ArticlePDF Available

Ponsaers, P., Devroe, E. (2018). “Politie en parlementaire controle in België en Nederland – De stille kracht van de parlementaire democratie”, Cahiers Politiestudies, Evaluatie van de Politie, nr. 48(3), 103-132.

Authors:

Abstract

Deze bijdrage gaat essentieel over controle op politie. Er zijn evenwel tal van “checks and balances” die een politiebestel in evenwicht dienen te houden. Hier gaat het over de parle�mentaire controle op het politiebestel, waarbij de verschillen tussen België en Nederland tegen het licht worden gehouden. In essentie is de parlementaire controle voorzien om de politieke verantwoordelijkheid van de regering te kunnen realiseren. In principe gaat het om een hoeksteen van de parlementaire democratie (Broeksteeg, 2004). Door de regering (uitvoerende macht) ter verantwoording te roepen wordt de overheid gecontroleerd door het Parlement (wetgevende macht).
CPS 2018-3, nr. 48 103
Politie en parlementaire controle in België
en Nederland
De stille kracht van de parlementaire democratie
Cahiers Politiestudies
Jaargang 2018-3, nr. 48
p. 103-132
© Gompel&Svacina
ISBN 978-94-6371-033-6
Paul Ponsaers1 en Elke Devroe2
Deze bijdrage gaat essentieel over controle op politie. Er zijn evenwel tal van “checks and
balances” die een politiebestel in evenwicht dienen te houden. Hier gaat het over de parle-
mentaire controle op het politiebestel, waarbij de verschillen tussen België en Nederland tegen
het licht worden gehouden. In essentie is de parlementaire controle voorzien om de politieke
verantwoordelijkheid van de regering te kunnen realiseren. In principe gaat het om een
hoeksteen van de parlementaire democratie (Broeksteeg, 2004). Door de regering (uitvoerende
macht) ter verantwoording te roepen wordt de overheid gecontroleerd door het Parlement
(wetgevende macht).
Velen zullen zeggen dat het Parlement haar rol als exclusieve wetgever in grote mate heeft
verloren ten voordele van de regering en in feite is verworden tot een soort van applausmachine
van de regerende meerderheid. Op zich is dat uiteraard geen argument. Het is veeleer een
statement dat ertoe vaststelt dat de “primus inter pares” van de machten de handdoek in de
ring heeft gegooid ten voordele van diegenen die volksvertegenwoordigers horen te controleren.
Indien deze machtsverhoudingen niet langer gerespecteerd worden, is er immers grondig wat
fout met onze parlementaire democratie. Zeker daar waar het gaat om het functioneren van
de politie, de bekleders van de staatsmacht bij uitstek. De politie behoort tot de uitvoerende
macht en moet in die zin gezagsgetrouw zijn aan haar bevoegde ministers, maar het behoort
aan het Parlement om die ministeriële verantwoordelijkheid te toetsen en te controleren. In deze
bijdrage gaan we na in welke mate er op dit vlak verschillen zijn tussen België en Nederland.
In een eerste gedeelte wordt toegelicht hoe parlementair onderzoek in beide landen is georga-
niseerd. Het verschil tussen de parlementaire onderzoekscommissie in België en de enquête
commissie in Nederland wordt duidelijk. Tevens wordt een chronologisch overzicht verschaft
van alle bestaande commissies van afgelopen jaren, die in beide landen werden gehouden. Een
tweede deel van deze bijdrage spitst zich toe op de controle op politie en Justitie aan de hand van
een reconstructie van de parlementaire werkzaamheden in parlementaire onderzoekscommis-
sies. De resultaten in wetgeving en beleid van deze werkzaamheden komen aan bod, waarbij
1 Prof. emeritus UGent, Faculteit Rechtsgeleerdheid & Criminologie, Vakgroep Strafrecht, Criminologie en
Sociaal Recht.
2 Doctor in de Criminologie. Hoofdredacteur Cahiers Politiestudies.
CPS 48 - DRUK.indd 103 28-Jun-18 10:22:02 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
104 CPS 2018-3, nr. 48
een antwoord wordt gegeven op de vraag “wat was nu het directe gevolg van de parlementaire
controle op de werking van politie?” in beide landen.
1. Parlementair onderzoek in België en Nederland
In deze paragraaf komen structurele en organisatorische elementen van het parlementair
onderzoek in beide landen aan bod.
1.1 Parlementaire onderzoekscommissie in België
1.1.1 Organisatie en structuur
België is een federaal land en heeft dan ook Parlementen op verschillende bestuursni-
veaus (federaal en regionaal). Aangezien ‘politie’ nog steeds een federale bevoegdheid
is, beperkt deze bijdrage zich tot het federaal niveau. Het Belgisch federaal Parlement
bestaat uit twee kamers, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, die
onafhankelijk van elkaar functioneren. Tot 2014 werden voor beide kamers de leden
rechtstreeks verkozen door de bevolking. Dit wijzigde relatief recent, met name in 2014,
ter gelegenheid van de zogenaamde 6de Staatshervorming (Ponsaers, 2016). Vandaag
worden enkel nog de 150 leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers rechtstreeks
verkozen voor een termijn van 5 jaar3. Bij deze verkiezingen geldt er een stemplicht
voor alle Belgen van 18 jaar of ouder die hun burgerlijke en politieke rechten genieten.
In 2014 werd rechtstreekse verkiezing van de leden van de Senaat afgeschaft.4
De federale Kamer beschikt over het “recht van onderzoek” op basis van artikel 56 van
de Grondwet door middel van parlementaire onderzoekscommissies. Dit recht bestaat
al sinds de Belgische onafhankelijkheid in 1830, en wordt geregeld door een wet van
3 mei 18805, welke werd gewijzigd door de wet van 30 juni 1996. Op deze wijze
controleert de Kamer de regering en het beleid van de vorige regeringen. Bovendien
levert een dergelijk onderzoek veel informatie op, die aanleiding kan geven tot het
verbeteren van de bestaande wetgeving. Zo’n commissie komt er op voorstel van één
of meer parlementsleden. Daarin beschrijven ze de opdracht zo nauwkeurig mogelijk,
en dat voorstel wordt op dezelfde wijze behandeld als een wetsvoorstel: behandeling
in commissie, mogelijkheid tot amendering, onderzoek en goedkeuring bij gewone
meerderheid in plenaire vergadering. De facto betekent dat dat er dus geen parle-
mentaire onderzoekscommissie komt tegen de wil van de (regerings)meerderheid in.
Parlementaire onderzoekscommissies worden in België beschouwd als het essentiële
controleorgaan van het Parlement.
In sommige gevallen is de maatschappelijke druk zo groot dat politici geen andere keuze
zien dan een dergelijke commissie op te richten. Steeds wordt in de schoot van de Kamer
fel gediscussieerd over de opdracht van een parlementaire onderzoekscommissie. Wat
mag ze precies onderzoeken, en wat niet? Meestal laat men zich daarbij leiden door
de vraag of er al dan niet gelijktijdig ook gerechtelijke onderzoeken lopen en beide
3 Voorheen gold de verkiezing voor 4 jaar.
4 Het aantal senatoren werd fors teruggebracht en enkel nog voorbehouden voor deelstaatsenatoren (50) en
gecoöpteerde senatoren (10).
5
Vóór de wet van 3 mei 1880 diende telkens een specifieke wet aangenomen te worden om een parlementaire
onderzoekscommissie op te richten.
CPS 48 - DRUK.indd 104 28-Jun-18 10:22:02 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 105
onderzoeken elkaar niet in de weg lopen. Verdere vragen zijn: Wat zijn de specifieke
onderzoeksopdrachten? Meestal wordt de vraag naar de politieke verantwoordelijkheid
ook uitdrukkelijk gesteld. Welke ministers komen in beeld? Ook de timing (de duur,
die in de tijd bepaald wordt) en de samenstelling van de onderzoekscommissie zijn
onderwerp van onderhandelingen.
Belangrijk is in dit kader het feit dat niet zelden leden van de oppositie deel uitmaken
van de commissie. Men wil immers vermijden dat de oppositieleden de commissie
voortdurend contesteren, zodat een serene werking niet langer mogelijk is en de politiek
een slechte beurt maakt bij de bevolking. In bepaalde gevallen worden zelfs vicevoorzit-
ters aangeduid afkomstig uit de oppositie, hoewel in praktijk het voorzitterschap meestal
toevalt aan een lid van de meerderheid, doch ook hiervan wordt afgeweken. De leden van
de onderzoekscommissie worden gekozen door en uit de plenaire vergadering, waarbij
geen minimum- noch maximumaantal wordt bepaald. Dat gebeurt volgens de regel
van de evenredige vertegenwoordiging, in verhouding tot de sterkte van elke politieke
“fractie”.6 In België is een evenwaardige verdeling van mandaten over de verschillende
politieke fracties immers belangrijk; het politieke evenwicht wordt steeds nagestreefd.
De commissie wijst in haar schoot een voorzitter en een bureau aan.
De parlementaire onderzoekscommissie beschikt over dezelfde bevoegdheden als een
onderzoeksrechter in een gerechtelijk onderzoek (Devroe et al, 2017).
7
Dat betekent dat
een parlementaire onderzoekscommissie onder meer getuigen kan oproepen en deze
onder ede kan verhoren, getuigen met elkaar confronteren, documenten opvragen en
in beslag laten nemen, huiszoekingen laten uitvoeren, plaatsbezoeken organiseren,
enz. Voor de uitvoering van sommige onderzoeksdaden zal de commissie een verzoek
richten tot de eerste voorzitter van het Hof van Beroep, die vervolgens de bevoegde
magistraten aanwijst. De aangestelde magistraten staan vanaf dan onder de leiding
van de voorzitter van de onderzoekscommissie.
De commissies kunnen ook een beroep doen op de vaste comités P en I, de contro-
leorganen die rechtstreeks afhangen van het Parlement en toezicht uitoefenen op
de politie- en inlichtingendiensten.8 Commissies laten zich ook vaak bijstaan door
“experts”, dat zijn veelal academici met een zekere reputatie en ervaring in onderzoek
en beleid, of soms ook ervaren magistraten. De vergaderingen van de commissie zijn
in principe openbaar, tenzij ze anders beslist. Commissieleden zijn tot geheimhouding
6 Volgende partijen tellen vandaag niet genoeg leden om als “fractie” erkend te zijn: Vlaams Belang, FDF,
PTB-GO!, Parti Populaire, Vuye & Wouters (scheurlijst van N-VA).
7
De voornaamste onderzoekverrichtingen waarvoor een Belgische onderzoeksrechter bevoegd is zijn: aanhou-
ding van een verdachte; ondervraging van de in verdenkingstelling (eventueel na dagvaarding); verhoor van
getuigen (eventueel na dagvaarding; eventueel met anonimiteit); huiszoeking en inbeslagname; deskundi-
genonderzoek; opsporing van telecommunicatie; onderzoek aan het lichaam ( fouilleren); afluisteren van
telecommunicatie (telefoontap of internettap); DNA-onderzoek; in observatiestelling en plaats bezoek.
8 Zo bevindt het Comité P (of het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten) en haar enquêtedienst zich onder
het rechtstreeks toezicht van het Parlement. Dit comité controleert politie en ook de bijzondere opsporings-
en inspectiediensten, ook inzake opsporingstaken, op klacht of eigen initiatief. De enquêtedienst bestaat uit
politiepersoneel uit de korpsen dat naar deze dienst werd overgeheveld en dus centraal door Comité P wordt
betaald en niet langer door het (voormalige) korps. De enquêteurs opereren onder leiding van raadsheren,
meestal magistraten, maar het kunnen ook mensen van andere herkomst zijn (5 personen in totaal), die op
hun beurt ressorteren onder een voorzitter die magistraat moet zijn. De raadsleden beschikken van rechts-
wege over politiebevoegdheid. Deze laatste relatie is echter niet hiërarchisch: het College van raadsheren
beslist steeds collegiaal. Het Comité P wordt gecontroleerd door een parlementaire opvolgingscommissie.
CPS 48 - DRUK.indd 105 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
106 CPS 2018-3, nr. 48
verplicht met betrekking tot de informatie verkregen naar aanleiding van niet-openbare
vergaderingen. De bevindingen worden door de rapporteur(s) neergeschreven in een
openbaar verslag, dat ter bespreking aan de plenaire vergadering van de Kamer wordt
voorgelegd. Die spreekt zich uit over de conclusies en aanbevelingen, en eventueel ook
over de politieke verantwoordelijkheden. In de meeste gevallen is het de bedoeling om
het beleid en de structuren in de toekomst te verbeteren.
9
In de eerste helft van de 20ste
eeuw werden er slechts zelden onderzoekscommissies opgericht. Het instrument werd
vaker gebruikt vanaf 1980, met de oprichting van een aantal onderzoekscommissies
naar aanleiding van schokkende gebeurtenissen.
1.1.2 Historisch overzicht parlementaire onderzoekscommissies
In Tabel 1 (zie bijlage) overlopen we de parlementaire onderzoekscommissies die
sinds de Belgische Onafhankelijkheid in 1830 tot op vandaag werden ingericht in de
schoot van de Kamer en Senaat (supra). In deze tabel werden tevens de parlementaire
onderzoekscommissies die in regionale parlementen werden gehouden opgenomen.
Ook de gemeenschaps- en gewestparlementen kunnen immers parlementaire onder-
zoekscommissies oprichten, met dezelfde bevoegdheden. Deze werden in dit overzicht
mee genomen om aan te tonen hoeveel parlementaire onderzoekscommissies er in
België – en dit in tegenstelling tot in Nederland – werden georganiseerd.
Uit Tabel 1 blijkt dat – in de schoot van het federaal Parlement – een aantal commissies
werkzaam waren die betrekking hadden op de werking van de politiediensten. In de
Kamer waren het er zes, met name: 1. de Heizelcommissie (1985); 2. de Bendecommissie
I (1988); 3. de commissie Mensenhandel (1992); 4. de Bendecommissie II (1995); 5. de
commissie Dutroux (1996); en 6. de commissie Aanslagen (2016). In de Senaat waren
het er twee, met name: 1. de commissie Private Milities (1980); en 2. de commissie
Georganiseerde Criminaliteit (1996). In totaal gaat het dus om acht parlementaire
onderzoekscommissies die betrekking hadden op de werking van de politie. In geen
van de commissies opgericht in de schoot van de gemeenschaps- en gewestparlementen
werd de werking van de politie aangesneden. Dit is logisch aangezien deze materie niet
behoort tot hun bevoegdheidsdomein (Devroe, 2016).
1.2 Parlementaire enquête in Nederland
1.2.1 Organisatie en structuur
In Nederland zijn parlementaire onderzoekscommissies niet hetzelfde als hetgeen er
in België onder wordt begrepen. Een Nederlandse parlementaire onderzoekscommissie
kent geen bijzondere bevoegdheden zoals in België wel het geval is. In Nederland
wordt de term “parlementaire enquêtecommissie” gebruikt. Een parlementaire enquête
is in Nederland een middel dat de Eerste en Tweede Kamer kunnen instellen om
informatie over een bepaald onderwerp te verkrijgen. Het parlementaire recht om een
enquêteonderzoek te houden is sinds 1848 vastgelegd in de Nederlandse Grondwet
en sinds 1850 verder uitgewerkt in de Wet op de Parlementaire Enquête. De eerste
9 “Bijzondere commissies” worden ook wel eens opgericht. Dergelijke “bijzondere commissies” behandelen
grote en delicate opdrachten, maar beschikken over minder bevoegdheden dan een onderzoekscommissie,
waardoor ze ook sneller opgericht kunnen worden. Ze kunnen in de loop van hun werkzaamheden nog
omgevormd worden tot een onderzoekscommissie.
CPS 48 - DRUK.indd 106 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 107
parlementaire enquêtes vonden plaats in de negentiende eeuw en dienden voornamelijk
om de kennis van parlementsleden over een bepaald onderwerp te vergroten. Sinds
1983 dient een parlementaire enquête vooral om de waarheid boven tafel te krijgen
over bepaalde gebeurtenissen, zodat duidelijk wordt wat er is gebeurd en wie politiek
verantwoordelijk kan worden gehouden. Sindsdien heeft de Tweede Kamer al diverse
malen een parlementaire enquête gehouden. De wet op de parlementaire enquête werd
in 2008 volledig herzien.
De Kamer kan steeds besluiten een enquêteonderzoek te houden; hiervoor is een
meerderheidsbesluit nodig. Een enquêtecommissie, bestaande uit Kamerleden, voert
dit onderzoek vervolgens uit. De Kamer bepaalt de onderzoeksopdracht. Elke burger
in Nederland is op basis van de wet verplicht om medewerking te verlenen aan een
parlementaire enquête. Enquêtecommissies kunnen getuigen oproepen en onder
ede verhoren. Weigerachtige getuigen kunnen door de rechter worden gedwongen
medewerking te verlenen, bijvoorbeeld met een dwangsom of medebrenging door de
politie. Meineed en blijvende weigerachtigheid zijn strafbaar.10 Op dit vlak verschillen
de bevoegdheden van de parlementaire enquêtecommissies in Nederland van deze
van België. In België wordt, zoals reeds gemeld, de bevoegdheid van de commissie
gelijkgesteld met deze van de onderzoeksrechter11; in Nederland is dat niet het geval,
wellicht omdat een rechter-commissaris er een veel beperkter functie heeft (Devroe,
et al, 2017).
De Eerste Kamer heeft sinds 1887 het recht van enquête, maar heeft hiervan nog nooit
gebruikgemaakt.12 De Eerste en Tweede Kamer beschikken ook over het recht van
parlementair onderzoek, hetgeen te onderscheiden valt van een Parlementaire enquête.
Inzake Parlementair onderzoek is echter niets door de Nederlandse wet geregeld.
Dat kan tot problemen leiden bij het verkrijgen van vertrouwelijke informatie en de
archivering ervan door de onderzoekscommissie. Getuigen hebben bij een parlementair
onderzoek juridisch een veel vrijblijvender positie dan bij een enquête. Parlementaire
onderzoeken worden dan ook beschouwd als een “lichtere” vorm van onderzoek dan
10 In juli 2013 nam de Tweede Kamer een motie aan van Gert-Jan Segers (CU) voor een onderzoek naar
hoorzittingen naar Brits model waarbij mensen makkelijker onder ede kunnen worden gehoord, zonder
de tijdrovendheid van een parlementaire enquête en tevens zonder de vrijblijvendheid van de traditionele
hoorzittingen. De Kamer heeft op 3 december 2013 besloten daartoe een tijdelijke commissie evaluatie Wet
op de Parlementaire Enquête in te stellen. De commissie is op 1 april 2014 ingesteld. In haar constituerende
vergadering op 10 april 2014 heeft de commissie Ronald van Raak (SP) gekozen als voorzitter. Begin 2016
rapporteerde de Tijdelijke commissie evaluatie Wet op de parlementaire enquête over haar verkenning
van de mogelijkheden en randvoorwaarden van het horen onder ede buiten de parlementaire enquête: de
zogenoemde parlementaire ondervraging, ook wel aangeduid als mini-enquête. De opzet is om door een
ondervragingscommissie, die de formele status heeft van enquêtecommissie in de zin van de Wet op de par-
lementaire enquête 2008, in korte tijd mondelinge informatie te verzamelen door middel van het onder ede
horen van personen, op wie de plicht tot medewerking rust. Op 10 april 2016 bleek een Kamermeerderheid
een parlementaire mini-enquête te willen instellen naar belastingconstructies die via Nederland lopen. Dit
naar aanleiding van de publicaties over de Panama Papers: de Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale
constructies.
11
De voornaamste onderzoekverrichtingen waarvoor een Belgische onderzoeksrechter bevoegd is zijn: aanhou-
ding van een verdachte; ondervraging van de in verdenkingstelling (eventueel na dagvaarding); verhoor van
getuigen (eventueel na dagvaarding; eventueel met anonimiteit); huiszoeking en inbeslagname; deskundi-
genonderzoek; opsporing van telecommunicatie; onderzoek aan het lichaam ( fouilleren); afluisteren van
telecommunicatie (telefoontap of internettap); DNA-onderzoek; in observatiestelling en plaats bezoek.
12
Wel dienden op 18 mei 1981 Eerste Kamerleden een voorstel in tot het instellen van een parlementaire
enquête naar zogenoemde opwerkingscontracten. Het voorstel werd op 2 juni 1981 verworpen.
CPS 48 - DRUK.indd 107 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
108 CPS 2018-3, nr. 48
een enquête. De staatsrechtelijke bedoeling van een onderzoek is de waarheid boven
tafel krijgen. Nadat een enquêtecommissie onderzoek heeft gedaan en betrokkenen bij
het voorwerp van onderzoek heeft gehoord, stelt de commissie in de regel een rapport
met bevindingen op. De Kamer debatteert vervolgens eerst met de commissie en later
met het kabinet over de conclusies die hieruit kunnen worden getrokken. De ingestelde
commissie krijgt wel een onderzoeksopdracht mee, maar geen enquêtebevoegdheden.
1.2.2 Historisch overzicht parlementaire onderzoekscommissies
In Tabel 2 (zie bijlage) overlopen we de parlementaire onderzoekenquêtes en -commis-
sies die in Nederland tot op vandaag werden ingericht.
Hieruit blijkt dat in de schoot van de Tweede Kamer slechts één enquête werd gevoerd
die verband hield met het functioneren van de politie, met name inzake de IRT-affaire.
Drie jaar later werd in de Tweede Kamer de commissie Kalsbeek gevraagd na te gaan in
welke mate de aanbevelingen van de parlementaire enquête werden omgezet in beleid.
Het gaat dus om twee onderling verbonden parlementaire initiatieven die betrekking
hadden op de werking van de politie.
Het is niettemin opvallend dat zowel in België als in Nederland de laatste decennia
meer onderzoeken plaatsvonden dan in de 19de en begin 20ste eeuw. Zonder hieromtrent
een definitieve uitspraak te willen doen houdt dit wellicht verband met het feit dat de
(politieke) beleidsvoering van beide landen alsmaar complexer is geworden en daarom
de nood aan transparantie groter is geworden. Ook lijkt het ons een gevolg van groeiende
politieke argwaan ten aanzien van politieke tegenstanders.
2. Parlementaire onderzoek naar politie
2.1 Parlementaire onderzoekscommissies in België
Uit Tabel 1 (zie bijlage) worden de acht parlementaire onderzoekscommissies in het vet
in detail geanalyseerd met als doel de parlementaire onderzoekscommissie als evaluatie
instrument voor de politiestructuur en werking van naderbij te bestuderen.
2.1.1 Senaatscommissie Private Milities (1980)
Voluit gaat het om de “Parlementaire onderzoekscommissie voor de studie van de problemen
van de ordehandhaving in het algemeen en meer in het bijzonder betreffende de naleving en
de toepassing van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden en
waarbij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in, en het dragen van
wapens en op de handel in munitie aangevuld wordt”. Deze commissie werd voorgezeten
door de Nederlandstalige socialist Jos Wijninckx. De commissie was werkzaam van 19
juni 1980 tot 10 juli 1981.
Deze commissie kwam tot stand na het ontstaan van extreemrechtse milities zoals de
Vlaamse Militanten Orde (VMO) en het Franstalige Front de la Jeunesse (FJ) die – eind
jaren 1970 – meer en meer in de openbaarheid traden (Ponsaers, 2017). De commissie
wilde nagaan waarom er zo weinig gebruik werd gemaakt van de wet die voorzag in
het verbod op het bestaan van dergelijke private milities. De commissie stelde zich ook
CPS 48 - DRUK.indd 108 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 109
vragen die verband hielden met het vermeend machtsmisbruik, de belangenverstrenge-
ling en criminele en staatsondermijnende praktijken bij de toenmalige rijkswacht,
die voortvloeiden uit geruchten over banden tussen extreemrechtse milities en de
rijkswacht. In deze zin heeft deze commissie voor het eerst van naderbij onderdelen
van het Belgisch politiebestel bestudeerd.
Het resultaat van deze commissie bleef beperkt tot een weinig zeggend en rommelig
rapport dat afgesloten werd op 24 juni 1981. De werkzaamheden van de commissie
waren eerder amateuristisch en lokten geen publiek debat ten gronde uit, laat staan
dat het onderzoek aanleiding zou hebben gegeven tot beleidsingrepen. Kortom, de
commissie “Private Milities” boekte weinig tot geen concrete resultaten. Overigens werd
het tijdens de werkzaamheden van deze commissie pijnlijk duidelijk dat in de schoot
van het Parlement weinig kennis aanwezig was in parlementaire middens omtrent het
politiewezen (Capelle, 1982).
Niettemin heeft deze commissie invloed gehad op de latere politiehervorming en het
debat inzake openbare orde. Het is immers onmiskenbaar dat sinds deze commissie de
interesse voor en kennis in het politiebestel exponentieel is toegenomen bij de parlemen-
tairen. Tevens stond de commissie haar grondige aanpak tijdens haar werkzaamheden,
met inzet van alle voorrechten en middelen die een parlementaire onderzoekscommissie
toekomen, model voor de werkwijze van latere onderzoekscommissies.
2.1.2 Kamercommissie Heizeldrama (1985)
Op 29 mei 1985 deed zich in het Heizelstadion in Brussel één van de grootste rampen
in de voetbalgeschiedenis voor. Voor de finale van de Europacup braken rellen uit,
toen Liverpoolsupporters het neutrale vak met fans bestormden dat met supporters
van Juventus was gevuld. Daarbij kwamen 39 mensen om het leven en raakten er
ongeveer 400 gewond. Een “parlementaire onderzoekscommissie naar de oorzaken, de
omstandigheden en de lessen die moeten worden getrokken uit de tragische gebeurtenissen die
zich op woensdag 29 mei 1985 tijdens de voetbalwedstrijd Liverpool-Juventus Turijn hebben
voorgedaan” werd ingesteld en vergaderde onder het voorzitterschap van de Franstalige
socialist Robert Collignon. Heel snel na de installatie kwam de commissie met haar
bevindingen, op 9 juli 1985.
In het rapport werd toenmalig minister van Binnenlandse Zaken, Charles-Ferdinand
Nothomb (Franstalig Christendemocraat), met de vinger gewezen. Nothomb weigerde
evenwel af te treden, waarop vicepremier en minister van Justitie, Jean Gol (Franstalig
liberaal), dan maar zijn ontslag aanbood. De Koning weigerde het ontslag van de regering,
waarop de Franstalige liberalen op hun stappen terugkeerden (Parlementair onderzoek,
1985). Uiteindelijk leidde de kwestie wel tot vervroegde verkiezingen in oktober 1985.
In dit rapport ontbrak echter een heldere diagnose van het “waarom” van het gebrekkig
functioneren van politie (Ponsaers & De Kimpe, 2002). De reden voor het gebrekkig
overheidsfalen inzake veiligheid werd in de commissies eigenlijk niet onderzocht. Het
structureel resultaat van de commissie was wel dat er eindelijk werk werd gemaakt van
een voetbalwet (de zgn. Wet Tobback).
13
Verder werd het verplicht een rampenplan
13 Wet van 21 december 1998 (B.S., 3 februari 1999) gewijzigd door de wet van 10 maart 2003 betreffende de
veiligheid bij voetbalwedstrijden (B.S., 31 maart 2003). De minister van Binnenlandse Zaken L. Tobback
CPS 48 - DRUK.indd 109 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
110 CPS 2018-3, nr. 48
op te stellen voor evenementen met een bepaald aantal bezoekers of een bepaalde
risicowaarde. Tijdens de finale stond het ene deel van het stadion onder toezicht van
de rijkswacht en het andere onder toezicht van de gemeentepolitie. Dit had geleid tot
gebrekkige coördinatie. Het principe van eenheid van commando bij grootschalige
evenementen werd bevestigd naar aanleiding van de werkzaamheden van de Heizelcom-
missie. Verder werd het Heizelstadion volledig verbouwd.
Van oktober 1988 tot april 1989 volgde er een strafproces. Veertien Britse supporters
kregen een celstraf, al dan niet met uitstel. De coördinerende rijkswachtkapitein liep een
veroordeling met uitstel op, net als de secretaris-generaal van de Belgische voetbalbond.
Minister Nothomb en de burgemeester van Brussel, Hervé Brouhon, werden vrijge-
sproken. Zo ook de andere beklaagden, met name de leidende rijkswachtcommandant,
de Brussels schepen van sportzaken, de UEFA-voorzitter en de secretaris-generaal. Het
Openbaar Ministerie ging in beroep tegen het vonnis. Het arrest van het Hof van Beroep
viel op 26 juni 1990 en legde zwaardere straffen op voor elf veroordeelden. Slechts één
van de veertien supporters verkreeg de vrijspraak. De secretaris-generaal van de UEFA
werd alsnog veroordeeld, waardoor de UEFA mee moest bijdragen aan het schadeloos
stellen van de slachtoffers.
2.1.3 Kamercommissie Bende van Nijvel I (1988)
Het onopgelost blijven van de zaak van de “Bende van Nijvel
14
bracht de discussie
omtrent problemen in de werking van politie en justitie in België op gang. De zaak
zorgde bij de publieke opinie voor grote ongerustheid en leidde tot een voorstel tot het
installeren van een parlementaire onderzoekscommissie. Zo was de “parlementaire
onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het
banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt”, geboren. De Nederlandstalige Christen-
democraat André Bourgeois nam de taak van voorzitter op zich. Op 24 mei 1988 kon de
commissie haar werk aanvatten. De commissie kreeg als taak mee te onderzoeken hoe
politie en justitie te werk waren gegaan bij het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Zo
ook of er bij de bende personen betrokken waren die als doel hadden de democratische
instellingen te destabiliseren en of er banden waren tussen deze personen en leden van
de openbare instellingen. In deze zin lagen de werkzaamheden van deze commissie
in het verlengde van deze van de commissie “private milities”. Het lijvig verslag werd
gepubliceerd op 30 april 1990 en het eindrapport volgde op 2 mei 1990 (Parlementair
Onderzoek, 1988).
De commissie stelde een gebrekkige coördinatie vast tussen de verschillende poli-
tiediensten. Er heerste een groot wantrouwen tussen de politiefunctionarissen en de
diende de voetbalwet in en voorzag daarmee voor het eerst in administratieve sancties voor inbreuken in
en rond het stadion (zoals op een omheining klimmen, binnenkomen zonder ticket, aanzetten tot haat en
woede, een overtreding van een stadionverbod). De vaststellingen in het kader van deze wet gebeuren door
politie of door personeel van Binnenlandse Zaken, die ook voor heel België in de sanctionering voorziet.
De procedure loopt dus op federaal niveau niet op gemeentelijk niveau. De boete gaat naar de staatskas.
14 Deze aanslagen namen een aanvang in 1982; de laatste aanval dateert van 1985, waarbij 8 doden vielen bij
een overval op de Delhaize in Aalst. De figuur van Patrick Haemers is van belang voor de perceptie van
onveiligheid, waarin de media een belangrijke rol spelen met titels als “Haemers, de reus van de Bende van
Nijvel”. P. Haemers was in die periode de meest bekende overvaller van geldstransporten, waarvan er vier
plaatsvonden in datzelfde jaar 1985. Hij was medeverantwoordelijk voor de ontvoering van gewezen premier
Paul Vanden Boeynants op 14 januari 1989, een ander incident dat gigantische media-aandacht kreeg.
CPS 48 - DRUK.indd 110 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 111
magistraten en tussen de politieonderzoekers onderling. De spanningen waren zelfs
voelbaar binnen het eigen korps. De commissie moest daarnaast ook vaststellen dat het
de politie aan de nodige middelen ontbrak om te kunnen opboksen tegen dergelijke
(georganiseerde) criminaliteit. Tevens ontstond de nood aan een wettelijke regeling van
de opsporingstechnieken, zoals de infiltratie en het gebruik van informanten. Door het
onvoldoende organiseren van permanenties waren de politiediensten niet voorbereid
op een snel optreden en daarbij kwam dat ook het nationaal politiealarm15 niet naar
behoren werkte.
De commissie kwam met de aanbeveling de politieopleiding te harmoniseren en daar-
aan gelinkt een statuut van de politiediensten uit te werken die de rivaliteit tussen de
korpsen moest weg nemen. Om dit te bereiken was de commissie van oordeel dat er
een ingrijpend voorstel tot herstructurering van de politiediensten in België vereist
was, met op lange termijn één politiedienst voor alle gerechtelijke opdrachten en één
onafhankelijke dienst voor de wetenschappelijke politie. Meteen zette de onderzoeks-
commissie de toon voor de eerstvolgende jaren en bereidde zonder enige twijfel de weg
voor een grootschalige politiehervorming voor.
De regering koos niet meteen voor een radicale breuk door middel van een reorga-
nisatie van de politie. De drie algemene politiediensten, met name de rijkswacht, de
gerechtelijke politie en de gemeentepolitie, zouden blijven voortbestaan. Ze moesten
echter wel drastisch worden hervormd. Een eerste aanzet werd gegeven door de drie
verschillende bestaande politiediensten te behouden, maar ze territoriaal te organiseren
op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen. Enkele nationale politiediensten
bleven noodzakelijk, zo oordeelde de commissie. Deze mochten echter niet uitgroeien
tot een “superpolitie”, maar moesten in hoofdzaak een ondersteunende functie vervullen
ten aanzien van de lokale diensten en de coördinerende magistraat.
Voorts was er nood aan een reglementering omtrent het gebruik van de bijzondere
politietechnieken. Informanten waren onmisbaar bij het oplossen van zware mis-
drijven, zo oordeelde de commissie, maar het gebruik ervan en de tarifering van hun
premies moest worden geregistreerd en voorzien worden van interne controle. Naast de
informantenwerking, diende ook de infiltratie wettelijk te worden geregeld. Hetzelfde
gold voor het afluisteren van telefoongesprekken. Provocatie moest daarentegen zowel
uitgesloten, als onwettelijk blijven.
In het kader van het strafonderzoek zou de wetgever geregeld de strafbepalingen moeten
evalueren, zou de uitwerking van het vervolgings- en opsporingsbeleid bij de regering
moeten liggen en zouden de vervolgingsbeslissingen in individuele zaken een autonome
bevoegdheid van het parket moeten blijven. Daarbij zou echter elke beslissing tot
seponering moeten worden gemotiveerd en zou men alle betrokkenen bij een onderzoek
regelmatig moeten inlichten over de evolutie in een dossier.
In juni 1990 kwam de regering in antwoord op de bevindingen van de Bendecommissie
I met een ambitieus plan, het zon. “Pinksterplan”. Het korps van de rijkswacht werd
gedemilitariseerd. Dit wil zeggen dat er een overheveling van beheer plaatsvond van de
minister van Landsverdediging naar zowel de minister van Binnenlandse Zaken als naar
15 Een toenmalig alarm dat werd afgekondigd ten aanzien van alle politiediensten, ingeval van incidenten met
een nationale draagwijdte.
CPS 48 - DRUK.indd 111 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
112 CPS 2018-3, nr. 48
de minister van Justitie, respectievelijk voor de zaken waarvoor zij de verantwoordelijk-
heid droegen. De gemeentepolitie had nood aan modernisering, door middel van een
degelijke uitrusting, en professionalisering, door middel van een adequate opleiding.
Het moest een gemeenschapsgerichte politie worden, die de eerstelijnsbijstand zou
verrichten. Wat betreft de gerechtelijke politie, werd in het “Pinksterplan” de integratie
van hun statuut met dat van de rijkswacht voorop gesteld. Een integratie vond evenwel
(nog) niet plaats.
Verder kreeg de taakverdeling en de bevoegdheid van de verschillende diensten een wet-
telijke basis in de Wet op het politieambt, welke de basiswet werd voor de drie toenmalige
politiediensten. Ook het zogenaamde “vijfhoekoverleg” kreeg hierin verankering. Dit
model werd overgenomen uit Nederland en hield in dat men de samenwerking onder-
ling zou opvoeren door middel van systematisch overleg tussen de burgemeesters, het
Openbaar Ministerie en de leidinggevenden van de drie politiediensten.
Het “Pinksterplan” voorzag in de oprichting van een centraal instituut met een onder-
steunende functie. Het beleidsplan kreeg ook op dit punt vorm door de creatie van
de Algemene Politiesteundienst (die pas in 1994 daadwerkelijk werd geïnstalleerd).
Hiermee kwam een effectieve verbetering van de samenwerking en de coördinatie
van de drie politiediensten op gang. Er werd eveneens voorzien in het opstellen van
veiligheidscharters waarin, door overleg, de doelstellingen en de afspraken voor de drie
politiediensten konden worden vastgesteld.
De navolgende regering kwam in 1992 met de uitwerking van het zogenaamde “Pink-
sterplan II”, nog steeds in het verlengde van de aanbevelingen van de Bendecommissie
I. Het plan bevatte een verdere uitwerking van het eerste “Pinksterplan”, maar kende
daarnaast ook verscheidene nieuwe onderdelen zoals de uitbouw van slachtofferhulp
op het niveau van de politie, de verdere modernisering van de infrastructuur en de
beperking van de administratieve werklast. In het kader hiervan wilde men ook de
coördinatie verder uitbouwen door het verder stimuleren van de intergemeentelijke
samenwerking tussen de verschillende gemeentelijke korpsen. Om het geheel kort
samen te vatten werd niet echt geraakt aan de grote lijnen van het politiesysteem. Tegen
de zomer van 1994 kon ook het grootste deel van het “Pinksterplan II” effectief worden
omgezet in wetgeving.
De daaropvolgende minister van Binnenlandse Zaken, de Nederlandstalige socialist
Johan Vande Lanotte zette dit beleid verder door met de invoering van de vrijwillige
Interpolitiezones. Deze zones kaderden binnen de uitbouw van de samenwerking van
de gemeentepolitie, ook met de lokale rijkswachtbrigades. Binnen meerdere gemeentes
moesten de lokale rijkswachtbrigades en de gemeentepolitie samen volledig de basis-
component van de politiezorg waarnemen. Zo kregen ze dezelfde bevoegdheden en
moesten ze door middel van het vijfhoekoverleg onderling tot een taakverdeling komen.
Kortom: het zijn deze eerste Bendecommissie en de daarop volgende regeringsplannen
die de fundamenten hebben gelegd voor de latere politiehervorming in 1998, zoals we
later zullen zien.
CPS 48 - DRUK.indd 112 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 113
2.1.4 Kamercommissie Mensenhandel (1992)
In 1992 verscheen het boek van Chris De Stoop (1992), “Ze zijn zo lief, meneer”. De
auteur beschreef hoe jonge meisjes in de prostitutie werden gedwongen. Hij was de
eerste die het netwerk van internationale vrouwenhandel van binnenuit aan het licht
bracht. Er ontstond een storm van verontwaardiging bij de burger en niet veel later werd
een voorstel tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie ingediend.
De commissie “belast met het onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de
bestraffing en uitroeiing van de mensenhandel” werd op 23 december 1992 in de Kamer van
Volksvertegenwoordigers geïnstalleerd. De commissie telde elf leden en Johan Vande
Lanotte kreeg het voorzitterschap toegewezen. Haar taak omvatte het formuleren van
aanbevelingen zodat er een structureel beleid kon worden uitgewerkt tot uitroeiing van
de mensenhandel. Aangezien mensenhandel vele aspecten kent, heeft de commissie
zich moeten beperken en zich in hoofdzaak toegespitst op vrouwenhandel en de seksuele
uitbuiting (Parlementair Onderzoek, 1993-1994).
De voor afrekeningen gevoelige materie had tot gevolg dat de meeste getuigenissen
achter gesloten deuren verliepen en er aldus werd afgeweken van de normale regel van
openbaarheid. Tevens kende de werking enkele beperkingen. Tijdens de activiteiten
van de commissie kwam het gebrek aan wettelijke en organisatorische regeling van
het werk van de experten aan de oppervlakte (De Ruyver, 1998). Anderzijds werden
er goede afspraken met de pers gemaakt en verliep alles vlot en afgeschermd van
op sensatiegerichte buitenstaanders. Dit kwam ten goede aan zowel de anonimiteit
van de getuigen, als aan de rechten van verdediging van personen die kans liepen op
vervolging. Om de goede werking te bevorderen werd er een protocolakkoord gesloten
met het College van Procureurs-Generaal. Daarin werden afspraken gemaakt omtrent
de inzage van dossiers, een tot dan toe veel bediscussieerd onderwerp. Het akkoord
werd door beide partijen strikt nageleefd. Op 18 maart 1994 diende de commissie haar
eindverslag in.
De commissie besloot dat, zolang men de oorzaken (de economische ongelijkheid) van
het fenomeen niet wegneemt, het fenomeen ook niet verdwijnt. Daarnaast merkte de
commissie op dat netwerken van mensenhandelaars gebruik maken van lacunes in
de wetgeving, met name deze in de vreemdelingenwetgeving en de sociaalrechtelijke
regelgeving. In het bijzonder werden de figuren van het politiek asiel, de schijnhuwe-
lijken, de rechtspersonen en de au-pair statuten met succes misbruikt. Als deze lacunes
worden weggewerkt, zullen er evenwel nieuwe wegen worden bewandeld. De overheid
zal daarom, zo werd besloten, blijvend aandacht moeten besteden aan mensenhandel.
Uit de analyses van het politieoptreden trok de commissie diverse conclusies. De klas-
siek gekende methodes waarover de korpschefs beschikten om correcte en volledige
informatie te verkrijgen over wat er in hun korps omging waren onvoldoende, meende
de commissie. Een dienst belast met het intern toezicht zou moeten worden uitgebouwd
in elk gemeentelijk korps. Ook merkte de commissie verschillende tekortkomingen
op bij het tuchtrecht van de politie. Het bevatte geen tarifering, het werd vaak verward
met het strafrecht, er was een versnippering van het toezicht op de tucht en er was
een gebrek aan een interpolitiële deontologische code. Een grondige hervorming met
eenheid van regels en beleid leek er noodzakelijk.
CPS 48 - DRUK.indd 113 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
114 CPS 2018-3, nr. 48
De commissie wees erop dat de politie hulpeloos stond tegenover georganiseerde
misdaad en het risico op normvervaging na langdurige tewerkstelling in dit specifiek
milieu. De commissie schoof als oplossing een rotatieprincipe naar voor waarbij poli-
tiemensen niet jaren aan een stuk in dezelfde gevarenzone dienden te werken. De
commissie stelde verder vast dat de diensten die zich bezig hielden met zedenfeiten,
prostitutie of mensenhandel bijna uitsluitend uit mannen bestonden. Een aanmoediging
van de tewerkstelling van vrouwen bij dergelijke diensten leek aangewezen. Ook had
de commissie vastgesteld dat de politie verantwoordelijk was voor het ophalen van de
gemeentelijke taksen inzake prostitutie. De commissie beoordeelde deze situatie als een
voorbeeld van de tegenstrijdige houding van de overheid ten aanzien van prostitutie. De
commissie pleitte dan ook voor de afhandeling ervan door specifieke administratieve
diensten en op langere termijn voor de afschaffing ervan.
Daar niet elke inbreuk meteen strafrechtelijk kon worden vervolgd was de commissie
van mening dat de prostitutie eerst sociaalrechtelijk moest worden aangepakt. Dit
uiteraard enkel voor zover de praktijken niet gepaard gingen met geweld, klachten of
minderjarigen en er geen sprake was van mensenhandel. Zo kon men de sociale positie
van de betrokkenen verbeteren.
Het ontbreken van samenwerking tussen de verschillende regeerniveaus (federaal,
regionaal en lokaal) tastte de effectiviteit aan en gaf aanleiding tot misbruiken. Er
werd daarom gepleit voor een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en
de gewesten. De afgifte van verblijfvergunningen en arbeidsvergunningen konden
op die manier in overeenstemming worden gebracht. Ook samenwerking tussen de
administratieve diensten, politiediensten en inspecties was onontbeerlijk. De systemen
waren te kwetsbaar voor misbruiken.
Besluitend stellen we vast dat deze commissie er voor een groot deel in is geslaagd om
een structurele analyse te maken. Ze heeft zich kunnen weerhouden te het zoeken naar
schuldigen en verantwoordelijken voor de dysfuncties. De mogelijke deontologische en
strafrechtelijke inbreuken werden overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten. Verder
werd het door de onderzoekscommissie gemaakte wetsontwerp effectief omgezet in de
Mensenhandelwet van 13 april 1995. Hierdoor werd het fenomeen van mensenhandel
strafbaar gesteld zowel in het Strafwetboek als in de Vreemdelingenwet. De mensen-
smokkel werd eveneens strafbaar gesteld in de Vreemdelingenwet.
2.1.5 Kamercommissie Bende van Nijvel II (1995)
In de tweede helft van de jaren negentig had België opnieuw te maken met wrede
aanslagen (Van Daele, 2001). Op 13 juni 1996 keurde de Kamer van volksvertegenwoor-
digers de oprichting goed van een tweede “Parlementair onderzoek naar de noodzakelijke
aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie- en justitiewezen op basis van
de moeilijkheden die gerezen zijn bij het onderzoek naar de Bende van Nijvel”, namelijk
de Bendecommissie II, onder het voorzitterschap van de Nederlandstalige Christen-
democraat Tony Van Parys. De oprichting kwam er nadat de toenmalige minister van
Justitie twee professoren had belast met het evaluatieonderzoek naar de Bende van
Nijvel. Op 14 oktober 1997 legde de commissie haar verslag neer, een jaar voor de grote
politiehervorming van 1998.
CPS 48 - DRUK.indd 114 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 115
De nieuwe Bendecommissie krijgt uitdrukkelijk de opdracht om “het onderzoek van het
onderzoek” te voeren. Er moest verder gewerkt worden met de conclusies van de eerste
Bende-commissie. Vele vaststellingen uit de eerste commissie kwamen opnieuw aan
bod en in de aanbevelingen van deze Bendecommissie II wordt bij herhaling eveneens
verwezen naar de conclusies van de Commissie Dutroux (Parlementair Onderzoek,
1997-1998) (zie volgende paragraaf). De commissie wees op het feit dat het openbaar
ministerie onvoldoende toezicht en leiding uitoefende op het optreden van de poli-
tiediensten. De commissie pleitte voor de instelling van een gestructureerd federaal
parket. De leiding van het federaal parket zou berusten bij een federaal-procureur
die niet onder het gezag van het college van procureurs-generaal zou staan. Naast de
federale procureur zouden ook de nationale magistraten in het federaal parket zitten.
Tot slot voorzag de commissie ook in het doortrekken van de federale behandeling naar
de onderzoeksrechter. Dit betekent dat ofwel zou worden overgegaan tot de aanwijzing
van een federale onderzoeksrechter “ad hoc”, hetzij tot een zogenaamde “pool” van
federale onderzoeksrechters.
Wat de politie betreft pleitte de commissie voor de vereenvoudiging en eenmaking van de
tuchtprocedure voor de diverse politiediensten, waarbij verwezen werd naar “de op stapel
staande politiehervorming”. De magistratuur moest het initiatief kunnen nemen voor het
instellen van een tuchtprocedure in verband met de gerechtelijke opdrachten van de
politiediensten. De magistraat die nalaat om op te treden moet hiervoor verantwoordelijk
worden gesteld. De onderzoeksmagistraten moesten, aldus de commissie, inspraak
krijgen bij het bepalen van het aantal en bij de selectie van de politieambtenaren die in
een bepaald dossier dienen te werken. Daarenboven moet worden voorzien in straffen,
zo de politiediensten informatie achterhouden.
Wat de mogelijkheid tot het afluisteren van telefoongesprekken betreft, stelt de commis-
sie vast dat de wettelijke verplichting om alle geregistreerde gesprekken uit te tikken tot
een grote achterstand leidt in de opvolging van aldus verkregen informatie. In het dossier
van de bende rijzen daarenboven heel wat vragen over het werken met informanten.
Verdachten blijken tevens politie-informanten te zijn van een ander korps of in een
ander arrondissement. Het ontbreken van een controle op de informantenregistratie
heeft tot gevolg dat deze personen er in slagen politiediensten te manipuleren.
De commissie is verder van oordeel dat de problemen waarmee de politiediensten
kampen, zullen blijven bestaan indien de magistratuur niet effectief de leiding neemt
van het onderzoek. Ze is van oordeel dat het in dat dossier vastgestelde wantrouwen
tussen de gerechtelijke politie en de rijkswacht een gegronde reden is tot integratie
van deze politiediensten. Die samensmelting vereist evenwel dat de magistratuur de
daadwerkelijke leiding van het onderzoek op zich neemt.
2.1.6 Kamercommissie Dutroux et al. (1996)
De gebeurtenissen op het einde van de zomer van 1996 zet de gebrekkige werking
van het gerechtelijk apparaat en het politieapparaat bij het publiek nogmaals in de
kijker. België maakt kennis met de crimineel-pedofiel Marc Dutroux. Twee meisjes
worden uit een kelder bevrijd, maar al snel blijkt dat er meer aan de hand is. Voor twee
andere meisjes blijkt alle hulp te laat. Ze waren enkele maanden eerder om het leven
gebracht en de stoffelijke resten worden in augustus 1996 teruggevonden in de tuin
CPS 48 - DRUK.indd 115 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
116 CPS 2018-3, nr. 48
van Dutroux. De lichamen van nog twee andere meisjes worden in september 1996
aangetroffen. Het wordt al snel duidelijk dat het verloop van het onderzoek bedolven
zit onder de misslagen.
Het Parlement is van oordeel dat er nood is aan een ingrijpende verandering. De
oprichting van een onderzoekscommissie leek daarvoor de ideale aanzet. Met de Neder-
landstalige liberaal Marc Verwilghen als voorzitter gaat het parlementair onderzoek “naar
de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd gevoerd in de zaak Dutroux-Nihoul
en consorten van start. Ze kreeg als opdracht meer duidelijkheid te scheppen omtrent de
wijze waarop het onderzoek werd gevoerd, alsook zich uit te spreken over de noodza-
kelijkheid van aanpassingen in de werking van het gerechtelijk en het politieapparaat.
Een eerste rapport werd neergelegd op 14 april 1997 en het laatste rapport volgde op
16 februari 1998 (Parlementair Onderzoek, 1996-1997).
Het werk kende voor een groot deel overlappingen met de tweede Bendecommissie.
Beiden hadden als kerntaak het onderzoek naar het functioneren van politie en justitie
in de gevoerde gerechtelijke onderzoeken. De onderzoekscommissie wekte van bij de
start hoge verwachtingen bij de bevolking. De werking van de commissie was hierdoor
grotendeels tegenovergesteld aan deze inzake Mensenhandel. Er werd juist wel een heel
openbaar onderzoek gevoerd, met betrokkenheid van de media en met veel externe
druk. Het reeds aangehaalde probleem van samenloop van het gerechtelijk met het
parlementair onderzoek kwam hier duidelijk naar de oppervlakte. De commissie startte
de werkzaamheden in grote politieke eensgezindheid. Diepgaande ondervragingen
van getuigen vonden plaats en de commissie gaf oprecht de indruk het werk serieus
te nemen. Naarmate men zich meer en meer begon te realiseren dat het onderzoek
compleet de mist was ingegaan, begon het tij te keren. Er ontstonden lekken van
vertrouwelijke informatie naar de pers, het vertrouwen van de magistratuur daalde en
de voorstellen werden minder eensgezind.
Het rapport van de commissie bevatte enerzijds de knelpunten van het onderzoek
naar de vermoorde en vermiste kinderen en anderzijds een intentieverklaring over de
politieorganisatie en een aantal voorstellen tot modernisering en reorganisatie van het
gerecht. Aan de oppervlakte kwamen vooral dezelfde basisproblemen die reeds bij de
eerdere parlementaire onderzoekscommissies aan bod waren gekomen.
De commissie deed twee grote vaststellingen met betrekking tot het politionele luik.
Vooreerst had de enorme rivaliteit tussen de politiediensten een contraproductief effect
op de onderzoeken. Ook tijdens de werkzaamheden van deze commissie ondervond
men, net zoals bij de eerste Bendecommissie, dat de rivaliteit minder werd of zelfs
verdween naarmate de magistraat het onderzoek steviger leidde. Verder vormden het
aanwenden van de bijzondere opsporingstechnieken en het gebruik van informanten
nog steeds een pijnpunt. Het gebruik verliep alles behalve op een professionele manier:
magistraten beperkten zich tot controle van de legaliteit en informanten maakten
gebruik van de rivaliteit tussen de politiediensten en speelden ze tegen elkaar uit. Vooral
de niet geregistreerde informanten versterkten dit probleem.
De vaststellingen werden door de commissie vertaald in meerdere aanbevelingen.
De commissie was er zich van bewust dat het opnieuw aanmanen tot samenwerking
en het overnemen van de aanbevelingen van de vorige commissies deze keer niet
CPS 48 - DRUK.indd 116 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 117
voldoende zouden zijn. Beperken we ons hier tot het politiële luik. Hier werd nogmaals
aangedrongen op een wettelijke regeling van de bijzondere opsporingsmethoden.
Daarnaast werd een opleiding en het organiseren van toezicht op de uitvoering van
de onderzoekverrichtingen wenselijk geacht om het professionele niveau ervan op te
voeren. Ook een wettelijke regeling van het opsporingsonderzoek, de uitwerking van
een consequente regeling inzake informanten en een duidelijke rol voor het Nationaal
Instituut voor de Criminalistiek werd voorgesteld.
Verder werden enkele structurele aanbevelingen omtrent het politielandschap in België
meegegeven. Men moest gaan naar kwalitatieve en geïntegreerde politiezorg, gestructu-
reerd op twee niveaus met federaal een integratie van de drie algemene politiekorpsen
in één structuur en lokaal vooral de basispolitiezorg met een structuur ingedeeld in
interpolitiezones. Er moest een gedecentraliseerde structuur komen, waarbij het lokale
niveau autonome bevoegdheden zou verkrijgen. Meteen was de matrix voor de komende
politiehervorming getekend, weze het in grove lijnen.
Ook moest er meer aandacht gaan naar de basisvoorwaarden om een efficiënte
organisatie van het politielandschap te bekomen, met onder andere een moderne
organisatiestructuur, een uitbreiding van de middelen en “the right man or woman on
the right place”. Ten slotte volgden nog enkele onmiddellijke maatregelen zoals het
duidelijk bepalen van de gezagsautoriteit, het nemen van voorbereidende maatregelen
om de politie-integratie mogelijk te maken, het verhogen van controle door aanpassing
van de tucht en het comité P en het organiseren van een permanent overleg op elk
niveau.
Het voorstel van de commissie is ingevolge de politieke tegenstellingen een soort van
ruwbouw gebleven. De krachtlijnen bleven vrij vaag en waren voor interpretatie vatbaar.
De regering werd het niet eens over de invulling van een politiehervorming en daarom
werd verfijning en uitwerking gevraagd aan een specifieke experten commissie, ook
wel de “Commissie Huybrechts” genaamd (1997). Deze commissie was op 6 december
1996 reeds door de regering geïnstalleerd om een efficiënte politiestructuur uit te
werken. De experten commissie kreeg als taak mee om de concrete implementatie van
de aanbevelingen uit te werken. In haar rapport van 20 juni 1997 stelde ze voor om te
werken naar een geïntegreerde politiestructuur met op lokaal niveau politiezones van
maximaal drie à vier gemeenten en op federaal niveau een combinatie van ondersteu-
nende en uitvoerende diensten.
De ontsnapping van Dutroux op 23 april 1998 zorgde voor internationale druk. Bij zijn
overbrenging vanuit Aarlen naar het gerechtsgebouw van Neufchâteau wist Dutroux
zijn bewakers te slim af te zijn en nam hij de vlucht. Hij maakte zich onderweg
meester van een wagen en werd iets later door een boswachter in een bos aangetrof-
fen. Gelukkig zat de bekendste crimineel van België nog diezelfde dag terug in de
gevangenis. Het kwaad was intussen echter gebeurd. De volkswoede kwam tot een
nog niet eerder bereikt hoogtepunt onder de vorm van diverse massale “witte marsen”.
Eerste minister Dehaene organiseerde een spoedoverleg. De toenmalige minister
van Justitie, Stefaan De Clerck, en minister van Binnenlandse Zaken, Johan Vande
Lanotte, namen ontslag. Ze werden respectievelijk vervangen door Tony Van Parys
en Louis Tobback. Ook de commandant van de Rijkswacht, Willy Deridder bood een
week later zijn ontslag aan.
CPS 48 - DRUK.indd 117 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
118 CPS 2018-3, nr. 48
De broodnodige hervormingen kwamen opnieuw bovenaan op de agenda. De voor-
opgestelde hervorming van politie werd andermaal in vraag gesteld en na discussie
mondde het uit in een dossier waarbij een hervorming van justitie werd gekoppeld aan
de politiehervorming. Het doel was een gezamenlijk plan op tafel te leggen. Men bereikte
in een stroomversnelling het Octopusakkoord op 23 mei 1998.16 Een politiek akkoord,
waarbij zowel meerderheid als oppositie de handen in elkaar sloegen, uitgenomen het
rechtsradicale Vlaams Blok. Bij het bereiken van het akkoord zaten Parlementsleden
samen met regeringsleden aan de onderhandelingstafel. Het was uniek in de Belgische
geschiedenis dat men tot een akkoord kwam door middel van achtpartijenoverleg en
dit met een driekwart meerderheid. Gemeentepolitie, Rijkswacht en de Gerechtelijke
Politie bij de Parketten moesten samensmelten tot een geïntegreerde politiedienst
gestructureerd op twee niveaus: lokale en federale politie. Dit moest een einde maken aan
de zogenaamde politieoorlog. Het akkoord was bereikt. Men is hierin vrij snel geslaagd
door middel van de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde
politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. De federale hervorming van de politie
werd realiteit op 1 april 2001 en voor de lokale politie was dit op 1 januari 2002. Het was
de eerste echte fundamentele hervorming van de politie in de Belgische geschiedenis
(Bruggeman & Ponsaers, 2009).
2.1.7 Senaatscommissie Georganiseerde Criminaliteit (1996)
Op 18 juli 1996 heeft de Senaat een parlementaire commissie van onderzoek naar
de georganiseerde criminaliteit in België ingesteld. Haar opdracht bestond erin “een
onderzoek te verrichten naar de omvang, de aard en de ernst van de georganiseerde criminaliteit
in België; na te gaan hoe deze georganiseerde criminaliteit op een effectieve en rechtmatige
wijze kan worden bestreden; conclusies te trekken en aanbevelingen en voorstellen te formu-
leren teneinde deze doelstelling te bereiken” (Parlementaire commissie, 1998-1999). Bij
het formuleren van deze opdracht werd verwezen naar de Nederlandse enquêtecom-
missie opsporingsmethoden, doorgaans naar haar inmiddels overleden voorzitter de
commissie-Van Traa genoemd. De onderzoekscommissie telde twee co-voorzitters, met
name de Nederlandstalige Christendemocraat Hugo Vandenberghe en de Franstalige
socialist Roger Lallemand.
In haar conclusies stelt de commissie vast dat in België nog steeds geen overzichtelijk
en scherp beeld van criminele organisaties bestaat. De in vergelijking met onze buur-
landen laattijdige perceptie van het probleem heeft geleid tot een kennisachterstand die
dringend moet worden weggewerkt, stelt de commissie vast. Toch heeft de commissie
baanbrekend werk verricht en is ze erin geslaagd verrassende vaststellingen te doen,
inzonderheid in de vlees-, de diamant- en de petroleumsector.
De commissie stelt vast dat deelneming aan criminele organisaties niet alleen beter
dient omschreven, maar ook strenger moet bestraft worden, de opsporingsmethoden
moeten aangepast worden om een reële, efficiënte strafvervolging in de hand te werken
en tenslotte dient ook een degelijke omschrijving van het terrorisme en een passende
bestraffing meer armslag te geven aan het openbaar ministerie. De aanpak van de
georganiseerde criminaliteit mag voorts niet worden verengd tot een probleem van
16 Het “Octopusakkoord” was een politiek akkoord over de hervorming van de politie en het gerecht in België
op 7 december 1998. De naam octopus, letterlijk achtarm, verwijst naar de acht politieke partijen die hierbij
betrokken waren (CVP, PS, VLD, SP, PRL, FDF, PSC en VU).
CPS 48 - DRUK.indd 118 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 119
strafrecht, want er zijn natuurlijk ook grenzen aan de maatschappelijke functie van de
bestraffing. Ook voor het bestuur is een belangrijke rol weggelegd (het zogenaamde
gewapend bestuur). De toekenning van vergunningen, licenties of concessies kan beter
worden overlegd met andere diensten en worden ingepast in een degelijker verantwoord
beleid dan thans het geval is.
Het probleem van de toegang tot de informatie vertoont uiteenlopende aspecten die
verband houden met de versnippering van de informatie over gegevensbanken, diensten,
verschillende plaatsen. Die toestand baart des te meer zorgen, aldus de commissie,
omdat de coördinatie en de samenwerking tussen de verschillende diensten en actoren,
ongeacht of die een administratieve, politiële of gerechtelijke functie uitoefenen en die
elk over fragmentarische informatie beschikken, te wensen overlaat en in geen enkel
opzicht uitmondt in een zodanige doorstroming van informatie dat een efficiënte
bestrijding van georganiseerde criminaliteit mogelijk wordt. Een multidisciplinaire
aanpak staat of valt immers met een effectieve gegevensuitwisseling. Om hieraan
tegemoet te komen beveelt de commissie aan enerzijds de uitwisseling van gegevens
tussen politiële, administratieve en gerechtelijke diensten te verbeteren en anderzijds de
informatie te centraliseren die nodig blijkt in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit.
De commissie stelt vast dat herhaaldelijk door de lokale politie wordt aangedrongen op
een betere “feedback” vanwege de justitiële overheid. Naast het bevorderen van de door-
stroming van informatie tussen besturen en instellingen behoort sommige informatie
vlotter bereikbaar te zijn, zoals privé telefoonnummers, GSM nummers of financiële
gegevens. Het is inderdaad ongehoord dat de Belgische opsporingsambtenaren geen
controle kunnen uitoefenen op de gesprekken uitgevoerd met behulp van draagbare
telefoons. De nieuwe wet op de politiediensten die de informatiegaring onder het gezag
en de leiding bracht van een federaal magistraat heeft in grote mate voorzien in de
oplossing van deze moeilijkheden.
De commissie heeft de noodzaak aangetoond om het gebruik van de bijzondere
opsporingsmethoden op een wettelijke grondslag te stoelen, zonder dat dit rigiditeit
of verstarring mag veroorzaken. Zij vestigt er de aandacht op dat deze methoden niet
zonder meer toepasbaar zijn op alle criminaliteitsvormen. Uiteindelijk zal een wet op
de Bijzondere Opsporingsmethoden deze aspiratie invulling geven (Ponsaers, 2003).
Ook dringt de commissie aan op de invoering van een beschermingssysteem voor de
getuigen. België is te klein om aan getuigen een nieuwe identiteit te verlenen of om
hen afdoende te beschermen tegen wraakacties van criminele organisaties. Het voorstel
om een spijtoptantenwetgeving in te voeren kent in de schoot van de commissie zijn
voor- en tegenstanders. Op voorwaarde dat er omzichtig mee wordt omgesprongen,
beschouwen sommigen de voorkeursbehandeling van “berouwvolle” criminelen als
de weg van het minste kwaad om succes te boeken tegen criminele organisaties. Toch
is een ruime meerderheid van de door de commissie ondervraagde procureurs des
Konings de mening toegedaan dat er geen afspraken kunnen worden gemaakt tussen
het openbaar ministerie en de beklaagde: de regeling moet wettelijk zijn vastgelegd en
de strafrechter moet erbij betrokken worden.
CPS 48 - DRUK.indd 119 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
120 CPS 2018-3, nr. 48
2.1.8 Kamercommissie Aanslagen (2016)
Na de aanslagen op de nationale luchthaven en het metrostation Maalbeek in Brus-
sel werd een parlementaire onderzoekscommissie ingesteld “belast met het onderzoek
naar de omstandigheden die hebben geleid tot de terroristische aanslagen van 22 maart
2016 in de luchthaven Brussel-Nationaal en in het metrostation Maalbeek te Brussel, met
inbegrip van de evolutie en de aanpak van de strijd tegen het radicalisme en de terroristische
dreiging” (Parlementair Onderzoek, 2017). Als voorzitter van deze commissie werd de
Nederlandstalige liberaal Patrick Dewael aangesteld. De commissie kwam met vier
verslagen: twee die betrekking hadden op het onderdeel “hulpverlening”, één met
betrekking tot de “veiligheidsarchitectuur” en één over “radicalisme”. De commissie
bereikte over de grenzen heen van meerderheid en oppositie een akkoord over de
conclusies en aanbevelingen inzake het luik veiligheidsarchitectuur, het onderdeel dat
het belangrijkste is vanuit politieel oogpunt.
De commissie stelt vast dat er bepaalde disfuncties zijn in de veiligheidsarchitectuur.
Let wel, de commissie stelt de nieuwe politiestructuur niet in vraag, wel de wijze waarop
deze structuur aansluit op andere onderdelen van de globale veiligheidsarchitectuur.
De commissie stelt vast dat er kansen zijn gemist om het bewuste terreurnetwerk
tijdig te ontmantelen. Deze problemen zijn te wijten aan onder meer: een gebrek
aan of inefficiënte inzet van capaciteit en middelen; eilandvorming of gebrekkige
samenwerking en informatie-uitwisseling binnen en tussen gerechtelijke, veiligheids- en
inlichtingendiensten; inefficiënte procedures en regelgeving; beperkte internationale
samenwerking; ontbreken van een integrale aanpak. De commissie breekt een lans voor
een evolutie naar een echte veiligheidsketen, weg van eilandvorming, waar het geheel
van onderdelen op mekaar is afgestemd. Een doorgedreven informatie-uitwisseling en
samenwerking binnen en tussen diensten en overheden, ook op internationaal niveau,
is cruciaal, waarbij er naast een repressieve en gerechtelijke focus, ook aandacht moet
zijn voor proactief optreden en preventie.
Het grootste manco is het gebrek aan een cultuur van informatiedeling binnen en tussen
veiligheidsdiensten. Ongeveer vijftien jaar na de politiehervorming, die er onder meer op
gericht was een vlottere samenwerking en informatiedeling te bewerkstelligen, blijven
er schotten en verkokering bestaan die een geïntegreerde informatiehuishouding in
de weg staan. Bovendien stelt de onderzoekscommissie vast dat de informatiepositie
van onze veiligheidsdiensten bijvoorbeeld in radicale milieus en op sociale media te
beperkt is. Informatie moet maximaal circuleren, bijvoorbeeld tussen lokale en federale
politie, de vijf gespecialiseerde federale terrorisme politieafdelingen, het parket en lokale
politie, inlichtingendiensten, maar ook met gevangenissen… De onderzoekscommissie
is voorstander van een kruispuntbank als bijkomend instrument voor een geïntegreerd
gegevensbeheer tussen de verschillende diensten, naar voorbeeld van de kruispuntbank
Sociale Zekerheid.17
17 De Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid is een Belgische federale overheidsorganisatie opgericht in
1990 bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. De kruispuntbank heeft een elektronisch netwerk
uitgebouwd dat ongeveer 2000 verschillende instellingen, die actief zijn in de sector van de Sociale Zekerheid,
met elkaar verbindt. De KSZ stelt zichzelf voor als motor en coördinator van e-government in de Sociale
Zekerheid.
CPS 48 - DRUK.indd 120 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 121
De onderzoekscommissie stelt vooral bij de federale politie enkele dysfuncties vast en
stelt enkele structuurhervormingen voor en reikt voorstellen tot wetswijziging aan. Het
gaat onder meer om:
Het versterken van de rol van de commissaris-generaal van de federale politie. Het
streven naar consensus met de directeurs bestuurlijke en gerechtelijke politie, zoals
vandaag de dag al het geval is, blijft het uitgangspunt. Maar de commissaris-generaal
wordt de onbetwiste overste die beslist bij gebrek aan consensus. Bovendien adviseert
de commissie dat de federale politie moet afstappen van het strakke onderscheid tussen
de bestuurlijke en gerechtelijke politie, een niet onbelangrijke noviteit in het Belgisch
politiebestel, in grote mate verankerd in een napoleontische traditie:
De minister van Justitie en het college van procureurs-generaal moeten evenzeer
betrokken worden bij het dagelijks beheer en de belangrijke beslissingen ten aanzien
van de gerechtelijke pijler van de federale politie;
Het personeelskader van de federale politie moet volledig worden ingevuld zodat ze
al haar taken naar behoren kan uitoefenen. Vandaag zijn slechts 11.000 van de 13.500
plaatsen ingevuld. Hierbij moet aandacht besteed worden aan de specifieke profielen
en een actiever diversiteitsbeleid;
De vijf gespecialiseerde FGP’s18 worden door de onderzoekscommissie behouden,
maar hun werking en onderlinge samenwerking moet geoptimaliseerd worden. De
onderzoekscommissie benadrukt de noodzaak van eenzelfde onderzoekscultuur en
strategie binnen de 5 gespecialiseerde FGP’s in terreurbestrijding;
De onderafdeling DJSOC/Terro
19
functioneert vandaag niet naar behoren door onder
andere een personeelstekort, gebrek aan aansturing en interne herstructureringen.
In de praktijk blijkt zij niet voldoende coördinerend en ondersteunend op te treden
ten aanzien van de vijf terro-FGP’s en wordt deze taak vervuld door het federaal par-
ket. De onderzoekscommissie oordeelt dat de gehele dienst DJSOC gereorganiseerd
dient te worden;
Noodgedwongen ontwikkelde de FGP Brussel het systeem van “rode dossiers” om
te prioriteren. Dit is voor de onderzoekscommissie onaanvaardbaar. Door een capa-
citeitsgebrek lieten de FGP’s immers belangrijke dossiers links liggen, het federaal
parket seponeerde dan weer dossiers omwille van capaciteitsgebrek. De onderzoeks-
commissie pleit dan ook voor een verantwoord systeem van prioriteitenstelling dat
gebaseerd is op een zo optimaal mogelijke informatiepositie;
De seponering van een terrorismedossier door het federaal parket dient op adequate
wijze gemotiveerd te worden. Bovendien is een seponering, bijvoorbeeld omdat er
geen misdrijf werd vastgesteld, geen reden voor andere veiligheidsdiensten om niet
verder te werken op een dossier en moeten dergelijke dossiers in de praktijk daad-
werkelijk verder worden opgevolgd.
De commissie beklemtoont het belang van het bestuurlijk optreden door lokale politie
en lokale overheden in het kader van preventie en opvolging. De lokale politie heeft
een belangrijke rol te spelen in de aanpak van terrorisme. Ze heeft een bevoorrechte
18 De Algemene directie van de gerechtelijke Federale Politie richt haar opdrachten van gespecialiseerde ge-
rechtelijke politie naar bovenlokale, georganiseerde en maatschappij ontwrichtende criminaliteit, en naar
de misdrijven die een gespecialiseerde aanpak vereisen. De onderzoeken worden voornamelijk op gedecon-
centreerd niveau uitgevoerd, nl. in de gedeconcentreerde gerechtelijke directies (FGP’s).
19
Het gaat om de centrale dienst “strijd tegen de zware en georganiseerde criminaliteit“ (DJSOC) van de
Federale Politie.
CPS 48 - DRUK.indd 121 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
122 CPS 2018-3, nr. 48
informatiepositie op het terrein die voluit moet benut worden. De wijkwerking is een
niet te onderschatten bron van informatie over bijvoorbeeld radicalisering en dient
geherwaardeerd te worden. De functie van wijkagent moet dan ook aantrekkelijker
worden. De schaal van een aantal lokale politiezones staat een optimaal functioneren
soms in de weg. Het is dan ook aangewezen om vrijwillige fusies en associaties tussen
politiezones verder aan te moedigen. Ook is er een actiever diversiteitsbeleid binnen de
politie nodig. Agenten van allochtone afkomst hebben immers vaak waardevolle kennis
en expertise en bijzonder toegang tot bepaalde bronnen.
De onderzoekscommissie stelt vast dat er vandaag te weinig wissel- en samenwerking
bestaat tussen gerechtelijke overheden zoals de gerechtelijke politie en het parket
enerzijds en bestuurlijke overheden anderzijds. De onderzoekscommissie wijst op de
belangrijke preventieve rol die de deelstaten spelen, bijvoorbeeld op vlak van onderwijs,
jeugd, integratie en welzijn. De onderzoekscommissie beveelt aan om het bestuurlijk
optreden en de samenwerking met bestuurlijke overheden wettelijk te verankeren en te
versterken. Daarvoor is er nood aan een duidelijke beleidsarchitectuur en beslissings-
structuur waarin de rol van federale, regionale en lokale overheden wordt vastgelegd.
In laatste instantie verdient het vermelding dat de onderzoekscommissie Aanslagen
intussen een opvolgingscommissie is geworden, die dient toe te zien op de navolging
die haar aanbevelingen kregen. Uiteraard heeft dit ook een aantal implicaties voor de
toekomstige werking van het Belgisch politiebestel.
2.2 Parlementaire enquêtes en commissies in Nederland i.v.m. politie
2.2.1 IRT-enquête (1994)
De Parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, naar haar voorzitter ook
bekend als de Commissie Maarten Van Traa (PvdA), werd ingesteld op 6 december 1994
door de voorzitter van de Nederlandse Tweede Kamer naar aanleiding van een debat in
de Kamer op 16 november 1994. Voorafgaand aan de enquête traden de ministers Van
Thijn en Hirsch Ballin af. De parlementaire enquête opsporingsmethoden werd tussen
6 december 1994 en 1 februari 1996 gehouden. De aanbevelingen van de enquêtecom-
missie leidden tot nieuwe wet- en regelgeving en reorganisaties. Tijdens het Kamerdebat
over het rapport van de enquêtecommissie in mei 1996 werd een motie aangenomen die
opriep om na twee jaar de uitvoering van de aanbevelingen van de enquêtecommissie
te laten evalueren door een onderzoekscommissie.
De aanleiding tot instelling van de enquête was het gekrakeel rond het opheffen in 1993
van het Interregionaal Recherche Team (IRT) Noord-Holland/Utrecht, wat de geschiede-
nis is ingegaan als de IRT-affaire. Dit IRT was een interregionaal samenwerkingsverband
van een aantal politiekorpsen waaronder Amsterdam en Utrecht. Het team maakte
gebruik van een omstreden opsporingsmethode, namelijk het doorlaten van drugs
onder regie van politie en justitie. Het doel daarvan was te kunnen doordringen tot in
de top van de criminele organisatie die onderzocht werd.
Eind oktober 1993 ontdekte de commissaris van de Amsterdamse politie dat het IRT een
opsporingsmethode hanteerde waarvoor hij geen verantwoordelijkheid wenste te dragen.
Hij rapporteerde dit aan de korpsleiding in Amsterdam en na veel overleg tussen de bij
CPS 48 - DRUK.indd 122 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 123
het IRT betrokken politiekorpsen, het Openbaar Ministerie en andere betrokkenen leidde
dit tot de opheffing van het IRT, hetgeen op 7 december 1993 bekend werd gemaakt.
Dit wekte nogal wat consternatie op, waardoor de Commissie-Wierenga werd ingesteld.
Er was ondertussen een flinke ruzie ontstaan tussen de politiekorpsen Amsterdam en
Utrecht waarbij onder andere corruptiebeschuldigingen naar elkaars hoofd werden
geslingerd. De Commissie-Wierenga kwam met een rapport waarin de Amsterdamse
politie de schuld werd toegeschoven. Ondertussen was al zoveel naar buiten gekomen
dat in de Tweede Kamer werd gevraagd om een diepgaande parlementaire enquête.
De enquêtecommissie had de opdracht onderzoek te doen naar: (1) de aard, ernst en
omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit, in feite erg vergelijkbaar met de
onderzoekscommissie georganiseerde criminaliteit in België; (2) de feitelijke toepassing,
de rechtmatigheid, het verantwoord zijn en de effectiviteit van de opsporingsmethoden;
(3) de organisatie, het functioneren van en de controle op de opsporing. De enquêtecom-
missie opsporingsmethoden heeft gedurende meer dan een jaar uitgebreid onderzoek
gedaan door middel van tal van verhoren en documentanalyse.
De enquêtecommissie bracht op 1 februari 1996 haar rapport aan de Tweede Kamer
uit (Enquêtecommissie opsporingen, 1996). De voornaamste conclusie van de enquête
was dat er sprake was van een crisis in de opsporing. Deze crisis kende drie elementen:
1. Ontbrekende normen. De commissie constateerde dat er een gebrek was aan een
adequate normstelling voor het optreden van politie en justitie tegen de georgani-
seerde criminaliteit. Er werd door de wetgever, maar ook door de rechter, volgens
de commissie te veel ruimte gelaten voor politie en justitie;
2. Een niet goed functionerende organisatie van de opsporing als gevolg van onduide-
lijke besluitvorming over wie nu waarvoor verantwoordelijk was. De bevoegdheden
en verantwoordelijkheden van betrokkenen bij de opsporing in Nederland waren
diffuus volgens de commissie.
3. Problemen in de gezagsverhoudingen. Hoewel expliciet is geregeld dat het Openbaar
Ministerie het gezag over de opsporing heeft bleek dit in de praktijk van de opsporing
niet steeds vanzelfsprekend.
Ook was de commissie van mening dat de Commissie-Wierenga de schuld inzake de
consternatie rond het opheffen van het IRT ten onrechte bij de Amsterdamse politie
had gelegd. Het rapport van de enquête commissie is van een bijzonder grote invloed
geweest op de organisatie van de opsporing in Nederland. Ook is het de basis geweest
voor veel wijzigingen in het Nederlands Wetboek van Strafvordering zoals de uitput-
tende omschrijving van de zogenoemde Bijzondere opsporingsbevoegdheden die via
de Wet BOB werden geïntroduceerd. Niettemin kan de commissie Van Traa moeilijk
als gangmaker van de nakende politiehervorming in Nederland worden aangemerkt.
Ondanks dat werden in het eindrapport van de enquêtecommissie een hele reeks harde
noten gekraakt met betrekking tot de korpsbeheerders van de toenmalige regiopolitie, de
beide politieministeries, en vooral het OM en de korpschefs. De facto ging het hier om
de feitelijke werking van het politiebestel: hoewel het mandaat van de commissie zich
niet uitstrekte tot het politiebestel, werden verscheidene oorzaken en problemen rond
de crisis in de opsporing gezien als gevolg van het regionale politiebestel. De commissie
was van oordeel dat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het bestel (te) diffuus
verdeeld waren. Zoals in België leek ook het Nederlandse O.M. volgens de commissie
CPS 48 - DRUK.indd 123 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
124 CPS 2018-3, nr. 48
onvoldoende in staat haar gezagspositie waar te maken en politiechefs handelden te
zelfstandig. Maar ook was de commissie de mening toegedaan dat er een te grote nadruk
werd gelegd op basispolitiezorg, die ten koste leek gaan van de recherche, in tegenstelling
tot de Belgische parlementaire visie, waarin telkens opnieuw het belang van een sterke
lokale politie én wijkwerking voorop stonden (Schaap et al., 2017).
2.2.2 Commissie evaluatie opsporingsmethoden (1998)
Na de parlementaire enquête opsporingsmethoden (IRT-enquête) werd afgesproken
om de uitvoering van de aanbevelingen van de enquêtecommissie te laten evalueren
door een parlementaire onderzoekscommissie. De op 18 november 1998 ingestelde
commissie, onder voorzitterschap van Ella Kalsbeek (PvdA), concludeerde dat sinds de
parlementaire enquête de betrokken organisaties te maken hadden met onduidelijk-
heid en onzekerheid en dat er sprake was van een weinig systematische omgang met
nieuwe opsporingsmethoden. De Tweede Kamer besprak het rapport in juli 1999 met
de onderzoekscommissie en in december 1999 met minister Benk Korthals van Justitie.
De kern van de onderzoeksopdracht bestond uit het maken van een inhoudelijk analyse
van de stand van zaken op basis van beschikbare documenten en contacten met de
praktijk van de opsporing. De centrale vraag die beantwoord moest worden was of de
drievoudige crisis in de opsporing effectief was bestreden. De commissie concludeerde
dat zij die belast waren met de opsporing zich maar ten dele konden herkennen in de
crises zoals die door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden waren
vastgesteld.
Toch hadden politie en Justitie zich ingezet om de gevraagde veranderingen door te
voeren. Dat de politiek het laatste woord heeft over de grenzen van de opsporingsme-
thoden was een algemeen gedeeld besef. De betrokken organisaties liepen door de
enquête een gevoelige klap op in de beeldvorming. Ook daarom werd er gedaan wat
door de politiek werd gevraagd. De onzekerheid bij politie en Justitie nam toe vanwege
onduidelijkheid over de door de politiek vastgestelde uitgangspunten. Moeilijke beslis-
singen werden, ook uit angst voor het schenden van de uitgangspunten, doorgeschoven
naar hogere functionarissen.
De commissie stelde vast dat er in verschillende gremia werd nagedacht over nieuwe
opsporingsmethoden, maar dat dit op een weinig systematische manier gebeurde.
Daarnaast werden verkregen inzichten nauwelijks vastgelegd en slechts uitzonderlijk
uitgewisseld tussen de verschillende organisaties.
3. Besluit
Het is hier niet de plaats om een evaluatie te maken van de hervormingsprocessen van
de politie in België en Nederland. De focus in dit artikel lag vooral op een analyse van de
rol van het parlementair onderzoek in beide landen in functie van deze hervormingen.
We beperken ons dan ook hiertoe in dit besluit.
Buiten de formele verschillen in bevoegdheden tussen parlementaire commissies in
beide landen valt onvermijdelijk op dat politie in België veel frequenter het voorwerp
is geweest van parlementair onderzoek in vergelijking tot Nederland. Dat is niet zozeer
CPS 48 - DRUK.indd 124 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 125
het gevolg van het feit dat het instrument als zodanig in Nederland minder zou gehan-
teerd zijn dan in België. Ook in Nederland zijn er fors wat parlementaire enquêtes en
onderzoeken gevoerd in het verleden, doch veel minder op het domein van politie, de
commissie Van Traa daargelaten.
Daarbij valt op dat de herhaalde parlementaire commissies in België tot op zekere
hoogte de functie hebben gehad het Parlement in te wijden in de politieproblema-
tiek. De vergelijking tussen de commissie Private Milities (als eerste in de rij) en de
commissie Aanslagen (als laatste) is op dat punt instructief. Doorheen de tijd is een
opvallende professionalisering en kwaliteitsverbetering merkbaar in het Parlementair
halfrond. Daartoe hebben ongetwijfeld ook de werkzaamheden van de parlementaire
opvolgingscommissie van de Comités P en I bijgedragen. Ook het feit dat het Nationaal
Veiligheidsplan door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken aan een parle-
mentair debat wordt onderworpen is hier ongetwijfeld mede debet aan.
Het is opvallend dat de diverse parlementaire onderzoeken er in België zijn gekomen
na grote publieke beroering en incidenten. Typevoorbeelden hiervan zijn de twee
Bendecommissies, maar natuurlijk evenzeer de commissie Dutroux. Tot op zekere
hoogte kan dat ook van de commissie Van Traa gezegd worden in Nederland, maar
toch niet op zo een uitgesproken wijze.
Dat België de nodige schandalen heeft gekend, waarbij naar de politie met de vinger
werd gewezen, hoeft geen betoog. Toch kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat
doorheen de praktijk en traditie van parlementaire onderzoekscommissies in België de
volksvertegenwoordiging aan sereniteit, eensgezindheid en respect voor “de publieke
zaak” heeft gewonnen. Acht onderzoekscommissies zijn een hoge prijs omgerekend
in tijd, energie en mankracht, maar de winst is o.i. van groot belang in termen van
democratisch gehalte. Het mag ons niet ontgaan dat doorheen de diverse commissies
stilaan een consensus is gegroeid over de partijgrenzen, over meerderheid en oppositie,
over Parlement en regering heen inzake de uiteindelijke politiehervorming in 1998.
Dat maakt een dergelijke ombouw niet minder ingrijpend, maar wel sterk politiek
gedragen. Overigens vestigt hiermee het Parlement ontegensprekelijk haar recht op
het “politiek primaat” als het gaat over politie. Kortom: het is dankzij de opeenvolgende
commissies geweest (de één al wat minder uitgesproken dan de ander) dat de geesten
zijn gerijpt en er over de uitgangspunten van het huidig Belgisch politiebestel nauwelijks
nog discussie bestaat. Dat is in Nederland anders. Daar is de reorganisatie in grote
mate doorgevoerd buiten het parlementair halfrond. Merkwaardigerwijs dient hierbij
opgemerkt te worden dat precies deze manier van werken geleid heeft tot een grotere
politisering van het Nederlandse politiewezen dan in België, waar gezocht werd naar
een gedragen politieke consensus.
Toen in België 10 jaar na de politiehervorming een evaluatie werd gemaakt van de
politiehervorming door de Federale Politieraad (Bruggeman et al., 2010) besloot de
evaluatie met de vaststelling dat het gekozen model van één geïntegreerde politie-
dienst, gestructureerd op twee niveaus, in de praktijk bleek te werken. De huidige
politiestructuur bood, aldus de federale politieraad, een gedegen kader waarin het
mogelijk is om een voldoende kwalitatieve, efficiënte en democratische politiezorg te
ontwikkelen. Verder was de politieraad er ook van overtuigd dat de geïntegreerde politie
op twee niveaus, met haar structuur en bestuursorganen, voldoende mogelijkheden
CPS 48 - DRUK.indd 125 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
126 CPS 2018-3, nr. 48
had en voldoende garanties bood om de noodzakelijk fundamentele democratische
evenwichten van een politiebestel te kunnen waarborgen. Deze vaststelling is niet
onbelangrijk. Hiermee stelde de politieraad duidelijk dat er niet om redenen van één
of andere vorm van democratisch onevenwicht aan een nieuwe politiestructuur moest
gedacht worden, zoals een eenheidspolitie of een regiopolitie met arrondissementele
korpsen. Hierdoor werden alle intenties tot eventuele structuurwijziging in de kiem
gesmoord. Dit statement was in grote mate het uitvloeisel van het gemeenschappelijk
bewustwordingsproces dat de diverse onderzoekscommissies hadden doorgemaakt
in parlementaire kringen en de bevestiging van de (politieke) consensus hieromtrent.
Eind 2010 nam de nieuwe Nederlandse regering in haar regeerakkoord het plan tot
inrichting van een Nationale Politie op. Niet dat er geen voorafgaande discussie hierom-
trent was geweest, maar we moeten vaststellen dat deze in parlementaire kringen eerder
beperkt was, en vooral aangestuurd werd door allerhande ambtelijke werkgroepen en
organen, ingesteld van regeringszijde. Na het regeerakkoord ging de besluitvorming
wel erg snel. Sommigen hebben het naderhand over een “razzia” op het Nederlands
politiebestel gehad. Acht maanden nadat de regering aantrad werd al een wetsvoorstel
naar de Tweede Kamer gestuurd. In december 2011 stemde de Tweede Kamer unaniem
voor de nieuwe Politiewet, waarin het nationale politiebestel werd vastgelegd. En merk
-
waardig … slechts op ondergeschikte punten kwam de Tweede Kamer met wijzigingen.
Voelde de Tweede Kamer zich wel betrokken bij de op til staande hervorming? Het lijkt
er fel op dat de herinrichting van het Nederlandse bestel zo snel als mogelijk moest
gerealiseerd worden om eventuele tegenkanting te vermijden. Eigenlijk een omgekeerd
scenario aan het Belgische.
Het is pas veel later dat er kritiek komt en er gewikt en gewogen wordt, maar … gedane
zaken nemen nu eenmaal geen (snelle) keer. Hierbij is van belang te herinneren aan
de daarmee parallel lopende inrichting van het Ministerie van Veiligheid & Justitie,
waarmee niet enkel het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koningsrelaties verdween
uit de besluitvorming inzake politie, maar in grote mate ook belanghebbende partijen
zoals de gemeenten en burgemeesters.
In dit verband is het van belang eraan te herinneren dat tot op de dag van vandaag heel
wat volksvertegenwoordigers in België tevens een ambt als burgemeester bekleden.
Sinds de Belgische onafhankelijkheid is dat een opvallende realiteit, die het nagenoeg
onmogelijk maakt om het belang van een lokale politie in België te onderschatten,
integendeel. Er is afgelopen tijd wel wat kritiek op dit soort van “dubbelmandaten”, en
wellicht terecht, maar de grondtoon blijft toch steeds dat de volksvertegenwoordiging
niet enkel een federaal, maar ook een lokaal belang te dienen heeft.
De hervorming van de Nederlandse politie tot één korps is fors onderschat” (Isitman, 2017).
Dat schrijven wij niet, dat zei huidig korpschef Erik Akerboom naar aanleiding van
het rapport van de commissie-Kuijken dat recent aan minister van Justitie Ferdinand
Grapperhaus werd gepresenteerd. Die commissie onderzocht de reorganisatie, die al
geruime tijd het mikpunt is van groeiende kritiek. Hij vindt – net als de commissie
– dat er te veel centraal geregeld is en dat er meer “flexibiliteit en maatwerk” nodig is.
Nieuwe regels en werkinstructies moeten niet beknellend worden”, vindt ook Akerboom,
die onderschrijft dat “de organisatie op zijn kop stond”. Maar volgens Akerboom heeft de
nieuwe organisatie ook voordelen. Volgens hem kunnen zaken als opschaling bij grote
CPS 48 - DRUK.indd 126 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 127
incidenten, inkoop en andere praktische kwesties gezamenlijk sneller en goedkoper
worden geregeld. Of deze voordelen opwegen tegen een langzame groei naar een
consensus over de partijgrenzen heen is maar de vraag. En de meest fundamentele is
dan ook of een dergelijke groei wel kan bereikt worden zonder het instrument van een
parlementaire onderzoeks- of enquêtecommissie.
Bibliografie
Broeksteeg, J.L.W. (2004). Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid in het staatsrecht
(dissertatie Groningen). Deventer: Kluwer.
Bruggeman, W., Easton, M., Devroe, E., & Ponsaers, P. (2010). “Conclusie: Kijken
naar de toekomst van de politie”, in Evaluatie van 10 jaar politiehervorming, Bruggeman,
W., Devroe, E., & Easton, M. (eds.), Panopticon Libri n°4, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu,
281-285.
Bruggeman, W., & Ponsaers, P. (2009). “Editoriaal: Evaluatie 10 jaar politiehervorming”,
Panopticon, vol. 30, n° 4, 1-20.
Capelle, J. (red.) (1982). Het labyrint, private milities en politiewezen doorgelicht, SEVI-
werkgroep ordehandhaving, SEVI 2, nummer 2087,1, Verslag van de Commissie Wij-
ninckx, 231 p.
De Ruyver, B. (1998). “Expert bij een parlementaire onderzoekscommissie. Een perma-
nente evenwichtsoefening” in C. Fijnaut, L. Huyse & R. Verstraeten, Parlementaire
onderzoekscommissies: mogelijkheden, grenzen en risico’s. Leuven: Van Halewyck.
De Stoop, Ch. (1992). Ze zijn zo lief, meneer: over vrouwenhandel, meisjesballetten en de
Bende van de Miljardair. Leuven: Kritak.
Devroe, E. (2016). Waarom sanctioneren als het anders kan? De genese van het Bel-
gisch overlastbeleid doorheen diverse staatshervormingen, Panopticon, 37(4), 290-310.
Devroe, E., Malsch, M., Matthys, J., & Minderman, G. (2017). Toezicht bij strafvorderlijk
overheidsoptreden, WODC rapport, Den Haag.
Enquêtecommissie opsporingen (1996). Inzake opsporing, ‘s-Gravenhage.
Huybrechts, L., Ponsaers, P., et al. (1997). L’unité dans la diversité – Liberté dans l’union,
Rapport final Commission pour une structure policière plus efficace, Bruxelles: Service Fé-
dérale d’Information, Bruxelles, pp. 116.
Isitman, E. (2017). “Organisatie politiehervorming stond op zijn kop”, Elsevier Weekblad,
16 nov 2017.
Parlementair onderzoek belast met het onderzoek naar de omstandigheden die heb-
ben geleid tot de terroristische aanslagen van 22 maart 2016 in de luchthaven Brussel-
Nationaal en in het metrostation Maalbeek te Brussel, met inbegrip van de evolutie en
de aanpak van de strijd tegen het radicalisme en de terroristische dreiging, Belgische
Kamer van Volksvertegenwoordigers, DOC 54 1752/010, namens de parlementaire
onderzoekscommissie uitgebracht door mevrouw Laurette Onkelinx en de heren Peter
De Roover, Philippe Pivin en Servais Verherstraeten, 23 oktober 2017.
Parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in
België, Belgische Senaat, Zitting 1998-1999, 8 december 1998, eindverslag uitgebracht
door de Heren Coveliers en Desmedt.
CPS 48 - DRUK.indd 127 28-Jun-18 10:22:03 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
128 CPS 2018-3, nr. 48
Parlementair onderzoek naar de noodzakelijke aanpassingen van de organisatie en de
werking van het politie- en justitiewezen op basis van de moeilijkheden die gerezen zijn
bij het onderzoek naar de “Bende van Nijvel”, parl. St. Kamer 1997-98, nr. 573/7, 77-80.
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht
werd gevoerd in de zaak “Dutroux-Nihoul en consorten”, verslag namens de onder-
zoekscommissie uitgebracht door de heer Landuyt en mevrouw De t’Serclaes, Parl. St.
Kamer 1996-1997, nr. 713/6-96/97, 158183.
Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing
en de uitroeiing van de mensenhandel, Verslag namen de onderzoekscommissie uit-
gebracht door mevrouw Merckx-Van Goey en mevrouw De t’Serclaes, parl. St. Kamer
1993-1994, nr. 673/7-91/92, 5-7.
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en
het terrorisme georganiseerd wordt, Verlag namens de onderzoekscommissie uitge-
bracht door de heren Van Parys en Laurent, parl. St. Kamer 1989-1990, nr. 59/8-1988.
Parlementair onderzoek naar de oorzaken, de omstandigheden en de lessen die
moeten worden getrokken uit de tragische gebeurtenissen die zich op woensdag 29
mei 1985 tijdens de voetbalwedstrijd Liverpool-Juventus Turijn hebben voorgedaan, De
Kamer, 1232 (1984-1985), nr. 2, 9 juli 1985.
Ponsaers, P. (ed.) (2016). “De communautarisering of de deconstructie van de soeve-
reine staat”, Panopticon, 37(4), 249-259.
Ponsaers, P. (2003). “Enkele verduidelijkingen bij centrale noties uit de wet op de bij-
zondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden”, Orde van de Dag,
thema: Bijzondere Opsporingsmethoden – Het doel heiligt de middelen?, n° 21, 71-78.
Ponsaers, P., & De Kimpe, S. (2001). Consensusmania – Over de achtergronden van de
politiehervorming. Leuven/Leusden: ACCO, pp. 283.
Ponsaers, P. (2017). “De politieke ambities bij de invoering van het verbod op private mi-
lities in België. Een historische inkijk”, Cahiers Politiestudies, Eigenrichting, nr. 43, 51-62.
Schaap, D., Terpstra, J., & Van Stokkom, B. (2017). Politiebestel in Ontwikkeling,
Institutionele verandering en onderzoek (1989-2016). Nijmegen, Vaksectie Strafrecht
& Criminologie, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Radboud Universiteit Nijmegen.
Van Daele, D. (2001). “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questio-
nis”, Tijdschrift voor Strafrecht, afl. 2, 12.
CPS 48 - DRUK.indd 128 28-Jun-18 10:22:03 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 129
Bijlagen
Tabel 1. Overzicht parlementaire onderzoekscommissie in Kamer en Senaat
Onderzoekscommissies in de Kamer van Volksvertegenwoordigers
(1) 1840: De toestand van de handel en de nijverheid
(2) 1859: De resultaten van de wetgevende verkiezingen in het arrondissement Leuven
(3) 1863: De resultaten van de wetgevende verkiezingen in het arrondissement Bastenaken
(4) 1880: De morele en materiële toestand van het lager onderwijs in België: de schoolstrijd
(5) 1909: Consequenties van de militiewet en de wet op de bezoldiging van de dienstplichtigen
(6) 1935: Het vastleggen van de verantwoordelijkheden inzake de devaluatie van de frank
(7) 1959: De gebeurtenissen die zich voordeden in Leopoldstad van januari 1959
(8) 1972: Het gebruik van sluikreclame bij de BRT, de RTB en de Kabeltelevisie
(9) 1985: HEIZELCOMMISSIE: De oorzaken, de omstandigheden van het Heizeldrama
(10) 1987: De leveringen van wapens en munitie aan oorlogvoerende landen (de Iran-Contra-
affaire)
(11) 1988: De mogelijke fraudeschandalen door het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK)
(12) 1988: BENDECOMMISSIE I: De bestrijding van het banditisme en het terrorisme
(13) 1988: De leveringen van wapens en munitie aan oorlogvoerende landen (de Iran-Contra-
affaire II)
(14) 1992: COMMISSIE MENSENHANDEL: Onderzoek naar een structureel beleid inzake
mensenhandel
(15) 1992: De in-, uit- en doorvoer van industriële en huishoudelijke afvalstoffen
(16) 1993: Het onderzoek naar legeraankopen
(17) 1995: BENDECOMMISSIE II: Aanpassingen aan het politie- en justitiewezen
(18) 1996: De beleidsvorming ter bestrijding van de onwettige praktijken van de sekten
(19) 1996: COMMISSIE DUTROUX: Onderzoek naar het onderzoek ter zake door politie en
gerecht
(20) 1996: Het onderzoek naar de moord op André Cools (op 18 juli 1991)
(21) 1999: Een onderzoek naar de zogenaamde dioxinecrisis
(22) 2000: Onderzoek naar de moord op Patrice Lumumba en de betrokkenheid van Belgische
politici
(23) 2001: De omstandigheden die hebben geleid tot het faillissement van Sabena
(24) 2008: Fiscale fraude
(25) 2009: De tegen de nv Fortis ingestelde gerechtelijke procedures
(26) 2016: COMMISSIE AANSLAGEN: De terroristische aanslagen in Brussel op 22 maart
2016
(27) 2016: De uitgelekte Panama Papers over internationale fiscale fraude
(28) 2016: Het faillissement van Optima Bank
(29) 2016: De uitbreiding van de afkoopwet: “Kazachgate”
Onderzoekscommissies in de Senaat20
(1) 1951: De activiteiten van de dienst van het Sequester
(2) 1980: COMMISSIE PRIVATE MILITIES: Problemen inzake ordehandhaving en private
milities
(3) 1987: De leveringen van wapens en munitie aan oorlogvoerende landen (de Iran-Contra-
affaire I)
CPS 48 - DRUK.indd 129 28-Jun-18 10:22:04 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
130 CPS 2018-3, nr. 48
Onderzoekscommissies in de Senaat20
(4) 1988: Het onderzoek en de beoordeling van de voorschriften inzake nucleaire veiligheid
(5) 1990: Het bestaan van een clandestien internationaal inlichtingennetwerk, bekend onder
“Gladio
(6) 1996: COMMISSIE G.O.: Onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België
(7) 1997: Een bijzondere commissie-Rwanda, omgevormd tot een onderzoekscommissie
(8) 2001: Legale en illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen (regio Afrikaanse Grote
Meren)
Onderzoekscommissies in het Vlaams Parlement21
(1) 1986: Het administratief en financieel beheer van de intercommunale Opera van
Vlaanderen
(2) 1987: Het Gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse (I)
(3) 1988: Het Gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse (II)
(4) 1993: nv Kempische Steenkoolmijnen
(5) 2000: Onderzoek naar beheer van overheidsgelden inzake zeescheepsbouw en scheeps-
kredieten
Onderzoekscommissies in het Waals Parlement
(1) 1992: Afvalophaling
(2) 2017: Onderzoek naar de transparantie en de werking van de Publifin-groep
Onderzoekscommissies in het Parlement van de Franstalige Gemeenschap22
(1) 1984: De problemen van de vierde wereld
(2) 1985: De situatie van minderjarigen onder het toepassingsveld van de wet van 8 april 1965
(3) 1985: De situatie van Franstaligen binnen (Brusselse) publieke diensten
(4) 1986: De situatie van bejaarde personen
(5) 1988: De situatie van minderjarigen onder het toepassingsveld van de wet van 8 april 1965
Onderzoekscommissies in Brussel23
(1) 2017: Onderzoek naar het beheer van Samusocial
Onderzoekscommissies in het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap24
(1) 1980: Het afluisteren van telefoongesprekken in het Parlement
(2) 1994: Frauduleuze toewijzing van sport- en cultuursubsidies
(3) 1995: de Stichting-Niermann
20
Sinds 2014 heeft de Senaat geen recht van onderzoek meer. Hier staan de onderzoekscommissies die tijdens
de periode 1831-2014 werden opgericht.
21
Voor het Vlaams Parlement werd het recht van onderzoek uitgewerkt in het decreet van 1 maart 2002 houdende
de organisatie van het parlementair onderzoek, dat het decreet van 20 maart 1984 houdende vaststelling van
de procedure van onderzoek vervangt. Een onderzoekscommissie wordt opgericht bij wijze van motie.
22 In de jaren ‘80 werden onderzoekscommissies veelvuldig opgericht binnen het Parlement van de Franse
Gemeenschap. Sindsdien zijn er geen meer ingesteld. In dit parlement worden onderzoekscommissies op-
gericht per decreet, wat eerder uitzonderlijk is; een decreet vereist namelijk de goedkeuring van de regering
en is dus een theoretische beperking van het onderzoeksrecht aangezien de regering vaak net het voorwerp
van onderzoek is.
23 In Brussel hebben zowel het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie als de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie
het recht van onderzoek. De ordonnantie van 16 juni 2017 regelt het parlementair onderzoek voor de Verenigde
Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Binnen deze drie assemblees is er slechts
één onderzoekscommissie opgericht tot nu toe.
CPS 48 - DRUK.indd 130 28-Jun-18 10:22:04 AM
Politie en parlementaire controle in België en Nederland
CPS 2018-3, nr. 48 131
24 Sinds 1973 (eerst de Cultuurraad voor de Duitstalige Cultuurgemeenschap, daarna de Raad/het Parlement
van de Duitstalige Gemeenschap) werden drie onderzoekscommissies ingesteld.
Tabel 2. Overzicht parlementaire enquêtecommissies en onderzoekscommissie in Eerste en Tweede Kamer
Enquêtecommissies in de Tweede Kamer
(1) 1852: Accijns op zout
(2) 1856: Zwolsche Diep
(3) 1860: Maas en Zuid-Willemsvaart
(4) 1861: Zeemacht
(5) 1874: Nederlandse koopvaardij
(6) 1877: Longziekte onder rundvee
(7) 1881: Exploitatie van Nederlandse spoorwegen
(8) 1886: Toestand fabrieken/werkplaatsen
(9) 1947: Regeringsbeleid in de Tweede Wereldoorlog
(10) 1983: RSV-werf
(11) 1986: Bouwsubsidies
(12) 1988: Paspoortaffaire
(13) 1992: Sociale Verzekeringen
(14) 1994: IRT-ENQUÊTE: Opsporingsmethoden
(15) 1998: Bijlmerramp
(16) 2002: Bouwnijverheid
(17) 2002: Srebrenica
(18) 2010: Financieel Stelsel
(19) 2012: Woningcorporaties
(20) 2013: Fyra
(21) 2016: Fiscale constructies (mini-enquête)
Onderzoekscommissies in de Eerste Kamer
(1) 2011: Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten
Onderzoekscommissies in de Tweede Kamer
(1) 1875: Kiezersknoeierijen in Elst (commissie Tak van Poortvliet)
(2) 1882: Contract van de Bilitonmaatschappij (commissie Mirandolle)
(3) 1909: Onderzoek naar de levering van geschut aan de Nederlandse regering
(4) 1918: Onderzoek naar namens de Staat gesloten veevoederovereenkomsten
(5) 1920: Contracten voor de levering van vliegtuigen en motoren
(6) 1921: Besteding van gelden uitgetrokken op de begroting van Oorlog voor 1918
(7) 1933: Houtvoorziening van de Nederlandse Spoorwegen
(8) 1938: Affaire-Oss (commissie-Schouten)
(9) 1958: Aanschaffing defensiemateriaal (Commissie Koersen)
(10) 1962: Zaak Van der Putten (Commissie Van Doorn)
(11) 1976: Aanschaffingsbeleid Defensiemateriaal en de controle daarop (Commissie Van
Amelsvoort)
(12) 1978: Individuele steunverlening bedrijven (Commissie Van Dijk)
(13) 1978: Arabische boycot (Commissie Van den Bergh)
CPS 48 - DRUK.indd 131 28-Jun-18 10:22:04 AM
Paul Ponsaers en Elke Devroe
132 CPS 2018-3, nr. 48
Onderzoekscommissies in de Tweede Kamer
(14) 1978: Economische boycot Rhodesië (Werkgroep Scholten)
(15) 1980: Godsdienstige sekten (Commissie Haas Berger)
(16) 1980: Personen die kennis hadden van zaak-Aantjes (Commissie Patijn)
(17) 1980: Zaak Khan (Commissie Ter Beek)
(18) 1980: Gedragingen van multinationale ondernemingen (Commissie Bakker/Herfkens)
(19) 1986: Visquoteringsregelingen (Commissie Eversdijk)
(20) 1991: Affaire Bosio (Commissie Tommel)
(21) 1994: Besluitvorming volksgezondheid (Commissie Willems)
(22) 1995: Kinderbescherming (Commissie Vliegenthart)
(23) 1995: Stichting Woningbeheer Limburg (Commissie Hofstra/Versnel)
(24) 1995: Toezicht Verzekeringskamer (Commissie Ybema)
(25) 1996: Klimaatverandering en broeikaseffect (Commissie Van Middelkoop)
(26) 1996: College van Toezicht Sociale Verzekeringen
(27) 1997: Technolease
(28) 1998: Asbestproblematiek (Werkgroep Hoekema)
(29) 1998: Evaluatie opsporingsmethoden (Commissie Kalsbeek)
(30) 1999: Besluitvorming uitzendingen
(31) 2000: Herculesramp (Werkgroep Blaauw)
(32) 2001: Biotechnologie (Commissie Terpstra)
(33) 2003: Integratiebeleid (Commissie Blok)
(34) 2003: Zorguitgaven
(35) 2003: Infrastructuurprojecten
(36) 2005: TBS-stelsel
(37) 2005: NATO Response Force
(38) 2007: Onderwijsvernieuwingen (Commissie Dijsselbloem)
(39) 2009: Financieel stelsel
(40) 2011: Verduurzaming voedselproductie
(41) 2011: Onderhoud en innovatie spoor
(42) 2011: Lessen uit recente arbeidsmigratie
(43) 2012: ICT-projecten bij de overheid
CPS 48 - DRUK.indd 132 28-Jun-18 10:22:04 AM
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Article
Full-text available
Inleiding De opdracht van de politie wordt vandaag in toenemende mate door diverse actoren uitgeoefend. " Politie " transformeert naar " Policing ". De geüniformeerde politie is partner geworden van vele instanties, niet in het minst omdat het besef gegroeid is dat de politie alleen niet alle verwachtingen kan inlossen van de bevolking. De politie functioneert in een breed netwerk van allerhande actoren. Anderzijds rest er toch iets donkerblauw dat de politie niet kan, zelfs niet mag, delen met anderen. Het gaat met name om het verbod dat van overheidswege werd opgelegd en wordt aangehouden om het legaal en legitiem geweldsmonopolie te doorbreken? Deze bijdrage gaat over dit centrale politieke vraagstuk, met name waar dit verbod vandaan komt en hoe dit vanuit historisch oogpunt werd beargumenteerd. We gaan hiervoor terug naar het verbod op " private milities " in België, het spiegelbeeld van de Nederlandse " weerkorpsen " 2. Onder " private milities " wordt in de Belgische wet ter zake bedoeld: " Elke organisatie van private personen waarvan het oogmerk is geweld te gebruiken of het leger of de politie te vervangen, zich met dezer actie in te laten of in hun plaats op te treden " 3. We willen de lezer een duidelijk inzicht verschaffen in de wijze waarop de overheid een politieke visie ontwikkelde inzake " private milities ". Dit artikel is dan ook evident historisch van aard.
Article
Full-text available
In 1996 publiceerde David Garland een spraakmakend artikel, getiteld 'The Limits of the Sovereign State' (Garland, 1996). Het stuk blijft tot op de dag van vandaag een belangrijk the-oretisch uitgangspunt, vooral dan met betrekking tot het domein van misdaadbestrijding, in eerste instantie in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, hoewel hijzelf sug-gereert dat zijn stelling ook elders kan gelden. Wat is die stelling dan? Volgens Garland werd in de afgelopen decennia de soevereiniteit van de staat ingrijpend aangetast, omdat diezelfde staat niet langer bij machte was verschillende domeinen van het sociaal leven, zoals ondermeer de criminaliteitsbestrijding, te controleren en te beheersen. Als gevolg daarvan ontwikkelden er zich, nog steeds volgens Garland, twee tegenstrijdige tendensen (Garland, 2001). Enerzijds trachtte de soevereine staat de verantwoordelijkheid voor de criminaliteitsbestrijding te herverdelen tussen diverse actoren in de samenleving (ten aanzien van een variëteit van actoren en diensten, private burgers, commerciële en non-profit organisaties, enz.). Dit ging gepaard met een gestage strategie om grote delen van het maatschappelijk middenveld te responsabiliseren, die betrokken werden middels allerhande convenanten en afspraken 1. Anderzijds echter trachtte diezelfde soevereine staat haar monopolie inzake criminaliteitsbestrijding te herbevestigen, vooral wanneer het ging om het behoud van de controle en de coördinatie op de ermee gepaard gaande processen, kortom om het claimen van wat we vandaag 'de regie' noemen. Hieruit resulteren – nog steeds aldus Garland – erg tegenstrijdige beleidsontwikkelin-gen, vertogen en praktijken inzake criminaliteitsbestrijding, die op hetzelfde moment naar voor komen op verschillende niveaus. Volgens Garland gaat het niet om een simpel proces waarbij verantwoordelijkheden en taken 'naar beneden' worden gedelegeerd, maar eerder om een nieuwe, complexe vorm van 'bestuur op afstand', een nieuwe wijze om macht uit te oefenen. De vraag die we ons hier stellen is of de analyse van Garland al dan niet opgaat voor ons land, mede onder druk van de voortschrijdende 'communautarisering'. Het is onze hypothese dat dit wel degelijk het geval is.
Article
Full-text available
Deze bijdrage verbindt het constitutionele gegeven van de diverse staatshervormingen met de genese van de wet op de gemeentelijke administratieve sancties (GAS-wet). De invloed hiervan op het (federaal) voorziene overlastdispositief vormt het voorwerp van analyse. De bevoegdheden van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie beperken zich na de staatshervorming van 1988 tot repressie. Daarom worden ook de regionale inspanningen om overlast te beteugelen in de grootsteden in de analyse mee genomen, te samen het overlastbeleid ‘sensu lato’ genoemd. Aan de hand van een empirische studie met 72 diepte-interviews en een analyse van 432 (ook vertrouwelijke) documenten werd een reconstructie van 27 jaar veiligheidsbeleid gemaakt. Deze laat toe de sleutelmomenten in de genese van de GAS-wet te detecteren. De meest belangrijke daarvan bleek wel de staatshervorming van 1988 met belanghebbende gevolgen voor de organisatie van het Belgisch overlastbeleid. Deze bijdrage wordt opgebouwd aan de hand van kernvragen. Ten eerste worden kort de belangrijkste wijzigingen uit de GAS-wet geschetst, en wordt de vraag naar het innovatief karakter beantwoord. Vervolgens komen de problemen van bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten aan bod. Afsluitend wordt ingegaan op de betekenis van een ‘sensu lato’ aanpak, ofwel een ‘inclusief’ overlastbeleid.
Editoriaal: Evaluatie 10 jaar politiehervorming
  • W Bruggeman
  • P Ponsaers
Bruggeman, W., & Ponsaers, P. (2009). "Editoriaal: Evaluatie 10 jaar politiehervorming", Panopticon, vol. 30, n° 4, 1-20.
Het labyrint, private milities en politiewezen doorgelicht, SEVIwerkgroep ordehandhaving, SEVI 2, nummer 2087,1, Verslag van de Commissie Wijninckx
  • J Capelle
Capelle, J. (red.) (1982). Het labyrint, private milities en politiewezen doorgelicht, SEVIwerkgroep ordehandhaving, SEVI 2, nummer 2087,1, Verslag van de Commissie Wijninckx, 231 p.
Expert bij een parlementaire onderzoekscommissie. Een permanente evenwichtsoefening
  • B De Ruyver
De Ruyver, B. (1998). "Expert bij een parlementaire onderzoekscommissie. Een permanente evenwichtsoefening" in C. Fijnaut, L. Huyse & R. Verstraeten, Parlementaire onderzoekscommissies: mogelijkheden, grenzen en risico's. Leuven: Van Halewyck.
Ze zijn zo lief, meneer: over vrouwenhandel, meisjesballetten en de Bende van de Miljardair
  • De Stoop
  • Ch
De Stoop, Ch. (1992). Ze zijn zo lief, meneer: over vrouwenhandel, meisjesballetten en de Bende van de Miljardair. Leuven: Kritak.