ArticlePDF Available

Weiss en de toekomst van de Europese democratie Pre-print van artikel te verschijnen in TvCR: tijdschrift voor constitutioneel recht, 12(2), 97-117.

Authors:

Abstract

Dit artikel analyseert de Weiss-uitspraak in een breder constitutioneel perspectief. In sectie 2 schets ik eerst hoe de Weiss-uitspraak zich verhoudt tot de jurisprudentie van Karlsruhe over de EU. In sectie 3 zoom ik vervolgens in op de juridische kwestie in de Weiss-zaak en vergelijk ik de uitspraak van het Duitse hof met die van het HvJ. In sectie 4 bespreek ik of de Duitse rechters terecht een democratisch tekort aankaarten in het handelen van de ECB en of de uitspraak helpt dat tekort te verkleinen. Mijn antwoord in het kort is: ja en nee. Karlsruhe wijst op een democratisch tekort, maar het oordeel in Weiss kan dat structurele probleem niet verhelpen. In sectie 5 ga ik in op de verdere implicaties van de uitspraak voor de EU. Daar laat ik zien hoe fundamentele vragen over de toekomst van de Unie steeds meer in de handen van de rechters uit Karlsruhe zijn komen te liggen. In sectie 6 leg ik uit waarom de jurisprudentie uit Karlsruhe vanuit democratisch oogpunt uiteindelijk zelf problematisch is, hoewel het Duitse constitutionele hof zich in zijn jurisprudentie juist beroept op het grondwettelijk democratiebeginsel. Sectie 7 sluit af met een conclusie.
1
Weiss en de toekomst van de Europese democratie
Pre-print van artikel te verschijnen in TvCR: tijdschrift voor constitutioneel recht, 12(2), 97-
117.
Nik de Boer*
1. Inleiding
Met een uiterst controversiële uitspraak oordeelde het Duitse Bundesverfassungsgericht op 5
mei 2020 dat het Public Sector Purchasing Programme (PSPP) van de Europese Centrale Bank
(ECB) – net als de uitspraak van het Hof van Justitie over dat programma - ultra vires was.
1
Het
PSPP is een programma van de ECB waarmee het op grote schaal staatsobligaties van de
lidstaten opkoopt om zo te voldoen aan de prijsstabiliteitsdoelstelling. Voornaamste klacht van
de Duitse rechters was dat de ECB de economische beleidseffecten van het programma
onvoldoende had afgewogen tegen de mate waarin het bijdroeg aan het bereiken van die
prijsstabiliteitsdoelstelling.
Dat de Duitse rechters het PSPP om die reden ultra vires verklaarden, kwam hun op scherpe
kritiek te staan. In de Financial Times noemde Martin Sandbu het oordeel een ‘bom onder de
EU-rechtsorde’.
2
Martin Wolf stelde in dezelfde krant dat toekomstige historici de uitspraak als
het beginpunt van Europese desintegratie zouden kunnen gaan markeren.
3
Elders typeerde
econoom Willem Buiter het oordeel als een oorlogsverklaring aan de ECB. Die zou mogelijk
leiden tot het uiteenvallen van de Eurozone.
4
Een veelgehoorde kritiek was daarnaast dat
Hongarije en Polen de uitspraak zouden kunnen aangrijpen om ongewenste oordelen van het
Hof van Justitie van de EU (hierna ook: HvJ) over de rechtsstaat naast zich neer te leggen.
5
Inmiddels is duidelijk dat die drastische gevolgen voorlopig zijn uitgebleven. In reactie op de
uitspraak uit Karlsruhe overlegde de ECB, via de Bundesbank, aanvullende documenten aan de
Duitse regering en Bundestag om te laten zien dat het de vereiste belangenafweging wel had
gemaakt.
6
Ook publiceerde de ECB het verslag van een bijeenkomst van de Raad van Bestuur
* Mr. Dr. Nik de Boer is universitair docent constitutioneel recht bij de vakgroep Staats- en bestuursrecht van de
Universiteit van Amsterdam en lid van het Amsterdam Centre for European Law and Governance. De auteur dankt
Leonard Besselink, Kas de Goede en de leden van de redactie voor behulpzaam commentaar op een eerdere versie
van dit stuk. Dit artikel put uit De Boer & Van ‘t Klooster 2020, een recent verschenen Engelstalig artikel. Voor het
kunnen gebruiken van inzichten uit dit stuk dankt de auteur Jens van ’t Klooster.
1
Bundesverfassungsgericht 5 mei 2020, 2 BvR 859/15 et. al., ECLI:DE:BVerfG:2020:rs20200505.2bvr085915 (PSPP)
en HvJ EU 11 december 2018, C-493/17, ECLI:EU:C:2018:1000 (Weiss and Others).
2
Sandbu, Financial Times 5 mei 2020.
3
Wolf, Financial Times 12 mei 2020.
4
W.H. Buiter, ‘Germany’s Judges Declare War on the ECB’, Project Syndicate 6 mei 2020, project-
syndicate.org/commentary/german-constitution-court-ecb-pspp-ruling-by-willem-h-buiter-2020-05.
5
Eijsvoogel & Van Outeren, NRC Handelsblad 5 mei 2020; Fleming, Shotter & Hopkins, Financial Times 10 mei 2020
Schäfers & Seidenbiedel, Frankfurter Allgemeine Zeitung 29 juni 2020; Chazan & Arnold, Financial Times, 29 juni
2020; Y. Mersch, ‘In the spirit of European cooperation’, speech tijdens het Salzburg Global webinar 2 juli 2020,
ecb.europa.eu/press/key/date/2020/html/ecb.sp200702~87ce377373.lt.html.
2
waarin de economische effecten van het PSPP expliciet werden besproken.
7
Op basis van die
documenten verklaarden de Duitse regering en Bundestag dat de ECB voldeed aan de eisen van
het Bundesverfassungsgericht.
8
Toch was de opschudding begrijpelijk. Duitsland speelt een cruciale rol in het Europese
integratieproject en het Duitse constitutionele hof is het meest invloedrijke en gezaghebbende
Europese constitutionele hof. Als Karlsruhe “nee” zegt tegen een EU-maatregel dan is dat
doorgaans voor heel Europa een probleem. Ook ligt het directe onderwerp van de zaak
gevoelig. Het ECB-beleid is van cruciaal belang voor de stabiliteit van de Eurozone, te meer
sinds de Covid-pandemie. De Weiss-uitspraak zet die rol van de ECB onder druk.
Hoogst ongebruikelijk was ook dat het HvJ met een persbericht op de Duitse uitspraak
reageerde. Daarin benadrukte het dat alleen het HvJ zelf bevoegd is ‘om vast te stellen dat een
handeling van een instelling van de Unie in strijd is met het Unierecht’.
9
Alleen zo kan volgens
het EU-Hof de uniforme toepassing van het Unierecht en de gelijkheid van de lidstaten
verzekerd worden.
De Weiss-controverse is het resultaat van een dieper conflict tussen de rechters uit Luxemburg
en de rechters uit Karlsruhe over de constitutionele grondslagen van de EU. Al in de jaren zestig
verklaarde het HvJ dat het Unierecht (destijds nog het Gemeenschapsrecht) in de lidstaten
doorwerkt onafhankelijk van de nationale grondwettelijke kaders en voorrang heeft op
conflicterend nationaal recht.
10
In Internationale Handelsgesellschaft bepaalde dit EU-Hof
vervolgens dat deze voorrang ook geldt ten opzichte van strijdig nationaal constitutioneel
recht.
11
Bovendien acht het HvJ alleen zichzelf bevoegd om de geldigheid van het handelen van
de Unie-instellingen te beoordelen.
12
De gevolgtrekking is dat het nationale rechters niet is
toegestaan om de grondwettigheid van EU-recht te toetsen.
Die constitutionele visie is door het Duitse constitutionele hof nooit volledig geaccepteerd.
Volgens de rechters uit Karlsruhe stelt de Duitse grondwet grenzen aan zowel de doorwerking
van het EU-recht, als aan Duitse deelname in verdere stappen in het proces van Europese
7
Zie Europese Centrale Bank, ‘Account of the monetary policy meeting of the Governing Council of the European
Central Bank held in Frankfurt am Main on Wednesday and Thursday, 34 June 2020’,
www.ecb.europa.eu/press/accounts/2020/html/ecb.mg200625~fd97330d5f.en.html.
8
Zie ‘Motie 19/20621’, dip21.bundestag.de/dip21/btd/19/206/1920621.pdf; ‘Plenarprotokoll 19/170’,
dipbt.bundestag.de/dip21/btp/19/19170.pdf, p. 21274 - 21283. Een vervolgrechtszaak voor het constitutionele hof
is wel ingediend, zie: ‘Antrag auf Erlass einer Anordnung gemäß § 35 BVerfGG’, uni-
marburg.de/de/fb01/professuren/oeffrecht/prof-dr-hans-detlef-horn/vb-gg-ezb-antrag-vollstrao_1-august-5-
2020.pdf.
9
HvJ EU, ‘Perscommuniqué naar aanleiding van het arrest van het Duitse grondwettelijk hof van 5 mei 2020’,
curia.europa.eu/jcms/upload/docs/application/pdf/2020-05/cp200058nl.pdf.
10
HvJ EU 5 februari 1963, C-26/62, ECLI:EU:C:1963:1 (van Gend en Loos); Case 6/64, HvJ EU 15 juli 1964, C-6/64,
EU:C:1964:66 (Costa v. E.N.E.L.).
11
HvJ EU 17 december 1970, C-11/70, EU:C:1970:114 (Internationale Handelsgesellschaft).
12
HvJ EU 22 oktober 1987, C-314/85, EU:C:1987:452 (Foto-Frost).
3
integratie. In de huidige jurisprudentie zijn twee constitutionele grenzen actueel.
13
Allereerst
mag EU-recht niet indruisen tegen de beginselen die deel uitmaken van de Duitse
constitutionele identiteit vervat in artikel 79 lid 3 Grundgesetz. Ten tweede is er de ultra vires
toetsing. Daarvan is in Weiss sprake. Deze ultra vires toetsing houdt in dat het Duitse Hof
controleert of de EU-instellingen handelen binnen hun competenties zoals vastgelegd in de EU
verdragen. Wanneer dat niet het geval is dan kan het Duitse Hof de betreffende EU-
maatregelen buiten toepassing verklaren. De Weiss-zaak is de eerste keer dat het Duitse
constitutionele hof nu ook daadwerkelijk een handeling van een Unie-instituut als ultra vires
beoordeelt. Voorheen bleef het bij dreigementen.
In dit artikel geef ik een analyse van de Weiss-uitspraak in een breder constitutioneel
perspectief. In sectie 2 schets ik eerst hoe de Weiss-uitspraak zich verhoudt tot de
jurisprudentie van Karlsruhe over de EU. In sectie 3 zoom ik vervolgens in op de juridische
kwestie in de Weiss-zaak en vergelijk ik de uitspraak van het Duitse hof met die van het HvJ. In
sectie 4 bespreek ik of de Duitse rechters terecht een democratisch tekort aankaarten in het
handelen van de ECB en of de uitspraak helpt dat tekort te verkleinen. Mijn antwoord in het
kort is: ja en nee. Karlsruhe wijst op een democratisch tekort, maar het oordeel in Weiss kan
dat structurele probleem niet verhelpen. In sectie 5 ga ik in op de verdere implicaties van de
uitspraak voor de EU. Daar laat ik zien hoe fundamentele vragen over de toekomst van de Unie
steeds meer in de handen van de rechters uit Karlsruhe zijn komen te liggen. In sectie 6 leg ik
uit waarom de jurisprudentie uit Karlsruhe vanuit democratisch oogpunt uiteindelijk zelf
problematisch is, hoewel het Duitse constitutionele hof zich in zijn jurisprudentie juist beroept
op het grondwettelijk democratiebeginsel. Sectie 7 sluit af met een conclusie.
2. Karlsruhe en de Europese Unie
Constitutionele conflicten tussen het Hof van Justitie en het Duitse constitutionele hof voeren
terug tot de jaren zeventig. In de Solange I uitspraak van 1974 oordeelden de Duitse
constitutionele rechters dat ze het Gemeenschapsrecht zouden toetsen op verenigbaarheid
met de fundamentele rechten uit de Duitse grondwet, zolang het Gemeenschapsrecht die
fundamentele rechten niet op vergelijkbare wijze erkende.
14
In 1987 draaide het Duitse Hof dat
oordeel om.
15
Het achtte de bescherming van fundamentele rechten op Europees niveau toen
voldoende effectief. Daarom zou het de verenigbaarheid van het Gemeenschapsrecht met de
fundamentele rechten uit de Duitse Grondwet voortaan niet langer toetsen in individuele
gevallen.
De Solange-jurisprudentie wordt doorgaans als positief beoordeeld voor de constitutionele
ontwikkeling van de Europese Unie. Ze droeg bij aan de ontwikkeling van de bescherming van
fundamentele rechten in het Europees recht.
16
In de kern kenmerken de Solange-uitspraken
zich door een pro-Europese houding: de waarborgen van de Duitse grondwet moesten en
13
Bundesverfassungsgericht 21 juni 2016, 2 BvR 2728/13, ECLI:DE:BVerfG:2016:rs20160621.2bvr272813 (OMT
definitieve uitspraak), par. 115.
14
Bundesverfassungsgericht 29 mei 1974, 2 BvL 52/71 (Solange I).
15
Bundesverfassungsgericht 22 oktober 1986, 2 BvR 197/83 (Solange II).
16
Voor een historische bespreking, zie Davies 2012.
4
konden ook op Europees niveau gerealiseerd worden. Het was daarom mogelijk om de
spanning tussen de Duitse grondwet en het Europees recht weg te nemen door fundamentele
rechten op het Europese niveau beter te beschermen.
Die relatie tussen de Duitse grondwet en het Europese project veranderde met het Maastricht-
Urteil uit 1993.
17
In die zaak ligt dan ook de basis voor het PSPP-oordeel van 5 mei 2020.
Kernvraag in het Maastricht-Urteil was of de Duitse toetreding tot het Verdrag van Maastricht
in overeenstemming was met het constitutionele democratiebeginsel (artikel 20 van de Duitse
grondwet) en het stemrecht (artikel 38 van de Duitse grondwet). In tegenstelling tot de meer
pro-Europese houding in Solange, gaf Karlsruhe nu een meer nationaalgerichte interpretatie
van het grondwettelijke democratiebeginsel. Het Bundesverfassungsgericht twijfelde of de EU
ooit een succesvolle democratie zou kunnen worden. De sociologische voorwaarden zouden
daarvoor ontbreken: een voldoende gedeelde Europese identiteit, een gemeenschappelijke taal
en een publieke sfeer. Gezien de democratische gebreken van de Unie zouden substantiële
bevoegdheden bij het Duitse parlement, de Bondsdag, moeten blijven. De democratische
legitimiteit van machtsoverdracht naar de Unie berustte hoofdzakelijk op wettelijke
goedkeuring door diezelfde Bondsdag.
18
Het constitutionele hof beredeneerde in dat verband dat de competenties van de Unie
voldoende specifiek en voorspelbaar dienden te zijn. Alleen dan zou men kunnen volhouden
dat de bevoegdheden van de Unie terug waren te voeren op een specifieke goedkeuring van
het Duitse parlement. Als de EU haar bevoegdheden zou overschrijden dan zou dit de Duitse
democratie aantasten. In die redenering ligt de oorsprong van ultra vires toetsing: het Duitse
Hof achtte zichzelf bevoegd om de competentieverdeling tussen de Unie en lidstaten te
waarborgen om zo de Duitse democratie te beschermen.
19
Een belangrijk onderdeel van het Maastricht-Urteil betrof de grondwettigheid van de
toekomstige Economische en Monetaire Unie (EMU), waarover in het Verdrag van Maastricht
overeenstemming werd bereikt. De Duitse rechters keurden de Duitse deelname in de EMU
goed, omdat die monetaire unie vormgegeven zou zijn als een ‘Stabilitätsgemeinschaft, een
gemeenschap waarin het garanderen van prijsstabiliteit prioriteit zou hebben.
20
De
onafhankelijkheid van de ECB ten opzichte van democratisch gelegitimeerde politieke
instellingen werd geaccepteerd als modificatie van het Duitse democratiebeginsel. Die
onafhankelijkheid blijkt het meest duidelijk uit het huidige artikel 130 VWEU. Deze bepaling eist
dat de Unie-instellingen, de regeringen van de lidstaten of andere organen de besluitvorming
van de ECB niet proberen te beïnvloeden. Evenmin mag de ECB van deze actoren instructies
vragen. Het gevolg is een verlies aan democratische invloed op het monetair beleid. Volgens de
Duitse rechters was die beperking desalniettemin gerechtvaardigd, omdat onafhankelijke
centrale banken aantoonbaar beter in staat zouden zijn om prijsstabiliteit te verzekeren.
21
17
Bundesverfassungsgericht 12 oktober 1993, 2 BvR 2134/92 (Maastricht).
18
Ibid., par. 94, 104 en 105.
19
Ibid., par. 104-105.
20
Ibid., par. 138.
21
Ibid., par. 154.
5
Echter, als de monetaire unie zich in de toekomst zou ontwikkelen tot een andere dan de in het
Verdrag neergelegde ‘Stabilitätsgemeinschaft’ dan zou het Verdrag veranderd moeten worden
of zou Duitsland de muntunie zelfs moeten verlaten.
22
Daarmee legde het
Bundesverfassungsgericht in het Maastricht-Urteil eigenlijk al de basis voor mogelijke toetsing
van toekomstig ECB-beleid.
Toch leek een direct constitutioneel conflict tussen de Duitse en EU-rechtsorde lange tijd ver
weg. Na Maastricht besloot het Bundesverfassungsgericht in meer pro-Europese zin. Pas met de
uitspraak over het Verdrag van Lissabon in juni 2009, keerde het Duitse Hof terug naar de
kernpunten uit het Maastricht-Urteil, met op punten een Euro-kritischere toon.
23
In het
Lissabon-Urteil sloot het Bundesverfassungsgericht uit dat Duitsland kan toetreden tot een
Europese federale staat. Bovendien wezen de Duitse rechters vijf gebieden van besluitvorming
aan waar uitgebreide machtsoverdrachten niet zijn toegestaan. Daaronder vallen
‘fundamentele fiscale beslissingen over overheidsinkomsten en -uitgaven’.
24
In de optiek van
het Duitse constitutionele hof moeten dergelijke substantiële bevoegdheden bij de Bondsdag
blijven om ervoor te zorgen dat de democratie op nationaal niveau niet wordt uitgehold. De
redenering voor deze lezing van het grondwettelijke democratiebeginsel lijkt sterk op die van
het Maastricht-Urteil. Volgens Karlsruhe is de nationale democratie de belangrijkste
legitimiteitsbron voor de Unie, omdat op Europees niveau de maatschappelijke voorvereisten
voor een goed functionerende democratie ontbreken. In het Lissabon-Urteil wijst het hof
daarbij voornamelijk op het gebrek aan een gedeelde Europese ruimte voor politiek debat en
wilsvorming. Het ontbreekt de Unie aan sterk ontwikkelde gemeenschappelijke Europese
media, politieke partijen en maatschappelijke organisaties die de cruciale brugfunctie vervullen
tussen burgers en besluitvorming door politieke instituties. Politiek debat blijft daarom
gefragmenteerd langs nationale lijnen.
25
Om de democratische legitimiteit van publieke
autoriteit te waarborgen moeten op nationaal niveau daarom voldoende mogelijkheden voor
politieke keuzes blijven bestaan.
26
De gevolgtrekking is dat vergaande bevoegdheidsoverdracht
op een aantal cruciale beleidsterreinen niet is toegestaan, waaronder de
begrotingsbevoegdheid van de Bundestag.
Daarmee was een Duits constitutioneel probleem voor de nabije toekomst geschapen. Enkele
maanden na het Lissabon-Urteil kwamen de enorme problemen met de Griekse staatsschuld
aan het licht: de start van de Euro-crisis. Die crisis bracht de EU en haar lidstaten ertoe om
ingrijpende hervormingen in de monetaire unie door te voeren. Hervormingen die precies
raakten aan de begrotingsbevoegdheid van de Bondsdag en die op gespannen voet leken te
staan met de oorspronkelijk voorziene ‘Stabilitätsgemeinschaft. Niet verrassend vochten
tegenstanders vrijwel alle belangrijke crisismaatregelen voor het constitutionele hof aan: het
eerste Griekse steunpakket, de Europese Financiële Stabilisatie Faciliteit, het Europese
22
Ibid., par. 148.
23
Bundesverfassungsgericht 30 juni 2009, 2 BvE 2/08, ECLI:DE:BVerfG:2009:es20090630.2bve000208 (Lissabon).
Over die kritische toon, zie bijvoorbeeld Halberstam & Möllers 2009.
24
Lissabon, par. 252 en 256.
25
Ibid., par. 250 en 251.
26
Zie in soortgelijke zin ook Grimm 1995; Grimm 2009; Grimm 2010 en Grimm 2017.
6
Stabiliteitsmechanisme, het begrotingspact, de bankenunie, het Outright Monetary
Transactions (OMT) programma van de ECB en meer recent dus ook het PSPP.
27
Tot 5 mei 2020 achtte het Duitse hof de verschillende Europese maatregelen steeds
verenigbaar met de Duitse grondwet. Het wees op de grondwettelijke grenzen, vooral dat ‘de
Duitse Bondsdag de controle over fundamentele begrotingsbeslissingen moet behouden’
28
en
het stelde in sommige gevallen eisen aan het functioneren van de Europese crisismechanismen.
Maar nooit gingen de rechters in Karlsruhe zover om Europese maatregelen daadwerkelijk
ongrondwettelijk te verklaren. In 2014 kwam het constitutionele hof wel dichtbij een ultra
vires-uitspraak. Zes van de acht constitutionele rechters oordeelden toen dat het OMT-
programma van de ECB waarschijnlijk in strijd was met de EU Verdragen, alvorens de zaak naar
Luxemburg te verwijzen.
29
Nadat het HvJ oordeelde dat het programma wel legaal was, ging
Karlsruhe ondanks ‘ernstige bezwaren’ toch mee in die conclusie.
30
3. Weiss
In de Weiss-zaak liep het anders. Centrale onderwerp van het geschil was het PSPP van de ECB:
het programma waaronder de ECB grote hoeveelheden staatsobligaties van de lidstaten
opkoopt om te voldoen aan de prijsstabiliteitsdoelstelling.
31
Prijsstabiliteit is volgens het VWEU
het hoofddoel van monetair beleid.
32
De ECB heeft dit mandaat verder ingevuld door zich erop
te richten ‘de inflatie op de middellange termijn onder, maar dicht bij 2% te houden.’
33
Het
PSPP is onderdeel van het kwantitatieve verruimingsprogramma van de ECB, het Asset
Purchasing Programme (APP).
34
De ECB startte het APP midden 2014 en begon als onderdeel
daarvan in maart 2015 met het PSPP. Het APP is een reactie van de ECB op het probleem dat
het rente-instrument was uitgeput. Voorafgaand aan de financiële crisis implementeerden de
ECB en andere centrale banken wereldwijd het monetair beleid door rentes in geldmarkten te
27
Zie de eerdere zaken: Bundesverfassungsgericht 7 september 2011, 2 BvR 987/10,
ECLI:DE:BVerfG:2011:rs20110907.2bvr098710 (Grieks steunpakket en EFSF); Bundesverfassungsgericht 12
september 2012, 2 BvR 1390/12, ECLI:DE:BVerfG:2014:rs20140318.2bvr139012 (ESM interim uitspraak);
Bundesverfassungsgericht 18 maart 2014, 2 BvR 1390/12, ECLI:DE:BVerfG:2014:rs20140318.2bvr139012 (ESM
definitieve uitspraak); Bundesverfassungsgericht 21 juni 2016, 2 BvR 2728/13,
ECLI:DE:BVerfG:2016:rs20160621.2bvr272813 (OMT definitieve uitspraak); Bundesverfassungsgericht 14 januari
2014, 2 BvR 2728/13 (OMT-verwijzing); Bundesverfassungsgericht, 2 BvR 859/15,
ECLI:DE:BVerfG:2020:rs20200505.2bvr085915, (PSPP-verwijzing); Bundesverfassungsgericht 30 juli 2019, 2 BvR
1685/14, ECLI:DE:BVerfG:2019:rs20190730.2bvr168514 (Bankenunie).
28
Bundesverfassungsgericht, ESM definitieve uitspraak, par. 162.
29
Bundesverfassungsgericht, OMT-verwijzing.
30
Bundesverfassungsgericht, OMT definitieve uitspraak, par. 181.
31
Besluit (EU) 2015/774 van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2015 inzake een overheidsprogramma voor
aankoop van activa op secundaire markten (ECB/2015/10).
32
Zie artikel 119 lid 2 en 127 lid 1 VWEU. Daarnaast heeft de ECB een zogenaamd secundair mandaat, namelijk om
het algemene economische beleid in de Uniete ondersteunen teneinde bij te dragen aan de doelstellingen van de
EU vervat in artikel 3 VEU, althans voor zover dit niet in strijd is met het nastreven van prijsstabiliteit. Zie artikel
127 lid 1 VWEU.
33
Zie Europese Centrale Bank, ‘Monetair beleid’, www.ecb.europa.eu/ecb/tasks/monpol/html/index.nl.html.
34
Zie Europese Centrale Bank, ‘Asset purchase programmes’,
www.ecb.europa.eu/mopo/implement/omt/html/index.en.html.
7
beïnvloeden. Na de crisis werd dat beleid steeds lastiger, omdat de ECB de rente steeds dichter
naar de 0% verlaagde. Daarmee liep de ECB tegen de technische grenzen van het rente-
instrument aan. Om die reden startte ze in 2015 met een beleid van kwantitatieve verruiming:
het grootschalig opkopen van financiële activa met een langere looptijd om zo de economie via
het financiële systeem aan te jagen.
Het beleid van kwantitatieve verruiming door de ECB is echter controversieel, vooral in
Duitsland.
35
Een belangrijk kritiekpunt is dat dit beleid slechts beperkte positieve effecten zou
hebben op de economische groei en feitelijk bedoeld zou zijn om lidstaten met hoge schulden
te beschermen. Daarmee zou het programma praktisch in strijd zijn met het verbod op
monetaire financiering van staatsschulden (artikel 123 VWEU) en in de weg staan aan
noodzakelijk geachte hervormingen in sommige lidstaten. Daarnaast heeft het
verruimingsbeleid vermeende negatieve bijeffecten. Het zou grote herverdelende gevolgen
hebben ten voordele van bezitters van financiële activa en onroerend goed. Bovendien zou de
lage rente niet levensvatbare banken en bedrijven op kunstmatige wijze overeind houden.
36
Tegenstanders van het PSPP spanden daarom een rechtszaak aan voor het Duitse hof die de
zaak in eerste instantie doorverwees naar de Europese rechters in Luxemburg. Kernvraag was
of het ECB-beleid nog paste binnen de reikwijdte van het verdragsrechtelijke mandaat en
daarmee binnen de competenties van de EU.
Het HvJ beantwoordde die vraag bevestigend: het PSPP was juridisch geldig.
37
Die conclusie is
gebaseerd op twee punten.
38
Allereerst beoordeelde het HvJ of de maatregel een uitdrukking
van monetair beleid is. Monetair beleid is een exclusieve bevoegdheid van de Unie.
39
De
definitie en implementatie van dat beleid is toegewezen aan de ECB.
40
Om vast te stellen of er
sprake is van monetair beleid kijkt het HvJ naar de doelstellingen van het ECB-beleid, namelijk
of het prijsstabiliteit nastreeft.
41
Het HvJ sluit hier grotendeels aan bij hoe de ECB de
doelstellingen van het beleid zelf formuleert. Daarnaast controleert het HvJ of de ingezette
instrumenten zijn toegestaan door het ESCB Statuut. Indien de maatregelen op deze gronden
gekarakteriseerd kunnen worden als monetair beleid, dan is de tweede stap een
proportionaliteitstoets op grond van artikel 5 lid 4 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie (VEU). Het HvJ geeft in dit verband ruime beoordelingsvrijheid aan de ECB omdat de
centrale bank ‘technische keuzes en complexe prognoses en afwegingen’ moet maken.
42
Het
35
Zie bijvoorbeeld: Jones & Wagstyl, Financial Times 18 januari 2015.
36
H. Hannoun e.a., Memorandum on the ECB’s Monetary Policy, 4 oktober 2019,
http://www.centerforfinancialstability.org/research/Memorand.pdf; Arnold, Financial Times 27 september 2019;
Arnold, Financial Times 4 oktober 2019.
37
HvJ EU 11 december 2018, C-493/17, ECLI:EU:C:2018:1000 (Weiss and Others).
38
Zie daarvoor ook: HvJ EU 16 juni 2015, C-62/14, ECLI:EU:C:2015:400 (Gauweiler and others v. Deutscher
Bundestag) en Case C-370/12, HvJ EU 27 november 2012,ECLI: EU:C:2012:756 (Thomas Pringle v. Government of
Ireland and Others).
39
Artikel 3 VWEU.
40
Artikel 127 VWEU.
41
Zie HvJ EU, Gauweiler, par. 34-45; HvJ EU, Weiss, par. 40-70; HvJ EU, Thomas Pringle, par. 46-70.
42
HvJ EU, Weiss, par. 73.
8
Europese hof beperkt zich om die reden tot de vraag of de centrale bank kennelijke
beoordelingsfouten heeft gemaakt.
Het Duitse hof koos voor een andere benadering. Volgens Karlsruhe moet het mandaat van de
ECB om democratische redenen beperkt geïnterpreteerd worden.
43
Meer specifiek geeft het
Duitse hof twee overwegingen, welke beide hun wortels hebben in het Maastricht-Urteil.
Allereerst zou een bevoegdheidsoverschrijding door de ECB afdoen aan de competenties van de
lidstaten op het gebied van economisch beleid en daarmee het democratische
zelfbeschikkingsrecht van Duitse burgers.
44
Ten tweede brengt de grote mate van
onafhankelijkheid van de ECB ten opzichte van democratisch gelegitimeerde politieke
instellingen met zich mee dat haar mandaat beperkt geïnterpreteerd moet worden.
45
Om beide redenen moet het handelen van de ECB volgens Karlsruhe aan strikte toetsing
onderworpen worden.
Concreet bestaat er een verschil van inzicht tussen de Duitse en Europese rechters over hoe de
economische beleidseffecten moeten worden meegewogen in het beoordelen van het ECB-
beleid. Het Bundesverfassungsgericht stelt dat die effecten meegewogen moeten worden bij de
kwalificatie van een maatregel als economisch of monetair beleid. Het HvJ gaat niet mee in die
redenering. Het HvJ onderscheidt monetair en economisch beleid alleen op basis van
doelstellingen en instrumenten.
46
Het Duitse hof stelt daarentegen dat de economische
beleidseffecten van monetair beleid zo groot kunnen zijn dat ze zwaarder wegen dan de
monetaire doelstellingen.
47
In dat geval geldt het ECB-beleid als economisch beleid en niet
langer als monetair beleid, met de consequentie dat het buiten de bevoegdheid van de ECB en
de Unie valt. In simpelere bewoordingen: als het ECB-beleid slechts een beperkte invloed heeft
op het inflatiedoel, maar wel resulteert in grote economische beleidseffecten, dan bedrijft de
ECB eigenlijk economisch beleid en dat mag niet.
In de Weiss-zaak benadert het Duitse hof deze kwestie door de lens van proportionaliteit.
48
Het
Duitse hof stelt dat het HvJ als onderdeel van de proportionaliteitstoets op grond van artikel 5
lid 4 VEU had moeten overwegen of de economische beleidseffecten van het PSPP wel
opwogen tegen de monetaire doelstellingen. Dat het HvJ dat niet heeft gedaan maakt de
proportionaliteitstoets betekenisloos voor het afbakenen van de bevoegdheden tussen de
lidstaten en de Unie, meer specifiek het onderscheid tussen economisch en monetair beleid.
Het EU-hof overschrijdt daarom ‘op manifeste wijze’ zijn rechterlijk mandaat vastgelegd in
43
Bundesverfassungsgericht, Weiss, zie in het bijzonder par. 136, 142 en 143.
44
Ibid., par. 142, 158-160; Bundesverfassungsgericht, PSPP-verwijzing, par. 65 and par. 102-103; see also
Bundesverfassungsgericht, OMT-verwijzing, par. 39-40 and 63-68; Bundesverfassungsgericht, OMT definitieve
uitspraak, par. 183-186.
45
Bundesverfassungsgericht, Weiss, par. 143 and 159; see also Bundesverfassungsgericht, PSPP-verwijzing, par.
103; Bundesverfassungsgericht, OMT-verwijzing, par. 58-59; Bundesverfassungsgericht, OMT definitieve uitspraak,
par. 187-189.
46
HvJ EU, Weiss, par 60-67.
47
Zie onder meer: Bundesverfassungsgericht, PSPP-verwijzing, par. 121 en Bundesverfassungsgericht, Weiss, par.
139-143.
48
Bundesverfassungsgericht, Weiss, par. 139.
9
artikel 19 lid 1 VEU. Dit leidt eveneens tot een ‘structureel significante verschuiving in de
bevoegdheidsverdeling ten nadele van de lidstaten.’
49
De uiteindelijke gevolgtrekking is dat de
uitspraak van het EU-hof ultra vires is en geen verbindende kracht heeft in Duitsland.
Omdat het Bundesverfassungsgericht de uitspraak van het HvJ als ultra vires opzijzet,
beoordeelt het de rechtmatigheid van het PSPP zelf. In dit verband hebben de Duitse rechters
hetzelfde bezwaar. De ECB had bij het vormgeven en uitvoeren van het PSPP moeten
beoordelen of de economische effecten wel opwogen tegen de mate waarin het monetaire
doel werd bereikt. Het Duitse hof noemt een aantal effecten die het ziet als problematisch. Het
PSPP zou de financieringsvoorwaarden voor lidstaten verbeteren en daarmee voorkomen dat
ze noodzakelijke hervormingen doorvoeren. Daarnaast wijst het hof op het negatieve effect op
spaartegoeden en pensioenen, en houdt het monetaire beleid onrendabele bedrijven boven
water.
50
Omdat volgens Karlsruhe de vereiste proportionaliteitstoetsing in de besluitvorming
van de ECB ontbreekt, kan de proportionaliteit van het PSPP niet worden vastgesteld. De Duitse
rechters stellen daarom dat het PSPP buiten het ECB-mandaat valt: ultra vires.
51
Het gevolg was dat het PSPP in beginsel niet in de Duitse rechtsorde kon worden toegepast.
Duitse staatsinstellingen, bestuursorganen en rechters mochten niet langer aan het programma
deelnemen, een bevinding met specifieke relevantie voor de Bundesbank. Toch bood het Duitse
hof een uitweg. De Bundesbank mocht in een overgangsperiode van drie maanden blijven
deelnemen. Als de ECB binnen die termijn aan zou tonen dat de economische beleidseffecten
van het PSPP niet disproportioneel waren, dan kon de Bundesbank ook daarna blijven
participeren.
52
De Duitse regering en Bundestag hadden op hun beurt de verplichting om
ervoor te zorgen dat de ECB die proportionaliteitstoets zou uitvoeren.
53
Zoals in de inleiding
werd beschreven, concludeerden de Duitse regering en het parlement dat de ECB aan de eisen
van het Bundesverfassungsgericht had voldaan, nadat de ECB aanvullende documenten had
overgelegd. Wel is er door enkele van de oorspronkelijke klagers een vervolgrechtszaak in
Karlsruhe aangespannen over de proportionaliteit van het PSPP.
54
4. De democratische legitimiteit van de ECB en de rol van rechterlijke toetsing
De Weiss-uitspraak van het Bundesverfassungsgericht kan gezien worden als reflectie van
democratische zorgen over de rol van de ECB sinds de financiële crisis en Euro-crisis. Kern van
het democratische probleem is dat de oorspronkelijke rechtvaardiging voor de
onafhankelijkheid van de ECB steeds moeilijker houdbaar is. Dat heeft alles te maken met de
veranderde economische omstandigheden.
49
Ibid., par. 154-163.
50
Ibid., par. 163-175.
51
Ibid., par. 177-178.
52
Ibid., par. 179.
53
Ibid., par. 229-233.
54
Zie: ‘Antrag auf Erlass einer Anordnung gemäß § 35 BVerfGG’, uni-
marburg.de/de/fb01/professuren/oeffrecht/prof-dr-hans-detlef-horn/vb-gg-ezb-antrag-vollstrao_1-august-5-
2020.pdf.
10
In de jaren tachtig ontstond onder economen, centrale bankiers en beleidsmakers brede
overeenstemming dat monetair beleid het best vervuld kon worden door onafhankelijke
centrale banken.
55
Daarbij werd de gedachte leidend dat monetair beleid zich in de eerste
plaats zou moeten richten op het waarborgen van prijsstabiliteit. Geïnspireerd door de
monetaristische ideeën van Milton Friedman, zou het waarborgen van prijsstabiliteit de beste
manier zijn om economische groei te realiseren in lijn met het potentieel van de economie op
de lange termijn.
56
Daarnaast werd het heersende idee dat centrale banken monetair beleid
zouden moeten implementeren door het beïnvloeden van de rentes in geldmarkten.
57
Het
bepalen van de juiste rentestand zou een complexe, maar in essentie technische taak moeten
zijn, omdat er in theorie één rentestand is die overeenstemt met het potentieel van de
economie op de lange termijn.
Voorstanders van onafhankelijkheid van centrale banken beweerden dat het bereiken van
prijsstabiliteit beter gerealiseerd zou worden wanneer centrale banken op afstand van de
politiek zouden worden geplaatst. Politieke instituties zouden te veel gericht zijn op de korte
termijn.
58
Dergelijke ideeën speelden een belangrijke rol in de vormgeving van de ECB en de
rechtvaardiging van haar onafhankelijkheid. Zoals besproken, is het handhaven van
prijsstabiliteit volgens artikel 127 VWEU het hoofddoel van de ECB en geeft artikel 130 VWEU
de ECB een sterke mate van politieke onafhankelijkheid.
59
Nationale regeringen, unie-
instellingen en alle andere organen mogen de ECB geen instructies geven over hoe de ECB de
haar opgedragen taken moet vervullen.
In deze opvatting berust de democratische legitimatie van de ECB op het door de lidstaten
vastgestelde mandaat van de ECB. Dat mandaat ligt vast in artikel 127 VWEU en is volgens
democratische procedures tot stand gekomen. Het zou de centrale bank een duidelijk
gedefinieerde set taken en doelen moeten geven. Voor de correcte implementatie van het
beleid legt de centrale bank na afloop verantwoording af door uit te leggen hoe haar beleid
past bij het mandaat.
60
Het gekwantificeerde inflatiedoel zou daarin een heldere standaard
moeten bieden om het beleid achteraf te evalueren. Omdat politieke instituties geen
mogelijkheid hebben om het handelen van de ECB te sanctioneren, speelt rechterlijke toetsing
in theorie een belangrijke rol. Het HvJ zou moeten kunnen waarborgen dat de ECB blijft
opereren binnen de grenzen van het mandaat.
61
Deze democratische rechtvaardiging voor de onafhankelijkheid van de ECB staat sinds de euro-
crisis onder druk. Duidelijk is geworden dat de ECB moeilijke en politiek controversiële keuzes
55
Zie: McNamara 1999; Dysen & Featherstone 1999 en James 2012.
56
Friedman 1968.
57
Borio 2001 en Bindseil 2014.
58
Kydland & Prescott 1977; Blinder 1999; Emerson, Gros & Italianer 1992 en Alesina & Summers 1993.
59
Over de rol van prijsstabiliteit in het juridische raamwerk van de EMU, zie Herdegen 1998 en Borger 2016.
60
Lastra 1992; Lastra 2015; Issing 1999; Magnette 2000; ECB 2002; Fromage e.a. 2019 en Smits 2019.
61
Lastra 1992, p. 500; Scheller 2006 en Amtenbrink 2018, p. 940.
11
moet maken, zelfs als de bank het doel van prijsstabiliteit nastreeft. Het verdragsrechtelijke
mandaat geeft de ECB nauwelijks richting in het maken van deze keuzes. De consequentie is dat
de ECB in cruciale gevallen niet langer opereert met een duidelijke democratische autorisatie.
Dat probleem speelde niet alleen in de Weiss-zaak, maar ook in de eerdere Gauweiler-zaak.
Aanleiding voor de zaak Gauweiler was de vraag hoe de ECB moest omgaan met een crisis op de
staatsobligatiemarkt. Een aanname van de EMU-architectuur uit Maastricht was dat de
Verdragsnormen over excessieve begrotingstekorten en staatsschulden tezamen met de no-
bailout-bepaling een dergelijke crisis zouden voorkomen.
62
Tijdens de euro-crisis bleek die
aanname onjuist. Tegelijkertijd had het functioneren van staatsobligatiemarkten gevolgen voor
de implementatie van monetair beleid. Het verdragsrechtelijke mandaat van de ECB biedt
echter geen duidelijkheid over hoe de ECB met die situatie diende om te gaan. Zij kon kiezen
om niet te interveniëren of juist wel. Dat laatste deed de ECB door in 2010 met het Securities
Markets Programme staatsobligaties op te kopen.
63
In 2012 lanceerde de ECB vervolgens het
OMT-programma, waarin het aankondigde om staatsobligaties op te kopen van lidstaten die
zich niet langer konden financieren op de kapitaalmarkten.
64
De ECB rechtvaardigde die
interventies met een beroep op het monetaire transmissiemechanisme. De crisis in de
staatsobligatiemarkt belemmerde de implementatie van monetair beleid en het bereiken van
prijsstabiliteit.
65
Toch had de ECB ook kunnen besluiten om niet te interveniëren. Bundesbank-
president Jens Weidmann stelde bijvoorbeeld dat het OMT-programma de disciplinerende rol
van financiële markten ondermijnde en op gespannen voet stond met de eigen budgettaire
verantwoordelijkheid van lidstaten. In zijn ogen was er een groot risico dat het OMT-
programma uiteindelijk de rol van de ECB in het waarborgen van prijsstabiliteit zou
ondermijnen.
66
Op grond van soortgelijke bezwaren tegen het eerdere Securities Markets
Programme dienden in 2011 de toenmalig Bundesbank-president Axel Weber en het Duitse
ECB-bestuurslid Jürgen Stark al hun ontslag in.
67
In de Weiss-zaak speelde een vergelijkbare problematiek, namelijk wat de ECB moest doen op
het moment dat het de kortetermijnrente niet verder kon verlagen. In dit geval kon de ECB
62
Delors-rapport 1989 en Tuori & Tuori 2014.
63
Europese Centrale Bank, ECB decides on measures to address severe tensions in financial markets,
www.ecb.europa.eu/press/pr/date/2010/html/pr100510.en.html.
64
Europese Centrale Bank, Technical features of Outright Monetary Transactions’,
www.ecb.europa.eu/press/pr/date/2012/html/pr120906_1.en.html.
65
Zie daarover onder meer: Bundesverfassungsgericht, OMT-verwijzing, par. 7-12; HvJ EU, Gauweiler, par. 46-56;
ECB 2012; opinie A.G. Cruz-Villalón in HvJ EU, Gauweiler, par. 209-212.
66
J. Weidmann, ‘Eingangserklärung anlässlich der mündlichen Verhandlung im Hauptsacheverfahren ESM/EZB’,
inleidende verklaring ESM/EZB hoorzitting 11 juni 2013,
https://www.bundesbank.de/de/presse/stellungnahmen/eingangserklaerung-anlaesslich-der-muendlichen-
verhandlung-im-hauptsacheverfahren-esm-ezb-662878; Deutsche Bundesbank, ‘Stellungnahme gegenüber dem
Bundesverfassungsgericht zu den Verfahren mit den Az. 2 BvR 1390/12, 2 BvR 1421/12, 2 BvR 1439/12, 2 BvR
1824/12, 2 BvE 6/12’, 21 december 2012,
https://www.bundesbank.de/de/presse/stellungnahmen/stellungnahme-gegenueber-dem-
bundesverfassungsgericht-mit-besonderem-fokus-auf-das-omt-programm-und-die-target2-salden--799682.
67
Spiegel, Financial Times 15 mei 2014.
12
kiezen om het inflatiedoel naar beneden bij te stellen, onder het zelfopgelegde doel van 2%
inflatie. De andere optie was om nieuwe instrumenten te introduceren, wat de ECB deed met
het kwantitatieve verruimingsprogramma. Zoals besproken was die keuze controversieel, ook
onder centrale bankiers zelf, gezien onder meer de ingrijpende gevolgen voor
overheidsfinanciën en vermeende herverdelende effecten.
68
Het OMT-programma en het PSPP zijn twee voorbeelden waarin de ECB keuzes maakt die niet
duidelijk in het juridisch vastgelegde mandaat worden beslist. Er ontbreekt daarom een
duidelijke democratische autorisatie voor die keuzes. Het Duitse constitutionele hof stipt dit
democratische gebrek aan in Weiss, terwijl het HvJ over dit probleem heen stapt.
In de kern lijkt het voor rechters echter kiezen tussen twee kwaden. Enerzijds kunnen ze het
nieuwe beleid van de ECB accepteren, omdat het past binnen het juridische mandaat gericht op
prijsstabiliteit. Dit is de benadering van het HvJ.
69
Het nadeel van die benadering is dat het
democratische probleem naar de achtergrond verdwijnt. Het geeft aan de ECB veel ruimte om
keuzes te maken met grote gevolgen.
Anderzijds kunnen rechters toetsen hoe de ECB de keuzes maakt. Het Duitse constitutionele hof
zit op dit spoor, omdat het uiteindelijk wil beoordelen of het behalen van de
prijsstabiliteitsdoelstelling wel opweegt tegen de economische kosten. Het probleem met deze
benadering is dat rechters zich dan gaan bemoeien met de inhoud van monetair beleid. In
plaats van de centrale bankiers zijn het dan de rechters die de economische effecten moeten
afwegen tegen het belang van het behalen van het inflatiedoel.
De benadering van Karlsruhe leidt tot twee problemen. Allereerst missen rechters de expertise
om dergelijke afwegingen goed te maken.
70
Karlsruhe identificeert dan ook slechts een
beperkte set aan negatieve economische effecten van het PSPP en het gaat niet in op de
positieve effecten van dat beleid. Daarin gaat het ook voorbij aan het feit dat de causale relatie
tussen het PSPP en de genoemde effecten omstreden is.
71
Ten tweede kan rechterlijke toetsing het gebrek aan democratische autorisatie niet
compenseren. Het verdragsrechtelijke mandaat van de ECB bepaalt immers niet wanneer de
economische effecten van monetair beleid nog proportioneel zijn. Als rechters die afweging
maken dan missen zij evenzeer democratische autorisatie. Tegelijkertijd bevinden de rechters
van het HvJ en het Bundesverfassungsgericht zich in een structureel vergelijkbare positie als de
centrale bankiers van de ECB. Net zomin als de centrale bankiers, zijn deze rechters
68
Zie de tekst hierboven op pagina 7 en 8.
69
Zie onder meer de bespreking door het HvJ van de institutionele positie van de ECB in HvJ EU, Weiss, par. 48-52;
opinie A.G. Cruz Villalón in HvJ EU, Gauweiler, par. 107-111.
70
Over dat probleem zie ook: Goodhart & Lastra 2018; Tooze 2020 en Bateman 2020, hoofdstuk 8.
71
Dit is ook terug te lezen in de beoordeling van de ECB zelf in de onofficiële reactie op het Duitse Weiss oordeel:
Europese Centrale Bank, ‘Account of the monetary policy meeting of the Governing Council of the European
Central Bank held in Frankfurt am Main on Wednesday and Thursday, 34 June 2020’,
www.ecb.europa.eu/press/accounts/2020/html/ecb.mg200625~fd97330d5f.en.html.
13
democratisch verantwoordelijk tegenover het electoraat of tegenover politiek gekozen
instituties.
72
In een Europese context is het bovendien extra problematisch als beslissingen over
de inhoud van monetair beleid zouden worden genomen door een rechtbank die enkel bestaat
uit Duitse rechters, terwijl de gevolgen (op zijn minst) alle burgers van de Eurozone aangaan.
Ook geven gerechtelijke procedures meestal slechts een scheefgetrokken beeld van de
standpunten en de betrokken belangen bij een bepaalde kwestie.
73
Dat komt omdat de
gerechtelijke procedure zich in beginsel beperkt tot degenen die bij de zaak betrokken zijn, de
vertegenwoordigers van hun belangen en zo mogelijk een beperkte set aan relevante
deskundigen. Dat blijkt ook in de procedure van de Weiss-zaak voor het Duitse constitutionele
hof. De kerngroep van klagers deelt een conservatieve politieke visie, waarbij sommigen
expliciet verklaren het einde van de euro te beogen.
74
Dankzij de procedure in Karlsruhe krijgen
zij een versterkt publiek voor hun visie. Daarnaast bestonden de door het Duitse hof
geraadpleegde deskundigen hoofdzakelijk uit Duitse economen met een conservatieve
achtergrond en vertegenwoordigers van de Duitse financiële sector, zoals de Duitse
Verzekeringsvereniging en de Vereniging van Duitse Banken. Het was, zoals Adam Tooze het
krachtig verwoordde in een commentaar, ‘alsof het hof oliemaatschappijen, en alleen
oliemaatschappijen, had opgeroepen om te getuigen over de kwestie van koolstofbelasting.’
75
Deze beperkte visie op het probleem komt tot uiting in de uitspraak: het constitutionele hof
wijst alleen op een specifieke reeks van betrokken belangen die toevallig vooral die van Duitse
spaarders en gepensioneerden zijn.
Het BVerfG zelf lijkt de grenzen van zijn benadering te erkennen, omdat het niet zover wil gaan
om de proportionaliteit van het PSPP daadwerkelijk te beoordelen. In plaats daarvan eist het
(indirect) van de ECB dat zij beter uitlegt hoe zij de verschillende belangen afweegt. Die eis
biedt beperkte winst: het leidt tot meer openheid over de economische kosten die gepaard
gaan met monetair beleid en het dwingt de centrale bank haar beleid uitgebreider te
rechtvaardigen. Dat bleek onder meer uit de onofficiële reactie van de ECB op het oordeel in de
notulen van de Raad van Bestuur van 3 en 4 juni 2020. Daarin gaat de Raad expliciet in op de
proportionaliteit van de opkoopprogramma’s en stelt het dat de positieve effecten tot nu toe
zwaarder wogen dan de negatieve neveneffecten.
76
Het eisen van een betere uitleg lost het fundamentele democratische probleem van de ECB
echter niet op. Uiteindelijk maken de centrale bankiers nog steeds de beslissingen zonder
duidelijke democratische autorisatie. Om het democratische tekort van het ECB-beleid sinds de
Euro-crisis op te lossen is daarom hernieuwde democratische autorisatie vereist. Dat kunnen de
72
Dit probleem raakt aan bekende en lang bestaande twijfels bij de democratische kwaliteiten van gerechtshoven.
Zie bijvoorbeeld: Bickel 1986; Waldron 2006 en Bellamy 2013.
73
Scharpf 2010; Waldron 2006 en Bellamy 2013.
74
Kerber, Financial Times 27 april 2020. Zie verder: De Cabanes & Fontan 2019 en De Cabanes & Fontan 2020. Zie
voor meer over deze bredere context De Boer 2018, i.h.b. hoofdstuk 6.
75
Tooze 2020.
76
Europese Centrale Bank, Account of the monetary policy meeting of the Governing Council of the European
Central Bank held in Frankfurt am Main on Wednesday and Thursday, 3-4 June 2020,
www.ecb.europa.eu/press/accounts/2020/html/ecb.mg200625~fd97330d5f.en.html.
14
lidstaten doen middels een Verdragswijziging waarin zij het mandaat van de ECB herzien en
verhelderen hoe de ECB moet omgaan met de gewijzigde economische omstandigheden.
Binnen het huidige verdragsraamwerk bestaan echter ook mogelijkheden om de democratische
autorisatie voor het ECB-beleid te versterken. Ten eerste zou de Raad de procedure van artikel
125 lid 2 VWEU kunnen gebruiken om te verduidelijken hoe het verbod op monetaire
financiering begrepen dient te worden. Ten tweede geeft artikel 129 lid 3 VWEU het Europees
Parlement en de Raad de mogelijkheid om delen van het ESCB-statuut te wijzigen. Met een
wijziging zouden de toelaatbaarheid en voorwaarden voor het instellen van kwantitatieve
verruimingsprogramma’s geregeld kunnen worden. Ten derde zou de Raad op grond van artikel
121 lid 2 VWEU kunnen aangeven hoe de rol van de ECB in het ondersteunen van ‘het
algemene economische beleid in de Unie’ begrepen dient te worden.
77
Tot slot zou de ECB zelf
nadrukkelijker aansluiting kunnen zoeken bij politiek tot stand gekomen instrumenten. Een
voorbeeld is dat de activering van het OMT-programma afhankelijk werd gesteld van een
politiek overeengekomen aanpassingsprogramma binnen het kader van het ESM.
78
5. Verdere implicaties van de jurisprudentie uit Karlsruhe
Los van het conflict over het juridische mandaat van de ECB spelen in de Weiss-zaak twee
andere vraagstukken. In beide gevallen concludeert het Bundesverfassungsgericht uiteindelijk
dat er geen sprake is van strijd met de Duitse grondwet. De kwesties zijn echter belangrijk voor
de toekomst van het ECB-beleid en de Unie als geheel. Daarom bespreek ik ze in deze
paragraaf.
Allereerst toetst het Duitse hof ook of het PSPP verenigbaar is met het verbod op monetaire
financiering uit artikel 123 VWEU. Hoewel het Duitse hof hier zijn zorgen uit over de uitleg van
het HvJ, accepteert het die uitleg uiteindelijk wel. Volgens de Duitse rechters is het cruciaal dat
er waarborgen in het PSPP zijn ingebouwd die voorkomen dat het verbod op monetaire
financiering praktisch wordt omzeild.
79
Die eis levert in de nabije toekomst mogelijk een groot probleem op. Als reactie op de Covid-19
pandemie lanceerde de ECB in maart 2020 namelijk een nieuw opkoopprogramma, het
Pandemic Emergency Purchasing Programme (PEPP).
80
Kenmerk van dat programma is juist dat
de ECB waarborgen uit eerdere programma’s achter zich laat en zich bevoegd acht om nog
bestaande waarborgen in de toekomst te herzien.
81
Dit alles maakt een toekomstig conflict over
het ECB-beleid waarschijnlijk. De politieke partij Alternative für Deutschland kondigde in juni
2020 aan het PEPP bij het Bundesverfassungsgericht aan te zullen vechten.
82
77
Het gaat hier dan om een specificatie door de Raad van de manier waarop de ECB invulling zou moeten geven
aan het secundaire mandaat van artikel 127 lid 1 VWEU.
78
Zie in meer detail over de verschillende mogelijkheden: De Boer & Van ‘t Klooster 2020.
79
Bundesverfassungsgericht, Weiss, par. 180-221.
80
Besluit (EU) 2020/440 van de Europese Centrale Bank van 24 maart 2020 betreffende een tijdelijk pandemie-
noodaankoopprogramma (ECB/2020/17).
81
Zie daarover in meer detail: Bobic & Dawson 2020, p. 1989-1994.
82
D. Marsh, ‘Fresh German legal battle over ECB easing’, OMFIF 17 juni 2020, omfif.org/2020/06/fresh-german-
legal-battle-over-ecb-easing/.
15
Ten tweede acht het Bundesverfassungsgericht het PSPP niet in strijd met de Duitse
constitutionele identiteit, meer specifiek de begrotingsbevoegdheid van de Bundestag.
83
Volgens het Bundesverfassungsgericht kan de Bondsdag die begrotingsbevoegdheid niet
overdragen aan de EU, omdat dit in strijd zou zijn met het Duitse democratiebeginsel van
artikel 20 Grundgesetz. Omdat dit democratiebeginsel onderdeel is van de onveranderbare
kern van de Duitse grondwet, is daarvoor zelfs een constitutioneel amendement onvoldoende.
De Bondsdag zou deze begrotingsbevoegdheid alleen naar de EU kunnen overdragen wanneer
het Duitse volk zichzelf een nieuwe grondwet geeft. Hoewel het Duitse vasthouden aan de
begrotingssoevereiniteit van de Bondsdag in de PSPP-zaak geen breekpunt is, is dat het
mogelijk wel voor de toekomstige ontwikkeling van de monetaire unie. Op grond van de
jurisprudentie uit Karlsruhe is vergaande fiscale en politieke integratie lastig te verenigen met
de uitgangspunten van de Duitse constitutionele orde.
Sinds de euro-crisis benadrukken veel economen dat juist verdere integratie op het gebied van
economisch en fiscaal beleid vereist is om de monetaire unie voor de toekomst houdbaar te
maken.
84
De gemeenschappelijke uitgifte van schuld door de Euro-lidstaten zou bijvoorbeeld
een oplossing kunnen zijn om de stabiliteit van de Euro te waarborgen. Juist op dat vlak lijkt het
Bundesverfassungsgericht een sta in de weg. Een belangrijk voorbeeld vormt de discussie over
gemeenschappelijke schulduitgifte door de Euro-lidstaten in de vorm van euro-bonds. In
december 2010 sprak de SPD zich voorzichtig uit voor de invoering van euro-bonds binnen een
volwaardige politieke unie.
85
De Karlsruhe-uitspraak in september 2011 over de Europese
Faciliteit voor financiële stabiliteit deed echter twijfels rijzen over de verenigbaarheid van dat
voorstel met de Duitse grondwet. In de nasleep van die uitspraak beriepen conservatieven zich
dan ook op dat arrest om euro-bonds van de politieke agenda af te halen.
86
Mediaoptredens
van de Duitse constitutionele rechters versterkten dat argument. De toenmalige president van
het Hof, Andreas Vosskuhle, beweerde in een interview dat de ruimte voor verdere Europese
integratie binnen de Duitse grondwet ‘waarschijnlijk grotendeels uitgeput’ was.
87
Constitutioneel rechter Peter Huber verklaarde dat een supranationale Europese economische
regering moeilijk te verzoenen was met de Duitse grondwet.
88
In oktober 2013 trok toenmalig
SPD-leider Martin Schulz uiteindelijk de conclusie: de SPD steunde het idee van euro-bonds niet
langer, omdat de invoering ervan in strijd zou zijn met de grondwet.
89
In dat licht was het verrassend dat de Weiss-uitspraak door sommige commentatoren
gekenschetst werd als een ‘blessing in disguise, omdat het de Unie zou dwingen meer te
83
Bundesverfassungsgericht, Weiss, par. 222-228.
84
Zie bijvoorbeeld: De Grauwe 2014.
85
Steinmeier & Steinbrück, Financial Times 14 december 2010.
86
Zie het Bundestag debat van 29 september 2011, ‘Plenarprotokoll 17/130, Stenografischer Bericht der 130.
Sitzung des Deutschen Bundestages am 29 September 2011’, dipbt.bundestag.de/dip21/btp/17/17130.pdf, p.
15211.
87
Mann & Kloepfer, Frankfurter Allgemeine Zeitung 25 september 2011.
88
Janisch & Prallt, Süddeutsche Zeitung 19 september 2011.
89
Caspari, ZEIT ONLINE 29 oktober 2013.
16
integreren op economisch en fiscaal gebied.
90
Bij afwezigheid van een sterke economische en
fiscale dimensie in de EMU, speelt de ECB een cruciale rol in het reageren op economische
schokken en het bij elkaar houden van de euro. De Weiss-uitspraak van het Duitse
constitutionele hof geeft aan dat de constitutionele grenzen, althans volgens Karlsruhe, voor
deze rol waarschijnlijk bereikt zijn.
91
Daarom lijkt de uitspraak ook een rol gespeeld te hebben
in de lancering van Next Generation EU.
92
Dit is het nieuwe tijdelijke herstelinstrument van 750
miljard euro dat als reactie dient op de economische schade die is ontstaan door de
coronapandemie.
93
Nieuw aan dit instrument is dat de Europese Commissie voor de
financiering geld zal lenen op de kapitaalmarkten en dat uit het fonds voor het merendeel
subsidies verstrekt zullen worden in plaats van leningen.
Of het nieuwe herstelinstrument in strijd is met de Duitse grondwet is nog onduidelijk, maar er
bestaan zeker redenen voor twijfel. Het nieuwe fonds is volgens sommigen in strijd met artikel
310 VWEU, omdat de gangbare lezing was dat schulduitgifte door de EU op basis van het EU-
budget niet mogelijk zou zijn voor de financiering van grote uitgaven.
94
Om die reden
beschouwde de constitutionele commissie van het Finse parlement het Next-Generation
programma ultra vires, een betoog dat ook wordt ondersteund door Peter Gauweiler.
95
Ook
noemde de Finse constitutionele commissie het instrument een mogelijke bedreiging voor de
nationale parlementaire begrotingsbevoegdheid. Zo wordt duidelijk dat ook toekomstige
rechtszaken in Karlsruhe over de EU waarschijnlijk zijn.
6. De legitimiteit van de jurisprudentie uit Karlsruhe
Is het gerechtvaardigd dat acht Duitse constitutionele rechters op deze manier oordelen over
zeer fundamentele kwesties betreffende de EU? Uiteindelijk is dit wellicht de belangrijkste
vraag die de jurisprudentie uit Karlsruhe oproept. De belofte van nationale constitutionele
toetsing van Europees recht is dat ze de legitimiteit van de Unie versterkt.
96
Dat het Duitse hof
het democratiebeginsel centraal stelt, sluit aan bij vaak geuite zorgen over de democratische
legitimiteitsproblemen van de Europese instellingen.
97
Tegelijkertijd heeft constitutionele
toetsing op basis van het democratiebeginsel een paradoxaal karakter, omdat het ook de
besluiten van democratisch gekozen organen aan constitutionele grenzen onderwerpt. Daarbij
geldt dat de grenzen die uit de Duitse constitutionele identiteit voortvloeien zelfs niet door de
Duitse grondwetgever opzijgezet kunnen worden. De paradox verwordt tot een contradictie
wanneer het democratiebeginsel zo wordt geïnterpreteerd dat legitieme politieke keuzes
90
Zie bijvoorbeeld: Segers, Het Financieele Dagblad 14 mei 2020. Voor een kritische kanttekening bij het vermogen
van de jurisprudentie van het Bundesverfassungsgericht om als stimulans te dienen voor verdere fiscale en
economische integratie, zie ook: Wendel 2020.
91
Dermine 2020, p. 546-550.
92
Zie Chazan, Mallet & Fleming, Financial Times 22 mei 2020.
93
Zie ‘Herstelplan voor Europa’, ec.europa.eu/info/strategy/recovery-plan-europe_nl.
94
P. Leino-Sandberg, ‘Who is ultra vires now?’, Verfassungsblog 18 juni 2020, verfassungsblog.de/who-is-ultra-
vires-now-the-eus-legal-u-turn-in-interpreting-article-310-tfeu/; zie ook het recente advies van de Raad van State:
Kamerstukken II 2020/21, 35711, nr. 4.
95
Gauweiler, BILD 22 juli 2020.
96
Voor invloedrijke visies in deze trant, zie: Kumm 2005 en Maduro 2003.
97
Zie bijvoorbeeld: Føllesdal & Hix 2006 en Curtin 2014.
17
worden uitgesloten. Mijns inziens is dat het geval bij de jurisprudentie van Karlsruhe over de
EU.
Zoals besproken in sectie 2, moeten volgens het Duitse constitutionele hof substantiële
bevoegdheden bij het Duitse parlement blijven om er zo voor te zorgen dat de nationale
democratie niet wordt uitgehold. Nationale democratische processen zijn de belangrijkste
legitimiteitsbron voor het handelen van de Unie, omdat volgens het Duitse hof op Europees
niveau de maatschappelijke voorvereisten voor een goed functionerende democratie
ontbreken.
Het probleem met de democratieopvatting van het Bundesverfassungsgericht is dat voor de
tegenstelde visie ook goede gronden zijn. Dit is de positie dat democratische zelfbeschikking
juist verdergaande machtsoverdracht van de Unie naar de lidstaten vereist met daaraan
gekoppeld versterkte democratische procedures op Europees niveau. Zo is door verschillende
auteurs betoogd dat de Eurozone sinds de euro-crisis wordt geconfronteerd met een trillemma:
het is niet mogelijk om democratie, nationale soevereiniteit en het in stand houden van de euro
tegelijkertijd te realiseren, maar slechts een combinatie van twee opties.
98
In reactie op de
euro-crisis zouden de Eurozone lidstaten hebben gekozen voor het behoud van nationale
soevereiniteit en het in stand houden van de euro met de democratie als offer. Deze optie komt
in de kern neer op een aanscherping van het fiscaal toezicht op de lidstaten die de ruimte voor
politieke keuzes op nationaal niveau beperkt, maar zonder dat er een Europees economisch of
fiscaal beleid tot stand komt. In naam behouden de lidstaten dus hun competentie op deze
gebieden, maar de regels beperken de democratische keuzeruimte op nationaal niveau op
ingrijpende wijze. Een bevoegdheidsoverdracht op economisch en fiscaal gebied door de
lidstaten, gekoppeld aan democratische procedures op Europees niveau, zou daarentegen wel
ruimte creëren voor democratische keuzes over economisch beleid. Die keuze impliceert echter
het verlaten van nationale soevereiniteit, een optie die niet te verenigen lijkt met de
jurisprudentie van het Bundesverfassungsgericht. Een andere optie zou het opbreken van de
Eurozone zijn. Nationale soevereiniteit en democratie zouden dan samen te realiseren zijn ten
koste van de gemeenschappelijke munt. Echter, de economische, sociale en politieke gevolgen
van die breuk zouden waarschijnlijk enorm zijn.
De vraag hoe democratische idealen in de EMU gerealiseerd dienen te worden is daarom
complex. Het is niet evident dat het Duitse hof hier per se het juiste antwoord heeft. Eerder lijkt
er ruimte voor verschillende redelijke visies. In het licht van verschillende redelijke visies op
deze kwestie, is het democratisch meer legitiem om gekozen politici te laten beslissen over de
bevoegdheidsoverdracht naar de EU. Het Bundesverfassungsgericht zou zich daarin een veel
bescheidener rol moeten aannemen.
7. Conclusie
98
Zie: Crum 2013; Snell 2016 en Maduro 2012. Alledrie de auteurs baseren zich op het globaliseringstrilemma van
Rodrik 2011.
18
Ondanks een groot verschil van inzicht tussen het Duitse constitutionele hof en het HvJ over de
constitutionele grondslagen van het EU-recht, bleef een direct conflict tussen de Duitse en EU-
rechtsorde lange tijd uit. Dat het Bundesverfassungsgericht in Weiss wel overging tot een ultra
vires oordeel is een indicatie dat de fundamenten van de Duitse constitutionele orde (zoals
geïnterpreteerd door het Bundesverfassungsgericht) steeds meer schuren met de ontwikkeling
van de Europese Unie. Vrijwel alle belangrijke stappen in het proces van Europese integratie
worden nu ter beoordeling aan het hof in Karlsruhe voorgelegd.
Zoals in deze bijdrage werd besproken, wijzen de Duitse rechters in Weiss terecht op
democratische problemen met de rol van de ECB. Sinds de euro-crisis is de rol van de centrale
bank steeds lastiger te verenigen met de oorspronkelijke rechtvaardiging voor haar vergaande
politieke onafhankelijkheid. Het onconventionele monetaire beleid van de ECB sinds de euro-
crisis rust niet langer op een duidelijke democratische autorisatie. De rechterlijke toetsing van
het ECB-beleid zoals voorgestaan door het Duitse constitutionele hof kan dit structurele
democratische probleem echter niet repareren. Politieke actie waarmee het mandaat van de
centrale bank wordt aangepast aan de veranderde economische omstandigheden is vereist.
Wel biedt de Duitse uitspraak beperkte winst in zoverre het van de centrale bank eist haar
beleid uitvoeriger te rechtvaardigen.
De bredere implicaties van de jurisprudentie uit Karlsruhe lijken problematischer. Door
constitutionele grenzen op te werpen aan de ontwikkeling van de EU beperken de Duitse
constitutionele rechters democratische besluitvorming over hoe constitutionele beginselen in
die Unie gerealiseerd moeten worden. Die rol is uiteindelijke lastig te verenigen met de
beperkte democratische legitimatie van het Duitse constitutionele hof. Het is daarom te hopen
dat de felle kritiek op het Weiss oordeel de opmaat zal zijn voor een nieuwe koers in de
jurisprudentie van Karlsruhe over de EU. Een koers die meer ruimte aan politieke instituties laat
om over de toekomstige ontwikkeling van de EU te beslissen.
Literatuur
Alesina & Summers 1993
A. Alesina & L.H. Summers, ‘Central bank independence and macroeconomic performance:
Some comparative evidence’, Journal of Money, Credit and Banking 1993, afl. 2, p. 151-62
Amtenbrink 2018
F. Amtenbrink, ‘Economic and Monetary Union’, in P.J. Kuijper e.a. (red.), The Law of the
European Union, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law International 2018, p. 883-950
Arnold, Financial Times 27 september 2019
M. Arnold, ‘Splits at the ECB top table over Mario Draghi’s last big stimulus’, Financial Times 27
september 2019
Arnold, Financial Times 4 oktober 2019
M. Arnold, ‘Former central bankers attack ECB’s monetary policy’, Financial Times 4 oktober
2019
Bateman 2020
19
W. Bateman, Public Finance and Parliamentary Constitutionalism, Cambridge: Cambridge
University Press 2020
Bellamy 2013
R. Bellamy, ‘The Democratic Qualities of Courts: A Critical Analysis of Three Arguments’, Journal
of Representative Democracy 2013, afl. 3, p. 333-346
Bickel 1986
A. Bickel, The Least Dangerous Branch: The Supreme Court at the Bar of Politics, Indianapolis:
Bobbs-Merrill 1986
Bindseil 2014
U. Bindseil, Monetary Policy Operations and the Financial System, Oxford: Oxford University
Press 2014
Blinder 1999
A.S. Blinder, Central Banking in Theory and Practice, The Lionel Robbins Lectures, Cambridge:
MIT Press 1999
Bobic & Dawson 2020
A. Bobic & M. Dawson, ‘Making sense of the “incomprehensible”: The PSPP Judgment of the
German Federal Constitutional Court’, Common Market Law Review 2020, afl. 6, p. 1953-1998
De Boer 2018
N. de Boer, Judging European Democracy: National Constitutional Review of European Law and
its Democratic Legitimacy (diss. UvA), 2018
De Boer & Van ‘t Klooster 2020
N. de Boer & J. van ‘t Klooster, ‘The ECB, the courts and the issue of democratic legitimacy after
Weiss’ Common Market Law Review 2020, afl. 6, p. 1689-1724
Borger 2016
V. Borger, ‘Outright Monetary Transactions and the stability mandate of the ECB: Gauweiler’
Common Market Law Review 2016, afl. 1, p. 139-196
Borio 2001
C. Borio, ‘A hundred ways to skin a cat: Comparing monetary policy operating procedures in the
United States, Japan and the euro area’, BIS Working Papers 2001.
Caspari 2013, ZEIT ONLINE 29 oktober 2013.
L. Caspari, ‘Teambuilding-Maßnahme Europa’, ZEIT ONLINE 29 oktober 2013
Chazan & Arnold, Financial Times, 29 juni 2020
G. Chazan & M. Arnold, ‘German finance minister moves to resolve court stand-off with ECB’,
Financial Times, 29 juni 2020
Chazan, Mallet & Fleming, Financial Times 22 mei 2020
G. Chazan, V. Mallet & S. Fleming, ‘The chain of events that led to Germany’s change over
Europe’s recovery fund’, Financial Times 22 mei 2020
Crum 2013
B. Crum, ‘Saving the Euro at the Cost of Democracy?’, Journal of Common Market Studies 2013,
afl. 4, p. 614-630
Curtin 2014
D. Curtin, ‘Challenging Executive Dominance in European Democracy’, Modern Law Review
2014, afl. 1, p. 1-32
Davies 2012
20
B. Davies, Resisting the European Court of Justice. West Germany confrontation with European
Law, 1949-1979, Cambridge: Cambridge University Press 2012
De Cabanes & Fontan 2020
A. De Cabanes & C. Fontan, ‘Why Germany’s Far Right Wants Judges to Rule Europe’s Monetary
Policy’, Jacobin, 24 mei 2020
De Cabanes & Fontan 2019
A. De Cabanes & C. Fontan, ‘La Cour de Justice face à Gauweiler. La mise en récit de
l’indépendance de la BCE’, in: A. Bailleux, E. Bernard & S. Jacquot (red.), Les récits judiciaires de
l’Europ: concepts et typologie, Brussel: Bruylant 2019, p. 170-191
Delors-rapport 1989
Committee for the Study of Economic and Monetary Union, Report on economic and monetary
union in the European Community, 1989
Dermine 2020
P. Dermine, ‘The Ruling of the Bundesverfassungsgericht in PSPP – An Inquiry into its
Repercussions on the Economic and Monetary Union’, European Constitutional Law Review
2020, afl. 3, p. 525-551
Dysen & Featherstone 1999
Dyson, K. & K. Featherstone, The Road to Maastricht: Negotiating Economic and Monetary
Union, Oxford: Oxford University Press, 1999
ECB 2002
ECB, ‘The accountability of the ECB’, Monthly Bulletin 2002, p. 45-57
ECB 2012
ECB, ‘Compliance of outright monetary transactions with the prohibition on monetary
financing’, Monthly Bulletin 2012, p. 7-9
Eijsvoogel & Van Outeren, NRC Handelsblad 5 mei 2020
Juurd Eijsvoogel and Emilie van Outeren, ‘In Polen kan na Duitse uitspraak vlag uit’, NRC
Handelsblad 5 mei 2020
Emerson, Gros & Italianer 1992
M. Emerson, D. Gros & A. Italianer, One Market, One Money: An Evaluation of the Potential
Benefits and Costs of Forming an Economic and Monetary Union, Oxford: Oxford University
Press 1992
Føllesdal & Hix 2006
A. Føllesdal & S. Hix, ‘Why There is a Democratic Deficit in the EU: A Response to Majone and
Moravscik’, Journal of Common Market Studies 2006, afl.3, p. 533-562
Fleming, Shotter & Hopkins, Financial Times 10 mei 2020
S. Fleming, J. Shotter, and V. Hopkins, ‘Eastern European states sense opportunity in German
court ruling’, Financial Times 10 mei 2020
Friedman 1968
M. Friedman, ‘The role of monetary policy’, American Economic Review 1968, afl. 1, p. 1-17.
Fromage e.a. 2019
D. Fromage, P. Dermine, P. Nicolaides & K. Tuori, ‘ECB independence and accountability today:
Towards a (necessary) redefinition?’, Maastricht Journal of European and Comparative Law
2019, afl. 1, p. 3-16
Gauweiler, BILD 22 juli 2020
21
Gauweiler, Peter, ‘Beschlüsse brechen EU-Recht’, BILD 22 juli 2020
Goodhart & Lastra 2018
C. Goodhart & R.M. Lastra, ‘Populism and central bank independence’, Open Economies Review
2018, afl. 1, p. 49-68
De Grauwe 2014
P. de Grauwe, Economics of Monetary Union, Oxford: Oxford University Press 2014
Grimm 1995
D. Grimm, ‘Does Europe Need a Constitution?’, European Law Journal 1995, afl. 3, p. 282-302
Grimm 2009
D. Grimm, ‘Defending Sovereign Statehood Against Transforming the Union Into a State’,
European Constitutional Law Review 2009, afl. 3, p. 353-373
Grimm 2010
D. Grimm, ‘The Achievement of Constitutionalism and its Prospects in a Changed World’, in P.
Dobner & M. Loughlin, The Twilight of Constitutionalism?, Oxford & New York: Oxford
University Press 2010, p. 3-22
Grimm 2017
D. Grimm, The Constitution of European Democracy, Oxford & New York: Oxford University
Press, 2017, hoofdstuk 8
Halberstam & Möllers 2009
D. Halberstam & C. Möllers, ‘The German Constitutional Court says “Ja zu Deutschland!”’,
German Law Journal 2009, afl. 8, p. 1241-1258
Herdegen 1998
M.J. Herdegen, ‘Price Stability and Budgetary Restraints in the Economic and Monetary Union:
the Law as Guardian of Economic Wisdom’, Common Market Law Review 1998, afl. 1, 9-32
Issing 1999
Issing, Otmar, ‘The Eurosystem: Transparent and accountable or ‘Willem in Euroland’’, Journal
of Common Market Studies 1999, afl. 3, 503-519
James 2012
H. James, Making the European monetary union, Cambridge: Harvard University Press 2012
Janisch & Prallt, Süddeutsche Zeitung 19 september 2011
W. Janisch & H. Prallt, ‘Keine europaïsche Wirtschaftsregierung ohne Änderung des
Grundgesetzes’, interview met Peter Huber, Süddeutsche Zeitung 19 september 2011
Jones & Wagstyl, Financial Times, 18 januari 2015
C. Jones & S. Wagstyl, ‘The eurozone: A strained bond’, Financial Times, 18 januari 2015
Kerber, Financial Times 27 april 2020
M. C. Kerber, ‘Letter: Those challenging the ECB’s rescue measures are not mad’, Financial
Times 27 april 2020
Kumm 2005
M. Kumm, ‘The Jurisprudence of Constitutional Conflict: Constitutional Supremacy in Europe
before and after the Constitutional Treaty’ European Law Journal 2005, afl. 3, p. 262-307
Kydland & Prescott 1977
F.E. Kydland & E.C. Prescott, ‘Rules rather than discretion: The inconsistency of optimal plans’,
Journal of Political Economy 1977, afl. 3, p. 473-492
Lastra 1992
22
R.M. Lastra, ‘The independence of the European System of Central Banks’, Harvard
International Law Journal 1992, afl. 2, p. 475-520
Lastra 2015
R.M. Lastra, International Financial and Monetary Law, Oxford: Oxford University Press 2015.
Maduro 2003
M.P. Maduro, ‘Contrapunctual Law: Europe’s Constitutional Pluralism in Action’, in: N. Walker
(red.), Sovereignty in Transition, Oxford: Hart Publishing 2003, p. 501-538
Maduro 2012
M.P. Maduro, ‘A New Governance for the European Union and the Euro: Democracy and
Justice’, RCSAS Policy Papers nr. 2012/11
Magnette 2000
P. Magnette, ‘Towards “accountable independence”? Parliamentary controls of the European
Central Bank and the rise of a new democratic model’, European Law Journal 2000, afl. 4, p.
326-340
Mann & Kloepfer, Frankfurter Allgemeine Zeitung 25 september 2011.
M. Mann, & I. Kloepfer, ‘Mehr Europa lässt das Grundgesetz kaum zu’, interview met Andreas
Vosskuhle, Frankfurter Allgemeine Zeitung 25 september 2011
McNamara 1999
K. McNamara, The Currency of Ideas: Monetary Politics in the European Union, Ithaca: Cornell
University Press 1999
Rodrik 2011
D. Rodrik, The Globalization Paradox: Democracy and the Future of the World Economy, New
York: W.W. Norton & Company 2011
Sandbu, Financial Times 5 mei 2020
M. Sandbu, ‘German court has set a bomb under the EU legal order’, Financial Times 5 mei
2020
Schäfers & Seidenbiedel, Frankfurter Allgemeine Zeitung 29 juni 2020
M. Schäfers & C. Seidenbiedel, ‘Bundesregierung: EZB hat Urteil aus Karlsruhe erfüllt’,
Frankfurter Allgemeine Zeitung 29 juni 2020
Scharpf 2010
F.W. Scharpf, ‘The asymmetry of European integration, or why the EU cannot be a ‘social
market economy’Socio-Economic Review 2020, afl. 2, p. 211-250
Scheller 2006
H.K Scheller, The European Central Bank: History, Role and Functions, European Central Bank
2006
Segers, Het Financieele Dagblad 14 mei 2020
Matthieu Segers, ‘Uitspraak “Karlsruhe” is mogelijk een blessing in disguise’, Het Financieele
Dagblad 14 mei 2020
Smits 2019
R. Smits, ‘Accountability of the European Central Bank’, Ars Aequi 2019, afl. 1, p. 27-37
Snell 2016
J. Snell, ‘The Trilemma of European Economic and Monetary Integration, and its Consequences’
European Law Journal 2016, afl. 2, p. 157-179
Spiegel, Financial Times 15 mei 2014
23
P. Spiegel, ‘If the euro falls, Europe falls’, Financial Times 15 mei 2014
Steinmeier & Steinbrück, Financial Times 14 december 2010
F.-W. Steinmeier & P. Steinbrück, ‘Germany must lead fightback’, Financial Times 14 december
2010
Tooze 2020
A. Tooze, ‘The Death of the Central Bank Myth’, Foreign Policy 13 mei 2020
Tuori & Tuori 2014
K. Tuori & K. Tuori, The Eurozone Crisis. A Constitutional Analysis, Cambridge: Cambridge
University Press 2014
Waldron 2006
J. Waldron, ‘The Core of the Case Against Judicial Review’, The Yale Law Journal 2006, afl. 6,
1346-1406
Wendel 2020
M. Wendel, ‘Paradoxes of Ultra-Vires Review: A Critical Review of the PSPP-Decision and its
Initial Reception’, German Law Journal 2020, afl. 5, 979-994
Wolf, Financial Times 12 mei 2020
M. Wolf, ‘German court decides to take back control with ECB ruling’ Financial Times 12 mei
2020
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Chapter
In several EU Member States, constitutional courts have reviewed European law on its compatibility with national constitutional law. These EU-related judgments deal with issues of major importance such as the EU’s democratic legitimacy, protection of fundamental rights, division of competences between the EU and the Member States, and the status of national sovereignty within the EU. Yet, should constitutional courts decide such issues of major constitutional importance for the EU? Or is it more democratic to leave these matters to political institutions that represent Europe’s citizens and are politically accountable to them? This book argues that national constitutional courts’ review of European law frequently risks constraining and narrowing democratic debate over the EU’s constitutional underpinnings. The book challenges accounts that value national constitutional courts’ EU-related case law for helping to ensure respect for national constitutional identities, opening up a space for contestation and dialogue, or for addressing democratic problems with the EU’s decision-making process. Instead, constitutional courts risk taking sides in good faith political disagreements among elected legislators about constitutional questions relating to the EU, thus distorting, rather than protecting, the democratic decision-making process. The book uniquely combines constitutional and political theory with an in-depth case study of the German Constitutional Court, Europe’s most authoritative constitutional court. Based on an extensive study of parliamentary debates, EU policy documents and interviews with politicians, policymakers, and constitutional court judges, the case study shows how the German Constitutional Court has distorted political debate on European integration.
Article
The article analyses trade-offs between sovereignty, mass politics and economic and monetary union (EMU), employing Rodrik's paradox of globalisation. The logic of EMU is incompatible with sovereignty and mass politics—only two of the three can coexist. It is argued that three different answers to the trilemma can be observed in the EU practice. In the initial EMU, integration was limited to safeguard mass politics and sovereignty. Member States were free to set economic policies in response to domestic mass politics. This proved unsustainable. During the crisis, democracy was sacrificed to bolster integration, while sovereignty was maintained. Rules on fiscal discipline and macroeconomic imbalances constrain mass politics, and non-democratic institutions have acquired more prominent roles. Finally, long-term plans for a genuine EMU envisage the strengthening of integration and moving the locus of democracy to the EU level, while weakening sovereignty. The analysis carries implications. If national courts insist on sovereignty and democracy, the likely consequence is an unworkable EMU, damaging the output legitimacy of the EU. The model adopted in the crisis reinforces the elite nature of the EU, undermines democracy at the national level and may bolster political extremism. This leaves the task of building the preconditions for democracy at the European level.
Chapter
This chapter provides an overview of the achievements of constitutionalism, and outlines its central elements of democracy, limited government, and the principle of the rule of law. It argues that the achievements of constitutionalism are tied to an acknowledgement of its constitutive conditions - the boundary distinctions between public and private, and between internal and external. For this reason, to the extent that statehood is being eroded as a result of the blurring of these boundaries, then constitutionalism must be seen to be in decline. Internationalisation is opening up a gap between the exercise of public power and its modes of legitimation which constitutionalism is unable to close. Constitutionalism, in short, cannot be reconstructed on the international level.
Article
The European Union's (EU) powerful legal framework drives the process of European integration. The Court of Justice (ECJ) has established a uniquely effective supranational legal order, beyond the original wording of the Treaty of Rome and transforming our traditional understanding of international law. This work investigates how these fundamental transformations in the European legal system were received in one of the most important member states, Germany. On the one hand, Germany has been highly supportive of political and economic integration; yet on the other, a fundamental pillar of the post-war German identity was the integrity of its constitutional order. How did a state whose constitution was so essential to its self-understanding subscribe to the constitutional practice of EU law, which challenged precisely this aspect of its identity? How did a country who could not say “no” to Europe become the member state most reluctant to accept the new power of the ECJ?
Article
From the mercantile monopolies of seventeenth-century empires to the modern-day authority of the WTO, IMF, and World Bank, the nations of the world have struggled to effectively harness globalization's promise. The economic narratives that underpinned these eras-the gold standard, the Bretton Woods regime, the "Washington Consensus"-brought great success and great failure. In this eloquent challenge to the reigning wisdom on globalization, Dani Rodrik offers a new narrative, one that embraces an ineluctable tension: we cannot simultaneously pursue democracy, national self-determination, and economic globalization. When the social arrangements of democracies inevitably clash with the international demands of globalization, national priorities should take precedence. Combining history with insight, humor with good-natured critique, Rodrik's case for a customizable globalization supported by a light frame of international rules shows the way to a balanced prosperity as we confront today's global challenges in trade, finance, and labor markets.