Content uploaded by Joni Delanoeije
Author content
All content in this area was uploaded by Joni Delanoeije on Jun 14, 2022
Content may be subject to copyright.
“Mijn werk voelt als thuis”: Dieren in de (thuis)werkomgeving
Werknemers wereldwijd ruilden sinds de COVID-19 pandemie massaal hun reguliere werkplek
in voor het thuiskantoor, waar in plaats van collega’s gezinsleden deel uitmaken van de
dagelijkse werkomgeving. Naast menselijke huisgenoten maken bij ongeveer de helft van de
Vlaamse huishoudens ook huisdieren deel uit van het gezin. Meer nog: sinds de pandemie-
gerelateerde “lockdown” restricties, is er een explosieve stijging in de adoptie van huisdieren.
Waar katten het versturen van foutloze e-mails kunnen bemoeilijken, verzorgen honden al eens
backing vocals tijdens virtuele vergaderingen. Naast mogelijke hinder zijn er echter ook
voordelen verbonden aan dieren in de (thuis)werkomgeving. Zo kunnen huisdieren een buffer
vormen voor gekende nadelen van thuiswerk voor mentaal en fysiek welzijn. Maar daar stopt
het niet: ook op de reguliere werkplek buitenshuis, bijvoorbeeld op kantoor, laten dieren hun
sporen na op werknemerswelzijn. Hoe ze dat juist doen, thuis en op kantoor, en waarom
werkgevers stilaan steeds vaker huisdieren “on site” lijken toe te laten, schets ik hieronder.
Accepted version of reference: Delanoeije, J. (2021). “Mijn werk voelt als thuis”: Dieren in
de (thuis)werkomgeving [“My work feels like home”: Animals in the (home-)workplace].
PreventFocus. October. (professional oriented)
Een nieuwe arbeidsmarktgeneratie
Gezien het groeiende aantal werknemers met zorgverantwoordelijkheden, kan het aanbieden
van werk-privé praktijken (d.w.z. HR-initiatieven die zijn ontworpen om werknemers te helpen
de combinatie van werk en privé; bijv. thuiswerk) organisaties helpen om met toenemende
burn-out en stress bij werknemers om te gaan en de best gekwalificeerde werknemers aan te
trekken en te behouden, aangezien deze praktijken werk-privé combinatie, tevredenheid,
betrokkenheid, prestatie en retentie van werknemers kunnen verbeteren (Butts et al., 2013).
Veel werknemers ondervinden immers problemen om werk en privéleven duurzaam met elkaar
te combineren (Powell et al., 2019).
Onderzoek naar dit thema richtte zich tot nu voornamelijk op de zorg voor kinderen en tot op
heden blijft de rol van dieren in het leven van werknemers—en de mogelijke voordelen voor
organisaties wanneer zij de zorg voor deze dieren faciliteren—grotendeels onderbelicht
(Barker, 2005; Greenhaus & Powell, 2003). Nochtans beschouwen veel mensen hun huisdier
als een volwaardig deel van het gezin (Walsh, 2009). Daarnaast overtreft de nieuwe
arbeidsmarktgeneratie van millennials de babyboomers als de grootste generatie van
huisdiereigenaars en zal zij in 2025 niet minder dan 75% van de arbeidsmarkt uitmaken
(Meister, 2015). Met de wereldwijde explosieve toename in de aanschaf van huisdieren sinds
de COVID-pandemie, komt dit nog meer op de voorgrond. Daarnaast kunnen bepaalde
diergedragsproblemen (bijv. overmatig blaffen; Raglus et al., 2015) gedeeltelijk een gevolg zijn
van "overwerkende" huisdiereigenaars die niet genoeg tijd overhouden voor de nodige zorg
voor dier (Voith, 2009). Vanuit een “één-welzijnsperspectief”—dat is een perspectief dat het
welzijn van huisdiereigenaars met dat van hun dieren verbindt (Pinillos, 2018)—kan hierdoor
het eigen welzijn van werknemers aangetast worden. Ook zijn bepaalde huisdieren, zoals
honden, gevoelig voor de tijdsduur die ze alleen moeten doorbrengen en wordt het steeds
minder sociaal aanvaard om hen gedurende langere periodes alleen thuis te laten (Rehn &
Keeling, 2011). Er is daarom nood aan oplossingen.
Het kan voor organisaties zinvol zijn om op deze realiteit in te spelen, zeker gezien de “war for
talent” die naar verwachting de komende decennia nog zal toenemen. Organisaties kunnen dit
op ruwweg twee manieren doen: het toestaan van thuiswerk—en het faciliteren van de zorg
voor huisdieren tijdens thuiswerkdagen—of het binnenbrengen van huisdieren op kantoor.
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 2/10
Huisdieren en thuiswerk
Bedrijven kunnen werknemers toestaan om een deel van de reguliere werktijd van thuis uit te
werken. Ook wanneer thuiswerk niet verplicht wordt opgelegd, kiezen veel werknemers immers
vrijwillig voor (deeltijds) thuiswerk. Eén van de belangrijkste redenen die ze hiervoor geven is
om werkeisen en privézorgtaken beter op elkaar af te stemmen (Gajendran & Harrison, 2007).
Voor huisdiereigenaars valt de zorg voor dieren eveneens onder dit laatste. Op basis van
inzichten uit studies rond mens-dier interactie, ook wel antrozoölogie genoemd, wordt verwacht
dat de aanwezigheid van dieren gekende nadelen van thuiswerk kan tegengaan, zoals het risico
op sociaal isolement, te weinig ontkoppelen van het werk of een gebrek aan lichaamsbeweging
(Gajendran & Harrison, 2007). Het bieden van gezelschap is inderdaad één van de belangrijkste
motivaties die mensen opgeven om een huisdier aan te schaffen (Bouma et al., 2020). In lijn
hiermee toonde recent onderzoek uit de U.K. aan dat gezelschap van huisdieren samenhing
met een kleinere toename van eenzaamheid tijdens een COVID lockdown periode, waarin ook
thuiswerk verplicht was (Ratschen et al., 2020).
Hoewel thuiswerk steeds vaker en meer uitgebreid wordt bestudeerd, verkende tot op heden
slechts één studie de effecten van dieren op werknemers thuis (Hoffman, 2020). Deze studie—
uit de U.S.—peilde tijdens de eerste COVID lockdown periode naar percepties van
thuiswerkende werknemers met een hond en/of een kat als huisdier. Uit de resultaten bleek dat
wie een huisdier had, aangaf tijdens thuiswerk vaker interacties met anderen aan te gaan, vaker
pauze te nemen doorheen de werkdag en meer aan lichaamsbeweging te doen in vergelijking
met werknemers zonder huisdier. Ook rapporteerden huisdiereigenaars als gevolg van hun dier
meer afleiding doorheen de werkdag.
Deze ene studie kan een startpunt vormen voor meer diepgaand onderzoek naar dieren in de
thuiswerkcontext in een post-pandemisch tijdperk. Meer inzicht in de mechanismen waarop
dieren het welzijn van thuiswerkers bevorderen dan wel schaden, kan bedrijven in staat stellen
hun thuiswerkbeleid beter af te stemmen op werknemers die de zorg voor een dier op zich
dragen. Loont het om werknemers de autonomie te bieden om tijdens de werkuren met de hond
te wandelen? Biedt het aanbieden van professionele ondersteuning bij diergedragsproblemen
die een goede thuiswerkomgeving verhinderen soelaas? Een beter wetenschappelijk inzicht in
de voor- en nadelen van dieren thuis kunnen organisaties helpen om naar een duurzame win-
win-win situatie toe te werken, waarbij rekening gehouden wordt met de organisatie, haar
werknemers en hun huisdieren. Hierdoor kunnen organisaties potentiële risico’s tijdig
identificeren en de mogelijke voordelen van dieren thuis maximaal tot hun recht te laten komen.
Voordelen
Dieren thuis kunnen gekende nadelen van thuiswerk tegengaan zodat de voordelen optimaal
benut kunnen worden (Gajendran & Harrison, 2007). Voor organisaties kan het daarom lonen
om de aanwezigheid van dieren bij thuiswerk niet per se als hinder maar eerder als een
opportuniteit te beschouwen. Eén van de belangrijkste effecten is dat dieren sociale steun en
verbinding bij thuiswerk kunnen verhogen, hetzij direct door zelf als sociale partners op te
treden (Kurdek, 2008) hetzij indirect door menselijke interacties tijdens wandelingen of
(video)gesprekken te faciliteren (Barker, 2005; Wells & Perrine, 2001). Daarnaast kan de tijd
die wordt doorgebracht met dieren op verschillende manieren leiden tot meer ontkoppeling van
het werk, waardoor verschillende welzijnsuitkomsten, zoals stress en werkbetrokkenheid, maar
ook prestatie-uitkomsten, zoals concentratie en werkfocus, kunnen toenemen.
Uit mens-dier interactie onderzoek blijkt dat de verschillende effecten die dieren op mensen
hebben elkaar beïnvloeden en dus niet op zichzelf staan. Toch zijn er ruwweg vier manieren te
onderscheiden waarop dieren kunnen bijdragen aan het welzijn van hun thuiswerkende
eigenaars.
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 3/10
Ten eerste, waar collega’s op kantoor een belangrijke sociale omgeving bieden (Henderson &
Argyle, 1985), verschuift dit bij thuiswerk naar huisgenoten—inclusief huisdieren. Net zoals
het hebben van een steunende partner de beleving van en de efficiëntie tijdens thuiswerk
verbetert (Sullivan & Lewis, 2001), kunnen ook dieren deze rol vervullen. In het bijzonder in
het geval van een “sociale lockdown" waarbij werknemers onvoldoende steun buitenshuis
kunnen opzoeken, kunnen dieren cruciaal zijn om gevoelens van eenzaamheid of depressie
tegen te gaan (Eurofound, 2020). Wanneer er geen steunende menselijke partner is, maar
evenzeer bovenóp de beschikbaarheid van zo’n partner, kunnen dieren fungeren als
volwaardige sociale partners en hechtingsfiguren (Walsh, 2009). Vooral werknemers die risico
lopen op het ontwikkelen van depressiesymptomen, die alleen wonen of die moeilijk andere
manieren vinden om contacten te leggen (bijv. via digitale communicatie) kunnen deze effecten
sterk doorwegen. Naast directe steun zorgen dieren ook indirect voor meer verbinding. Ze
fungeren als het ware als “sociale lijm”, bijvoorbeeld door aan te zetten tot contact met buren,
en voegen daardoor veelal een nieuwe sociale dimensie toe. Onderzoek heeft aangetoond dat
dieren positieve interactie verhogen zowel in groepen van mensen die elkaar al kennen als
tussen vreemden onderling (Colarelli et al., 2017; Walsh, 2009).
Ten tweede kunnen dieren een psychologisch veilige uitlaatklep bieden voor fysiek contact,
waarvan bekend is dat het stressverlagend werkt en tot stemmingsverbeteringen leidt (Ditzen
et al., 2007). Vooral voor werknemers zonder partner, werknemers die alleen wonen of
werknemers geconfronteerd met "huidhonger" speelt dit een belangrijke rol. De biologische
fundamenten van de band tussen mens en dier worden steeds duidelijker en onderzoekers
begrijpen nu beter waarom mensen zich goed voelen bij interactie met dieren. Zo blijkt fysieke
interactie met katten of honden het “knuffelhormoon” oxytocine—dat gevoelens van affectie
opwekt—te verhogen en zowel het belangrijk stresshormoon cortisol als de bloeddruk te
verlagen (Nagasawa et al., 2015; Pendry & Vandgriff, 2019).
Ten derde kan de omgang met dieren tijdens thuiswerk een gebrek aan lichaamsbeweging,
bijvoorbeeld door het wegvallen van pendeltijd, compenseren. Hoewel voornamelijk
hondeneigenaars hier baat bij hebben, door wandelingen met hond, nemen ook sommige
katteneigenaars hun dier dagelijks mee naar buiten voor een uitje. Hoewel dergelijke
wandelingen vaak in eerste instantie worden gedaan voor het dier zelf, kan dit werknemers
helpen bij het structureel inbedden van pauzes en routine bij thuiswerk—belangrijke factoren
die de beleving van thuiswerk verbeteren (Fonner & Stache, 2012). Bovendien is
lichaamsbeweging een belangrijke buffer voor burn-out en depressie (Toker & Biron, 2012).
Tot slot kunnen dieren thuis werknemers onder bepaalde omstandigheden helpen om zich beter
te concentreren op hun werk. Zo heeft onderzoek aangetoond dat louter door naar dieren te
kijken, bepaalde taakvaardigheden verbeteren (Gee et al., 2007; Nittono et al., 2012). Een
verklaring hiervoor ligt in de zogeheten biofilie-hypothese die de aangeboren neiging van
mensen om oog te hebben voor hun levende omgeving beschrijft (Wilson, 1984). Volgens deze
principes verbetert een werkomgeving met natuurlijke elementen de productiviteit. Dit werd
inmiddels ook empirisch aangetoond (Sanchez, et al., 2018). Daarnaast kunnen sommige
werknemers opluchting ervaren omdat ze door thuiswerk in staat zijn meer tijd te besteden met
hun dier. Dit is niet triviaal wetende dat tussen de 22% en 50% van de honden problemen ervaart
als gevolg van te lang alleen te moeten zijn. Deze problemen hebben een niet te onderschatten,
ernstige invloed op het mentaal welzijn van hun eigenaar (Buller & Ballantyne, 2020).
Nadelen
Huisdieren kunnen dus zeker ook nadelige effecten met zich mee brengen. Zo zijn er wellicht
omstandigheden waarin de aanwezigheid van een dier tijdens thuiswerk net stressverhogend en
prestatiebelemmerend werkt in plaats van omgekeerd. Uitgaande van een systeembenadering
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 4/10
zullen deze omstandigheden afhangen van de kenmerken van de werknemer (bijv. eigen
voorkeuren), het huisdier (bijv. gedrag van het dier) en het werk (bijv. aard van de job of
leidinggevende). Zo kunnen werknemers die hun werk- en privéverantwoordelijkheden liefst
gescheiden houden—een factor waarvan we weten dat deze de ervaring van thuiswerk
beïnvloedt (Kreiner, 2006)—minder baat hebben bij “samen” thuiswerken met hun dier. Ook
kan het gedrag van dieren tijdens thuiswerk stress van eigenaars vergroten (bijv. hondengeblaf
tijdens een vergadering; Mills, 2020) of kan de verwachting van de leidinggevende om de hele
dag beschikbaar te zijn bepaalde positieve mens-dier interacties thuis verhinderen (bijv.
wandelen met een hond tijdens de werkuren; Cutt et al., 2007) en op die manier de voordelen
van het hebben van een dier thuis in de weg staan.
Als er iets is dat onderzoek naar thuiswerk ons heeft geleerd, dan zijn het wel de nadelen van
te weinig lichaamsbeweging en het wegvallen van sociale verbinding. En laat dat nu net de
aspecten zijn waarvan we uit de antrozoölogie (d.w.z. de studie van mens-dier interactie) weten
dat dieren deze effecten (kunnen) tegengaan. Maar daar is het belangrijk om ook te durven
kijken of, wanneer en waarom dieren eerder als “stoorzender” optreden bij thuiswerk.
Huisdieren op kantoor
Ook in de werkomgeving buitenshuis wint de aanwezigheid van huisdieren aan populariteit. Zo
lijken werknemers hun dier, met als voornaamste hun hond, steeds vaker mee te nemen naar
het werk. Meer nog: elk jaar op de eerste vrijdag na vaderdag in juni is het internationale “Take
your dog to work day”. Hoewel dit voor sommigen een vreemd idee kan lijken, is het geen
verwonderlijke trend. Immers, bij één op vijf tot één op drie van de huishoudens maakt een
hond deel uit van het gezin. Daarnaast toont onderzoek aan dat honden in en rond het kantoor
werkbetrokkenheid kunnen verbeteren en stress kunnen verminderen (Barker et al., 2012; Hall
et al., 2016). Wetende dat meer dan de helft van de 20 tot 64 jarigen tewerkgesteld is, kan het
meenemen van een hond naar kantoor een uitkomst bieden voor hond, eigenaar en organisatie.
Ten eerste hopen organisaties hiermee in te spelen op het verbeteren van de werk-privé balans
van werknemers met hond (cf. supra). Millennials zetten werk-privé balans en flexibiliteit
steevast op nummer één wanneer het aankomt op waardes en werkvoordelen. Organisaties
moeten wel inspelen op deze realiteit willen zij een competitief voordeel behouden in de steeds
sterker woedende “war for talent”. Ten tweede toont onderzoek aan dat honden op het werk het
organisatieklimaat, de werksfeer en zelfs samenwerking tussen teamleden aanzienlijk kunnen
verbeteren—ook voor niet-hondeneigenaars, dus (Barker et al., 20212; Hall & Mills, 2019).
Sigmund Freud, grondlegger van de psychoanalyse, merkte dit al op in zijn therapiesessies waar
zijn hond Jofi steevast mee aanwezig was. Voordelige effecten gaan doorgaans via meer
positieve emotie of het vaker ontstaan van spontane situaties en de daarmee gepaard gaande
gevoelens van verbinding en psychologische veiligheid—de sterkste voorspellers van
werkprestatie. Door het toelaten van honden op kantoor kunnen organisaties zich bovendien
“branden” en zo niet enkel huidig talent behouden maar ook extern talent aantrekken.
Succesvolle big-tech reuzen zoals Google, Uber en Amazon zijn dan ook al lang overstag: hun
hondvriendelijke kantoren zijn inmiddels een vaste waarde in het organisatielandschap.
Maar er is een keerzijde aan de medaille. Negatieve reacties van collega’s of van de ruimere
werkomgeving kunnen voordelige effecten immers neutraliseren. Vanuit een organisatie- en
werknemerswelzijnsperspectief is het daarom uiterst belangrijk om ook gehoor te geven aan
collega's met bezorgdheden (zoals angsten, allergieën of gewoonweg “geen boodschap” hebben
aan dieren) alsook om de randvoorwaarden voor voordelige dan wel nadelige effecten goed in
kaart te brengen. Effecten op collega’s kunnen immers bepalen of de huisdiereigenaar zelf
alsook de organisatie in zijn geheel baat heeft bij "kantoordieren" in termen van verhoogd
welzijn bij (alle) werknemers (Colarelli et al., 2017; Cunha et al., 2019; Hall & Mills, 2019).
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 5/10
Net zoals dat het geval is bij individueel onderhandelde arbeidsvoorwaarden (“i-deals”), kan
een kantoordierbeleid vaak slechts slagen wanneer het geen negatieve reacties van collega's
opwekt (Chiaburu & Harrison, 2008). Een negatieve houding ten opzichte van dieren kan
immers net leiden tot meer stress door de aanwezigheid van een dier (Barker et al., 2010). Deze
percepties kunnen op hun beurt eigenaars beïnvloeden, wat kan leiden tot interpersoonlijke
spanningen (Graham & Glover, 2014) en het verhinderen van het gewenste sociale lijm-effect.
Kortom, enkel door ook vanuit de risico’s te vertrekken, kan het potentieel van kantoordier-
praktijken correct en eerlijk bestudeerd worden. Psychologische veiligheid en de optie om niet
gestoord te worden dient er te zijn voor álle betrokkenen: huisdiereigenaars, hun collega’s en
niet te vergeten: hun huisdier zelf. Naast het in kaart brengen van reacties van collega’s (Wilkin,
2016) is dus ook een grondige identificatie van de perceptie en het gedrag van het dier in kwestie
zelf noodzakelijk. Verrassend genoeg wordt dit momenteel vaak over het hoofd gezien bij het
uittekenen van een kantoordierenbeleid en in onderzoek naar de effecten ervan. Nochtans draagt
dit aspect wellicht sterk bij aan de vraag of en hoe dieren welzijn en werkprestatie van
werknemers verhogen (Graham & Glover, 2014; Hall & Mills, 2019). Voordelen voor het dier
zijn immers afhankelijk van (persoonlijkheids)kenmerken van het dier of van de situatie, zoals
het kunnen voorspellen door een hond of hij mee mag dan wel thuis moet blijven. Immers, niet
elk dier voelt zich goed in een kantooromgeving. Wanneer dieren op het werk komen, is een
samenwerking tussen geïnformeerde eigenaars, correct geschoolde diergedragsdeskundigen én
aandachtige werkgevers een must. Vanuit een één-welzijnsperspectief weten we immers dat
welzijn van dier, eigenaar en omgeving elkaar beïnvloeden—ook negatief!
In plaats van het dier mee naar kantoor kan daarom soms beter gekeken worden naar
alternatieven, zoals gefaciliteerde huisdierzorg. Zo is “pawternity leave” (letterlijk: verlof voor
de zorg van een dier, meestal een hond) in sommige bedrijven al lang geen vreemd gegeven
meer (Ford, 2018). Door oog te hebben voor de diversiteit aan noden die leven binnen een
steeds veranderend personeelsbestand kunnen organisaties werknemerswelzijn hoog in het
vaandel (blijven) dragen. Het durven kijken naar nieuwe manieren om de werkomgeving in te
richten of om huisdierzorg te faciliteren is één van de vele mogelijkheden waarop organisaties
toekomstbestendig welzijnsbeleid kunnen invullen en vormgeven. In een ideale wereld gebeurt
het verkennen van deze mogelijkheden op een wetenschappelijk onderbouwde (of ook
“evidence based”) manier en met inbegrip van transdisciplinaire expertise van zowel
werknemerswelzijnsspecialisten (bijv. preventie-adviseurs, organisatiepsychologen) als
dierwelzijnsdeskundigen (bijv. gedragsbiologen, diergedragstherapeuten). Enkel zo kan het
ware potentieel, mét inbegrip van de reële risico’s, van deze nieuwe praktijken beoogd worden.
Evidence-based werken
Belangrijk is dat momenteel empirisch onderzoek naar de effecten van dieren in de
werkomgeving schaars is. Met slechts een handvol verkennende studies staat dit studiegebied
in zijn kinderschoenen. Toch is het belangrijk dat de verwachte effecten gebaseerd zijn op
decennialang uitgebreid onderzoek binnen de humane en de dierlijke psychologie en mens-dier
interactie studies (“antrozoölogie”). Zoals deels aangehaald (cf. supra) zijn de theoretische
mechanismen onderliggend aan positieve effecten van dieren op werknemers de biofilie-
hypothese, hechtingstheorie, sociale steun theorie, positieve emoties ontstaan als gevolg van
fysiologische en fysieke effecten van mens-dier interactie, en werk-gerelateerde processen rond
ontkoppeling en psychologische veiligheid. De negatieve effecten zijn eveneens te
veronderstellen op basis van deze psychologische veiligheid alsook via zelfregulatietheorie.
Mechanismen positieve effecten
De biofilie-hypothese verwacht een positief verband tussen mentaal welzijn en contact met
dieren vanwege de aangeboren neiging van mensen om zich te richten op hun levende
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 6/10
omgeving, waardoor stress en angst afnemen als direct gevolg van contact met deze omgeving
(Wilson, 1984). Toch is een belangrijke kanttekening dat effecten mee bepaald zullen worden
door persoonlijke ervaringen en houding ten opzichte van dieren (Kruger & Serpell, 2010).
Volgens de hechtingstheorie (Ainsworth, 1978) kunnen dieren een bron van sociale steun zijn
en/of een veilige uitlaatklep bieden voor lichamelijk contact (Katcher, 2000). Dieren kunnen
ofwel direct sociale steun bieden, ofwel indirect interacties met anderen verhogen. Aangezien
mensen biologisch gezien nood hebben aan sociale interacties (Triebenbacher, 1998) en
verbinding (Ryan & Deci, 2000), verminderen deze interacties stress. Fysieke interacties spelen
een krachtige rol spelen in het verbeteren van de stemming en het verminderen van stress
(Ainsworth & Marvin, 1995; Ditzen et al., 2007). De gunstige effecten van hechting en fysiek
contact zijn bovendien het sterkst wanneer mensen een band kunnen ontwikkelen met een dier
(Berget & Braastad, 2008).
Specifiek in een werkcontext kunnen dieren meer pauzes tijdens de werkdag triggeren,
waardoor werknemers beter ontkoppelen, stemming verbetert en stress afneemt (Sonnentag et
al., 2010). Daarnaast is gebleken dat het stress-verlagende effect en het “sociale lijm”-effect
van dieren en het sociale lijm-effect van honden op werkgroepen verklaard kan worden door
het optreden van positieve emoties (Colarelli et al., 2017; Janssens et al., 2020). Ten slotte zijn
positieve werkuitkomsten veelal te wijten aan psychologische veiligheid of ook het gevoel van
werknemers om zichzelf te kunnen zijn zonder te hoeven vrezen voor negatieve gevolgen
hiervan (Kahn, 1990). Mens-dier interacties kunnen dit op allerlei manieren faciliteren,
bijvoorbeeld doordat dieren spontane situaties creëren en zo een zekere “lichtheid” brengen.
Mechanismen negatieve effecten
Echter zijn ook negatieve effecten gesteund op onder andere het ontbreken van psychologische
veiligheid alsook op het feit dat mensen hun mentale bronnen kunnen uitputten wanneer ze
energie moeten investeren in multi-tasken of in het onderbreken van hun activiteiten
(zelfregulatietheorie; Muraven & Baumeister, 2000). Zo kan wie een dierenallergie en/of -angst
heeft schadelijke welzijnseffecten ondervinden door dieren doordat zij een deel van hun energie
moeten gebruiken om rekening te houden met de aanwezigheid van dieren of storende
onderbrekingen als gevolg van dieren. Op een gelijkaardige manier kunnen mensen die het
gevoel hebben niet gehoord te worden—door hun collega’s of door hun organisatie—
vertrouwen verliezen. Hierdoor verdwijnt psychologische veiligheid als sneeuw voor de zon.
Het vertrekken vanuit deze theoretische kennis om praktijkervaringen te identificeren, kaderen
en begrijpen, is een belangrijke eerste stap naar solide inzichten in het waarom achter de (niet-
)geobserveerde effecten van dieren in de werkomgeving. Door deze kennis aan te vullen met
systematisch verzamelde praktijkervaringen en betekenisvolle individuele verhalen kan
evidence-based beleid stilaan vorm krijgen.
Een ethische kwestie
Ten slotte is het belangrijk om de nodige bedenkingen te maken over onze relaties en interacties
met huisdieren. In de huidige wereld van (thuis)werk en een toenemende drang naar
(her)verbinding, verdient op de eerste plaats de beleving van de dieren zelf onze aandacht.
Afgezien van wat dieren voor mensen kunnen betekenen, is een belangrijke vraag wat mensen
voor de betrokken dieren kunnen betekenen. Belangrijk is dat genoemde voordelige effecten
van dieren voor mensen zich doorgaans enkel optimaal manifesteren in die situaties waarbij het
welzijn van het dier volledig gewaarborgd is. Zo kunnen dieren (voor mensen) ongewenst
gedrag ontwikkelen doordat hun gedragsmatige, fysieke en/of psychologische noden niet
vervuld worden. Dit wordt herhaaldelijk aangetoond in studies binnen klinisch diergedrag en
klinische diergedragsgeneeskunde. In het veld van de menswetenschappen en de
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 7/10
bedrijfseconomie lijkt deze overweging echter vaak grotendeels te ontbreken. Het kan niet
genoeg benadrukt dat er in de eerste plaats gekeken moet worden naar de welzijnsbehoeften
van de betrokken dieren (Serpell et al., 2010).
In het specifieke geval van dieren op de (thuis)werkvloer tijdens de pandemie wijzen
anekdotische gegevens erop dat mensen in toenemende mate dieren adopteren om hen
gezelschap te houden tijdens deze crisis, of dat dieren worden toegelaten op kantoor omdat het
“wel leuk” aanvoelt zo. De vraag moet echter gesteld worden of de zorg voor dieren ook op
lange termijn gewaarborgd is, dat wil zeggen ook wanneer mensen teruggaan naar het (nieuwe)
normaal of wanneer er problemen met de dieren optreden. Het beschouwen van een dier vanuit
zijn eigen perspectief is de eerste stap vooraleer tijdelijke dan wel permanente interacties met
hen uit te bouwen. Pas wanneer we erin slagen om de noden van zowel mens als dier met elkaar
te verbinden, ligt het bekomen van synergie binnen handbereik.
Toekomst?
We staan slechts aan het begin van het meer dan ooit actuele onderzoek over de intersectie van
dieren en het nieuwe (thuis)werken. Huidige initiatieven blijven trouwens niet beperkt tot
honden. Naast het groeiende fenomeen van "kantoorhonden" (Barker, 2005; Delanoeije, 2018)
vinden langzaamaan ook “kantoorkatten” letterlijk de weg naar de werkomgeving, zoals
“campuskatten” die tijd doorbrengen op onderwijscampussen en daar interacties aangaan met
werknemers (Delanoeije et al., 2020). Het toelaten van dieren in tal van menselijke omgevingen
wint aan momentum en onderzoekers trachten de verscheidene manieren te begrijpen waarop
dieren het functioneren van werknemers beïnvloeden (Barker, 2005; Cunha et al., 2018). Wat
vaststaat is dat veel mensen een positief gevoel ervaren bij contact met dieren die, levend in het
moment, rechtuit zijn en terugbrengen tot de "essentie". Ze leiden af van alomtegenwoordige
schermen en vormen een tegengif voor digitale vermoeidheid. Biofilie—de natuurlijke
aantrekkingskracht tot de levende omgeving—dringt door tot in het dagelijks leven.
Hoewel er een aantal empirische studies zijn die wijzen op stressverlagende en
sfeerverbeterende effecten van dieren in de werkomgeving, resten momenteel nog
fundamentele vragen over de effectmechanismen (hoé juist beïnvloeden dieren werknemers?)
en randvoorwaarden (wanneer en voor wie doen zij dat wel en niet?). Onderzoekers buigen zich
momenteel over deze vraagstukken daar meer theoretische kennis huidige praktijkinzichten zou
kunnen helpen verklaren en aanvullen. Op die manier kan het werkelijke potentieel van een
adequaat huisdier-gerelateerd beleid—thuis of op kantoor—bereikt worden. Want als we het
werken van morgen écht willen optimaliseren, ligt de oplossing misschien wel gewoon aan onze
voeten.
dr. Joni Delanoeije | postdoctoraal onderzoeker, docent en hondengedragsbegeleider | Work and
Organisation Studies, FEB KU Leuven & HIVA-KU Leuven | joni.delanoeije@kuleuven.be
@delanoeijejoni http://jonidelanoeije.com http://linkedin.com/in/joni-delanoeije-12a19189
Referenties
Ainsworth, M. D. S. (1978). The bowlby-ainsworth attachment theory. Behavioral and Brain
Sciences, 1(3), 436-438.
Barcelos, A. M., Kargas, N., Maltby, J., Hall, S., & Mills, D. S. (2020). A framework for
understanding how activities associated with dog ownership relate to human well-being.
Scientific Reports, 10(1), 1-12.
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 8/10
Barker, R. T. (2005). On the edge or not? Opportunities for interdisciplinary scholars in
business communication to focus on the individual and organizational benefits of
companion animals in the workplace. The Journal of Business Communication, 42(3), 299-
315.
Barker, R. T., Knisely, J. S., Barker, S. B., Cobb, R. K., & Schubert, C. M. (2012).
Preliminary investigation of employee's dog presence on stress and organizational
perceptions. International Journal of Workplace Health Management, 5(1), 15-30.
Berget, B., & Braastad, B. O. (2008). Theoretical framework for animal-assisted
interventions: Implications for practice. Therapeutic Communities, 29(3), 323-337.
Bouma, E. M., Vink, L. M., & Dijkstra, A. (2020). Social-cognitive processes before dog
acquisition associated with future relationship satisfaction of dog owners and canine
behavior problems. Anthrozoös, 33(5), 659-672.
Buller, K., & Ballantyne, K. C. (2020). Living with and loving a pet with behavioral
problems: Pet owners’ experiences. Journal of Veterinary Behavior, 37, 41-47.
Butts, M. M., Casper, W. J., & Yang, T. S. (2013). How important are work–family support
policies? A meta-analytic investigation of their effects on employee outcomes. Journal of
Applied Psychology, 98(1), 1-25.
Chiaburu, D. S., & Harrison, D. A. (2008). Do peers make the place? Conceptual synthesis
and meta-analysis of coworker effects on perceptions, attitudes, OCBs, and performance.
Journal of Applied Psychology, 93(5), 1082-1103.
Colarelli, S. M., McDonald, A. M., Christensen, M. S., & Honts, C. (2017). A companion dog
increases prosocial behavior in work groups. Anthrozoös, 30(1), 77-89.
Cunha, M. P., Rego, A., & Munro, I. (2019). Dogs in organizations. Human Relations, 72(4),
778-800.
Cutt, H., Giles-Corti, B., Knuiman, M., & Burke, V. (2007). Dog ownership, health and
physical activity: A critical review of the literature. Health & Place, 13(1), 261-272.
Delanoeije, J. (2018). Dogs in the 2020 (home-)workplace. The Work-Life Balance Bulletin,
2(2), 23-26.
Delanoeije, J. (2020). Furry families in times of COVID-19: Cats and dogs at the home-
office. The Work-Life Balance Bulletin, 4(1), 16-20.
Delanoeije, J., Moons, C. P. H., & Peeters, E. (2020). Should we bring an employee-owned
cat to a university campus? ISAZ International Society for Anthrozoology Conference,
Liverpool.
Ditzen, B., Neumann, I. D., Bodenmann, G., von Dawans, B., Turner, R. A., Ehlert, U., &
Heinrichs, M. (2007). Effects of different kinds of couple interaction on cortisol and heart
rate responses to stress in women. Psychoneuroendocrinology, 32(5), 565-574.
Eurofound (2020). Living, working and COVID-19: First findings. Dublin.
Fonner, K. L., & Stache, L. C. (2012). All in a day's work, at home: Teleworkers’
management of micro role transitions and the work–home boundary. New Technology,
Work and Employment, 27(3), 242-257.
Ford, M. (2018). Are you ready to offer pawternity leave? HR Future, 10, 16-17.
Gajendran, R. S., & Harrison, D. A. (2007). The good, the bad, and the unknown about
telecommuting: meta-analysis of psychological mediators and individual consequences.
Journal of Applied Psychology, 92(6), 1524-1541.
Gee, N. R., Harris, S. L., & Johnson, K. L. (2007). The role of therapy dogs in speed and
accuracy to complete motor skills tasks for preschool children. Anthrozoös, 20(4), 375-
386.
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 9/10
Graham, T. M., & Glover, T. D. (2014). On the fence: Dog parks in the (un) leashing of
community and social capital. Leisure Sciences, 36(3), 217-234.
Greenhaus, J. H., & Powell, G. N. (2003). When work and family collide: Deciding between
competing role demands. Organizational behavior and human decision processes, 90(2),
291-303.
Hall, S. S., Gee, N. R., & Mills, D. S. (2016). Children reading to dogs: A systematic review
of the literature. PLoS one, 11(2), e0149759.
Hall, S. S., & Mills, D. S. (2019). Taking dogs into the office: A novel strategy for promoting
work engagement, commitment and quality of life. Frontiers in Veterinary Science, 6,
article 138.
Henderson, M., & Argyle, M. (1985). Social support by four categories of work colleagues:
Relationships between activities, stress and satisfaction. Journal of Organizational
Behavior, 6(3), 229-239.
Janssens, M., Eshuis, J., Peeters, S., Lataster, J., Reijnders, J., Enders-Slegers, M. J., &
Jacobs, N. (2020). The pet-effect in daily life: An experience sampling study on emotional
wellbeing in pet owners. Anthrozoös, 33(4), 579-588.
Kahn, W. A. (1990). Psychological conditions of personal engagement and disengagement at
work. Academy of Management Journal, 33(4), 692-724.
Kurdek, L. A. (2008). Pet dogs as attachment figures. Journal of Social and Personal
Relationships, 25(2), 247-266.
Kreiner, G. E. (2006). Consequences of work‐home segmentation or integration: A person‐
environment fit perspective. Journal of Organizational Behavior, 27(4), 485-507.
Kruger, K. A., & Serpell, J. A. (2010). Animal-assisted interventions in mental health:
Definitions and theoretical foundations. In Handbook on animal-assisted therapy (pp. 33-
48). Academic Press.
Meister, J. C., & Willyerd, K. (2021). The 2020 workplace: How innovative companies
attract, develop, and keep tomorrow’s employees today. HarperCollins Publishers Inc.
Muraven, M., & Baumeister, R. F. (2000). Self-regulation and depletion of limited resources:
Does self-control resemble a muscle? Psychological bulletin, 126(2), 247.
Nittono, H., Fukushima, M., Yano, A., & Moriya, H. (2012). The power of kawaii: Viewing
cute images promotes a careful behavior and narrows attentional focus. PloS one, 7(9),
e46362.
Pendry, P., & Vandagriff, J. L. (2019). Animal visitation program (AVP) reduces cortisol
levels of university students: A randomized controlled trial. AERA Open, 5(2),
2332858419852592.
Pinillos, R. (2018). One Welfare: A framework to improve animal welfare and human well-
being. Cabi
Raglus, T. I., De Groef, B., & Marston, L. C. (2015). Can bark counter collars and owner
surveys help identify factors that relate to nuisance barking? A pilot study. Journal of
Veterinary Behavior, 10(3), 204-209.
Ratschen, E., Shoesmith, E., Shahab, L., Silva, K., Kale, D., Toner, P., ... & Mills, D. S.
(2020). Human-animal relationships and interactions during the Covid-19 lockdown phase
in the UK: Investigating links with mental health and loneliness. PloS one, 15(9),
e0239397.
Rehn, T., & Keeling, L. J. (2011). The effect of time left alone at home on dog welfare.
Applied Animal Behaviour Science, 129(2-4), 129-135.
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). The darker and brighter sides of human existence: Basic
psychological needs as a unifying concept. Psychological Inquiry, 11(4), 319-338.
Dieren in de (thuis)werkomgeving p. 10/10
Sanchez, J. A., Ikaga, T., & Sanchez, S. V. (2018). Quantitative improvement in workplace
performance through biophilic design: A pilot experiment case study. Energy and
Buildings, 177, 316-328.
Serpell, J. A., Coppinger, R., Fine, A. H., & Peralta, J. M. (2010). Welfare considerations in
therapy and assistance animals. In A. H. Fine (Ed.), Handbook on animal-assisted therapy:
Theoretical foundations and guidelines for practice (3rd ed., pp. 481–503). San Diego:
Academic Press.
Sonnentag, S., Binnewies, C., & Mojza, E. J. (2010). Staying well and engaged when
demands are high: The role of psychological detachment. Journal of Applied Psychology,
95(5), 965-976.
Triebenbacher, S. L. (1998). Pets as transitional objects: Their role in children's emotional
development. Psychological Reports, 82(1), 191-200.
Toker, S., & Biron, M. (2012). Job burnout and depression: Unraveling their temporal
relationship and considering the role of physical activity. Journal of Applied Psychology,
97(3), 699-710.
Voith, V. L. (2009). The impact of companion animal problems on society and the role of
veterinarians. Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice, 39(2), 327-
345.
Walsh, F. (2009). Human‐Animal bonds II: The role of pets in family systems and family
therapy. Family process, 48(4), 481-499.
Wells, M., & Perrine, R. (2001). Critters in the cube farm: Perceived psychological and
organizational effects of pets in the workplace. Journal of Occupational Health
Psychology, 6(1), 81-87.
Wilkin, C. L., Fairlie, P., & Ezzedeen, S. R. (2016). Who let the dogs in? A look at pet-
friendly workplaces. International Journal of Workplace Health Management, 9(1), 96-
109.
Wilson, E. (1984). Biophilia. Cambridge, MA: Harvard University Press.