Content uploaded by Felix Hampe
Author content
All content in this area was uploaded by Felix Hampe on Jan 27, 2021
Content may be subject to copyright.
Jaargang 4 - Nummer 4 - December 2011
Nieuwsbrief van de
10
Sporen 2011/4
deukt centrum en naar beneden gerichte rand; rand
kort tot vrij lang gegroefd; oppervlak glanzend,
dikwijls kleverig tot vochtig, zelfs bij droog weer,
met een lak-achtig effect, veelkleurig, met een mix
van tinten gaande van lilaroze, olijfkleurig, purper-
rood, zwartrood, scharlaken- tot kersrood; in het
centrum vaak wat donkerder. Lamellen breed aan-
gehecht, wit of roomkleurig, smal, soms wat bui-
kig, ver uit elkaar staand, soms anastomoserend;
snede gaaf, zelden wat gezaagd, soms wat rood-
achtig naar de hoedrand toe. Steel (1,5) 3-7 (9) cm
lang, 0,4-2,5 cm breed, zeer variabel van vorm,
cylindrisch met soms opgezwollen steelbasis, soms
ook gebogen, wit, maar soms tot 1/3 van de hoogte
met roze tinten, uitzonderlijk met lichte tendens tot
geelverkleuring; steelbasis oranje of geel gevlekt.
Vlees week en fragiel, zeer breekbaar, nauwelijks
elastisch; smaak brandend scherp maar bij oudere
en doorwaterde vruchtlichamen gewoon pikant;
geur wat zoals bij R. fragilis en R. atrorubens, ap-
pelmoes-achtig, bij oudere exemplaren zeer zwak
of ontbrekend. FeSO
4
zwak oran-
je of roze. Gaiac op steel en la-
mellen binnen 5 seconden zwak
maar helder blauw.
Sporee Ib tot Ib
PLUS
, zelden IIa
(kleurenschaal ROMAGNESI).
Sporen (figuur 1 - SP) ellipsoïde
tot wat langwerpig, soms subglo-
boos, (6,8) 7,6-9,1 (9,6) × (5,6)
6,0-7,2 µm, gemiddeld 8,3 × 6,7
µm; ornamentatie duidelijk reti-
culaat, gedeeltelijk grootmazig
met fijne en middelhoge wratjes
[0,4-0,6 (0,7) µm] die door lichte,
dunne richels verbonden zijn.
Plage met sulfovanilline licht grijzig gekleurd.
Epicutis met haren (figuur 1 - HH) en dermatocys-
tiden (figuur 1 - DC); haren variabel in breedte, 2-4
(6) µm, meestal dun, gedeeltelijk gedrongen, ge-
septeerd, kronkelig, gevorkt of vertakkend, nooit
spits toelopend; dermatocystiden (6-7) 8-11 (12-
13) µm breed, knotsvormig of cylindrisch met taps
toelopende basis, 1-3 maal gesepteerd, zelden een-
cellig, wanneer ontwikkeld breder, stomp en kort,
grauwgrijs in sulfovanilline.
Voorkomen van eind september tot begin decem-
ber (in natte voorjaren ook al eind mei en in juni
waargenomen), bij Salix-soorten (S. repens, S. awi-
ta, S. caprea, S. cinerea, S. atrocinerea, S. neotri-
cha, S. viminalis), op diverse bodemsoorten, zowel
op basische kalkrijke bodems, leembodems als
ontkalkte duinzanden, en zelfs in extreem zure en
voedselarme zand- en veenbodems.
In Tiewinkel vinden we de soort dus in die venige
en voedselarme omstandigheden. Er is een collec-
tie in het herbarium van Ruben Walleyn van de
Figuur 1: Microscopie
11
2011/4 Sporen
Kenmerken Russula laccata Huijsman 1955 Russula atrorubens Quél. 1898 Russula fragilis Fr. 1825
Gagelrussula Zwartrode russula Broze russula
Sporee-kleur Ib tot Ib
PLUS
; zelden IIa Ib tot Ib
PLUS
; zelden IIa Ia
Smaak pikant tot scherp scherp brandend scherp
Hoed glanzend, gelakt, wijnrood, violet-rood, violet, violet-rood, violet-olijf, purperrood, wijnrood, zeer variabel, violet, olijfgroen, purper,
olijf tot roomkleurig, emetica-rood, purper meestal met donker zwartrood centrum crème-gelig, zelden volledig rood,
of al deze kleuren gemengd vaak donkerder in centrum
Lamellen wijd uit elkaar staand matig dens matig dens
zelden gezaagde snede nooit met gezaagde snede meestal met gezaagde snede
Sporen gemiddeld 8,3 × 6,7 µm gemiddeld 6,7 × 5,6 µm gemiddeld 8-10 µm lang
langwerpig, middelgroot, vaak 8 µm en meer ± langwerpig, kleiner, nauwelijks 8 µm groot, ± subgloboos
Gaiac-reactie op steel: + ; op lamellen: + op steel: +(+); op lamellen: +(+) op steel: -; op lamellen: -
Dermatocystiden 1-3 maal gesepteerd 1-3 maal gesepteerd multi-gesepteerd
Steelbasis met gele tot oranje vlekken wit wit
Voorkomen matig vochtige tot moerassige in Sphagnum-rijk naaldbos Quercus maar ook Pinus en Picea
Salix-bosjes, alle hoogtes : (Picea abies, Abies alba, Pinus sylvestris) Populus tremula
laagland tot bergen, alpien en arctisch
Tabel 1: Vergelijking van de 3 soorten
12
Sporen 2011/4
kustduinen (De Panne, Westhoekreservaat) die hij
zelf als twijfelachtig beschouwde; we zullen het
microscopisch nakijken, maar het materiaal is mo-
menteel uitgeleend. Russula laccata kan vooral
verward worden met R. atrorubens (Zwartrode
russula) die in het zelfde milieu kan voorkomen. R.
atrorubens is een soort met een brede ecologie:
Picea-, Pinus-, Abies-woud maar ook Sphagnum-
rijke, venige bosjes. De soort verkiest matig droge
tot zeer zompige bodems, van zeer zure tot zelfs
kalkgrond.
We kunnen de soort van R. atrorubens onderschei-
den door:
•
de associatie met Wilg
•
de glanzende hoedhuid die wel gelakt lijkt
•
de zwakkere gaiac-reactie
•
de geel tot oranje gevlekte steelbasis
•
de grotere sporen (die van R. laccata zijn gemid-
deld 0,5-1,5 µm langer dan die van R. atroru-
bens).
Russula fragilis (Broze russula) verschilt dan weer
door de negatieve gaiac-reactie, duidelijk gezaagde
lamelsnede, bijna ronde sporen, multi-gesepteerde
dermatocystiden en een sporeekleur Ia.
In een samenvattende tabel worden hier nog eens
de verschillen met R. atrorubens en R. fragilis (3
soorten behorende tot Russula sectie Atropurpuri-
nae) opgelijst. (tabel 1)