BookPDF Available

Abstract

Hij is de schrik van veel bosbeheerders: de Amerikaanse vogelkers. Maar het verhaal achter de boom is verrassend. Want zijn positieve eigenschappen wegen wellicht op tegen de nadelen. Dit boek belicht alle kanten en laat zien hoe we deze boom een plek kunnen geven in het Europese bosecosysteem. In dit boek wordt een nieuw perspectief geschetst op de Amerikaanse vogelkers. Zij blijkt in haar oorsprongsgebied een waardevolle boomsoort, en in onze bossen heeft vogelkers uiteindelijk ook gunstige effecten op het bosecosysteem. Bovendien worden lang niet al onze bossen massaal gekoloniseerd. De auteurs pleiten voor een genuanceerdere kijk op de vogelkers, waarbij handvatten worden gegeven voor een gedifferentieerd beheer. Het boek behandelt de introductie en bestrijding en de huidige problematiek rondom deze exoot. Ook haar invloed op bossuccessie, biodiversiteit, houtteelt en beheerstrategieën komen aan de orde. Dit boek laat zien hoe we deze exoot een plek kunnen geven in het Europese bosecosysteem, en tegelijk de bestrijdingskosten kunnen verminderen. Actuele kennis zorgvuldig en toegankelijk bijeengebracht voor specialisten in boomteelt, bosbeheerders, beleidsmakers en ecologen.
A preview of the PDF is not available
... La croissance hâtive du bouleau, du mélèze et du pin sylvestre se maintient jusqu'au perchis. Le cerisier tardif répond à cette légère concurrence en formant un houpier en forme de parapluie, ce qui entraîne sa forme buissonnante caractéristique et l'empêche de former un tronc droit 6 . ...
... Le cortège typique des forêts claires sur sols acides et pauvres (composé notamment de la molinie bleue et de la callune) peut être modifié par la présence du cerisier tardif. On voit alors apparaître des plantes forestières tolérantes à l'ombre associées à des sols moins acides et plus riches, comme l'oxalis petite oseille (Oxalis acetosella), l'anémone sylvie (Anemone nemorosa), le sceau de Salomon commun (Polygonatum multiflorum) ou le maïanthème à deux feuilles (Maianthemum bifolium) 6 . ...
... En milieu ouvert elles apparaissent à partir de 4 à 10 ans, en forêt claire à partir de 7 ans et en forêt plus fermée il faut jusqu'à 20 ans avant que les graines ne se forment. Les rejets de souche peuvent fructifier à partir de 3 ans si les conditions de lumière sont optimales 6 . ...
Article
Full-text available
Face à la présence persistante du cerisier tardif en forêt, des gestionnaires forestiers proposent une approche sylvicole de sa gestion en fonction des impacts potentiels sur le milieux et des objectifs du propriétaire.
... We present a toolbox for forest managers that will help them in integrating black cherry into the forest management. This case study is, in major part, based on the Dutch/Belgian book 'Amerikaanse vogelkers van bospest tot bosboom' (black cherry, from forest pest to forest tree) (Nyssen et al. 2013). ...
... The expansion of black cherry in forests on sandy soils is not considered a problem as such because these forests generally do not contain rare or endangered plant species and high conservation value biotopes (Starfinger and Kowarik 2011). Black cherry acts as late pioneer species shading out light-demanding species such as purple moor grass (Molinia caerulea (L.) Moench) and heather (Calluna vulgaris (L.) Hull) and promotes typical forest vegetation such as May lily (Maianthemum bifolium (L.) F.W. Schmidt) and Solomon's seal (Polygonatum multiflorum (L.) All.) (Nyssen et al. 2013; Figure 104). Black cherry was recently found harbouring a less dense, but more diverse, herbivore community than the native bird cherry, with similar proportions of specialist and generalist species (Schilthuizen et al. 2016). ...
... The cost of this measure is between €200 and €2 200 per hectare for every intervention depending on the abundance and the age of the trees. In the second phase, an inspection of the entire area that had been subjected to the eradication measures is necessary to be applied every five years to prevent the development of new seed trees (Nyssen et al. 2013). On a forest-wide scale, this treatment can be successful as long as the area is frequently monitored and the establishment of new seed trees is prevented. ...
... und Eichenbeständen (Canhoto und Graça 1996), aber langsamer als bei Erlenbeständen (Alnus glutinosa (L.) Gaertn.) vonstatten geht (Pozo et al. 1998 (Nyssen et al. 2013). ...
Chapter
Full-text available
Die Invasivität von Baumarten wird im Naturschutz und in der Forstwirtschaft unterschiedlich bewertet. Anhand zweier konkurrierender Bewertungen (GABLIS, Essl. et al. 2011 sowie Vor et al. 2015) werden die Unterschiede und Gemeinsamkeiten zwischen den Einschätzungen aufgezeigt und anhand des Management der Douglasie ein gemeinsames Managementkonzept dargestellt.
... À partir du 19 e siècle, la sylviculture de plantation s' est imposée en Europe occidentale du Nord. C' est dans ce contexte d'une sylviculture productive avec une approche agronomique que de nouvelles essences furent introduites afin d'augmenter la production de bois (Nyssen 2013). ...
... Amerikaanse vogelkers vormt al op jonge leeftijd zeer veel kiemkrachtig zaad en loopt na bestrijden steeds weer uit, tenzij er chemische gifstoffen gebruikt worden. Deze efficiënte overlevingsstrategie heeft ertoe geleid dat de verbreiding van de vogelkers ondanks een halve eeuw intensieve bestrijding toegenomen is (Nyssen et al. 2013). ...
Article
Full-text available
Systeemgericht beheer van invasieve exoten-een praktische en duurzame oplossing voor een groeiend probleem Hein van Kleef (Stichting Bargerveen) Janneke van der Loop (Stichting Bargerveen) Bart Nyssen (Bosgroep Zuid-Nederland) Emiel Brouwer (Onderzoekcentrum B-ware) Het aantal uitheemse soorten in Nederlandse blijft groeien. Sommige van deze soorten worden dermate talrijk dat zij schadelijk zijn voor andere soorten en ecosystemen. Deze worden invasieve exoten genoemd. Het bestrijden van invasieve exoten is een jaarlijks terugkerende en groeiende kostenpost. Wellicht zijn er beheersmaatregelen die een duurzame oplossing bieden voor het exotenbeheer? Om antwoord te kunnen geven op deze vraag, gaan we opzoek naar de achterliggende oorzaak van invasiviteit en proberen deze te vertalen naar beheermaatregelen waarmee het mogelijk is de aantallen van uitheemse probleemsoorten onder controle te houden. De on-mogelijkheid van exotenbestrijding Sommige van invasieve exoten, zoals de reuzenbereklauw, reuzenbalsemien, brulkikker en Japanse eekhoorn, zijn met een flinke krachtinspanning te elimineren. Echter veel andere invasieve exoten laten zich niet uitroeien. Dit betreft soorten waarvan het onmogelijk is om alle individuen te vangen, zoals de rode Amerikaanse rivierkreeft en de blauwband. Daarnaast hebben veel invasieve exotische planten een groot regenererend vermogen. Dat zorgt ervoor dat soorten als de Japanse duizendknoop en watercrassula (zie Box 1) uit een achtergebleven stukje plantenweefsel weer uitgroeien of zich gemakkelijk via de maaimachines weer kunnen vestigen. Amerikaanse vogelkers vormt al op jonge leeftijd zeer veel kiemkrachtig zaad en loopt na bestrijden steeds weer uit, tenzij er chemische gifstoffen gebruikt worden. Deze efficiënte overlevingsstrategie heeft ertoe geleid dat de verbreiding van de vogelkers ondanks een halve eeuw intensieve bestrijding toegenomen is (Nyssen et al. 2013).
Preprint
Full-text available
The integration of invasive species into native food webs represent multifarious dynamics of ecological and evolutionary processes. We document incorporation of Prunus serotina (black cherry) into native insect food webs. We find that P. serotina harbours a herbivore community less dense but more diverse than its native relative, P. padus (bird cherry), with similar proportions of specialists and generalists. While herbivory on P. padus remained stable over the past century, that on P. serotina gradually doubled. We show that P. serotina may have evolved changes in investment in cyanogenic glycosides compared with its native range. In the leaf beetle Gonioctena quinquepunctata , recently shifted from native Sorbus aucuparia to P. serotina , we find divergent host preferences on Sorbus - versus Prunus -derived populations, and weak host-specific differentiation among 380 individuals genotyped for 119 SNP loci. We conclude that evolutionary processes may generate a specialized herbivore community on an invasive plant, allowing prognoses of reduced invasiveness over time. On the basis of the results presented here, we would like to caution that manual control might have the adverse effect of a slowing down of processes of adaptation, and a delay in the decline of the invasive character of P. serotina .
Preprint
Full-text available
The integration of invasive species into native food webs represent multifarious dynamics of ecological and evolutionary processes. We document incorporation of Prunus serotina (black cherry) into native insect food webs. We find that P. serotina harbours a herbivore community less dense but more diverse than its native relative, P. padus (bird cherry), with similar proportions of specialists and generalists. While herbivory on P. padus remained stable over the past century, that on P. serotina gradually doubled. We show that P. serotina may have evolved changes in investment in cyanogenic glycosides compared with its native range. In the leaf beetle Gonioctena quinquepunctata , recently shifted from native Sorbus aucuparia to P. serotina , we find divergent host preferences on Sorbus - versus Prunus -derived populations, and weak host-specific differentiation among 380 individuals genotyped for 119 SNP loci. We conclude that evolutionary processes may generate a specialized herbivore community on an invasive plant, allowing prognoses of reduced invasiveness over time. On the basis of the results presented here, we would like to caution that manual control might have the adverse effect of a slowing down of processes of adaptation, and a delay in the decline of the invasive character of P. serotina .
Book
Full-text available
De Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) is ondanks intensieve bestrijding volledig ingeburgerd in Noordwest Europa en niet meer uit te roeien. Afhankelijk van de terreindoelen is het aan de eigenaar/beheerder te beoordelen in welke mate vogelkers als een probleem moet worden beschouwd en in hoeverre maatregelen moeten worden getroffen om dominantie door vogelkers te voorkomen. We hebben een beslisboom ontwikkeld om handvatten te bieden om met deze ‘nieuwe’ boomsoort te leven. Afhankelijk van het begroeiingstype wordt in de beslisboom aangegeven hoe gewenste bos- en natuurtypen gerealiseerd zouden kunnen worden.
Article
Full-text available
Het geheel van houtige landschapselementen zoals bomenrijen, hagen, knotbomenrijen, houtkanten en houtwallen (het ‘houtkantennetwerk’) vormt een netwerk van semi-natuurlijke habitats in het intensief gebruikte Vlaamse landschap. Omdat de claims op het buitengebied steeds groter worden, komt de kwantiteit en de kwaliteit van dit houtkantennetwerk onder druk te staan. Wij inventariseerden het houtkantennetwerk in 49 kilometerhokken verspreid over de verschillende ecodistricten in de provincie Antwerpen, onderzochten hun floristische samenstelling en formuleren knelpunten bij de bescherming van deze landschapselementen.
Article
Full-text available
Het netwerk van hagen, (knot)bomenrijen, houtwallen, kleine bosjes en hagen functioneert in de Vlaamse open ruimte als een belangrijk habitat voor vele plant- en diersoorten. Bovendien vervult dit netwerk nog tal van andere ecosysteemdiensten. Toch verdwijnen de houtkanten en bomenrijen meer en meer uit het landschap. Dit artikel bespreekt de resultaten van ons onderzoek van het houtkantennetwerk in de provincie Antwerpen (Van Den Berge et al., 2013). We onderzochten zowel de structuur, de floristische samenstelling als de toestand van dit netwerk.
ResearchGate has not been able to resolve any references for this publication.