Content uploaded by Hein A.M. Klemann
Author content
All content in this area was uploaded by Hein A.M. Klemann on May 06, 2020
Content may be subject to copyright.
Het Rijnsleepschip Marie
Over het Rijnsleepschip Marie, waarvan het Maritiem Museum enige jaren
terug dit model op de kop wist te tikken, is weinig bekend. Het schip werd
in 1930 gebouwd door de Rotterdamsche Scheepsbouw Maatschappij, een
vergeten scheepswerf op Heyplaat van de Rotterdammer A. de Bakker. De
werf legde zich toe op de bouw van binnenvaartschepen. De Marie was
met zijn 2100 ton voor deze werf uitzonderlijk groot. Met zo’n tonnage
moet zij zo’n 95 meter lang en 12 meter breed zijn geweest. Wellicht dat
het personeel, toen De Bakker zijn zilveren huwelijksjubileum vierde hem
daarom een model van dit schip, mogelijk het grootste op die werf
gebouwd, heeft aanboden.
De Marie had geen motorvermogen. Zij voer als onderdeel van een
sleep van vier tot zes door een stoom- of dieselsleper getrokken aken
tussen Rotterdam en Duisburg-Ruhrort, het deel van de rivier waarop het
grootste deel van de Rijnvaart plaatsvond. Zo’n sleep werd in Rotterdam of
in de haven van Ruhrort samengesteld. De schippers van de aken
betaalden de sleper per reis. In de haven moesten ze maar hopen dat er
weer een lading voor hen was, waarna ze zich opnieuw bij een sleep
aansloten. Door de crisis van de jaren 30, die in Duitsland hard aankwam,
werd het krijgen van een lading voor Nederlandse schippers kort na de
bouw van de Marie uitermate moeilijk. Niet alleen hadden Duitse reders
veelal vaste overeenkomsten met grote concerns in het Ruhrgebied, als
Krupp, Thyssen of het Rheinisch-Westfälische Kohlensyndikat, ook hadden
die concerns hun eigen Rijnvloot. Pas als de eigen vloot en hun vaste reder
de lading niet aankon, werden zelfstandige, veelal Nederlandse schippers
ingeschakeld. Door hun positie op een restmarkt, was hun bedrijf,
waarvoor ongehoord grote investeringen nodig waren, uiterst
conjunctuurgevoelig.
Op het model van het schip is te zien dat er op de Marie werd
gewoond. Er is een roef met gezellige luikjes. In Duitsland werden
Nederlandse schippersvrouwen geprezen omdat zij er toch maar voor
zorgden dat de roef er op zo’n schip netjes en kleurig uitzag met
gordijntjes en geraniums voor het raam. Vele Duitsers meenden dat dit
toonde hoe welvarend die Nederlandse schippers wel niet waren. In feite
was het bittere noodzaak dat de schippers hun gezinnen een generatie
eerder aan boord hadden gehaald. Het is een misverstand te denken dat
Rijn- en binnenvaarders altijd al aan boord hebben gewoond. Tot de 19e
eeuw was de hut niet meer dan een hok waarin de schipper en zijn knecht
konden eten en slapen als er ‘s nachts niet kon worden gevaren. Toen
Duitse reders verbonden aan de Duitse industrie in de late 19e eeuw
steeds grotere slepen gingen inleggen, waardoor de Rijnvaarttarieven
scherp daalden, moesten de Nederlandse schippers om te overleven ook
wel grotere schepen aanscha6en. Daartoe moest vaak geld bij familie,
kennissen of bij de bank worden geleend. Om dat te kunnen opbrengen
moest er op van alles worden bezuinigd. Vandaar dat het huis op de wal
werd afgestoten, vrouw en kinderen aan boord werden genomen en de
schipper ook vaak een knecht ontsloeg. Vrouw en de kinderen konden
meewerken aan boord. Het gevolg was niet slechts dat de schipper zijn
thuisbasis verloor, maar ook dat ze steeds meer als buitenstaanders
werden gezien.
Door mensen van de wal, zoals zij de rest van de bevolking
noemden, werden schippers gezien als een soort zwervers. Omdat de
kinderen veelal aan boord moesten spelen, en de lading, meestal erts,
steenkool of sto7g graan, smerig was, zagen mensen van de wal als ze bij
een brug of sluis op het schip keken, vuile kinderen en volwassen in oude
kleding. Het bevestigde hun vooroordelen. Daar kwam bij dat
schipperskinderen bij het invoeren van de leerplicht in 1901 daarvan
werden vrijgesteld, waardoor ze in een samenleving waarin formele
scholing steeds belangrijker werd, een achterstand opliepen. Pas in de
loop van het interbellum werden er op kleine schaal schippersinternaten
gesticht, maar veel schipperskinderen kregen nauwelijks schoolopleiding,
waardoor ze zelfs in hun vaders vak, waarin de toenemende regelgeving
scholing vereiste, met moeite konden meekomen. Bovendien hadden de
veelal katholieke Rijnschippers vaak grote gezinnen, zodat een aantal
kinderen een toekomst op de wal moesten zien te vinden. Op een
Rijnschip als de Marie was de roef ruim en gezellig, maar in feite was het
wonen aan boord een teken van armoede.
Over de Marie is verder niet veel bekend. In 1935 was zij eigendom
van de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van het Sleepschip "Wiljo" te
Rotterdam en in gebruik bij de schipper N. Vermeulen. Vandaar de letters
NV(ermeulen) op de achtersteven. Het sleepschip de Wiljo, waarnaar de
Naamloze Vennootschap was genoemd, had op 21 december 1929 bij
Lobith in dichte mist een aanvaring met het Rijnschip Harderwijk waarop
ze was gezonken. Schipper Fongers, zijn vrouw en kinderen werden gered,
maar hij was slechts ten dele verzekerd. Dat zo’n schipper zijn schip in een
familie-NV onderbracht, de voorloper van onze BV, was vrij normaal. Vaak
zat in zo’n schip niet alleen het geld van de schipper, maar ook dat van
vrienden en familieleden. Dat kon via zo’n NV goed geregeld worden. Na
de ramp heeft schipper Fonger kennelijk een nieuw schip laten bouwen,
maar hij heeft het in de crisisjaren 30, met een schuld ontstaan omdat hij
onvoldoende verzekerd was, niet kunnen redden. Zo kwam het nieuwe
schip, de Marie, met de NV in handen van schipper N. Vermeulen uit
Waspik. Dat dorp ten westen van Waalwijk gelegen aan de Bergsche Maas,
een rivier groot genoeg om met zo’n Rijnschip te bevaren, was op de
riviervaart georiënteerd. Er waren verschillende scheepswerven die
bouwden voor de rivier- en binnenvaart. Van de familie Vermeulen is een
groot aantal schippers, allemaal uit zuidwest Nederland, waaronder
Waspik bekend, maar N. Vermeulen valt nergens terug te vinden.
Citaat
‘De schipperij is een vlijtig, hard werkend, sober levend deel van de
bevolking.’
Ambtenaar De Hoo, ministerie van Economische Zaken, jaren 30.
Bijschriften: Foto sleepboot Marie
Kan er geen foto van het hele model zonder de vitrine worden gemaakt.
Die vitrine interesseert niemand, maar het is dan goed te zien dat het
schip geen eigen aandrijving heeft.
Bij foto sleepboot Marie 005
De gezellige luikjes voor de roef suggereren ten onrechte dat het op zo’n
schip goed wonen was. In feite was het bittere noodzaak niet meer aan de
wal te wonen.
Bij foto sleepboot Marie 011
De lading lag op de Marie onder dekluiken, zodat een veelvoorkomende
lading als graan zijn waarde niet verloor doordat zij nat werd.
Bij foto sleepboot Marie 012
Van de achterkant is goed te zien dat de Marie wel een roer heeft, zodat
de schipper het vaartuig op koers kan houden, maar dat een schroef
ontbreekt. Een sleepschip heeft geen motorvermogen.
Kan er een foto worden gemaakt van de gehele roef?
Daarbij: De roef is 12 meter lang en 10 meter breed. Daarmee was het
woonoppervlakte zo’n 120 m2. Rijnschippers waren vergeleken bij ander
schippers vrij ruim behuisd, maar 10% van de veelal katholieke
Rijnschippers had dan ook meer dan 8 kinderen!