Content uploaded by J.C. Hanekamp
Author content
All content in this area was uploaded by J.C. Hanekamp on Sep 01, 2020
Content may be subject to copyright.
Centrale thema’s, zoals voedselkwaliteit
en -veiligheid, dierenwelzijn, dierziek-
tes en milieukwesties, worden in het
rapport-Wijffels rechtstreeks gekop-
peld aan de moderniteit van het veehou-
derijsysteem. Deze spelen echter al
sinds mensenheugenis een rol van be-
tekenis in de Nederlandse veehouderij;
al eeuwenlang een omvangrijke econo-
mische sector die in belangrijke mate
leeft van de export. In de provincie
Friesland bijvoorbeeld groeide tussen
1700 en 1800 de rundveestapel van
55.000 tot 110.000 stuks vee, en was
rond 1800 de bevolkingsomvang niet
veel groter dan de toenmalige rundvee-
stapel.1In Groningen was de situatie
een periode later identiek. De rundvee-
stapel aldaar groeide van 77.000 naar
110.000 stuks vee in de periode van
1800 tot 1910.2In de achttiende en de
negentiende eeuw steeg de Nederland-
se export van rundvee naar het Britse
koninkrijk van 11.000 naar 146.000 run-
deren in 1846, waarmee de Engelse im-
port vanuit datzelfde Nederland steeg
van 63% naar maar liefst 80%!3
Trafiekeconomie van
oudsher
Nederland kent dus een lange historie
van bulkproductie en grootschalige ex-
port van vee, en heeft tevens een lange
traditie van mineralenimport, zij het niet
in de mate waarin dit tegenwoordig het
geval is. Desalniettemin: al in 1600 wor-
den Nederlandse koeien bijgevoerd met
veekoeken, afkomstig uit Engeland, en
zelfs uit de Britse koloniën in Amerika.
Door die bijvoeding was in Nederland in
de Gouden Eeuw de veedichtheid van
runderen al vele malen hoger dan de ei-
gen grond kon voeden. Deze import van
veevoer is typisch voor de Nederlandse
economie, die al van oudsher een ‘tra-
fiekeconomie’ is, dat wil zeggen: gericht
op importeren en meerwaarde toevoe-
gen om vervolgens te exporteren.
Staartvee
Ook waar de mogelijkheid tot bijvoeding
ontbrak, hielden boeren meer koeien dan
de beschikbaarheid van voer toeliet. On-
TWIJFELS BIJ WIJFFELS
5
Spil / 175-176
Twijfels bij het rapport-Wijffels
Een-tweetje met Brinkhorst brengt geen nieuw inzicht
S.W. Verstegen en J.C. Hanekamp
Wijffels heeft grootse wensen ten aanzien van de veehouderij, wen-
sen die voortkomen uit een bepaalde ethische en milieubewuste
visie. De oplossingsrichtingen die vervolgens worden gepresen-
teerd, behoren de reputatie, de license to produce van de Neder-
landse veehouderij te herstellen. De vraag is hoe realistisch de pro-
bleemstelling van het rapport, de gepresenteerde wensenlijst en de
daarbij behorende kenmerken zijn. In dit artikel willen we op een
aantal punten die toetsingsslag maken.
In hoofdzaak ademt het rapport-Wijffels politieke wenselijkheid uit,
en heeft het een hoog NIMBY-, not-in-my-backyard-gehalte. Lokaal
ecologiseren van de veehouderij – hoezeer ook als wenselijk be-
schreven door Wijffels - biedt de internationale veehouderij eenvou-
dig de mogelijkheid de Nederlandse markt te veroveren. Niets wijst
er namelijk op dat het ethische bewustzijn van de Nederlandse bur-
ger groter is dan dat van consumenten elders in de wereld. De mo-
raliteit van de virtueel ecologische meerwaarde van het toekomstige
Nederlandse biefstukje à la Wijffels zal zijn geld dan ook niet op-
brengen. Integendeel.
’’Latende men hun doorgaans los, zonder touwen of eenig ander beletsel, in de
hokken staan, terwijl zij door de engte der hokken van zelve belet worden zich om
te keeren of zich veel te bewegen [...]’’ – kortom, kistkalveren omstreeks 1800.
(gravure uit J. Le Francq van Berkhey, Natuurlijke Historie van Holland;
Amsterdam, 1811)
dervoeding onder de runderen was vroe-
ger een ‘normale’ zaak. Uit Duitsland is
de benaming Schwanzvieh, ‘staartvee’
overgeleverd: vee dat na een lange win-
ter op stal en slechte voeding dusdanig
was verzwakt dat het letterlijk aan de
staart naar de wei moest worden ge-
sleept. Rundvee werd in de achttiende
eeuw bovendien, met het oog op de gro-
te vraag naar vlees, op steeds jongere
leeftijd geslacht. In Midden-Europa kwa-
men runderen ouder dan vijf jaar aan het
einde van de achttiende eeuw nauwelijks
meer voor, terwijl een volwassen rund
toch tien tot vijftien jaar oud kon worden.
Epidemische veeziekten
De toenmalige Nederlandse veehoude-
rij was niet alleen omvangrijk, maar ook
kwetsbaar. De runderpest die in de
achttiende eeuw in Europa rondwaarde,
doodde honderdduizenden runderen. In
1770 stierven in Holland 160.000 runde-
ren, 70% van de veestapel; in Friesland
waren het er in het midden van de acht-
tiende eeuw eveneens 160.000.4Enge-
land verloor in die eeuw een half miljoen
runderen, en het Duitse Oost-Friesland
700.000 dieren aan de pest.
Dit hield overigens geen, of maar in be-
perkte mate, verband met de mate waar-
in de veeteelt werd bedreven. In Afrika
bijvoorbeeld, waar de runderen licht,
lucht en een bewegingsvrijheid genoten
waar zelfs een Nederlandse bio-dynami-
sche koe jaloers van zou worden, sloeg
aan het einde van de negentiende eeuw
de runderpest dodelijk toe. Het resultaat:
5,5 miljoen dode Afrikaanse runderen -
resulterend in veelgeprezen ‘oernatuur’
in de huidige Afrikaanse natuurparken -
en een volledig ontwrichte samenleving.5
De sterfte onder runderen en mensen
was zo groot dat, zoals verwoord door
een Masai-oudste, “the corpses of cattle
and people were so many and so close
together that vultures had forgotten how
to fly”.
De recente MKZ-crisis, ten slotte, staat
los van de huidige intensieve veehou-
derij.6Hierbij kan onder andere worden
gewezen op de grootschalige MKZ-uit-
braken van 1894, 1897, 1907 en 1911
waardoor tienduizenden boerenbedrij-
ven werden getroffen.
Dierenwelzijn abominabel
Het dierenwelzijn had in de histori-
sche veehouderij geen hoge prioriteit.
Onder invloed van de intensivering liep
het dierenwelzijn al sinds de Late Mid-
deleeuwen terug.7Een bekend voor-
beeld zijn de kistkalveren die in de acht-
tiende eeuw hun intrede deden in de
veehouderij. Bij het fokken werd gelet
op een hoge vleesaanmaak, waarbij
fors geblunderd werd: uitheemse fok-
dieren stierven aan longontsteking, zak-
ten door hun gewicht in drassige gron-
den weg, of bezweken aan ongeschikte
voeding. Wat dat betreft, is er met name
in de twintigste eeuw zeer veel verbe-
terd.8
De lange trektochten die het vee bij ge-
brek aan moderne logistieke geneug-
ten naar de steden moest maken,
mogen niet onvermeld blijven. Zij putten
de dieren volledig uit. Een verlies van
een kwart of een derde van het gewicht
van een rund, na een tocht van Schot-
land naar Londen of van Denemar-
ken naar Amsterdam, was niet onge-
woon. Bij nadering van de stad moes-
ten de dieren dan ook stevig ‘bij-eten’
in de stadsweiden, voordat ze über-
haupt ten verkoop konden worden aan-
geboden.
Productkwaliteit berucht
De kwaliteit van de producten van de
Nederlandse veehouderij was met na-
me in de liberale negentiende eeuw, na
de afschaffing van de gilden, berucht.
Met boter bijvoorbeeld werd veel ge-
knoeid. Met de verlenging van de distri-
butieketens en de toeneming van het
aantal schakels tussen producent en
consument werden melk en boter vaker
vervalst, met gevaar voor de volksge-
zondheid. Bederf was een geducht pro-
bleem in de verkoop van vers vlees en
vleeswaren.
Dit probleem werd pas vér in de loop
van de twintigste eeuw onder controle
gebracht.9Kwaliteitscontrole was onver-
brekelijk verbonden met de opkomst
van de moderne chemie. Dierziektenbe-
strijding kwam, dankzij onder anderen
Penner en Pasteur, eind negentiende
eeuw op gang na de ontdekking van de
mogelijkheid om dieren preventief te
vaccineren. Met de Warenwet en de
Vleeskeuringswet, die pas in het begin
van de vorige eeuw van kracht werden,
kon daadwerkelijk een kwaliteitsslag
worden gemaakt.10
Ernstige milieuproblemen
Wat de milieuproblemen betreft, kan
worden gewezen op de onverantwoorde
vergroting van de schapenhouderij op
de Nederlandse zandgronden in de
zeventiende eeuw onder invloed van
de groei van de vooral op export ge-
richte lakennijverheid in de Gouden
Eeuw. Deze uitbreiding leidde tot over-
begrazing van de heidevelden en tot
het ontstaan van grote zandverstuivin-
gen die “een milieuprobleem van de
eerste orde werden”.11 Al van de Late
Middeleeuwen dateert de permanente
inklinking van de bodem in West-Neder-
land als gevolg van bemaling van het
land die ervoor moest zorgen dat de
veestapel ‘droge voeten’ hield. Het is
een ecologisch probleem dat zonder
grote, op export gerichte rundveehou-
derij nimmer de huidige omvang zou
hebben gekend.
TWIJFELS BIJ WIJFFELS
6175-176 / Spil
Achttiende-eeuwse zinneprent op de
fors toeslaande veepest.
(gravure van Jan Smit, 1745;
Rijksmuseum, Amsterdam)
Politiek breekijzer is
luciferhoutje
Jong geslacht vee, slechte hygiëne, on-
dervoeding of bijvoeding, ernstige over-
bevolking, gevaar voor besmetting. Dat
zijn de kenmerken van de extensieve
veehouderij van vroeger. Het boven ge-
schetste beknopte overzicht van een
stukje Nederlandse landbouwgeschie-
denis werpt een ander licht op de ‘ob-
servaties’ die minister Brinkhorst doet in
zijn opdracht aan de commissie-Wijf-
fels:
“De veehouderij kent echter ook vele,
uiteenlopende kwetsbaarheden die een
duurzaam perspectief belemmeren. De
maatschappelijke ontwrichting als ge-
volg van de MKZ-uitbraak en de zeer
nadelige effecten daarvan op andere
sectoren, de natuur, de overheid, enzo-
voort is daarvan het meest recente
voorbeeld. Het kan niet zo zijn dat de
werking van het veehouderijsysteem
dergelijke, bijna onbeheersbare effec-
ten met de bijbehorende afwenteling
van de kosten in zich houdt.”
De politiek zo gewenste relatie tussen
de structuur van de moderne veehoude-
rij - intensief en exportgericht - en bij-
voorbeeld het ontstaan van epidemieën
en milieuvervuiling blijkt onhoudbaar te
zijn. Het breekijzer is niet meer dan een
luciferhoutje.
De koppelingen die in de publieke per-
ceptie wordt gemaakt tussen de mo-
derne intensieve veehouderij en de
thema’s duurzaamheid (ecologisch,
economisch, sociologisch), dierenwel-
zijn en voedselkwaliteit, zijn - zoals bij
wat nadere beschouwing blijkt - bepaald
niet van vandaag of gisteren. In ieder
geval behoren ze in een nauwkeurige
analyse van elkaar te worden onder-
scheiden. Dit betreft met name de rela-
tie tussen diergezondheid en de veilig-
heid van dierlijke producten.
In het rapport-Wijffels wordt er echter
van uitgegaan dat genoemde drie kern-
thema’s van de huidige veehouderij niet
los van elkaar kunnen worden gezien en
dus vragen om een integrale oplossing.
Wijffels et al. verwoorden het zo:
“Landbouw behelst een menslijk pogen
om grip te krijgen op de grillige natuur.
De (technologische) perfectionering van
dat ingrijpen lijkt echter op een punt ge-
komen dat ook het zelfherstellend ver-
mogen van de natuur wordt uitgescha-
keld. [...] landbouw gaat - direct en
indirect via milieuverontreiniging - ten
koste van de omringende natuur.”
“Des te harder is de schok als de bur-
ger, bijvoorbeeld door calamiteiten ge-
confronteerd wordt met het huidige vee-
houderijsysteem. Een systeem dat - als
systeem - a-moreel omgaat met dieren
en dat de exploitatie ervan heeft opge-
voerd tot een niveau waarop een storing
desastreuze gevolgen heeft.”
“Door vele schandalen (zoals dioxine,
hormonen) en calamiteiten (varkens-
pest, BSE, MKZ) is het basisvertrouwen
in de veiligheid van het landbouwpro-
duct onder druk gekomen. Het publiek
hecht groot belang aan gezond voedsel,
maar is niet goed op de hoogte van de
risico‘s van de verschillende productie-
wijzen.”
Er is echter geen sprake van nieuwe
thema’s, maar wel van een viertal eco-
nomische en maatschappelijke ontwik-
kelingen die in wezen los van elkaar
staan:
●De export is van historisch belang
voor de Nederlandse veehouderij.
●De consument is vanaf het begin van
de twintigste eeuw gewend geraakt aan
vleesproducten die onder scherp toe-
zicht staan, een hoogwaardige kwaliteit
hebben en in toenemende mate voor ie-
dereen beschikbaar zijn.
●Een deel van de burgerbevolking is
zich ervan bewust geworden dat het
agrarische bedrijf conflicteert met de lo-
kale en regionale leefomgeving (natuur
en milieu).
●Een deel van de burgerbevolking is
stap voor stap gevoelig geworden voor
ethische kwesties ten aanzien van de
dierhouderij.
Het echte spanningsveld
De kwestie is nu dat laatstgenoemde
twee ontwikkelingen op gespannen voet
staan met de eerste twee, economische
ontwikkelingen. En het is de vraag of de
aanbevelingen van de commissie-Wijf-
fels voldoende zijn om deze tegenstel-
ling op te heffen.
Verworven kwaliteit
Hiervóór is al aangegeven dat de kwali-
teit en de veiligheid van de Nederlandse
vleesproducten en de kennis van dier-
ziektenbestrijding sterk zijn toegeno-
men sinds het begin van de twintigste
eeuw. Dit is niet alleen het gevolg van
wetgeving, maar ook van uniformering
van de productie die controle en veteri-
naire inspectie een stuk gemakkelijker
maakt. Ook de organisatie van de be-
drijfstak heeft zich in de loop van de vo-
rige eeuw zodanig ontwikkeld dat een
aanzienlijk betere controle op de gehele
productieketen mogelijk is dan in het
verleden. Dat BSE vrijwel verdwenen is
door een beter toezicht op de voedsel-
verstrekking aan runderen, is niet een
nieuwe ontwikkeling in de veehouderij.
Integendeel, het is een verdere perfec-
tionering van het bestaande systeem.
De door de commissie-Wijffels genoem-
de calamiteiten hebben – afgezien mis-
schien van BSE - niets uitstaande met
voedselveiligheid. Ze hebben echter wel
in hoge mate stigmatiserende kwalitei-
ten.12 De risicoperceptie van de consu-
ment - waarop de commissie feitelijk
doelt - staat haaks op de wetenschap-
pelijke kennis die er bestaat op het ge-
bied van voedselproductie en –veilig-
heid.13 De in wetenschappelijke kringen
vaak gedane uitspraak dat ‘ons voedsel
nog nooit zo veilig is geweest’, wordt
daarbuiten zelden gehoord. Het is een
ernstige zaak dat deze kennis geen pu-
blieke vertaling kent, en nota bene ook
niet nader wordt besproken door de
commissie-Wijffels. Zeker niet onbe-
sproken mag blijven dat de intensieve
veehouderij - bij voorbeeld - heeft geleid
tot een veiliger vleesproduct, door onder
meer het invoeren van hygiënische
maatregelen waaronder preventieve im-
munisatie, de verplichting tot pasteuri-
satie van rauwe melk en dergelijke. Vol-
le aandacht verdient het feit dat een
en ander een nagenoeg volledige be-
heersing van overdraagbare dierziekten
heeft bewerkstelligd. Gedeeltelijke ex-
tensivering van de veehouderij zou dan
ook het aldus bereikte veiligheidsniveau
kunnen compromitteren.
Vermeende economische kansen
Dierenwelzijn lijkt een nieuwe eis van de
consument te zijn als het gaat om de
veehouderij. Echter ook hier spelen his-
torische ontwikkelingen een belangrijke
rol. Laat in de negentiende eeuw, veel
later dan in de ons omringende landen,
kwam in Nederland de dierenbescher-
ming op. Deze was aanvankelijk gericht
tegen het in het openbaar mishandelen
van dieren. Men kan daarbij denken aan
het bestrijden van de fysieke uitbuiting
van trekdieren, zoals honden (die kar-
ren moesten trekken) en paarden, of
aan het mishandelen van dieren als
volksvermaak. In de loop van de vorige
eeuw zijn de activiteiten van de dieren-
bescherming met horten en stoten uit-
gebreid naar eerst de omgang met huis-
dieren, het gebruik van proefdieren in
onder andere de farmaceutische indus-
trie en de jacht. Het ageren tegen de wij-
ze waarop in de veehouderij dieren wor-
den gehouden, is zo bezien niet meer
TWIJFELS BIJ WIJFFELS
7
Spil / 175-176
dan een logische volgende stap in een
proces dat al minstens een eeuw aan de
gang is.14
Het probleem hierbij is dat een dier-
vriendelijke veehouderij - als evident
wenselijk - onmiddellijk voelbaar wordt
in de prijs van het eindproduct. Het prijs-
verschil tussen ‘gewoon’ vlees enerzijds
en scharrel- en nog meer biologisch
vlees anderzijds is fors. Een ingekrom-
pen veestapel lijkt, oppervlakkig be-
schouwd, een economisch interessante
aanpassing aan hogere prijzen te kun-
nen zijn. Maar in de open marktecono-
mie die in WTO-verband een mondiaal
karakter heeft gekregen, zal het dan
duurder geworden Nederlandse vlees
snel worden verdrongen door goedkope
import uit, bijvoorbeeld, de Verenigde
Staten en Zuid-Amerika. En wellicht
voegt zich daarbij in de toekomst ook
Oost-Europa, waar het hygiëneniveau
veel geringer is dan in Nederland. Al
met al zullen de economische kansen
van een geëcologiseerd Nederlands
veehouderijsysteem snel slinken.
Gepraat in de ruimte
De eis van (vooral ecologische) duur-
zaamheid met betrekking tot de veehou-
derij is wellicht de meest recente ontwik-
keling. Het moderne milieubesef dateert
van de jaren vijftig en zestig van de vori-
ge eeuw en is dus ongeveer een halve
eeuw oud.15 ‘Milieubewustzijn’ richtte
zich de eerste tijd vooral tegen indus-
triële vervuiling en breidde zich vanaf
circa 1980 geleidelijk uit naar de agrari-
sche sector, onder andere vanwege de
verregaande modernisering.
Het conflict tussen het lokale en regio-
nale milieu en de landbouw, die via
“technologische perfectionering” het
“zelfherstellend vermogen van de na-
tuur lijkt uit te schakelen”, is volgens de
commissie-Wijffels een belangrijke hin-
dernis op de weg naar ecologische
duurzaamheid. Die duurzaamheid moet
vooral tot uiting komen in het terugdrin-
gen van het mestoverschot, hetwelk on-
denkbaar wordt geacht zonder een ster-
ke inkrimping van de agrarische sector.
Zo’n inkrimping betekent evenwel een
verlies aan werkgelegenheid, het weg-
vallen van belangrijke inkomsten uit het
buitenland én de dreiging van het in nog
hoger tempo verdwijnen van de open
ruimte in Nederland.
Dit laatste aspect wordt tevens gesigna-
leerd door de commissie-Wijffels. Het
instellen van beloningsvormen voor
boeren wordt gezien als mogelijkheid
om de open ruimte in stand te houden.
Dit leidt echter wederom tot een active-
ring van subsidiestromen die eigenlijk
als ongewenst worden beschouwd bin-
nen de Europese context. Tevens moet
worden bedacht dat het Nederlandse
landschap de resultante is van eeuwen
van economische activiteit. De vraag is
dan of bestuurlijke inspanningen het
landschap dat is ontdaan van zijn eco-
nomische impulsen, daadwerkelijk in
stand kunnen houden, zeker gezien de
financiële mogelijkheden van project-
ontwikkelaars en de nog steeds groei-
ende vraag naar huizen.
Wijffels: not in my
backyard!
Bovendien heeft de commissie-Wijffels
niet ingezien dat landbouw inherent ‘in
conflict’ is met de lokale en regionale
omgeving. Simpel gesteld: de biodiver-
siteit van een natuurgebied is nu een-
maal groter dan die van een weiland
met grazend rundvee (of een nieuw-
bouwwijk). Door dit als een ongewenst
modern conflict af te schilderen dwingt
men de landbouw zich steeds meer te
conformeren aan de Nederlandse en
Europese ecologische normen die hier-
voor in het leven zijn geroepen.16 Er
wordt voorbijgegaan aan het feit dat
voedselproductie mondiaal gezien geen
optie is, maar een basale noodzaak.
Door het intrinsieke conflict lokaal, dat
wil zeggen in Nederland, te ecologise-
ren zal men, gezien de stijgende mon-
diale vleesconsumptie, bevorderen dat
de vleesproductie geleidelijk naar ande-
re gebieden in de wereld wordt ver-
plaatst. De Nederlandse stoep is dan
voor het oog schoon.
Een lokaal georganiseerde ecologise-
ringsslag leidt evenwel in een economi-
sche context tot een achteruitgang van
de mondiale kwaliteit van veehouderij-
systemen. Er heeft zich dus niets anders
voorgedaan dan een geografische ruil,
met alle ecologische, agro-economische
en logistieke consequenties van dien.
Het in Nederland reduceren van ecologi-
sche en milieutechnische risico‘s wordt
ongedaan gemaakt door het introduce-
ren van voor Nederland niet te beheer-
sen risico‘s van dezelfde aard elders in
de wereld, met logistieke kwesties daar-
aan toegevoegd. Vergelijk de situatie op
de energiemarkt waar Nederland electri-
citeit inkoopt uit Frankrijk die is opge-
wekt door kerncentrales die in Neder-
land als ongewenst worden beschouwd.
Graham et al. beschrijven zo’n risico-ruil
(risk tradeoff) als volgt:17 “Though the
term ‘risk tradeoff’ may not be familiar to
many people, the phenomenon is com-
monplace in human decisionmaking, re-
flected in such familiar adages as ‘out of
the frying pan and into the fire’ and ‘the
cure is worse than the disease’. The ge-
neral problem is that efforts to combat
‘target risk’ can unintentionally foster in-
creases in ‘countervailing risks’. Many
kinds of countervailing risks are com-
monly known by the terms ‘side effects’
(medicine), ‘collateral damage’ (military
tactics), or ‘unintentionally consequen-
ces’ (public policy). Unless decisionma-
kers consider the full set of outcomes
associated with each effort to reduce
risk, they will systematically invite such
risk tradeoffs.”
Wat Graham et al. hier duidelijk maken,
is dat risico‘s niet ‘los verkrijgbaar’ zijn,
maar verbanden in zich dragen die op-
lossingsmogelijkheden systematisch
kunnen bemoeilijken. Het ene risico mi-
nimaliseren dan wel uitsluiten impliceert
andere risico‘s (eventueel elders) invite-
ren. De commissie-Wijffels inviteert met
haar voorstel slechts andere risico‘s van
bijvoorbeeld ecologische, agro-econo-
mische en logistieke aard.
Onbeantwoord blijft, onder andere, de
vraag hoeveel biodiversiteit elders ver-
loren gaat door een lokale ecologisering
van de Nederlandse veehouderij. En dat
antwoord valt slechts te geven op basis
van kennis van het biodiversiteitspoten-
tieel hier en elders - dat wil zeggen: van
de biodiversiteit die kan worden ver-
wacht op grond van de lokale geogra-
fische, geologische, biologische en
klimatologische omstandigheden. Der-
gelijke overwegingen ontbreken in het
rapport. Wijffels reduceert daardoor de
problematiek tot NIMBY-, not-in-my-
backyard-proporties.
Opnieuw een kater
Het rapport ziet duidelijk af van grote in-
vloed van de overheid op het te voeren
beleid. Het wil in de eerste plaats het
bedrijfsleven en in de tweede plaats de
consument op zijn verantwoordelijkheid
aanspreken. Dit betekent dat de com-
missie-Wijffels erop rekent dat het
ethisch bewustzijn van de consument
zo hoog is, of kan worden, dat hij het
prijsverschil tussen het toekomstige
‘diervriendelijke’ Nederlandse product
en het ‘dieronvriendelijke’ buitenlandse
product voor lief neemt. Maar als dat
niet gebeurt - wat meer dan waarschijn-
lijk is, gezien bijvoorbeeld het door-
slaande succes van ketens als de Aldi
en de Lidl - staat de commissie-Wijffels
in feite met lege handen en laat zij de
TWIJFELS BIJ WIJFFELS
8175-176 / Spil
Nederlandse landbouw wederom met
een kater achter.
Minister Brinkhorst heeft geprobeerd iets
goeds en bruikbaars voor de veehoude-
rij in handen te krijgen met het advies
van de commissie-Wijffels. In het licht
van historische en wetenschappelijke
kennis is dit advies echter flinterdun. Het
is bovenal ingegeven door wat de laatste
tijd ‘politiek wenselijk’ is gebleken. Wil de
overheid de veehouderij behouden voor
Nederland, dan is het een gemiste kans
dat de commissie geen kennis heeft ge-
nomen van de historische ontwikkelin-
gen die de Nederlandse veehouderij in
de afgelopen eeuwen heeft doorge-
maakt, en dat zij in hoofdzaak inspeelt
op de publieke en de politieke perceptie
van de Nederlandse landbouw zonder
de toetsingsslag met de betrokken ken-
nisvelden te maken. Dat laatste hebben
we in dit artikel gedaan.
Noten
1) Faber, J.A., Drie eeuwen Friesland. Eco-
nomische en sociale ontwikkelingen van
1500 tot 1800. Delen I en II (1972). A.A.G.-
Bijdragen 17.
2) Priester, P., De economische ontwikke-
ling van de landbouw in Groningen 1800-
1910. Een kwantitatieve en kwalitatieve
analyse (1991). A.A.G.-Bijdragen 31.
3) Zie noot 2.
4) Faber geeft per dorp en stad een keurig
overzicht van de aantallen zieke, herstelde
en omgekomen runderen. Zie noot 1.
5) Pearce, F., “Inventing Africa”, New Scien-
tist, August 2000: 30-33. Voor verdere viro-
logische en epidemiologische details: Mur-
phy, E.A., E.P.J. Gibbs, M.C. Horzinek,
M.J. Studdert, Veterinary Virology. Third
Edition (Academic Press, San Diego/
London/Boston/New York/Sydney/Tokyo/
Toronto, 1999).
6) “Van alle tijden”, in: De toekomst van de
boer. Trouw Dossier NL, 2001, nr. 10.
7) Davids, C.A., Dieren en Nederlanders
(Utrecht, 1989).
8) Bieleman, J., “De georganiseerde rund-
veeverbetering”, in: J.W. Schot e.a. (red.),
Techniek in Nederland in de twintigste
eeuw. Deel III: Landbouw en Voeding
(Zutphen, 2000).
9) Otterloo, A.H. van, “Voeding in verande-
ring”, in: J.W. Schot e.a. (red.), Techniek in
Nederland in de twintigste eeuw. Deel III:
Landbouw en Voeding (Zutphen, 2000).
10) Otterloo, A.H. van, “Nieuwe producten,
schakels en regimes”, in: J.W. Schot e.a.
(red.), Techniek in Nederland in de twintig-
ste eeuw. Deel III: Landbouw en Voeding
(Zutphen, 2000).
11) Bieleman, J., “Landbouw en milieu als
spanningsveld”, in: Economisch- en Soci-
aal-Historisch Jaarboek (1992), p. 56 e.v.
12) Flynn, J., P. Slovic, H. Kunreuther, Risk,
Media and Stigma. Understanding Public
Challenges to Modern Science and Tech-
nology (Earthscan Publications Ltd., Lon-
don/Sterling USA, 2001).
Het gebruik van dierlijk materiaal als vee-
voeder werd in Nederland gestimuleerd
door en na een wetswijziging rond 1942.
Toen in 1922 de Vleeskeuringswet van
kracht werd, bestonden er in Nederland nog
geen destructoren zoals we die nu kennen.
Afgekeurd vlees werd onbruikbaar gemaakt
door het te begraven en te overgieten met
petroleum of cresol, of door het te verbran-
den in zogenaamde kori-ovens. In 1926 ver-
scheen de eerste destructor in ons land; het
aantal breidde zich geleidelijk uit. Het doel
ervan was de ‘onbruikbaarmaking’ van afge-
keurd vlees en kadavers. Op een gegeven
ogenblik werd de ‘onbruikbaarmaking’ te
kostbaar bevonden. Dit leidde tot de al ge-
noemde verbreding van de Destructiewet in
1942. De toelichting gaf aan: “Het materiaal
van dierlijke herkomst, dat de openbare ge-
zondheid kan benadelen, moet onschadelijk
worden gemaakt in destructoren door ver-
werking tot nuttige producten.” Aanwending
van het destructiemateriaal als dierlijk voed-
sel werd toegestaan in dezelfde toelichting.
13) Zie bijvoorbeeld: Kroes, R., V.J. Feron,
“Voeding”, in: Toxicologie, wat is giftig?
(1988), pp. 21-27. Cahiers Biowetenschap-
pen en Maatschappij 12. Eveneens: Ames,
B., L.S. Gold, “Paracelsus to parascience:
the environmental cancer distraction”, Mu-
tation Research, 447 (2000): 3-13.
14) Zie voor een diepgaande contextuele be-
handeling van dit thema: Bramwell, A., Eco-
logy in the 20th century. A history (Yale Uni-
versity Press, 1989).
15) Een van de mijlpalen in de ontwikkeling
van het milieu-denken in de Westerse we-
reld is ongetwijfeld: Meadows, D.H., D.L.
Meadows, J. Randers, W.W. Behrens III,
The Limits to Growth. A report for the Club
of Rome’s Project on the Predicament of
Mankind (Potomac Associates, New York,
1972). Vijftien jaar later kreeg deze gerucht-
makende publicatie een internationaal be-
stuurlijk ‘vervolg’: World Commission on
Environment and Development (the Brunt-
land Commission), Our Common Future
(Oxford University Press, Oxford, 1987).
Lees voor fundamentele commentaren op
het milieu-denken: Bramwell, A., The Fa-
ding of the Greens. The Decline of Environ-
mental Politics in the West (Yale University
Press, New Haven/London, 1994).
16) Verloop, K. (red.), Overschotten van stik-
stof en fosfaat. Bruggen slaan tussen land-
bouwproductie en milieudoelstellingen.
TCB R12 (Werkgroep Bodemvruchtbaar-
heid en kwaliteit van bodem en water,
Technische Commissie Bodembescher-
ming, Den Haag, 1999).
17) Graham, J.D., J.B. Wiener (eds.), Risk
vs. Risk. Tradeoffs in Protecting Health and
Environment (Harvard University Press,
Cambridge, Massachusetts/London, Eng-
land, 1995).
Het citaat laat zich als volgt lezen: “Hoewel
voor velen de term risico-tradeoff onbekend
is, is het een fenomeen dat in elke vorm van
besluitvorming aan de orde is, verwoord in
gezegden als ‘van de regen in de drup ra-
ken’ en ‘het middel is erger dan de kwaal’.
Het overheersende probleem bij de aanpak
van zogenaamde target-risico‘s is dat die
vaak andere risico‘s genereert. Daarvoor
wordt veelal de term bijeffecten gebruikt.
Vele bijeffecten zijn bekend, zoals ‘bijwer-
kingen’(van medicatie), ‘secundaire scha-
de’(van militaire operaties) of ‘onbedoelde
consequenties’ (van beleidsvoering). Tenzij
beleidsmakers zich bewust zijn van het vol-
ledige spectrum van elke poging tot risico-
vermindering, zullen zij systematisch zulke
risico-tradeoffs binnenhalen ...”
Dr. S.W. Verstegen is als milieuhistori-
cus verbonden aan de Vrije Universiteit
Amsterdam; dr. J.C. Hanekamp is werk-
zaam voor de Stichting Heidelberg Ap-
peal Nederland (HAN).
De auteurs zijn dr. S. Notermans van de
Stichting Food Micro and Innovation er-
kentelijk voor commentaar op een eer-
dere versie van deze bijdrage.
TWIJFELS BIJ WIJFFELS
9
Spil / 175-176
Herman Wijffels: not in my backyard.
(foto: Sociaal-Economische Raad)