ArticlePDF Available

De missionaire mindset van voorgangers binnen de Protestantse Kerk

Authors:

Abstract

De Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk interviewde in het najaar van 2020 40 aselect geworven predikanten en kerkelijk werkers. Er wordt binnen de PKN druk gepionierd en daar is inmiddels ook al veel onderzoek naar gedaan. Minder bekend is de missionaire oriëntatie van ‘gewone’ gemeenten en hun voorgangers. Via het onderzoek is een beeld ontstaan van onder meer de theologische motivatie van voorgangers, hun inspiratiebronnen, de missionaire rol die ze voor zichzelf zien en de beleving van de (missionaire) impulsen die ze ontvangen vanuit het landelijke Dienstencentrum
De missionaire mindset
van voorgangers binnen
de Protestantse Kerk
Verslag van een onderzoek onder
40 predikanten en kerkelijk werkers
dr. Sake Stoppels
Juli 2021
2
Introductie 3
Doelstelling, onderzoekspopulatie en werkwijze 4
Uitkomsten van het onderzoek 6
Evaluatie 20
bijlage 1. Overzicht van de interviewvragen 27
bijlage 2. Uitnodigingsbrief 28
Inhoud
3
Introductie
In de zomer van 2014 deed de Protestantse Kerk in Nederland onderzoek onder haar predikanten en
kerkelijk werkers naar hun beleving van het werk.1 Er werd onder meer gevraagd op welke terreinen zij het
meest bevlogen werken. Het onderzoek liet zien dat de onderzochte voorgangers het meest bevlogen
waren over hun voorgaan in de zondagse eredienst. Niet minder dan 83% van de respondenten was daar
bevlogen over. Onder aan de lijst van bevlogenheid bungelden missionair werk (15%) en diaconaal werk
(8%). Deze scores gaven en geven te denken. Is de gemiddelde predikant en kerkelijk werker zo sterk
naar binnen gericht dat de wereld buiten de kerk nauwelijks bevlogen tegemoet wordt getreden? En is er
werkelijk ook maar heel weinig diaconale bevlogenheid?
Inmiddels zijn we een aantal jaren verder en is er binnen de Protestantse Kerk veel gaande rond missionair
kerk-zijn. Misschien wel het meest in het oog springend zijn de vele pioniersinitiatieven, maar veel ‘gewone’
gemeenten zitten in missionair opzicht ook niet stil. Inmiddels is er het nodige onderzoek verricht naar
pioniersplekken, maar over het missionaire bewustzijn en functioneren van langer bestaande gemeenten is
niet zo heel veel bekend.
Dit onderzoek is bedoeld om daar iets aan te doen. Hoe hangt de missionaire vlag erbij bij predikanten en
kerkelijk werkers die in een ‘gewone’ gemeente werken? Daarnaast wil het onderzoek ook inzicht bieden
in de beleving van de dienstverlening vanuit de landelijke dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk, in
Utrecht.
We hebben gekozen voor het afnemen van interviews. Op deze plek past een dankwooord aan mijn
mede-interviewers: Karin de Jonge, docent aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE), Margreet Heij-
Boers, studente aan de CHE, en Marten van der Meulen, wetenschappelijk beleidsmedewerker binnen de
dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk. Een woord van dank is er ook voor Gert Kwakkel die een
groot deel van de opgenomen interviews samenvatte en voor Gert-Jan Roest, ‘missionair denker’ binnen
de dienstenorganisatie. Hij las de conceptversie van dit verslag en gaf belangrijke feedback.
De Hemmensche Zendingsstichting maakte met een substantiële bijdrage dit onderzoek mede mogelijk.
Ook daarvoor betuigen we onze dank.
Sake Stoppels
Juli 2021
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
1. De onderzoeksresultaten zijn niet integraal gepubliceerd. Wel is in een brochure, getiteld Kerkelijk werkers en
predikanten: onderzoek 2014, een samenvatting gemaakt van de belangrijkste uitkomsten. Zie daarvoor
ht tps ://
www.digibron.nl/viewer/collectie/Digibron/id/tag:PKN,20141103:newsml_f3bdbe7a094633c3bd29a20d95496021
(geraadpleegd 15 maart 2021). De respons was 35%.
4
Doelstelling, onderzoekspopulatie en werkwijze
Doelstelling
De doelstelling van het onderzoek luidt als volgt:
Het in kaart brengen van percepties, praktijken en
ervaringen bij gemeentepredikanten en kerkelijk
werkers, werkzaam in de gemeente, rond missionair
kerk-zijn.
De onderzoekspopulatie
De doelstelling maakt duidelijk dat we ons onderzoek
concentreren op predikanten en kerkelijk werkers.
Zij hebben doorgaans een behoorlijke stem in
het gemeentelijke kapittel, zeker ook als het gaat
om haar missionaire identiteit en haar concrete
missionaire functioneren. Beroepskrachten spelen
een belangrijke rol als het gaat om wat we zouden
kunnen noemen sensemaking op dit vlak.2 Daarom
zijn er beleidsmatig gezien goede redenen ons
onderzoek te starten bij de voorgangers in een
gemeente. Uiteraard is de gemeente meer dan de
voorganger, maar zijn of haar rol in het missionaire
functioneren van de gemeente als geheel mogen
we niet onderschatten. De Zuid-Afrikaanse theologen
Gert Cordier en Nelus Niemandt zijn op dit punt
heel stellig. ‘If the pastor for some reason does
not buy into the concept of missional church, or is
not actively involved in the process, or is unwilling
to develop a new leadership and pastoral style,
or is unwilling or incapable of the complex and
challenging journey of missional formation, the
process is doomed beforehand.’3
In het najaar van 2020 deden we vanuit de diensten-
organisatie onderzoek naar de missionaire ‘mindset’
van predikanten en kerkelijk werkers. Nu niet via een
enquête maar via diepte-interviews. Met 40 van hen
- aselect gekozen - werden gesprekken gevoerd,
met daarbij ook aandacht voor theologische
thema’s. De vragenlijst die we daarvoor gebruikt
hebben, is opgenomen als bijlage 1 in dit rapport.
Op basis van lijsten van gemeentepredikanten
(1502 namen) en kerkelijk werkers (300 namen),
zoals deze binnen de dienstenorganisatie van de
Protestantse Kerk beschikbaar waren in september
2020, werden aselect aanvankelijk 30 predikanten
en 6 kerkelijk werkers gekozen. In beide lijsten werd
telkens de 50e naam gekozen (50, 100, 150 enz.)
met als reserve 51, 101, 151 enz. Later is besloten dit
aantal met 2 predikanten en 2 kerkelijk werkers uit
te breiden. Ook zij werden aselect gekozen en zo
kwam de totale populatie op 40 respondenten.
Om 32 predikanten te krijgen, hebben we er 46
moeten benaderen. Dat gebeurde door middel
van een brief die per mail werd verzonden. Zie
voor deze brief bijlage 2. Veertien predikanten
gaven aan niet mee te kunnen of willen doen of
reageerden niet. De non-respons bij de kerkelijk
werkers lag verhoudingsgewijs een stuk hoger: om
er 8 te krijgen, hebben we er 15 moeten benaderen.
Zeven konden of wilden hun medewerking niet
verlenen. De redenen daarvoor waren divers:
inmiddels met pensioen, enkel een binnenkerkelijk
functie, een heel kleine aanstelling, geen tijd.
Onder de predikanten waren de motieven ook
uiteenlopend, maar daar viel wel op dat van de
14 non-respondenten er 8 werkzaam waren in
een gemeente van hervormde signatuur. Over
het algemeen zijn dat gemeenten aan de meer
behoudende kant van de Protestantse Kerk. Dat
betekent dat de aselecte steekproef niet zonder
meer representatief is. Daarvoor was het aantal
respondenten sowieso al te klein, maar daar komt
de ‘scheve’ non-respons dus nog eens bij. Het is
goed dit gegeven vast te houden bij het lezen van
de onderstaande uitkomsten.
Hoe hebben we gewerkt?
De 40 gesprekken zijn gevoerd door in totaal
4 interviewers. Vanuit de Protestantse Kerk is
contact gezocht met de academie Theologie van
de Christelijke Hogeschool Ede. Dat leidde ertoe
dat een docente 12 interviews heeft afgenomen
en een studente 10. De laatste deed de interviews
in het kader van een afstudeerproject en richtte
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
2. Zie Sake Stoppels,
Vruchtbaar missionair leiderschap
, p. 20, 21 (geraadpleegd 25 mei 2021).
3. Gert S. Cordier, Cornelius J.P. Niemandt,
‘Core capacities for the minister as missional leader in the formation
of a missional congregational culture. Part 1, Role of a minister’
, in: Journal of Missional Practice, winter 2015
(geraadpleegd 30 mei 2021).
5
zich daarbij met name op de 8 kerkelijk werkers
die in het onderzoek betrokken waren. Een collega
wetenschappelijk beleidsmedewerker binnen de
dienstenorganisatie nam 6 interviews af en zelf
deed ik er 12.
De gesprekken werden via videobellen gevoerd
waarbij telkens geluidsopnames werden gemaakt.
Deze opnames werden samengevat aan de hand
van de gestelde vragen door een theoloog die de
wereld van de gemeente goed kent. De gemaakte
samenvattingen werden vervolgens ter controle
en goedkeuring voorgelegd aan de respondenten.
Er was nauwelijks kritiek op deze samenvattingen,
regelmatig werd waardering uitgesproken voor
de correctheid van de samenvatting. Meerdere
keren werden wel zaken toegevoegd en details
gecorrigeerd.
De samenvattingen zijn vervolgens per vraag weer
samengevat in een Excelsheet om zo een overzicht
te krijgen van de gegeven antwoorden. Zo kwamen
ook trefwoorden naar voren. De antwoorden op
de meer theologische vragen (uniciteit christelijke
traditie, wie is Jezus Christus?, wat is soteria/verloren
gaan?) werden daarnaast per vraag nog eens
integraal samengebracht in een Worddocument
om ze zo beter te kunnen analyseren, mede op
basis van het tellen van de frequentie van centrale
begrippen.
De gemaakte analyse is ter toetsing voorgelegd
aan een aantal personen. Allereerst aan de
geïnterviewde predikanten.4 Meerderen hebben
gereageerd, maar deze reacties waren niet
inhoudelijk. Vervolgens is het conceptrapport
voorgelegd aan de mede-interviewers en de
theoloog die in totaal 18 van de 40 interviews heeft
samengevat. Ook zij kwamen niet met inhoudelijke
opmerkingen die correctie of nuancering van de
tekst nodig maakten. Ze herkenden zich in de
gegeven analyse. Ten slotte heeft ook een collega
wetenschappelijk beleidsmedewerker binnen
de dienstenorganisatie zich gebogen over het
conceptverslag. Hij had meerdere inhoudelijke
opmerkingen, met name bij de evaluatie, en
die hebben geleid tot aanpassingen van de
oorspronkelijke tekst.
De CHE-studente die zich met name richtte op de
8 kerkelijk werkers rapporteerde haar bevindingen
en de evaluatie daarvan in een zelfstandige
afstudeerscriptie.5
Het meer theologische deel van het interview
is apart gepresenteerd in een artikel in het
theologische tijdschrift Kerk en theologie.6
In dit rapport komen veel citaten voor. Het is
goed ons daarbij te realiseren dat het hier om
fragmenten gaat uit de samenvattingen van de
gesprekken. Dat betekent dat de woorden mogelijk
niet helemaal letterlijk zijn uitgesproken door de
betreffende voorganger, maar dat hij of zij met die
verwoording wel akkoord is gegaan. In totaal zijn
uitspraken opgenomen van 29 van de in totaal 40
geïnterviewde predikanten en kerkelijk werkers.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
4. Omdat de kerkelijk werkers door CHE-student Margreet Heij zijn geïnterviewd, zijn zij niet betrokken geweest in deze
feedbackronde.
5. Margreet Heij-Boers, Missionaire gemeente. Onderzoek onder kerkelijk werkers naar percepties, praktijken en
ervaringen bij missionair kerk-zijn, afstudeerscriptie CHE 2021. De scriptie is op te vragen bij de auteur:
margreet.
heij@solconmail.nl
.
6. Sake Stoppels, ‘De Weg heeft ook een berm. Missionaire mindsets van voorgangers binnen de Protestantse Kerk’, in:
Kerk en Theologie, 72 (2021) 3, p. 235-245.
6
Met welke stromingen in de Protestantse Kerk voelt u zich het meest verwant?
(meerdere antwoorden mogelijk):
Uitkomsten van het onderzoek
Hieronder presenteer ik de uitkomsten van gehouden
interviews. Ik volg daarbij de volgorde van de vragen
zoals deze in bijlage 1 is te vinden. De interviews zijn
ook via dit stramien gehouden.
Karakteristieken van de respondenten
Onder de 40 respondenten waren 25 mannen en 15
vrouwen. Hun leeftijd was gemiddeld 52 jaar (tussen
de 31 en 69 jaar), waarbij de vrouwen gemiddeld een
fractie jonger waren dan de mannen. De duur van
hun aanstelling als predikant, resp. kerkelijk werker
bedroeg gemiddeld ruim 18 jaar (tussen de 2 en de
37 jaar). Als we beide gemiddelden combineren,
dan duidt dat erop dat de voorgangers gemiddeld
genomen niet op heel jonge leeftijd aan het werk in
de kerk zijn begonnen (gemiddeld als 34-jarige).
We vroegen ook naar eventuele andere betaalde
aanstellingen buiten de kerk. Vanuit missionair
oogpunt kan dit interessant zijn. Onder respondenten
komt dit echter nauwelijks voor. Een enkeling gaf aan
in het verleden ook ander werk te hebben gedaan
(godsdienstles, hoogleraar, diaconaal werker), maar
ook deze aanstellingen raken aan de wereld van
kerk en geloof. Slechts één respondent gaf aan te
zijn begonnen met ‘gewoon’ werk (betonfabriek,
autoverkoper).
In haar onderzoeken werkt de Protestantse Kerk
standaard met een indeling in ‘bloedgroepen’
waarmee de onderzochten zich kunnen identificeren.
Ze kunnen daarbij meerdere mogelijkheden
aankruisen. We hebben deze vraag opgenomen om
een indruk te krijgen van de theologische/kerkelijke/
spirituele spreiding van de respondenten. Het beeld
ziet er als volgt uit:
Alle stromingen zijn vertegenwoordigd, maar de ‘open’ kant van de kerk (oecumenisch, vrijzinnig) is in grotere
mate aanwezig dan andere stromingen.
Stroming Aantal keer gekozen
Confessioneel 9
Evangelisch 6
Gereformeerd 2
Gereformeerde Bond 4
Hervormd 6
Luthers 2
Midden-orthodox 9
Oecumenisch 16
Protestants 18
Vrijzinnig 13
Anders, te weten: 5: Liberaal, Ethisch, Charismatisch, Missionair, Pinkster
Geen antwoord 2
7
Beleving missionair kerk-zijn
Op onze vraag welke associaties - positief én
negatief - bij de respondenten opkwamen bij
het begrip ‘missionair kerk-zijn’ antwoordden de
meeste respondenten met positieve associaties. Een
veelheid aan associaties kwam langs, met daarbij
enkele woorden die wat frequenter voorkwamen:
open(stellen), buiten, samenleving, wereld. Woorden
als aanwezigheid en dienstbaarheid kwamen ook
voor. Zendingsgerichte bewoordingen vormden
een kleine minderheid. Bij de negatieve associaties
kwam deze eenzijdige zendergerichte benadering
juist wel sterk naar voren: zieltjes winnen, mensen
over de streep trekken, betweterij, bekeringsdrift.
Veertien respondenten refereerden hier op de
een of andere manier aan. Wel gaven meerderen
daarbij aan dat het ging om associaties bij vroegere
praktijken. Zes respondenten zagen in de huidige
grote aandacht voor missionair kerk-zijn eigenbelang
doorschemeren: het is een noodgreep, een
overlevingsstrategie, expressie van een ongezonde
scoringsdrang.
Inspirerende missionaire praktijken en/of
personen
Op onze vraag naar inspirerende praktijken en/of
personen kwam een heel breed palet aan namen
en plekken tevoorschijn. Ik beperk me hier tot
personen en plekken die meer dan één keer werden
genoemd: Pioniersbeweging (5x), The Passion
(3x), Taizé (3x), IZB (projecten) (3x), Kliederkerk (2x),
Dorpskerkenbeweging (2x), Albert Schweitzer (2x),
Leger des Heils (2x) en Pauluskerk Rotterdam (2x).
Een enkeling noemde initiatieven in de eigen
gemeente, maar overwegend werd verwezen
naar praktijken en personen buiten de eigen
directe context. Opmerkelijk hierbij is dat er vrijwel
geen verwijzingen waren naar andere ‘gewone’
gemeenten. Bij dat gegeven komt de vraag op of
er inderdaad missionair gezien niet of nauwelijks
inspirerende gemeenten zijn of dat er op dit punt
vooral sprake is van onderlinge onbekendheid.
Inspirerende auteurs/boeken rond missionair
werk/missiologie
Om een idee te krijgen of de voorgangers ook via
lectuur gevoed worden in hun missionaire oriëntatie,
vroegen we naar inspirerende boeken en/of auteurs.
Ook hier kwamen veel namen en boektitels langs.
In totaal werden 58 verschillende auteurs genoemd.
We noemen hier de auteurs die vaker dan één keer
genoemd zijn: Stefan Paas (9x, met name zijn boek
Vreemdelingen en priesters), Sake Stoppels (8x)7,
Erik Borgman (3x), René van Loon (3x, met name
zijn boek Lente in de kerk), Henk de Roest (3x), David
Bosch (2x), Samuel Wells (2x), Jan Hendriks (2x) en
Tomáš Halík (2x). Meerdere respondenten moesten
even graven in hun geheugen of een blik werpen in
hun boekenkast om tot namen te komen. Het viel
op dat negen respondenten geen auteurs of boeken
konden noemen. Vier van hen waren kerkelijk werker.
We moeten oppassen voor al te stellige conclusies
op dit vlak, maar deze geringere oriëntatie op lectuur
onder kerkelijk werkers spoort met mijn eigen
ervaring in de wereld van zowel het wetenschappelijk
onderwijs als het HBO-onderwijs. Er is binnen deze
laatste wereld gemiddeld genomen een minder sterk
ontwikkelde leescultuur dan in academische kringen.
Op de rol van lectuur bij missionair kerk-zijn kom
ik terug bij de bespreking van de beleving van de
dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk en het
materiaal dat ze ontwikkelt.
Ontwikkelingen in het eigen missionaire
denken en/of handelen door de tijd heen
Op onze vraag of de voorgangers in de loop
van de tijd waren veranderd in hun denken over
missionair kerk-zijn, antwoordden slechts 4
respondenten dat dat niet (echt) het geval was. In
grote meerderheid gaven de respondenten dus
aan dat er verandering was opgetreden. Het meest
frequent werd daarbij de ontwikkeling richting
een grotere vrijmoedigheid, onbevangenheid
of vertrouwen genoemd. In totaal gaven 11
voorgangers op de een of andere manier aan dat
ze minder terughoudend waren geworden rond de
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
7. Interessant is hier dat mijn naam vooral werd genoemd in de interviews die ik zelf afnam. Dat lijkt er op te wijzen
dat sociale wenselijkheid hier een rol speelt, zeker als we ook in aanmerking nemen dat ik overwegend niet
specifiek publiceer op het gebied van missionair kerk-zijn. Mogelijk speelde deze sociale wenselijkheid breder bij
deze vraag.
8
communicatie van het evangelie. Ik geef een wat
uitvoeriger citaat van een van de predikanten die op
dit vlak verschoven is:
‘Toen de Passion zo’n 15 jaar geleden naar
Nederland kwam, was ik niet positief. Ik
dacht dat ik hier nooit aan mee zou doen.
Halverwege heb ik een keertje, toen ik in
Z. predikant was, meegeholpen met het
instuderen van liederen. Ze hebben daar de
Passion opgevoerd bij een collega van mij en
die liep ook met een kruis door de straten. Dat
had ik toen nooit gedaan, echt nooit. Inmiddels
kan ik me zelfs voorstellen dat dat kruis bij ons
voor de kerk ligt en dat je activiteiten ontplooit
rond dat kruis. Dus wat dat betreft is er wel een
verschuiving geweest in mijn houding. Ik durf
meer dat soort dingen te doen. Ik durf meer
met het kruis naar buiten te treden. Als ik het
voor mezelf maar kan verantwoorden en goed
kan invullen.
Ik ben explicieter geworden, ik zou vroeger niet
zo snel met het kruis naar buiten zijn gekomen.
Nu zou ik dat wel durven. Ik denk dat dat komt
omdat ik gezien heb hoe dat is ingevuld in de
afgelopen 10 jaar. Dat er heel veel mensen
hebben meegelopen, ook niet-gelovigen.
Dat, als je het goed brengt, het mensen goed
kan doen. Ik zou nooit zeggen dat je het kruis
moet aannemen, dat het je redt. Ik wil dan
goed uitleggen wat het kruis betekent. Maar
tegelijkertijd zie ik dat het mensen goed doet.
Liturgisch gezien zie ik dat het als ritueel
belangrijk kan zijn voor mensen. En op grond
daarvan zou ik kunnen meewerken.’
(interview 19)
De grotere aandacht voor missionair kerk-zijn
leidde ook tot een grotere mate van interesse in
en openheid voor de omgeving met een minder
(ver)oordelende houding. Zes respondenten
verwoordden op de een of andere manier dat ze
door de contacten met ‘anderen’ meer ruimte
hadden gekregen voor het anderszijn van de
ander. Een van de respondenten - met een
‘zwaardere’ kerkelijke achtergrond - zei het als
volgt:
‘Die ontwikkeling is er wel, dat het vizier verder
open is gegaan, breder is geworden. En ook het
niet hoeven te oordelen over anderen. Iemand
is goed gelovig of niet goed gelovig, dat heb ik
wel heel erg los gelaten.’ (interview 40)
Missionaire openheid blijkt ook als een boemerang
bij de voorgangers zelf terug te komen. Vroegere
vanzelfsprekendheden vallen weg, basale vragen
komen op. Zoals bijvoorbeeld bij deze predikant:
‘En mijn grootste denkstap was in A. Daar was
ik missionair predikant / evangelisatiepredikant,
en toen merkte ik dat ik me afvroeg wat ik
daar eigenlijk moest doen. Een stad waar van
alles gaande is, met een kwetsbare, kleine
groep mensen. Een kerk zonder kaartenbak.
We moesten het in de contacten dus alleen
van het kerkbezoek op zondag hebben. Toen
kwamen vragen als ‘wat wil ik nu eigenlijk doen
met het evangelie?’, ‘waar geloof ik nu eigenlijk
in?’ en ‘welke taal spreek ik?’ Daar kreeg ik ook
feedback van de mensen, ook van mensen
die niet zo veel meer hadden met de kerk. Ik
ben ook kringen gestart met niet-gelovigen en
zoekers. Dat bepaalde me enorm bij de taal die
ik sprak. Het evangelie kent veel grote woorden,
bijvoorbeeld ‘God houdt van jou’, maar wat
betekent dat dan? Dat was de stimulans om
weer te zoeken naar woorden. Dat heeft mij
gebracht om te zoeken naar de kern - wat
geloof ik? - en naar de vrijheid. De vrijheid om
buiten de kaders te zoeken. Dat vond ik een
hele mooie en goede tijd.’ (interview 16)
De five marks of mission
In missionaire publicaties komen we nogal eens de
zogenaamde five marks of mission tegen. Ze zijn
afkomstig uit de Anglicaanse traditie en bedoeld
om de breedte van missionaire presentie in beeld te
brengen.8 We hebben de voorgangers - met enige
vrijheid in de vertaling - deze vijf dimensies van
missionair kerk-zijn voorgelegd vanuit de vraag voor
welke twee marks ze de meeste passie hebben.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
8. Zie
https://www.anglicancommunion.org/mission/marks-of-mission.aspx
(geraadpleegd 1 maart 2021).
9
Dimensies missionair kerk-zijn (marks of mission) Frequentie
De verkondiging van het Goede Nieuws van het Koninkrijk aan mensen die het niet kennen 19
(evangelisatie).
Het onderwijzen, dopen en doen groeien van nieuwe gelovigen. 13
Het lenigen van menselijke nood door liefdevolle diaconie. 22
Het omvormen van onrechtvaardige structuren, het ageren tegen elke vorm van geweld, 12
en het zoeken van vrede en verzoening.
Het werken aan het behoud van de schepping en het zoeken naar een ecologisch 11
verantwoord leven.
Respondent wenst geen keuze te maken. 3
De scores waren als volgt:
‘Praktisch christendom’ scoort het hoogst. Dat
is vanuit het onderzoek uit 2014 waarmee we
dit rapport begonnen opmerkelijk. In de lijst van
‘bevlogenheid’ stond diaconaal werk immers
helemaal onderaan. Mogelijk heeft de hoge
waardering voor de derde mark te maken met het
besef dat onze samenleving meer zit te wachten op
daden dan op woorden.
Om de eerste mark wat op scherp te zetten, hebben
we ‘evangelisatie’ tussen haakjes toegevoegd.
Hoewel voorgangers voor de rest het woord
‘evangelisatie’ niet of nauwelijks gebruikten, heeft
het hen niet afgeschrikt om deze mark frequent te
noemen. Er lijkt wel degelijk verlangen te bestaan om
het evangelie te delen met hen die het niet kennen.
Wat is missionair zijn?
Gert-Jan Roest schreef in 2020 de notitie ‘Wie wil
er missionair zijn?’9 Hij schreef het primair voor
de deelnemers aan de missionaire specialisatie
voor predikanten en kerkelijk werkers, maar zij zijn
uiteraard geen exclusieve doelgroep. Het rapport
is bedoeld om binnen de Protestantse Kerk - en
overigens ook daarbuiten - het denken over
missionair kerk-zijn te stimuleren en te verdiepen.
In het rapport zoekt Roest naar een omschrijving
van missionair zijn die in de breedte van de
Protestantse Kerk als een kompas zou kunnen
functioneren. Zijn omschrijving luidt als volgt:
‘Vanuit liefde in beweging komen ter wille van
anderen namens God.’
Op het moment waarop we de interviews afnamen
was het rapport nog niet in de openbaarheid. We
legden de omschrijving bij wijze van testcase voor
aan de respondenten: wat roept deze formulering
bij je op? Dat bleek overwegend herkenning en
instemming te zijn.
‘Mooi, heel mooi. Zo zou ik het zelf kunnen
zeggen.’ (interview 13)
‘Mijn hart gaat er sneller van kloppen.’
(interview 27)
‘Dit komt zeer overeen met mijn eigen insteek.
De bedoeling is niet een institutionele redding,
dat moet je niet willen. Wij redden God niet,
God redtons. Maar het is een bewogenheid
met mensen die van God zijn vervreemd en die
dat zelf prima vinden en zeggen dat het zonder
God prima kan, terwijl ik denk dat het mét God
beter kan.’ (interview 12)
Slechts een minderheid van 7 respondenten had er
weinig of niets mee:
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
9. Gert-Jan Roest,
Wie wil er missionair zijn?
Over verwarring, allergieën en de inhoud van missionair werk, Utrecht 2020.
10
‘Ik word daar narrig van, daar kan ik niets
aan doen. ‘Liefde’ en dat soort woorden, dat
zijn me te softe woorden. De secularisatie
is vrij ingrijpend. Een woord als God is niet
vanzelfsprekend meer.’ (interview 10)
‘Hij is te algemeen. Deze omschrijving is
algemeen monotheïstisch. Joden en moslims
zouden hem ook kunnen onderschrijven. Er zit
niets in wat specifiek christelijk is. Ik vind dat er
op zijn minst het woord Christus in voor moet
komen. En ik vind ook ‘in beweging komen’
té algemeen en té onduidelijk. Wat is het doel
van ‘het in beweging komen’? Het enige wat
er over dat doel staat, is dat het ter wille van
anderen is. Als het gaat om missionair zijn, dan
gaat het uiteindelijk vanuit de Bijbel toch om
bekering. De mens staat met de rug naar God
toe, en die moet dus omgekeerd worden in de
richting van God. Dat geldt voor alle mensen,
binnen en buiten de kerk. En dat heeft te
maken met Christus. En daarom is het woord
‘liefde’ te algemeen, iedereen wil liefde, ook
atheïsten willen daar graag over praten. Maar in
het christendom gaat het om veel specifiekere
woorden, zoals bijvoorbeeld genade. Dus ik
vind de hele omschrijving veel te algemeen.’
(interview 23)
In grote meerderheid was er dus waardering, maar
tegelijk werden er tal van kanttekeningen en vragen
bij geplaatst, met name rond ‘liefde’ en ‘namens
God’. ‘Liefde’ werd door meerderen als te algemeen
gezien, soms ook als te soft. Ook het ‘namens God’
riep aarzelingen op (‘oppassen’, ‘pretentieus’), in een
enkel geval zelfs verzet:
‘Oei, oei, oei, levensgevaarlijk, we kennen onze
geschiedenis.’ (interview 37)
Samenvattend kunnen we zeggen dat omschrijving
van Roest kritisch positief ontvangen is. Het blijkt
veel op te roepen en kan zo een katalysator zijn
voor het missionaire gesprek binnen de gemeente.
Juist als er iets ligt als voorzet, als richtpunt, kan
het eigen profiel worden ontdekt. Zo bleek het te
werken in de interviews, zo zal het ook kunnen
werken in de gemeente.
Invloed corona op het denken over missionair
kerk-zi jn
Het onderzoek werd verricht in de laatste maanden
van 2020 waarin de coronacrisis volop haar sporen
trok. Dat deze crisis in praktische zin voor de
respondenten ingrijpend was, mag duidelijk zijn.
Veel kon immers niet of moest heel anders. We
hebben niet naar de praktische consequenties van
de crisis gevraagd, wel naar de mogelijke invloed op
het denken over missionair kerk-zijn an sich.
Veertien voorgangers gaven aan dat hun missionaire
denken geen (echte) invloed had ondergaan van
de coronacrisis. Ze spraken wel regelmatig over
praktische uitdagingen rond bijvoorbeeld het
streamen van vieringen.
In meerderheid gaven de respondenten aan dat
er wel iets in hun denken was veranderd. Het punt
dat het meeste werd genoemd was de min of
meer confronterende werking van het streamen
van vieringen. Opeens werd het bereik veel groter
en konden ook ‘outsiders’ meekijken. Meerderen
benadrukten de uitdagingen en de kansen die
daarin liggen, soms ook mede vanuit gevoelens van
vervreemding:
‘Doordat we online vieringen gingen doen
éndoordatik heel wat zondagenop de
bankzat te kijkenmet mijn gezin,werd ik me
wel bewust hoe vreemd onze kerkdiensten en
onze liederensomszijn. Ik merk hoe lang zo’n
dienst kan voelen, zekerals jevia de tv of via de
computerkijkt. In de kerk beleef je dat niet zo.
Ik merk datwanneer ik online kijk,ik dreig af te
haken, dat ik geneigd ben hele stukken door te
spoelen. Dat je niet kunt zingen speelt hierin
ook mee,zingeniseen belangrijk onderdeel.Ik
probeer nuom hetmeerbehapbaar te maken,
bijvoorbeeld door gebeden samentenemen.
En door hetinteressanter te makendoor
bijvoorbeeld eenfilmpjete gebruiken. Wat
het me missionair heeft opgeleverd is vooral
de gedachtedat heteen wereldvreemd
gebeurenisendat het heelmoeilijkmoet
zijnom hierbij aan te sluiten als je dit niet hebt
meegekregen. Hier speelt ook de feedback mee
van mijn vrouw, die zegt dat zij haar collega’s
niet kan meenemen naar een kerkdienst.
Terwijlaan de andere kantmensen ook welaan
mij teruggevendat zewordenaangesproken
door mijn kerkdiensten.’ (interview 15)
11
Een predikant die aangaf dat er rond missionair zijn
in principiële zin bij hem eigenlijk niets veranderd
is, constateerde wel dat corona wel degelijk invloed
had op zijn manier van werken:
‘Ik ben eigenlijk wel existentiëler gaan preken in
deze coronatijd. Ook steviger, en dat is een wat
tegendraadse beweging. Veel kerken houden
korte vieringen en die duren dan zo’n 20 à 30
minuten, en zijn ook vaak wat ‘light’, ook qua
inhoud soms. Ik ben juist wat steviger gaan
preken, zeker niet korter. Ik laat me niet leiden
door de waan van de dag om te preken over
allerlei teksten die de tijd moeten duiden. Ik ben
ook gewoon doorgegaan met prekenseries,
met teksten die ik al in mijn hoofd had. Het is
mijn roeping als predikant om telkens weer
de teksten in de diepte te peilen en daarin ben
ik een oergereformeerde theoloog denk ik.
Maar ik ben in deze tijd ook wel heel erg bezig
met het bestuderen van de cultuur, van de
maatschappij, met wie wij zijn als mens en om
die twee met elkaar in verbinding te brengen.’
(interview 24)
Samenvattend kunnen we stellen dat de coronacrisis
vooral vragen stelt rond de kerkelijke communicatie.
Dat ‘vreemde ogen’ nu opeens mee kunnen kijken
schept dynamiek - ook in missionaire zin - maar
komt ook als een boemerang terug in de gemeente.
Wie zijn we en wat is ons verhaal en onze plek in
deze samenleving? Is ons anderszijn uitnodigend of
vooral vervreemdend?
De plek van de kerk in de samenleving
We vroegen in het interview hoe de respondent
de plek van de kerk in de samenleving zou willen
typeren, mogelijk aan de hand van een beeld of een
metafoor. Meerdere voorgangers vroegen of we de
feitelijke plek bedoelden of de plek die kerk eigenlijk
zou kunnen of moeten hebben. Deze onhelderheid
in de vraag was - achteraf beschouwd - ‘a blessing
in disguise’. Het leverde extra informatie op: zijn de
voorgangers in eerste instantie vooral georiënteerd
op de feitelijke situatie (die vaak niet vrolijk stemt)
of gaan ze toch primair naar hun ideale kerk? Dat
laatste bleek het geval te zijn. 36 respondenten
beschreven hun ideale kerk, het aantal ‘feitelijke’
typeringen lag een stuk lager: 21 respondenten
schetsten daarvan (ook) een beeld.
Om met de feitelijkheid te beginnen: het woord
dat hier het meest werd gebruikt, was ‘in de
marge’ of variaties daarop (9x). Daarnaast werd 8
keer gerefereerd aan het gesloten en logge, starre
functioneren van de gemeente. Twee respondenten
beschreven beeldend de onbekendheid van de
gemeente:
‘Ik vergelijk het weleens met de cultuursector
waar je prachtige experimentele theaters hebt,
waar heel mooie producties worden gemaakt,
maar waar eigenlijk niemand op afkomt. Omdat
het te specifiek is, of omdat het progressief is
of té uitdagend, of juist weer té behoudend.’
(interview 18)
‘De plek van de kerk - mijn gemeente - in de
samenleving is die van een winkel met grote
schatten die maar spaarzaam bezocht wordt.
Het best bewaarde geheim van B.’ (interview 29)
Bij het verwoorden van hoe de kerk er idealiter uit
zou zien, kwamen tal van beelden voorbij. De kerk
als (licht)baken werd daarbij het meest genoemd
(7x), soms ook in combinatie met de kerktoren als
een baken dat omhoog wijst. Dicht bij het beeld van
het baken liggen de beelden van licht (3x), vuurtoren
(2x) en oriëntatiepunt (2x). Een voorbeeld:
‘Een baken van geloof. Een vuurtoren van
geloof met uitstraling. Ik denk vanuit de
ecclesiologie, dat je de straat op moet, maar
dat het begint op een plek van gebed en
samenkomst, in de kerkdienst. De theologie
begint bij de doxologie: dat jij mag bestaan
in de liefde van God. En dat moet ergens
stem krijgen, zoals in de liturgie. Niet zozeer
in de prediking (dat is vaak toch nogal
eenrichtingsverkeer). Het christendom begint
ook niet bij de Bijbel (hoe had dat anders met
Paulus gemoeten) maar bij een levende relatie
met God - de bevindelijke ondertoon. Dat is
eigenlijk de gedachte van Tillich: dat je mag
aanvaarden dat je aanvaard bent ondanks dat
je onaanvaardbaar bent. En die ervaring krijgt
stem in de doxologie.’ (interview 12)
De kerk als zout werd 4x genoemd. Beelden waarin
de kerk min of meer profetisch tegenover de
samenleving wordt gezet, kwamen eigenlijk niet
12
voor. De kerk als nar komt er misschien nog het
dichtst bij in de buurt:
‘De nar. Want de nar was aan het middeleeuwse
hof de enige die de waarheid kon zeggen. Hij
kon dat natuurlijk alleen als grap. Hij kon dat
ook alleen doen op een manier dat hij nooit
helemaal serieus werd genomen. De nar hoort
er niet bij, de nar is raar. Maar de nar spreekt
ondertussen als enige de waarheid en hij
heeft soms ook iets van klokkenluider. Ik vind
dat de kerk niet alleen de nar van de wereld
is, maar zich ook veel meer zo moet durven
presenteren. We moeten niet proberen net zo
leuk en aantrekkelijk te zijn als de wereld, we
moeten juist ook vreemd durven zijn. Ook dat
zit in het beeld van de nar.’ (interview 23)
Heeft de christelijke traditie iets unieks?
Stefan Paas formuleert in een publicatie van de
Wereldraad van Kerken over evangelisatie een
scherpe vraag: ‘Is er iets dat onze buren alleen maar
kunnen vinden in de christelijke geloofsgemeenschap
en nergens anders?’10 We hebben in ons onderzoek
deze vraag ook voorgelegd aan de predikanten en
kerkelijk werkers: ‘Heeft de christelijke traditie iets
unieks, iets wat je elders niet vindt?’ Slechts een
enkeling toonde aarzelingen bij deze vraag. Die
aarzeling werd vooral gevoed door de gedachte dat
uniciteit automatisch ook superioriteit zou betekenen.
‘Ik zou willen dat ik hier eenvoudig met ja op
zou kunnen antwoorden, maar zo eenvoudig is
dat niet. Ik ben niet zo arrogant om te denken
dat er in andere levensovertuigingen geen
goede dingen zijn, maar ik denk wel dat er iets
unieks is in het christendom.’ (interview 26)
Vrijwel alle ondervraagden gaven een positief
antwoord. Hun antwoorden zijn daarbij overigens
wel veelkleurig. De persoon van Jezus (Christus)
wordt het meest genoemd als unieke gestalte in
de christelijke traditie. In 23 antwoorden kwam Hij
(mede) voor. Dat Hij het meest wordt genoemd
zal geen verbazing oproepen. Hij is immers ‘het
handelsmerk’ van de christelijke traditie. Hij wordt
daarbij overigens wel heel verschillend getypeerd:
‘voorbeeldfiguur’, ‘loser’, ‘de ware mens’, ‘de mens
van de tegenstem’. Een paar citaten:
‘Ik vind van wel: de Germaanse cultuur viert
hier hoogtij met het licht en het midwinterfeest,
dus dat is het niet, maar toch wel de inspiratie
van Jezus en hoe Hij hier op aarde heeft
rondgelopen en ons heeft getoond hoe het
koninkrijk van God kan zijn, en de mensen
die tot op de dag van vandaag de moeite
waard vinden om dat na te volgen, dat vind ik
wel iets dat uniek is en dat is voor mij ook de
reden om me in te zetten voor de kerk en het
christendom en de gemeente. Jezus heeft ons
woorden nagelaten en ons voorgedaan hoe je
kunt leven in een ideale samenleving. Daar heb
ik het ook vaak over. Niet zozeer over Jezus
trouwens, maar veel meer in wat vage termen
(behalve bij Kerst en Pasen), bijvoorbeeld bij die
reactie op die Nashville-verklaring: God houdt
van iedereen en verwelkomt iedereen, in plaats
van: Jezus ging ook naar allerlei personen waar
mensen aanstoot aan namen. Ik probeer mee
te gaan in hoe men hier denkt, hoe kan het
binnenkomen.’ (interview 31)
‘Ja dat is de christologie, de incarnatie. Daar ben
ik erg van. Maar dan in de kenotische versie. De
incarnatie gaat niet om de almacht maar om de
kwetsbaarheid van God, om de ontlediging, de
totale menswording van God (Fil. 2). Het gaat
om de volledige kwetsbaarheid, en dat vind je
in geen andere godsdienst op die manier terug.
Het ontoereikende, het mislukkende, of laten
we het gewoon maar de zonde noemen. Dat
gaat niet over een diskwalificatie van het mens-
zijn, het gaat erom dat de mens ontoereikend
is. En dus niet zelfgenoegzaam is. En dat je
door God aanvaard wordt. Christus deelt in
die kwetsbaarheid. En God vertrouwt zich in
de incarnatie toe aan de wellevendheid van
mensen, daar zit een relationele component aan.
Zonder mensen redt God het niet.’ (interview 12)
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
10. “What is it that our neighbours can only find in the Christian community and nowhere else?”, Stefan Paas,
‘Challenges and Opportunities in Doing Evangelism’, in: Gerrit Noort et al, Sharing Good News. Handbook on
Evangelism in Europe, Geneva: WCC 2017, 41.
13
‘Ik preek het meest de Jezus die onze opvattingen
ter discussie stelt en die tegelijkertijd eet met
tollenaars en zondaars. Dat vind ik ook wel de
uitdaging om me te realiseren dat ik niet anders
mens ben dan de ander. Dus de Jezus die ons
opzoekt, ook als we er een potje van maken.
Maar die ons tegelijk daarin ook uitdaagt om een
andere weg te kiezen.’ (interview 15)
Klassieke aanduidingen van Jezus als Heiland,
Verlosser of degene die onze schuld verzoent
komen we niet of nauwelijks tegen.
‘Hij is voor mij de bron van inspiratie. De
verlossing (Jezus gestorven voor mijn zonden)
is niet mijn lijn, het exclusieve. Zijn levensweg is
verlossend voor mij, Hem volgen is bevrijdend
voor mijzelf. Jezus is heel includerend. De
genade van God gaat vooraf aan heel het leven,
dat is centraal voor mij. Dat is ook al vóór Jezus.’
(interview 11)
‘Jezus is in mijn beleving de sleutelfiguur in het
geloof naar God toe. Ik ben niet meer van de
hele klassieke versie: op Golgotha heeft Hij voor
mij geleden (de versie van veel evangelischen en
van de zwaardere hoek). Dat heb ik niet meer.
Hij is voor mij wel de norm, de bril, waarmee je
God kunt lezen. Maar dat is dan wel de Jezus die
ik in de evangeliën tegenkom. En niet de Jezus
die ik tegenkom in Openbaring, waar Hij als de
strenge rechter optreedt.’ (interview 14)
Ook min of meer klassieke begrippen als ‘vergeving’
en ‘verzoening’ worden niet vaak genoemd. Ze
spelen op de achtergrond echter wel degelijk een
rol. Vaak verbonden aan de persoon van Jezus,
maar niet altijd, spreken de voorgangers over Gods
acceptatie van de beperkte, kwetsbare, zondige
mens.
‘Voor mij is dat het onvoorwaardelijke, ‘door de
genade’ dat is het unieke. Als wij nee zeggen
tegen God en Hij blijft ja zeggen in Christus. Als
wij niet iets hoeven presteren of iets kunnen
verliezen als wij iets fout doen, dat wij nooit uit
Gods hand vallen. En dat dan binnen het brede
perspectief van het Koninkrijk van God. Het is
niet zo dat er geen goed of fout is, maar er is
geen oordeel, geen veroordeling. Daarom zou ik
geen psycholoog willen zijn, ik wil het over God
kunnen hebben.’ (interview 9)
‘Het unieke is de Gekruisigde. Daarmee bedoel
ik Jezus die gekruisigd is, maar ook dat God in
het gebrokene is, in de gebroken mens, in de
tekortschietende mens. Dat is uniek ten opzichte
van andere religies. In andere godsdiensten gaat
het er toch vooral om dat het allemaal goed
moet zijn, en ik vind het bijzondere aan het
christelijk geloof dat er in het gebrokene iets van
God te vinden is.’ (interview 17)
Deze genadige kant van het christelijk geloof
- onvoorwaardelijke liefde - komt vaak terug in
de antwoorden zonder dat dat deze expliciet
gekoppeld wordt aan de kruisdood en de
opstanding van Jezus Christus.
Twee voorgangers noemen de Bijbel als uniek voor
de christelijke traditie.
‘Maandag zei ik nog tegen de catechisanten, ik
heb niks mooiers in de aanbieding. Elk gewoon
boek daar denk je van, dat is met twee keer
lezen wel uitgelezen. Maar de Bijbel, dat schuurt
je, dat kraakt je, dat zit zo mooi in elkaar. Bij
sommige dingen, zoals Genesis 3, dan denk
ik: ik heb maar een kabouterverstand, God is
zo veel groter. Mag Hij het ook nog een keer
zeggen? Hij heeft zich geopenbaard in de Bijbel,
en de Bijbel moet jou lezen.’ (interview 2)
Hoe exclusief of inclusief is Jezus?
Het unieke van het christelijk geloof cirkelt rond
Jezus. Dat zagen we hiervoor al. Niet iedereen
noemt Hem bij name, maar vrijwel steeds is er
focus op wie Hij was/is en hoe Hij optrad, leed,
stierf en opstond. We hebben in een volgende
vraag gevraagd naar wie Hij is in de missionaire
communicatie. ‘Hoe inclusief of exclusief is Hij in
jouw ogen?’
Het is goed op deze plaats melding te maken van
een zekere onhelderheid in de vraagstelling. De
vraag naar exclusiviteit en inclusiviteit kan zowel
slaan op Zijn omgang met de mensen die Hij
14
tegenkwam in Zijn jaren als rondtrekkende rabbi als
op Zijn bemiddelende rol in de relatie van de mens
tot God. Concreet: is Hij de enige en exclusieve weg
naar de Vader?
Als het gaat om het eerste, dan leveren de interviews
een zeer inclusief beeld op: Jezus sluit mensen in,
ook zij die vaak worden uitgesloten in het menselijk
verkeer. Hij is royaal en doorbreekt gangbare
grenzen. Dat inspireert het eigen handelen en moet
ook het functioneren van de gemeente kleuren.
Bij het tweede, de rol van Jezus in de verbinding
van God en mens, noemden we als voorzet
regelmatig de uitspraak van Jezus dat Hij de weg,
de waarheid en het leven is (Johannes 14,6).
Meerdere geïnterviewden kwamen zelf ook met
deze uitspraak. Het idee van ‘de weg, de waarheid
en het leven’ in de exclusieve zin van het woord lijkt
niet echt te leven. Slechts een paar respondenten
wijzen op het unieke van Jezus Christus dat tevens
exclusief is. Een van hen nuanceert dat overigens
ook direct weer:
‘Op de kansel spreek ik over Heer en Redder.
Maar daarmee kun je niet missionair communi-
ceren. Dan presenteer ik Hem eerder als bizar,
anders, iemand die heel veel van wat wij zien
als het goede ons al heeft meegegeven heeft,
2000 jaar geleden. Hoe inclusief of exclusief
is Hij? Hij is de weg, de waarheid en het leven.
Maar ik zeg dan vaak: een weg heeft ook een
berm en hoe breed die is, dat weet niemand.’
(interview 32)
Het idee dat er meer wegen naar Rome leiden, leeft
breed onder de groep respondenten. Ze zoeken
vanuit hun betrokkenheid op Jezus verbinding met
anderen. Zo bijvoorbeeld deze predikanten:
‘Omdat in exclusiviteit zomaar de gedachte
kan schuilen dat je je af zou gaan zetten tegen
de ander. De beweging tegenover die ander.
Daar wil ik heel erg voor waken. Ik ben altijd
op zoek naar verbindende krachten. Hoe meer
mensen vanuit hun eigen achtergrond, hun
eigen levensovertuiging, hun eigen geloof mee
willen werken aan vrede en gerechtigheid,
aan heelheid van de schepping, hoe liever het
mij is. En daar hebben we als christenen een
belangrijke - zelfs een unieke - bijdrage aan te
leveren.’ (interview 22)
‘Hij is de kern waar het om gaat, het geloof
in Jezus is mijn drijfveer, diep vanbinnen.
Hoe inclusief of exclusief: dat is een heel
spannende vraag. Zeker in onze multiculturele
samenleving. Maar ik denk dan vaak aan wat
Paulus zegt: je moet vrede houden, zoveel
mogelijk, met alle mensen, het is niet aan ons
om mensen te oordelen. Ik moet authentiek
zijn in mijn geloof, dat is mijn opdracht. Het is
niet mijn missie om anderen te overtuigen van
mijn gelijk. Belangrijk is om samen het goede
te doen.’ (interview 30)
‘Mijn grondtoon is dat Jezus er voor iedereen
is. En of die mensen het nou aannemen of niet,
dat vind ik wat minder belangrijk. Ik ben er niet
van dat je Jezus móet aannemen, dat is voor
mij allemaal veel te subjectief. Jezus is er voor
iedereen. Ik hoop dat je daar instapt, maar daar
hangt het niet vanaf.’ (interview 17)
Misschien is dit laatste citaat wel een kernachtige
formulering van de attitude van een meerderheid
van de predikanten en kerkelijk werkers. Ze
hopen dat mensen willen ‘instappen’, want dat
is werkelijk heilzaam, maar ook als ze dat niet
doen, is er geen man overboord. De liefde van
Godswege blijft ook dan. Drang en dwang zijn
uit den boze.
Soteria
We vroegen vervolgens naar de invulling van
soteria, het Griekse woord dat we doorgaans
vertalen met ‘behoud’, ‘redding’, ‘verlossing’.
Welke invulling geven de voorgangers aan dit
begrip? Het viel op dat ze bij redding primair
aan het hier en nu denken. Redding vindt
primair in dit leven plaats door opname in de
gemeenschap, door heling, door herstel van
basisvertrouwen, door een veranderde manier
van leven, door het openstaan voor de ander,
door gezien en gekend worden (ook door God),
door een leven in liefde en gerechtigheid, enz.
Vanuit de Bijbel werden Zacheüs en de van
overspel beschuldigde vrouw uit Johannes 8
genoemd. Jezus redt hen. Soteria krijgt daarmee
misschien wel vooral een relationele en sociaal-
maatschappelijke invulling, met tegelijk soms
ook een min of meer vloeiende verbinding met
God en Zijn toekomst.
15
Twee voorbeelden:
‘God redt de mens van de zelfzucht, van het
idee dat jij je eigen bestaan moet bewijzen
of legitimeren. Nee, je bent bewaard in de
liefde van God. En dat geeft rust. Je hoeft je
eigen succes niet op te poetsen (Facebook
en dergelijke). Er is, ook onder jongeren,
grote nood aan het evangelie. Redding is
binnenwereldlijk. De ‘eeuwigheid’ is vereniging
met God, in deze tijd, niet in een buitentijdelijke
eeuwigheid: het is een kwaliteit van leven,
van hoe je je leven mag ervaren in deze
werkelijkheid. Wat daar dan eventueel nog
achteraan komt, na dit leven, laat ik gerust aan
de genade van God over.’ (interview 12)
Voor mij is dat: tot bestemming komen. Het
verloren gaan, dat is je bestemming missen,
afgesneden zijn van God, van rechtvaardig
leven, in liefde leven. Jezus wijst mij op die weg.
Redding is niet een beloning van later, zieleheil,
daar maak ik me geen zorgen om. De mens
is in God geborgen, het goede en het kwade.
Verloren gaan is daar het lijntje mee kwijtraken.’
(interview 11)
‘Verloren gaan’
In de laatste zin van het citaat hierboven reageert
deze predikant op onze vraag hoe ze ‘verloren
gaan’ verstaat. Een woord als ‘redding’ heeft
onheil als context: we moeten ergens van gered
worden. En als dat niet lukt, dan kan er iets (of
iemand) verloren gaan. Het Nieuwe Testament kent
oordeel en gericht dat voor de mens verkeerd kan
uitpakken. Het kan hem scheiden van het leven
met God en zo kan zijn leven ‘verloren gaan’. In
met name orthodoxe kringen vinden we hiervan
een echo, maar onze respondenten waren op dit
punt overwegend heel terughoudend. ‘Verloren
zijn’ of ‘verloren gaan’ werd vooral betrokken op
ons huidige leven. Mensen kunnen er in dit aardse
bestaan verloren bij staan of er verloren bij lopen,
ze kunnen zich verloren voelen, niet gezien of
gekend worden of in een doem blijven hangen.
Mensenlevens gaan ook letterlijk verloren in een
vaak meedogenloze wereld. Het hier en nu vraagt
al onze aandacht. Slechts een kleine minderheid
meent dat er voorbij onze lichamelijke dood wel
degelijk consequenties kunnen vastzitten aan
een leven zonder God. Maar ook dan is er vaak
voorzichtigheid en terughoudendheid:
‘Er is een leven na de dood. Redding is dat
Jezus je dat geeft. Dat kan ook nu al in dit
leven zichtbaar zijn, er zijn glimpen van te zien.
Verloren gaan, dat is er zeker wel, maar ik ben
heel aarzelend om daar invulling aan te geven.
Het is niet een stok waar ik mensen mee om de
oren sla. Er zijn teksten waar het schuurt, maar
die wil ik wel echt lezen, ook de apocalyptische
stukken, die vragen echt om een keuze. Maar
wie dat betreft, dat laat ik liever open. Ik ga niet
uitspinnen wat er gebeurt als je tégen kiest,
maar ik probeer te laten zien wat er gebeurt als
je vóór kiest. Dat geeft perspectief, en hoop.’
(interview 8)
‘Redding is ook heel breed, en in iedere context
kan dat iets anders zijn: vastzitten is er op
allerlei manieren, en bevrijding daarvan ook.
Een hel waar je eeuwig brandt is niet Bijbels.
Bij hel denk ik aan Moria. Verloren gaan is
ook een mogelijkheid: als iemand willens en
wetens kampbeul is ... Er is ook een eind aan
de berm, ergens is een sloot. Maar er moet wel
recht worden gedaan. Het beeld van Lewis is
wel mooi: God kan je overlaten aan je eigen
keuzes waardoor je menselijkheid steeds verder
afsterft.’ (interview 32)
In grote meerderheid doen de geïnterviewden
geen uitspraken over ‘eeuwig verloren gaan’. Ze zijn
zich bewust van hun begrenzing en laten dit over
aan Gods goedheid en wijsheid. Een op de drie
respondenten geeft expliciet aan dat ze niet kunnen
geloven dat bij God mensen definitief verloren
gaan. Twee citaten ter illustratie van deze beide
posities:
‘Redding betekent voor mij iemand uit
mensonwaardige omstandigheden halen.
Zoals houdingen, structuren, denkpatronen,
psychische moeite, etc. Ik ben niet zo van dat je
alleen gered wordt door Jezus Christus. Ik vind
oprecht dat wij niet gaan over verloren gaan voor
de eeuwigheid. Ik weet ook niet of een mens
voor de eeuwigheid verloren kan gaan, dat is
niet aan mij. Ik ben daar ook niet mee bezig.’
(interview 26)
16
‘Je kunt je menselijkheid verliezen, doordat je
niet bent, wordt, handelt wie je zou moeten,
mogen, kunnen zijn: mens voor een ander
en jezelf. Maar verloren in het kader van een
hiernamaals, daar geloof ik niks van. Alles komt
voort uit de Goddelijke Liefde en keert daarin
ook weer terug.’ (interview 1)
De voorganger als missionaire aanjager?
‘Zie je een rol voor jezelf om jouw gemeente te
stimuleren tot missionair zijn en handelen? Zo ja,
welke rol is dat en hoe vul je deze in?’ Met deze
vraag wilden we een beeld krijgen van de mate
waarin voorgangers zichzelf zien als ambassadeurs
voor missionair kerk-zijn. Het is goed om direct
maar te melden dat de kansen op sociaal wenselijke
antwoorden hier groot zijn. Het vergt immers enige
moed om te zeggen dat je als voorganger hier
helemaal geen taak voor jezelf ziet.
In meerderheid zien de voorgangers rond
missionair kerk-zijn echt een rol voor zichzelf.
‘Stimuleren’, ‘inspireren’, ‘aanjagen’, ‘voortrekker
zijn’, ‘opporren’, ‘toerusten’ en ‘verbinden’ zijn
begrippen waarmee ze hun eigen inzet typeren.
Opvallend was dat met name de kerkelijk werkers
op deze vraag terughoudender reageerden. Dat
leek niet te maken te hebben met een minder
sterke missionaire drive, maar vooral met de vaak
binnenkerkelijke spits in hun taak en de begrenzing
die nodig is binnen een soms zeer kleine
aanstelling.
Slechts enkele voorgangers gaven blijk van aarzelingen
bij de genoemde rol:
‘Stimuleren zie ik meer als een bijeffect. Als
ik voorga vertel ik vaak over actuele dingen
met het Bijbelse verhaal erbij. Als het mensen
aanspreekt, prima. Zo niet, dan is het ook goed.
Ik zie mezelf als een soort kameleon, ik pas me
aan bij de situatie waarin ik mensen aantref. Ik
wil mensen niet een weg opdringen, want dan
is dat altijd mijn weg die ik ze opdring. Mensen
moeten hun eigen levensweg vinden. Ik bevraag
ze hooguit of ze daar ook consequent in zijn.
Maar ik ga mensen niet op andere gedachten
brengen.’ (interview 14)
‘Wat ik moeilijk vind: je kent de mensen,
weet van hun problemen, ze zijn blij dat ze
de week doorkomen, hun leven is soms in
feite al zwaar. Ik vind het al heel bijzonder dat
mensen soms in de kerk zitten en dat ze al
trouw kunnen zijn aan de verenigingen, dat ze
het proberen op hun manier. Ik kan wel grote
plannen gaan verzinnen, maar dat is al snel
veel te groot. En het meeste gebeurt ‘gewoon’,
op een natuurlijke wijze, door gemeente te
zijn in de week, kijken waar jij als gemeente
de mogelijkheid voor hebt. Pas op voor de
grote stap, dat kost zoveel energie en kracht.
En het gevaar voor de dominee is dat je zelf
ook niet meer dichtbij de bron leeft, dat je daar
te druk voor bent. Het is al een kunst om in
deze tijd staande te blijven. Paulus en een paar
anderen, díe hadden er tijd voor en werden
onderhouden door de gemeenten, maar of
nou heel de gemeente ging evangeliseren? Wat
wel zo was: er ging wat uit van die mensen!
Ze vielen op door hun manier van leven. Dat
is ook mijn verlangen: dat we geen gekke
bokkesprongen hoeven doen, maar dat mensen
merken: hé, ze hebben zondag iets gehoord en
dat is zó de moeite waard!’ (interview 2)
Ontwikkeling missionair bewustzijn van de
gemeente
In meerderheid zien de ondervraagde voorgangers
voor zichzelf een rol in het ontwikkelen van een
missionaire openheid van de gemeente. Een
vervolgvraag is dan uiteraard of ze op dit vlak ook
een ontwikkeling bespeuren en zo ja, waar ze deze
dan zien. Over deze ontwikkeling zijn ze minder
positief dan over de eigen inzet. In meerderheid
zien ze zeker ontwikkelingen en kunnen ze deze
ook illustreren met concrete voorbeelden, maar 11
voorgangers zien niet of nauwelijks beweging op dit
front.
‘Nee, dat zie ik niet. Maar misschien ook wel
omdat dat weinig genoemd wordt. Ik heb hier
wel zo’n map voor me liggen met van allerlei
voorstellen, maar ik ben bang dat je dan iets
krijgt als: moeten we dat er dan ook nog
weer bij doen? Terwijl er al zoveel gebeurt.’
(interview 3)
17
‘Nee, ik denk toch wel dat het vooral naar
binnen gericht is. Ik zie niet een soort groei
of zo. Het is meer iets van de boel overeind
proberen te houden. Hoewel het niet een heel
gesloten gemeenschap is, maar toch, missionair
is men niet. Ik denk dat veel van mijn leden ook
bezig zijn met de vraag ‘wat geloof ik nou zelf
eigenlijk?’ En die vraag is zo groot dat ze niet
echt bezig zijn met de vraag hoe ze dan hun
geloof met de ander kunnen delen. Ze hebben
hun handen vol aan hun eigen leven, maar ook
aan hun eigen geloven.’ (interview 17)
‘Bij enkelingen wel. Maar dat zijn dan toch
eigenlijk mensen die aangeraakt zijn door de
evangelische beweging. Een groot deel van
mijn gemeente is vrijzinnig. Die zijn vrijzinnig
geworden, ze zijn opgeschoven van midden-
orthodox naar vrijzinnig. En die hebben dit
helemaal niet. Dat hun kinderen er niets meer
aan doen, dat is gewoon zo. En dat zijn prima
kinderen, waarom zou je die nog lastig vallen
met het evangelie?’ (interview 21)
De vaak sterke interne gerichtheid wordt door
meerdere voorgangers genoemd, maar in
meerderheid zien ze toch ontwikkelingen richting
een grotere betrokkenheid op de omgeving.
‘Ja dat zie je wel, een soort verbazing zie je, over
wat er kán. En dat benadrukken zie ik ook wel als
mijn taak. Er is openheid voor wat ik inbreng aan
impulsen. Mensen worden positiever over wat
kerk-zijn kan betekenen, ook voor de wijk waarin
ze wonen.’ (interview 7)
Twee van de geïnterviewde voorgangers volgden
de missionaire specialisatie die vanuit de diensten-
organisatie van de Protestantse Kerk wordt verzorgd.
In die cursus wordt ook de kerkenraad actief betrokken.
Een van deze voorgangers zei het volgende:
‘De kerkenraad moest zich committeren aan de
missionaire specialisatie die ik volgde. Ik zie zeker
beweging in de gemeente: de dingen die we
doen en het gemak om daar vrijwilligers voor te
krijgen. De moestuin, gezinsverzorging samen
met vrijgemaakten, voedselbank, noaberschap
(gratis klussendienst), dat is wel allemaal tussen
de oren gaan zitten. Ook dat de diensten
laagdrempelig (moeten) zijn.’ (interview 9)
Vier voorgangers noemen het missionaire accent in
hun beleidsplan. Elf voorgangers worden concreet
en komen met voorbeelden van initiatieven en
gebeurtenissen:
‘Vaak lukt het niet omdat het aan de agenda
van mensen raakt bijvoorbeeld. Maar ik ben
wel trots bijvoorbeeld op mijn kerkenraad in
deze coronatijd. Een moeder van Marokkaanse
origine, moslima, meldde zich met het verzoek
haar zoontje te dopen, in heel haar ingewikkelde
situatie. En dat ze ook zelf gedoopt wilde
worden. Van verschillende kanten kreeg je
vervolgens vragen en bedenkingen, maar net
als ik vond de kerkenraad dat dat moest kunnen.
Dan laten we toch zien waar we als kerk voor
staan.’ (interview 5)
‘Ja, dat komt heel langzaam op gang. En dat
wordt zichtbaar door de activiteiten die door
onze nieuwe predikant worden opgezet. Ook
in samenwerking met de missionair predikant,
met de jeugdwerkers in de stad. Dat ze veel
activiteiten voor kinderen organiseren en via
Facebook duidelijk maken dat andere kinderen
ook mee kunnen doen. Het is niet exclusief meer
voor kinderen in de kerk. Met het kinderwerk
waren er altijd kinderkampen, en daar komen
steeds meer kinderen van buiten de kerk
naartoe. En dat wordt nu ook door de diaconie
ondersteund. En dat is ook een vorm van
missionair werk. Want het kwam erop neer het
laatste jaar wat ze hebben gedaan, dat ze zelfs
slaapzakken hebben bij moeten kopen. Omdat
sommige kinderen die gewoon niet hadden. Of
een luchtbed. Nou ja die zijn nu voor algemeen
gebruik, die worden gewoon bewaard in een
van de kerken met dat het er gewoon niet is. Dat
geeft iets aan van die gezinnen.’ (interview 37)
Contacten met mensen buiten de kerk
We hebben onderzoek verricht onder gemeente-
predikanten en kerkelijk werkers die binnen een of
meer lokale gemeenten werkzaam zijn. Maar ook
18
daar beperken contacten zich uiteraard niet tot de
leden en andere betrokkenen. We vroegen naar
contacten met mensen buiten de kerk, afgezet
tegen de binnenkerkelijke contacten. Het ging ons
daarbij vooral om contacten binnen het kader van
de civil society, dat wil zeggen om contacten die
duiden op de integratie van de lokale gemeente in
de bredere samenleving.
Als we de antwoorden overzien, dan is het beeld dat
van een zeer beperkt aantal contacten. Voorgangers
functioneren vooral binnenkerkelijk. We hebben
ze geen lijst voorgelegd met mogelijke contacten
of netwerken, en dat maakt het ook lastig hier een
goed overzicht te geven. Het beeld is echter wel
duidelijk: er zijn zeker contacten in het kader van de
civil society, maar de kerk neemt hier overwegend
een heel bescheiden plaats in. Vier respondenten
noemden de school, 3 vertelden over hun contacten
met de burgemeester of het college van B&W. Ook
het maatschappelijk werk werd 3 keer genoemd.
Twee keer werden contacten met de huisarts(en)
gemeld. Slechts een enkeling noemde een veelheid
aan contacten:
‘Ik woonde niet in de kerkelijke gemeente, dat
was lastig wat dat betreft. Maar er was wel een
circuit. Sparren met mensen als X, een uitgever.
Ik denk dan bijvoorbeeld ook aan het houden
van een inleiding in de bioscoop in V. tijdens het
plaatselijke filmfestival. Dat levert leuke contacten
op. Of lijntjes met de bibliotheek of met het
provinciale museum. Ik denk ook aan contacten
met instellingen voor hoger onderwijs. Ik ga
daar nu weg, maar er is een groep die die lijntjes
verder ontwikkelt. Ook de gesprekskring die
uitgroeide van in het begin 12 mensen tot 60 was
heel divers; ik leerde daar ook veel mensen van
buiten de kerk kennen.’ (interview 1)
Contacten met mensen buiten de kerk zijn er
uiteraard ook via uitvaarten en andere bijzondere
vieringen. Slechts één voorganger noemde digitale
communicatie via een eigen blog en via Facebook.
We hebben niet expliciet naar het gebruik van social
media gevraagd, maar kennelijk is het gebruik ervan
ook niet zo evident dat de voorgangers het zelf
spontaan inbrachten. Het streamen van de vieringen
sinds corona blijkt soms nieuwe contacten op te
leveren. Sommige voorgangers kiezen bewust voor
plekken buiten het eigen kerkelijke circuit:
‘Ja, ik ben bijvoorbeeld ook bij een plaatselijke
Lions club gegaan. Ik ben daarvoor gevraagd
en dat leek me ook goed. En ik ben actief in
allerlei sociale media-kanalen: van plaatselijke
fotografen tot sisterhood. Ik zie daar veel en
ik kan daar ook mijn verhaal kwijt. Toen ik
hier kwam heb ik ook bewust geprobeerd om
buiten de kerk kennis te maken op plekken
waar de kerk van betekenis zou kunnen zijn of
andersom.’ (interview 31)
Niet-kerkelijk betrokken vrienden, familie en
kennissen
Ging het hierboven vooral om professionele
contacten, er is uiteraard ook een privéleven. We
vroegen naar het aandeel niet-kerkelijk betrokken
en/of niet-gelovige vrienden en kennissen. De
antwoorden lieten een heel breed beeld zien.
Sommigen gaven aan ook in hun privéleven
vooral in een christelijke bubbel te leven, anderen
daarentegen gaven aan dat hun vrienden en
kennissen overwegend buitenkerkelijk waren. In
meerderheid zijn de vriendschappelijke contacten
echter met geestverwanten.
De beleving van de dienstenorganisatie en
haar materiaal
De afsluiting van het interview werd gevormd
door twee vragen over de beleving van de
dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk. In
‘Utrecht’ is missionair kerk-zijn echt een speerpunt en
we wilden weten hoe de voorgangers dat ervoeren.
We vroegen daarbij naar de algemene beleving van
‘Utrecht’ en de bruikbaarheid van het materiaal dat de
dienstenorganisatie ontwikkelt.
Er bleek veel scepsis te bestaan rond het functioneren
van de dienstenorganisatie. De antwoorden - de
zes uitsluitend positieve daargelaten - gaven het
gevoel van afstand tussen de lokale gemeente en
de dienstenorganisatie. ‘Utrecht’ is te algemeen,
te veel zendend, te divers, te weinig solidair met
de gemeenten die het moeilijk hebben, te pionier-
georiënteerd. Succesverhalen bouwen niet op,
maar frustreren. Er wordt te veel op het bordje van
de lokale gemeente/voorganger gelegd. Een kleine
bloemlezing:
19
‘Ik ervaar het als nogal groot en dwingend.
Het zijn vaak hele grote stukken, bladzijden
lang. En het gevoel dat bovenkomt dan is vaak:
moeten wij dat allemaal doen? Het gevoel
van overvraagd worden. Een arbeider kon een
hectare land op een dag omspitten. Als je hem
vroeg om 10 hectare op een dag te doen, dan
begon hij niet eens ...’ (interview 3)
‘Vanuit de pioniersgedachte, wat je noemde als
typering van Roest, dat verraste me. Eerder voelde
ik me met mappen en opdrachten toch wel aan
het werk gezet op een vervelende manier, het
slaat je lam, ook al die succesverhalen. We zijn
niet allemaal H.’ (een protestantse gemeente die
het goed doet/deed, SS) (interview 5)
‘Ik ervaar dat als gestold. Zowel in het binnen-
land als in het buitenland. De communicatie, wat
wordt gedaan door de afdeling communicatie,
ziet er prachtig uit. Maar als predikant vind
ik het leeg. Petrus is een leuk blad voor
gemeenteleden. Geef mij ook maar een beetje
meer de eerlijke achterkant van het verhaal.
Als toerusting voor predikanten schiet het
tekort. Ik denk ook wel eens ‘ jullie hollen
gewoon achter de feiten aan, jullie hebben
de menskracht niet om te weten waar we
naartoe moeten’. Dan zijn er allerlei acties
rond corona, op zich goed, maar verder lijkt
de boodschap ‘modder allemaal maar wat
verder aan’. Als ik kijk naar mijn jonge collega’s
in de mobiliteitspool, die soms opdrachten
krijgen die wel heel erg zwaar zijn, zeker zonder
ervaring, dan denk ik wel eens dat jullie als
dienstencentrum ons in de steek laten. Positief
is de aanwezigheid van de classispredikant.
Die heeft via Zoom ook eens een gesprek
georganiseerd. Dat was goed. De situatie in de
kerk is heel erg moeilijk, en niemand weet de
antwoorden, maar ik mis wel het gevoel dat
we het samen moeten doen. Ik weet niet of
het realistisch is dat ik dat verwacht vanuit het
dienstencentrum, maar ik heb het wel nodig.’
(interview 20)
Het materiaal wordt door een behoorlijk aantal
respondenten zeker gewaardeerd, maar opmerkelijk
hoog is het aantal dat er niets mee doet of er iets op
tegen heeft. Het blad Petrus wordt een paar keer in
positieve zin genoemd. Het lijkt beter te scoren dan
het tijdschrift woord&weg. Ook de nieuwsbrief wordt
een aantal keer positief genoemd. De 30 kansrijke
modellen uit 2009 worden vier keer genoemd.
Als de respondenten concreet worden rond
positieve ervaringen met de dienstenorganisatie,
komen ze vaak uit bij de Missionaire Rondes (2009-
2014) (10 keer genoemd). Deze zijn - overwegend
in positieve zin - blijven hangen, hoewel men ook
constateert dat het effect weer wegebt. Zichtbare
linking pins als de classispredikanten en de
dorpskerkenambassadeurs worden ook genoemd,
zij het op zeer bescheiden schaal. Ook de naam van
scriba René de Reuver wordt een aantal keer positief
genoemd. Gezichten doen er kennelijk toe.
Nabranders
Aan het eind van het interview vroegen we of er
eventuele punten waren die nog niet aan de orde
waren geweest en die de respondent wel van
belang achtte. Dat leverde nog tal van opmerkingen,
missionaire praktijken, suggesties en adviezen op.
Ik neem deze hier niet over, maar noem wel een
opvallend element in deze nabranders. Meerdere
predikanten en kerkelijk werkers bedankten ons na
afloop voor het gesprek. Ze ervoeren het gesprek
als verdiepend en verrijkend. We kregen daarbij
soms de indruk dat ze niet veel plekken hebben
waar diepere theologische reflectie echt de ruimte
krijgt.
20
Evaluatie
Nu de uitkomsten van het onderzoek gepresenteerd
zijn, is het goed enkele zaken eruit te lichten en
deze nog eens onder het vergrootglas te leggen.
Ik begin daarbij niet theologisch-inhoudelijk, maar
met het signaal dat het onderzoek afgeeft over de
communicatie van de dienstenorganisatie met ‘het
land’. Aansluitend komen dan meer theologisch-
inhoudelijke thema’s aan bod.
‘Geen berichten maar gezichten’
Een van de doelen van het onderzoek was om
een beeld te krijgen van hoe de dienstverlening
uit ‘Utrecht’ wordt beleefd en gewaardeerd. De
dienstenorganisatie is er niet omwille van zichzelf,
maar omwille van de lokale gemeente. Het verrichte
onderzoek maakt duidelijk dat de waardering
gemiddeld genomen bepaald niet groot is. Er is
afstand tot ‘Utrecht’.11 Tegelijk zien we waardering
voor het initiatief om de interviews te houden en
blijken de gesprekken ook bij te dragen aan de eigen
reflectie van de predikanten en kerkelijk werkers.
Het onderzoek heeft laten zien dat er behoefte is
aan contact en uitwisseling rond (theologisch-)
inhoudelijke thema’s. We kregen daarbij soms de
indruk dat deze voorgangers niet veel plekken
hebben waar diepere theologische reflectie echt
de ruimte krijgt. Heeft dat te maken met gebrek aan
veiligheid (in een zeer plurale kerk) of speelt hier
de wijze van - vooral schriftelijk - communiceren
van de dienstenorganisatie (ook) een rol? Het valt
op dat de ontmoetingen in het kader van een
aantal missionaire rondes relatief vaak positief
terugkomen in de beleving van de dienstverlening.
Ontmoetingen lijken belangrijk te zijn. Opmerkelijk
in dit verband is ook dat de 20 pioniers die we op
een later tijdstip ongeveer rond dezelfde thema’s
hebben geïnterviewd een veel positiever beeld
schetsen van de dienstenorganisatie. Ze noemen
daarbij in het bijzonder de pioniersweekenden waar
ruimte is voor ontmoeting, inhoudelijke uitwisseling
en toerusting.12
De resultaten van beide onderzoeken leveren een
belangrijk signaal op: het lijkt vruchtbaar te zijn
de dienstverlening minder via materiaal te laten
lopen en meer via het initiëren en faciliteren van
inhoudelijke ontmoetingen.
Een missionaire revival?
Dit rapport begon met een referentie aan een
onderzoek uit 2014. Daarin scoorden missionair
en diaconaal werk heel mager. In de gehouden
interviews ligt dit anders. Opmerkelijk is bijvoorbeeld
de hoge score op de derde mark, het ‘lenigen van
menselijke nood door liefdevolle diaconie’. Deze is
zelfs hoger dan die op de eerste mark, waarin het
gaat om missionaire verkondiging. Missionaire en
diaconale presentie komen - anders dan in 2014 -
dus bepaald niet als stiefkindjes tevoorschijn. Nu zijn
beide onderzoeken uiteraard niet goed vergelijkbaar,
maar zou het kunnen dat de missionaire revival
binnen de Protestantse Kerk - denk bijvoorbeeld aan
de grote inzet op pionieren - toch een kerkbreed
effect heeft gekregen? Zijn ook de ‘gewone’
gemeente en haar voorgangers mee gaan bewegen
richting een grotere missionaire openheid?
In ieder geval zien de voorgangers zich als
missionaire ‘aanjagers’. Meerderen geven ook aan
vrijmoediger te zijn geworden in de communicatie
van het evangelie. Ze zien voor een deel dat hun
gemeente ook beweegt op dit punt en kunnen
dat ook illustreren met concrete voorbeelden. Elf
voorgangers constateren daarentegen dat in hun
gemeente(n) niet of nauwelijks beweging is. De
indruk van deze laatste groep voorgangers spoort
met het IPSOS-onderzoek uit 2020 in opdracht van
de Protestantse Kerk. Het onderzoek richtte zich op
de toekomstbestendigheid van lokale gemeenten.
Deze staat onder druk, en veel gemeenten voelen
wel aan dat een nieuwe missionaire openheid
van belang is, maar zien daar ook tegenop. Het
onderzoeksverslag constateert in dit verband het
volgende:
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
11. Daarmee spoort dit onderzoek met het eerdere IPSOS-onderzoek dat de dienstenorganisatie liet uitvoeren.
In het rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd: ‘De grootste barrière om de dienstenorganisatie
met strategische vragen te benaderen is het afstandelijke en zendende imago.’ (IPSOS-rapport ‘Toekomst-
bestendigheid’, 2020, p. 9)
12. Het verslag van dit onderzoek zal op een later moment beschikbaar komen.
21
‘Daarnaast realiseren gemeenten zich dat het
gesloten karakter van de kerk toekomstbestendig-
heid in de weg staat. Daarom is een specifieke
verandering die ze terughoudend maakt in het
aankaarten van toekomstbestendigheid het
meer naar buiten gericht en missionair moeten
worden.
• Er is angst dat als je toekomstbestendigheid
aankaart, de gemeente ook verwacht dat je
zelf missionair aan de slag gaat.
• Men voelt zich hier over het algemeen
oncomfortabel en onveilig bij, er is een risico
dat anderen je overtuigingen ter discussie
zullen stellen.
• Daarnaast past het actief uitdragen van je
visie met als doel anderen ervan te overtuigen
niet in het huidige tijdsbeeld van vrijheid en
individuele waarheid.
• Ten slotte is er angst voor het beeld dat
mensen van buiten van de kerk hebben, bijv.
starheid, gesloten zijn en misbruikschandalen.’
In het IPSOS-rapport wordt een spanning zichtbaar
die we ook in het eigen onderzoek tegenkwamen:
een missionaire gerichtheid vanuit het belang
van het voortbestaan van de gemeente. Deze
spanning is onvermijdelijk. Elke organisatie zal
nieuwe leden of betrokkenen moeten rekruteren,
wil ze voort blijven bestaan. Tegelijk kan missionair
kerk-zijn geen fuik zijn waarin mensen verstrikt
kunnen raken. Missionair zijn heeft altijd iets
onbaatzuchtigs, het is een dienst aan mensen ‘om
niet’. Het goed omgaan met dit spanningsveld
begint met de erkenning dat hier inderdaad een
spanning ligt. Daarom zijn goede gesprekken
over het waarom van missionair (willen) zijn
ook belangrijk. De vijf marks of mission kunnen
daarbij behulpzaam zijn: bij welke van de vijf ligt
jouw passie het meest en waarom? Passie is hier
van belang. Een missionaire heroriëntatie moet
het niet hebben van een gevoeld tekort, maar
van een overvloed van vreugde. Treffend in dit
verband is wat Gert-Jan Roest schrijft in zijn artikel
over missionair kerk-zijn: ‘Betrokken, gezonden,
getuigen, geroepen … dit lijkt een zware opdracht.
Toch krijg je in het Nieuwe Testament niet de indruk
dat de vroege kerk de missionaire kant van kerk-
zijn als een last ervoer. De missionaire beweging
kwam niet op gang vanuit plichtsbesef, maar vanuit
een explosie van vreugde.’ De aanwezigheid van
vreugde - of het ontbreken daarvan - zou wel
eens een heel bepalende kracht in het missionaire
functioneren van gemeenten kunnen zijn.
‘Gestorven voor onze zonden …’
De persoon van Jezus Christus wordt het meest
genoemd bij de vraag naar het eventuele unieke aan
de christelijke traditie. We constateerden hierboven
al dat dat op zich niet hoeft te verbazen. Henk de
Roest was er alweer even geleden heel duidelijk
over: ‘Wanneer we Jezus uit de kerk zouden halen,
blijft er niets van over. Een kerkelijke gemeenschap,
hoe klein ook, die voluit christelijk wil zijn, kan
niet anders dan op een niet-opdringerige manier
over haar eerste liefde, Jezus, beginnen.’15 Jezus is
het hart van de christelijke gemeente. De diepste
identiteit van de kerk ligt niet in wat zij doet, ligt niet
in al haar activiteiten, maar in haar verbondenheid
met Jezus Christus.
De uitspraak van De Roest lijkt te worden beaamd in
het onderzoek. Tegelijk zien we wel een verschuiving
ten opzichte van het klassieke belijden van Jezus.
Typeringen als Heiland, Zaligmaker of Verlosser komen
niet of nauwelijks voor.16 Samenhangend hiermee valt
ook op dat de lijn van Jezus’ plaatsvervangend lijden
en sterven niet sterk terugkeert in de gesprekken. Dat
spoort met een recent onderzoek in pioniersplekken
naar de invulling van Goede Vrijdag en Pasen.17
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
13. IPSOS, De sleutel tot toekomstbestendigheid ligt in het creëren van een kerk die van en voor iedereen is. Rapport voor
Rian Binnendijk, dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland, februari 2020, p. 21 (niet gepubliceerd).
Vanuit het citaat kan de vraag opkomen of het IPSOS-rapport missionair niet te veel terugbrengt tot evangelisatie.
14. Gert-Jan Roest,
‘Wie wil er missionair zijn?‘
, p. 4. Hij verwijst daarbij naar Lesslie Newbigin, The Gospel in a Pluralist
Society, Grand Rapids 1989, p. 116.
15. Henk de Roest, Een huis voor de ziel. Gedachten over de kerk voor binnen en buiten, Zoetermeer 2010, p. 137.
16. Anders dan in bijvoorbeeld het oudere synodale geschrift
Jezus Christus, onze Heer en Verlosser
. Synodaal
geschrift van de synoden van de Nederlandse Hervormde kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de
Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, 2000 (geraadpleegd 25 mei 2021).
17. Jan Martijn Abrahamse, ‘Goede Vrijdag en Pasen op afstand. Een praktisch-soteriologische analyse’, in: Kerk en
Theologie, 71 (2021) 3, p. 214-227.
22
Het komt ook overeen met eerder onderzoek
van de protestantse predikant André Verweij
naar ‘soteriologische arrangementen’ in preken,
gehouden in de Veertigdagentijd.18 Hij onderscheidt
vier arrangementen, waarvan het eerste, dat van de
redemptive proximity, het meest voorkomt: Jezus
deelt ons leven, is ons nabij, ook in het lijden. De meer
klassieke opvatting van Jezus’ lijden en sterven als een
arrangement tussen de Vader en de Zoon omwille
van ons komt zeker ook voor in het onderzoek van
Verweij, maar is niet dominant. Ook in de interviews
zien we maar heel weinig expliciete verwijzingen
naar dit plaatsvervangend en verzoenend lijden en
sterven. Golgotha blijft expressis verbis buiten beeld.
Ook waar ruim de aandacht wordt gevraagd voor
bijvoorbeeld het gewicht van vergeving, gebeurt dat
niet in klassieke bewoordingen. Zo bijvoorbeeld in het
volgende fragment:
‘Het principe van vergeving vind ik uniek in
het christelijk geloof. Dat er niets voor nodig
is om weer met God in het reine te komen. Je
hoeft er niet voor te betalen, je hoeft er geen
offers voor te brengen. Je hoeft alleen schuld
te belijden, dat is in principe genoeg om weer
met jezelf, met God, met de ander in het reine
te zijn. Dat vind ik ook wel the unique selling
point van het christelijke geloof. Als psycholoog
weet ik ook hoeveel goeds vergeving kan
doen met de mens. En er is zoveel onmin in de
samenleving, je zou hier veel meer op in kunnen
zetten. Dat heb ik in mijn vorige gemeente ook
gepropageerd. Bijvoorbeeld in het proces van
samengaan van Hervormd en Gereformeerd
heb ik gepleit voor een week van verzoening,
voorafgaand aan die gesprekken. Dan kreeg ik
wel altijd de kritiek dat ik een idealist ben, dat
het toch niet haalbaar is. Maar dan wees ik er
toch op dat het volgens mij de kern is van wat
ons samenbindt. Ik heb nog steeds wel iets met
de verzoeningsleer, of eigenlijk heb ik wel veel
met de verzoeningsleer, gericht op Christus,
maar ik ben geen biblicist of iemand die niet
mee wil gaan met het moderne denken over
geloof en theologie.’ (interview 18)
Deze predikant bepaalt ons bij het existentiële
thema van schuld, vergeving en verzoening en de
plaats van Jezus’ lijden en sterven daarbinnen.
Ik plaats er een paar observaties bij. Gert-Jan
Roest schrijft dat in de gesprekken die hij jarenlang
als pionier-voorganger voerde met twintigers en
dertigers het thema schuld in de beleving van
zijn gesprekspartners niet het meest existentiële
was. Gevoelens van schaamte en machteloosheid
waren dat eerder.19 Illustratief is hier misschien
ook het loslaten van de brugillustratie door de
orthodox-evangelicale studentenbeweging de
Navigators. Decennia lang werkten ze in de vorm
van een tekening met deze eenvoudige voorstelling
(Jezus als enige en noodzakelijke brug die de
kloof tussen de heilige God en de zondige mens
kan overbruggen), maar in toenemende mate
ervoeren ze deze illustratie als te smal. Heil is
‘multi-relationeel’, er is meer dan enkel verzoening
met God. Vanouds is het verzoenend lijden en
sterven van Jezus Christus altijd een belangrijk
soteriologisch motief geweest, zeker ook omdat
onze eeuwigheid ermee gemoeid was. Maar hier
zien we dus een kentering. Als we het wat zwart-wit
zeggen: geloven is minder ‘zondemanagement’ en
‘(eeuwigdurende) levensverzekering’ en meer een
bron van bevestiging, levensvernieuwing en sociaal
engagement in het hier en nu. De soteriologie
lijkt breder te zijn geworden. Goede Vrijdag als
beslissend moment in de heilsgeschiedenis heeft
een minder prominente plaats gekregen ten gunste
van de jaren van Jezus’ openbaar optreden die
eraan voorafgingen, zo zou je de resultaten van het
onderzoek kunnen duiden.
Verhelderend in dit verband is het onderscheid dat
Stephen B. Bevans maakt tussen a redemption-
centered orientation en a creation-centered
orientation.20 In de eerste oriëntatie is er een
grote kloof tussen God en mensen. Ze zitten niet
van nature op één lijn, er is een fundamentele
transformatie nodig om de verbinding en de
communicatie weer te herstellen. Gods genade kan
niet bouwen op het fundament van de menselijke
natuur. Daarvoor is er te veel kapot. Het herstel
gaat in Jezus Christus van God uit. In de creation-
centered orientation zien we een veel minder
sterke scheidslijn. God laat zich zien in de ‘gewone’
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
18. André Verweij, Positioning Jesus’ Suffering. A Grounded Theory of Lenten Preaching in Local Parishes, Delft 2014.
19. Gert-Jan Roest,
‘Jezus in postmoderne kleren. Mijn verschuivende visie op heil’
, in: Inspirare. Tijdschrift voor
charismatische en evangelische theologie, 2 (2020), 2, 19-28. Voor andere ervaringen op dit punt zie Sake Stoppels,
Heil zien in missionaire initiatieven
, Ede: CHE 2019, p. 17-24. (geraadpleegd 3 maart 2021)
20. Stephan B. Bevans, Models of Contextual Theology, New York 2008, p. 21 ev.
23
werkelijkheid. Deze werkelijkheid is sacramenteel.
We kunnen dan ook positief naar de wereld kijken.
Bevans noemt in dit verband Karl Rahers ‘anonieme
christenen’. Ook buiten onze kaders is er leven in
het spoor van Jezus. Bevans legt de verbinding niet
zelf, maar de creation-centered benadering vormt
een natuurlijk bedding voor het missio Dei concept:
missie is niet primair de missie van de kerk, maar
de missie van God zelf.21 De drie-ene God is al daar
waar de kerk soms nog in geen velden of wegen
te zien is. De Geest gaat niet van de kerk uit, maar
gaat voor haar uit. Het is de roeping van de kerk te
ontdekken waar en hoe God betrokken is op Zijn
schepping om daar vervolgens bij aan te sluiten.
Er is veel goeds buiten de kerk.
In termen van Bevans zouden we kunnen zeggen dat
we in de interviews relatief veel creation-centered
benaderingen terugzien. Er is zeker het besef van
de beperktheid van de mens en de noodzaak van
vergeving en genade, maar deze wordt overwegend
niet expliciet verbonden met het verzoenend lijden
en sterven van Jezus Christus. Het accent lijkt te
zijn opgeschoven van ‘zijn doen voor ons’ naar ‘zijn
voordoen voor ons’. Is daarmee de vraag naar schuld
en (bemiddeling van) vergeving minder urgent?
Vraagt missionaire communicatie van het evangelie
om meer aandacht voor bijvoorbeeld schaamte,
(on)vrijheid, machteloosheid, prestatiedruk,
eenzaamheid en polarisatie?23
We raken hier vanuit de soteriologie aan fundamentele
theologische vragen. Deze vallen vanuit het
verrichte onderzoek uiteraard niet te beantwoorden.
Ze vragen echter wel om serieuze aandacht, want
het gaat hier om de kern(en) van het christelijk
geloof die existentieel zullen moeten raken aan
mensenlevens. Op welke fundamentele menselijke
vragen biedt het christelijke geloof antwoorden die
er echt toe doen? Groeit het contextueel mee met
de verschuivingen in onze cultuur en wat deze doen
met individuele mensen? Ik noem een paar thema’s.
Soms wordt wel gesproken van een verschuiving
van een schuldcultuur naar een schaamtecultuur. Is
die er werkelijk en zo ja, wat betekent dat dan voor
het christelijk getuigenis? De ecologische crisis tilt
schuldbesef op van het individu naar het collectief,
maar maakt tegelijk ook onmachtig. We kunnen er
immers niet tegenop. Wat doet dat met ons? En ten
slotte, welke invloed heeft de digitale revolutie op
ons? Hoe kan het christelijk geloof ons helpen om
staande en geborgen te blijven in een grenzeloos
impulsrijke samenleving?24
Meerdere wegen naar Rome
In onze authenticiteitscultuur is er doorgaans geen
religieuze autoriteit waarvoor we hebben te buigen.
We zoeken ‘van onderop’ naar een bevredigende
spiritualiteit, seculier dan wel religieus. Elke
levensbeschouwing is optioneel: je kunt haar kiezen,
maar er is geen enkele noodzakelijkheid, er is geen
stok achter de deur. Daarbij kunnen we ook naar
hartenlust overtuigingen en praktijken combineren
die voorheen onverenigbaar waren of in ieder geval
leken te zijn.25 Zo pleit bijvoorbeeld een van de
geïnterviewde predikanten voor ruimte binnen de
kerk voor de gedachte van reïncarnatie. Denkbare
sancties die ervoor zorgen dat we binnen de lijnen
van een eigen traditie blijven kleuren, worden
nauwelijks nog ervaren. Dat geldt misschien ook
wel voor de noodzaak ons leven voor een eventuele
eeuwigheid te bewaren. Het accent ligt sterk bij het
hier en nu.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
21. Zie voor het Missio Dei-concept Gert Jan Roest,
‘Wie wil er missionair zijn?’
Utrecht 2020, p. 19-21.
22. Andrew Root schrijft: ‘Our age shifts guilt’s source from a transcendent, personal force, whose law we fail to obey, to our
own selves. We are guilty to ourselves by our self.’ In: The Congregation in a Secular Age, Grand Rapids 2021, p. 45.
23. Stefan Paas schreef een uitdagend artikel rond het stichten van gemeenschap in een gepolariseerde en door
eenzaamheid geteisterde samenleving: ‘De weg van de vrede. Heil en verlossing in de hedendaagse missionaire
praktijk’, in: Kerk en Theologie 72 (2021), 3, p. 246-259.
24. Zie hier ook Sake Stoppels,
Heil zien in missionaire initiatieven
. Een zoektocht naar de theologie achter nieuwe
vormen van geloofsgemeenschap, Ede 2019, p. 16 ev., en Tim Keller, Een aantrekkelijk evangelie. Naar een nieuwe
ontmoeting met de westerse cultuur, Franeker 2021, p. 10,11.
25. Het rapport God in Nederland laat zien dat er druk interreligieus gebricoleerd wordt en dat mensen met gemak
spirituele en religieuze elementen combineren die voorheen elkaar min of meer uitsloten. Bijna een kwart van
de onderzochten gaf bijvoorbeeld aan zich verwant te voelen met twee of meer religies. Ton Bernts, Joantine
Berghuijs, God in Nederland 1966-2015, Utrecht 2016, p. 133. We moeten daarbij wel aantekenen dat hier ook de
verwantschap van christenen met het jodendom is meegenomen. Dat is een vorm van verwantschap die al met
een van de bronnen van de christelijke traditie, te weten de Tenach, is gegeven.
24
Een en ander geeft heel veel spirituele speelruimte en
vrijheid.26 Predikanten en kerkelijk werkers zoeken in
deze veelkleurige, ‘optionele’ samenleving hun weg.
De interviews leren ons dat ze heel graag mensen
zien ‘instappen’ in het christelijk geloof, maar dat
ze geen druk willen uitoefenen om tot zo’n stap te
komen. Op de achtergrond speelt hier de beleving
van de eeuwigheid mogelijk een rol. We zagen
hiervoor dat in meerderheid de geïnterviewden
geen uitspraken over doen over ‘eeuwig verloren
gaan’. Een deel laat dit over aan Gods goedheid en
wijsheid. Als stervelingen aan deze kant van de dood
hebben we daar geen zicht op, zo kunnen we hun
posities samenvatten. We zouden dit met Philip Wall
‘soteriological agnosticism’ kunnen noemen.27 Een
ander deel meent dat er voorbij de grens van onze
fysieke dood geen mensen verloren gaan. Als er al
verlorenheid is (en dat is er volop in de ogen van
de voorgangers!), dan is dat concreet aanwijsbaar
(‘Bij hel denk ik aan Moria’). Ook deze zienswijzen
brengen ons dus vooral bij het hier en nu. We kunnen
wel stellen dat het missionaire denken en handelen
van de ondervraagde voorgangers nauwelijks nog
wordt gekleurd door de behoefte mensen te redden
van een eeuwige verlorenheid.
‘Hier-en-nuïsme’ als monocultureel probleem?
Het punt van de sterke concentratie op het hier
en nu verdient nog wat extra aandacht. Daarbij
doe ik een beroep op PThU-theoloog Klaas Bom.
Een samenvatting van het theologische deel van
dit onderzoek verscheen in een themanummer
over ‘Heil in de 21e eeuw’ van het tijdschrift Kerk
en Theologie. Bom schreef het slotartikel van
dit themanummer. Daarin kijkt hij terug op de
verschillende bijdragen. Wat hem daarbij trof is de
min of meer monoculturele benadering van ‘heil’ in
het nummer. Concreet wijst hij bijvoorbeeld op het
sterke hier-en-nu-karakter van de heilsopvattingen
in het onderzoek onder de 40 voorgangers. Ook
in andere bijdragen in het nummer bespeurt hij
deze focus. Hij refereert daarbij aan het immanente
frame van Charles Taylor waarin de Westerse wereld
gevangen lijkt te zitten. Vroeg of laat leidt dat
volgens hem tot de vraag: ‘is dit alles?’ Hij schrijft
dan onder meer het volgende: ‘In de wereldwijde
katholieke ruimte wordt mijns inziens duidelijk dat
het zogenaamde transcendentieverlies een typische
modern-westerse culturele beperking is, waar we in
gesprek met christenen uit andere culturen anders
mee om moeten leren gaan. Ons culturele kader
moet niet te snel worden vertaald in immanente
theologie of missionair werk dat focust op ‘Jezus
hier en nu’.28 De vele migrantenkerken kunnen in zijn
ogen ons helpen los te komen van een immanente
fixatie. Hij ziet hier ook een taak voor vaktheologen
die betrokken zijn op de wereld van het pionieren.
Bom heeft zelf jarenlang in Latijns-Amerika gewoond
en gewerkt. Die ervaring klinkt door in zijn pleidooi
voor meer interculturele kruisbestuiving op het
gebied van theologie en geloofsbeleving. Tegelijk
zien we dat die uitwisseling in Nederland vaak niet
echt op gang komt en dat theologische culturen
zelfs behoorlijk kunnen botsen, zeker ook rond
soteriologische vragen. Nederlandse witte theologen
zijn vaak meer in gesprek met de heersende
cultuur in Nederland dan met hun collega’s uit de
migrantenwereld. Het lijkt niet gemakkelijk hier
echte winst te boeken die ook doorwerkt in de
gemeente.29 De vraag aan Bom is dan ook hoe
we ook in theologische zin kunnen leren van de
inzichten en ervaringen die in andere culturen -
ook binnen Nederland - zijn opgedaan. Zijn hier
fundamentele veranderingen mogelijk of zijn we toch
‘gedoemd’ vanuit onze monoculturele situatie enkel
monoculturele theologie voort te brengen?
Sluit liefde ook uit?
Bom stelt ook vragen bij de geringe mate waarin
in het onderzoek aan Jezus’ exclusiviteit wordt
toegekend. Hij begrijpt de behoefte om niet
hooghartig over Jezus te willen spreken (‘Jezus is de
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
26. Dat is een ruimte die overigens ook mentale druk kan gegeven (‘gedwongen vrij te zijn’). Zie Gerben Heitink,
Golfslag van de tijd. Europa’s niet te stillen verlangen naar God, Utrecht 2011, p. 196-202.
27. Philip R. Wall,
Salvation and the School of Christ
. A theological-ethnographic exploration of the relationship
between soteriology, missiology and pedagogy in fresh expressions of church, London 2014, p. 19.
28. Klaas Bom, ‘Varkens op de pioniersplek. Een reactie op de artikelen over heil en missionair werk met een
intercultureel theologische rand’, in: Kerk en Theologie, 72 (2021), 3, p. 283.
29. Dat wordt ook erkend in de visienota van de Protestantse Kerk,
‘Van U is de toekomst
: ‘Het gaat niet om nivellering
van verschillen of het vinden van geforceerde compromissen, maar om het zoeken naar concrete en spirituele
eenheid in Christus, in alle verscheidenheid. Dat dit geen eenvoudige opgave is, maakt de roeping des te groter. Er
is veel genade nodig om hier vooruitgang te boeken.’ (2020, p. 33)
25
beste’). Voor arrogantie is ook geen enkele reden,
maar liefde vraagt in zijn ogen wel om exclusiviteit.
In zijn eigen woorden: ‘In de geloofstaal is de
exclusiviteit echter primair verbonden met de
liefdestaal. Heil is dan ook niet iets wat toegevoegd
wordt aan ons leven, het is een liefdesrelatie die
we niet kunnen missen. Heil heelt en maakt het
leven van de Heer tot ons leven. Exclusiviteit (nog
steeds, ook in veel van onze culturele acceptatie van
pluriformiteit en promiscuïteit) is fundamenteel voor
het liefdesbegrip.’30
Ook op dit punt legt Bom belangrijke overwegingen
op tafel. Liefde die uitsluit is niet arrogant, maar
voluit oprechte liefde. Huwelijkstrouw komt hier
als parallel om de hoek kijken. In goede en kwade
dagen kiezen voor die ene andere. Het is een vorm
van verbondssluiting die in onze tijd onder druk
staat. Bom raakt hier dus aan een wezenlijk punt,
maar (hoe) kan hij ons hier echt verder helpen? Zijn
aandacht voor liefde die op een gezonde manier ook
uitsluit, moet opboksen tegen onze bricolagecultuur.
‘Monogame liefde’ lijkt in een religieus en spiritueel
gezien uiterst veelkleurige samenleving het
onderspit te delven. Het roept de vraag op naar de
kracht en de intensiteit van ‘de eerste liefde’ in de
gemeente (vgl. Openbaring 2,4), naar haar vermogen
om zich ongeremd en ongedeeld te verbinden met
Jezus Christus. Ligt uitsluitend (!) in deze exclusieve
verbinding van de gemeente met Christus haar
toekomst? Is hier eenkennigheid geboden, meer dan
ons misschien lief is?
Gesprekken over ‘heil’ te weinig gevoerd?
In een recent handboek over religieus leiderschap
formuleren Stefan Paas en Joke van Saane twee
vereisten om gezag te verwerven op de vrije markt
van religie en zingeving. Ik beperk me op deze
plek tot de eerste eis: ‘een besef van missie, een
diepgevoelde overtuiging dat hij of zij (of eerder
nog: zijn of haar gemeenschap of traditie) iets te
bieden heeft dat nergens anders gevonden kan
worden’.31 Paas en Van Saane zijn streng rond deze
eis: ‘Kerkleiders kunnen het zich niet veroorloven
om vaag of onduidelijk te zijn op dit terrein; zij
moeten een min of meer gearticuleerd idee
hebben wat er goed is aan christen-zijn.32 Daarmee
leggen ze belangrijk huiswerk op het bordje van
voorgangers en gemeenten. Lang niet altijd wordt
in de gemeente het gesprek hierover gevoerd, ook
niet bij missionaire zoektochten.33 Het onderzoek
heeft duidelijk gemaakt dat de voorgangers zelf
goed kunnen verwoorden wat het christelijk geloof
de moeite waard maakt. Maar hier lijkt nog wel
winst te kunnen worden geboekt door het gesprek
over de stellingen van Paas en Van Saane echt
gemeentebreed te agenderen. De inzet van de
gemeente voor humaniteit deelt ze met tal van
andere, al dan niet religieuze, levensovertuigingen.
Die inzet is zonder meer wezenlijk en onopgeefbaar
voor de christelijke gemeente, en samenwerking
met anderen is hier ook geboden,34 maar er ligt
hier - in marketingtermen - geen unique selling
point. Dat brengt me bij de vraag of zo’n punt er
wel is en zo ja, welke het dan is en hoe je deze
dan zou kunnen communiceren. Is het mogelijk in
de gemeente als het ware weer te herontdekken
wat het eigene, het unieke van het christelijk
geloof is? Er wordt in onze tijd gesproken van
‘sprakeloosheid’ en ‘religieus analfabetisme’.35 Dat
vraagt om fundamentele bezinning. Werkelijke
geloofscommunicatie binnen de gemeente blijkt
ook helemaal nog niet zo eenvoudig te zijn, zo laat
onderzoek zien.36 Al met al is er misschien meer
dan ooit alle reden om binnen de gemeente het
gesprek op gang te brengen ‘waarom we blijven’
en waarom het goed zou kunnen zijn anderen uit
te nodigen zich te verbinden met Jezus Christus
en met de gemeenschap die in Zijn spoor wil gaan.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
30. Bom, a.a, p. 284.
31. Stefan Paas, Joke van Saane, ‘Leiderschap en ambt in de laatmoderne samenleving’, in: Leon van den Broeke, Eddy
van der Borght (red.), Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland, Utrecht 2020, p. 159.
32. idem.
33. Sake Stoppels,
Heil zien in missionaire initiatieven
. p. 11-14.
34. Zie hier ook de visienota
‘Van U is de toekomst
: ‘Waar mogelijk zoeken we samenwerking met buitenkerkelijke
partners.’ p. 49.
35. Mgr. Gerard de Korte, Leo Fijen, Loslaten en thuiskomen. Een bewogen jaar in brieven, Baarn 2016, p. 106-107.
36. Zo bijvoorbeeld Marijn Vlasblom, ‘Geleefd geloof en de gemeente. Het onderzoek’, in: Marijn Vlasblom (red.), Geloven
in de gemeente. De vanzelfsprekendheid voorbij, Amsterdam 2018, p. 26-40 (Baptistica Reeks, nr. 13). Zijn onderzoek
in een baptistengemeente laat onder meer zien dat het geloof en het dagelijks leven allerminst op een natuurlijke
manier met elkaar verweven zijn. Ook de verbinding tussen geloofservaringen en de gemeente is niet sterk.
26
Jezus’ uitdagende vraag van ooit aan Zijn leerlingen
- ‘willen jullie soms ook weggaan?’ (Johannes 6:67) -
biedt daarvoor een prikkelende start.37 Zonder
mensen die ‘blijven’ en daar ook uitstekende, diep
existentiële redenen voor hebben, is een missionaire
gemeente kansloos.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
37. De natuurkundige Arie van den Beukel pakte deze vraag op in zijn boek Waarom ik blijf. Gedachten over geloof,
theologie en wetenschap, Baarn 2003, met name p. 79-82.
27
Bijlage 1: Overzicht van de interviewvragen
Enkele biografische gegevens
• geslacht
• leeftijd
• aantal jaren predikant/kerkelijk werker:
• eventueel andere aanstelling (‘tent making
ministry’?)
Beleving rond missionair
• Welke associaties - positief én negatief - komen
bij je op als je denkt aan ‘missionair kerk-zijn’?
• Zijn er missionaire praktijken en/of personen die
jou inspireren?
• Zijn er auteurs/boeken rond missionair werk/
missiologie die jou inspireren?
• Heb je in de loop van de tijd een ontwikkeling
meegemaakt in je missionaire denken en/of
handelen?
• In missionaire publicaties komen we vaak de
zogenaamde five marks of mission tegen. Voor
welke twee klopt jouw hart het meest? (dat is niet
per se identiek met de daadwerkelijke praktijk!)
- Verkondiging van het Goede Nieuws van het
Koninkrijk aan mensen die het niet kennen
(evangelisatie).
- Het onderwijzen, dopen en doen groeien van
nieuwe gelovigen.
- Lenigen van menselijke nood door liefdevolle
diaconie.
- Het omvormen van onrechtvaardige structuren,
het ageren tegen elke vorm van geweld en het
zoeken van vrede en verzoening.
- Het werken aan het behoud van de schepping
en het zoeken naar een ecologisch verantwoord
leven.
• De notitie van de Protestantse Kerk ‘Wie wil
er missionair zijn?’ (Gert-Jan Roest 2020, nog
niet publiek gemaakt) omschrijft missionair zijn
als volgt: ‘Vanuit liefde in beweging komen ter
wille van anderen namens God.’ Wat roept deze
formulering bij je op?
• Heeft corona invloed op je denken over missionair
kerk-zijn?
Theologie
• Hoe zou je de plek van de kerk in de samenleving
willen typeren (misschien in een metafoor)?
• Heeft de christelijke traditie iets unieks, iets wat
je elders niet vindt? Zo ja, wat is dat en zou je dat
unieke ook graag willen delen in je missionaire
communicatie?
• Wie is Jezus in jouw missionaire communicatie?
Hoe inclusief of exclusief is Hij in jouw ogen?
• Wat betekent voor jou ‘redding’ (soteria)? Is er ook
iets als ’verloren gaan’?
• Mogelijk onderscheid hier en nu - eeuwigheid.
• Typering van de eigen theologische/spirituele
ligging binnen de kerk volgens het format dat de
Protestantse Kerk gebruikt in haar onderzoeken
(format panel Protestantse Kerk): Met welke
stromingen in de Protestantse Kerk voelt u zich
het meest verwant? (meerdere antwoorden
mogelijk, geef de voorkeuren een kleurtje):
- Confessioneel
- Evangelisch
- Gereformeerd
- Gereformeerde Bond
- Hervormd
- Luthers
- Midden-orthodox
- Oecumenisch
- Protestants
- Vrijzinnig
- Anders, te weten:
- Geen antwoord
Invulling eigen rol (praktijken)
• Zie je een rol voor jezelf om jouw gemeente te
stimuleren tot missionair zijn en handelen? Zo ja,
welke rol is dat en hoe vul je deze in?
• Zie je een ontwikkeling in het missionaire
bewustzijn van de gemeente en haar missionaire
praktijk? Zo ja, waar zie je dat?
• Heb je veel contact met mensen buiten de kerk
(afgezet tegen binnenkerkelijke contacten)?
• Welk deel van je vrienden/kennissen is niet
kerkelijk betrokken?
Beleving missionaire impulsen vanuit de diensten-
organisatie
• Hoe ervaar je de landelijke kerk als het gaat om
missionair kerk-zijn?
• Is er materiaal uit ‘Utrecht’ dat je geholpen heeft in
je missionaire oriëntatie? Zo ja, welk?
Afsluiting
• Eventuele punten die nog niet aan de orde zijn
geweest en die je wel van belang acht.
28
Bijlage 2: Uitnodigingsbrief
Utrecht, september 2020
Verzoek medewerking onderzoek ‘missionair kerk-zijn’
Geachte predikant, geachte kerkelijk werker,
Het zal u bekend zijn dat op landelijk niveau de Protestantse Kerk in Nederland missionair kerk-zijn
stimuleert. Concreet zien we dat momenteel vooral terug in de aandacht voor en de groei van het aantal
pioniersplekken. Daar is inmiddels ook al het nodige onderzoek naar gedaan. Dat geldt in mindere mate
voor het missionaire functioneren van ‘gewone’ gemeenten. Ook zij worden gestimuleerd de blik naar
buiten te richten, maar hoe, op welke schaal en vanuit welke motivatie dat gebeurt, is niet heel duidelijk.
Daarin ligt ook de aanleiding voor een onderzoek dat de dienstenorganisatie wil uitvoeren. Daarin
richten we ons in eerste instantie op gemeentepredikanten en kerkelijk werkers die aan een gemeente
verbonden zijn. Hoe beleven en vullen zij het concept ‘missionaire gemeente’?
We hebben gekozen voor het afnemen van interviews met een aselecte groep van zo’n 35 predikanten
en kerkelijk werkers. Uw naam kwam daarbij naar voren en daarom willen we u de vraag voorleggen of
u bereid bent mee te doen aan het onderzoek. Concreet betekent het dat we u interviewen over een
aantal aspecten van missionair kerk-zijn: uw beleving van ‘missionair’, uw theologische denken hierover,
de concrete missionaire praktijk van uw gemeente en uw rol daarin, en ten slotte de beleving van de
missionaire impulsen vanuit ‘Utrecht’.
In deze tijd van corona doen we de interviews in principe via videobellen, maar eventueel kan het
ook face to face. Het gesprek begroten we op een uur, maar veel hangt daarbij uiteraard van u af.
We willen het gesprek graag opnemen om er een goed verslag van te kunnen maken. Daarvoor
vragen we dan ook uw toestemming. We zenden u dit verslag na afloop toe om zo te checken of
we u recht hebben gedaan. Zodra u ermee instemt, verwijderen we de opname. Uiteraard is het
onderzoeksrapport dat we in het voorjaar van 2021 hopen uit te brengen geanonimiseerd. De
geïnterviewden krijgen dit rapport ook toegezonden.
Er zijn drie interviewers, alle drie ook verbonden met de Christelijke Hogeschool Ede. Dit vanwege
mijn aanstelling aan de CHE en de onderzoeksmatige overlap van dit PKN-onderzoek met
onderzoeksthema’s aan de CHE. De drie interviewers zijn Karin de Jonge, docent pastoraat CHE,
Margreet Heij-Boers, studente theologie CHE, en ondergetekende, beleidsmedewerker ‘missionair’
dienstenorganisatie Protestantse Kerk en lector theologie, CHE.38
We hopen uiteraard dat u bereid bent mee te doen aan het onderzoek. Zou u dat willen aangeven door
deze mail te beantwoorden? Graag ook een reactie als u afziet van deelname. Zodra we uw bevestiging
binnen hebben, neemt een van ons contact met u op voor het maken van een afspraak.
Bij voorbaat onze hartelijke dank!
Met vriendelijke groet,
Sake Stoppels
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
38. In een latere fase van het onderzoek is ook dr. Marten van der Meulen (PKN/PThU) interviews gaan doen.
Dienstenorganisatie Protestantse Kerk
Joseph Haydnlaan 2a
Postbus 8504
3503 RM Utrecht
Telefoon: (030) 880 18 80
E-mail: info@protestantsekerk.nl
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Hij verwijst daarbij naar Lesslie Newbigin, The Gospel in a Pluralist Society
  • Gert-Jan Roest
Gert-Jan Roest, 'Wie wil er missionair zijn?', p. 4. Hij verwijst daarbij naar Lesslie Newbigin, The Gospel in a Pluralist Society, Grand Rapids 1989, p. 116.
Een huis voor de ziel. Gedachten over de kerk voor binnen en buiten
  • Roest Henk De
Henk de Roest, Een huis voor de ziel. Gedachten over de kerk voor binnen en buiten, Zoetermeer 2010, p. 137.
Goede Vrijdag en Pasen op afstand. Een praktisch-soteriologische analyse
  • Jan Martijn
Jan Martijn Abrahamse, 'Goede Vrijdag en Pasen op afstand. Een praktisch-soteriologische analyse', in: Kerk en Theologie, 71 (2021) 3, p. 214-227.
Positioning Jesus' Suffering. A Grounded Theory of Lenten Preaching in Local Parishes
  • André Verweij
André Verweij, Positioning Jesus' Suffering. A Grounded Theory of Lenten Preaching in Local Parishes, Delft 2014.
Mijn verschuivende visie op heil', in: Inspirare. Tijdschrift voor charismatische en evangelische theologie
  • Gert-Jan Roest
Gert-Jan Roest, 'Jezus in postmoderne kleren. Mijn verschuivende visie op heil', in: Inspirare. Tijdschrift voor charismatische en evangelische theologie, 2 (2020), 2, 19-28. Voor andere ervaringen op dit punt zie Sake Stoppels, Heil zien in missionaire initiatieven, Ede: CHE 2019, p. 17-24. (geraadpleegd 3 maart 2021)
Bevans, Models of Contextual Theology
  • B Stephan
Stephan B. Bevans, Models of Contextual Theology, New York 2008, p. 21 ev.