Content uploaded by Jeroen Maesschalck
Author content
All content in this area was uploaded by Jeroen Maesschalck on Oct 26, 2021
Content may be subject to copyright.
Citation
Lore Rooseleers, Jeroen Maesschalck (2021)
Digitalisering in de locale politie in Vlaanderen Brussel: Waar staan we?
Panopticon, 42 (5), pp. 419-438.
Archived version
Author manuscript: the content is identical to the content of the published
paper, but without the final typesetting by the publisher
Author affiliation
Lore Rooseleers, Leuven Institute of Criminology, Faculty of Law, KU Leuven,
(University of Leuven), Belgium
Jeroen Maesschalck, Leuven Institute of Criminology, Faculty of Law, KU
Leuven (University of Leuven), Belgium
Author contact
Lore.Rooseleers@kuleuven.be
+32 (0) 16 3764
1
Digitalisering in de lokale politie in Vlaanderen en Brussel:
Waar staan we?
Lore Rooseleers, doctoraatsonderzoeker, Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC), KU Leuven
lore.rooseleers@kuleuven.be
Jeroen Maesschalck, Gewoon hoogleraar, Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC), KU Leuven
jeroen.maesschalck@kuleuven.be
Engelstalige titel
Digitalization in the local police in Flanders and Brussels (Belgium): where do we stand?
Engelstalig abstract
This article aims to map the use of technologies by the local police in Belgium. It presents the results of
a survey filled out by representatives of 86 (out of 113, hence 76,1%) local police forces in Flanders and
Brussels. In addition to general questions about the use of 43 different types of technology, the survey
also asked more specific questions about the use of one particular mobile information technology,
‘Focus@GPI’, that is currently being implemented across the Belgian police. The results confirm broad
use of many new technologies, including the Focus app. They also show significant variation among
local police forces in the use of technology in general as well as of the Focus app specifically. The article
concludes with some reflections about the impact of the growing use of these technologies on daily
police work.
Key words: police, technology, mobile information technology
Kernwoorden: politie, technologie, mobiele informatietechnologie
1. Inleiding
Hoewel technologie altijd een belangrijke rol heeft gespeeld in het politiewerk (CHAN, 2003, p.
655), is het tempo waarmee politiediensten de laatste jaren nieuwe, meer gesofisticeerde
technologieën aannemen, ongezien (HEEN ET AL., 2018, p. 19; STROM, 2017, p. 2.1). Die trend
werd het afgelopen jaar bovendien nog versterkt door de nood aan omschakeling naar digitaal
werken als gevolg van de coronapandemie (ALMEIDA ET AL., 2020; WELLS ET AL., 2020). In
vergelijking met andere sectoren komt deze digitaliseringstrend bij de politie eerder laat (HEEN
ET AL., 2018, p. 19). Deze wordt door velen dan ook gezien als een noodzakelijke
inhaalbeweging om up-to-date te blijven met de nieuwe digitale samenleving. Alleen zo zouden
politiediensten zich kunnen aanpassen aan de digitalisering van de rest van de samenleving en
aan nieuwe criminaliteitsvormen die daaruit volgen (DECHESNE & DIGNUM, 2019; FATIH &
BEKIR, 2015, p. 286).
2
De digitalisering van de politie verdient dus grondig empirisch onderzoek. Een evidente eerste
stap daarbij is beschrijvend onderzoek om zicht krijgen op de stand van zaken. Dit artikel wil
hieraan een bijdrage leveren op basis van de resultaten van een online survey afgenomen bij de
korpschefs van 86 lokale politiezones in Vlaanderen en Brussel. Het onderzoek bestaat uit twee
luiken.
In een eerste luik wordt in kaart gebracht welke technologieën er al beschikbaar zijn en hoe
frequent die gebruikt worden in de deelnemende politiezones. Die beschrijving van bestaande
praktijken is geen sinecure. VAN BRAKEL (2020, p. 145) stelt vast dat over het algemeen weinig
gecommuniceerd wordt over technologiegebruik bij politie. Heel wat politiediensten
experimenteren wel op eigen initiatief met nieuwe technologieën, maar vaak zonder een al te
breed voorafgaandelijk overleg (BRUGGEMAN ET AL., 2014, p. 23), zonder een systematische
analyse van de (mogelijke) gevolgen hiervan (DE PAUW & VERMEERSCH, 2015) en zonder
hierover systematisch te rapporteren. Zo blijkt dat enkele zones (bv. politiezone Antwerpen,
politiezone Zennevallei) reeds experimenteren met predictive policing
1
, maar over de stand van
zaken van die tests of de concrete invulling ervan, alsook over de waarborgen die daarin al dan
niet voorzien zijn m.b.t. de fundamentele rechten, is er nauwelijks informatie te vinden (VAN
BRAKEL, 2020, pp. 145-146). Dat experimenteren in zogenaamde ‘testfases’ is niet zonder
risico. In 2019 werd bijvoorbeeld een proefproject met gezichtsherkenning van de federale
politie van de luchthaven van Zaventem stilgelegd bij gebrek aan een wettelijke basis en dus
met mogelijke schendingen van fundamentele rechten tot gevolg. Het Controleorgaan op de
Politionele Informatie legde dit proefproject stil nadat het dit had ontdekt in de media (PEETERS,
2020), wat opnieuw wijst op een gebrek aan (interne) communicatie en overzicht. De eerste
onderzoeksvraag van deze studie is dan ook “Welke technologieën hebben de lokale
politiezones in Vlaanderen en Brussel ter beschikking en in welke mate worden deze in de
praktijk gebruikt?”. Een mapping van bestaande praktijken is dus in elk geval relevant, zowel
voor praktijk en beleid, alsook voor de samenleving met het oog op transparantie.
Voor het tweede luik van het onderzoek wordt ingezoomd op één specifieke technologie die
een uitzondering vormt op het algemene beeld van versnippering van technologische innovaties
in de Belgische politie: Focus@GPI (hierna ‘Focus’ of ‘de Focus-app’
2
). Focus is een ‘mobiele
informatietechnologie’. Dit is een technologie “enabled by the collective use of various
1
Vr. en Antw. Senaat, Vr. nr. 7-591, 5 juni 2020 (P. VAN ROMPUY).
2
In deze bijdrage wordt met ‘Focus’ verwezen naar het nationale pakket ‘Focus@GPI’, niet naar de versie van de politiezone
Antwerpen die intussen al uitgebreid werd met andere modules naast het basispakket van de nationale versie.
3
communication infrastructure technologies and battery-powered devices” (RAO & TROSHANI,
2007, p. 85) zoals smartphones, tablets of laptops. Concreet gaat het om een app die toelaat aan
politieambtenaren op het terrein om o.m. zelf verschillende databanken tegelijk te consulteren,
real time informatie over incidenten te verkrijgen of snel een proces-verbaal op te stellen (zie
verder). Dit platform werd aanvankelijk ontwikkeld door Politiezone Antwerpen in 2015, maar
er werd een nationale versie van gemaakt. In 2017 werd, door een convenant ondertekend door
de leden van het Coördinatiecomité van de Geïntegreerde Politie, de uitrol van Focus voor de
volledige geïntegreerde politie mogelijk gemaakt (GEÏNTEGREERDE POLITIE, 2020). De
eigenlijke uitrol startte in 2019 (DEPLA, 2019). Die implementatie van de Focus-app is dus het
voorwerp van het tweede luik van het onderzoek waarover dit artikel rapporteert. Een studie
van die implementatie laat immers toe om de problematiek van uniformiteit versus
versnippering grondiger te bestuderen voor één specifieke applicatie. Aan de ene kant gaat het
om een applicatie die over het ganse land wordt uitgerold en zou men dus uniformiteit kunnen
verwachten. Aan de andere kant biedt de applicatie ook heel wat mogelijkheden tot specifieke
invulling. Het is interessant om na te gaan hoever politiezones gaan in die specifieke invulling.
De tweede en derde onderzoeksvraag van deze studie zijn dan ook: “Wat is de stand van zaken
in de lokale politiezones in Vlaanderen en Brussel met betrekking tot de uitrol van
Focus@GPI?” en “Welke invulling krijgt Focus@GPI in de verschillende lokale politiezones
in Vlaanderen en Brussel?”
Het artikel vangt aan met een toelichting van de methodologie van het onderzoek. In het
resultatengedeelte wordt, in antwoord op de eerste onderzoeksvraag, eerst een overzicht
gegeven van de technologieën die ter beschikking zijn in de 86 deelnemende politiezones en de
mate waarin ze in de praktijk gebruikt worden. Vervolgens worden, in antwoord op de tweede
en derde onderzoeksvraag, de resultaten met betrekking tot de implementatie en de invulling
van Focus@GPI besproken. In de discussiesectie volgt dan een reflectie over de impact die
technologie in het algemeen en mobiele informatietechnologie in het bijzonder kan hebben op
politiewerk. Op die manier tracht het artikel bij te dragen aan de wetenschappelijke discussie
over de opportuniteiten maar ook de gevaren van digitalisering van politiewerk. Het artikel sluit
af met enkele suggesties voor verder onderzoek en voor beleid.
4
2. Methodologie
2.1. Dataverzameling
De data voor dit onderzoek werden verzameld a.d.h.v. een online surveyonderzoek
3
bij de
lokale politiezones in Vlaanderen en Brussel
4
. Voor het eerste luik van het onderzoek, de stand
van zaken met betrekking tot technologie in het algemeen, werd een lijst van 43 technologieën
opgesteld gebaseerd op twee reeds bestaande lijsten uit eerder surveyonderzoek naar
technologie bij de politie (CUSTERS & VERGOUW, 2015; STROM, 2017). De twee lijsten werden
samengevoegd, vertaald en vervolgens aangepast en aangevuld na overleg met 7
contactpersonen uit het politioneel werkveld (verbindingsambtenaren voor politie bij de
Vlaamse provincies en contactpersonen werkzaam in verschillende lokale politiezones). Zo
werd het item ‘biometrics’ van STROM (2017) bijvoorbeeld uitgesplitst naar specifiekere
deelitems, nl. ‘vingerafdrukscanner’, ‘stemherkenningstechnologie’,
‘gezichtsherkenningstechnologie’ en ‘irisscanner’. De technologieën werden opgedeeld in vijf
categorieën (cf. Tabel 1). Om te verzekeren dat de respondenten de items op dezelfde manier
interpreteren, werd voor elk item een verduidelijkende definitie gegeven.
Wat de items voor het tweede luik van het onderzoek, over de Focus-app, betreft, werd een
volledig nieuw instrument ontwikkeld. Dit mobiel platform is immers zo specifiek dat het ook
een eigen specifieke bevraging vereist. Met het oog op de formulering van relevante items,
werden in 2 van de 10 pilootzones van Focus in totaal 9 observaties (in de vorm van
‘meeloopshiften’ op het terrein) en 11 interviews met politieambtenaren uit verschillende
afdelingen georganiseerd
5
. Op basis daarvan werden survey-items opgesteld over de manier
waarop Focus ter beschikking gesteld wordt aan de medewerkers, de mate waarin het gebruik
van Focus verplicht wordt, de functionaliteiten waarvoor Focus gebruikt wordt en de concrete
taken waarvoor Focus wordt ingezet. Vooraleer gevraagd kon worden naar die concrete
invulling, werden de respondenten in twee groepen ingedeeld aan de hand van een springvraag:
respondenten van zones waarin Focus reeds operationeel gebruikt wordt (groep 1) en
respondenten van zones waarbij dat nog niet het geval is (groep 2). Die laatste kunnen enkel
3
Dit surveyonderzoek past in het doctoraatsonderzoek, uitgevoerd door de eerste auteur onder begeleiding van de tweede
auteur.
4
De keuze om het onderzoek te beperken tot die twee regio’s heeft te maken met het verkennend karakter van dit onderzoek
en is pragmatisch: door een survey in één taal vermijden we mogelijke equivalentieproblemen. Toekomstig onderzoek
gebeurt uiteraard idealiter in gans België.
5
Ook deze verkennende observaties en interviews passen in het doctoraatsonderzoek, uitgevoerd door de eerste auteur onder
begeleiding van de tweede auteur.
5
reflecteren over hoe ze Focus in de toekomst denken te gebruiken. Aan groep 2 werd dus enkel
gevraagd naar de toekomstplannen, terwijl bij groep 1 zowel het huidig gebruik als de
toekomstplannen bevraagd werden.
2.2. Populatie & respons
De doelpopulatie bestond uit de korpschefs (of een door de korpschef gedelegeerde
medewerker) van alle 113 lokale politiezones in Brussel en Vlaanderen. Voor 86 van 113 zones
(76,1%) werd de survey ingevuld. De responsgraad ligt dus relatief hoog. Een generalisering
naar alle 113 politiezones is echter niet mogelijk aangezien de politiezones zichzelf geselecteerd
hebben. De kans bestaat dus dat de politiezones die deelnamen op relevante vlakken verschillen
van de politiezones die niet deelnamen. Hier blijken in elk geval geen indicaties voor te zijn
voor twee domeinen waarbij we dit konden nagaan. Ten eerste was het mogelijk geweest dat
de survey vooral werd ingevuld door politiezones die meer technology minded zijn. Als we
‘technology minded’ operationaliseren als ‘veel technologieën ter beschikking’, dan blijkt dat
in elk geval niet zo te zijn. Het totaal aantal technologieën is immers normaal verdeeld over de
deelnemende politiezones. Bovendien hebben er meer politiezones deelgenomen met relatief
weinig technologieën (n = 15) dan politiezones met relatief veel technologieën (n = 11) (cf.
infra). Ten tweede was het ook zinvol om na te gaan of niet vooral de zones die al langer werken
met Focus hebben deelgenomen. Focus werd immers gefaseerd uitgerold, waarbij elke
politiezone werd toegewezen aan een van de vijf golven. Echter, ook de uitrolgolven waartoe
de deelnemende politiezones behoren blijken normaal verdeeld. Er zijn politiezones uit elke
golf met voornamelijk politiezones uit de middelste golven (golf 2, 3 en 4).
2.3. Data-analyse
De data werden verwerkt met behulp van het softwarepakket SPSS, waarbij zowel
beschrijvende als vergelijkende statistiek werd gebruikt (cf. infra). Na een eerste analyse in
SPSS werden de voorlopige resultaten gepresenteerd op provinciale bijeenkomsten met
vertegenwoordigers van politiezones met het oog op het verrijken van de interpretatie ervan.
Met datzelfde doel werden terugkoppelingsgesprekken gehouden met 14 respondenten
6
die
deelgenomen hadden aan de survey.
6
Voor de selectie van die 14 respondenten werden enkel politiezones geselecteerd die Focus reeds operationeel gebruikten.
Verder werd gestreefd naar maximale variatie op vlak van het type van toestellen waarop Focus wordt aangeboden, de mate
waarin het gebruik van Focus verplicht is en de mate waarin Focus gebruikt wordt door leidinggevenden voor de aansturing,
monitoring en evaluatie van politieambtenaren. Tot slot werd ook nog gevarieerd op enkele andere factoren zoals
6
Het is belangrijk om erop te wijzen dat deze survey werd ingevuld door slechts 1 persoon per
zone: hetzij de korpschef, hetzij een (beleids)medewerker aangeduid door de korpschef. Dit
heeft implicaties voor de interpretatie van de resultaten. Voor items die vragen naar
beleidskeuzes (bv. de aanwezigheid van een technologie, het al dan niet verplicht gebruik van
de Focus-app) lijkt dit geen groot probleem. Dit zijn immers keuzes die de korpschef of zijn of
haar gedelegeerde wellicht kennen, al blijft ook hier natuurlijk het risico op vergissingen of op
sociale wenselijkheid. Voor de items waarin de respondent een inschatting moet maken van het
concrete gebruik van de technologie op het terrein is dit wel een beperking. Het is niet zeker
dat de korpschef of zijn of haar gedelegeerde daar echt zicht op heeft en het risico op bias is
hier reëel.
3. Resultaten van het eerste luik: beschikbaarheid en gebruik van
technologieën
De beschikbaarheid en het gebruik van technologieën werden in kaart gebracht door items
onder de algemene survey-vraag: “Welke technologieën heeft uw politiezone momenteel ter
beschikking en in welke mate worden deze gebruikt?”. Daarbij werd verduidelijkt dat het enkel
gaat om technologieën die de politiezone zelf heeft. Het gaat dus niet om technologieën van
andere organisaties die aan de politiezone ter beschikking worden gesteld, zoals bijvoorbeeld
een drone van de provincie of van de Directie Luchtsteun van de Federale Politie. Vervolgens
kregen de respondenten een lijst te zien van 43 technologieën onderverdeeld in vijf categorieën,
zoals weergeven in Tabel 1. Voor elk van deze technologieën konden de respondenten kiezen
uit zes antwoordcategorieën: ‘niet ter beschikking’, ‘nooit’, ‘zelden’, ‘soms’, ‘vaak’ en ‘zeer
vaak’. Daarnaast maakte 19,8% van de respondenten gebruik van de mogelijkheid om een
bijkomende technologie op te geven bij ‘andere’. Aangezien de meeste van deze vrije
antwoorden overlapten met één of meerdere reeds bevraagde items, worden deze voor
onderstaand overzicht buiten beschouwing gelaten. De technologieën in onderstaande tabel zijn
binnen elke categorie gerangschikt van hoog naar laag naargelang beschikbaarheid (middelste
kolom in Tabel 1)
7
. In de rechterkolom wordt de frequentie van het gebruik van de
technologieën gepresenteerd aan de hand van het cumulatieve percentage van respondenten die
aanduidden dat de technologie ‘vaak’ en ‘zeer vaak’ gebruikt wordt in hun zone.
verstedelijkingsgraad, grootte van de zone en totaal aantal technologieën. Ook deze rondvraag paste in het
doctoraatsonderzoek van de eerste auteur.
7
Om deze kolom te genereren werd voor elke technologie een nieuwe variabele aangemaakt waarbij de antwoordcategorie
‘niet ter beschikking’ de waarde 0 kreeg en de overige categorieën gehercodeerd werden tot één variabele ‘ter beschikking’
met waarde 1.
7
Tabel 1: Beschikbaarheid van technologieën en frequentie van gebruik
Technologie
Ter beschikking
Gebruik ‘vaak’/ ‘zeer vaak’
Camera’s en gerelateerde technologieën
Vaste camerabewaking
80,2% (69)
84% (58)
Mobiele ANPR
79,1% (68)
67,6% (46)
Cameragebruik via derden
77,9% (67)
37,3% (25)
Vaste ANPR
72,1% (62)
93,6% (58)
Mobiele camerabewaking
61,1% (53)
56,6% (30)
Infrarood-/ warmtebeeldcamera
40,7% (35)
22,9% (8)
Nachtzichtcamera
40,7% (35)
17,2% (6)
Bodycam
29,1% (25)
72% (18)
Drone
20,9% (18)
38,9% (7)
360°-camera
14% (12)
58,3% (7)
Dashcam/in-car camera
9,3% (8)
12,5% (1)
Virtual reality
4,7% (4)
0
Teledetectiecamera/-robot
1,2% (1)
0
Mobiele technologieën
Elektronische betaalterminal
95,3% (82)
80,5% (66)
Apps op het terrein
83,7% (72)
70,8% (51)
ID-lezer
60,5% (52)
51,9% (27)
Vaststellingenterminal
58,1% (50)
72% (36)
Vingerafdrukscanner
11,6% (10)
50% (5)
Burgerparticipatie- en communicatieplatformen
Website
97,7% (84)
80,9% (68)
Facebookaccount
93% (80)
91,3% (73)
Digitaal contactformulier
87,2%(75)
70,6% (53)
Digitaal
buurtinformatieplatform
72,1% (62)
72,5% (45)
Digitaal afsprakenplatform
72,1% (62)
88,7% (55)
Digitaal meldpunt
69,8% (60)
71,6% (43)
Twitteraccount
68,6% (59)
74,6% (44)
Instagramaccount
37,2% (32)
59,4% (19)
Virtueel loket
20,9% (18)
61,1% (11)
Tiktokaccount
9,3% (8)
12,5% (1)
Chatbox waarmee burger in real
time kan chatten
7% (6)
50% (3)
Biometrische technologieën
Vingerafdrukscanner
84,9% (73)
95,8% (70)
Gezichtsherkenningstechnologie
5,8% (5)
25% (1)
Irisscanner
3,5% (3)
100% (3)
Stemherkenningstechnologie
2,3% (2)
0
Overige technologieën
Uitleestechnologie
98,8% (85)
95,3% (81)
GPS/trackingsysteem
81,4% (70)
74,3% (52)
Lokale dispatch
54,7% (47)
87,2% (41)
Taptechnologie
46,5% (40)
57,5% (23)
Handmatige data-analyse
43% (37)
86,5% (32)
Geautomatiseerde data-analyse
31,4% (27)
62,9% (17)
Digitale handtekening
25,6% (22)
31,8% (7)
Afluistertechnologie
16,3% (14)
64,3% (9)
Profiling software
8,1% (7)
28,6% (2)
Spraaktechnologie
7% (6)
33,4% (2)
8
In totaal hebben de politiezones gemiddeld 20 van de 43 bevraagde technologieën ter
beschikking met een minimum van 9 en een maximum van 33. Hierbij zijn er twee uitschietende
politiezones met meer dan 30 technologieën. Het louter sommeren van het aantal technologieën
is natuurlijk maar één, bovendien beperkte, indicator van gebruik. De beschikbaarheid van een
technologie zou bijvoorbeeld kunnen variëren van één personeelslid dat de technologie uittest
tot een volledige implementatie van de technologie over de gehele zone (STROM, 2017, p. 6.9).
Daarom is het ook belangrijk om te kijken naar de rechterkolom, waarin voor de zones die de
technologie ter beschikking hebben (cf. tweede kolom) wordt aangegeven of ze deze (zeer)
vaak gebruiken. Behalve voor de irisscanner (100%, maar slechts in drie zones beschikbaar)
zijn er voor alle technologieën dus respondenten die aangaven dat hun zone wel over de
technologie beschikt, maar die in de praktijk nooit, zelden of soms gebruikt. Voor sommige
technologieën zijn er slechts enkele zones die deze vaak of zeer vaak gebruiken. Uit de
terugkoppelingsgesprekken blijkt dat dat niet noodzakelijk betekent dat ze niet als nuttig
beschouwd worden. Sommige technologieën (bv. infraroodcamera, nachtzichtcamera,
taptechnologie) kunnen immers maar in heel specifieke gevallen gebruikt worden.
Wanneer we kijken naar cameratechnologieën valt de hoge score van de ANPR-camera’s,
zowel wat beschikbaarheid als frequentie van gebruik betreft, op. Die ligt in lijn met de
verwachting van VAN LERBERGHE (2014) uit 2014 dat steeds meer intelligente camera’s zouden
gebruikt worden en is uiteraard een gevolg van de beslissing van de regering in 2015 tot de
uitbouw van een nationaal ANPR-schild (FOD JUSTITIE & FOD BINNENLANDSE ZAKEN, 2016,
p. 71). Gezichtsherkenning, een andere vorm van intelligente cameratechnologie, wordt
daarentegen nog maar in 5 zones gebruikt. Die zones werken bovendien in een juridisch
vacuüm, zo merkt het CONTROLEORGAAN OP DE POLITIONELE INFORMATIE (2019). De Wet op
het Politieambt omschrijft immers enkel wat een intelligente camera is, maar regelt niet op
welke manier en onder welke voorwaarden de beelden verwerkt en bewaard mogen worden.
Uit de terugkoppelingsgesprekken leerden we dat de huidige (ANPR-)camera’s technisch
gezien in staat zijn tot gezichtsherkenning. Opdat deze zouden kunnen functioneren moeten ze
natuurlijk wel gekoppeld worden aan een databank met biometrische gegevens over gezichten.
PEETERS (2020, p. 155) en het CONTROLEORGAAN OP DE POLITIONELE INFORMATIE (2019, p. 4)
wijzen erop dat een dergelijke technische databank momenteel enkel toegelaten is voor ANPR-
beelden, niet voor biometrische gegevens. Andere biometrische technologieën naast
gezichtsherkenning (irisscanner en stemherkenning) worden ook maar heel beperkt gebruikt,
met uitzondering van de vingerafdrukscanner die wel heel breed beschikbaar is (84,9%). Terug
9
naar de camera’s, stellen we het destijds ook al verwachte (VAN DE WALLE ET AL., 2015) ruime
gebruik van flexibele camera’s vast: mobiele camerabewaking (61,1%), bodycams (29,1%),
drones (20,9%), 360°-camera (14%), dashcams (9,3%).
Wat burgerparticipatie- en communicatieplatformen betreft, blijken heel wat
communicatiemiddelen breed gebruikt te worden. Dan gaat het zowel om vooral informerende
tools (bv. website (97,7%) of Facebookaccount (93%)) als meer interactieve tools (bv. digitaal
contactformulier (87,2%), digitaal buurtinformatienetplatform (72,1%)). Ook het virtueel loket,
dat de interactie in personam vervangt, wordt reeds in een vijfde van de politiezones gebruikt.
Tot slot is het nuttig om nog even in te zoomen op ‘predictive policing’. Die term werd niet
gebruikt in de survey omdat uit de verkennende gesprekken was gebleken dat dit nog niet als
dusdanig bestaat als praktijk. Wel werd gevraagd naar ‘handmatige data-analyse’ (43%) en
‘geautomatiseerde data-analyse’. Daarvan blijkt dat die in respectievelijk 43% en 31,4% van de
zones gebruikt worden en dat dat vrij frequent gebeurt (respectievelijk 86,5% en 62,9% van de
zones waar het beschikbaar was gebruikten het ‘vaak’ of ‘zeer vaak’). Uit de
terugkoppelingsgesprekken blijkt dat men hierbij wellicht o.m. de tool ‘Orbit GIS’
8
in
gedachten had. Deze biedt de mogelijkheid om criminele feiten geografisch te monitoren om
zo hotspots te kunnen definiëren. Die informatie kan dan bijvoorbeeld gebruikt worden bij de
inplanning van patrouilles. Eigenlijk kan dit beschouwd worden als een rudimentaire vorm van
predictive policing waarbij eerder vastgestelde feiten als enige predictor worden gebruikt.
Hoewel dit kan passen in een doordachte aanpak van informatiegestuurde politiezorg
(JANSSENS ET AL., 2020), is deze praktijk natuurlijk ook kwetsbaar voor de risico’s van
predictive policing zoals de reproductie van discriminatiepatronen en overpolicing van
bepaalde personen of plaatsen op basis van het feit dat ze eerder in aanraking kwamen met de
politie, niet op basis van de huidige situatie (FERGUSON, 2015, p. 401). Ook in het kader van
eerdere vormen van hot spot policing werd reeds gewezen op deze risico’s (o.a. ROSENBAUM,
2019, p. 325).
8
Voor meer informatie, zie: https://www.orbitgis.com/nl/home/producten/politie/
10
4. Resultaten van het tweede luik: De applicatie Focus@GPI
Het basispakket van Focus, dat aan iedere Belgische politiedienst wordt aangeboden, bestaat
uit acht modules (BERCKMANS ET AL., 2019; FEDERALE POLITIE, 09.05.2019). De module
‘opzoekingen’ laat politieambtenaren toe alle beschikbare databanken tegelijkertijd te
doorzoeken. Door het koppelen van de databanken geeft de module ook proactief informatie.
Bijvoorbeeld wanneer politieambtenaren een locatie ingeven, geeft Focus meteen alle
informatie over personen en wapens die ingeschreven zijn op dat adres, alsook informatie over
eventuele eerdere incidenten. De module ‘incidenten’ geeft politieambtenaren in real time een
overzicht van wat er gaande is op het terrein. In de ISLP-module wordt het informaticasysteem
‘Integrated System for the Local Police’ (ISLP)
9
, waarin de lokale politiezones hun gegevens
registreren, toegankelijk gemaakt via Focus. Dit laat politieambtenaren toe om rechtstreeks op
het terrein een proces-verbaal op te stellen. Uit de interviews en terugkoppelingsgesprekken
met respondenten uit het werkveld, blijkt echter dat de ISLP-module in de praktijk momenteel
enkel gebruikt wordt voor verkeersvaststellingen, GAS-vaststellingen en onmiddellijke
inningen, maar niet voor het opstellen van gerechtelijke processen-verbaal. De module
‘berichten’ biedt de politieambtenaren een veilige omgeving om onderling te communiceren.
Met de module ‘beelden’ kunnen politieambtenaren foto’s nemen en opslaan in een beveiligde
omgeving. De ‘maps’-module bestaat uit verschillende kaartlagen met allerlei informatie zoals
de locatie van de ploegen op het terrein, camera’s, maar ook bijvoorbeeld een overzicht van de
huidige verkeerssituatie. Een zevende module ‘briefing’ betreft een digitale versie van de
dagelijkse briefing, zodat politieambtenaren deze continu kunnen herbekijken. De laatste
module ‘nota’ is een persoonlijk en beveiligd notitieboekje voor iedere politieambtenaar. Naast
dit basispakket bestaat voor de verschillende politiediensten de mogelijkheid de Focus-app uit
te breiden met bijkomende modules.
In deze paragraaf gaan we eerst na in welke mate politiezones deze verschillende modules van
Focus gebruiken, voor welke functionaliteiten en taken ze die gebruiken en in welke mate ze
daarin onderling van elkaar verschillen. Verder zal de samenhang worden nagegaan tussen het
gebruik enerzijds en een aantal relevante variabelen anderzijds: het gebruikte toestel
(smartphone, tablet, mobile office), of het om individuele toestellen dan wel om toestellen voor
9
Art. M Omz. 4 oktober 2000 PLP1 enig informaticasysteem, BS 1 oktober 2000, 36.687.
11
gedeeld gebruik gaat, of de toestellen enkel op het werk gebruikt mogen worden of ook in de
privésfeer en of het gebruik van Focus al dan niet verplicht is.
Vooraleer de respondenten bevraagd werden over het gebruik van Focus werd hen gevraagd of
de politiezone ook over andere apps beschikt. Dit laat toe om na te gaan of er een verband is
tussen het gebruik van andere apps en het gebruik van Focus zelf. Enerzijds zou men kunnen
verwachten dat politiezones die al gewoon zijn om met apps te werken, ook de Focus app meer
zullen gebruiken. Beide variabelen hangen dan mogelijk samen met een positieve houding t.a.v.
het gebruik van mobiele informatietechnologie. Anderzijds zou het ook kunnen dat politiezones
die al bepaalde apps gebruiken minder gebruik zullen maken van Focus, omdat ze voorrang
geven aan die eigen apps die gelijkaardige functies vervullen. Van de 86 bevraagde politiezones
gaven 34 zones (39,5%) inderdaad aan andere apps te hebben. Een Mann-Whitney U test toont
dat die zones met eigen apps de Focus-app niet significant meer of minder gebruiken dan zones
zonder eigen apps
10
(U = 484.000 , z = -.582, r = -.072, p = .561).
Na die vraag over andere apps werd ingegaan op het gebruik van Focus zelf. Aan de
respondenten werd vooreerst gevraagd naar de stand van zaken inzake de implementatie van
Focus (cf. Tabel 2) als springvraag om ze in te delen in twee groepen (cf. Methodologie).
Tabel 2: Stand van zaken inzake implementatie van Focus
Stand van zaken
Aantal politiezones
Er zijn geen plannen om Focus in de nabije toekomst te implementeren
0% (0)
De implementatie van Focus is nog niet gestart, maar er wordt over nagedacht
5,8% (5)
De implementatie van Focus is gestart: personeelsleden worden opgeleid, maar
gebruiken Focus nog niet op het terrein
29,1% (25)
Focus wordt gebruikt op het terrein door enkele personeelsleden
23,3% (20)
De implementatie van Focus is (bijna) voltooid: een grote groep personeelsleden
gebruikt Focus dagelijks op het terrein
41,9% (36)
Enkel de 56 (65.2%) respondenten die de twee onderste antwoordcategorieën aanduidden,
worden beschouwd als behorend tot de groep politiezones die ‘Focus’ al operationeel gebruikt
(groep 1). Vermits deze bijdrage focust op een inschatting van feitelijk gebruik zullen hieronder
enkel de antwoorden van die groep worden beschreven. Onderstaande percentages en ander
10
Gezien de afhankelijke variabele ordinaal en scheef verdeeld is (mate van gebruik Focus: nooit – zelden – soms – vaak –
zeer vaak) en de onafhankelijke variabele dichotoom is (aanwezigheid andere apps: ja/nee), werd gekozen om het verschil te
berekenen aan de hand van een Mann-Whitney U test.
12
cijfermateriaal hebben dus ook enkel betrekking op die groep: “100%” verwijst dus naar de 56
politiezones uit groep 1. Bovendien is het belangrijk er nog eens op te wijzen dat onderstaande
resultaten enkel gebaseerd zijn op inschattingen van de korpschef of zijn of haar gedelegeerde.
Het feitelijk gebruik van Focus door politieambtenaren en leidinggevenden werd dus niet
gemeten.
Ten eerste werd bevraagd voor welke van de 7 zogenaamde ‘basisfunctionaliteiten’ van de
lokale politie Focus gebruikt wordt: interventie, wijkwerking, recherche, openbare
ordehandhaving, slachtofferhulp, onthaal en verkeer.
11
Voor al deze basisfunctionaliteiten gaf
telkens minstens de helft van de respondenten aan dat Focus voor die functionaliteit gebruikt
wordt in zijn of haar politiezone. Voor de basisfunctionaliteit slachtofferbejegening ligt dit
aantal het laagst met 55.4% van de politiezones. Voor interventie (96.6%), verkeer (87.5%),
wijkwerking (82.1%) en recherche (75%) wordt Focus in minstens drie vierde van de
politiezones gebruikt.
Vervolgens werd gepeild naar de mate waarin Focus momenteel gebruikt wordt en in de
toekomst gebruikt zal worden: welke modules worden gebruikt door respectievelijk street cops
en hun leidinggevenden en voor welke taken? Daarbij konden de respondenten voor elk van de
items kiezen tussen ‘nooit’, ‘zelden’, ‘soms’, ‘vaak’ en ‘zeer vaak’. In
11
Art. 1, KB 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een
gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, BS 12 oktober 2001, 35.531; Art. 1, KB 16 oktober
2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen
van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, BS 16 oktober
2007, 70.345.
13
Tabel 3 wordt telkens het percentage weergegeven van respondenten die ‘vaak’ of ‘zeer vaak’
hebben aangeduid. Het valt op dat de percentages voor toekomstig gebruik telkens een stuk
hoger liggen dan de percentages voor huidig gebruik. Men verwacht dus dat het gebruik zal
toenemen. Enkele respondenten verwezen hierbij naar gewoontevorming als verklaring.
14
Tabel 3: Huidig en toekomstig gebruik Focus
Item
Momenteel
‘vaak’ of ‘zeer vaak’
Toekomst
‘vaak’ of ‘zeer vaak’
Algemeen gebruik
75,4%
Niet bevraagd
Focusmodules
Opzoekingen
76,7% (43)
94,7% (53)
Incidenten
64,3% (36)
92,9% (52)
Briefing
44,7% (26)
83,9% (47)
Beelden
42,8% (24)
87,5% (49)
ISLP
21,4% (12)
66,1% (37)
Police maps
32,1% (18)
75% (42)
Berichten
9% (5)
66,1% (37)
Nota
5,4% (3)
42,9% (24)
Gebruik door politieambtenaren voor concrete taken
Informatie opzoeken tijdens een controle
67,8% (38)
91,1% (51)
Incidenten in real time meevolgen
41,1% (23)
89,3% (50)
Geschiedenis van een plaats of persoon checken vooraleer een oproep te
beantwoorden
33,9% (19)
73,2% (41)
Meevolgen waar collega’s mee bezig zijn
25,0% (14)
60,7% (34)
Administratieve taken vervullen (bv. pv’s/OI’s/GAS-boetes opstellen)
14,3% (8)
66,1% (37)
Zelf bepalen welke acties te ondernemen (bv. waar te patrouilleren)
12,5% (7)
53,3% (30)
Communiceren met collega’s
5,4% (3)
57,1% (32)
Gebruik door leidinggevenden voor concrete taken
Activiteiten van politieambtenaren monitoren
19,7% (11)
48,2% (27)
Politieploegen op het terrein aansturen naar welbepaalde plaatsen
17,8% (10)
55,4% (31)
Activiteiten van politieambtenaren evalueren op regelmatige basis
10,7% (6)
28,6% (16)
Activiteiten van politieambtenaren evalueren wanneer zich hiertoe een
aanleiding voordoet
8,9% (5)
26,8% (15)
Er is een aanzienlijk verschil in de mate van gerapporteerd gebruik tussen de modules. Modules
zoals ‘nota’ en ‘berichten’ worden volgens respectievelijk slechts 3 (5,4%) en 5 (9%)
respondenten minstens vaak gebruikt in hun zone. Uit de terugkoppelingsgesprekken blijkt dat
de politiezones voor die aspecten nog terugvallen op oude gewoontes. In veel zones wordt
bijvoorbeeld gebruik gemaakt van WhatsApp voor de onderlinge communicatie en worden
notities nog op papier neergeschreven. Hetzelfde geldt voor het beperkt gerapporteerd gebruik
van de ISLP-module (21,4%). Verschillende zones werkten al met mobile office
12
of andere
handterminals om pv’s en dergelijke op te stellen en houden voorlopig vast aan die tools. In
andere zones wordt dan weer vastgehouden aan de gewoonte om de administratie op kantoor te
doen. Het feit dat Focus momenteel niet toelaat om gerechtelijke pv’s op te stellen (cf. supra),
blijkt ook een reden te zijn voor het beperkt gebruik in sommige zones.
De modules ‘opzoekingen’ (76,7%), ‘incidenten’ (64,3%) en ‘briefing’ (44,7%) worden wel
volgens heel wat respondenten reeds vaak of zeer vaak gebruikt. Deze modules bieden aan
12
Bij mobile office, ook wel ISLP-computer genoemd, wordt de politionele ISLP-omgeving van de desktopcomputer op het
politiekantoor overgenomen op een laptop of device in het patrouillevoertuig.
15
politieambtenaren operationele informatie en uit de verkennende en terugkoppelende
gesprekken blijkt dat men vooral daarover heel enthousiast is. Uit de
terugkoppelingsgesprekken blijkt verder dat er momenteel gewerkt wordt aan een geüpdatete
versie van de briefing-module, waarvan de respondenten verwachten dat die veel
gebruiksvriendelijker zal zijn dan de huidige versie en dus tot meer intens gebruik kan leiden.
De ‘opzoekingen’ module is voor veel politiezones niet volledig nieuw. In politiezones die
reeds mobile offices hadden konden de databanken reeds op het terrein geraadpleegd worden
voor de introductie van Focus. Echter, uit de verschillende gesprekken blijkt dat dit minder
gedaan werd gezien de weinig gebruiksvriendelijke inlogprocedures en het feit dat de
databanken elk apart doorzocht moesten worden. De meerwaarde voor die politiezones is dus
de gebruiksvriendelijkheid en het feit dat Focus een doorzoeking van alle databanken tegelijk
mogelijk maakt. Toch zijn er ook hier nog pijnpunten. Wanneer een opzoeking in Focus
gebeurt, wordt er niet automatisch een interventie geregistreerd omdat er geen koppeling is
tussen ISLP en Focus. Doet een politieambtenaar diezelfde opzoeking via de radiokamer, dan
maakt de dispatcher wel automatisch een interventiefiche aan. Ook de beelden-module (42,8%)
scoort eerder hoog. Mogelijk is dit omdat veel politieambtenaren al de gewoonte hadden om
met hun gsm foto’s te nemen. Het feit dat dit nu kan in een beveiligde omgeving waarin de
beelden meteen ook toegevoegd kunnen worden aan de rapportering, maakt deze praktijk nog
gemakkelijker. Uit de terugkoppelingsgesprekken blijkt daarnaast nog dat de police maps
module volgens de respondenten vooral gebruikt wordt voor navigatie. De module laat ook toe
om allerlei kaartlagen toe te voegen. Momenteel beperkt zich dat in veel zones tot de
lokalisering van de ploegen op het terrein, van lopende incidenten en van camera’s, maar in
sommige zones kunnen ook de in ISLP geregistreerde incidenten per criminaliteitsfenomeen op
kaart gelokaliseerd worden. Dat laatste creëert de mogelijkheid tot de rudimentaire vorm van
predictive policing waarover hoger sprake was, met dus ook de daarmee samenhangende
risico’s op discriminatie en overpolicing.
Naast de 8 modules uit het huidige basispakket hadden de respondenten de mogelijkheid aan te
geven of ze nog andere modules hadden. Zes respondenten vulden hier aan met ‘WOCODO’,
een module waarin digitale woonstcontrole kan worden uitgevoerd. Uit de
terugkoppelingsgesprekken blijkt dat ook andere zones van plan zijn om deze module toe te
voegen. Nog andere zones werken reeds met een andere, gelijkaardige applicatie voor
woonstcontrole in samenwerking met hun gemeente(n) en zullen een mogelijke overschakeling
naar de Focus-module overwegen.
16
Wat het gebruik van Focus door politieambtenaren bij de uitvoering van concrete taken betreft,
gaan de vaststellingen in dezelfde richting. Ook hier wordt Focus volgens de respondenten het
meest gebruikt om opzoekingen te doen (cf. opzoekingenmodule) en om incidenten op te volgen
(cf. incidentenmodule). Focus blijkt daarentegen minder gebruikt te worden om te
communiceren met collega’s (5,4%) (cf. berichtenmodule) en om administratieve taken te
vervullen (14,4%) (cf. ISLP-module), maar ook hier verwachten veel respondenten een
toename in de toekomst. Verder wordt Focus momenteel volgens slechts 7 respondenten in hun
zone gebruikt door politieambtenaren om zelf te bepalen welke acties te ondernemen. Uit de
terugkoppelingsgesprekken blijkt dat men verwacht dat ook dit zal toenemen door de verwachte
lancering van een nieuwe module, patrouillelocaties of ‘patloc’ die toelaat om per thema
secundaire opdrachten (bv. vakantietoezichten, preventieve patrouilles op overlastplaatsen) aan
politieambtenaren toe te wijzen en de uitvoering ervan op te volgen.
Wat het gebruik van Focus door leidinggevenden betreft, valt het op dat Focus momenteel
slechts volgens een minderheid van de respondenten in hun zone gebruikt wordt voor alle
bevraagde taken. Op dit moment wordt Focus dus in veel politiezones vooral gezien als een
tool voor op het terrein, eerder dan als een hulpmiddel voor leidinggevenden. Maar veel
respondenten lijken hier verandering in te verwachten. Ongeveer de helft van de respondenten
gaf aan dat hun zone in de toekomst Focus (zeer) vaak zal gebruiken met het oog op aansturing
(55,4%) en/of monitoring (48,2%) en een klein derde van de respondenten verwacht dat Focus
gebruikt zal worden met het oog op evaluatie op regelmatige basis (28,6%) of wanneer daar
aanleiding toe is (26,8%). In de terugkoppelingsgesprekken verwees men in dit verband naar
de geüpdatete briefing-module en de patloc-module. Deze laten leidinggevenden toe om street
cops aan te sturen aan de hand van briefingitems of patrouillelocaties.
Globaal kan tot slot nog geconcludeerd worden dat er een grote diversiteit bestaat tussen de
antwoorden van de respondenten onderling. Waar sommige respondenten bij toepassingen vaak
of zeer vaak aanduiden, geven anderen aan dat deze nooit, zelden of soms gebruikt worden. Dit
zien we zowel inzake de verschillende modules, als inzake het gebruik voor de bevraagde
concrete taken door politieambtenaren en leidinggevenden.
Naast het gebruik van Focus voor verschillende toepassingen peilde de vragenlijst, nog steeds
enkel bij de 56 politiezones die Focus op dat moment al gebruikten, ook naar de modaliteiten
van het toestel waarop Focus wordt aangeboden. Eerst werd gevraagd naar de aard van de
toestellen: wordt Focus aangeboden op smartphones, tablets en/of mobile offices? Hierbij werd
17
ook een open antwoordcategorie ‘andere’ aangeboden. De respondenten konden hier meerdere
antwoorden aanduiden. 67,9% (n=38) van de zones gebruikt mobile offices en bovendien
combineren zij dat allemaal met een ander device. De overige politiezones gebruiken geen
mobile offices, maar wel smartphones en/of tablets. De meeste zones kiezen trouwens voor een
combinatie van smartphone en tablet (66,1%, n = 37) en het resterende derde kiest voor hetzij
smartphones (26,8%, n= 15) hetzij tablets (7,1%, n = 4). Deze laatste 2 groepen werden
vergeleken op alle items uit
18
Tabel 3. Er werd op geen enkel vlak een significant verschil
13
gevonden tussen politiezones die
enkel smartphones gebruiken en politiezones die enkel tablets gebruiken.
Ten tweede werd gevraagd op welke manier Focus aangeboden wordt aan de
politieambtenaren. De vraagstelling is tweeledig: (1) wordt er gewerkt met individuele of
gezamenlijke toestellen en (2) als er gewerkt wordt met individuele toestellen, is dat dan
louter voor professioneel gebruik of voor gemengd professioneel-privégebruik?
14
Wat het
eerste aspect betreft, kiezen de meeste politiezones voor een combinatie tussen individuele en
gezamenlijke toestellen (58,9%, n = 33). Daarnaast werkt 16,1% (n = 9) van de politiezones
enkel met individuele toestellen en 17,9% (n = 10) enkel met gezamenlijke toestellen. We
focussen op die laatste twee uitgesproken categorieën om hen te vergelijken op alle items
m.b.t. het gebruik van Focus uit
13
Gezien de afhankelijke variabelen ordinaal en scheef verdeeld zijn werd voor deze vergelijking gebruik gemaakt van
Mann-Whitney U testen.
14
Concreet werd aan de respondenten gevraagd: ‘Op welke manier wordt Focus momenteel ter beschikking gesteld aan de
personeelsleden?’ Daarbij konden de respondenten kiezen tussen de volgende antwoordcategorieën: ‘op individuele
toestellen voor persoonlijk en professioneel gebruik’, ‘op individuele toestellen, uitsluitend voor professioneel gebruik’, ‘op
gezamenlijke toestellen voor gedeeld gebruik per team/dienst’ en ‘op gezamenlijke toestellen voor gedeeld gebruik door de
gehele zone’. Ook hier konden de respondenten meerdere opties aanduiden.
19
Tabel 3. Hierbij zien we enkele significante verschillen
15
. In politiezones waar enkel met
individuele toestellen gewerkt wordt, wordt significant meer gebruik gemaakt van de ISLP-
module (U = 125500, z = -2.030, r = -.282, p = .042) en wordt Focus significant vaker gebruikt
door politieambtenaren voor administratieve taken (U = 122.500, z = -2.129, r = -.295, p =
.033). Verder gebruiken politieambtenaren uit deze politiezones Focus vaker om te volgen waar
collega’s mee bezig zijn (U =114.500, z = -2.299, r = -.318, p = .021) en om incidenten in real
time op te volgen (U = 98.000, z = -2.693, r = -.373, p = .007). Leidinggevenden uit deze
politiezones blijken Focus vaker te gebruiken om politieambtenaren op regelmatige basis te
evalueren (U = 130.000, z = -1.990, r = -.276, p = 0.047). De effectgroottes wijzen erop dat het
slechts gaat om zwakke tot matige verschillen.
Van de 42 politiezones die met individuele toestellen werken, zijn er 13 waarin die toestellen
enkel beschikbaar zijn voor professioneel gebruik en 8 waar ze ook privé gebruikt kunnen
worden. De overige 21 politiezones duidden beide antwoordmogelijkheden aan. Dit laatste
betekent in de praktijk, zo leren ons de schriftelijke toelichtingen van de respondenten en de
terugkoppelingsgesprekken, dat deze politiezones aan hun politieambtenaren de keuze laten om
hun toestel al dan niet ook privé te gebruiken. Voor geen van de items uit
15
Hiervoor werden Mann-Whitney U testen gebruikt.
20
Tabel 3 werd een significant verschil
16
gevonden tussen politiezones die de individuele
toestellen enkel ter beschikking stellen voor professioneel gebruik en politiezones die de
toestellen ook ter beschikking stellen voor privégebruik.
Tot slot werd gevraagd in hoeverre het gebruik van Focus verplicht is in de politiezone. De
respondenten konden kiezen tussen ‘geheel vrijwillig’ (n = 17, 30.4%), ‘aanbevolen’ (n = 9,
16.1%), ‘sterk aanbevolen’ (n = 15, 26.8%) en ‘verplicht’ (n = 15, 26.8%). Aangezien de grens
tussen de eerste drie categorieën moeilijk te bepalen is, werden deze samengevoegd in één
categorie ‘niet verplicht’. Als we die categorie ‘niet verplicht’ vergelijken
17
met de categorie
‘verplicht’ op de variabele ‘mate van algemeen gebruik’, dan blijkt dat Focus in het algemeen
significant meer gebruikt wordt in politiezones waar het gebruik verplicht is (U = 187.000, z =
-2.511, r = -.336, p = 0.012). Hetzelfde geldt voor bijna alle apart bevraagde toepassingen
18
en
voor alle apart bevraagde concrete taken
19
uit
16
Hiervoor werden Mann-Withney U testen gebruikt.
17
Hiervoor werden Mann-Withney U testen gebruikt.
18
Focus wordt meer gebruikt waar het verplicht is voor volgende modules: ISLP (U = 180.000, z = -2.437, r = -.326, p =
.015) incidenten (U = 158.000, z = -2.873, r = -.384, p = .004), beelden (U = 198.000, z = -2.880, r = -.385, p = .035),
opzoekingen (U = 162.000, z = -2.880, r = .385, p = .004) , berichten (U = 157.500 , z = -2.932, r = -.392, p = .003), nota
(U = 182.500 , z = -2.423, r = -.324, p = .015) en maps (U = 107.500, z = -3.812, r = -.509, p < .001).
19
Focus wordt meer gebruikt waar het verplicht is voor volgende taken: informatie opzoeken tijdens een controle (U =
114.000 , z = -3.798, r = -.508, p <.001), geschiedenis van een plaats of persoon checken vooraleer een oproep te
beantwoorden (U = 180.500 , z = -2.425, r = -.324, p = .015), zelf bepalen welke acties te ondernemen (U = 137.5000 , z = -
3.299, r = -.441, p = .001) , administratieve taken vervullen (U = 189.500 , z = -2.282, r= -.305, p = .022), communiceren met
collega’s (U = 155.000 , z = -2.994, r = -.400, p = .003), meevolgen waar collega’s mee bezig zijn (U = 166.500 , z = -
2.694, r = -.360, p = .007), incidenten in real time meevolgen (U = 135.500 , z = -3.295, r = -.400, p = .001).
21
Tabel 3Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. De enige uitzondering op het patroon dat
verplicht gebruik ook leidt tot meer gebruik is de module ‘briefing’ (U = 230.000, z = -1.481, r
= -.198, p > .05). Zoals blijkt uit enkele van de terugkoppelingsgesprekken, wordt ook in zones
waar het gebruik van Focus op zich niet verplicht is, wel verwacht van de medewerkers dat ze
de briefingitems bekijken. Doen ze dit niet, dan zullen ze vaak niet op de hoogte zijn van de
aandachtspunten in de zone. Dit kan verklaren waarom deze module frequent gebruikt wordt,
ook waar gebruik van Focus niet verplicht is. Hetzelfde patroon zien we inzake gebruik door
leidinggevenden. Ook voor hen geldt dat zij Focus meer gebruiken voor de bevraagde taken
20
in die zones waar Focus verplicht is.
5. En wat met de impact van technologie op de politiepraktijk?
Het besproken onderzoek richtte zich op het beleid en het gebruik van technologieën in het
algemeen en, in een tweede luik, van Focus in het bijzonder. Op zich biedt het geen empirische
informatie over de impact van het gebruik van die technologieën. Toch is het nuttig om kort te
reflecteren over die mogelijke impact en om na te gaan of we daarover toch wat inzichten
kunnen halen uit onze bevindingen.
Zowel in de literatuur als in de praktijk leeft er, naast enthousiasme, over deze technologische
innovaties ook grote bezorgdheid. Veel van deze bezorgdheden gaan over de grote hoeveelheid
data die verzameld wordt (BRAYNE, 2017, p. 979). Men vreest dat ondoordacht gebruik zou
kunnen leiden tot indringende vormen van aselecte massasurveillance (BRAYNE, 2017; VAN
BRAKEL & DE HERT, 2011) en tot schendingen van fundamentele mensenrechten zoals het recht
op privacy, het verbod op discriminatie en het recht op vrije meningsuiting en vrije vereniging
(VAN BRAKEL, 2020, p. 152). Dat is wellicht het meest uitgesproken bij het zogenaamde
“predictive policing”: de mogelijkheid voor de politie om via algoritmes criminaliteit te
voorspellen en zo te interveniëren nog voor een overtreding heeft plaatsgevonden (FERGUSON,
2017; PERRY ET AL., 2013). Maar ook andere technologieën kunnen belangrijke en soms
verontrustende gevolgen hebben. De bezorgdheid gaat dan vaak over de mogelijke impact van
die technologieën op drie klassieke aspecten van politiewerk: (1) discretionaire ruimte en bias,
(2) accountability en (3) zichtbaarheid. Daarbij valt op dat de verwachtingen bij elk van die
aspecten niet eenduidig zijn en soms zelfs in tegenovergestelde richtingen gaan.
20
Focus wordt meer gebruikt door leidinggevenden waar het verplicht is voor volgende taken: politieploegen aansturen naar
welbepaalde plaatsen (U = 177.000 , z = -2.501, r = -.334, p = .083) , de activiteiten van politieambtenaren monitoren (U =
189.500 , z = -2.259, r = -.302, p = .024) , de activiteiten van politieambtenaren evalueren op regelmatige basis (U = 155.000
, z = -3.037, r = -.406, p = .002), de activiteiten van politieambtenaren evalueren wanneer zich hiertoe een aanleiding
voordoet (U = 138.500 , z = -3.229, r = -.432, p = .001).
22
Ten eerste, wat de discretionaire ruimte van politieambtenaren betreft, valt inderdaad te
verwachten dat technologie daar een belangrijke impact op kan hebben. Enerzijds zou
technologie de discretionaire ruimte kunnen vergroten. De vaststelling dat Focus door de
meeste zones (zeer) vaak gebruikt wordt om informatie op te zoeken op het terrein (67,8%),
lijkt dit te bevestigen. Politieambtenaren lijken zo inderdaad extra autonomie te verwerven
vermits ze niet langer afhankelijk zijn van de radiokamer om toegang te krijgen tot deze
informatie. Bovendien zouden ze die informatie kunnen gebruiken om hun eigen inschatting te
verrijken (BRAYNE, 2017, p. 981; FUSSEY ET AL., 2021). Anderzijds zou de de facto
discretionaire ruimte van politieambtenaren ook juist kunnen verkleinen. Dat zou bijvoorbeeld
gebeuren als politieambtenaren, uit voorzichtigheid of omwille van hun vertrouwen in
technologie, zich voor hun beslissingen vooral baseren op informatie aangereikt door de
technologie en niet langer op hun eigen inschatting van de concrete situatie (FUSSEY ET AL.,
2021; JOH, 2016). Sommigen zien dit als een verbetering vanuit de veronderstelling dat
databanken objectiever zouden zijn dan het subjectieve, mogelijk bevooroordeelde buikgevoel
van politieambtenaren (BRAYNE, 2017, p. 1000; 2021, p. 100). Anderen benadrukken dat de
complexiteit van politiewerk juist vraagt om een menselijke beoordeling (BOVENS & ZOURIDIS,
2002; BUFFAT, 2015), die verloren gaat wanneer politieambtenaren zich louter (mogen) baseren
op wat de technologie zegt (TERPSTRA ET AL., 2019). Bovendien lijkt het naïef om ervan uit te
gaan dat databanken per definitie objectief zijn. Deze bevatten immers data die in het verleden
verzameld zijn, waardoor bestaande discriminatiepatronen gereproduceerd of, vanuit een vals
idee van objectiviteit, zelfs versterkt kunnen worden (BENNETT MOSES & CHAN, 2018, p. 811).
Bovendien schuilt hier het risico op overpolicing van personen of plaatsen op basis van
gekendheid (cf. supra). De discretionaire ruimte van politieambtenaren zou ook verkleind
kunnen worden als gevolg van de monitoringmogelijkheden die gecreëerd worden door
technologie (BUSCH, 2019, p. 102). Digitale handelingen (zoals de locatiebepaling en
incidentenfiches in Focus) laten immers een spoor na en verhogen dus ook de kans op controle.
Momenteel worden die mogelijkheden, alleszins voor Focus, nog maar beperkt gebruikt maar
de komst van de zogenaamde patloc-module die het voor leidinggevenden mogelijk maakt om
opdrachten toe te wijzen aan politieambtenaren en de uitvoering hiervan op te volgen, kan hier
verandering in brengen. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat, zelfs wanneer leidinggevenden
Focus of andere technologieën niet gebruiken als controlemiddel, politieambtenaren dit wel als
dusdanig percipiëren.
23
Een tweede aspect van politiewerk dat beïnvloed kan worden door technologische innovatie is
accountability. Enerzijds kunnen de sterk toegenomen mogelijkheden tot monitoring de
transparantie en dus mogelijk ook accountability versterken. Ook dit kan dus een gevolg zijn
van het gebruik van de patloc-module en de geüpdatete versie van de briefingmodule.
Anderzijds zou technologie accountability ook kunnen reduceren (SANDHU & FUSSEY, 2021).
Dit ligt het meest voor de hand voor informatietechnologieën waarbij politieambtenaren zich
door de technologie laten sturen bij hun beslissing. Dit zou kunnen leiden tot onduidelijkheid
over wie verantwoordelijk is voor de beslissing (DECHESNE & DIGNUM, 2019, p. 9): de
politieambtenaar zelf of de technologie die hem/haar ondersteunde bij zijn/haar beslissing
(BENNETT MOSES & CHAN, 2018, p. 817; VAN BRAKEL & DE HERT, 2011, p. 178).
Wat betreft het derde aspect, de zichtbaarheid van de politie, zou de digitalisering van
werkprocessen ervoor kunnen zorgen dat politieambtenaren vaker aanwezig en dus zichtbaar
zijn op het terrein (JOH, 2019, p. 162). De automatisering van bepaalde werkprocessen zou het
werk van politieambtenaren kunnen verlichten waardoor ze meer tijd hebben om zich op het
terrein te begeven (DECHESNE & DIGNUM, 2019, p. 6; JOH, 2019). Dat is in elk geval iets wat
men ambieert met Focus. In de praktijk is dat op dit moment echter nog maar beperkt het geval.
Uit de bevraging bleek bijvoorbeeld dat de ISLP-module in Focus in de meeste politiezones
nauwelijks gebruikt wordt op het terrein. In de meeste zones gebruiken de politieambtenaren
een andere vaststellingstool of keren ze terug naar het politiekantoor voor de administratie.
Omgekeerd zouden technologieën ook juist kunnen leiden tot meer rapporteringsvereisten,
bijvoorbeeld omdat de databanken moeten gevoed worden met gegevens. Dat zou de
administratieve last voor politieambtenaren dus juist vergroten (KOPER, LUM, & HIBDON, 2015,
p. 4) en hen weer minder beschikbaar maken voor burgers. Dat lijkt ook bij Focus een reëel
risico te zijn. Vermits Focus de zelfgeïnitieerde interventies niet automatisch registreert in
interventiefiches (cf. supra), wordt in sommige politiezones van politieambtenaren verwacht
dat ze achteraf de interventies alsnog handmatig registreren of aanvullen. Ook de komst van de
patloc-module en nieuwe briefingmodule kunnen bijkomende rapporteringsvereisten met zich
meebrengen, m.n. als van politieambtenaren verwacht zou worden dat ze informatie geven over
de afgehandelde briefingitems of patrouillelocaties.
Ook de evolutie om fysieke, persoonlijke contacten tussen politie en burger te vervangen door
online contacten zou de zichtbaarheid van de politie kunnen verminderen in een ontwikkeling
naar wat TERPSTRA ET AL. (2019) omschrijven als ‘abstract policing’. Zij wijzen erop dat de
emotionele nood van mensen om hun verhaal kwijt te kunnen tijdens een fysiek gesprek in
24
zulke systemen onderschat of zelfs genegeerd wordt. De fysieke contacten die er nog wel zijn,
worden bovendien ook meer en meer ‘technologie-gemedieerd’ (WELLS ET AL., 2020),
waardoor politieambtenaren minder toegankelijk zouden kunnen lijken of zijn. Mobiele
informatietechnologieën zoals Focus zijn hier een voorbeeld van. Het huidig onderzoek laat
niet toe om dit empirisch in te schatten, maar internationaal onderzoek toont dat dit risico niet
denkbeeldig is (LUM ET AL., 2017). Anderen wijzen dan weer op de vele nieuwe mogelijkheden
die sociale media en andere technologische middelen bieden om juist wel meer te
communiceren en informatie te delen met burgers (ASTON ET AL., in press; MEIJER ET AL.,
2013). MEIJER ET AL. (2013, pp. 193-198) stelden in hun onderzoek naar het gebruik van sociale
media door de Nederlandse politie vast dat dit eerder een toevoeging is aan het palet van
communicatiekanalen dan wel een vervanging van de oude kanalen. Een combinatie van online
en offline kanalen zorgt er volgens hen voor dat een grotere groep burgers bereikt wordt en dat
de drempel om contact op te nemen met de politie verlaagt. ASTON ET AL. (in press, p. 25)
erkennen deze opportuniteiten, maar wijzen daarbij wel op bezorgdheden inzake privacy en
veiligheid waardoor burgers dan weer ontmoedigd kunnen worden om voor online kanalen te
kiezen. Voldoende variatie in kanalen en een goede beveiliging van de online platformen zijn
dus belangrijk om de gewenste effecten van burgerparticipatie te bekomen.
6. Conclusie
Hoewel er veel signalen zijn dat de lokale politie steeds verder digitaliseert, weten we eigenlijk
weinig over de concrete vorm die dat aanneemt. Met een online survey bij 86 van de 113
politiezones (responsgraad 76,1%) in Vlaanderen en Brussel biedt deze bijdrage daarop een
eerste antwoord. Wat het eerste luik van het onderzoek betreft, blijkt dat de meeste bevraagde
politiezones inderdaad al heel wat technologieën gebruiken. Van de 43 bevraagde
technologieën hebben de politiezones gemiddeld ongeveer 20 technologieën ter beschikking.
Een meerderheid van de zones blijkt in te zetten op intelligente camera’s, voornamelijk ANPR-
camera’s. Hoewel sommige politiezones daarbij ook de stap naar gezichtsherkenning zouden
willen zetten, stuiten ze daar op wettelijke beperkingen. Ongeveer een derde van de zones blijkt
ook te werken met data-analyse software om hotspots te bepalen en ploegen aan te sturen, een
praktijk die, zoals hoger toegelicht, niet zonder risico’s is.
In het tweede luik bleek dat de concrete toepassing van de nationaal aangeboden Focus-app
nogal lijkt te verschillen tussen de zones. Dit geldt zowel voor de mate waarin de verschillende
modules uit het basispakket gebruikt worden als voor de frequentie waarmee politieambtenaren
25
en leidinggevenden Focus gebruiken voor de uitvoering van concrete taken. Daarnaast bleek
dat het voor het concreet gebruik geen verschil maakt of politiezones met smartphones dan wel
met tablets werken. Of deze devices individueel zijn dan wel hun gebruik gedeeld is, blijkt wel
een verschil te maken. Zo blijkt Focus voor bepaalde toepassingen meer gebruikt te worden in
politiezones die werken met individuele toestellen dan in politiezones die werken met gedeelde
toestellen. Daarnaast bleek ook, zoals te verwachten viel, dat Focus voor de meeste
toepassingen meer gebruikt wordt in zones waar het gebruik verplicht is. Uiteraard zijn er nog
veel andere factoren te bedenken die mogelijk een impact kunnen hebben op het concreet
gebruik van een app als Focus (KOPER, LUM, WILLIS, ET AL., 2015, p. 19), zowel intern (bv.
organisatiecultuur, organisatiestructuur of managementstijlen) als extern (bv. kenmerken van
de gemeenschap waarin de politiezone werkzaam is of criminaliteitsgraad).
Hoewel dit onderzoek al een eerste overzicht bood van de technologieën die door 86
politiezones in Vlaanderen en Brussel gebruikt worden, lijkt verder onderzoek zeker
aangewezen. Een evident spoor daarvoor is onderzoek dat echt nagaat wat de impact is van die
nieuwe technologieën, zoals de Focus-app, op politiewerk. Daarbij zouden uiteraard veel meer
respondenten moeten betrokken worden dan enkel de korpschef of zijn/haar gedelegeerde.
Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan de politieambtenaren op het terrein, maar het kan
ook interessant zijn om andere actoren uit de strafrechtsketen of burgers hierover te bevragen.
Dat kan via verder survey-onderzoek, maar diepgaand kwalitatief onderzoek, via bijvoorbeeld
interviews, focusgroepen en observatie, zou met name voor het begrijpen van de impact van
technologische innovatie op dagelijks politiewerk en in het bijzonder op de interactie met
burgers interessant zijn. Het feit dat politiezones, zoals hier werd vastgesteld, sterk verschillen
in de concrete toepassing van technologieën biedt trouwens een interessante methodologische
opportuniteit om te onderzoeken hoe de impact van eenzelfde technologie, zoals Focus, kan
verschillen naargelang de concrete invulling ervan in verschillende contexten in zowel de lokale
als de federale politie.
Dit onderzoek bevestigde opnieuw de al vaak vastgestelde versnippering inzake technologische
innovatie in de politie. Als beleidsaanbeveling willen we dan ook pleiten voor betere
coördinatie, niet alleen binnen de politie, maar ook tussen de politie en andere publieke actoren,
private actoren en kennisinstellingen (EASTON, 2015). Dat kan bijvoorbeeld door structurele
ingrepen zoals de oprichting van een overlegorgaan ‘technologie’ ondersteund door een
research & development cel (BRUGGEMAN ET AL., 2014, pp. 3, 46) of van een kenniscentrum
voor technologie en innovatie (VASTE COMMISSIE VAN DE LOKALE POLITIE, 2019, p. 46). Maar
26
een meer systematische aanpak voor het uittesten, goedkeuren en breed uitrollen van nieuwe
technologieën zou ook al veel kunnen helpen. De aanpak van het Focus-project lijkt op dat vlak
een inspirerend voorbeeld. De innovatie werd ontwikkeld in een lokale politiezone (PZ
Antwerpen) en vervolgens op een georganiseerde manier, via interzonale
samenwerkingsprotocollen met de Federale Politie als ‘beheersorganisatie’, uitgerold over het
ganse land. Toch lijkt ook hier het probleem van versnippering niet helemaal van de baan.
Doordat de nieuwe modules betalend zijn en bovendien, zo werd gezegd in sommige
terugkoppelingsgesprekken, vaak traag uitgerold worden, kiezen veel politiezones ervoor om
toch nog eigen applicaties te ontwikkelen. Dit zorgt niet alleen voor gemiste schaaleffecten of
gebrekkige interoperabiliteit, maar potentieel ook voor ongelijkheden waarbij zones met minder
budgettaire mogelijkheden achterop dreigen te hinken. Meer algemeen bemoeilijkt het gebrek
aan globaal overzicht inzake innovaties, ook de democratische controle op het gebruik van
nieuwe technologieën (VAN BRAKEL, 2020). Het wordt een belangrijke en boeiende uitdaging
voor de Geïntegreerde Politie om die versnippering aan te pakken en tegelijkertijd ook
voldoende ruimte te bewaren voor het specifieke van de lokale context en voor creatieve
bottom-up innovatie.
27
Referentielijst
Literatuur
ALMEIDA, F., SANTOS, J. D., & MONTEIRO, J. A. (2020). The challenges and opportunities in
the digitalization of companies in a post-COVID-19 world. IEEE Engineering
Management Review, 48(3), 97-103. https://doi.org/10.1109/EMR.2020.3013206
ASTON, L., O'NEILL, M., HAIL, Y., & WOOFF, A. (in press). Information sharing in community
policing in Europe: building public confidence. European Journal of Criminology.
https://doi.org/10.1177/14773708211037902
BENNETT MOSES, L., & CHAN, J. (2018). Algorithmic prediction in policing: Assumptions,
evaluation, and accountability. Policing and Society, 28(7), 806-822.
https://doi.org/10.1080/10439463.2016.1253695
BERCKMANS, J., MAMPUY, J., & LECLERCQ, S. (2019). Focus op Focus. Blue Minds, 4(juli
2019), Blue Snaps.
BOVENS, M., & ZOURIDIS, S. (2002). From street-level to system-level bureaucracies: How
information and communication technology is transforming administrative discretion
and constitutional control. Public Administration Review, 62(2), 174-184.
https://doi.org/10.1111/0033-3352.00168
BRAYNE, S. (2017). Big data surveillance: The case of policing. American Sociological
Review, 82(5), 977-1008. https://doi.org/10.1177/0003122417725865
BRAYNE, S. (2021). Coding inequality: how the use of big data reduces, obscures and
amplifies inequalities. In S. Brayne (Ed.), Predict and surveil: data, discretion, and
the future of policing (pp. 100-117). Oxford University Press.
BRUGGEMAN, W., VAN RYCKEGHEM, D., ALLAERTS, D., BARBIER, A., CRISPEL, M., DE WITTE,
L., EASTON, M., LEMÂITRE, A., LOYENS, K., MAESSCHALCK, J., MASSEI, A., MAURER,
T., PONSAERS, P., SIMONIS, M., VAN DEN BROECK, M., & WANDERSTEIN, H. (2014).
Een politie in verbinding: Een visie voor de politie in 2025.
BUFFAT, A. (2015). Street-level bureaucracy and e-government. Public Management Review,
17(1), 149-161. https://doi.org/10.1080/14719037.2013.771699
BUSCH, P. A. (2019). Digital discretion acceptance and impact in street-level bureaucracy
[Doctoral dissertation, University of Agder]. Agder.
CHAN, J. B. L. (2003). Police and new technologies. In T. NEWBURN (Ed.), Handbook of
policing (pp. 655-679). Willian Publishing.
CONTROLEORGAAN OP DE POLITIONELE INFORMATIE. (2019). Tussentijds rapport met
corrigerende maatregel betreffende de visitatie bij de federale politie van de
luchthaven Zaventem door het Controleorgaan op de politionele informatie met
betrekking tot het gebruik van gezichtsherkenning op de nationale luchthaven van
Zaventem. https://www.controleorgaan.be/nl/publicaties/rapporten#
28
CUSTERS, B., & VERGOUW, B. (2015). Promising policing technologies: Experiences,
obstacles and police needs regarding law enforcement technologies. Computer Law &
Security Review, 31, 518-526. https://doi.org/10.1016/j.clsr.2015.05.005
DE PAUW, E., & VERMEERSCH, H. (2015). Politie, surveillance en technologie in 2025. Wie
legt de kaarten? In P. PONSAERS, W. BRUGGEMAN, M. EASTON, & A. LEMÂITRE (Eds.),
De toekomstpolitie: Triggers voor een voldragen debat (pp. 165-187). Maklu.
DECHESNE, F., & DIGNUM, V. (2019). AI & ethics at the police: Towards responsible use of
artificial intelligence in the Dutch Police. University of Leiden.
DEPLA, T. (2019). App Focus@GPI bij alle politiezones in gebruik tegen halfweg 2020.
https://polinfo.kluwer.be/newsview.aspx?contentdomains=POLINFO&id=VS3007283
49&lang=nl
EASTON, M. (2015). Het managen van innovatie door een netwerkend publieke politie: De
triple-helix als vehikel. In P. PONSAERS, W. BRUGGEMAN, M. EASTON, & A. LEMAÎTRE
(Eds.), De toekomstpolitie: Triggers voor een voldragen debat (pp. 151-164). Maklu.
FATIH, T., & BEKIR, C. (2015). Police use of technology to fight against crime. European
Scientific Journal, 11(10), 286-296. https://core.ac.uk/display/236409021?recSetID=
FEDERALE POLITIE. (09.05.2019). Veilig, snel en mobiel politiewerken is een feit.
FERGUSON, A. G. (2015). Big data and reasonable suspicion. University of Pennslyvania Law
Review, 163(2), 327-410. http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.2394683
FERGUSON, A. G. (2017). Policing predictive policing. Washington University Law Review,
94(5), 1109-1190. https://openscholarship.wustl.edu/law_lawreview/vol94/iss5/5/
FOD JUSTITIE, & FOD BINNENLANDSE ZAKEN. (2016). Nationaal Veiligheidsplan 2016-2019:
Samen naar de kern van de zaak. Brussel: FedoPress - FOD Financiën.
FUSSEY, P., DAVIES, B., & INNES, M. (2021). 'Assisted' facial recognition and the reinvention
of suspicion and discretion in digital policing. Britisch Journal of Criminology, 61(2),
325-344. https://doi.org/10.1093/bjc/azaa068
GEÏNTEGREERDE POLITIE. (2020). Interzonaal samenwerkingsprotocol Focus.
HEEN, M. S., LIEBERMAN, J. D., & MIETHE, T. D. (2018). The thin blue line meets the big blue
sky: Perceptions of police legitimacy and public attitudes towards aerial drones.
Criminal Justice Studies, 31(1), 18-37.
https://doi.org/10.1080/1478601X.2017.1404463
JANSSENS, J., BROER, W., CRISPEL, M., & SALET, R. (2020). Informatiegestuurde politiezorg
(Vol. 2020-1, nr. 54). Gompel&Svacina.
JOH, E. E. (2016). The new surveillance discretion: automated suspicion, big data, and
policing. Harvard Law & Policy Review, 10(1), 15-42.
29
JOH, E. E. (2019). The consequences of automating and deskilling the police. UCLA Law
Review Discourse, 67(134), 134-164. https://www.uclalawreview.org/wp-
content/uploads/securepdfs/2019/12/Joh-67.pdf
KOPER, C. S., LUM, C., & HIBDON, J. (2015). The uses and impacts of mobile computing
technology in hot spots policing. Evaluation Review, 39(6), 587-624.
https://doi.org/10.1177/0193841X16634482
KOPER, C. S., LUM, C., WILLIS, J. J., WOODS, D. J., & HIBDON, J. (2015). Realizing the
potential of technology in policing: A multisite study of the social, organizational, and
behavioral aspects of implementing policing technologies. Department of Justice,
National Institute of Justice.
LUM, C., KOPER, C. S., & WILLIS, J. (2017). Understanding the limits of technology's impact
on police effectiveness. Police Quarterly, 20(2), 135-163.
https://doi.org/10.1177/1098611116667279
MEIJER, A. J., GRIMMELIKHUIJESEN, S. G., FICTORIE, D., THAENS, M., & SIEP, P. (2013).
Politie en sociale media: Van hype naar onderbouwde keuzen. Politie & Wetenschap.
PEETERS, B. (2020). Het gebruik van camera's met gezichtsherkenning: Perspectieven na het
proefproject in Zaventem. Politie en Recht, 2020(4), 155-160.
PERRY, W. L., MCINNIS, B., PRICE, C. C., SMITH, S. C., & HOLLYWOOD, J. S. (2013). Predictive
Policing: The role of crime forecasting in law enforcement operations. RAND
Corporation.
RAO, S., & TROSHANI, I. (2007). A conceptual framework and propositions for the acceptance
of mobile services. Journal of Theoretical and Applied Electronic Commerce
Research, 2(2), 61-73. https://doi.org/10.3390/jtaer2020014
ROSENBAUM, D. P. (2019). Critic: The limits of hot spots policing. In D. WEISBURD & A.
BRAGA (Eds.), Police innovation: Contrasting perspectives (2nd ed., pp. 314-344).
Cambridge University Press.
SANDHU, A., & FUSSEY, P. (2021). The 'uberization of policing'? How police negotiate and
operationalise predictive policing technology. Policing & Society, 31(1), 66-81.
https://doi.org/10.1080/10439463.2020.1803315
STROM, K. (2017). Research on the impact of technology on policing strategy in the 21st
century: Final report. Office of Justice Program's National Criminal Justice Reference
Service
TERPSTRA, J., FYFE, N. R., & SALET, R. (2019). The abstract police: A conceptual exploration
of unintended changes of police organisations. Police Journal: Theory, Practice and
Principles, 92(4), 339-359. https://doi.org/10.1177/0032258X18817999
VAN BRAKEL, R. (2020). Een reflectie over het huidige toezicht van het gebruik van
surveillancetechnologie door de lokale politie in België. Cahiers Politiestudies:
Toezicht op de politie, 2020(50), 139-160.
30
VAN BRAKEL, R., & DE HERT, P. (2011). Policing, surveillance and law in a pre-crime society:
Understanding the consequences of technology based strategies. Technology-Led
Policing: Journal of Police Studies, 3(20), 163-192.
VAN DE WALLE, G., DE PAUW, E., VINCENT, J., & DE KIMPE, S. (2015). Gedigitaliseerde
veiligheid vanuit het surveillanceperspectief. Orde van de Dag, 2015(69), 6-16.
VAN LERBERGHE, P. (2014). Toekomstige technologische ontwikkelingen en evoluties binnen
de beveiligingswereld. In E. Devroe, K. van der Vijver, W. Hardyns, & A. van Dijk
(Eds.), De toekomst van de politie (Vol. 2014-4, nr. 33, pp. 31-45). Maklu.
VASTE COMMISSIE VAN DE LOKALE POLITIE. (2019). Memorandum 2019-2023.
WELLS, H., ASTON, E., O'NEILL, M., & BRADFORD, B. (2020). The rise of technologically-
mediated police contact: the potential consequences of ‘socially-distanced policing'.
British Society of Criminology Policing Network Blog.
Wetgeving
Art. 1, KB 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de
lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te
verzekeren, BS 12 oktober 2001, 35.531.
Art. 1, KB 16 oktober 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 september 2001 tot
vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een
gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, BS 16 oktober 2007,
70.345.
Art. M Omz. 4 oktober 2000 PLP1 enig informaticasysteem, BS 1 oktober 2000, 36.687.
Vr. en Antw. Senaat, Vr. nr. 7-591, 5 juni 2020 (P. VAN ROMPUY).