ArticlePDF Available

Abstract

De vraag hoe traumatische ervaringen, zoals seksueel misbruik, worden herinnerd behoort tot een van de meeste verhitte debatten in de psychologie. Het gaat dan met name om de kwestie van verdringing en of traumatische ervaringen onbewust kunnen worden opgeslagen. Otgaar en collega’s laten zien dat het debat hierover aan een stevige opmars bezig is. De aanname dat verdringing bestaat kan bijdragen aan het ontstaan van pseudo-herinneringen die tot valse beschuldigingen en onterechte veroordelingen kunnen leiden.
Running head: VERDRONGEN HERINNERINGEN 1
1
De Wetenschap Achter Verdrongen en Valse Herinneringen
Henry Otgaar1,2,3, Robert Horselenberg8, Eric Rassin4, Ineke Wessel5, Marko Jelicic2, Annelies
Vredeveldt6 en Peter van Koppen7
1Faculteit Rechtsgeleerdheid, Katholieke Universiteit Leuven
2Faculty of Psychology and Neuroscience, Universiteit Maastricht
3City University London
4Erasmus University Rotterdam
5Rijksuniversiteit Groningen
6Vrije Universiteit Amsterdam
7Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Maastricht
8Faculteits Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht
De Psycholoog
(Deze versie kan verschillen van de gepubliceerde versie)
VERDRONGEN HERINNERINGEN
2
Lead
De vraag hoe traumatische ervaringen, zoals seksueel misbruik, worden herinnerd behoort tot
een van de meeste verhitte debatten in de psychologie. Het gaat dan met name om de kwestie van
verdringing en of traumatische ervaringen onbewust kunnen worden opgeslagen. Otgaar en
collega’s laten zien dat het debat hierover aan een stevige opmars bezig is. De aanname dat
verdringing bestaat kan bijdragen aan het ontstaan van pseudo-herinneringen die tot valse
beschuldigingen en onterechte veroordelingen kunnen leiden.
English Summary
The question how traumatic experiences, such as sexual abuse, are remembered belongs to one
of the most contested debates in psychological science. The core thread of this debate is whether
traumatic experiences can be unconsciously repressed. Although discussions surrounding
repression started in the nineties because of -amongst others- legal cases, Otgaar and colleagues
show that the debate rages on today. For example, a high percentage of individuals such as
clinical psychologists still believe in repression and repression continues to exert a prominent
influence in legal cases. As long as this debate continues, chances exist that therapists and clients
will search for unconscious traumatic memories, potentially leading to false accusations and
even wrongful convictions.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
3
Simone had last van depressieve klachten en zij onderging om die reden psychotherapie.
Na een aantal gesprekken had de therapeut de indruk dat er iets ernstigs met haar gebeurd moest
zijn, maar dat zij daar vanwege de pijnlijke aard geen herinnering aan had. De therapeut stelde
voor om gebruik te maken van hypnose. Na meerdere jaren therapie te hebben gevolgd begon
Simone zich te herinneren dat onder andere haar ouders haar ritueel misbruikt hadden. Vanwege
haar hervonden herinnering verbrak ze het contact met haar ouders.
1
In Simones casus speelt de vraag hoe traumatische ervaringen, zoals seksueel misbruik,
worden herinnerd. Dat onderwerp is onderdeel van een van de meeste verhitte debatten die ooit
in de psychologie zijn gevoerd (Brewin et al., 2021; Otgaar et al., 2019). Het gaat om de kwestie
of herinneringen aan traumatische gebeurtenissen op een onbewust niveau kunnen worden
opgeslagen en op een later moment op accurate wijze kunnen worden hervonden. In Nederland is
recentelijk veel ophef ontstaan rondom deze kwestie. Zo is de suggestie gewekt dat sommige
wetenschappers in hun publiekelijke uitlatingen vooral claimen dat hervonden herinneringen
fictieve herinneringen zijn en niet ingaan op de vraag of hervonden herinneringen ook authentiek
kunnen zijn (zie bijvoorbeeld Jaspers, 2021).
Deze discussie is terug te voeren op het debat over verdringing en hervonden
herinneringen dat zich afspeelde in de jaren ’90 van de vorige eeuw (Loftus, 1994). Dat debat
werd vooral aangewakkerd door rechtszaken waarin het dikwijls ging om mensen die leden aan
allerhande psychische klachten, zoals moedeloosheid en paniekaanvallen, en daarvoor
psychologische hulp zochten. Bij therapeutische interventies werd gesuggereerd dat zulke
klachten het gevolg waren van verdrongen herinneringen aan seksueel misbruik. Het idee was
dat zulke herinneringen vanwege hun traumatische karakter waren verdrongen: de betrokkene
1
Voor het volledige verhaal, zie https://www.traumaversterking.nl/lot1.html .
VERDRONGEN HERINNERINGEN
4
had op bewust niveau geen kennis van het misbruik, maar op onbewust niveau zorgden de
herinneringen voor allerlei klachten. Therapeuten gingen op zoek naar zulke herinneringen door
gebruik te maken van suggestieve technieken zoals hypnose. Uiteindelijk hervonden patiënten
herinneringen aan seksueel misbruik die ze voorafgaand aan de therapie niet hadden.
Geheugenonderzoekers betoogden echter dat er vraagtekens bij de hervonden herinneringen
konden worden geplaatst: de suggestieve werking van bepaalde therapeutische technieken zou
ertoe kunnen hebben geleid dat herinneringen aan niet-meegemaakte gebeurtenissen werden
gecreëerd, ook wel pseudo-herinneringen of valse herinneringen genoemd (Otgaar et al., 2021).
Het nefaste effect van zulke herinneringen was dat soms juridische stappen werden genomen
waardoor onschuldige verdachten valselijk werden beschuldigd en bijgeval onterecht werden
veroordeeld.
Het debat over het bestaan van verdringing wordt ook wel aangeduid als de Memory
Wars (Crews, 1995). Tot voor kort werd aangenomen dat het debat zo goed als afgedaan was
(Barden, 2016; McHugh, 2003; Paris, 2012). In dit artikel betogen we dat het debat nooit is
weggeweest, maar in een andere gedaante heeft voort gesmeuld en dat het nu zelfs alle schijn
heeft van een opleving (McNally, in druk; Patihis et al., 2014; Otgaar et al., 2019). We bespreken
wat de wetenschap ons leert over het bestaan van onbewust trauma en pseudo-herinneringen.
Verder zullen we laten zien dat het debat gevoerd wordt in de academische, klinische, en
juridische context.
Wat is Verdringing?
Inzet van het debat in de jaren ‘90 was dus de vraag of verdringing bestaat. Het concept
verdringing heeft zijn wortels in de psychoanalytische tradities van Sigmund Freud, zijn dochter
Anna Freud, en zijn tijdgenoten, zoals Pierre Janet (Ellenberger, 1970; Erdelyi, 2006). Het idee
VERDRONGEN HERINNERINGEN
5
achter verdringing is dat traumatische ervaringen voor mensen zo overweldigend zijn dat zij
psychologische verdedigingsmechanismen hanteren om met het trauma om te gaan. Eén daarvan
is verdringing. Verdringing verwijst naar de opvatting dat traumatische ervaringen onbewust
worden weggedrukt en dan niet meer toegankelijk zijn voor bewuste introspectie. Verdrongen
herinneringen aan traumatische ervaringen kunnen jarenlang een sluimerend bestaan leiden,
aldus de theorie. Als ze worden hervonden, dan zijn de traumatisch herinneringen in
overeenstemming met wat er plaats heeft gevonden (Loftus, 1993; McNally, 2005; Piper et al.,
2008). Verder zouden verdrongen herinneringen tot allerlei psychische en lichamelijke schade
kunnen leiden, zoals depressieve klachten of angststoornissen (McNally, 2005). Om deze
klachten te verhelpen zouden de onbewuste traumatische herinneringen bewust moeten worden
gemaakt.
Ten tijde van het debat over het bestaan van verdringing gingen verschillende therapeuten
met hun patiënten op zoek naar verdrongen herinneringen aan misbruik. Diverse aspecifieke en
vage symptomen van patiënten die geen herinnering aan misbruik hadden werden gezien als
bewijs voor verdrongen trauma dat moest worden opgespoord. In die tijd maakten therapeuten
gebruik van sterk suggestieve technieken als bijvoorbeeld hypnose, droominterpretatie en geleide
imaginatie. Het resultaat was dat sommige patiënten herinneringen kregen aan seksueel misbruik
die ze daarvoor niet hadden. De herinneringen werden zo in therapie gevonden in plaats van
hervonden. In enkele gevallen beschuldigden patiënten familieleden en begonnen een civiele
zaak of deden aangifte (Loftus & Ketcham, 1994).
Het probleem met verdringing is dat het bestaan ervan moeilijk te bewijzen is. Ook al
krijgt iemand herinneringen aan misbruik in therapie, wil dat nog niet zeggen dat die
herinneringen eerder verdrongen waren. Er zijn andere verklaringen voor het opduiken van
VERDRONGEN HERINNERINGEN
6
nieuwe herinneringen in het bewustzijn. Zo heeft wetenschappelijk onderzoek laten zien dat
pseudo-herinneringen aan fictieve gebeurtenissen relatief eenvoudig kunnen worden opgewekt
(bijv. Loftus & Pickrell, 1995). Buiten de mogelijkheid dat hervonden herinneringen pseudo-
herinneringen kunnen zijn, ontbreekt wetenschappelijke ondersteuning voor het fenomeen van
verdringing (zie hieronder).
Alternatieve Verklaringen voor Verdringing, Onbewuste, en Hervonden Herinneringen
Het idee van verdringing staat haaks op onderzoek dat laat zien dat traumatische
ervaringen juist goed beklijven in het geheugen (zie bijvoorbeeld Goldfarb et al., 2018;
Kensinger & Ford, 2021; McKinnon et al., 2014). Zo onderzochten de Nederlandse psychologen
Wagenaar en Groeneweg (1991) de herinneringen van overlevenden aan de tijd dat ze gevangen
zaten in concentratiekampen van de Nazi’s. Hun belangrijkste conclusie was dat de betrokkenen
zich die verschrikkelijke ervaringen over het algemeen juist goed herinneren. Sommige
respondenten waren gebeurtenissen veertig jaar na dato vergeten, terwijl ze die gebeurtenissen
wel hadden gerapporteerd vlak na de oorlog. Maar dit vergeten werd door de auteurs niet betiteld
als verdringing. Sterker nog: dat respondenten sommige gruwelijke details kwijt waren na
veertig jaar, maar die zich wel hadden herinnerd in de jaren vlak na de oorlog, duidt eerder op
“normaal vergeten” dan op verdringing. Als er sprake was geweest van verdringing dan zouden
zij deze gebeurtenissen ook kort na de oorlog kwijt zijn geweest (zie ook Merckelbach et al.,
2003). Het is immers één ding om gebeurtenissen - ook verschrikkelijke gebeurtenissen - te
vergeten onder invloed van het verstrijken van de tijd (Schacter, 1999), maar iets anders om te
veronderstellen dat de menselijke psyche is uitgerust met een complexe module om desgewenst
te vergeten (Wegner et al., 1987).
VERDRONGEN HERINNERINGEN
7
Een andere reden waarom slachtoffers soms een tijd lang niet over misbruik praten is niet
dat ze het zijn vergeten, maar dat ze er niet over willen praten (Goodman-Brown et al., 2003). Zo
zijn er diverse redenen waarom slachtoffers van seksueel misbruik niets willen vertellen over
hun misbruikervaringen. Ze schamen zich bijvoorbeeld dat het misbruik zich bij hen heeft
afgespeeld, worden door de daders bedreigd om niets over de incidenten prijs te geven of ze
voelen zich medeverantwoordelijk voor wat er met hen is gebeurd.
Ook willen slachtoffers niets liever dan hun misbruik ervaringen vergeten. Onderzoek
suggereert bijvoorbeeld dat doelbewust willen vergeten het geheugen kan ondermijnen
(Anderson & Hulbert, 2020). Een bekende onderzoeksmethode is het Think/No Think-paradigma
(Anderson & Hulbert, 2020; Anderson & Green, 2001). In dat paradigma moeten proefpersonen
bijvoorbeeld woordparen leren zoals “tattoo - oom” en “vlecht – pop”. Daarna ontvangen
proefpersonen woorden (zoals tattoo) en dienen ze met het gepaarde woord te komen. Bij andere
woorden (zoals vlecht) worden ze echter geïnstrueerd om absoluut niet aan het gepaarde woord
te denken. Als ze vervolgens moeten vertellen welke woorden ze nog kunnen herinneren,
rapporteren ze minder woorden die “vergeten” dienden te worden dan woorden waaraan wel
gedacht mocht worden. Die bevinding biedt echter geen argument dat verdringing werkelijk
bestaat. Daar is een aantal redenen voor. Allereerst heeft het onderzoek niet laten zien dat gehele
autobiografische herinneringen doelbewust vergeten kunnen worden (Otgaar et al., 2019). Ten
tweede wordt het effect niet consequent bij elke analyse gevonden. Met name het bewijs voor
een interpretatie van de vergeeteffecten in termen van een verminderde beschikbaarheid van
herinneringen is schamel (Wessel et al., 2020). Ten slotte laat veel onderzoek zien dat
emotionele herinneringen juist moeilijker kunnen worden vergeten dan herinneringen aan
alledaagse gebeurtenissen (Hall et al., 2021).
VERDRONGEN HERINNERINGEN
8
Een andere alternatieve verklaring voor herinneringen die hervonden lijken te zijn is dat
slachtoffers van seksueel misbruik de ervaring hebben geherinterpreteerd (zie bijvoorbeeld
Raymaekers et al., 2012). Daarmee wordt bedoeld dat op het moment het slachtoffer werd
misbruikt, de gebeurtenis niet als traumatisch werd ervaren. Wanneer jaren later wordt
teruggeblikt op de ervaring krijgt de ervaring een emotionele lading omdat het slachtoffer inziet
dat de gebeurtenis verwijst naar een traumatische ervaring (zie ook Patihis et al., 2019). Voor een
slachtoffer lijkt het alsof de traumatisch herinnering er nooit is geweest (en dus is verdrongen)
maar in werkelijkheid is een bestaande herinnering opnieuw geduid.
Ondanks het feit dat enige wetenschappelijke ondersteuning voor verdringing ontbreekt,
is de opvatting dat herinneringen aan traumatische ervaringen onbewust hun invloed kunnen
uitoefenen op gedrag en symptomen niet uit de gratie geraakt. Integendeel: Er zijn sterke
aanwijzingen dat het debat over verdringing volledig is teruggekeerd (zie voor een overzicht
Otgaar et al., 2019). Die bespreken we nu.
De Heropleving van Verdringing
Er zijn verschillende indicaties dat het debat over verdringing aan een opmars bezig is. In
dit artikel hebben we ze onderverdeeld in verschillende secties, namelijk 1) het geloof in
verdringing, 2) dissociatieve amnesie is verdrongen herinnering, 3) pseudo-herinneringen aan
autobiografische ervaringen, 4) therapie en het geheugen, 5) hervonden herinneringen en 6)
verdringing in de rechtbank en daarbuiten.
Het Geloof in Verdringing. In enquêtes hebben onderzoekers verschillende groepen,
zoals studenten, klinisch psychologen en rechters, gevraagd in welke mate ze in verdringing
geloven. Zulk enquêteonderzoek werd als eerste verricht in de jaren ’90, maar wordt met enige
VERDRONGEN HERINNERINGEN
9
regelmaat uitgevoerd. Zo vonden de Nederlandse psychologen Merckelbach en Wessel (1999) in
hun enquête dat 96% (n = 25) van psychotherapeuten destijds in verdringing geloofden. De
Amerikaanse onderzoekers Poole en collega’s (1995) vonden dat 71% (n = 37) van hun groep
van klinische psychologen minstens één geval van een hervonden herinnering in hun praktijk
hadden gezien.
Recenter onderzoek laat soortgelijke percentages zien. Uit onderzoek van de
Amerikaanse onderzoekers Patihis en collega’s (2014) bleek dat 60,3% (n = 35) van klinische
psychologen het idee had dat traumatische herinneringen vaak worden verdrongen. De
Nederlandse onderzoekers Houben en collega’s bevroegen therapeuten die gebruik maken van
Eye Movement and Desensitization Reprocessing en vonden dat 70,7% (n = 29) van hen gelooft
dat traumatische ervaringen onbewust kunnen worden geblokkeerd.
Wij hebben recentelijk alle enquêtestudies op een rij gezet en vonden dat gemiddeld
gezien, 58% (n = 4745) van de ondervraagden geloofden in verdringing (Otgaar et al., 2019).
Voor klinisch psychologen was dat percentage in de jaren ’90, 61% (n = 719) en dat steeg naar
76% (n = 1586) in de jaren 2010 en verder. Die percentages laten zien dat het geloof in
verdringing diep verankerd is in deze beroepsgroep. Dat is zorgwekkend. Als klinisch
psychologen sterk geloven in verdringing kunnen ze immers juist in hun praktijk suggestieve
acties ondernemen om te proberen verdrongen herinneringen naar de oppervlakte te brengen.
Dissociatieve Amnesie = Verdrongen Herinnering. In de DSM-5 wordt dissociatieve
amnesie beschouwd als een stoornis van het geheugen (American Psychiatric Association, 2013).
Het is opmerkelijk dat de kenmerken en criteria van de stoornis dissociatieve amnesie naadloos
overeenkomen met die van verdringing. Zo gaat het bij dissociatieve amnesie om een
“onvermogen” om zich “belangrijke autobiografische informatie te herinneren” die voornamelijk
VERDRONGEN HERINNERINGEN
10
door stressvolle en psychotraumatische gebeurtenissen worden veroorzaakt. De gelijkenissen zijn
zo treffend dat de kritiek op verdringing evenzo geldt voor dissociatieve amnesie.
De rechtspsychologen Mangiulli en collega’s (in druk) hebben daarom recentelijk een
overzicht gemaakt van alle gepubliceerde casuïstiek over dissociatieve amnesie. Zestig artikelen
werden opgespoord die 128 casussen bevatten over dissociatieve amnesie. Er werd onderzocht of
de casussen overeenkwamen met de DSM-5 criteria en of alternatieve verklaringen werden
onderzocht voor het geclaimde geheugenverlies. Ze vonden dat de casussen niet voldeden aan de
DSM-5 criteria en dat het bewijs voor dissociatieve amnesie uitermate zwak was. Zo vonden ze
dat in sommige gevallen niet eens sprake was van een traumatische gebeurtenis (Reinhold &
Markowitsch, 2007) en dat het goed mogelijk was dat in andere gevallen geheugenverlies werd
geveinsd (Kritchevsky et al., 2004). Wetenschappelijke ondersteuning voor dissociatieve
amnesie is zodoende uitzonderlijk mager.
Pseudo-herinneringen aan Autobiografische Ervaringen. Een belangrijke kwestie in
het debat over verdringing is of suggestieve druk kan leiden tot pseudo-herinneringen. Hoewel
onderzoek heeft uitgewezen dat fictieve gebeurtenissen in het geheugen kunnen worden
geïmplanteerd (Scoboria et al., 2017), hebben onderzoekers recentelijk de prevalentie en
ecologische validiteit van dat onderzoek in twijfel getrokken (zie bijvoorbeeld Blizard & Shaw,
2019; Brewin & Andrews, 2017). Het gaat dan vooral om onderzoek waarin proefpersonen door
middel van suggestieve interviews wordt wijsgemaakt dat ze een fictieve gebeurtenis in hun
kindertijd hebben meegemaakt. De methode die in dat onderzoek wordt gehanteerd, wordt ook
wel de implantatie-methode genoemd.
De Britse psychologen Brewin en Andrews (2017) concludeerden op basis van hun
overzicht van het onderzoek dat “In memory implantation studies, some recollective experience
VERDRONGEN HERINNERINGEN
11
for the suggested events is induced on average in 47% of participants, but only in 15% are these
experiences likely to be rated as full memories” (p. 2). Daarmee werd bedoeld dat het meeviel
met de vatbaarheid voor suggestieve druk en de vorming van valse herinneringen. Het probleem
van het overzichtsartikel was echter dat de onderzochte studies dikwijls gebruik maakten van
verschillende manieren om pseudo-herinneringen te scoren en zodoende het gevonden
percentage (15%) eerder een onderrepresentatie geeft van de vatbaarheid voor geïmplanteerde
valse herinneringen. Vandaar dat de Canadese onderzoeker Scoboria en zijn collega’s (2017) een
vernieuwde scoringshandleiding ontwikkelden en verschillende implantatie-studies opnieuw
scoorden betreffende de vorming van pseudo-herinneringen. In tegenstelling tot Brewin en
Andrews vonden zij dat “[u]sing this scheme, 30.4% of cases were classified as false memories
and another 23% were classified as having accepted the event to some degree” (p.146). Verder
rapporteerden ze dat als de suggestieve druk persoonlijke details bevatte of als proefpersonen
zich fictieve gebeurtenissen dienden in te beelden, het percentage zelfs steeg naar bijna 50%.
Rekening houdend met het feit dat in zaken van hervonden herinneringen suggestieve druk veel
vaker wordt gegeven, dat dat gebeurt verspreid over meerdere jaren en dat de patiënten er
mogelijk gevoeliger voor zijn dan de gemiddelde proefpersoon, zijn die percentages wellicht een
onderschatting (Loftus & Ketcham, 1994). Maar welbeschouwd: zelfs als de conservatieve
interpretatie van Brewin and Andrews (2017) wordt aangehouden, kan worden betoogd dat 15%
nog steeds aanzienlijk en zorgelijk is (zie ook Nash et al., 2017; Otgaar et al., 2017; Smeets et
al., 2017).
Een ander punt van kritiek is dat implantatie-studies niet ecologisch valide zijn en geen
goede weergave geven van de werkelijkheid. Hiermee wordt bedoeld dat in rechtszaken het
voornamelijk gaat om pseudo-herinneringen aan seksueel misbruik. Het is natuurlijk niet ethisch
VERDRONGEN HERINNERINGEN
12
om experimenteel pseudo-herinneringen aan seksueel misbruik uit te lokken. Implantatie-studies
zijn er echter in geslaagd om pseudo-herinneringen uit te lokken die kenmerken vertonen van
pseudo-herinneringen aan misbruik, zoals dat het negatieve en pijnlijke ervaringen zijn. Het is
onderzoekers bijvoorbeeld gelukt pseudo-herinneringen te induceren aan ervaringen zoals
gebeten worden door een hond (Porter et al., 1999), beschuldigd worden van afkijken (Otgaar et
al., 2008), en het begaan van een geweldsdelict (Shaw & Porter, 2015). Verder zijn onderzoekers
erin geslaagd om pseudo-herinneringen uit te lokken aan pijnlijke en schaamtevolle
gebeurtenissen, zoals met je vinger in een muizenval vastzitten (Ceci et al., 1994) of een
darmspoeling krijgen (Otgaar et al., 2010).
Onderzoek heeft zo laten zien dat suggestieve druk in relatief korte tijd kan leiden tot
pseudo-herinneringen, zelfs tot pseudo-herinneringen aan negatieve gebeurtenissen. Die
bevindingen geven een adequate verklaring over hoe suggestie in therapie kan leiden tot pseudo-
herinneringen aan seksueel misbruik.
Therapie en het Geheugen. In het debat over verdringing wordt therapie dikwijls als
boosdoener gezien in zaken waarin individuen herinneringen hervonden in therapie (Patihis &
Pendergrast, 2019). Het is aangetoond dat suggestieve therapeutische interventies zoals hypnose
kunnen aanzetten tot de vorming van valse herinneringen (Lynn et al., 2020). De beroepsgroep is
zich daarvan bewust. De beroepscode van de Nederlandse Beroepsvereniging van
Hypnotherapeuten bevat de expliciete waarschuwing dat de beoefenaar “zich onthoudt van een
werkwijze met gerichte suggestieve beïnvloeding, waarbij sprake is van het ophalen en/of
bovenkomen van herinneringen en de herinterpretatie daarvan door de cliënt.”
2
Ook de
beroepscode voor Psychotherapie (2018) maant psychotherapeuten tot voorzichtigheid omdat “..
2
Zie https://hypnotherapie.nl/wp-content/uploads/2015/11/2017-10-Beroepscode-van-de-
NBVH.pdf
VERDRONGEN HERINNERINGEN
13
de in een psychotherapeutisch contact opkomende herinneringen wel mogelijkerwijs maar niet
noodzakelijkerwijs een accurate weergave van de werkelijkheid vormen” (p.18).
3
Er zijn ook therapeutische interventies die op het eerste gezicht echter niet suggestief
lijken. Een daarvan is Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR); een techniek
die in toenemende mate wordt gebruikt bij de behandeling van verschillende stoornissen en
vooral trauma gerelateerde klachten (Cuijpers et al., 2020). Bij EMDR worden eerst mogelijke
traumatische ervaringen van patiënten vastgesteld. Patiënten dienen dan hun meest traumatische
herinnering op te halen waarna de therapeut met zijn vinger horizontaal in het gezichtsveld van
de patiënt beweegt – het kan overigens ook een geluidje, een lampje of een combinatie daarvan
zijn dat afwisselend links of rechts wordt gegeven. Patiënten dienen dan de bewegende vinger te
volgen. Onderzoek wijst uit dat zulke oogbewegingen ervoor zorgen dat de levendigheid en
emotionaliteit van een traumatisch herinnering afvlakt (zie bijvoorbeeld Lee & Cuijpers, 2013;
Houben et al., 2020).
Behalve dat oogbewegingen de scherpe kant van traumatische herinneringen
beïnvloeden, doet recent onderzoek vermoeden dat zulke oogbewegingen de vorming van valse
herinneringen zouden kunnen bevorderen. Zo lieten Houben en collega’s (2018) zien dat
proefpersonen eerder geneigd zijn om met suggestie mee te gaan als ze oogbewegingen moeten
maken dan als ze dat niet hoeven te doen. In vervolgonderzoek zijn die bevindingen echter niet
gerepliceerd (Van Schie & Leer, 2019). Daarom hebben onderzoekers zich toegelegd op het
effect van oogbewegingen op andere typen valse herinneringen. Recente studies hebben laten
zien dat spontane pseudo-herinneringen eerder opduiken na oogbewegingen dan als zulke
oogbewegingen niet worden uitgevoerd (Houben et al., 2020; Leer & Engelhard, 2020).
3
Zie https://assets.psychotherapie.nl/p/229378//files/NVPdocs/beroepscode%202018.pdf
VERDRONGEN HERINNERINGEN
14
Spontane pseudo-herinneringen zijn geheugenfouten die bijvoorbeeld ontstaan als proefpersonen
claimen zich het woord “slapen” te herinneren terwijl ze alleen de verwante woorden “dromen”,
“nacht”, “kussen” en “maan” hebben gezien.
Oogbewegingen, zoals gebruikt in EMDR, kunnen niet alleen geheugenvervorming in de
hand werken. Onderzoek laat ook zien dat EMDR-therapeuten het idee van verdringing niet
afwijzen. Houben en collega’s (in druk) vroegen aan EMDR-therapeuten of ze geloofden dat
traumatische herinneringen onbewust kunnen worden verdrongen. Ze vonden in twee studies dat
tussen de 70% en 90% van de therapeuten daar bevestigend op antwoordde.
De nasleep van het geloof in verdringing is dat therapeuten in sessies aan hun patiënten
kunnen suggereren dat hun symptoomprofiel het gevolg is van een verdrongen herinnering aan
vroegkinderlijk misbruik. De Amerikaanse onderzoekers Patihis en Pendergrast (2019) hebben
dat treffend geëtaleerd. Zij vroegen aan Amerikaanse burgers die ooit psychotherapie hadden
ondergaan of hun behandelaars een keer hadden gesuggereerd dat ze verdrongen herinneringen
hadden. Ze vonden dat dat het geval was in 9% van hun steekproef (N = 2326). De psychologen
Dodier en collega’s (2019) hebben vergelijkbare resultaten gevonden in een Franse populatie
(met een percentage van 6%). Dat type onderzoek laat dus zien dat het concept verdringing nog
steeds onderdeel is van de psychologische gereedschapskist van therapeuten om symptomen van
patiënten te verklaren.
Hervonden Herinneringen. Hervonden herinneringen verwijzen naar herinneringen aan
ingrijpende gebeurtenissen waar men voor een lange tijd het bestaan niet van wist maar op een
gegeven moment weer worden ontdekt (Wessel et al., 2017). Het debat over verdringing wordt
dikwijls gekenmerkt door de stelling dat hervonden herinneringen die ontstaan in therapie
VERDRONGEN HERINNERINGEN
15
mogelijkerwijs valse herinneringen zijn (Otgaar et al., 2019). Het suggestieve karakter van
sommige interventies (zoals hypnose) zou aanzetten tot de vorming van valse herinneringen.
Hervonden herinneringen kunnen ook authentieke ervaringen betreffen en worden
spontaan hervonden herinneringen genoemd (Wessel et al., 2017). Een voorbeeld is als een
slachtoffer na lange tijd de dader tegenkomt en spontaan zich verschillende traumatische
ervaringen herinnert. Relevant daarbij is dat spontaan hervonden herinneringen kunnen worden
verklaard door welbekende geheugenprincipes en dat verdringing geen adequate verklaring biedt
voor het spontaan hervinden van herinneringen aan zulke ervaringen. Zeker voor traumatische
ervaringen geldt dat mensen er liever niet bij willen stilstaan. Niet denken aan een traumatische
ervaring is niet hetzelfde als het verdringen van een traumatische ervaring. Verder kan een
ervaring eerst niet als traumatisch wordt ervaren maar jaren later wordt geherinterpreteerd als
emotioneel geladen (McNally & Geraerts, 2009). De psychologen Dodier en Patihis (in druk)
vonden bijvoorbeeld onlangs dat bijna een derde van Franse burgers die zei een hervonden
herinnering aan misbruik te hebben eigenlijk bedoelde dat ze altijd een herinnering hadden maar
die later interpreteerden als een herinnering aan misbruik. Ten slotte laat onderzoek zien dat
slachtoffers met spontaan hervonden herinneringen wel eens eerder over hun misbruikervaringen
hebben gesproken maar die gesprekken zijn vergeten, een fenomeen dat ook wel te boek staat als
het forget-it-all-along effect (Dodier & Patihis, in druk; Janssen et al., 2021; Schooler et al.,
1997).
Om te achterhalen of hervonden herinneringen nog steeds in de belangstelling staan,
onderzocht Dodier (2019) hoeveel publicaties over onder andere hervonden herinneringen zijn
verschenen in de periode 2001-2018. Dat bleken er 145 te zijn. Een opvallend detail is dat het
VERDRONGEN HERINNERINGEN
16
jaar 2018 één van de meest productieve jaren was op het gebied van hoeveelheid artikelen over
hervonden herinneringen.
Verdringing in de Rechtbank en Daarbuiten. Er zijn verschillende voorbeelden die
laten zien dat verdringing aanhoudend een belangrijke plek inneemt in rechtszaken omtrent
verklaringen van misbruik. In Frankrijk is de verjaringstermijn onlangs verlengd van 20 tot 30
jaar om seksueel misbruik te vervolgen. Een van de redenen voor die verlenging is de opvatting
dat slachtoffers traumatische herinneringen kunnen verdringen en dat het soms tientallen jaren
kan duren voordat die herinneringen naar de oppervlakte komen (Dodier & Tomas, 2019). Ook
in Nederland is de verjaringstermijn voor seksueel misbruik verlengd, door die pas te laten
beginnen op de dag dat het vermeende slachtoffer 18 jaar oud wordt in plaats van de dag van het
misdrijf. In de afgelopen tien jaar is bovendien een toename te zien van Nederlandse rechterlijke
uitspraken waarin thema’s zoals verdringing, hervonden herinnering en dissociatieve amnesie
worden genoemd (Otgaar et al., 2019). Recentelijk is in Nederland een verhitte discussie
ontstaan betreffende de validiteit van claims van traumatische ervaringen. Zo zond Argos een
radiodocumentaire uit waarin de opvatting onder rechtspsychologen, dat hervonden
herinneringen fictief kunnen zijn, in twijfel werd getrokken naar aanleiding van
ervaringsverhalen van geënquêteerde deelnemers.
4
Tot slot ontvangen advocaten in het Verenigd
Koninkrijk advies om met potentiële slachtoffers te praten. In dat advies wordt gesteld dat
dissociatieve amnesie bestaat doordat traumata op verschillende manieren in de
hersenhemisferen wordt verwerkt (Advocate Gateway, 2015).
4
https://www.vpro.nl/argos/media/luister/argos-radio/onderwerpen/2021/de-hervonden-
herinneringencampagne-van-de-landelijke-expertisegroep-bijzondere-zedenzaken.html
VERDRONGEN HERINNERINGEN
17
Kennis over een rechtsgang op basis van hervonden herinneringen – wat weten rechters
of juryleden, advocaten of aanklagers over de twijfelachtige status van hervonden herinneringen?
– en de gevolgen daarvan lijkt voorlopig nog te ontbreken. Dat daar nieuwe slachtoffers worden
gemaakt, lijkt bijkans evident.
Conclusie
Het moge duidelijk zijn dat het debat over verdringing en of trauma’s onbewust hun
invloed kunnen uitoefenen op gedrag en klachten springlevend is. Controversiële ideeën over het
geheugen doen nog steeds de ronde. Zo laat onderzoek zien dat het geloof in verdringing nog
steeds prevalent is onder clinici. Sommige hedendaagse therapeutische technieken (bijvoorbeeld
oogbewegingen in EMDR) vergroten mogelijkerwijs de kans op valse herinneringen. Zolang het
debat over verdringing nog bestaat, is de kans groot dat therapeuten die geloven in verdringing
op zoek gaan naar onbewuste trauma's in hun patiënten. Zulke exercities kunnen leiden tot valse
herinneringen die tot valse beschuldigingen en onterechte veroordelingen kunnen leiden.
Hoe nu verder? Het is belangrijk dat het debat over verdringing en onbewuste
traumatische herinneringen niet verder wordt gepolariseerd (zie ook Lindsay & Briere, 1997). In
onze optiek zijn daarom de volgende twee onderzoekslijnen belangrijk. Allereerst dient
onderzocht te worden hoe en of het geloof in verdringing kan worden bijgesteld door scholing.
Zo demonstreerden Sauerland en Otgaar (in druk) dat studenten die een blok volgden over het
geheugen van getuigen en slachtoffers (met onder andere onderwijs over verdringing) minder
geneigd waren te geloven in verdringing na dan voor aanvang van het blok. Het zou dienstig zijn
om te onderzoeken of eenzelfde trend wordt waargenomen als therapeuten zulke kennis opdoen.
Het zou ook goed zijn om meer onderzoek te doen naar zogeheten herroepers. Herroepers zijn
VERDRONGEN HERINNERINGEN
18
mensen die ooit claimden te zijn misbruikt maar later hun herinnering hebben ingetrokken (Ost
et al., 2002). Onderzoek kan inzicht geven in hoe herroepers zich fictieve gebeurtenissen zijn
gaan herinneren.
Wat verder van belang is bij het oplossen van de controverse is dat de betrokkenen zich
rekenschap geven van hun professionele taak en positie, en van de beperkingen daarvan.
Wetenschappers krijgen betaald om wetenschappelijk onderzoek te doen, waarmee een stukje
van de werkelijkheid in kaart kan worden gebracht. Als wetenschappers getuige zijn van
praktijken die niet stroken met hun kennis, ervaren ze het meestal als hun plicht om het
ontbreken van de wetenschappelijke onderbouwing van die praktijken aan te kaarten. Maar
principieel kunnen wetenschappers niet de hele werkelijkheid in kaart brengen, noch die aan
iedereen verkopen. Wetenschappelijk is het niet te doen om te bewijzen dat verdringing niet
bestaat. Je kunt namelijk niet bewijzen dat iets niet bestaat. Je kunt hoogstens zeggen dat iets
ondanks veel speurwerk niet is aangetoond door wetenschappelijk onderzoek. En er kunnen
alternatieve verklaringen worden geopperd. Maar de wetenschappelijke argumenten zullen altijd
indirect zijn. Believers zijn daarmee en daarom moeilijk te overtuigen.
De primaire taak van therapeuten is bevorderen van het welzijn van de patiënt. Dat
geschiedt in de regel door diens klachten, het therapeutisch narratief, als uitgangspunt te nemen.
Een kritische waarheidsvinding, het juridische narratief (bijvoorbeeld naar het vermeende trauma
van een cliënt die PTSS lijkt te hebben) hoort daar niet bij. Dat uitgangspunt is prima in de
therapeutische context. Als de gevolgen van een behandeling echter zijn dat de cliënt hervonden
herinneringen aan een traumatisch incident heeft, mag de vraag worden gesteld of hij/zij daar op
termijn echt bij is gebaat. Dient het de cliënt om herinneringen aan trauma af te stoffen, nog
daargelaten of die herinneringen echt zijn of fictieve gebeurtenissen betreffen? Deze vraag gaat
VERDRONGEN HERINNERINGEN
19
nog vooraf aan die naar de gevolgen voor derden (beschuldigde familieleden die het trauma
zouden hebben veroorzaakt).
Hoewel therapeuten veelal een academische opleiding hebben genoten, kunnen zij soms
het overzicht ontberen dat nodig is om vruchtbaar bij te dragen aan een wetenschappelijke
discussie. Zij baseren hun kennis voornamelijk op hun contacten met cliënten. Maar daardoor
hebben ze een scheef beeld van de werkelijkheid. Zij moeten de eerste patiënt die geen klachten
overhoudt aan trauma nog tegenkomen. Dat komt doordat zulke mensen zich niet tot de
therapeut wenden voor hulp. Het idee dat mensen met onverklaarbare klachten waarschijnlijk
getraumatiseerd zijn, stoelt daarmee op een scheef wereldbeeld. Misschien zijn veel meer
mensen in meer of mindere mate getraumatiseerd, maar is dat op zichzelf niet de uiteindelijke
oorzaak van aspecifieke klachten. Kortom: als therapeuten zich mengen in wetenschappelijke
discussies zouden ze zich bewust moeten zijn van de beperkingen van louter anekdotische
klinische observaties. Als het gaat om het optreden als getuige-deskundige in de rechtszaal,
stellen Zajac en collega’s (2013) dat “... people whose primary occupation is clinical practice
are not automatically qualified to give evidence on human memory, even if they have published
the occasional paper” (p. 615).
Onderzoek zoals hierboven genoemd kan bijdragen aan een completer beeld over hoe
trauma het geheugen kan beïnvloeden. Zulk onderzoek is relevant omdat daarmee recht wordt
gedaan aan echte slachtoffers van misbruik, maar ook omdat daardoor de kans op valse
herinneringen en mogelijkerwijs valse beschuldigen en onterechte veroordelingen wordt
verkleind.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
20
Referenties
Advocate’s Gateway. (2015). Toolkit 18: Working with traumatised witnesses, defendants and
parties. Retrieved from https://www.theadvocatesgateway.org/images/ archive/18-
working-with-traumatised-witnesses-defen dants-and-parties-2015.pdf
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders
(5th ed.). Washington, DC: Author Anderson, M. C., & Green, C. (2001). Suppressing
unwanted memories by executive control. Nature, 410, 366–369.
Anderson, M. C., & Hulbert, J. C. (2020). Active forgetting: Adaptation of memory by prefrontal
control. Annual Review of Psychology, 72, 1-36.
Barden, R. C. (2016). Memory and reliability: Developments and controversial issues. In P.
Radcliffe, A. Heaton- Armstrong, G. Gudjonsson, & D. Wolchover (Eds.), Witness
testimony in sex cases (pp. 343–359). Oxford, England: Oxford University Press.
Blizard, R. A., & Shaw, M. (2019). Lost-in-the-mall: False memory or false defense? Journal of
Child Custody, 16(1), 20-41.
Brewin, C. R. (2021). Tilting at windmills: Why attacks on repression are
misguided. Perspectives on Psychological Science, 16(2), 443-453.
Brewin, C. R., & Andrews, B. (2017). Creating memories for false autobiographical events in
childhood: A systematic review. Applied Cognitive Psychology, 31(1), 2-23.
Ceci, S J, Huffman, M L C, Smith, E, & Loftus, E F. (1994). Repeatedly thinking about a non-
event: Source misattributions among preschoolers. Consciousness and Cognition, 3(3-4),
388–407.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
21
Cuijpers, P., Veen, S. C. V., Sijbrandij, M., Yoder, W., & Cristea, I. A. (2020). Eye movement
desensitization and reprocessing for mental health problems: A systematic review and
meta-analysis. Cognitive Behaviour Therapy, 49(3), 165-180.
Dodier, O. (2019). A bibliometric analysis of the recovered memory controversy in the 21st
century. Applied Cognitive Psychology, 33(4), 571-584.
Dodier, O., & Patihis, L. (in druk). Recovered memories of child abuse outside of
therapy. Applied Cognitive Psychology.
Dodier, O., Patihis, L., & Payoux, M. (2019). Reports of recovered memories of childhood abuse
in therapy in France. Memory, 27(9), 1283-1298.
Dodier, O., & Tomas, F. (2019). When psychological science fails to be heard: The lack of
evidence-based arguments in a ministerial report on child sexual abuse. Psychiatry,
Psychology and Law, 26(3), 385-395.
Ellenberger, H. (1970). The discovery of the unconscious. New York, NY: Basic Books.
Erdelyi, M. H. (2006). The unified theory of repression. Behavioral and Brain Sciences, 29(5),
499.
Goldfarb, D., Goodman, G. S., Larson, R. P., Eisen, M. L., & Qin, J. (2019). Long-term memory
in adults exposed to childhood violence: Remembering genital contact nearly 20 years
later. Clinical Psychological Science, 7(2), 381-396.
Goodman-Brown, T. B., Edelstein, R. S., Goodman, G. S., Jones, D. P., & Gordon, D. S. (2003).
Why children tell: A model of children’s disclosure of sexual abuse. Child Abuse &
Neglect, 27, 525–540.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
22
Hall, K. J., Fawcett, E. J., Hourihan, K. L., & Fawcett, J. M. (2021). Emotional memories are
(usually) harder to forget: A meta-analysis of the item-method directed forgetting
literature. Psychonomic Bulletin & Review, 1-14
Houben, S. T., Otgaar, H., Roelofs, J., & Merckelbach, H. (2018). Lateral eye movements
increase false memory rates. Clinical Psychological Science, 6(4), 610-616.
Houben, S. T., Otgaar, H., Roelofs, J., Merckelbach, H., & Muris, P. (2020). The effects of eye
movements and alternative dual tasks on the vividness and emotionality of negative
autobiographical memories: A meta-analysis of laboratory studies. Journal of
Experimental Psychopathology, 11(1), 2043808720907744.
Houben, S. T., Otgaar, H., Roelofs, J., Wessel, I., Patihis, L., & Merckelbach, H. (2020). Eye
movement desensitization and reprocessing (EMDR) practitioners’ beliefs about
memory. Psychology of Consciousness: Theory, Research, and Practice.
Houben, S. T., Otgaar, H., Roelofs, J., Smeets, T., & Merckelbach, H. (2020). Increases of
correct memories and spontaneous false memories due to eye movements when
memories are retrieved after a time delay. Behaviour Research and Therapy, 125,
[103546].
Janssen, S. M., Anthony, K., Chang, C. Y. M., Choong, E. L., Neoh, J. Y., & Lim, A. (2021).
Replicating remembering “remembering”. Memory, Dec 31, 1-9.
Jaspers, H. (2021). Open brief aan Ineke Wessel. Gedownload van Twitter op 11 mei 2021,
https://drive.google.com/file/d/1a_vIst9yyEF2uuNdwtTcQoKWt6wcXasc/view
Kensinger, E. A., & Ford, J. H. (2021). Guiding the emotion in emotional memories: The role of
the dorsomedial prefrontal cortex. Current Directions in Psychological Science, 30(2),
111-119.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
23
Kritchevsky, M., Chang, J., & Squire, L. R. (2004). Functional amnesia: clinical description and
neuropsychological profile of 10 cases. Learning & Memory, 11, 213-226
Lee, C. W., & Cuijpers, P. (2013). A meta-analysis of the contribution of eye movements in
processing emotional memories. Journal of Behavior Therapy and Experimental
Psychiatry, 44(2), 231-239.
Leer, A., & Engelhard, I. M. (2020). Side effects of induced lateral eye movements during
aversive ideation. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 68,
101566.
Lindsay, D. S., & Briere, J. (1997). The controversy regarding recovered memories of childhood
sexual abuse: Pitfalls, bridges, and future directions. Journal of Interpersonal
Violence, 12(5), 631-647.
Loftus, E. F. (1993). The reality of repressed memories. American Psychologist, 48, 518–537.
Loftus, E. F. (1994). The repressed memory controversy. American Psychologist, 49, 443–445.
Loftus, E. F., & Davis, D. (2006). Recovered memories. Annual Review of Clinical Psychology,
2, 469–498.
Loftus, E. F., & Ketcham, K. (1994). The myth of repressed memory: False memories and
allegations of sexual abuse. New York, NY: St. Martin’s Press.
Lynn, S. J., Kirsch, I., Terhune, D. B., & Green, J. P. (2020). Myths and misconceptions about
hypnosis and suggestion: Separating fact and fiction. Applied Cognitive
Psychology, 34(6), 1253-1264.
Mangiulli, I., Otgaar, H., Jelicic, M., & Merckelbach, H. (in druk). A critical review of case
studies on dissociative amnesia. Clinical Psychological Science.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
24
McHugh, P. R. (2003). The end of a delusion: The psychiatric memory wars are over. Weekly
Standard, 36(8), 31–34.
McKinnon, M. C., Palombo, D. J., Nazarov, A., Kumar, N., Khuu, W., & Levine, B. (2015).
Threat of death and autobiographical memory: A study of passengers from Flight
AT236. Clinical Psychological Science, 3(4), 487-502.
McNally, R. J. (2005). Debunking myths about trauma and memory. The Canadian Journal of
Psychiatry, 50, 817–822.
McNally, R. J. (2021). Are memories of sexual trauma fragmented?. Memory, Jan 12, 1-5.
Merckelbach, H., Dekkers, T., Wessel, I., & Roefs, A. (2003). Amnesia, flashbacks, nightmares,
and dissociation in aging concentration camp survivors. Behaviour Research and
Therapy, 41, 351–360.
Merckelbach, H., & Wessel, I. (1998). Assumptions of students and psychotherapists about
memory. Psychological Reports, 82, 763–770.
Nash, R. A., Wade, K. A., Garry, M., Loftus, E. F., & Ost, J. (2017). Misrepresentations and
flawed logic about the prevalence of false memories. Applied Cognitive
Psychology, 31(1), 31-33.
Ost, J., Costall, A., & Bull, R. (2002). A perfect symmetry? A study of retractors' experiences of
making and then repudiating claims of early sexual abuse. Psychology, Crime and
Law, 8(2), 155-181.
Otgaar, H., Candel, I., & Merckelbach, H. (2008). Children’s false memories: Easier to elicit for
a negative than for a neutral event. Acta Psychologica, 128, 350–354.
Otgaar, H., Candel, I., Scoboria, A., & Merckelbach, H. (2010). Script knowledge enhances the
development of children’s false memories. Acta Psychologica, 133(1), 57-63.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
25
Otgaar, H., Howe, M. L., Patihis, L., Merckelbach, H., Lynn, S. J., Lilienfeld, S. O., & Loftus, E.
F. (2019). The return of the repressed: The persistent and problematic claims of long-
forgotten trauma. Perspectives on Psychological Science, 14(6), 1072-1095.
Otgaar, H., Howe, M. L., & Patihis, L. (2021). What science tells us about false and repressed
memories. Memory, 1-6.
Otgaar, H., Merckelbach, H., Jelicic, M., & Smeets, T. (2017). The potential for false memories
is bigger than what Brewin and Andrews suggest. Applied Cognitive Psychology, 31(1),
24-25.
Paris, J. (2012) The rise and fall of dissociative identity disorder. Journal of Nervous and Mental
Disease, 200, 1076–1079.
Patihis, L., Ho, L. Y., Tingen, I. W., Lilienfeld, S. O., & Loftus, E. F. (2014). Are the “memory
wars” over? A scientist-practitioner gap in beliefs about memory. Psychological Science,
25, 519–530.
Patihis, L., & Pendergrast, M. H. (2019). Reports of recovered memories of abuse in therapy in a
large age-representative US national sample: Therapy type and decade
comparisons. Clinical Psychological Science, 7(1), 3-21.
Piper, A., Lillevik, L., & Kritzer, R. (2008). What’s wrong with believing in repression? A
review for legal professionals. Psychology, Public Policy, and Law, 14, 223–242.
Poole, D. A., Lindsay, D. S., Memon, A., & Bull, R. (1995). Psychotherapy and the recovery of
memories of childhood sexual abuse: U.S. and British practitioners’ opinions, practices,
and experiences. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 63, 426–437.
VERDRONGEN HERINNERINGEN
26
Porter, S., Yuille, J. C., & Lehman, D. R. (1999). The nature of real, implanted, and fabricated
memories for emotional childhood events: Implications for the recovered memory
debate. Law and Human Behavior, 23(5), 517-537.
Raymaekers, L., Smeets, T., Peters, M. J., Otgaar, H., & Merckelbach, H. (2012). The
classification of recovered memories: A cautionary note. Consciousness and
Cognition, 21(4), 1640-1643.
Reinhold, N., & Markowitsch, H. J. (2009). Retrograde episodic memory and emotion: a
perspective from patients with dissociative amnesia. Neuropsychologia, 47, 2197-2206.
Sauerland, M., & Otgaar, H. (2021). Teaching psychology students to change (or correct)
controversial beliefs about memory works. Memory, 1-10
Schacter, D.L. (1999). The seven sins of memory. American Psychologist, 54, 182-203.
Schooler, J. W., Ambadar, Z., & Bendiksen, M. (1997). A cognitive corroborative case study
approach for investigating discovered memories of sexual abuse. In Recollections of
trauma (pp. 379-387). Springer, Boston, MA.
Scoboria, A., Wade, K. A., Lindsay, D. S., Azad, T., Strange, D., Ost, J., & Hyman, I. E. (2017).
A mega-analysis of memory reports from eight peer-reviewed false memory implantation
studies. Memory, 25(2), 146-163.
Shaw, J., & Porter, S. (2015). Constructing rich false memories of committing
crime. Psychological Science, 26(3), 291-301.
Smeets, T., Merckelbach, H., Jelicic, M., & Otgaar, H. (2017). Dangerously neglecting
courtroom realities. Applied Cognitive Psychology, 31(1), 26-27.
Van Schie, K., & Leer, A. (2019). Lateral Eye movements do not increase false-memory rates: A
failed direct-replication study. Clinical Psychological Science, 7(5), 1159-1167
VERDRONGEN HERINNERINGEN
27
Wagenaar, W. A., & Groeneweg, J. (1990). The memory of concentration camp
survivors. Applied Cognitive Psychology, 4(2), 77-87.
Wegner, D.M., Schneider, D.J., Carter, S.R. & White, T.L. (1987). Paradoxical effects of thought
suppression. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 5-13.
Wessel, I., Albers, C., Zandstra, A. R. E., & Heininga, V. E. (2020). A multiverse analysis of
early attempts to replicate memory suppression with the Think/No-think task. Memory,
28(7), 870-887.
Zajac, R., Garry, M., London, K., Goodyear-Smith, F., Hayne, H. (2013). Misconceptions about
childhood sexual abuse and child witnesses: Implications for psychological experts in the
courtroom. Memory, 21, 608-617.
... Wetenschappelijk onderzoek naar de werking van het geheugen biedt tot op heden geen onderbouwing voor het volledig kunnen vergeten van traumatische herinneringen die later toegankelijk gemaakt kunnen worden. Zeker wanneer duidelijk is dat de hervonden herinneringen onder invloed van sturing en suggestie tot stand zijn gekomen, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat het fictieve herinneringen betreft (Otgaar et al., 2021a;Otgaar et al., 2021b;Hupperetz et al., 2018;Goldfarb et al., 2019;Patihis & Pendergrast, 2019;Engelhard et al., 2019). Onder clinici is de opvatting dat traumatische herinneringen kunnen worden verdrongen echter nog steeds actueel (Patihis et al, 2014;Houben et. ...
Article
Full-text available
Dissociative amnesia, defined as an inability to remember important autobiographical experiences usually of a stressful nature, is a controversial phenomenon. We systematically reviewed 128 case studies of dissociative amnesia reported in 60 papers that appeared in peer-reviewed journals in English over the past 20 years (2000-2020). Our aim was to examine to what extent these cases met core features of dissociative amnesia. All cases were about reports of autobiographical memory loss, but the evidence offered in support of a dissociative amnesia interpretation was often weak and plagued by an ambiguous heterogeneity with respect to nature, aetiology, and differential diagnoses of alleged memory loss. Most case studies failed to rule out plausible alternative explanations of dissociative amnesia, such as ordinary forgetting and malingering. We encourage clinicians and researchers to more critically investigate alleged cases of dissociative amnesia and provide criteria for how a dissociative amnesia case ideally would look like.
Article
Full-text available
Therapists, judges, law enforcement, and students often believe in the existence of automatic and unconscious repression. Such a belief can be perilous as it might lead therapists to suggestively search for repressed memories leading to false memories. Recovering therapy-induced false memories of criminal acts can have serious consequences. Here, we tested whether erroneous beliefs in repressed memories can be corrected. Surveying two cohorts of Forensic and Legal Psychology Master’s students, we examined whether education about the science of (eyewitness) memory can correct erroneous beliefs in repressed memories. Students assessed memory statements before taking a course on eyewitness memory, six weeks after the course exam, and 18 or 6 months later, respectively (Ns = 33-74 per cohort and measurement). As expected, students in both cohorts on average initially strongly agreed with the statement that memories of traumatic events can be unconsciously blocked, but strongly disagreed with the statement after the course. Belief-corrections also persisted after the longer delay. These findings show that educating people about the science of (eyewitness) memory can be effective in correcting false and controversial memory beliefs in general and the existence of repressed memories in specific.
Article
Full-text available
What does science tell us about memory phenomena such as false and repressed memories? This issue is highly pressing as incorrect knowledge about these memory phenomena might contribute to egregious effects in the courtroom such as false accusations of abuse. In the current article, we provide a succinct review of the scientific nature of false and repressed memories. We demonstrate that research has shown that about 30% of tested subjects formed false memories of autobiographical experiences. Furthermore, this empirical work has also revealed that such false memories can even be implanted for negative events and events that allegedly occurred repeatedly. Concerning the controversial topic of repressed memories, we show that plausible alternative explanations exist for why people claim to have forgotten traumatic experiences; explanations that do not require special memory mechanisms such as the unconscious blockage of traumatic memories. Finally, we demonstrate that people continue to believe that unconscious repression of traumatic incidents can exist. Disseminating scientifically articulated knowledge on the functioning of memory to contexts such as the courtroom is necessary as to prevent the occurrence of false accusations and miscarriages of justice.
Article
Full-text available
When examining spontaneously recovered memories of childhood sexual abuse, victims report that there had been periods in which they had forgotten the abuse. However, there are sometimes people with whom the victim had spoken about the abuse during the period in which the victim had supposedly forgotten the abuse, suggesting the victim had not forgotten the abuse but the prior recall of the abuse. The underestimation of previous knowledge is termed the forgot-it-all-along effect. The goal of the present study was replicating the results of a laboratory study that had provided a theoretical understanding for the forgot-it-all-along effect by showing that people have difficulties remembering ‘remembering’ when the memory had previously been recalled in a different context. The effect was replicated by using the same neutral context sentences, suggesting the finding was robust. We also extended the experimental design by using positive and negative context sentences, but it did not become smaller when the positive sentences provided the different context or larger when the negative sentences provided the different context. Although the sample sizes were sufficiently large to provide statistical power for the forgot-it-all-along effect, they may not have been sufficiently large to observe the moderation effects of emotional context.
Article
Full-text available
We examined the incidence of recovered memories of child abuse in a large French general public sample (N = 3346). Of the 905 (27% of total sample) who reported having memories of abuse, 211 (23%) reported recovered memories of child abuse that they had no previous memory of, with 82 of these (9% of the 905) reporting that they did not know they were abused beforehand. Ninety percent of the latter reported having recovered their memories when not in a therapy at the time. Those who reported recovered memories outside of therapy often reported discussions with peers and/or media exposure related to childhood abuse that occurred either before or during memory recovery. Our prevalence results are discussed in light of the hypothesis that many recovered memories are in fact reinterpreted continuous memories. The findings on context are discussed in relation to the work on the malleability of memory. This article is protected by copyright. All rights reserved.
Article
Full-text available
Over the past century, psychologists have discussed whether forgetting might arise from active mechanisms that promote memory loss to achieve various functions, such as minimizing errors, facilitating learning, or regulating one's emotional state. The past decade has witnessed a great expansion in knowledge about the brain mechanisms underlying active forgetting in its varying forms. A core discovery concerns the role of the prefrontal cortex in exerting top-down control over mnemonic activity in the hippocampus and other brain structures, often via inhibitory control. New findings reveal that such processes not only induce forgetting of specific memories but also can suppress the operation of mnemonic processes more broadly, triggering windows of anterograde and retrograde amnesia in healthy people. Recent work extends active forgetting to nonhuman animals, presaging the development of a multilevel mechanistic account that spans the cognitive, systems, network, and even cellular levels. This work reveals how organisms adapt their memories to their cognitive and emotional goals and has implications for understanding vulnerability to psychiatric disorders. Expected final online publication date for the Annual Review of Psychology, Volume 72 is January 4, 2021. Please see http://www.annualreviews.org/page/journal/pubdates for revised estimates.
Article
The current meta-analysis explored whether emotional memories are less susceptible to item-method directed forgetting than neutral memories. Basic analyses revealed superior memory for remember (R) than forget (F) items in both the neutral, M = 19.6%, CI 95% [16.1, 23.1], and the emotional, M = 15.1%, CI 95% [12.4, 17.7], conditions. Directed forgetting in either valence condition was larger for (a) words than for other stimuli; (b) recall than recognition tests; (c) studies that used recall prior to recognition testing; (d) shorter lists; and (e) studies that included buffer items. Direct comparison of the magnitude of the directed forgetting effect across neutral and emotional conditions within studies revealed relatively diminished directed forgetting of emotional items compared to neutral items, with an average difference of 4.2%, CI 95% [2.0, 6.4]. However, the nature of this finding varied broadly across studies, meaning that whether-and to what degree-emotional memories are more resilient than neutral memories likely depends on the methodological features of the study in question. Moderator analyses revealed larger differences (a) in studies for which the emotional items were more arousing than the neutral items, and (b) when buffer items were included. Together, these findings suggest that emotional memories are often more resilient to intentional forgetting than neutral memories, although further research is necessary to characterize the circumstances under which these differences emerge.
Article
Models of episodic emotional memory typically concern why emotional events are more likely to be remembered than neutral events, focusing on interactions between the amygdala and other medial temporal lobe regions. But memories of emotional events can be distinguished by their affective tone and framing. We propose that the dorsomedial prefrontal cortex (dmPFC), a region that is increasingly recognized to crosscut socio-affective and cognitive domains, plays a key role in this aspect of emotional memory. After briefly reviewing the role of the dmPFC in the control of behaviors ranging from actions to emotions to social cognition, we delve into the accumulating evidence that its functions also subserve the abstraction of meaning from events and the control of memories, particularly emotional memories. Its role begins during the encoding of emotional experiences, continues through their stabilization, and endures during the retrieval of memory content. At each phase, the dmPFC participates in the integration of affective and cognitive components of memories, setting up networks and framings that either emphasize or de-emphasize emotional content. Incorporating the dmPFC into models of episodic emotional memory should provide leverage in understanding the affective tone with which experiences are brought to memory.
Article
Alarmingly high rates of sexual assault on campus have motivated American colleges and universities to take steps to address this serious problem. Yet university administrators have often felt ill-equipped to assess allegations of sexual assault. Unsurprisingly, they have sought the expertise of psychologists who can educate administrative staff about the complexities of traumatic memory. Dr. Rebecca Campbell is among the most influential figures teaching university administrators about sexual trauma and memory. The purpose of this article is to review research pertinent to her views on fragmentation of traumatic memories, and the possible roles of tonic immobility and alcohol consumption on how survivors of sexual assault recall their experience.