Content uploaded by Stijn Everaert
Author content
All content in this area was uploaded by Stijn Everaert on Mar 01, 2020
Content may be subject to copyright.
83AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
Abstract
An Early Miocene fauna from the Kiel Sand Member (Ber-
chem Formation) at Post X in Berchem (Antwerp).
During the summer of 2015, a section of the Berchem
Formation (Early-Middle Miocene) could be studied at
the temporary construction site of Post X in Berchem
(Antwerp, Flemish Region, Belgium). The lithostrati-
graphy of this outcrop is described. A sharp lithological
boundary between the greyish Kiel Sand Member and
the overlying blackish, clayey Antwerpen Sand Mem-
ber was observed. A horizon with vertebrate remains
(layer 2 in the description) 50 cm below the top of the
Kiel Member was intensively sampled for macro fossils.
The horizon consisted of small accumulations of heavier
material (e.g. pieces of sandstone, phosphatic concre-
tions, fossils) and is the result of mechanical sorting,
WYVIHIS`I`Z[VYTYLSH[LK^PUUV^PUN(ÄYZ[PU]LU[VY`
shows a rich elasmobranch fauna (at least 31 species)
dominated by benthic species: Rajidae, Dasyatidae and
Squatina. Less frequent benthopelagic taxa are present:
Squalus, Notorynchus, Carcharias, Carcharhinus and
Physogaleus. With the exception of the genus Isurus,
teeth of pelagic taxa such as Alopias and Keasius are
T\JOSLZZYLWYLZLU[LK:RLSL[HSLSLTLU[ZVMIVU`ÄZO
(Teleostei) are abundant. In the otolith fauna, Colliolus
is dominant. Some cetacean remains (Eurhinodelphi-
nidae, Kentriodontidae, Physeteroidea), bones of bird
7YVJLSSHYPPMVYTLZ KLJHSJPÄLK TVSS\ZJZ Cordiopsis,
Glycymeris) and other invertebrate fossils are also re-
ported. Remarkable is the discovery of a piece of drift-
wood (Taxodioxylon sp.). The purpose of this article is
to characterize depositional environments and give a
ÄYZ[V]LY]PL^ VM[OL MH\UHZVM [OLWVVYS` RUV^U2PLS
Sand Member in the area of its stratotype.
KEYWORDS: Kiel Sand Member, Berchem Formation, Burdi-
galian, Miocene, Elasmobranchii, Post X, Belgium
Resumé
Une faune du Miocène inférieur des Sables de Kiel (For-
mation de Berchem) à Post X à Berchem (Anvers).
Au cours de l’été 2015, une partie de la Formation de
Berchem (Miocène Inférieur-Moyen) pouvait être étu-
diée sur le chantier temporaire de la Post X à Berchem
(U]LYZ9tNPVUÅHTHUKL)LSNPX\L3HSP[OVZ[YH[PNYHW-
OPLKLJL[HɊL\YLTLU[LZ[KtJYP[L<ULSPTP[LSP[OVSVNP-
que nette a été observée entre le membre grisâtre des
Sables de Kiel et le membre sus-jacent noirâtre et ar-
NPSL\_KLZ:HISLZK»(U[^LYWLU<U¸OVYPaVUH]LJKLZ
restes de vertébrés” (couche 2 dans la description) si-
Een vroeg-miocene fauna uit het Zand van Kiel (Formatie van
Berchem) bij Post X in Berchem (Antwerpen)
Stijn Everaert 1, Pieter De Schutter, Gino Mariën, Gunther Cleemput, Jeroen Van Boeckel, Djordy Rondelez, Taco Bor 2
Inleiding
In 2015 werden in Berchem (Antwerpen), op het 4,5 hec-
tare grote terrein van het voormalige postsorteercentrum
Berchem X, grote bouwputten uitgegraven voor de aanleg
YDQKHWQLHXZHNDQWRUHQFRPSOH[3RVW;,QKHWSUR¿HOYDQ
de bouwput waren twee leden van de vroeg- tot midden-
miocene Formatie van Berchem ontsloten, de top van het
Zand van Kiel en het bovenliggende Zand van Antwerpen.
Vergeleken met het Zand van Antwerpen is over het Zand
van Kiel relatief weinig bekend. Dat komt omdat het Zand
van Kiel weinig ontsloten wordt en het door de sterke ont-
kalking ogenschijnlijk fossielloos is. De enige publicatie
over macrofossielen uit het Zand van Kiel die wij kennen
is De Ceuster (1987), waarin een negental soorten haaien-
en roggentanden uit de bouwput voor de Antwerpse Hy-
potheekkas worden vermeld.
In de zomer van 2015 was het gedurende een aantal maan-
den mogelijk om in de bouwput van Post X het ontsloten
tué à 50 cm sous le sommet des Sables de Kiel a fait
l’objet d’un échantillonnage intensif pour les macro-
fossiles. L’horizon est constitué de petites accumu-
lations de matériaux plus lourds (morceaux de grès,
concrétions phosphatées, fossiles) qui résulte d’un tri
TtJHUPX\LWYVIHISLTLU[WHYKLZLɈL[ZKL]HUUHNL
SPtZH\_[LTWv[LZ <UWYLTPLY PU]LU[HPYLTVU[YL \UL
faune d’élasmobranches riche (au moins 31 espèces),
dominée par les taxons benthiques: Rajidae, Dasyati-
dae et Squatina. Moins fréquent sont les taxons ben-
thopélagiques: Squalus, Notorynchus, Carcharias, Car-
charhinus et Physogaleus. A l’exception du genre Isu-
rus, des dents des taxons pélagiques, comme Alopias
et Keasius, sont rares. Les restes de poissons osseux
(Teleostei) sont très communs. Dans la faune des oto-
lithes, Colliolus est dominant. Des restes de cétacés
(Eurhinodelphinidae, Kentriodontidae, Physeteroidea),
K»VPZLH\_7YVJLSSHYPPMVYTLZKL TVSS\ZX\LZKtJHSJPÄ-
és (Cordiopsis, Glycymeris) et d’autres fossiles inver-
tébrés sont également signalés. Remarquable est la
KtJV\]LY[LK»\UTVYJLH\KLIVPZÅV[[tTaxodioxylon
sp.). Le but de cet article est de caractériser les envi-
ronnements sédimentaires et de donner une premiè-
re vue d’ensemble de la faune du membre peu connu
des Sables de Kiel dans la région de sa localité type.
MOTS CLÉS: Sables de Kiel, Formation de Berchem, Burdi-
galien, Miocène, Anvers, Elasmobranchii, Post X, Belgique
84 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
KHWLQ3RVW;RQWVORWHQSUR¿HOJHYHQZHHHQHHUVWHRYHU-
zicht van de in het Zand van Kiel aangetroffen fossielen
en bediscussiëren we de implicaties voor de Mioceen stra-
WLJUD¿HYDQKHW=XLGHOLMN1RRUG]HHEHNNHQ
Locatie
De bouwput voor het kantorencomplex Post X ligt in het
Antwerpse district Berchem, vlakbij het station van Ber-
chem, ingeklemd tussen de Binnensingel, Borsbeeksebrug
HQGH5LQJRP$QWZHUSHQ¿J,QGH]RPHUYDQ
was de bouwput ten behoeve van funderingen en onder-
grondse verdiepingen aan de zijde van de Ring om Antwer-
pen uitgegraven tot circa 8 meter beneden het maaiveld.
WGS84 coördinaten: 51.198831, 4.435132.
Post X ligt ongeveer 500 meter ten noorden van de tijde-
lijke ontsluitingen bij de Posthofbrug, waarin vergelijkba-
UHSUR¿HOHQRQWVORWHQZDUHQ/RXZ\Het al., 2010; Hoede-
makers & Dufraing, 2018).
:[YH[PNYHÄL]HUOL[WYVÄLSIPQ7VZ[?
INTRODUCTIE ZAND VAN KIEL
In de omgeving van Antwerpen is de Formatie van Ber-
chem van onder naar boven onderverdeeld in het Zand van
Edegem, Zand van Kiel en Zand van Antwerpen. Het stra-
totype zijn de tijdelijke ontsluitingen voor de ‘E3 - Klei-
ne Ring’, dat is tegenwoordig de E19, tussen Antwerpen
=XLGVWDWLRQHQ%RUJHUKRXW5LYLHUHQKRI'H0HXWHU/DJD
1976). Het Zand van Kiel is maximaal 10 meter dik en is
JHGH¿QLHHUGDOVJULMVJURHQHPDWLJ¿MQH WRW JURINRUUHOL-
ge, glauconiethoudende, ontkalkte zanden zonder fossie-
len, waarin af en toe zandstenen of een kleihoudende lens
voorkomen. Het pakket is vaak gebioturbeerd (De Meuter
/DJD'H0HXWHUet al., 1976). Op basis van di-
QRÀDJHOODWHQF\VWHQLVKHW=DQGYDQ.LHOGRRU/RXZ\Het
al. (2000) gedateerd als Burdigaliaan (Vroeg Mioceen). De
0HXWHU/DJDPHUNWHQRSGDWKHWRQWNDONWHVWH-
riel ogende Zand van Kiel in het zuiden en centrum van de
stad Antwerpen naar het noorden en oosten toe fossielhou-
dend wordt en dan lithologisch nauwelijks nog te onder-
scheiden is van het Zand van Antwerpen. Dit werd beves-
WLJGGRRU/RXZ\Het al. (2000) op basis van correlaties met
GLQRÀDJHOODWHQF\VWHQ=LMFRQFOXGHHUGHQGDWGHRQGHUVWH
meters van een pakket schelphoudende glauconietzanden
LQGH/DQJH.LHYLWVWUDDWGLHRSEDVLVYDQOLWKRORJLHELMKHW
Zand van Antwerpen werden ingedeeld door De Meuter et
al. (1976), tijdsequivalent zijn met delen van het Zand van
Kiel in het zuiden van de stad. De bestudeerde secties in het
noorden en zuiden verschilden alleen in glauconietgehal-
te en de aan- of afwezigheid van kalkhoudende fossielen.
LITHOLOGIE EN INTERPRETATIE VAN HET PROFIEL
+HWLQGHERXZSXWYDQ3RVW;RQWVORWHQSUR¿HOKDGHHQ
totale dikte van ongeveer 8 meter en is schematisch weer-
JHJHYHQLQ¿JXXUVLWXDWLH]RPHU9RRUIRWR¶VYDQ
SUR¿HOWHEHVWXGHUHQHQGHYHUVFKLOOHQGHDI]HWWLQJHQWHEH-
monsteren voor fossielen. Daarbij hebben wij in het Zand
van Kiel plaatselijk een dunne fossielhoudende horizont
aangetroffen. Intensieve bemonstering van deze horizont
heeft voor het eerst een grote hoeveelheid macrofossie-
len opgeleverd, hoofdzakelijk haaien- en roggentanden en
andere resten van vertebraten. In dit artikel bespreken we
Antwerpen
0 20 km
Berchem
Rumst
Nederland
België
Zuidelijke grens Onder Mioceen
(naar Louwye et al. 2010)
N
Fig. 1. Locatie van de ontsluiting Post X. Zuidelijke grens Onder
Mioceen gebaseerd op Louwye et al. (2010) — Location of the
Post X outcrop. Southern limit of the Lower Miocene based on
Louwye et al. (2010).
85AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
ZAND VAN KIEL ZAND VAN ANTWERPEN
FORMATIE VAN BERCHEM
9
8
7
0 m
(maai-
veld)
1 m
2 m
3 m
4 m
5 m
6 m
7 m
8 m
6
5
4
2
3
1
Turritella eryna
horizont
Glycymeris bank
Cordiopsis
horizont
LITHOSTRATIGRAFIE DIEPTE PROFIEL
Zandsteen
Zand
Elasmobranchii
Fosfaathoudende concreties
Mollusken in levenshouding
Botten van Cetacea
Roest
Mollusken
Bioturbatie
Kleiig zand
Geroerde grond
-PN:JOLTH[PZJOWYVÄLS]HU7VZ[?·:JOLTH[PJWYVÄSLVM7VZ[? (situation summer 2015).
86 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
KHWSUR¿HOYHUZLM]HQZHQDDU¿JXXU9DQRQGHUQDDU
boven onderscheiden we 9 lagen:
Laag 1 (> 150 cm, Zand van Kiel)
'HEDVLVYDQKHWRQWVORWHQSUR¿HOEHVWDDWXLWHHQPHHUGDQ
PHWHUGLNSDNNHWOLFKWJULMVPDWLJ¿MQWRWJURIJODXFR-
niet- en kwartshoudend, volledig ontkalkt zand. Het sedi-
PHQWLVZHLQLJNOHLKRXGHQGPDDULQYHUZHHUGHSUR¿HOHQ
zijn verspreid kleihoudende lenzen zichtbaar. De sedimen-
taire gelaagdheid is door bioturbatie verstoord en intacte
graafgangen komen veelvuldig voor. Ongeveer 50 cm on-
der de top komen plaatselijk zandsteen concreties voor,
waartussen verspreid enkele botten van walvisachtigen
zijn gevonden. Verder hebben wij in deze laag geen ma-
crofossielen aangetroffen.
Interpretatie
De intacte graafgangen wijzen op een vrij hoge sedimen-
tatie snelheid en het nagenoeg ontbreken van klei op een
energiearm milieu met helder water.
Laag 2 (0 – 15 cm, Zand van Kiel, Cordiopsis horizont)
/LFKWJULMVPDWLJ ¿MQWRW JURIJODXFRQLHW HQNZDUWVKRX-
dend, weinig kleiig zand. Aan de basis komen verspreid
kalkhoudende, brokkelige stukjes zandsteen voor, samen
met botresten van walvisachtigen. Deze laag bevat fosfaat-
houdende concreties, karakteristiek zijn tot 2 à 3 cm gro-
WHEUXLQJULM]HDIJHURQGHNQROOHWMHV¿J*RHGEHZDDU-
de tanden van haaien, roggen en botresten van beenvissen
komen algemeen voor. Plaatselijk zijn kleine concentra-
WLHVYDQVWHUNRQWNDONWHVFKHOSHQDDQZH]LJ¿JKRRIG-
zakelijk bestaande uit losse kleppen van Cordiopsis poly-
tropa nysti (d’Orbigny, 1852) en Glycymeris baldii Gli-
bert & Van de Poel, 1965. De bolle kant van de kleppen is
vrijwel altijd naar boven georiënteerd, doubletten komen
zelden voor. Deze laag is niet overal aanwezig en kent een
OLFKWJROYHQGYHUORRS¿J
Interpretatie
Deze horizont is mogelijk ontstaan door selectieve erosie
YDQ¿MQPDWHULDDOZLQQRZLQJZDDUELMJURYHUPDWHULDDOLV
DFKWHUJHEOHYHQ$OVVWURPLQJKHW¿MQHUHVHGLPHQWVQHOOHUHQ
vaker transporteert vindt een relatieve aanrijking van gro-
ver materiaal plaats. Mogelijk was dit het gevolg van een
storm, gezien het feit dat de bolle kant van de kleppen van
schelpen vrijwel altijd naar boven is georiënteerd. Boes-
senecker et al. (2014) beschrijft gelijkaardige fenomenen
LQKHW1HRJHHQYDQ&DOLIRUQLs
Laag 3 (30 – 60 cm, Zand van Kiel)
Zelfde lithologie als laag 1. De dikte is ongeveer 50 cm,
maar varieert sterk door de golvende basis van het boven-
liggende Zand van Antwerpen. In het midden van deze laag
zijn plaatselijk kalkhoudende zandsteentjes aanwezig. Ge-
concentreerd in de top van dit niveau komen veel grote, ver-
NLWWHJUDDIJDQJHQYDQNUHHIWDFKWLJHQYRRU¿JHQYDQ-
af het contact met het bovenliggende Zand van Antwerpen.
ZAND VAN ANTWERPENZAND VAN KIEL
6
5
4
3
2
7
1
-PN+VVYYLNLULU^PUK]LY^LLYKWYVÄLS]HUKLAHUKLU]HU2PLSLU(U[^LYWLU3HHNPUOL[AHUK]HU2PLSIL]H[WSHH[ZLSPQRVU[RHSR-
te kleppen van mollusken en heeft een licht golvend verloop. — >LH[OLYLKWYVÄSLVM[OL2PLSHUK(U[^LYWLU:HUK4LTILYZ3H`LYPU
[OL2PLS:HUK4LTILYJVU[HPUZSVJHSS`KLJHSJPÄLK]HS]LZVMTVSS\ZJZHUKPZZSPNO[S`\UK\SH[PUN (13-7-2015).
87AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
Laag 4 (15 – 20 cm, Zand van Antwerpen)
'RQNHUJURHQ]ZDUW¿MQVWHUNNOHLKRXGHQG]DQGPHW]HHU
veel glauconiet. Weinig tot geen schelpen. Aan de basis
komen soms platte zandsteentjes voor, die herwerkt zijn
uit het Zand van Kiel. Deze zijn op Post X duidelijk min-
der aanwezig dan bij de Posthofbrug (Hoedemakers & Du-
fraing, 2018). De laag kent samen met laag 5 een zeer gol-
vend verloop, met diepe instulpingen in het onderliggende
=DQGYDQ.LHO¿J'HOLWKRORJLVFKHJUHQVPHWKHWRQ-
derliggende Zand van Kiel is scherp en in een droog pro-
¿HOJRHGWH]LHQ¿J+HWNOHLLJH=DQGYDQ$QWZHUSHQ
wordt minder snel door de wind geërodeerd, waardoor het
LQHHQYHUZHHUGSUR¿HO XLWVWHHNW ERYHQKHWXLWJHZDDLGH
=DQGYDQ.LHO¿JHQ
Interpretatie
(UJRSYDOOHQGLQKHWSUR¿HOYDQ3RVW;LVGHH[WUHHPJRO-
vende basis van het Zand van Antwerpen, met grote U- en
V-vormige instulpingen van laag 4 en 5 in het onderliggende
=DQGYDQ.LHO¿JHQ'H]HLQVWXOSLQJVVWUXFWXUHQZRU-
den ‘load casts’ genoemd. Het Zand van Antwerpen werd
afgezet op het dan nog waterrijke Zand van Kiel. Door on-
evenredige belasting is het Zand van Antwerpen op sommi-
ge plaatsen ingezakt in het Zand van Kiel, waardoor een gol-
YHQGHEDVLVHQ]DNYRUPLJHLQVWXOSLQJHQ]LMQRQWVWDDQ1DGDW
het Zand van Kiel door compactie voldoende is ontwaterd,
stabiliseerde de situatie en werd de horizontale gelaagdheid
hersteld (laag 6 en 7). De V-vorm van de ‘load casts’ duidt
erop dat de bovenliggende laag een groter dichtheid had dan
de onderliggende laag (Anketell et al., 1970).
Laag 5 (15 – 20 cm, Zand van Antwerpen, Turritella eryna horizont)
'RQNHUJURHQ]ZDUW¿MQVWHUNNOHLLJ]DQGPHW ]HHUYHHO
glauconiet en schelpen. Deze schelphorizont volgt de gol-
ving van laag 4 en bestaat uit een grote concentratie kleppen
van Glycymeris baldii Glibert & Van de Poel, 1965, soms
nog in levenshouding. Daarnaast komen kleppen van Cor-
diopsis polytropa nysti (d’Orbigny, 1852), Neopycnodon-
te navicularis (Brocchy, 1814) en Patinopecten brumme-
li1\VWDOJHPHHQYRRU.HQPHUNHQGYRRUGH]H
laag is het voorkomen van de gastropode Turritella eryna
(d’Orbigny, 1852), die in hogere niveaus van het Zand van
Antwerpen wordt vervangen door Turritella subangulata
Brocchi, 1814. Haaien- en roggentanden (soms in fosfo-
rietmatrix), en botten van walvisachtigen komen regelmatig
voor. Grillig gevormde fosforietknollen komen algemeen
voor, vooral in het bovenste deel van deze schelpenlaag.
Deze fosforietknollen hebben diverse stadia van ontwik-
keling, wat wijst op nieuwe fosforietvorming. Daarnaast
komen ook afgeronde, zwarte fosforietknollen voor. Deze
laag is soms gesplitst in meerdere lagen, wat bij load casts
UHJHOPDWLJWH]LHQLV¿J
Interpretatie
Het voorkomen van fosforietvorming bovenin laag 5 duidt
op helder, warm en voedselrijk water.
8
7
6
5
4
3
2
ZAND VAN ANTWERPENZAND VAN KIEL
6
5
4
3
2
ZAND VAN ANTWERPENZAND VAN KIEL
Fig. 5. Detail van de scherpe lithologische grens tus-
sen de Zanden van Kiel en Antwerpen in een droog
WYVÄLS·Detail of the sharp lithological boundary be-
tween the Kiel and Antwerpen Sand Members in a dry
WYVÄSL (August 2015).
-PN/L[PU7VZ[?VU[ZSV[LUWYVÄLS]HUKL-VYTH[PL]HU)LYJOLT
— 7YVÄSLVM[OL)LYJOLT-VYTH[PVUH[7VZ[? (August 2015).
88 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
Zand van Antwerpen
Zand van Kiel
Kwartair
Laag 8 (circa 20 0 cm, Zand van Antwerpen)
Donker groenzwart, glauconiethoudend zand. Plaatselijk
komt ongeveer 1 meter boven de basis een 5 cm dik laag-
je met Glycymeris kleppen voor. Het bovenste deel is door
oxidatie meestal roestbruin gekleurd.
Laag 9 (circa 200 cm, Kwartair)
Oranjegeel, lemig zand met aan de basis een dikke, com-
pacte laag met verspoelde miocene en pliocene schelpen,
haaientanden en botten van walvisachtigen. Het bovenste
deel van deze laag is geroerd.
Materialen en methode
Het materiaal dat voor dit artikel is gebruikt bevindt zich in
de collecties van (in alfabetische volgorde) Taco Bor (TB),
Gunther Cleemput (GC), Geert De Borger (GDB), Pieter
'H6FKXWWHU3'66WLMQ(YHUDHUW6(7KHR/DPEUHFKWV
7/'MRUG\5RQGHOH]'5-HURHQ9DQ%RHFNHO-9%
Guy Van Den Eeckhaut (GVDE), Walter Van Remoortel
(WVR) en Gerard Verwey (GV).
1DDUVFKDWWLQJP3 sediment van de Cordiopsis horizont
onder de top van het Zand van Kiel, laag 2 in dit artikel,
Laag 6 (60 – 80 cm, Zand van Antwerpen)
'RQNHUJURHQ]ZDUW¿MQJODXFRQLHWKRXGHQGNOHLLJ]DQG
1DDUGHWRSWRHJHOHLGHOLMNPLQGHUNOHLKRXGHQG'H]HODDJ
bevat relatief weinig macrofossielen. In de bovenste 15 cm
komen mollusken voor en kleppen van Panopea kazakovae
Glibert & Van de Poel, 1965 in levenshouding, die moge-
lijk ingegraven zijn tijdens of voor de afzetting van de bo-
venliggende laag.
Laag 7
(60 – 75 cm, Zand van Antwerpen, Glycymeris bank)
Compacte schelpenbank met extreem veel kleppen van
Glycymeris baldii Glibert & Van de Poel, 1965 in een ma-
WUL[YDQGRQNHUJURHQ]ZDUWPDWLJ¿MQJODXFRQLHWKRXGHQG
zand. De bolle kant van de merendeels losse kleppen is
vrijwel steeds naar boven georiënteerd. Aan de basis van
de schelpenbank komen ook regelmatig doubletten voor.
Deze laag is plaatselijk opgesplitst in drie schelp horizon-
ten met 5 tot 10 cm zand ertussen.
-PN6]LYaPJO[]HUOL[WYVÄLSPU7VZ[?3HNLULUIHZPZAHUK]HU(U[^LYWLUaPQUaLLYZ[LYRNVS]LUKHSZNL]VSN]HUSVHKJHZ[PUN
– Overview of the Post X section. Layers 4 and 5 (base Antwerpen Sand Member) are very wavy due to load casting (13-7-2015).
89AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
Paleontologie Zand van Kiel, Cordiopsis
horizont (laag 2)
KRAAKBEENVISSEN (ELASMOBRANCHII)
Het bemonsterde niveau bevat de grootst bekende concen-
tratie kraakbeenvisresten van de Formatie van Berchem.
De fauna is divers met meer dan 31 haaien- en roggen-
soorten (tabel 1).
Het overgrote deel van de haaien- en roggentanden is zeer
goed bewaard en vertoont nauwelijks tekenen van transport.
De haaientanden hebben een bruine wortel met een blauw-
grijs gekleurde kroon en scherpe snijranden. Een gering aan-
tal tanden vertoont bio-erosie op de wortel. Dit is de autoch-
tone fauna. Op de wortel is soms bruingrijze, fosfaathouden-
GHFRQFUHWLHYRUPLQJWHYLQGHQSO¿J
Tussen het materiaal bevinden zich maar weinig tanden
werd ter plaatse droog gezeefd met maaswijdte 5 mm. Door
het ontbreken van water op de locatie was het niet moge-
OLMNRPPHWHHQ¿MQHUHPDDVZLMGWHWH]HYHQ(QNHOHWLHQ-
tallen liters van het door de 5 mm zeef gevallen sediment
werden thuis met water gezeefd met maaswijdte 1 mm.
Daarnaast werd door een van ons (TB) 1500 liter sediment
van laag 2 integraal mee naar huis genomen en met water
gezeefd met maaswijdte 0,5 mm. In het sediment aanwezi-
ge resten van mollusken verkruimelden volledig zodra ze in
aanraking kwamen met het water. De zeeffractie < 2,0 mm
is met azijnzuur bewerkt om resterende kalkfragmenten
van mollusken uit de zeefresidus te verwijderen. Het 0,5-
1,0 mm zeefresidu is later weggegooid, omdat steekproe-
ven van die fractie nagenoeg geen resten van kraakbeen-
vissen opleverden.
Fig. 7. Detail van de extreem golvende basis van het Zand van Antwerpen (load casts, lagen 4 en 5). – Detail of the extremely wavy base of
the Antwerpen Sand Member (load casts, layers 4 and 5) (13-7-2015).
Fig. 8. Fosfaathoudende concreties uit laag 2 van het Zand van Kiel. – Phosphatic concretions from layer 2 in the Kiel Sand Member.
90 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
(ongeveer 1-2 %) die in meer of mindere mate sporen van
transport vertonen. Enkele tanden zijn donkergrijs tot zwart
gekleurd en afgesleten, en zijn duidelijk herwerkt uit oude-
re afzettingen. Een tand van Isurolamna gracilis/H+RQ
SO¿J LVYHUPRHGHOLMNJHUHPDQLHHUGXLWGH
oligocene Formatie van Boom.
BEENVISSEN (TELEOSTEI)
'H¿MQH]HHIIUDFWLHEHYDWHHQPDVVDVNHOHWHOHPHQWHQYDQ
EHHQYLVVHQSO ¿J 'DDUQDDVW ]LMQLQ GH]HHIUHVL-
dus (TB) een 150-tal door ontkalking slecht geconserveer-
de otolieten aangetroffen. Voor 90 procent betreft het oto-
lieten van de kabeljauw Colliolus sculptus (Koken, 1891),
voor de overige 10 procent veelal op soortniveau ondeter-
mineerbare otolieten van kabeljauwachtigen (Merluccius,
Gadiculus, Merlangius, Coelorinchus), naaldvisachtigen
(Hoplobrotula), palingachtigen (Gnathophis) en baars-
achtigen (Umbrina, Dentex, TrachinusSO¿J
Een opmerkelijke vondst is een grote tand van een wahoo,
Acanthocybium solandri (Cuvier, 1832), een op een barra-
cuda gelijkende pelagische soort die recent een lengte van
2,5 meter kan bereiken en wereldwijd voorkomt in tropi-
VFKHHQVXEWURSLVFKHZDWHUHQSO¿J
REPTIELEN
Een enkel fragment van het schild van een zeeschildpad
&KHORQLLGDHZHUGDDQJHWURIIHQSO¿J
VOGELS
Een klein werveltje en verschillende holle botjes van vo-
gels werden verzameld, waaronder een tarsometatarsus die
toebehoort aan de buissnaveligen (Procellariiformes), ook
ZHOVWRUPYRJHODFKWLJHQJHQRHPGSO¿J
WALVISACHTIGEN (CETACEA)
Het meest frequent zijn tanden van de uitgestorven tand-
ZDOYLVIDPLOLHV(XUKLQRGHOSKLQLGDHSO¿JHQ.HQ-
WULRGRQWLGDHDDQJHWURIIHQSO¿J2SPHUNHOLMNLVGH
YRQGVWYDQPHHUGHUHWDQGHQYDQ3K\VHWHURLGHDSO¿J
9), potvisachtigen, die gelijkenissen vertonen met Orycte-
rocetus crocodilinus Cope, 1868, een soort bekend uit het
=DQGYDQ$QWZHUSHQ /DPEHUW 'DDUQDDVWNZD-
PHQWDOYDQSHUIHFWEHZDDUGHZDOYLVHQGRO¿MQHQZHUYHOV
voor, soms met bijtsporen van haaien. Resten van walvis-
achtigen zijn echter moeilijk te determineren, slechts twee
exemplaren van de hiervoor noodzakelijke gehoorbotten
(bulla tympanica en os perioticum), werden aangetroffen.
epQEXOODEHKRRUWWRWGH.HQWULRGRQWLGDHSO¿J
MOLLUSKEN
De kleine concentraties van bijeen gespoelde, sterk ont-
kalkte schelpen bestaan voornamelijk uit kleppen van de
bivalven Cordiopsis polytropa nysti (d’Orbigny, 1852) en
Glycymeris baldii Glibert & Van der Poel, 1965. Sommi-
ge van dezen kleppen zijn opgevuld met een glauconiet-
houdende kalkzandsteen, waarin soms wormgangen voor-
NRPHQSO¿J2RNHHQVWHUNYHUJDDQVORWIUDJPHQW
van Glossus sp. werd ter plaatse herkend. Een afdruk van
de concentrische ribben van Venus (Ventricoloidea) multi-
lamella/DPDUFN s.lat. werd teruggevonden in een
IRVIDDWKRXGHQGHFRQFUHWLH¿J linkerfoto onderaan).
Deze soorten zijn algemeen in vroeg tot midden-miocene
DI]HWWLQJHQYDQKHW1RRUG]HHEHNNHQ-DQVVHQ,Q
het residu (TB) werd ook nog een verweerde parel aange-
WURIIHQSO¿J
Gastropoden zijn door ontkalking vrijwel volledig verdwe-
nen, met uitzondering van enkele calcitische resten die in
de zeefresidus (TB) zijn aangetroffen: een operculum van
Astraea belgica*OLEHUWSO¿JHQNHOHRXGH
mondranden (varices) van PterynotusVSSO¿JHQ
een paar grote protoconchen van vermoedelijk Scaphella
VSSO¿J
OVERIGE FOSSIELEN VAN INVERTEBRATEN
,QGH¿MQH]HHIUHVLGXV7%]LMQVSRUDGLVFKFDOFLWLVFKHHOH-
PHQWHQYDQDQGHUHLQYHUWHEUDWHQDDQJHWURIIHQSO¿J
8-11). Het betreft een klein aantal stekelfragmenten van
zee-egels (42 ex.), fragmenten van zeepokken (61 ex.) en
benthische foraminiferen (159 ex). Dat zijn uitzonderlijk
kleine aantallen voor 1500 liter verwerkt sediment.
Daarnaast zijn nog enkele fosfatische fossielen in de zeefre-
sidus (TB) teruggevonden, zoals een paar scolecodonten
SO¿JHQHQNHOHNOHSSHQYDQGHEUDFKLRSRGHDisci-
nisca fallens:RRGSO¿J
PLANTAARDIGE FOSSIELEN
Een slecht bewaard stuk takvormig drijfhout van meer dan
FPODQJZHUGRSGHVLWHDDQJHWURIIHQSO¿J,Q
het hout komen veel boorgaten van boormosselen (Pho-
ladidae) voor, wat aantoont dat de tak gedurende lange-
re tijd blootgesteld is geweest aan zeewater. Het hout be-
hoort waarschijnlijk tot de subfamilie Taxodioideae uit de
FLSUHVVHQIDPLOLH&XSUHVVDFHDHHQNDQYROJHQV-YDQGHU
Burgh (pers. comm. 2018) vermoedelijk gedetermineerd
worden als Taxodioxylon sp. Gedurende het Mioceen was
Taxodioxylon gypsaceum (Göppert) Kräusel een algeme-
QHERRPVRRUWLQGHNXVWJHELHGHQYDQKHW1RRUG]HHEHNN-
ken (Van der Burgh, pers. comm. 2018).
,QGH¿MQH]HHIUHVLGXV7%ZHUGHQHHQSDDUKRQGHUG]DDG
fragmenten van onder andere de beverboom Magnolia aan-
JHWURIIHQSO¿JDOVPHGHHHQHQNHOHSLWYDQGHGUXLI
VitisVSSO¿J
Fosfatische concreties
Zeer typerend voor laag 2 is het voorkomen van talrijke
tot 2-3 cm grote, afgeronde, soms grillig gevormde, licht
bruingrijs tot donker gekleurde, harde, fosfatische knol-
len, waarin kwarts-, glauconietkorrels en biogene resten
JHERQGHQ]LMQ¿J%LMGRRUVQHGHVYDQGH]HFRQFUH-
ties stelt men steeds een donkerkleurige kern vast. Het
bruine verbindend materiaal van de concreties komt soms
ook als neerslag op de wortels van haaientanden voor
SO¿J
Belangrijk zijn de verschillen in Post X tussen de fosfati-
91AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
1,5 m
3
sediment
maaswijdte 1 mm
n = 2820
15 m
3
sediment
maaswijdte 5 mm
n = 2061
SELACHII
HEXANCHIFORMES
Hexanchidae
Notorynchus primigenius (Agassiz, 1835) 2,1 23,7
SQUALIFORMES
Squalidae
Squalus alsaticus Andreae, 1892 3,0 -
Squalus sp. < 0,1 -
PRISTIOPHORIFOMES
Pristiophoridae
Pristiophorus sp. – rostrale tanden < 0,1 -
SQUATINIFORMES
Squatinidae
Squatina sp. 12,8 -
LAMNIFORMES
Odontaspididae
Araloselachus vorax (Le Hon, 1871) 1,1 11,7
Carcharias gustrowensis (Winkler, 1875) 1,4 21,4
Carcharias taurus (Rafinesque, 1810) 0,4 2,5
Carcharoides catticus (Philippi, 1846) 0,3 2,6
Alopiidae
Alopias exigua (Probst, 1879) < 0,1 0,1
Alopias aff. latidens (Leriche, 1908) - < 0,1
Cetorhinidae
Keasius rhenanus Reinecke, Von Der Hocht & Dufraing, 2015 – tanden 0,4 -
Keasius rhenanus Reinecke, Von Der Hocht & Dufraing, 2015 – kieuwaanhangsels 2,7 -
Lamnidae
Carcharodon hastalis (Agassiz, 1843) 0,4 1,9
Isurus oxyrinchus Rafinesque, 1810 0,7 10,6
Isurus retroflexus (Agassiz, 1843) < 0,1 0,5
Otodontidae
Otodus megalodon (Agassiz, 1843) - < 0,1
CARCHARHINIFORMES
Scyliorhinidae
Pachyscyllium dachiardii (Lawley, 1876) 0,8 -
Pachyscyllium distans (Probst, 1879) 0,9 -
Hemigaleidae
Chaenogaleus affinis (Probst, 1878) < 0,1 -
Carcharhinidae
Carcharhinus priscus (Agassiz, 1843) 2,2 16,3
Carcharhinus sp. - < 0,1
Galeocerdo aduncus Agassiz, 1843 0,5 6,6
Physogaleus contortus (Gibbes, 1849) - < 0,1
Physogaleus hemmooriensis Reinecke & Hoedemakers, 2006 5,2 -
Sphyrnidae
Sphyrna integra (Probst, 1878) < 0,1 -
Sphyrna laevissima (Cope, 1867) - < 0,1
BATOIDEA
RAJIFORMES
Rajidae
‘Raja’ holsatica Reinecke, Von der Hocht & Gürs, 2008 52,1 -
‘Raja’ spp. 1,0 -
MYLIOBATIFORMES
Dasyatidae
‘Dasyatis’ spp. 11,5 -
Myliobatidae
Aetobatus arcuatus (Agassiz, 1843) 0,2 1,5
Myliobatis sp. - 0,2
Tabel 1
Relatieve frequentie (%) van Elasmobranchii tanden uit het Zand van Kiel (laag 2) op Post X —
Relative frequency (%) of Elasmobranch teeth from the Kiel Sand Member (layer 2) at Post X.
92 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
sche concreties in het Zand van Kiel en de fosforieten in
het onderste gedeelte van het Zand van Antwerpen:
Van een proces van frequente fosforietvorming zoals tijdens
de beginfase van de afzetting van het Zand van Antwerpen,
is in het Zand van Kiel duidelijk geen sprake.
Discussie en conclusies
OPMERKINGEN BIJ DE KRAAKBEENVISSEN FAUNA
De kraakbeenvissen fauna in laag 2 (tabel 1) wordt sterk ge-
domineerd (ca. 80% van het aantal tanden) door benthische
soorten: roggen van de families Rajidae en Dasyatidae, en
de zee-engel Squatina. Daarna komen bentho pelagische taxa
het meest frequent voor: Squalus, Notorynchus, Carcharias,
Carcharhinus en Physogaleus. Met uitzondering van Isurus
zijn tanden van pelagische taxa als Alopias en Keasius veel
minder vertegenwoordigd. Van het merendeel van de aange-
troffen soorten komen de recente vertegenwoordigers alge-
meen voor in kustnabij water, soorten die dieper water pre-
fereren zijn niet teruggevonden. Taxa als Carcharias, Car-
charhinus en Galeocerdo zijn vandaag kenmerkend voor
subtropische tot tropische gebieden. Notorynchus verkiest
warme gematigde tot subtropisch wateren, Squatina is goed
gedocumenteerd in gematigde klimaatzones.
De samenstelling van de kraakbeenvissen fauna wijst op
een ondiepe, kustnabije shelf zee en een gematigd tot sub-
tropisch klimaat. De waterdiepte zal vermoedelijk ergens
tussen de 20 en 40 meter zijn geweest.
Interessant is de vondst van twee Carcharoides catticus
(Philippi, 1846) tanden met lichte serraties op de snijrand
ppQWDQGRSSO¿JGLHLQ%HOJLsWRWQXWRHDOOHHQ
van de opspuitingen bij Hoevenen bekend waren (Verwey,
2013; Everaert, 2014).
De Ceuster (1987) stelde in het Mioceen van Antwerpen een
verschuiving vast in de Isurus oxyrhinchus / Carcharodon
hastalis ratio. In het Burdigaliaan domineert I. oxyrinchus,
LQKHW/DQJKLDDQC. hastalis'LWZHUGHOGHUVLQKHW1RRUG-
zeebekken bevestigd door Reinecke et al. (2011) en Bor et
al. (2012). De I. oxyrinchus / C. hastalis ratio in de door ons
bemonsterde laag 2 van Burdigaliaan ouderdom is ongeveer
5,6 en past goed in dit beeld.
Opvallend is het vrijwel ontbreken van hamerhaaien in het
Zand van Kiel, slechts één tand van Sphyrna laevissima en
een paar tanden van de kleinere Sphyrna integra zijn door
ons gevonden in laag 2. In het bovenliggende Zand van Ant-
werpen komt deze laatste soort echter algemeen voor. Ver-
moedelijk houden deze wijzigingen in fauna samenstelling
verband met het opwarmend klimaat in het Vroeg Mioceen.
Het Mioceen kent zijn klimaat optimum immers pas in het
/DQJKLDDQ%|KPH¿J
Vermeldenswaardig is de vondst van een Squalus achtige
WDQGSO¿JGLHRSYDOOHQGJURWHULVGDQGHDDQJHWURIIHQ
tanden van Squalus alsaticusSO¿J'HUJHOLMNHWDQGHQ
zijn door Reinecke et al. (2011) vermeld uit het Burdigaliaan
van Werder-Uesen, Duitsland. Ze lijken op het eerste gezicht
op de uit het Mioceen van Portugal beschreven Squalus al-
meidae$QWXQHV-RQHWPDDUZHKHEEHQWHZHLQLJ
materiaal om daar een gefundeerde mening over te hebben.
7ZHHWDQGHQSO¿JHQLQRQVPDWHULDDOVFKULMYHQZLM
toe aan Physogaleus contortus, een soort waarvan de tanden
oppervlakkige gelijkenis vertonen met Galeocerdo aduncus.
De soort komt zeer sporadisch voor in het Mioceen van Eu-
URSDHQLVLQKHW1RRUG]HHEHNNHQYRRUKHWHHUVWDDQJHWRRQG
in het Burdigaliaan van Werder-Uesen, Duitsland (Reinecke
et al., 2011), waar de ratio P. contortus / G. aduncus tanden
ongeveer 1/400 is. In laag 2 van Post X is de ratio P. con-
tortus / G. aduncus tanden ongeveer 1/70 is. In tegenstelling
WRWGHWDOULMNHYRQGVWHQLQKHW0LRFHHQYDQ1RRUG$PHULND
(Purdy et al., 2001), blijkt P. contortus eerder een zeer zeld-
]DPHJDVWLQKHW1RRUG]HHEHNNHQ
(pQWDQGSO¿JNDQGRRU]LMQDOJHPHQHPRUIRORJLH
aan het genus Carcharhinus worden toegeschreven, maar
past niet binnen de variatie van de enige andere Carcharhi-
nusEHNHQGXLWKHW0LRFHHQYDQKHW1RRUG]HHEHNNHQ0HHU
nog, deze tand lijkt bij geen enkele beschreven Carcharhinus
soort te passen (Cappetta, pers. comm. 2015). Aangezien bij
verschillende moderne soorten de verschillen in tandvorm
miniem zijn (Garrick, 1982) en van Post X slechts één exem-
plaar bekend is, is een open naamgeving op dit moment de
beste oplossing. Een tweede exemplaar met dezelfde ken-
merkende morfologie is bekend uit een nabijgelegen werf
(PDS); mogelijk komen er in de toekomst dus nog wel an-
dere exemplaren aan het licht. De tand is 7 mm breed. De
kroon is naar de mondhoek gericht. De distale wortellob is
kort en uitgetrokken. De distale snijrand van de kroon is sterk
gekarteld terwijl de mesiale snijrand slechts lichte karteling
vertoont. De wortel heeft een diepe voedingsgroef. De uitge-
trokken vorm van de tand zou kunnen wijzen op een poste-
rieure tandpositie. Echter beide exemplaren hebben een zeer
gelijkende vorm wat dit minder plausibel maakt.
ZAND VAN KIEL (laag 2) ZAND VAN ANTWERPEN (laag 5)
Licht bruingrijs tot donker ge-
kleurde fosfatische concreties
Donkergroen tot bijna zwart fos-
foriet
Meestal hard Zowel poreuze als harde fosfo-
rieten
Meestal afgerond oppervlak Meestal ruw oppervlak
< 4 cm, gemiddeld 2-3 cm < 10 cm, meestal > 4 cm
Af en toe fosfatische neerslag op
de wortel van haaientanden
Regelmatig haaientanden met dik-
ke fosforietconcretie om de wortel
Zeldzaam fragmentarische steen-
kern of afdruk van mollusken en
beenvisresten in de concreties
Zeer veel fossielen in het fosforiet,
ook mollusken met fosforietkern
binnen de originele kalkschelp.
93AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
De door ons (PDS) aangetroffen tand van Otodus mega-
lodon$JDVVL]KHHIWJHHQELMVSLWVHQSO¿J
Daarnaast is ons nog een fors exemplaar met aanzet tot bij-
VSLWVHQEHNHQGXLWODDJFROO*RHWKDOV¿J'H]HPRU-
fologie die kenmerkend is voor Otodus chubutensis (Ameg-
hino, 1901) overbrugt in de Otodus lineage het verlies van
bijspitsen dat O. megalodon karakteriseert. Perez et al.
(2018) stelden in de miocene Chesapeake Groep van Ma-
ryland (VS) vast dat er tussen beide vormen morfologisch
en chronologisch een grote overlap bestaat, maar dat er van
het Vroeg naar het Midden Mioceen een gestage toename
is van het percentage tanden zonder bijspitsen. Aangezien
de grenzen van het chronospecies O. chubutensis slecht zijn
JHGH¿QLHHUGKDQWHUHQZLMKLHUGHVRRUWQDDPO. megalodon.
Opmerkelijk is de vondst van een 15 cm lang staartstekel
fragment van een pijlstaartrog (Myliobatiformes) (pl. 4,
¿J 'H]HVWHNHOZDVRRUVSURQNHOLMNYHUPRHGHOLMNGXE-
bel zo lang, een uitzonderlijke lengte. Staartstekels met een
lengte van meer dan 30 cm zijn recent bekend van bijvoor-
beeld de gladde pijlstaartrog Dasyatis brevicaudata (Hut-
ton, 1875) (Schwartz, 2008).
2SYDOOHQGLVGDW0\OLREDWLGDHSO¿JGHDGHODDUVURJ-
gen, nagenoeg ontbreken. Dat is niet te verklaren door kli-
maatverandering, want adelaarsroggen hebben wat dat be-
treft een grote tolerantie. Mogelijk heeft het te maken met
het ontbreken van een geschikt voedselaanbod.
Voor de volledigheid willen we hier nog vermelden dat we
gezien hebben dat door anderen in Post X een enkele tand
van Parotodus benedenii/H+RQHQHemipristis ser-
ra Agassiz, 1843 is verzameld. We zijn er echter niet zeker
van dat deze tanden uit het Zand van Kiel afkomstig waren.
SAMPLING BIAS
De soortenlijst in tabel 1 met de relatieve voorkomens laat
goed zien hoe groot de invloed van de maaswijdte van het
zeefgaas kan zijn op het beeld dat we krijgen van de haai-
en- en roggenfauna. Gezeefd op 1 mm behoort meer dan 50
procent van het aantal tanden toe aan ‘Raja’ holsatica, maar
die soort zal volledig ontbreken als er met een maaswijdte
van meer dan 2,5 mm wordt gezeefd. Gezeefd op 5 mm gaas
zijn tanden van Notorynchus primigenius en Carcharias gus-
trowensis het meest frequent, bijna de helft van de tanden
is dan aan deze twee soorten toe te schrijven. Gezeefd op 1
mm behoort maar een paar procent van de tanden aan deze
soorten toe. Om in een ontsluiting als Post X een goed beeld
van de haaien- en roggenfauna te krijgen is het dus van be-
ODQJRPHHQVLJQL¿FDQWHKRHYHHOKHLGVHGLPHQWRSHHQPDDV-
wijdte van 1 mm te verwerken. Door daarnaast ook een grote
hoeveelheid sediment op een maaswijdte van 5 mm door te
zeven kunnen ook de grotere tanden van zeldzame soorten
worden verzameld. Beide verzamelmethoden vullen elkaar
hier goed aan en samen kunnen ze een zo volledig mogelijk
beeld van de kraakbeenvissen associaties geven.
GEOGRAFISCHE VERSPREIDING
In ontsluitingen ten zuiden van Post X, zoals bij de Post-
KRIEUXJ/RXZ\Het al., 2010; Hoedemakers & Dufraing,
2018), was de Cordiopsis horizont in de top van het Zand
van Kiel niet aanwezig. Een mogelijke verklaring is dat ten
zuiden van Post X het Zand van Antwerpen de top van het
Zand van Kiel dieper heeft geërodeerd, waardoor de Cor-
diopsis horizont daar is verdwenen en is opgenomen in de
basis van het Zand van Antwerpen. Dat zou de plaatselijke
rijkdom aan haaientanden in de Turritella eryna horizont van
het Zand van Antwerpen bij de Posthofbrug (PDS; GVDE)
kunnen verklaren, evenals de vele vermoedelijk herwerk-
te zandsteentjes op de basis van het Zand van Antwerpen.
VERDER ONDERZOEK
Het Zand van Kiel vormt een belangrijk interval tussen het
Zand van Edegem en het Zand van Antwerpen en biedt
een belangrijke inkijk in het Burdigaliaan van het zuidelijk
1RRUG]HHEHNNHQ2Q]HEHYLQGLQJHQODWHQ]LHQGDWELMWRH-
komstige ontsluitingen in het Zand van Kiel deze ogenschijn-
lijk fossielloze afzetting vanuit paleontologisch, sedimentolo-
JLVFKHQVWUDWLJUD¿VFKRRJSXQWYHHOPHHUDDQGDFKWYHUGLHQW
Dankwoord
*UDDJEHGDQNHQZLMGHZHUÀHLGLQJYDQ3RVW;RDKHWEH-
drijf Besix) voor de toelating om op de werf opzoekingen te
GRHQHQXLWYRHULJPRQVWHUVWHNXQQHQQHPHQ-HI'H&HXVWHU
voor het vele verkennende werk in de Antwerpse regio en
de stimulerende discussies. Guy Van Den Eeckhaut, Geert
De Borger, Walter van Remoortel, Gerard Verwey en Theo
/DPEUHFKWVYRRUKHWWHUEHVFKLNNLQJVWHOOHQYDQKXQPDWH-
ULDDO)UDQN:HVVHOLQJK1DWXUDOLVYRRUGHYHOHKXOSUDDG
Fig. 9. Otodus megalodon (Agassiz, 1843) met bijspitsen uit laag 2
(Coll. Goethals). – Otodus megalodon (Agassiz, 1843) with lateral
cusplets from layer 2 (Coll. Goethals).
50 mm
94 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
en het nalezen van dit document. Kristiaan Hoedemakers
.%,1EHGDQNHQZLMYRRUERHLHQGHGLVFXVVLHVRYHUGH]H
VLWH2OLYLHU/DPEHUW.%,1HQ0DUN%RVVHODHUV.%,1
YRRUGHGHWHUPLQDWLHYDQGHZDOYLVUHVWHQ3URI1RsO9DQ-
GHQEHUJKH.8/HXYHQYRRUGHFRQYHUVDWLHURQGORDGFDV-
WLQJHIIHFWHQ-RKDQ YDQ GHU%XUJK8QLYHUVLWHLW8WUHFKW
voor zijn hulp bij het determineren van het fossiele drijfhout.
7KLHUU\6PLWK.%,1GLHVDPHQPHW*HUDOG0D\U6HQF-
NHQEHUJ)RUVFKXQJVLQVWLWXWXQG1DWXUPXVHXPPHHUZLVWWH
vertellen over de vogelresten. Stefaan Goethals voor het fo-
tograferen van zijn tand van Otodus megalodon.
Literatuur
$QNHWHOO-0-&HJáD6'ĪXá\ĔVNL2QWKHGH-
formational structures in systems with reversed den-
sity gradients. – Annals of the Geological Society of
Poland 40: 3-30.
$QWXQHV076-RQHW5HTXLQVGHO¶+HOYpWLHQVX-
SpULHXUHWGX7RUWRQLHQGH/LVERQQH±5HYLVWDGD)D-
FXOGDGHGH&LrQFLDV8QLYHUVLGDGHGH/LVERD6pULH
C, 16: 119-280.
%RHVVHQHFNHU5)3HUU\-6FKPLWW&RPSDUDWLYH
Taphonomy, Taphofacies, and Bonebeds of the Mio-
Plio cene Purisima Formation, Central California: strong
physical control on marine vertebrate preservation in
VKDOORZPDULQHVHWWLQJV±3/26RQHH
Böhme, M., 2003. The Miocene Climatic Optimum: evi-
dence from ectothermic vertebrates of Central Europe.
– Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology
195: 389-401.
Bor, T., T. Reinecke & S. Verschueren, 2012. Miocene
&KRQGULFKWK\HVIURP:LQWHUVZLMN0LVWHWKH1HWK-
erlands. – Palaeontos 21: 136 p.
'H&HXVWHU-$OLWWOHNQRZQRGRQWDVSLGVKDUNIURP
the Antwerp Sand Member (Miocene, Hemmoorian)
and some stratigraphical remarks on the shark-teeth
of the Berchem Formation (Miocene, Hemmoorian) at
Antwerp (Belgium). – Mededelingen van de Werkgroep
voor Tertiaire en Kwartaire Geologie 24 (3): 231-246.
'H0HXWHU)3/DJD/LWKRVWUDWLJUDSK\DQGEL-
ostratigraphy based on benthonic foraminifera of the
1HRJHQHGHSRVLWVLQ1RUWKHUQ%HOJLXP±%XOOHWLQ%HO-
gische Vereniging voor Geologie/Bulletin de la Société
belge de Géologie 85 (4): 133-152.
'H0HXWHU).:RXWHUV$5LQJHOH/LWKRVWUDWLJ-
raphy from temporary outcrops in the Antwerpen City
area. – Professional Papers of the Belgian Geological
Survey, 1976 (3): 1-19.
Everaert, S., 2014. Miocene afzettingen tussen de Boomse
.OHLHQKHW3OLRFHHQLQKHW&KXUFKLOOGRNHQ/HRSROGGRN
(Antwerpse haven, rechteroever): een stratigrafsche in-
terpretatie. – Afzettingen van de Werkgroep voor Terti-
aire en Kwartaire Geologie 35 (1): 20-27.
*DUULFN-$)6KDUNVRIWKHJHQXVCarcharhinus. –
12$$7HFKQLFDO5HSRUW10)6&LUFXODU
+RHGHPDNHUV./'XIUDLQJ(HQSUR¿HOELMGH
Posthofbrug (Antwerpen). – Afzettingen van de Werk-
groep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie 39 (2): 65-80.
-DQVVHQ$:0ROOXVNHQXLWKHW0LRFHHQYDQ:LQ-
terswijk-Miste. Een inventaris, met beschrijving en af-
beelding van alle aangetroffen soorten. – Koninklijke
1HGHUODQGVH1DWXXUKLVWRULVFKH9HUHQLJLQJ1HGHUODQG-
se Geologische Vereniging, Rijksmuseum van Geolo-
JLHHQ0LQHUDORJLH/HLGHQS
/DPEHUW26SHUP ZKDOHV IURPWKH0LRFHQHRI
WKH1RUWK6HDDUHDSSUDLVDO ±%XOOHWLQGH O¶,QVWLWXW
royal des Sciences naturelles de Belgique, Sciences de
la Terre 78: 277-316.
/RXZ\H6-'H&RQLQFN-9HUQLHUV6KDOORZ
PDULQH/RZHUDQG0LGGOH0LRFHQH GHSRVLWV DWWKH
VRXWKHUQPDUJLQRIWKH1RUWK6HD%DVLQQRUWKHUQ%HO-
JLXPGLQRÀDJHOODWHF\VWELRVWUDWLJUDSK\DQGGHSRVL-
tional history. – Geological Magazine 137 (4): 381-394.
/RXZ\H650DUTXHW0 %RVVHODHUV 2/DPEHUW
2010. Stratigrapy of an early-middle Miocene sequence
QHDU$QWZHUSLQ1RUWKHUQ%HOJLXP6RXWKHUQ1RUWK6HD
Basin). – Geologica Belgica 13 (3): 269-284.
Verwey, G., 2013. Carcharoides uit het Churchilldok, Ant-
werpen. – Afzettingen van de Werkgroep voor Tertiaire
en Kwartaire Geologie 34 (2): 26-29.
3HUH]9-6-*RGIUH\ %:.HQW 5(:HHP -5
1DQFH7KHWUDQVLWLRQ EHWZHHQ Carcharocles
chubutensis and Carcharocles megalodon (Otodonti-
dae, Chondrichthyes): lateral cusplet loss through time.
±-RXUQDORI9HUWHEUDWH3DOHRQWRORJ\H.
3XUG\5:936FKQHLGHU63$SSOHJDWH-+0FOHO-
ODQ5/0H\HU%+6ODXJKWHU7KHQHRJHQH
VKDUNVUD\VDQGERQ\¿VKHVIURP/HH&UHHN0LQH
$XURUD1RUWK&DUROLQD±,Q*HRORJ\DQG3DOHRQWRO-
RJ\RIWKH/HH&UHHN0LQH1RUWK&DUROLQD&(5D\
'-%RKDVNDHGV6PLWKVRQLDQ&RQWULEXWLRQVWR3DOH-
RELRORJ\¿J:DVKLQJWRQ'&
5HLQHFNH76/RXZ\H8+DYHNRVW+0RWKV
7KH(ODVPREUDQFKIDXQDRIWKH/DWH%XUGLJDOLDQ0LR-
FHQHDW:HUGHU8HVHQ/RZHU6D[RQ\*HUPDQ\DQGLWV
UHODWLRQVKLSVZLWK(DUO\0LRFHQH)DXQDVLQWKH1RUWK
Atlantic, Central Paratethys and Mediterranean. – Pa-
laeontos 20: 170 p.
6FKZDUW])-$VXUYH\RIWDLOVSLQHFKDUDFWHULVWLFVRI
stingrays frequenting African, Arabian to Chagos-Mal-
dive Archipelago waters. – Smithiana Bulletin 8: 41-52.
1Stijn Everaert (Aalst), stijn.everaert1@gmail.com
Pieter De Schutter (Aalst)
Gino Mariën (Lede)
Gunther Cleemput (Ternat)
Jeroen Van Boeckel (Heist-Op-Den-Berg)
Djordy Rondelez (Izegem)
2Taco Bor (Sliedrecht), tacobor@xs4all.nl
INGEKOMEN OP 11 OKTOBER 2019 / RECEIVED 11 OCTOBER 2019
95AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
7
5
2
8
6
4
3
1
Plaat 1 — Zand van Kiel, Cordiopsis horizont (laag 2) (MAATBALK / SCALEBAR: 5 MM)
1. Alopias exigua (Probst, 1879) (Coll. PDS) — 2. Alopias HɈlatidens (Leriche, 1908) (Coll. GVDE) — 3. Keasius rhenanus Reinecke, Von
Der Hocht & Dufraing, 2015 - kieuwaanhangsel (Coll. PDS) — 4. Keasius rhenanus Reinecke, Von Der Hocht & Dufraing, 2015 (Coll. TB) —
5. Carcharodon hastalis (Agassiz, 1843) (Coll. SE) — 6. 0Z\Y\ZYL[YVÅL_\Z (Agassiz, 1843) (Coll. PDS) — 7. Isurus oxyrinchus9HÄULZX\L
(Coll. SE) — 8. Otodus megalodon (Agassiz, 1843) (Coll. PDS).
96 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
12
10
8
6
4
2
11
9
7
5
3
1
Plaat 2 — Zand van Kiel, Cordiopsis horizont (laag 2) (MAATBALK / SCALEBAR: 5 MM)
1. Notorynchus primigenius (Agassiz, 1835) (Coll. SE) — 2. Notorynchus primigenius (Agassiz, 1835) (Coll. SE) — 3. Notorynchus primige-
nius (Agassiz, 1835) - posterieure tand (Coll. TB) — 4. Squalus sp. (Coll. TB) — 5. Squalus alsaticus Andreae, 1892 (Coll. SE) — 6. Pristio-
phorus sp. - rostrale tand (
Coll. TB) — 7. Squatina sp. (Coll. SE) — 8. Araloselachus vorax (Le Hon, 1871) (Coll. SE) — 9. Carcharias gustro-
wensis (Winkler, 1875) (Coll. SE) —
10. Carcharias taurus9HÄULZX\L*VSS:,·11. Carcharoides catticus (Philippi, 1846) met licht
gekartelde snijrand (Coll. SE) — 12. Carcharoides catticus (Philippi, 1846) (Coll. SE).
97AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
11
9
12
10
8
7
46
3
5
21
Plaat 3 — Zand van Kiel, Cordiopsis horizont (laag 2) (MAATBALK / SCALEBAR: 5 MM)
1. Pachyscyllium distans (Probst, 1879) (Coll. SE) — 2. Pachyscyllium dachiardii (Lawley, 1876) (Coll. TB) — 3. Physogaleus contortus (Gib-
bes, 1849) (Coll. SE) — 4. *OHLUVNHSL\ZHɉUPZ (Probst, 1878) (Coll. TB) — 5. Physogaleus hemmooriensis Reinecke & Hoedemakers, 2006
(Coll. SE) — 6. Physogaleus contortus (Gibbes, 1849) (Coll. GC) — 7. Carcharhinus priscus (Agassiz, 1843) (Coll. SE) — 8. Galeocerdo adun-
cus Agassiz, 1843 (Coll. SE) — 9. Carcharhinus sp. (Coll. PDS) — 10. Sphyrna integra (Probst, 1878) (Coll. TB) — 11. Sphyrna laevissima
(Cope, 1867) (Coll. GC) — 12. Isurolamna gracilis (Le Hon, 1871) - verspoeld uit Oligoceen (Coll. JVB).
98 AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
1
5
23
67
8
910
4
Plaat 4 — Zand van Kiel, Cordiopsis horizont (laag 2) (MAATBALK / SCALEBAR: 5 MM)
1. Aetobatus arcuatus (Agassiz, 1843) (Coll. PDS) — 2. Myliobatis sp. (Coll. PDS) — 3. ‘Raja’ holsatica Reinecke, Von der Hocht & Gürs, 2008
(Coll. SE) — 4. ‘Dasyatis’ sp. (Coll. SE) — 5. Dasyatis sp. (Coll. PDS) - staartstekel — 6. ‘Raja’ sp. (Coll. TB) — 7. Eurhinodelphinidae indet.
(Coll. SE) — 82LU[YPVKVU[PKHLHɈDelphinodon (Coll. SE) — 9. Orycterocetus cf. crocodilinus Cope, 1868 (Coll. DR) — 10. Kentriodontidae
- verspoelde bulla tympanica (Coll. JVB)
99AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019
12
3456
78 9
10 11
14
12
13
16
15
Plaat 5 — Zand van Kiel, Cordiopsis horizont (laag 2) (MAATBALK / SCALEBAR: 5 MM)
1. Cheloniidae indet. (Coll. PDS) — 2. Procellariiformes - tarsometatarsus (Coll. GVDE) — 3. Acanthocybium solandri (Cuvier, 1832) (Coll. TB)
— 4. Aves indet. - staartwervel (Coll. DR) — 5. Vitis sp. (Coll. TB) — 6. Taxodioxylon sp. met boorgaten (Coll. SE) — 7. Colliolus sculptus
(Koken, 1891) (Coll. TB) — 8. Dentex sp. (Coll. TB) — 9. Hoplobrotula sp. (Coll. TB) — 10. Merlangius sp. (Coll. TB) — 11. Coelorinchus
sp. (Coll. TB) — 12. Umbrina sp. (Coll. TB) — 13. Trachinus sp. (Coll. TB) — 14. Gnathophis sp. (Coll. TB) — 15. o.a. Magnolia sp. zaad
fragmenten (Coll. TB) — 16. beenvisresten (Coll. TB).
AFZETTINGEN WTKG 40 (4), 2019100
8
10
9
11
1
456 7
2
3
Plaat 6 — Zand van Kiel, Cordiopsis horizont (laag 2) (MAATBALK / SCALEBAR: 5 MM)
1. Glycymeris baldii Glibert & Van der Poel, 1965 - schelpkern (Coll. SE) — 2. Astraea belgica Glibert, 1952 - operculum (Coll. TB) — 3.
Pterynotus sp. - varix (Coll. TB) — 4. Discinisca fallens (Wood, 1872) (Coll. TB) — 5. Scolecodonten (Coll. TB) — 6. Parel (Coll. TB) —
7. cf. Scaphella sp. - protoconch Coll. TB) — 8. Echinoidea indet. - stekels (Coll. TB) — 9. Gastropoda - fosforietkernen (Coll. TB) — 10.
Cirripedia indet. (Coll. TB) — 11. Benthische foraminifera (Coll. TB).