de potentiële rekruut ook zelf een aandeel
heeft in het rekruteringsproces. Men heeft zich met andere woorden bepaalde ideëen gevormd in de
geest die mogelijks kunnen veruitwendigd en versterkt worden eens ze in aanraking komen met
gelijkgestemden.
Net zoals radicalisering een procesmatig verloopt kent, geldt dit ook voor de rekrutering. Het is een
proces waarbij individuen worden opgeleid, gerijpt voor deelname aan radicale acties (Van Leeuwen,
2005). De invulling van de deelname is divers, waar zowel passieve, actieve als semi-passieve
deelname tot de mogelijkheden behoort. Onder actieve deelname verstaan we de aanslagpleger,
semi-passief is de ideologische strijder en onder passief verstaan we de ondersteuner.
1.3.3.1. Actieve rekrutering
Een rekruteringsproces vanuit het oogpunt van actieve rekrutering start meestal met het spotten
van potentiële radicaliserende gegadigden en wordt onderbouwd met indoctrinatie, de
verwelkoming in het netwerk (de nieuwe vrienden) en met een leerschool waar praktische
vaardigheden en theoretische kennis worden gedoceerd.
In een rekruteringsproces zijn charismatische figuren en peer pressure belangrijke troeven die het al
dan niet succesvol slagen van dergelijk proces in de hand werken (Van Leeuwen, 2005).
De rekrutering vindt op diverse lokaliteiten plaats. Moskeeën, koffiehuizen, maar ook gevangenissen
zijn belangrijke rekruteringsplaatsen, verder zijn er nog, sportclubs, schoolpleinen, kortom het zijn
plaatsen waar mensen samenkomen. Betogingen en andere manifestaties zijn ook belangrijke
momenten waarop gelijkgezinden elkaar ontmoeten.
30
1.3.3.2. Zelfrekrutering en de factor ‘zelfontbranding’
Indien het rekruteringsproces uitgaat van zelfrekrutering, is zelfontbranding een belangrijke factor in
het proces. Zelfontbranding ontstaat wanneer gegadigden, zonder contact met rekruteurs, overgaan
tot radicale acties (Van Leeuwen, 2005).
Meestal gaat het om mensen die via het internet of andere media geïnspireerd zijn tot het voeren
van radicale acties en bijgevolg aan zelfrekrutering hebben gedaan. Ze zoeken als het ware de groep
zelf op, maken zelf de beslissing bij welke groep ze gaan toetreden. Factoren die hierin een rol spelen
kunnen ondermeer de sterkte van oneliners zijn, mediatieke gebeurtenissen, of de aanwezigheid van
charismatische figuren.
Waarom zoeken sommige individuen actief naar groepen mensen die meer dan waarschijnlijk
opruiende boodschappen veruitwendigen? Veelal zijn het individuen die bepaalde frustraties in zich
dragen en zij willen dan ook die frustraties kwijt, bij voorkeur anoniem. Wanneer men dan groepen
opspoort die dezelfde frustraties in zich dragen, hebben ze een gemeenschappelijk interessepunt en
kan het individu aansluiten bij dergelijke groepen. Het individu heeft een gevoel van veiligheid,
geborgenheid, meelevendheid die hij of zij tot voor kort ontbrak.
Sageman stelt dat rekrutering op individueel niveau heel belangrijk is en niet te onderschatten valt,
hij omschrijft dit met de term self-enlistment(Sageman, 2004). Plaatsen en media zoals o.a. het
internet zijn zeer gegeerd bij mensen die zichzelf rekruteren via allerhande fora waar ze radicale
standpunten delen met anderen en zodoende nog meer overtuigd worden in hun radicaal zijn.
Internet wordt steeds meer gehanteerd om radicale ideeën te verspreiden. De draagwijdte van dit
medium mag niet onderschat worden. Hier wordt vooral aan zelfrekrutering gedaan.
Het zelf rekruteren verschilt in wezen met rekrutering in gevangenissen, moskeeën en andere
plaatsen omdat de individuen communiceren via fora en bijgevolg niet lijfelijk met elkaar in contact
komen (Van Leeuwen, 2005). De drempel is met andere woorden lager geworden of zelfs in sommige
situaties verdwenen. Het virtuele contact waarborgt de anonimiteit, wat de kwetsbaarheid
vermindert. Dit kan een belangrijke eerste stap zijn in een rekruteringsproces, men wint vertrouwen
wat in latere fasen, wanneer er face-to-face contact plaatsvindt, een overwonnen drempel is.
31
1.3.3.3. Het proces van rekrutering
Het proces van rekrutering kent, net zoals het proces van radicalisering, verschillende fasen. Een
eerste fase is ‘spotten’, een tweede fase is ‘isolatie en indoctrinatie’ en een derde fase is ‘afronding’
(AIVD, 2002). Belangrijk te vermelden is dat in elke fase exitstrategieënmogelijk zijn, men kan met
andere woorden in elke fase van het proces eruit stappen, wat vanuit preventie-opzicht
mogelijkheden biedt.
Het rekruteringsproces
Spotten Isolatie en indoctrinatie afronding
Het rekruteringsproces in deze vorm beschrijft de verschillende stappen in dergelijk proces. De
verschillende fasen zullen besproken worden aan de hand van concrete sites die in de literatuur naar
voor kwamen als belangrijke voedingsbodems voor rekrutering. Dit impliceert geenszins een
exhaustieve lijst.
1.3.3.4. Diverse settings van rekrutering
De settings die worden besproken zijn zeker niet exhaustief van aard. Wij opteerden om vijf settings
te bespreken nl. lokale netwerken, gevangenissen, internet en radio’s en trainingskampen omdat
deze settings relevant kunnen worden geacht voor de Belgische context en aangezien het gaat om
settings waarin rekruteringsprocessen en radicaliseringsprocessen geactiveerd worden. Er zijn
waarschijnlijk nog meer settings waar dergelijke processen zich afspelen, maar aangezien de focus
van dit onderzoek niet rekrutering is maar radicalisering en meerbepaald de signalen en triggers die
tijdens dit proces optreden, vormt dit geen prioriteit. Omdat we de mening zijn toegedaan dat
rekrutering een fundamenteel onderdeel van radicalisering is, wordt het opportuun geacht om dit
kort toe te lichten.
32
Het belang van lokale netwerken in het proces van rekrutering
‘Homegrown’ radicalisering, of ook wel ‘van eigen bodem’, is een fenomeen dat zich in Nederland al
een lange tijd manifesteert. Buijs et. al. vermeldden het al in de publicatie ‘Strijders van eigen
bodem’ (Buijs et al, 2006). Het betreft groeperingen die zich in de lokale entiteiten autonoom
manifesteren en grotendeels bestaan uit personen die hier opgegroeid zijn. Ze trachten via lokale
structuren doelen te verwezenlijken die sterk gerelateerd zijn aan de gewelddadige Jihad (AIVD,
2009). De lokale netwerken, zowel de autonome als deze met een internationaal karakter, trachten
allen hun doelstellingen te verwezenlijken, namelijk actief betrokken zijn in de gewelddadige Jihad,
wat betreft het moslim geïnspireerd radicalisme, alsook een actief rekruteringsbeleid te ontwikkelen.
Een opvallende trend in Nederland was dat rekrutering, die vroeger van bovenaf werd gestimuleerd,
nu vooral vanuit de eigen samenleving voortspruiten, de zogenaamde endogene dreiging. De
netwerken kwamen veeleer bottom up tot stand (AIVD, 2009).
In België is er weinig onderzoek verricht naar het fenomeen ‘homegrown’, een fenomeen dat een
belangrijke rol kan spelen in het proces van radicalisering en meer specifiek rekrutering. In de
literatuur is er ook sprake van lokale internationaal georiënteerde netwerken. Het verschil met lokale
autonome netwerken is zeer subtiel en moeilijk in de praktijk waar te nemen. Lokale autonome
netwerken opereren volledig onafhankelijk, terwijl lokale internationale netwerken opgebouwd
worden door en rond rekruteurs uit transnationale netwerken (AIVD, 2009). De internationale link is
de belangrijkste schakel in deze netwerken en zijn onlosmakelijk verbonden met internationale
groeperingen.
Volgens de analyse van de AIVD (2009) hebben lokale netwerken in Nederland veel aan kracht
verloren. Dit kan worden toegeschreven aan het actief preventiebeleid van de Nederlands overheid,
met de nadruk op de lokale aanpak. We wijzen erop dat dit geenszins impliceert dat het gevaar
geweken is. Netwerken kunnen zich bewust op de achtergrond houden, dit zijn zogenaamde
‘slapende netwerken’ om ondermeer een aanslag grondig voor te bereiden. Afzwakking van de
netwerken impliceert ook niet dat de leden plots gederadicaliseerd zijn. Ze voelen nog steeds de
morele plicht om deel te nemen aan de Jihad, maar ondernemen geen concrete acties in dat
verband. Wel is er sprake van ‘disengagement’, een term die de AIVD omschrijft als het beëindigen
33
van de radicale activiteiten zonder de onderliggende opvattingen te veranderen of af te zweren
(AIVD, 2009).
Wat zijn nu de mogelijke verklaringen van dergelijke afzwakking van lokale netwerken in Nederland?
We vinden wellicht een eerste verklaring in de beleidsmaatregelen van de Nederlandse overheid.
Sinds de moord op Theo Van Gogh is er een hele resem aan beleidsinitiatieven ontwikkeld waar het
effect slechts in bepaalde mate zichtbaar is in de praktijk en men zich kan afvragen of het effect
werkelijk kan toegemeten worden aan de talrijke beleidsinitiatieven. Andere verklaringen die in de
literatuur naar voor komen zijn: een gebrek aan leiderschap, lossere netwerkstructuur, of spanningen
die inherent verbonden zijn aan groepsdynamieken (AIVD, 2009).
Internet en rekrutering: twee communicerende vaten
De technologische revolutie is ook de radicale groeperingen niet ontgaan. Een belangrijk aspect van
dergelijke organisaties is het voeren van propaganda (Hoffman, 2006). Geweld als
communicatiemiddel is het middel dat dergelijke groeperingen hanteren om hun overtuigingen/
boodschappen te verspreiden. Door middel van propagandistische boodschappen probeert men
nieuwe bekeerlingen te werven. Het krachtige medium dat het internet is, kan, in functie van
rekrutering, op twee manieren aangewend worden. Het internet wordt zowel voor actieve
rekrutering als bij zelfrekrutering gehanteerd om leden te werven.
Het internet, en meerbepaald websites en discussiefora zijn een uiterst geschikte voedingsbodem om
aanhang te winnen. Het gaat om internetfora en chatboxen, omdat deze een persuasief middel
kunnen zijn om jongeren zowel direct als indirect te beïnvloeden (AIVD, 2004). De AIVD stelt
anderzijds dat internet ook een effectief middel kan zijn voor reeds geradicaliseerde jongeren,
zodoende hen nog verder te drijven in hun radicale opvattingen. Het internet speelt hierin een
centrale rol (AIVD, 2004). Het is een ontmoetingsplaats voor gelijkgestemden maar is tevens ook een
34
onuitputbaar archief van allerlei documenten die verkeerd gehanteerd kunnen worden (Mandaville,
1999).3
Het internet fungeert als ideologische inspiratiebron, een katalysator tot netwerkvorming maar ook
als kennisbron (Corens, 2008). De netwerkvorming beperkt zich niet alleen tot de virtuele wereld.
Veelal is de virtuele wereld een beschermingsmechanisme om zich minder kwetsbaar op te stellen,
eens er contacten worden uitgewisseld, kan dit leiden tot een fysieke ontmoeting. Dit kan gaan van
oproepen tot betogingen, afspreken voor bijeenkomsten tot het afzakken naar trainingskampen. De
invulling is heel divers.
Bovenkerk (2010) schrijft in dit verband dat het grootste en meest angstaanjagende fenomeen is dat
de functie van trainingskampen wordt overgenomen door virtuele trainingskampen op het internet.
Het lijkt alsof de terroristische cellen uit het niets te voorschijn komen. In de woorden van Nesser
(2008: 243) : Groepen die zich thans afficheren als onderdeel van Al Qaeda zijn “semi-autonoom en
self-created, self radicalized en self-trained” door het internet als virtueel trainingskamp te
gebruiken.
In een recente uitgave van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding in Nederland rond
Jihadisten en het internet wordt bevestigd dat het internet een soort bibliotheek is vol
trainingsmateriaal en een virtueel klaslokaal voor beginnende jihadisten. Maar volgens deze bijdrage
werd de verwachting dat het internet de rol van fysieke trainingskampen kan overnemen, ontkracht
door de praktijk. Er zouden tal van fysieke jihadistische trainingskampen bestaan, waar ook personen
naartoe (proberen te) reizen. Volgens deze bijdrage moet men de instructies of handelingen nog
altijd zelf goed kunnen begrijpen, ermee oefenen, toepassen en er gedisciplineerd in worden (NCTb,
2010).
3 Zie de instructies die op you tube te vinden zijn:‘Hoe maak ik een bom
(http://www.youtube.com/watch?v=DIW85fiHGO8&NR=1); of Handleidingen: ‘Hoe bereid ik een aanslag voor’
(http://www.thesmokinggun.com/archive/jihadmanual.html).
35
Rekrutering via radio’s
Het proces van rekrutering kan zich via verschillende mediums verspreiden. Internet, televisie,
kranten en ook radio’s. Radio’s vormen een belangrijke schakel in de zoektocht naar identiteit en
kennis, net zoals dit het geval is voor de media in het algemeen. Op elf juli 2008 is er een voorstel tot
resolutie ingediend in de kamer voor volkvertegenwoordigers door de heer Bert Schoofs (Vlaams
Belang). Het voorstel kreeg de titel “Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van islamitische
satellietzenders, radiostations en websteks die op het Belgische en Europese grondgebied anti-
Westerse haatpropaganda verspreiden. Specifiek betreft het hier radiozenders en websteks die
opruiende taal (hatespeeches) gebruiken die mensen kan aanzetten tot mogelijke acties (De Kamer
Voorstel van resolutie, 2008).
Dit voorstel is gefocust op de moslimbevolking in ons land. Het gaat zowel over (il)legale lokale
radiostations alsook internationale satellietzenders. De taalbarrière is vaak het probleem om
dergelijke radicale radiostations op te sporen, vaak maken ze gebruik van verborgen boodschappen
zodat de zichtbaarheid fel verminderd wordt. Deze verborgen boodschappen hebben verschillende
doeleinden, mensen vatbaar maken voor het radicale ideeëngoed, mensen aansporen tot actief
lidmaatschap en vooral mensen begeesteren tot het ondernemen van actie. Het proces van
rekrutering kan zich hier dan ook sterk manifesteren. De tendens is dat deze vorm van rekrutering
specifiek gehanteerd wordt bij radicale moslimgroeperingen en minder zo bij rechts, links en op
dierenrechten geïnspireerde radicale groeperingen.
Dit kan twee verklaringen hebben, enerzijds omdat men vooral bij Arabische zenders dergelijke
opruiende taal heeft opgemerkt, er zijn cases bekend van radiostations in het Brusselse die een fatwa
(doodsvloek) via hun kanaal hebben verspreid (De Kamer, Voorstel van resolutie, 2008), anderzijds
kan men de vraag stellen of men zich in de strijd tegen het radicalisme, extremisme en terrorisme
zich niet teveel focust op die ene categorie nl. de islamitisch geïnspireerde radicale groeperingen,
zoals ook in dit voorstel van resolutie werd beoogd.
Gevangenissen als voedingsbodem voor rekrutering
Gevangenissen als belangrijke voedingsbodem voor rekrutering en training zijn zeker geen nieuw
gegeven (Cuthbertson, 2004). Al meer dan dertig jaar wordt Europa hier mee geconfronteerd, het
36
gaat dan over zowel links geïnspireerde, rechts geïnspireerde, islamitisch geïnspireerde en in
mindere mate op dierenrechten geïnspireerde groeperingen die via gedetineerden hun netwerk
proberen uit te bouwen in een gesloten systeem, wat de gevangenis is. Barret (2003) omschrijft
gevangenissen als de perfecte rekruterings- en trainingsbodem voor radicalisme. Dit kan verklaard
worden door de gevoelens/frustraties die opsluiting met zich kan meebrengen, het verlangen om tot
een groep te behoren zal versterken, zeker in een gevangeniscontext. Het behoren tot een groep
brengt veiligheid en geborgenheid met zich mee.
Als men de geschiedenis nagaat zijn er twee groeperingen in het bijzonder die handig gebruik
maakten van gevangenissen om hun ledenbestand verder aan te dikken, nl. de ETA en de IRA. Deze
klassieke paramilitaire terroristische organisaties zijn gekenmerkt door een sterke cohesie binnen de
groep en een sterke hiërarchische bevelstructuur. Deze twee componenten zijn belangrijk om binnen
gevangenissen te rekruteren en trainingsfaciliteiten op te bouwen (Cuthbertson, 2004). Het proces
van rekrutering bij de baskische terreurorganisatie ETA is steeds een langzaam en gradueel proces.
Het moment waarop een persoon effectief lid wordt van ETA is niet gemakkelijk te bepalen (eds.
Merkl, Clarck, 1986). Het lidmaatschap is ook een zeer diverse aangelegenheid en wordt categorisch
bepaald, er was sprake van ‘liberados’, ‘legales’, ‘enlaces’, ‘apoyos’ en ‘buzones’. Elke categorie had
een specifieke functie in de organisatie.
In gevangenissen kunnen gedetineerden zitten die een zekere mate van betrokkenheid hebben
gehad met gepleegde dan wel verijdelde radicaal geïnspireerde aanslagen. De potentiële rekruten
zelf zitten vaak voor kleinere misdrijven opgesloten en voelen zich des te meer gediscrimineerd. Het
gevoel van dergelijke frustraties brengt met zich mee dat ze vatbaarder worden voor radicale
gedachten. Het gevoel van onbehagen, discriminatie, eenzaamheid, uitsluiting en misbegrepen
voelen, zijn het doelwit voor rekruteurs (Khosrokhavar, 2004). Van Leeuwen stelt dat het vooral om
gevangenis-imams gaat die als rekruteurs in de gevangenis optreden, gevangenen die zich als
rekruteurs ontpoppen maar evenzeer ook externe rekruteurs (Van Leeuwen, 2005). Waller (2003)
stelde vast dat een groot aantal jongeren die in de gevangenis vertoeven voorheen geen banden
hadden met de islam. Het is pas in de gevangenis zelf dat deze jongeren er voor het eerst mee in
contact kwamen.
37
Om dit te voorkomen hebben de overheden uit de Angelsaksische landen getracht maatregelen te
treffen om rekrutering in te dijken. Maatregelen waren onder andere het verbieden van mailverkeer,
dit om contacten met de buitenwereld zoveel mogelijk te beperken en propagandistische slogans en
uitspraken te vermijden. Een andere maatregel is het isoleren van veroordeelde terroristen, zodanig
dat ze geen direct contact konden hebben met andere gedetineerden en zo de beïnvloeding zoveel
als mogelijk werd tegengegaan (Cuthbertson, 2004).
Groot-Brittannië probeerde dit te voorkomen door veroordeelde terroristen te isoleren in aparte
celblokken in de gevangenis. Hierdoor zouden zij geen contact meer hebben met andere
gedetineerden die voor andere misdrijven waren veroordeeld. Dit resulteerde niet in het verhoopte
resultaat maar creëerde zogenaamde ‘no go’ areas voor cipiers, het waren tenslotte ‘terroristen’ die
hier zaten opgesloten. Door het isoleren van de groep creëerden de autoriteiten echter ook een
ander probleem. Deze ‘enclaves’ werden als het ware omgevormd tot trainingskampen.
De tendens in Europa inzake het beleid in gevangenissen is veeleer het groeperen van gedetineerden
met dezelfde religieuze, culturele achtergrond waardoor er als het ware culturele celblokken worden
gecreëerd. Cuthbertson wees op dit potentiële gevaar waardoor gedetineerden veroordeeld voor
diefstallen, drugshandel en andere misdrijven het doelwit kunnen worden van rekruteurs. José Emilio
Suarez Trashorras, ‘shoe bomber’, werd gerekruteerd tijdens zijn zittijd (Cuthbertson, 2004).
Ook Zemni merkt op dat er een tendens bestaat in gevangenissen om de rekrutering te enten op de
individuele gedetineerde (Zemni, 2006). Vaak is het zo dat rekruteurs de potentiële kandidaten
individueel zullen benaderen in plaats van groepen aan te spreken.
Trainingskampen voor radicalen: opleiding ‘terrorist’
Zoals hierboven reeds vermeld kunnen gevangenissen een voedingsbodem zijn voor actieve
rekrutering en daarmee verbonden voor het ontstaan van trainingskampen. Een andere setting in het
rekruteringsproces zijn de trainingskampen voor radicalen zelf. Dit zijn kampen die niet zelden in
landen zoals Jemen, Afghanistan, Pakistan en Irak opduiken en hebben als doelstelling de rekruten
op te leiden tot terroristen. In deze context verwijzen we naar het proces ‘Malika’ dat begin maart
2010 van start ging. Malika en haar echtgenoot worden beschuldigd van het actief rekruteren van
38
moslimradicalen in het Brusselse en hen te overtuigen om naar trainingskampen te gaan (de
Standaard, 27/01/2010).
Trainingskampen zijn te vinden in Afghanistan, Jemen, Irak, … maar ook elders. Dit fenomeen is zeker
geen nieuwe trend binnen het terrorisme. Voorbeelden zijn IRA, ETA, RAF en andere paramilitaire
organisaties die vroeger reeds gebruik maakten van deze settings. Het is met andere woorden niet zo
dat trainingskampen enkel betrekking hebben op het islamitisch geïnspireerd radicalisme, het
behelst ook de andere strekkingen. Binnen het proces van radicalisering nemen trainingskampen een
eminente positie in die niet onbelangrijk is. Het is een aspect van het rekruteringsproces dat ingaat
na de fase van inlijving van rekruten.
De cultuur van dergelijke trainingskampen hangt nauw samen met deze van ‘gangs’ en ‘sekten’ waar
de interne sociale cohesie heel sterk is, indoctrinatie wordt bewerkstelligd. Thrasher stelde al in 1963
voor dat het ‘gang’-verschijnsel getypeerd kon worden door hun intieme face to face relaties, sterke
organisatiestructuur, solidariteit, morele superioriteit en gemeenschappelijke doelen (Thrasher,
1963). Deze kenmerken zijn ook vaak aanwezig bij radicale groeperingen.
1.3.3.5. Beschouwing
Uit de literatuur is gebleken dat rekrutering een proces is dat op verschillende momenten en in
verschillende settings kan worden veruitwendigd. We noemden er een aantal in het voorgaande
deel. Er zullen waarschijnlijk ook andere rekruteringsmethoden en settings zijn. Belangrijk te
vermelden is dat dit onderzoek zich niet louter focust op het rekruteringsproces als dusdanig maar
dit wel beschouwt als een fundamenteel onderdeel van het radicaliseringsproces. Dat betekent dan
ook dat we rekrutering als één van de mogelijke triggers dienen te beschouwen. Of er al dan niet
andere rekruteringsgronden bestaan maakt niet het voorwerp van dit onderzoek uit, maar is een
interessante onderzoekspiste die weinig onderzocht is in België en toekomstperspectieven biedt.
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de focus van het beleid en de academische wereld
vooral geënt is op het islamitisch geïnspireerd radicalisme. Er is een relatief grote hoeveelheid
informatie ter beschikking over deze strekking. De aanslagen die vanuit deze vorm van radicalisme
werden gepleegd en verijdeld over de hele wereld, en de impact die dit wereldwijd had, zijn hier
39
waarschijnlijk mede debet aan. De London bombings, 9/11, de aanslag in Madrid, de moord op Theo
Van Gogh in Nederland leidden tot een ‘boom’ in zowel onderzoeksmatige als beleidsmatige
aandacht.
Voorliggend onderzoek richt zich, zoals eerder vermeld, niet enkel op islamitisch geïnspireerd
radicalisme maar tracht ook het links geïnspireerd, het rechts geïnspireerd radicalisme en het op
dierenrechtengebaseerd radicalisme te bestuderen. In het onderzoek wordt daarbij gekeken naar
hoe het radicaliseringsproces verloopt, welke triggers hierop van invloed zijn (zoals bijvoorbeeld
rekrutering) en welke signalen uit dit proces gedistilleerd kunnen worden. Om deze triggers en
signalen te bestuderen werden reeds verschillende modellen ontwikkeld.
1.4. Modellen van het radicaliseringsproces
Om de verschillende fasen in het radicaliseringsproces in kaart te brengen en na te gaan welke
factoren deze afzonderlijke fasen beïnvloeden, bespreken we enkele schematische modellen van het
radicaliseringsproces. Diverse wetenschappers hebben getracht het radicaliseringsproces te
modelleren. De bespreking van de modellen hieronder is echter niet exhaustief. In onderstaand deel
bespreken we achtereenvolgens het trapsgewijze model van Moghaddam, het piramide model van
Mc Cauley en Moskalenko (2008), en het model van Mellis (2007). We hebben deze drie modellen
geselecteerd omwille van de pragmatische reden dat de modellen met het oog op de ontwikkeling
van een eigen dynamisch model van radicalisering moeten toelaten informatie systematisch te
ordenen.
1.4.1. De staircase benadering van Moghaddam
Fathali M. Moghaddam (2005) beschrijft het radicaliseringsproces als een getrapt proces waarin vijf
fasen doorlopen worden. Dit model kan voorgesteld worden aan de hand van de onderstaande
figuur.
40
Figuur: De trap naar terrorisme van Moghaddam
Moghaddam vertrekt vanuit de sociale en psychologische processen die leiden tot terroristische
daden. Aan de basis van zijn model ligt de propositie dat verklaringen voor terrorisme, die trachten
de oorzaken van terrorisme te herleiden tot dispositionele intrapersoonlijke factoren, te simplistisch
zijn. Ondanks de grote inspanningen die zijn geleverd om terroristen te ‘profilen’ aan de hand van
demografische en socio-economische factoren die in verband gebracht worden met terrorisme is
men er tot op heden niet in geslaagd een eenduidig profiel te ontwikkelen.
Het trapmodel dient aanzien te worden als een versmallende trap die leidt tot een terroristische
daad aan de top van het gebouw. De trap leidt telkens naar een hogere verdieping. Of een persoon al
dan niet op een bepaalde verdieping blijft, hangt af van de opties die men percipieert om de ervaren
onrechtvaardigheden te kunnen bekampen en de mate waarin men vrede neemt met deze opties
om het vooropgestelde doel te bereiken.
Hoe hoger men komt op de trap, hoe minder opties openblijven, en hoe meer men de mening
toegedaan is dat het hanteren van geweld de enige optie is om het doel te bereiken.
41
1.4.1.1. Het gelijkvloers: De psychologische interpretatie van materiële condities
Aan de basis van Moghaddam's verklaringsmodel ligt de veronderstelling dat radicale gewelddaden
het best verklaard kunnen worden vanuit de psychologische interpretatie van materiële condities en
de opties die worden aanzien om situaties van gepercipieerde onrechtvaardigheid te overkomen.
Relatieve deprivatie en een gepercipieerde onrechtvaardige behandeling zijn volgens hem de
centrale factoren. Deze factoren vormen de voedingsbodem voor collectieve actie.
Hoewel zeer veel mensen in de samenleving zich soms gedepriveerd en onrechtvaardig behandeld
voelen, is het voor de opstap naar radicalisering belangrijk waaraan men deze onrechtvaardigheden
attribueert. Voornamelijk wanneer men percipieert dat de groep waartoe men behoort pertinent
onrechtvaardig behandeld wordt, wordt de kans op radicalisering groter geacht dan wanneer men
zich benadeeld voelt omwille van de eigen positie binnen de eigen groep.
1.4.1.2. De eerste verdieping: gepercipieerde mogelijkheden om de onrechtvaardige behandeling
te bestrijden
Een aantal individuen die zich onrechtvaardig behandeld voelen klimmen naar de eerste verdieping
en zoeken naar oplossingen voor het ervaren onrecht. Moghaddam stelt dat twee factoren het
gedrag op deze eerste verdieping bepalen. Ten eerste zijn er de gepercipieerde mogelijkheden voor
persoonlijke mobiliteit om de eigen situatie te verbeteren, ten tweede is er de perceptie van de
rechtvaardigheid van de overheid. Indien personen in deze fase een mogelijkheid zien om op
legitieme wijze op te klimmen in de maatschappelijke hiërarchie is de neiging om niet-normatieve
acties te ondernemen kleiner dan wanneer men deze mogelijkheid niet ziet. Dit komt waarschijnlijk
vanuit het geloof dat de wereld rechtvaardig is en dat persoonlijke inspanningen op een eerlijke wijze
zullen worden beloond. Wanneer men de indruk heeft dat de eigen groep op een eerlijke wijze wordt
behandeld, is er een grote waarschijnlijkheid dat de overheid zal ondersteund worden.
De perceptie dat de stem van de groep gehoord wordt in beslissingsprocessen van de overheid blijkt
een zeer belangrijke factor bij de ervaren rechtvaardigheid. Onderzoek van Tyler (2001, Tyler en Huo,
2002) toont aan dat de belangrijkste factor in de gepercipieerde legitimiteit en de bereidheid om
42
regulering opgelegd door de overheid na te leven, de gepercipieerde rechtvaardigheid van het
beslissingsproces is.
Wanneer men de indruk heeft niet te kunnen participeren in dit beslissingsproces, en over het hoofd
gezien wordt, suggereren psychologische theorieën dat er een grote kans ontstaat dat de frustratie
en agressie verplaatst wordt naar een zondebok voor deze ervaren problemen, die personen
klimmen verder op de trap en komen op de tweede verdieping.
1.4.1.3. De tweede verdieping: verplaatsing van agressie
Terrorisme omvat gewelddadige handelingen gericht tegen burgers, overheid en anderen. Aanslagen
op burgers omvatten vaak verplaatste agressie. Vaak is deze agressie verbaal en indirect. De meeste
mensen die opklimmen tot de tweede verdieping van het trapmodel stellen geen fysieke agressie, ze
beperken zich eerder tot verbaal geweld. Sommigen echter gaan verder dan verbale agressie, vaak
onder de invloed van leiders. Onder impuls van invloedrijke leiders worden frustraties omgezet in
agressie.
Sterke leiders zouden een belangrijke rol spelen in het kanaliseren van negatieve emoties binnen de
groep naar anderen buiten de groep. Er wordt een gemeenschappelijke vijand gecreëerd. Verder
wordt door deze leiders veel aandacht besteed aan het doelwit van deze agressie en benadrukt men
de bedreiging door outsiders. Zoals hoger reeds werd beschreven versterkt dit de cohesie binnen de
groep en wordt de ondersteuning van de groep sterker. In die context ontwikkelt zich de bereidheid
om fysiek geweld te gebruiken en op actieve wijze gelegenheden te zoeken om dit geweld te
gebruiken. Zij die fysiek geweld wensen te gebruiken klimmen verder naar de derde verdieping op
zoek naar manieren om actie te ondernemen.
1.4.1.4. De derde verdieping: Moreel engagement
Terroristische organisaties ontwikkelen zich als een parallelle of schaduwwereld, met een parallelle
moraliteit die 'de strijd' rechtvaardigt om het 'ideaal' op welke manier dan ook te bereiken. Vanuit
het gezichtspunt van de meerderheid, zijn terroristen 'moreel onthecht' van de conventionele
democratische waarden en normen, vooral omwille van hun bereidheid om geweld te gebruiken
43
tegen burgers. Echter, vanuit het perspectief van de terroristische organisaties zijn juist zijzelf moreel
geëngageerd, aangezien zij opkomen voor het 'ideaal', en is het de overheid die immoraliteit
verweten wordt. De terroristische organisatie wordt effectief door het mobiliseren van mensen, door
rekruten te overtuigen zich los te koppelen van de 'morele waarden' opgelegd door een 'immorele
overheid' (morele waarden die echter meestal gedeeld worden door de meerderheid van de burgers)
en zich moreel te engageren op de wijze waarop de moraliteit geconstrueerd wordt door de
terroristische organisatie.
Deze moraliteit en toegewijdheid van de rekruten aan de terroristische organisatie wordt aan de
hand van diverse tactieken bewerkstelligd. De meest belangrijke tactieken zijn isolatie,
groepsbetrokkenheid, geheimhouding en angst (Sageman, 2004). Rekruten worden erop getraind
hun parallelle leven geheim te houden, zelfs voor hun partners, ouders, beste vrienden en alle
anderen in hun omgeving. De clandestiene aard van hun organisatie, de gepercipieerde strenge
overheidsmaatregelen tegen hen, en het gepercipieerd gebrek aan openheid in de maatschappij
dragen allen bij tot de isolatie van de maatschappij enerzijds en betrokkenheid met groepsleden
anderzijds. In essentie wordt de terroristische organisatie effectief door zich op twee niveaus te
positioneren: op het macro-niveau profileert de terroristische organisatie zich als de enige optie om
maatschappelijke verandering te bekomen, op het micro-niveau profileert de organisatie zich als een
'thuis' of ingroep voor onbegrepen en onderdrukte individuen.
1.4.1.5. De vierde verdieping: Categorisch denken en de gepercipieerde legitimiteit van de
terroristische organisatie
Eens iemand opgeklommen is tot de vierde verdieping en toegetreden is tot de geheime wereld van
de terroristische organisatie blijven de rekruten in de meeste gevallen voor relatief lange tijd lid van
de organisatie, ze worden deel van kleine cellen, die voornamelijk bestaan uit groepjes van vier à vijf
personen. Anderzijds wordt 'voetvolk' gerekruteerd om gewelddadige aanslagen te plegen en
eventueel zelfmoordterroristen te worden. Vaak zijn het informele netwerken en een drang ergens
toe te behoren die mensen bindt in deze cellen.
De toetreding tot deze geheime activiteiten in kleine groepen leidt tot veranderingen in de
percepties van de rekruten: er vindt een verdere legitimering van de terroristische organisatie en
44
haar doelen en overtuiging dat het doel de middelen heiligt plaats, samen met een versterking van
het categorische 'wij tegen zij' wereldbeeld. Meer dan een eeuw onderzoek naar sociale beïnvloeding
leert dat conformiteit en gehoorzaamheid zeer aanwezig zijn in de cellen waar de leider van de cel
een sterke autoriteit uitstraalt en waar non-conformiteit, ongehoorzaamheid disloyaliteit streng
bestraft worden (Mervielde & Van Hiel, 2006). De rekruten in deze cellen worden van binnenin onder
druk gezet om zich te conformeren en te gehoorzamen op een manier die leidt tot gewelddaden
tegen burgers (en vaak ook tegen zichzelf).
1.4.1.6. De vijfde verdieping: De terroristische daad en het ontwijken van inhiberende
mechanismen
Terrorisme omvat gewelddaden tegen burgers die kunnen resulteren in hoge dodentallen (La Free,
2008). Ervaringen van professionele militaire eenheden tonen aan dat intensieve
trainingsprogramma's nodig zijn om soldaten voor te bereiden op het doden van vijandige eenheden.
Hieruit rijst de vraag hoe terroristische organisaties hun leden trainen om handelingen te stellen die
onschuldige burgers treffen.
Het antwoord wordt gevonden in twee psychologische processen die een centrale rol vervullen in
intergroepsdynamieken (Brown en Gaertner, 2001). Het eerste proces omvat sociale categorisatie
(waarbij burgers worden beschouwd als de out-groep), en het tweede proces betreft het creëren van
psychologische afstand, door het beklemtonen van verschillen tussen de in-group en de out-group.
De categorisatie van burgers als leden van de out-group stemt overeen met het geheim houden van
de terroristische organisatie. Rekruten van terroristische organisaties worden aangeleerd iedereen,
ook burgers die buiten hun hechte groep staan, te beschouwen als vijanden (Sageman, 2004).
Iedereen die niet actief opkomt tegen de onderdrukkende, onrechtvaardige machten wordt
beschouwd als vijand.
Vanuit het standpunt van terroristen worden gewelddaden tegen burgers gerechtvaardigd omdat
burgers deel uitmaken van de vijand. De perceptie van burgers als vijand helpt te verklaren waarom
terroristen niet vatbaar zijn voor wat Lorenz (1966) omschrijft als ‘inhiberende mechanismen’.
Lorenz stelt dat bepaalde remmende mechanismen bij mensen, net als bij dieren, ervoor zorgen dat
45
zij niet zomaar overgaan tot het doden van soortgenoten. Deze remmende factoren kunnen
bijvoorbeeld oogcontact, inpraten op de dader, gehuil, enz. zijn.
Lorenz argumenteert dat moderne wapens zoals geweren, sowieso een afstand creëren tussen dader
en slachtoffer, waardoor de eerste minder vatbaar wordt voor remmende mechanismen. In het geval
van daders van terrorisme suggereert men dat het beschouwen van de burger als de vijand en het
overbeklemtonen van verschillen tussen de in-group en de out-group de nodige afstand creëert om
over te gaan tot gewelddaden.
1.4.2. Het piramidale model van Mc Cauley en Moskalenko
Mc Cauley en Moskalenko (2008) omschrijven radicalisering als een verandering in
geloofsovertuigingen, gevoelens en gedrag bij personen, waarbij men in toenemende mate de
neiging heeft geweld te hanteren en opofferingen te brengen ter verdediging van de in-group in
intergroepsconflicten. Zij willen een antwoord formuleren op de vraag welk proces individuen,
groepen en de massa verschuiven naar conflictsituaties en geweld.
Mate van
radicalisering
46
Volgens Mc Cauley en Moskalenko zijn er verschillende betekenissen van radicalisering. De
belangrijkste verschillen in de diverse vormen van radicalisering bevinden zich in de overtuigingen,
emoties en gedrag. Vanzelfsprekend is het gedrag de belangrijkste praktische bekommernis.
Zoals bij iedere ideologie wordt deze aangehangen door een bepaalde groep personen die in
belangrijke mate bekommerd is om deze ideologie. Zij stellen dat radicaliserend gedrag gepaard gaat
met een toenemende tijdsinvestering, economische investering, toenemend risico-gedrag en geweld,
ter ondersteuning van een politieke groep. Hierbij is een onderscheid vast te stellen in de mate
waarin men zich betrokken voelt bij deze politieke ideologie.
Activisten binnen een sociale beweging zijn meer geneigd dan niet-activisten de overtuigingen of
'kaders' te delen waar deze bepaalde beweging voor staat. Zo zullen activisten die opkomen tegen de
armoede bijvoorbeeld andere oorzaken voor armoede aandragen dan niet-activisten. Radicalisering
wordt in die betekenis geassocieerd met een syndroom van overtuigingen over de actuele situatie en
de historiek die tot de huidige armoede situatie geleid heeft. Vaak wordt hierbij het discours
gehanteerd dat men deel uitmaakt van een speciale of uitverkoren groep die onrechtvaardig werd
behandeld en verraden, waar niemand anders om geeft en waarbij de situatie zo nijpend is dat de
groep en haar belangen het gevaar lopen uit te sterven.
Personen die zich meer engageren om op te komen voor dit probleem hebben sterkere gevoelens en
overtuigingen dan mensen die zich hierop minder betrokken voelen. Activisten zijn geneigd meer
ontgoocheling en vernedering te ervaren bij het falen van de groep, en zullen sterkere gevoelens van
trots en blijdschap ervaren wanneer hun groep zegeviert. Tevens ervaren zij meer woede en angst
tegenover de vijanden van hun groepsbelangen. Deze emoties worden gezien als de veruitwendiging
van de identificatie met de groep. Dit uit zich in het zorg dragen voor de groep, in relatie tot andere
groepen.
De menselijke capaciteit om zich betrokken te kunnen voelen op grote en onpersoonlijke
collectiviteiten, als een uitbreiding van de eigen familie, vormt de basis voor massapolitiek, en is de
voorwaarde voor nationalistische, etnische en religieuze groepsconflicten (Mc Cauley, 2006).
Aangezien individuen die overgaan tot terroristische daden een zeer kleine groep vormen tussen alle
anderen die dezelfde overtuigingen en emoties delen, beschouwt Mc Cauley hen als de top van de
piramide. De basis van de piramide wordt gevormd door al wie sympathiseert met de doelen waar de
47
terroristen voor strijden. Van de basis tot de top van de piramide worden de aantallen van de
groepsleden kleiner, maar wordt de mate van radicalisering in overtuigingen, emoties en gedrag
groter. Volgens deze benaderingswijze van radicalisering is er een gradueel verschil dat terroristen
onderscheidt van sympathisanten. De vraag die hier naar voor komt is hoe individuen van de basis
tot de top van terroristisch geweld evalueren.
(1) De basis in het model van Mc Cauley en Moskalenko (2008) wordt gevormd door sympathisanten,
dit is de grootste groep in aantal aanhangers. Het gaat om mensen die de ideologie ondersteunen
maar niet akkoord gaan dat gewelddadige actie de aangewezen methode is om hun ideologie door te
drukken in het maatschappelijk bestel.
(2) Een niveau hoger, situeren de auteurs van dit model de aanhangers of medestanders, dit zijn
personen die het gebruik van geweld gerechtvaardigd vinden, maar niet zelf wensen over te gaan tot
het gebruik ervan. Het verschil met sympathisanten bevindt zich in de opinie dat geweld
gerechtvaardigd is.
(3) Op het volgende echelon bevinden zich activisten, dit zijn personen die zich actief engageren om
op te komen voor hun doel en geweld gerechtvaardigd vinden, doch niet overgaan tot het gebruik
van geweld. Het verschil met het lagere niveau situeert zich in het engagement dat de activisten
vertonen ter ondersteuning van de ideologie, samen met de opinie dat geweld gerechtvaardigd is.
Hier situeren Mc Cauley en Moskalenko de potentiële rekruten voor de terroristische organisatie.
(4) Actoren die gebruik maken van illegaal geweld omschrijven Mc Cauley en Moskalenko als
radicalen4. Deze bevinden zich in de top van de piramide, het betreft een zeer kleine groep personen
die actief deelneemt aan gewelddadige (terroristische ) acties.
De processen die ertoe leiden dat personen opklimmen in de piramide zijn zeer sterk vergelijkbaar
met de processen die Moghaddam in zijn model beschrijft en worden daarom niet herhaald.
4 De definitie van radicalisme die Mc Cauley en Moskalenko hanteert wijkt sterk af van de werkdefinitie die
gehanteerd wordt in dit onderzoek.
48
1.4.3. Het model van Collin Melis
Het bovenstaande model verschilt van de andere modellen, mede doordat het veeleer vanuit een
beleidsmatige hoek is opgezet. Mellis (2007) ontwikkelde dit schema om een handvat te bieden om
het radicaliseringsproces beter te vatten en duiding te geven bij de interactie tussen diverse factoren
die hierbij relevant zijn5. Hij beschouwt de voedingsbodem, de vraagzijde, de muur van weerbaarheid
en de aanbodzijde als de verschillende facetten waar vanuit preventief oogpunt kan op ingewerkt
worden.
Het schema vertrekt van de premisse dat mensen binnen de bredere maatschappij af en toe
geconfronteerd worden met gevoelens van frustratie, discriminatie, vervreemding, vernedering en
onrechtvaardigheid. Deze factoren kunnen stimulansen zijn tot het zoeken naar antwoorden op deze
gevoelens van frustratie. Vaak worden deze antwoorden gezocht binnen het publieke debat.
Wanneer mensen zich echter niet meer kunnen vereenzelvigen met dit publieke debat, en zich
onttrekken aan de dialoog ontstaat een proces van sociale isolering en valt de kanalisering van
5 De onderzoeksequipe bekwam deze informatie na een gesprek met Collin Mellis op de Cities conference 2009
on polarisation and radicalisation te Amsterdam op 28 oktober 2009.
49
frustraties in het publieke debat weg en gaat men antwoorden op deze frustraties elders zoeken. Dit
wordt bedoeld met de vraag.
Terzelfdertijd is er een actief aanbod aan radicale ideeën. Het aanbod gaat actief op zoek naar
personen die zich aan de vraagzijde bevinden (cfr. rekrutering). Het aanbod tracht hen te overtuigen
van de noodzaak en de logica van bepaalde (vaak extremistische) ideologieën.
Tevens staat de aanbodzijde niet los van de voedingsbodem, maar bespeelt zij deze door via
allerhande kanalen maatschappelijke ‘problemen’ uit te vergroten en polarisatie te stimuleren.
Radicale groeperingen hebben baat bij een rigide zwart-wit, ingroup-outgroup denkpatroon,
waarbinnen elke nuance verloren gaat.
De ontmoeting tussen vraag en aanbod komt er niet automatisch. Mensen zijn niet uit zichzelf
zomaar ontvankelijk voor een extremistische ideologie. De vraag rijst waarom de extremistische
gedachtegang aantrekkelijk is voor zij die zich aan de vraagzijde bevinden. De meesten zouden
onverdeeld deelname aan deze bewegingen weigeren omwille van hun gewelddadig radicaal
karakter en hun extremisme. Mensen bezitten echter een bepaalde veerkracht die een buffer vormt
tussen de zoektocht naar een identiteit en het toetreden tot radicale ideologieën.
Om zichzelf effectief open te stellen voor dergelijke radicale ideeën dient een cognitieve opening te
ontstaan om een visie toe te laten die voorheen als extremistisch beschouwd werd. Deze essentiële
cognitieve opening is opgewekt door het ervaren van een bepaalde vorm van crisis - aanschouw de
voedingsbodem - die de zekerheid van eerder aangehangen (conventionele) ideeën dooreenschudt
en individuen openstelt voor alternatieve perspectieven. Met andere woorden, de crisis breekt door
de muur van veerkracht en laat een cognitieve opening achter waardoor het radicale gedachtegoed
kan binnenkomen. Deze crisis kan allerlei vormen aannemen, het kan gaan om een persoonlijke
crisis, zoals een overlijden van een naaste vriend of familielid, een concreet voorval waarin men een
heel sterk gevoel van discriminatie, vernedering of onrecht heeft ervaren. Evenzeer kan het
maatschappelijke gebeurtenissen betreffen zoals de aanslagen op 9/11, politieke beslissingen die
sterk botsen met de eigen overtuigingen. Anders geformuleerd gaat het om de druppel die de
emmer doet overlopen.
50
1.4.4. Beschouwing
We dienen vast te stellen dat de drie besproken modellen een fundamenteel andere insteek hebben.
In het model van Moghaddam wordt radicalisering eerder gezien als een procesmatig gegeven, een
verschuivingsproces als het ware, terwijl in het model van Mc Cauley en Moskalenko radicalisering
veeleer gezien wordt als een organisatiemodel, waarin diverse leden zich op diverse organisatie- en
radicaliseringsniveau’s bevinden. Mellis houdt in zijn modellering veeleer rekening met het
tijdsaspect, het moment waarop vraag en aanbod elkaar ontmoeten, hetgeen hij de ‘cognitieve
opening’ noemt. De drie modellen incorporeren dan ook een ander aspect en zijn vanuit dit opzicht
complementair.
1.5. Analyse : naar een dynamisch model van radicalisering
Op basis van de informatie die we halen uit de wetenschappelijke literatuur en de hoger besproken
modellen van radicalisering werd besloten een eigen model te ontwikkelen in het kader van dit
onderzoek.
Alvorens we het model bespreken dienen we enkele kanttekeningen te maken. We benadrukken dat
het schetsen van een model een vereenvoudiging van de werkelijkheid weergeeft. Er zijn veelvuldige
paden die kunnen leiden tot radicaal geïnspireerd geweld. Deze paden zullen ook pas bewandeld
worden als de specifieke stimulerende factoren samenvloeien. Het proces is zeker niet rechtlijnig,
waarmee bedoeld wordt dat wie zich in de beginfase van het radicaliseringsproces bevindt niet
gedetermineerd is om extremist te worden en zal eindigen met het gebruiken van extreem geweld.
Elke fase in het radicaliseringsproces is dynamisch en wordt gekenmerkt door fluctuaties in de graad
waarin men geradicaliseerd is. Hieruit volgt dat het mogelijk is dat individuen zich ten allen tijde
spontaan aan het radicaliseringsproces zullen onttrekken.
51
Het model dat door de onderzoeksequipe werd ontwikkeld is in essentie een piramidaal model dat
elementen tracht te integreren van enerzijds de modellen van Mc Cauley en Moskalenko (2008),
Mellis (2007) en Moghaddam (2005) en anderzijds het proces van rekrutering. We beschouwen het
radicaliseringsproces als een proces waarin drie grote fasen onderscheiden kunnen worden:
“radicalisme”, “extremisme” en in zeldzame gevallen “terrorisme”, die zich op een continuüm
bewegen.
De eerste fase, de basis van de piramide wordt beschreven als radicalisme. De basis wordt
gekenmerkt door sympathisanten en aanhangers. Deze vormen de grootste groep in een dergelijk
radicaliseringsproces. In deze fase ontstaan radicale ideeën ten gevolge van frustraties resulterend
uit een gepercipieerde systematische onrechtvaardige behandeling van de eigen groep (Moghaddam,
2005). Men komt in een situatie terecht waarin men een oplossing zoekt voor deze frustraties. Een
groot aantal personen zal zich beperken tot legitieme pogingen om een oplossing te zoeken en zal
alle vormen van geweld afwijzen om tot een oplossing te komen, dit zijn volgens Mc Cauley en
Moskalenko (2008) de zogenaamde sympathisanten. We veronderstellen dat mensen van nature
gewelddadige oplossingen afzweren. Met andere woorden botst de opinie dat het gebruik van
Geweld
AFRONDING
INDOCTRINATIE
SPOTTEN
PROCES VAN REKRUTERING
VOEDINGSBODEM
52
geweld te rechtvaardigen valt op een muur van persoonlijke weerbaarheid (Mellis, 2007). Anderzijds
kunnen toenemende frustraties, vaak in combinatie met een ingrijpende gebeurtenis, ook wel
‘trigger’ genoemd, ertoe leiden dat de muur van weerbaarheid barst en er een verschuiving in
opinies plaatsvindt waarin men het hanteren van geweld als gerechtvaardigd ziet. Mc Cauley en
Moskalenko (2008) labellen dit in hun model als ‘de aanhangers’. Dit hoeft niet te betekenen dat
men werkelijk overgaat tot het hanteren van geweld. Het doorbreken van de muur van weerbaarheid
wordt in dit model beschouwd als een graduele toename in de mate van radicalisering. Deze fase in
het radicaliseringsproces gaat gepaard met de eerste fase in het rekruteringsproces. De AIVD (2002)
omschrijft dit als ‘het spotten’ en het is inherent verbonden met het actieve rekruteringsproces. Hier
gaan rekruteurs actief op zoek naar potentiële gegadigden die zich in diverse settings bewegen.
Eens men geweld rechtvaardigt kunnen interacties in groepen ertoe leiden dat er bij diverse
individuen een verschuiving plaatsvindt in de mate waarin men overtuigd is dat de ideologie die men
aanhangt de enige juiste is en dat geweld de aangewezen methode vormt om een maatschappij,
gebaseerd op deze ideologie, tot stand te brengen. Moghaddam (2005) omschrijft deze fase in het
‘staircase’model als de verplaatsing van agressie en het moreel engagement. Kenmerkend hierbij is
dat hoe verder men evolueert naar extremistische standpunten en meer afstand neemt van
gematigdheid, hoe kleiner de groep medestanders wordt. Met andere woorden leidt iedere toename
in radicalisering tot een afname in het aantal medestanders.
Eens deze fase bereikt, nl. de fase van het extremisme zullen de groepen kleiner worden, onder
groepsdruk krijgen meningen een extremistische connotatie, en wordt er algemeen aanvaard dat
geweld de enige mogelijkheid is om het vooropgestelde doel te bereiken. Binnen deze groepen
ontstaat er een grote homogeniteit in overtuigingen en hoe deze moeten gerealiseerd worden. Op
dit niveau werden de individuen reeds gespot en komen ze in de tweede fase van rekrutering terecht
namelijk de indoctrinatie. Doordat de groepen kleiner worden naarmate men vordert in het
radicaliseringsproces, hoe minder zichtbaar ze worden in de maatschappij of zelfs helemaal in de
clandestiniteit zijn ondergedoken. De fase waarin voorbereidende handelingen getroffen worden om
concreet geweld te plegen wordt beschreven als de extremistische fase. Groepen die in deze fase
actief zijn, zijn relatief klein, en opereren clandestien. Ze worden gekenmerkt door een zeer sterke
groepscohesie en een groot onderling vertrouwen tussen de groepsleden. We willen in deze fase
wijzen op de flinterdunne scheidingslijn tussen preventie en repressie bij de aanpak van het
53
fenomeen. Op de basis van de piramide kunnen er preventieve acties ondernomen worden, op het
volgende echelon is dit niet duidelijk, er is met andere woorden een grijze zone. Een evenwicht
tussen preventie en repressie zal hier fundamenteel zijn.
Evolueren we naar de laatste fase, nl. de top van de piramide dan gaan we ervan uit dat terrorisme
slechts in zeldzame gevallen zal veruitwendigd worden. Een klein aantal personen uit de
bovenstaande extremistische groepen zal de nood voelen om werkelijk over te gaan tot
gewelddadige actie, en hiervoor voorbereidende handelingen beginnen te treffen. De groep is op de
top van de piramide heel klein en niet meer zichtbaar in de maatschappij. De laatste fase van het
radicaliseringsproces gaat gepaard met de laatste fase van het rekruteringsproces d.i. de afronding.
Men gaat doelwitten selecteren, handleidingen consulteren om bommen te vervaardigen,
trainingskampen volgen, edm.
We merken dat het radicaliseringsproces vertrekt vanuit individuen die frustraties oplopen door
zichzelf te beschouwen als leden van een minderheidsgroep die systematisch benadeeld wordt in
vergelijking met andere groepen in de samenleving. Op één of andere manier blijken leden van deze
groepen die deze frustraties delen elkaar te vinden. Zo worden kleine hechte groepen gevormd
waarin de radicalisering in belangrijke mate kan toenemen.
Conclusie
Samenvattend stellen we dat het radicaliseringsproces aanvangt met radicalisme, en het
radicaliseringsproces kan eindigen met de creatie van een terrorist. Opmerkelijk is dat hoe hoger
men op de piramide klimt, hoe kleiner de groepen worden. De groepen gaan zich alsmaar meer
afschermen en afzetten van de anderen, in casu de maatschappij. Ze gaan als het ware een bolster
rondom de groep vormen die dikker wordt naarmate men vordert in het proces van radicalisering.
Daarbij komt ook dat naarmate de groepen kleiner worden en de bolster dikker en dikker wordt, de
groepen minder en minder zichtbaar worden in de samenleving en dit tot het moment dat ze de
clandestiniteit induiken. Vanaf het moment dat groepen en individuen de clandestiniteit induiken is
het vaak te laat om preventief in te werken op dergelijke individuen en groepen en moeten er
repressieve maatregelen genomen worden. Het is dan aan inlichtingendiensten en politie om
dergelijke groeperingen die extremistisch mogen genoemd worden op te sporen en aan te pakken.
54
Het voorkomen dat groepen of personen in de clandestiniteit zullen terechtkomen en als dusdanig
tijdig ingrijpen is de essentie van dit onderzoek. Dit wordt beoogd met het in kaart brengen van het
radicaliseringsproces. In dit proces doen zich immers steeds een aantal momenten voor die zichtbaar
zijn voor de buitenwereld. Op elk van die momenten kunnen bepaalde signalen te herkennen zijn of
triggers geïdentificeerd worden die van invloed zijn op dit proces. Om deze signalen/triggers in kaart
te brengen worden door de onderzoeksequipe in de tweede fase van dit onderzoek de volgende
stappen gezet in de vorm van drie gelijklopende onderzoeksmethoden.
55
Hoofdstuk 2: Onderzoeksdesign
2.1. Drie simultane onderzoekspistes
Gezien de complexe problematiek van het fenomeen radicalisering werd, in overleg met de
opdrachtgever na afronding van de eerste fase, beslist om het onderzoek op drie sporen verder te
zetten. Om het proces van radicalisering - met name de eerste fasen van dit proces vanuit
verschillende perspectieven in kaart te brengen en van een empirisch substraat te voorzien, werd het
onderzoek verder gezet aan de hand van interviews met bevoorrechte getuigen, een selectie van
Belgische cases en een meta-analyse van reeds uitgevoerde (buitenlandse) studies. Doorheen deze
drie sporen hebben we geprobeerd zoveel mogelijk de strekkingen, die door de opdrachtgever
werden bepaald, nl. links geïnspireerd radicalisme, rechts geïnspireerd radicalisme, op dierenrechten
gebaseerd activisme en islamitisch geïnspireerd radicalisme, te betrekken. We waren hier echter
afhankelijk van enerzijds de beschikbaarheid van informatie en de toegankelijkheid daarvan
anderzijds.
2.2. Interviews met bevoorrechte getuigen
In eerste instantie werd een grote reeks van non-directieve interviews gevoerd met bevoorrechte
getuigen. Hierbij werden bevoorrechte getuigen met betrekking tot de vier strekkingen die in dit
onderzoek relevant zijn, bevraagd. Deze interviews hadden verschillende doelstellingen: het
diepgaander in beeld brengen van het radicaliseringsproces en het in kaart brengen van
beleidsinitiatieven in dit domein. Tijdens de algemene interviews werd gepeild naar de kennis over
het radicaliseringsproces, de verschillende fasen in dit proces en de daaraan gekoppelde mogelijke
signalen en/of triggers. Ook werd gevraagd naar het geven van voorbeelden van ‘geradicaliseerde’
personen. Daarnaast peilden we naar de mogelijke aanpak en/of voorkoming van radicalisering. De
interviews waren semi-gestructureerd van aard, waarbij er gebruik werd gemaakt van een checklist
die in bijlage wordt toegevoegd.6 Mits toestemming van de interviewees werden de interviews
6 Deze checklist werd gehanteerd tijdens het interview om het bespreken van een aantal topics te verzekeren
en kon ook gebruikt worden bij de codering van de interviews (Marschan-Piekkari en Welch (2004)).
56
opgenomen aan de hand van een dictafoon. Nadien werden ze integraal uitgetikt. De interviews
duurden gemiddeld één tot anderhalf uur. Voor het verzamelen van respondenten werd gebruik
gemaakt van de sneeuwbalmethode, waarbij aan de respondenten werd gevraagd om ons door te
verwijzen naar andere relevante respondenten. De resultaten van deze interviews worden
weergegeven in paragraaf 3.1.
2.3. Retrospectieve analyse van twee Belgische cases
Op basis van de interviews met de bevoorrechte getuigen werden 2 cases geselecteerd die in de
Belgische setting hebben plaatsgevonden. Deze cases werden gehanteerd met het oog op het
reconstrueren van het radicaliseringsproces. Aan de hand daarvan konden bepaalde beslissende
fasen in dit proces in kaart worden gebracht. Dit werd onder andere gedaan aan de hand van het
bestuderen van bronnen rond de cases (gerechtelijke dossiers, grijze literatuur), en indien mogelijk
door interviews met betrokkenen (politiemensen, federaal parket, mensen van inlichtingendiensten,
…). Door deze cases te reconstrueren kon een zicht verworven worden op het proces, dat personen
in de case doormaakten, alsook op de momenten waarop ingrijpen misschien mogelijk was geweest.
Gaf de persoon bepaalde signalen? Hoe werd het voor de omgeving duidelijk dat er sprake was van
een proces van radicalisering? Wie kon deze signalen opvangen? Wanneer bleek ingrijpen niet meer
mogelijk?
De doelstelling van het bestuderen van de cases was het radicaliseringsproces retrospectief in beeld
brengen om duidelijk de verschillende momenten in het proces te kunnen herkennen (bv. het
moment van terugtrekking) met het oog op het zoeken naar mogelijke ingangen voor preventieve
maatregelen.
De cases werden mede geselecteerd op basis van de eerste verkennende interviews. De cases die
werden bestudeerd, werden geselecteerd op basis van hun relevantie voor dit onderzoek, de mate
waarin de cases retrospectief onderzoek toelaten (toegankelijkheid van de respondenten) en de
mate waarin de cases het radicaliseringsproces goed in zicht brengen. Een selectiecriterium dat
gehanteerd werd bij de selectie van de cases was de rechtvaardiging en aanvaarding van geweld. Bij
deze cases waren we niet uitsluitend op zoek naar personen of cases die de piramide geheel
doorlopen hebben. Het kon met andere woorden ook gaan om cases waarin de bereidheid tot het
57
plegen van geweld aanwezig was, zonder dat men ook daadwerkelijk tot geweld overgegaan was.
Geweldrechtvaardiging was niet de focus van de cases, de focus van onze aandacht was gelegen in
het voorveld, wat vooraf is gegaan aan de rechtvaardiging van geweld en mogelijke geweldpleging.
Na de selectie van de cases, één islamitisch geïnspireerde case en één rechts geïnspireerde case,
werd elke case retrospectief bestudeerd. De eerste case die besproken wordt, is de case ´Muriel
Degauque’ (De Stoop, 2010), de tweede case betreft ‘Blood and Honour’. We verwijzen voor de
bespreking van deze cases naar paragraaf 3.2.
2.4. Meta-analyse
Ter aanvulling van de twee eerder genoemde onderzoeksmethoden, werd als derde methodiek de
meta-analyse gehanteerd. Een meta-analyse laat toe om de uitkomsten van verschillende
onderzoeken te analyseren en, indien mogelijk, onderling te vergelijken (Hannes & Claes, 2007).
De onderzoeksequipe bestudeerde in het kader van deze meta-analyse 4 buitenlandse rapporten.
Het betreft 1 rapport opgesteld in het Verenigd Koninkrijk en 3 in Nederland:
- Niet-gepubliceerd rapport rond islamitisch geïnspireerd radicalisme
- ‘Dierenrechtenextremisme in Nederland. Gefragmenteerd maar groeiende AIVD
- ‘Islamitische en extreem-rechtse radicalisering in Nederland’ – Alfons Fermin
- ‘Kennisontwikkeling in modellen’ - KLPD
Verdere informatie over de inhoud van deze meta-analyse kan teruggevonden worden in paragraaf
3.3.
2.5. Analysemethode
De analyse van de drie onderzoeksmethoden werd uitgevoerd aan de hand van onderstaande matrix-
structuur. Na het afnemen van de interviews werden tien codes geselecteerd die als relevant werden
beschouwd in het radicaliseringsproces, ons hierbij baserend op de literatuurstudie uit voorgaand
hoofdstuk. Deze codes zijn brede categorieën waarin we empirische informatie hebben gebundeld.
Elke onderzoeksmethode werd getoetst aan de vooropgestelde codes.
58
Interviews
Case-study
Meta-analyse
1. Fenomeen
2. Ideologie
3. Polarisatie
4. Voedingsbodem
5. Signalen
6. Triggers
7. Isolatie
8. Illegitieme handelingen
9. Individu versus groep
10. Rekrutering
De eerste code ‘Fenomeen’, is een toetsingselement naar de mate van het voorkomen van de vier
strekkingen in België, namelijk rechts geïnspireerd radicalisme, links geïnspireerd radicalisme,
islamitisch geïnspireerd radicalisme en op dierenrechten gebaseerd activisme.
De tweede code ‘Ideologie’ is een niet te miskennen en te onderschatten element dat speelt bij
politieke radicalisering. Door een welbepaalde ideologie als waarheid te aanschouwen en zich te
laten sturen door deze ideologie kunnen mensen in een radicaliseringsproces stappen, doorschieten
of zelfs in zeldzame gevallen illegitieme handelingen stellen.
Polarisatie, de derde code, wordt in de literatuur vaak samen aangehaald met radicalisering. Gaat
polarisatie vooraf aan radicalisering? Of gaat radicalisering eerder polarisatie vooraf? Of is een derde
scenario mogelijk, namelijk hebben ze een versterkend effect op elkaar (cf. theorie van de
communicerende vaten)? Op basis van onze analyses wordt getracht een beeld te schetsen van de
relatie tussen radicalisering en polarisatie.
De vierde code ‘Voedingsbodem’ wordt in het theoretische luik als belangrijk beschouwd. Op basis
van de analyse van de drie onderzoeksmethoden gaan we na of de impact van de voedingsbodem
werkelijk een dermate belangrijke rol speelt in het radicaliseringsproces. Tevens gaan we na welke
elementen in de voedingsbodem vervat kunnen zitten.
59
Bij de analyse van de vijfde code ‘Signalen’ proberen we te achterhalen of er bij geradicaliseerde
personen enige detectiekenmerken optreden en of men die überhaupt kan extraheren, we
vergewissen ons van het feit dat een eenvoudige checklist hier klaarblijkelijk niet aan de orde is. Zijn
er bijvoorbeeld welbepaalde handelingen die bij potentiële radicaliserende individuen te detecteren
vallen? Wie kan deze handelingen detecteren, wie zijn de actoren in dit verhaal? En wat is het
arsenaal van mogelijkheden die in het bereik van deze actoren ligt?
De volgende code ‘Triggers’ is van belang omdat mensen vaak bepaalde radicale opinies vormen
maar daarom niet per definitie doorschieten in het radicaliseringsproces. Welbepaalde triggers
kunnen ervoor zorgen dat dit wel gebeurt. In het theoretische luik werd al vermeld dat bepaalde
gebeurtenissen in het persoonlijke leven zeer ingrijpend kunnen zijn en dat de reactie hierop vaak
onvoorspelbaar kan veruitwendigd worden. Dit noemen we de individueel-psychologische factoren.
Daarnaast gaan we ook na of omgevingsfactoren - zoals werkloosheid, betogingen, sociale cohesie
een triggereffect kunnen hebben op het radicaliseringsproces. En als laatste onderzoeken we wat de
invloed is van maatschappelijke en geopolitieke factoren, bijvoorbeeld de oorlog in Irak. Of is het een
combinatie van deze factoren die ervoor zorgt dat een individu of groep doorschiet in het
radicaliseringsproces?
De zevende code ‘Isolatie’ duidt op het gegeven dat individuen en groepen zich, naarmate het proces
vordert, steeds minder zichtbaar en toegankelijk openstellen in de wijk, buurt en het publieke
openbare leven in het algemeen.
Bij de achtste code ‘Illegitieme handelingen’ gaan we na of radicale personen mogelijks welbepaalde
illegitieme handelingen stellen. Bij de analyse van deze code toetsen we de hypothese of
(ex)criminelen doorschieten in het radicaliseringsproces.
De negende code ‘Individu versus groep’ werd ook al aangekaart in ons theoretisch luik: Verloopt
radicalisering voornamelijk volgens een individueel proces, of speelt het proces zich af in de
groepscontext waarin het individu zich bevindt?
Rekrutering, de tiende code, vormt ook een belangrijke factor in het radicaliseringsproces. Aan de
hand van de analyse van de onderzoeksmethoden trachten we volgende vragen te beantwoorden:
60
Verloopt rekrutering ook procesmatig? In welke mate bestaat er actieve rekrutering waarbij
rekruteurs mensen gaan ronselen? En in hoeverre is er sprake van passieve rekrutering of
zelfontbranding waarbij mensen zelf op zoek gaan naar antwoorden op vraagstukken waar zij mee
worstelen? Of is er een soort wisselwerking tussen actieve en passieve rekrutering? Wat zijn de
mogelijke settings waarin rekrutering kan plaatsvinden? En wat is de rol van het financiële aspect
binnen het proces van rekrutering?
De resultaten van deze transversale analyse worden in hoofdstuk drie per onderzoeksmethode
besproken. Op basis van de resultaten van de analyse wordt in hoofdstuk vier een synthese gemaakt
van het proces van radicalisering. Hierbij wordt het eigen ontwikkelde dynamische model van
radicalisering getoetst aan de empirische resultaten die uit het onderzoek zijn voortgevloeid.
In het vijfde hoofdstuk wordt vervolgens een niet-exhaustieve lijst van initiatieven gegeven die reeds
in binnen- en buitenland werden ontwikkeld. Ter afronding gaan we in op aanbevelingen betreffende
potentiële initiatieven die in België kunnen worden opgezet ter preventie van radicalisering.
61
Hoofdstuk 3: Empirische resultaten
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de analyse van de drie onderzoekspistes besproken. Het
betreft de rapportage van de interviews met de bevoorrechte getuigen, de resultaten voortvloeiend
uit de Belgische case-studies en als laatste onderdeel de meta-analyse van de buitenlandse
onderzoeksrapporten. De resultaten van elke onderzoeksmethode worden besproken aan de hand
van de tien vooropgestelde codes. De synthetische geïntegreerde conclusie van dit hoofdstuk wordt
gegeven in hoofdstuk vier.
3.1. Interviews met bevoorrechte getuigen
In dit onderdeel worden de resultaten van de analyse van de interviews met de bevoorrechte
getuigen besproken. Dit zijn één voor één expertmeningen, die minstens door ervaringskennis
onderbouwd zijn. Daarom hebben we ook uitdrukkelijk voor deze respondenten gekozen. De
interviews worden systematisch getoetst aan elk van de vooropgestelde codes. Een belangrijke
opmerking hierbij: de elementen die hier ter sprake worden gebracht, worden gezien als opvallende
elementen uit de gesprekken met de bevoorrechte getuigen. Het is echter geen representatie van de
globale visie van de respondent over het fenomeen.7 Onderstaand schema biedt een overzicht van
de sectoren waartoe de respondenten behoren. Twee respondenten (Y en Z) vulden de vragenlijst
louter schriftelijk in. Om de anonimiteit van de respondenten te garanderen, rapporteren we over
alle respondenten in de mannelijke vorm.
7 Indien de bevoorrechte getuigen tijdens het interview concrete termen hanteerden, werden deze letterlijk
overgenomen in de rapportage van de resultaten.
62
België: Respondent …
#
Nederland: Respondent …
#
Tot.
De sociale sector
A, E
2
-
0
2
De academische wereld
C, F
2
P, S, U, Y, Z
5
7
Gemeentelijke diensten
-
0
Q, R
2
2
Inlichtingendiensten
H, V, X
3
-
0
3
Onafhankelijke instellingen
D
1
O, W
2
3
Politie
J, L, M
3
N
1
4
Justitie
T
1
-
0
1
Overheidsdiensten
B
1
K
1
2
Onafhankelijke experten
I
1
-
0
1
Media
G
1
-
0
1
Totaal
15
11
26
3.1.1. Fenomeen
Respondenten H en M benadrukken dat radicalisering ‘an sich’ geen kwaad kan. Respondent H
meent dat bepaalde samenlevingen net radicale mensen nodig hebben om bepaalde dingen op gang
te zetten of om veranderingen te weeg te brengen. Alleen, stelt hij, mag dat radicalisme niet omslaan
in extremisme of terrorisme. Respondent S beaamt dit door aan te halen dat radicalisme past in een
democratie. Daarbij aansluitend werd door respondent W aangegeven dat wat radicaal is voor een
deel door het systeem wordt bepaald. Zo merkt hij op dat Martin Luther King en Nelson Mandela
ongetwijfeld ook radicale figuren waren. De grens tussen radicaal zijn en maatschappijkritisch zijn is,
volgens hem, dus helemaal niet zo zwart-wit. Dezelfde respondent geeft ook aan dat radicalisering
voor veel mensen een taboe-onderwerp is.
Alle Belgische respondenten (pro memorie: n=26) zijn het er over eens dat in België het islamitisch
geïnspireerd radicalisme het meest bedreigend is en dat het op dierenrechten gebaseerd activisme
het minst bedreigend is. Wat het links geïnspireerd radicalisme betreft, menen respondenten B, H, J
en X dat vooral het anarchisme, de laatste jaren in België een opmars maakt. Volgens respondent B
gaat het anarchisme momenteel meer gepaard met gewelddadige acties dan het rechts geïnspireerd
radicalisme en is het in die zin zorgwekkender. Het rechts geïnspireerd radicalisme heeft door de
63
jaren heen, volgens respondent X, een vaststaand volume. In de volgende paragrafen zullen we op
elk van deze strekkingen wat dieper ingaan.
3.1.1.1. Islamitisch geïnspireerd radicalisme
Respondent H stelt dat, hoewel ze nog geen enkele aanslag gepleegd hebben in ons land, het
islamitisch extremisme momenteel ‘hot issue’ is in België. Hij wijst erop dat de dreiging reëel is.
Respondent J bevestigt dit en stelt dat de islamgemeenschap één van de meest radicaliserende
gemeenschapsgroepen is (in Brussel). Respondent E nuanceert deze bevindingen. Hij merkt op dat hij
inzake islambeleving een aantal dingen heeft zien evolueren: meisjes die een hoofddoek gaan
dragen, jongeren die meer dan vroeger naar de moskee gaan. Volgens hem moet hier echter de
vraag gesteld worden: ‘Wanneer wordt dit een probleem?’ Deze respondent gaat er vanuit dat 99%
van de gevallen niet problematisch is. Respondent W onderstreept dat het vaak ook gaat om
individuen die worstelen met de inpassing van de islam in de moderne (Belgische) samenleving
bijvoorbeeld het hoofddoekendebat. Volgens hem gaat dit niet om radicalisering. Hij bestempelt dit
eerder als zorgelijke identiteitsontwikkeling en aanpassingsproblemen.
Met betrekking tot het islamitisch geïnspireerd radicalisme, merken veel respondenten op dat de
islam niet één stroming betreft. Door respondenten Q en R wordt enerzijds aangegeven dat er een
onderscheid gemaakt moet worden tussen de orthodoxe islam en de politieke ideologieën die
gebruik maken van de islam. Anderzijds benadrukken de respondenten T en P dat er een onderscheid
gemaakt moet worden tussen de verschillende stromingen binnen het salafisme: de apolitieke versus
de politieke salafisten. In de bespreking van de code ‘Ideologie’ wordt hier dieper op ingegaan (cf.
infra).
3.1.1.2. Links geïnspireerd radicalisme
Zoals reeds gezegd, maakt het anarchisme volgens respondenten H en J de laatste jaren een opgang
in België. Volgens respondent H zijn anarchisten heel actief, maar eerder in termen van vandalisme,
graffiti, kraken en vechtpartijen. Respondenten B en V denken dat het een golf is die ook in
Griekenland werd opgemerkt en daar stevig van zich heeft laten horen. Verder stelt respondent X dat
extreem-links vandaag veel minder bedreigend is dan ten tijde van de CCC.
64
3.1.1.3. Rechts geïnspireerd radicalisme
Respondent T geeft aan dat het rechts geïnspireerd radicalisme in België vandaag niet uitmondt in
klassieke terroristische bomaanslagen, maar eerder in gewelddaden tegen onder andere moslims en
joden. De respondent poneert dat men zich wel klaar houdt en voorbereidt op de grote strijd, maar
stelt zich hierbij de vraag of men, als puntje bij paaltje komt, de grote strijd daadwerkelijk ook zou
aanvatten.
Volgens respondent B komt men, wat het rechts geïnspireerd radicalisme betreft, meteen terecht bij
de georganiseerde bijeenkomsten van Blood and Honour. Respondent D merkt hierbij op dat er een
onderscheid gemaakt moeten worden tussen de organisatie Blood and Honour8 en de organisatie
combat 189. Dit wordt ook onderschreven door respondent U, die aangeeft dat je zeker niet kan
spreken over één extreem-rechtse stroming of organisatie.
3.1.1.4. Op dierenrechten gebaseerd activisme
Respondent H poneert dat het dierenrechtenactivisme zich in België met ups and downs
manifesteert. Hij meent dat het eerder gaat om buitenlanders (Nederlanders, Engelsen, Duitsers) die
in België actie komen voeren. Het zou minder spelen bij de Belgen zelf. Respondent B denkt dat het
op dierenrechten gebaseerd activisme op dit moment relatief weinig gevaar oplevert. Ook in Brussel
heeft men, namens respondent J, geen last van haarden van dierenrechtenactivisme. Respondent F
merkt op dat dit fenomeen vooral in Vlaanderen voorkomt, maar quasi niet in het Franstalig
landsgedeelte.
8 Blood and Honour is een internationale neonazistische groepering met banden met Combat 18. De beweging
staat bekend als uiterst gewelddadig. De meeste aanhangers zijn neonazi's. Voornaamste doelwitten zijn linkse
personen en organisaties, niet-westerse allochtonen en joden. In de praktijk houdt Blood & Honour zich
voornamelijk bezig met het organiseren van concerten van verschillende bands met extreemrechtse ideologie,
onder de noemer Rock Against Communism (RAC). Blood & Honour werd opgericht door wijlen Ian Stuart
Donaldson, de zanger van Skrewdriver (cf. case Blood and Honour: 3.2.2).
9 Combat 18 (C18) is een uit de hooliganaanhang van de British National Party voortgekomen Britse neonazi-
knokploeg. C18 behoort tot het internationale Blood & Honour-netwerk.
65
3.1.2. Ideologie
Respondenten R en W stellen dat de ideologie de kern is van radicalisering, de primaire drijfveer.
Naar hun mening moet er een politiek idee spelen over hoe men de wereld wil veranderen.
Respondent H merkt op dat er bij radicalisering inderdaad altijd toegang is tot een welbepaald
gedachtegoed of theoretisch kader. Dit kan volgens hem echter in eender welke fase van het
radicaliseringsproces, het hoeft niet in de beginfase van het proces te zijn. Hij stipuleert dat door
middel van communicatie het individu of de groep het theoretisch kader eigen maakt, waardoor een
wereldbeeld gecreëerd wordt. Naar zijn mening kan dit een heel simpel tot een heel complex
wereldbeeld zijn waarin ‘de goede’ tegenover ‘de slechte’ staat. Als de theorie rond dat wereldbeeld
strookt met de gevoelens van ontevredenheid van het individu of de groep, stapt men mee in het
radicaliseringsproces. Respondent Z wijst er op dat een ideologie inderdaad mensen de capaciteit
geeft om hun eigen individuele levensverhaal, ervaringen en frustraties te koppelen aan een groter
verhaal waarin schijnbaar ongerelateerde gebeurtenissen met elkaar verbonden worden. Het helpt
mensen betekenis geven. Respondent U onderschrijft dit. Volgens respondent Z geeft het individuen
ook de mogelijkheid hun eigen omgeving op een kritische manier te bejegenen. Daarnaast meent
deze respondent dat er geen directe causale relatie bestaat tussen ideologie en actie. Hij poneert dat
de ideologie zowel voor als na bepaalde acties gebruikt kan worden ter legitimering. Tot slot meent
respondent Z dat een ideologie ook kan bijdragen aan ‘framing’. Met behulp van een ideologische
bril wordt de werkelijkheid verengd om zo mensen te mobiliseren om gezamenlijk in actie te komen.
Respondent S onderstreept dat het vertoog en de uiting van het denken voor de vier strekkingen
verschillend is. Maar de structuur van het denken is, volgens hem, gelijk. Hij meent dat er altijd een
utopie is. Daarnaast stelt hij vast dat in de fase van het radicalisme de delegitimatie van het systeem
heel belangrijk is. In de fase van het extremisme wordt daar de legitimatie van geweld aan
toegevoegd. Tot slot is er, naar zijn mening, bij alle vier de strekkingen een dichotomie aanwezig in
het denken: het goede versus het kwade. Hieronder wordt het vertoog van elke strekking wat meer
toegelicht.
66
3.1.2.1. Islamitisch geïnspireerd radicalisme
Het islamitisch geïnspireerd radicalisme kan volgens respondent Z gebaseerd zijn op het (jihadistisch)
salafisme10. Respondenten C, U en X merken hierbij op dat het vaak gaat om een soort ‘copy-paste’-
ideologie, waarbij concepten op een opportunistische manier gebruikt worden. Met andere
woorden, de eigen interpretatie van de islam wordt meegegeven. Dit ziet men, namens respondent
X, ook in islamitische centra waar onder andere cursussen worden gegeven. Respondent T merkt op
dat er een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen het salafisme en het jihadistisch
salafisme. Er wordt aangegeven dat het salafisme vaak gelijk wordt gesteld aan het terrorisme, wat
niet correct is. Respondent P onderschrijft de diversiteit binnen het salafisme. Hij stelt dat er eerst en
vooral een onderscheid kan gemaakt worden tussen politieke en apolitieke salafi’s. Binnen de
politieke salafi’s wijst hij opnieuw op een verschil tussen jihadistische salafi’s en niet-jihadistische
salafi’s. En bij de jihadistische salafi’s, zo stelt respondent P, heb je enerzijds de individuen die menen
dat de strijd enkel gevoerd mag worden in de traditionele oemma, het oorspronkelijke kalifaat.
Anderzijds heb je de jihadistische salafi’s die vinden dat de gewapende strijd ook