Content uploaded by Lars Breuls
Author content
All content in this area was uploaded by Lars Breuls on Nov 27, 2019
Content may be subject to copyright.
82
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
Artikel | Article
De modi operandi van in België
veroordeelde Nigeriaanse
mensenhandelnetwerken
gericht op seksuele uitbuiting:
een verkennend onderzoek
Mary Welcha
Lars Breulsb
Panopticon, 40 (2), 82-100
© 2019 Maklu | ISSN 0771-1409 | March 2019
a Onderzoeker, Vakgroep Criminologie, Vrije Universiteit Brussel (corresp.: Mary.Welch@vub.be).
b Aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, Vakgroep Criminologie, Vrije Universiteit
Brussel (corresp.: Lars.Breuls@vub.be).
Abstract
The modi operandi of Nigerian sex trafficking networks convicted in Bel-
gium: an exploratory study
Belgium is one of the main destination countries in Europe for Nigerian victims of sex trafficking. Based
on a literature review, analyses of judicial files and an expert interview, this article describes the modi
operandi of Nigerian sex trafficking networks. Different aspects are analysed: i) the vulnerabilities of the
victims that are exploited, ii) the travel routes used by the traffickers, iii) the structure of and the actors
in the network, iv) the coercive measures used by the traffickers, and v) the managing of black money. In
this way, specific characteristics of Nigerians sex trafficking networks are distinguished, among which
the presence of a female leader, the family-based structure of the networks and the use of voodoo re-
lated coercive techniques.
Keywords: Human trafficking, Nigeria, sexual exploitation
Kernwoorden: Mensenhandel, Nigeria, seksuele uitbuiting
1. Inleiding1
Het fenomeen mensenhandel kwam vanaf de jaren 1990 onder de aandacht van politionele
actoren en beleidsmakers (BaarDa, 2016; Boels & ponsaers, 2011) en werd al snel beschouwd
als een van de grootste, meest winstgevende en snelst groeiende takken van de georga-
niseerde criminaliteit (Winter DyK & reich el, 2010). In het VN-protocol tegen mensenhandel
wordt mensenhandel gedefinieerd als “het werven, vervoeren, overbrengen van en het bieden
1 Deze publicatie kwam tot stand in het kader van een (onderzoeks)stage van de eerste auteur bij het Federaal
Migratiecentrum (Myria), waar zij tevens de data-analyse uitvoerde. Een aantal aspecten uit dit onderzoek
werden reeds (minder diepgaand) besproken in het jaarlijkse evaluatieverslag mensenhandel en mensen-
smokkel van Myria (2018): https://www.myria.be/files/MYRIA_Rapport_2018_TRAITE_opmaak-NL_AS.pdf.
De tweede auteur was als begeleider betrokken bij het aanvankelijke onderzoek en werkte in het kader van
dit artikel de systematische literatuurstudie verder uit.
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
83
van onderdak aan of het opnemen van personen, door dreiging met of gebruik van geweld of
andere vormen van dwang, ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van
een kwetsbare positie, of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voorde-
len teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over een
andere persoon, ten behoeve van uitbuiting.” (Art. 3., Aanvullend protocol inzake de preven-
tie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kin-
derhandel, Verenigde Naties). In tegenstelling tot het begrip mensensmokkel, dat verwijst
naar het verwerven van een vermogensvoordeel door het bieden van hulp aan buitenlandse
personen bij het illegaal overschrijden van een grens, staat bij het begrip mensenhandel
dus het uitbuitingsaspect centraal (Boels & ponsaers, 2011). Hoewel de strafrechtelijke defi-
nitie van mensenhandel niet vereist dat slachtoffers de buitenlandse nationaliteit hebben,
gaat het fenomeen regelmatig gepaard met het misbruik maken van de kwetsbare positie
waarin vaak irreguliere migranten zich bevinden (WiarDa, 2001). Verstrengingen in migra-
tiewetgeving en -controle enerzijds en aanhoudende migratiestromen anderzijds versterk-
ten bijgevolg het fenomeen (Kaizen & nonn eMan, 2007). Hoewel mensenhandel doorgaans
met seksuele uitbuiting geassocieerd wordt, worden er vandaag verschillende categorieën
van uitbuiting onderscheiden: seksuele uitbuiting, economische uitbuiting, uitbuiting via
bedelarij, aanzet tot het plegen van gedwongen misdrijven, en mensenhandel met als doel
organen te verhandelen (Art. 433quinquies Sw.). Methodieken van mensenhandelaars kun-
nen bovendien verschillen en zijn o.a. afhankelijk van de afkomst van daders en slachtof-
fers. Deze verschillen hebben betrekking op de manier van rekrutering van de slachtoffers,
de organisatie van het criminele netwerk en de verschillende rollen hierbinnen, de vormen
van dwang die gehanteerd worden, etc. (leMan & janssens, 2013; sMit, 2001).
In deze bijdrage wordt de focus gelegd op de specifieke methodieken gehanteerd door Ni-
geriaanse mensenhandelnetwerken gericht op seksuele uitbuiting. In de Nederlandse cri-
minologie was er reeds in verschillende publicaties aandacht voor (bepaalde aspecten van)
de modi operandi van deze specifieke netwerken (BaarDa, 2015; sieg el, 2007; nijBoe r, VocKs &
Van DijK, 2001). Ook in België stelden politionele actoren vanaf de jaren 1990 vast dat niet-
begeleide Afrikaanse meisjes, voornamelijk met de Nigeriaanse nationaliteit, steeds vaker
uit asielopvangcentra verdwenen. Vaak werden ze achteraf in het prostitutiemilieu als
slachtoffer van seksuele uitbuiting teruggevonden (De ruyVer, Van heDDegeM & si ron, 2001).
Tot op de dag van vandaag worden beleidsmakers en praktijkactoren met Nigeriaanse ben-
des binnen het prostitutiemilieu geconfronteerd. Hun aantal, en daarmee gepaard ook het
aantal Nigeriaanse slachtoffers van seksuele uitbuiting, kende in Europa de afgelopen jaren
bovendien een groei (BaarDa, 2016; leMan & janssens, 2013; VerMeule n, Van Den herreWegen &
Van pu yenBroecK, 2007).
Door de moeilijke detectie van het fenomeen is het maken van schattingen over de om-
vang ervan echter niet evident (hoog dark number). Volgens een niet-recente studie van
carling (2006) zouden sinds het einde van de jaren 1980 tussen 25.000 en 30.000 Nigeri-
aanse vrouwen in het Europese prostitutiecircuit zijn uitgebuit. België en Nederland wor-
den in deze studie, op Italië na, als de voornaamste bestemmingslanden genoemd. Volgens
recente cijfers van de Internationale Organisatie voor Migratie stijgt het aantal potentiële
Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel nog: in 2016 meerden 11.009 vrouwen en 3.040
niet-begeleide minderjarigen via talloze boten aan de kusten van Italië aan (ten opzichte
van 5.000 vrouwen en 900 niet-begeleide minderjarigen in 2015). Er wordt geschat dat 80%
van deze Nigeriaanse vrouwen en meisjes waarschijnlijk het slachtoffer zal worden van
uitbuiting in Italië of een ander land van de Europese Unie (IOM, 2017). Uit gegevens van de
Belgische Dienst Vreemdelingenzaken voor 2017 blijkt dat de Nigeriaanse nationaliteit de
PANOPTICON 40 (2) | 2019
84
meest voorkomende nationaliteit is bij de slachtoffers van mensenhandel met het oog op
seksuele uitbuiting die in een procedure tot erkenning van slachtofferschap zijn gestapt: het
betrof 42 van de 55 personen (Myria, 2018).
De detectie en de aanpak van het fenomeen is echter niet evident, in het bijzonder door de
specifieke modi operandi die de Nigeriaanse mensenhandelnetwerken hanteren (DunKer-
ley, 2018). Voor beleidsmakers en actoren in de praktijk is het daarom interessant om bijko-
mend inzicht in deze modi operandi te verwerven. Ook vanuit wetenschappelijk oogpunt
lijkt het relevant om de kennis samen te brengen die over de jaren heen in de internationale
literatuur over deze modi operandi verzameld werd. In deze bijdrage wordt zulke literatuur-
studie aangevuld met verkennende empirische inzichten in de Belgische situatie op basis
van dossieranalyses en een expertinterview. Centraal staat daarbij dus de vraag hoe Nigeri-
aanse mensenhandelnetwerken met het oog op seksuele uitbuiting te werk gaan, vanaf de
rekruteringsfase tot in de uitbuitingsfase (met tevens oog voor ‘nevenactiviteiten’ zoals het
witwassen van de opbrengsten).
2. Onderzoeksopzet
Wetenschappelijk onderzoek naar mensenhandel (en georganiseerde misdaad in het alge-
meen) kan op verschillende manieren aangepakt worden. nesKe & DooMerni K (2006) onder-
scheiden een top-down onderzoeksaanpak, steunend op gerechtelijke dossiers en expertin-
terviews, van een bottom-up onderzoeksaanpak, steunend op interviews met slachtoffers
en daders. Voor het in dit artikel gepresenteerde verkennende onderzoek werd een top-
down onderzoeksaanpak gehanteerd, die hieronder toegelicht zal worden.
Enerzijds werd er een literatuurstudie uitgevoerd naar bestaande literatuur inzake Nige-
riaanse mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting. Naast het raadplegen van meer al-
gemene bronnen over mensenhandel in de aanloop van het onderzoek, werd er naar spe-
cifieke kernpublicaties inzake modi operandi van Nigeriaanse mensenhandelnetwerken
gezocht via Web of Science, Google Scholar en de database van de universitaire bibliotheek.
De termen ‘Nigeria(n)’ en ‘trafficking’ (en varianten daarvan) werden gebruikt om naar En-
gelstalige en Nederlandstalige wetenschappelijke publicaties te zoeken. Een focus op Ni-
geriaanse mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting in Europa (minstens als onderdeel
van de publicatie, naast een eventuele focus op andere landen) was daarbij een inclusiecri-
terium. Op basis van een lezing van de abstracts werden zo 31 kernpublicaties gevonden die
intensief geanalyseerd werden. Ook werd er op basis van de bibliografieën van de gevon-
den publicaties nagegaan of belangrijke recente werken in onze literatuurstudie over het
hoofd werden gezien (bibliografieplundering), wat tot 3 bijkomende belangrijke publicaties
leidde. Uiteindelijk bleken 6 van de geselecteerde publicaties toch geen voor dit onderzoek
relevante informatie over modi operandi van Nigeriaanse mensenhandelnetwerken te be-
vatten (de focus lag bv. op beleidsmaatregelen die in Nigeria geïmplementeerd werden). De
andere publicaties werden – met uitzondering van enkele publicaties die ten opzichte van
eerdere publicaties geen nieuwe inzichten inzake de modi operandi bevatten – in dit artikel
verwerkt en dus in de bibliografie opgenomen.
Naast de literatuurstudie werden dossieranalyses uitgevoerd van afgesloten gerechtelijke
dossiers naar Nigeriaanse mensenhandelnetwerken gericht op seksuele uitbuiting. Het
analyseren van gerechtelijke dossiers biedt inzicht in de achtergrond, methodieken en or-
ganisatiestructuren van mensenhandelnetwerken (nesKe & DooMerniK, 2006). Uiteraard kan
er op deze manier geen inzicht verkregen worden in Nigeriaanse mensenhandelnetwerken
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
85
die onder de radar van politie en gerecht bleven. De dossieranalyses werd uitgevoerd tijdens
een onderzoeksstage van de eerste auteur bij het Federaal Migratiecentrum Myria, dat als
wettelijke opdracht “de analyse van het fenomeen van de mensenhandel en de mensensmok-
kel op basis van gerechtelijke dossiers, informele interviews, de analyse van de ontwikkelingen
in de aanpak van de mensenhandel en de mensensmokkel en de evaluatie van het beleid ter
bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel” heeft (Myria, 2016: 11). Deze onderzoeks-
context maakte dat er sprake was van een gelegenheidssteekproef: enkel de dossiers waarin
Myria zich in het verleden burgerlijke partij heeft gesteld, konden bestudeerd worden. De
overweging om zich burgerlijke partij te stellen gebeurt op basis van een aantal criteria, zo-
als de symboliek van het dossier, de mediabelangstelling, de noodzaak voor ondersteuning
van de slachtoffers, de potentiële aanwezigheid van nieuwe thematieken die rechtspraak
kunnen uitlokken, etc. Voor dit onderzoek werden de zeven meest recente, voor dit onder-
zoek relevante dossiers geselecteerd voor analyse. Aangezien de perioden van de feiten toch
zeer uiteenlopend zijn tussen de dossiers (gepleegd tussen 1999 en 2017), konden evoluties
doorheen de tijd ook voorzichtig in kaart gebracht worden. Er werd doelgericht tevens een
achtste dossier geselecteerd op basis van het afwijkende karakter van deze zaak.2 Alle dos-
siers werden geanalyseerd op basis van een registratieformulier waarin de verschillende
aspecten gerelateerd aan de structuur en de modi operandi van de Nigeriaanse mensen-
handelnetwerken werden opgenomen. Op die manier konden de analyses van de dossiers,
bestaande uit duizenden pagina’s, op een gestructureerde wijze verlopen.
Ook werd op 10 april 2018 een expertinterview van Franz-Manuel Vandelook afgenomen,
die toestemming verleende om bij naam genoemd te worden in dit artikel. Hij is sinds 1994
nauw betrokken bij politionele onderzoeken naar Nigeriaanse mensenhandel als lid, en la-
ter hoofd, van het team Afrika van de Federale Gerechtelijke Politie Brussel. Recent kwam
hij ook aan het hoofd van de groep mensenhandel binnen de Federale Gerechtelijke Politie
Brussel te staan. Het interview had tot doel om de dossieranalyses te valideren dan wel te
nuanceren alsook te kaderen op basis van de praktijkervaring van deze expert. Het inter-
view werd opgenomen, met uitzondering van een vertrouwelijk deel over de politionele op-
sporingsmethoden (een bespreking van deze opsporingsmethoden valt hoe dan ook buiten
het bestek van deze bijdrage).
De combinatie van literatuurstudie, dossieranalyses en een expertinterview laat toe om
in de breedte inzicht te verkrijgen in de verschillende aspecten van de modi operandi van
Nigeriaanse mensenhandelnetwerken actief in België met het oog op seksuele uitbuiting.
Waar bestaande literatuur regelmatig focust op één bepaald of enkele aspecten van de modi
operandi van zulke netwerken (bv. de aanwezigheid van een vrouwelijke leider), focust deze
bijdrage op alle fasen van de uitbuiting. Ook laten de verkennende dossieranalyses en het
expertinterview toe om de bestaande literatuur op bepaalde vlakken aan te vullen (bv. geld-
beheer, zie infra). Anderzijds moeten ook de beperkingen van de gehanteerde methodologie
en het verkennende karakter van het empirische onderzoek erkend worden. Zo nuanceren
recente publicaties op basis van geavanceerde netwerkanalyses de idee van homogene
modi operandi van Nigeriaanse mensenhandelnetwerken doorheen de tijd (caMpana, 2016;
Mancus o, 2014). Deze nuances zullen uiteraard de nodige aandacht krijgen in dit werk, en
doorgaans ondersteund worden door de eigen dossieranalyses, maar onze verkennende
dossieranalyses kunnen weinig verdieping toevoegen op deze specifieke vlakken of deze
2 In tegenstelling tot de andere dossiers stond in dit dossier namelijk een leidinggevend mannelijk persoon
met de Belgische nationaliteit in het mensenhandelnetwerk boven de ‘madam’. Hij werd aanzien als een
‘superpooier’, die tevens gelinkt werd aan de Siciliaanse maffia.
PANOPTICON 40 (2) | 2019
86
nuances verder verfijnen. Veeleer confirmeren onze dossieranalyses tendensen die in de li-
teratuur beschreven worden, hetgeen wellicht ook te wijten is aan het feit dat gerechtelijke
dossiers met het oog op juridische waarheidsvinding, eerder dan theorieverfijning, samen-
gesteld worden. Omdat er een relatief grote overlap bestaat tussen de bevindingen op basis
van de literatuurstudie en de bevindingen op basis van het empirische luik, worden beide
aspecten tezamen aan de lezer gepresenteerd. Dit laat toe om zonder veel herhaling in te
gaan op overeenstemmende, contrasterende en ‘nieuwe’ bevindingen uit het empirische
onderzoek ten opzichte van de bestaande literatuur.
3. Resultaten
3.1. Het kwetsbare profiel van de slachtoffers
Hoewel het binnen de omvang van deze bijdrage onmogelijk is om deze in detail te be-
spreken (zie daarvoor o.a. aKor, 2011; siegel, 2007; carli ng, 2006; nijBoer, VocKs & Van DijK,
2001), is het belangrijk om aan te geven dat sociale, culturele, economische en politieke
omstandigheden het verhoogde risico voor Nigeriaanse vrouwen om slachtoffer te worden
van mensenhandelnetwerken met het oog op seksuele uitbuiting mee vorm geven. Daarom
worden in wat volgt de belangrijkste aspecten van deze context kort toegelicht, zodat de
lezer de resultaten ten volle kan kaderen.
Nigeria wordt, ondanks een rijkheid aan natuurlijke grondstoffen, gekenmerkt door een zeer
grote sociale en economische ongelijkheid. Een situatie van extreme individuele armoede,
een sociaal lage status als meisje/vrouw, een neergang van traditionele familiepatronen, en
een gebrek aan scholing en de daaraan verbonden ongeletterdheid maken jonge(re) vrou-
wen kwetsbaar voor de lokroep van beelden uit de westerse consumptiemaatschappij (espo-
sito et al., 2016: carli ng, 2006; onyejeKWe, 2005; nijBoer, Voc Ks & Van DijK, 2001). Deze lokgroep
wordt versterkt door de terugkeer uit Europa van zogenaamde ‘madams’, die vervolgens
een hoge levensstandaard in Nigeria kunnen onderhouden. Het fenomeen van de madam
ontstond vanaf de jaren 1980. Wanneer landbouwgebieden in Nigeria door praktijken van
oliewinning werden vernietigd, zagen veel (vaak getrouwde) vrouwen zich genoodzaakt
om zich aan te bieden als sekswerker voor de arbeiders in de olie-industrie. Vele vrouwen en
meisjes verlieten echter ook Nigeria en vonden werk in de tomatenpluk op het Italiaanse
platteland. Velen onder hen verdienden daar informeel bij in de sekseconomie, waar een
hoge vraag naar Afrikaanse sekswerkers heerste (iacono, 2014; siegel, 2007): “Zelf werkzaam
in het vak wierven ze andere meisjes en vervolgens wisten deze eerste madams mannelijke
‘sponsors’ in hun land ervan te overtuigen geld te investeren in de seksindustrie. Vervolgens
namen ze de leiding binnen de criminele mensenhandelorganisaties” (siegel, 2007: 41). Deze
succesverhalen, en de daaraan verbonden heldinnenstatus, worden door Nigeriaanse men-
senhandelaars gebruikt om – volgens Franz-Manuel Vandelook steeds jonger wordende3 –
meisjes te overtuigen om, al dan niet onder druk van hun familie, naar Europa af te reizen.
Daarbij worden regelmatig valse voorwendsels gebruikt (sKilBrei & tVeit, 2008).
In de bestudeerde dossiers stelden de slachtoffers eveneens bijna allemaal gerekruteerd te
zijn op basis van valse beloftes. Zo werd hen beloofd dat ze in Europa zouden mogen stu-
deren, in een winkel werken, kapper worden, als oppas werken, etc. Slechts één slachtof-
3 In de bestudeerde dossiers waren de slachtoffers tussen 14 en 24 jaar oud. Bij een rangschikking van de dos-
siers in de tijd blijken de slachtoffers inderdaad steeds jonger te worden: vanaf het vijfde dossier kwamen
vaker slachtoffers van minderjarige leeftijd voor.
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
87
fer beweerde expliciet op voorhand te weten dat ze als prostituee zou moeten werken. De
werkomstandigheden waren echter slechter dan ze zich voor ogen had gehouden en ze had
verwacht dat ze haar vrijheid zou mogen behouden.
Naast armoede als push- en de aantrekkingskracht van een geïdealiseerd Europa als pull-
factor, moet erop gewezen worden dat de Nigeriaanse staatsstructuren doordrongen zijn
van corruptie.4 Initiatieven om corruptie binnen o.a. de politie tegen te gaan, worden be-
moeilijkt door de belangen die officiële actoren en delen van de lokale gemeenschap vaak
bij de huidige structuren hebben (FolaMi & naylor, 2017). Bovendien zijn internationaal
vertakte, georganiseerde criminele groeperingen prominent aanwezig in de Nigeriaanse
samenleving (carling, 2006). De betrokkenheid van corrupte ambtenaren bij internationaal
georganiseerde criminele netwerken maakt het bekomen van valse identiteitsdocumen-
ten voor Nigeriaanse mensenhandelaars relatief eenvoudig (ellis & aKpala, 2011). Ander-
zijds zorgt het wantrouwen ten aanzien van machtshebbers en overheidsdiensten ervoor
dat Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel ook de politie in de Europese landen niet
vertrouwen, hetgeen tot een lage bereidheid om hulp te zoeken leidt en hun kwetsbaarheid
versterkt (VanDerhurst, 2017; Boels & ponsaers, 2011). Het gebrek aan kennis van de taal van
het bestemmingsland en het doorgaans illegale verblijfsstatuut verminderen eveneens
zowel de aangiftebereidheid als de mogelijkheden om op andere manieren een uitweg uit
de prostitutie te vinden (Baye & heuMann, 2014). Eén van de slachtoffers in de bestudeerde
dossiers stelde expliciet in het verhoor dat de meisjes omwille van hun precaire en hulp-
behoevende situatie de indruk hadden dat ze geen andere keuze hadden dan zich te laten
uitbuiten.
Een andere specifieke kwetsbaarheid van Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel is
hun vatbaarheid voor voodoo-achtige bezweringen, die door mensenhandelaars als dwang-
mechanisme gebruikt kunnen worden. Deze specifieke kwetsbaarheid komt verderop in het
artikel uitgebreid aan bod. Hier kan alvast geconcludeerd worden dat Nigeriaanse slachtof-
fers bijzondere kwetsbaarheden kennen door de socio-economische, politieke en culturele
context waaruit ze afkomstig zijn. De Nigeriaanse mensenhandelnetwerken gericht op sek-
suele uitbuiting stemmen hun modi operandi hier bovendien op af. In wat volgt worden
verschillende aspecten van deze modi operandi besproken: de gehanteerde reisroutes, de
structuur van en de specifieke rollen binnen een netwerk, de gehanteerde vormen van
dwang, en het geldbeheer.
3.2. Reisroute
De meeste slachtoffers in de bestudeerde dossiers waren afkomstig uit de Edo State. Het
betreft een internationaal gesignaleerde tendens dat het overgrote deel5 van de slachtoffers
van Nigeriaanse mensenhandel afkomstig is van deze streek, voornamelijk van de hoofd-
stad Benin City en haar onmiddellijke omgeving. De hierboven beschreven economische
achterstelling is in deze streek sterk aanwezig en de eerste madams waren ervan afkomstig
(EASO, 2015).
4 In de Corruption Perceptions Index voor 2018 behaalde Nigeria een score van 27/100 (waarbij een lagere
score een hogere mate van corruptie betekent). Het land staat daarmee slechts op de 144ste plaats (van de
180) in de rangschikking van minst corrupte landen: https://www.transparency.org/cpi2018.
5 92% (UNESCO, 2006).
PANOPTICON 40 (2) | 2019
88
De reisroute vanuit Nigeria naar Europa en de gebruikte transportmiddelen veranderden
doorheen de tijd. In de vijf oudste dossiers (feiten gepleegd tussen 1999 en 2009) werd va-
ker het vliegtuig genomen en was de reis(tijd) aanzienlijk korter. Met uitzondering van één
dossier, waarin er rechtstreeks vanuit Nigeria naar Amsterdam gevlogen werd, reisden de
slachtoffers eerst naar een Afrikaans land, zoals Kameroen, Ghana of Ivoorkust, om vervol-
gens één of meerdere vluchten naar Europa te nemen. Deze praktijk werd reeds beschreven
door carling (2006) en had tot doel om minder op te vallen. Bovendien konden er zo bestem-
mingen in Europa uitgekozen worden waar de grenscontrole minder stringent was. Verder
werd er, zoals eveneens beschreven door carli ng (2006), door mensenhandelaars pragma-
tisch gebruik/misbruik gemaakt van de asielprocedures in Europa. Zo werd het slachtoffer
in een van de bestudeerde dossiers geïnstrueerd om te vertellen dat haar gezin vermoord
was, zodat ze onder een valse naam asiel kon aanvragen. Na de asielaanvraag belandden
de meisjes regelmatig in een open opvangcentrum, waar ze werden opgehaald door de ma-
dam of een andere speler in het mensenhandelnetwerk. Franz-Manuel Vandelook oppert
een verklaring voor de vaststelling dat vooral in de minder recente dossiers het Belgische
asielkanaal gebruikt/misbruikt werd: in een verder verleden sleepten asielprocedures in
België langer aan dan vandaag het geval is.
In de drie recentste dossiers (feiten gepleegd tussen 2011 en 2017) liep de route bijna uitslui-
tend per wagen, per bus of te voet over land en vervolgens per boot over zee. In deze dossiers
werd er steeds gebruikgemaakt van de Libië-route. Verschillende Afrikaanse landen werden
doorkruist om vervolgens, gebruikmakend van de politiek instabiele situatie en de sterke
aanwezigheid van mensensmokkelnetwerken in Libië, van daaruit de boot naar Italië te
nemen. De reis over land kon maanden duren – in de internationale literatuur wordt er zelfs
van jaren gewag gemaakt (esposito et al., 2016) – en ging volgens de verklaringen in de dos-
siers regelmatig gepaard met het getuige zijn van of het ondergaan van seksueel en fysiek
geweld. Ook Baye & heuMan n (2014) laten op basis van getuigenissen zien dat slachtoffers
van Nigeriaanse mensenhandel gedwongen werden om seks te hebben met lokale, corrupte
autoriteiten en weinig weerstand konden bieden anders dan proberen te onderhandelen
dat een condoom gebruikt zou worden. Ook de bootovertocht liep in twee van de bestu-
deerde dossiers mis: het rubberen bootje barste of zonk omdat het overladen vol was. In het
recentste dossier wordt gewag gemaakt van verschillende dodelijke slachtoffers, voorname-
lijk zwangere vrouwen en kinderen.
Ook in deze gevallen werden asielprocedures bij aankomst in Europa gebruikt/misbruikt, zij
het op een andere manier dan in het verleden. In de recentere dossiers kwam namelijk het
(vanuit het oogpunt van het mensenhandelnetwerk) potentieel van de Dublin-verordening
(nr. 604/2013) naar voren. Zo werd er in het recentste dossier op de weg naar België een
tussenstop in Lille ingelast, waar de slachtoffers een asielaanvraag moesten indienen. Op
deze manier zouden ze beschermd zijn wanneer ze met de Belgische autoriteiten belast met
migratiecontrole in aanraking zouden komen: op basis van de Dublin-verordening zouden
ze dan namelijk naar Frankrijk worden overgebracht in plaats van naar Nigeria te worden
teruggestuurd. Verder werd in de dossieranalyses vastgesteld dat corrupte autoriteiten (bv.
Nigeriaanse leden van de ambassades in Europa) een rol kunnen spelen bij het faciliteren
van grensoverschrijdingen: in één dossier werd bijvoorbeeld een contactpersoon van het
mensenhandelnetwerk binnen de Nigeriaanse ambassade in Italië ingeschakeld om ge-
makkelijker visums voor een zogenaamde groepsreis te verkrijgen. Een ander voorbeeld be-
treft het betalen van smeergeld aan een lid van de Nigeriaanse ambassade in Griekenland.
Deze persoon zorgde er dan voor dat de slachtoffers niet werden gedeporteerd naar Nigeria,
maar vrij konden komen in Griekenland en hun reis konden verderzetten.
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
89
Op basis van de internationale literatuur moet wel de abruptheid van de wijziging van de
routes enigszins genuanceerd worden: ook in het verleden werd er reeds gebruikgemaakt
van de routes over zee, naast het gebruik van vluchtverkeer (carling, 2006). Daarnaast is het
ook interessant om op te merken dat Baye & heuMann (2014) de verschuiving van een promi-
nent gebruik van vluchtverkeer naar een prominent gebruik van de routes over zee al situ-
eren in 2005, onder invloed van verstrengde controles op luchtvaartverkeer. Deze nuances
in acht nemend, blijkt ook uit onze dossieranalyses duidelijk dat mensenhandelnetwerken
beïnvloed worden door ontwikkelingen in migratiecontrole en daarbij oog hebben voor ‘op-
portuniteiten’ om illegale grensoverschrijdingen te verwezenlijken. Zo bleek uit telefoon-
taps uit een recent dossier dat de Libië-route interessanter werd geacht door de uitbuiters. In
de eerste plaats werd er aangegeven dat de route over zee goedkoper zou zijn, aangezien er
minder geld aan het vervalsen van documenten uitgegeven moest worden. Bij het gebruik
van luchtverkeer zou de madam gemiddeld 10.000 euro per slachtoffer moeten betalen, ter-
wijl de route via Libië gemiddeld ‘slechts’ 2.500 euro per slachtoffer zou kosten. Daarnaast
zouden ook, door de lagere controle op deze route, de slaagkansen voor de route over zee
hoger liggen. Er werd bovendien verwezen naar de grote opvang voor vluchtelingen die in
Lampedusa georganiseerd werd.6
Het is tot slot nog belangrijk om te vermelden dat er in elk dossier sprake is van identiteits-
fraude, hetzij door het gebruik van vervalste paspoorten, hetzij door gebruik van look-a-like
paspoorten. Dat laatste houdt in dat een geldig paspoort werd gebruikt door een andere
persoon, die erg lijkt op de persoon aan wie het paspoort toebehoort. Deze paspoorten wer-
den zowel gebruikt voor de reis naar Europa als om te kunnen werken in België. De madams
maken minder vaak gebruik van identiteitsfraude. Zij proberen onder meer via een (schijn-)
huwelijk de Belgische nationaliteit te verkrijgen (zoals in drie dossiers het geval was). Dat
geeft hen de zekerheid om ongestoord hun netwerk te kunnen uitbouwen zonder op de
radar van de autoriteiten belast met migratiecontrole te komen.
3.3. Structuur van en rollen binnen de netwerken
In een Nederlands onderzoek naar de rol van vrouwelijke daders betrokken bij mensenhan-
del werden 89 gerechtelijke dossiers bestudeerd. Op basis daarvan onderscheidden siegel &
De Blank (2010: 440) drie types van vrouwelijke daderprofielen: i) supporters, die onderge-
schikt en al dan niet onder druk bevelen van de leidende daders van het netwerk uitvoeren,
ii) partners-in-crime, die een intieme of zakelijke relatie met een mannelijke mededader
hebben en op gelijke voet de leidende taken en activiteiten binnen het netwerk opnemen,
en iii) madams, die zelfstandig de centrale, leidinggevende rol binnen het netwerk opne-
men en de aan mensenhandel gelieerde activiteiten coördineren. Doordat daders van ver-
schillende (meer dan tien) nationaliteiten werden opgenomen in de steekproef, laat het
onderzoek van siegel & De Bla nK (2010) toe om de specificiteit van Nigeriaanse mensenhan-
delnetwerken aan te tonen. De overgrote meerderheid van de vrouwelijke daders viel in
de categorie van supporters, maar dit was niet het geval voor de Nigeriaanse (en Ghanese)
6 Getuigenissen uit de praktijk geven aan dat sinds eind 2018, mede onder invloed van aanscherpingen van
het migratiebeleid in Italië, in de tellingen van binnenkomsten in Europa veel minder Nigeriaanse mensen
worden geregistreerd dan tevoren. Volgens Franz-Manuel Vandelook is de meest logische verklaring voor
deze afname, die zich op het moment van schrijven nog niet in officiële statistieken vertaalde, dat een hele
grote groep Nigeriaanse slachtoffers vastzit in Libië.
PANOPTICON 40 (2) | 2019
90
daders: zes van de tien Nigeriaanse daders viel in de categorie van madam en de overige
vier vielen in de categorie van partner-in-crime.7
De aanwezigheid van vrouwelijke leidinggevende figuren binnen het mensenhandelnet-
werk, in het bijzonder in de hoedanigheid van madams, is dus specifiek voor de Nigeriaanse
(en Ghanese) mensenhandelnetwerken (siegel & De BlanK, 2010; leMan & janssens, 2013).
Bovendien worden de Nigeriaanse mensenhandelnetwerken gekenmerkt door een zichzelf
reproducerende, piramidale organisatiestructuur (Kaizen & nonneMan , 2007; carling, 2006):
slachtoffers kunnen op termijn, na afbetaling van de vooropgestelde schulden (zie infra),
gestimuleerd worden om een hiërarchisch hogere, actievere rol binnen het mensenhandel-
netwerk op te nemen. Dit zorgt ervoor dat de scheidingslijn tussen slachtoffer en dader na
verloop van tijd diffuus wordt (iacono, 2014). Doordat madams vaak zelf actief waren of nog
zijn in de prostitutie en bovendien het ideaal van zelf bevochten emancipatie symboliseren,
voelen de slachtoffers vaker een verbondenheid met hun uitbuiter, waardoor de uitbuiting
ook minder snel als dusdanig ervaren wordt (iacono, 2014).
Nigeriaanse mensenhandelnetwerken zijn bovendien vaak rond familiale en etnische
banden georganiseerd en kennen een losse, flexibele structuur, die adaptief is ten opzichte
van wijzigingen in beleid en vervolgingspraktijken in de landen van uitbuiting. Door deze
uitgebreide familiale en etnische banden zijn deze netwerken bovendien in staat het vol-
ledige proces (o.a. rekrutering, transport, uitbuiting) te controleren (Mancuso, 2014; leMan
& janssens, 2013). De reeds aangehaalde wijzigingen in routes en het adaptief gebruik van
asielprocedures weerspiegelen dit aanpassingsvermogen. Niettegenstaande nog steeds ge-
concentreerd rond familiale en etnische banden zijn de Nigeriaanse mensenhandelnetwer-
ken doorheen de tijd geprofessionaliseerd, met toenemende internationale vertakkingen
(caMpana, 2016; Mancuso, 2014).
De dossieranalyses leveren een gelijkaardig beeld op als geschetst in de internationale li-
teratuur. Een familiestructuur is herkenbaar in de meerderheid van de bestudeerde men-
senhandelnetwerken, met vrouwelijke daders in centrale rollen. In de meerderheid van de
gevallen kunnen deze vrouwelijke daders op basis van de classificatie van siegel & De BlanK
(2010) als madam gecategoriseerd worden. Occasioneel was er sprake van een partner-in-
crime: in één dossier werkte de madam op gelijke voet samen met een pooier, met wie
ze een relatie had. Het betrof niet het enige dossier waar een mannelijke partner een rol
speelde, maar in deze andere dossiers kon hem op basis van de informatie beschikbaar in de
dossiers geen duidelijke leidinggevende positie toegeschreven worden.
Een specifiek dossier onderscheidt zich doordat er in de hiërarchische structuur een man
met de Belgische nationaliteit boven de madam stond. Hij werd aanzien als een ‘superpooi-
er’, die niet enkel Nigeriaanse, maar tevens Turkse en Albanese slachtoffers uitbuitte. Eerder
dan een netwerk was er in dit dossier sprake van een voor commerciële doeleinden gepro-
fessionaliseerde criminele organisatie, opgebouwd volgens een managementstructuur. le-
Man & janssens (2013: 155) beschrijven de werkwijze in dergelijke mensenhandelnetwerken
als volgt: “The entrepreneurs make use of the existing modern management techniques of
multinational companies and their branches that operate as business units. They become spe-
cialised and function on the basis of subcontracting patterns and flexible collaborative links.”
De volledige organisatie werd door de ‘superpooier’ beheerd, die verschillende pooiers en
7 De vier Ghanese vrouwen vielen allemaal in de categorie van madam. Samen met de Nigeriaanse madams
betroffen het de enige madams die in de dossiers werden teruggevonden.
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
91
madams aanstuurde. Toch was ook in dit geval de Nigeriaanse tak binnen de criminele or-
ganisatie opgebouwd volgens een familiale structuur: broers en zussen van de madam, die
zelf aan het hoofd van de Nigeriaanse tak binnen de organisatie stond, waren actief betrok-
ken binnen deze tak.
De dossiers lijken bovendien de stelling uit de internationale literatuur te ondersteunen
dat er een professionalisering en internationalisering van de netwerken plaatsvond door-
heen de tijd: in recentere dossiers werden vaker meer slachtoffers uitgebuit, over lands-
grenzen heen (hetgeen echter mogelijk ook voor een deel verklaard zou kunnen worden
door een toenemende politionele en gerechtelijke samenwerking in de opsporing). Franz-
Manuel Vandelook signaleert echter eveneens een toenemend gebruik door Nigeriaanse
mensenhandelnetwerken van zogenaamde ‘internationale uitwisselingsprogramma’s’,
waarneembaar in verschillende dossiers waarin slachtoffers naar een ander land werden
verplaatst omdat ze te weinig klanten hadden in België. Dit bemoeilijkt volgens Franz-Ma-
nuel Vandelook de opsporing. In een recenter dossier had de hoofdbeklaagde bijvoorbeeld
medeplichtigen in Nigeria, Spanje, Turkije, Italië, Marokko en Denemarken. Er werd daarbij
gebruikgemaakt van ‘hulpmadams’: zij hielden het slachtoffer in het buitenland in de gaten
en inden daar het geld. Er is hier enkel sprake van een uitwisseling, aangezien het slachtof-
fer ‘eigendom’ bleef van de madam in België. Dit ondersteunt de recent in de internationale
literatuur geopperde these dat meerdere madams in Europa binnen een netwerk werkzaam
kunnen zijn, waarbij niet elke madam een even hiërarchisch centrale rol heeft. De hiërarchi-
sche positie van de madam binnen het netwerk hangt af van de economische en relationele
bronnen waarop ze beroep kan doen (Mancuso, 2014).
Uiteraard waren er in de verschillende dossiers andere spelers naast de madam betrokken
in de netwerken. Door de flexibiliteit en mobiliteit van de netwerken, met verschillende
internationale vertakkingen, is het op basis van de dossieranalyses niet altijd evident om
de specifieke rol(len) van iedere speler die onder de madam werkte, eenduidig uit te klaren.
Daarom wordt de focus hier gelegd op de verschillende activiteiten die binnen de netwer-
ken uitgevoerd moesten worden, al zal er wel worden aangegeven welke personen deze rol
doorgaans opnamen.
Allereerst is er de rekruteringsfase. In het merendeel van de geanalyseerde dossiers werden
de slachtoffers gerekruteerd door hun eigen familie, vrienden of kennissen, die hen door-
gaans met een familielid van de madam8, in contact brachten. Dit stemt overeen met de
internationale literatuur en blijkt bovendien relatief specifiek voor slachtoffers van Nigeri-
aanse mensenhandel te zijn (iacono, 2014; sKilBre i & tVeit, 2008; VerMe ulen, Van Den herreWe-
gen & Van puyenBroecK, 2007). In bepaalde dossiers waren ook familieleden van de madam,
zoals haar mama, actief bezig met het ronselen van meisjes in Nigeria.
8 Indien dit familielid in Nigeria een vrouw is, wordt er in de literatuur ook wel gesproken van een madam
in Nigeria en een madam in Europa (c
arlin g
, 2006). In dit artikel wordt de term madam echter gereserveerd
voor een in Europa opererende vrouwelijke leider binnen het netwerk. Dit is echter voornamelijk om
verwarring in de tekst te vermijden. Het is namelijk wel correct om te spreken van een madam in Nigeria:
in verschillende bestudeerde dossiers was bijvoorbeeld de moeder van de in België opererende madam in
een actieve, hiërarchisch gelijke rol actief in Nigeria.
PANOPTICON 40 (2) | 2019
92
Voor vertrek werd er doorgaans9 een juju-ceremonie georganiseerd (zie infra). Hiervoor
werd er doorgaans tegen betaling een beroep op een religieuze leider gedaan, al werden de
ceremonies in één dossier geleid door de mama van de madam.
In een volgende fase stond doorgaans een mannelijk familielid van de madam in voor het
regelen van de smokkel van de slachtoffers naar Europa. Er wordt hiernaar in de internati-
onale literatuur verwezen als een travel agent (sKilBrei & tVeit, 2008; carli ng, 2006). Indien
deze persoon tevens instaat voor het voorschieten van de onkosten van de reis, wordt er
tevens van een sponsor gesproken (carling, 2006). Dat het slachtoffer in bijna alle gevallen
beroep moet doen op een reisregeling is kenmerkend voor Nigeriaanse slachtoffers (Ver-
Meulen, Van Den her reWegen & Van puye nBroecK, 2007). In de oudere dossiers kwam het voor
dat dezelfde mannelijke persoon instond voor het daadwerkelijke vervoer naar Europa. In
de recentere dossiers werd er hiervoor echter steeds een beroep gedaan op onafhankelijke
begeleiders. Deze trolleys of connection men (carling, 2006) wisselden elkaar af, waarbij ie-
dere begeleider verantwoordelijk was voor een specifiek deel van de reis. De in de dossier-
analyses gevonden evolutie doorheen de tijd ondersteunt bovendien de stelling van caM-
pana (2016: 82) dat “there is a tendency towards a separation between the transportation and
the exploitation stage.” Hij stelt dat deze professionalisering toelaat om een groter aantal
slachtoffers onder controle van het mensenhandelnetwerk te brengen.
Vervolgens stonden de meisjes in Europa onder directe of indirecte controle van de madam.
Zij had in verschillende dossiers een of meerdere mannelijke helpers onder haar werken,
omschreven door carling (2006) als madam’s (black) boys.
Tot slot moet er vermeld worden dat er in verschillende dossiers beroep gedaan werd op
externe personen die tegen betaling taken uitvoerden, gaande van het vervalsen van identi-
teitsdocumenten tot het uitvoeren van represailles tegenover de familie van niet-gewillige
slachtoffers.
3.4. Dwang
Nigeriaanse mensenhandelaars gebruiken verscheidene vormen van dwang om hun slacht-
offers onder controle te houden. De meest voorkomende vormen van dwang en controle
zijn: inbeslagname, schuldaflossing, mentaal geweld (vaak in de vorm van juju) en fysiek
geweld. Afhankelijk van het dossier werden specifieke vormen van dwang afzonderlijk of
complementair aan elkaar gebruikt door de uitbuiters. Deze verschillende vormen worden
achtereenvolgens besproken. Daarnaast was er in twee dossiers sprake van een loverboyme-
thodiek, waarbij het slachtoffer emotioneel afhankelijk van haar uitbuiter werd gemaakt.
Inbeslagname
In verschillende dossiers werden identiteitsdocumenten en persoonlijke bezittingen van de
slachtoffers in beslag genomen. Deze documenten werden vernietigd of bewaard door de
uitbuiters, zodat de slachtoffers steeds afhankelijk bleven van haar/hem. Er werden meer-
dere voorbeelden van praktijken van inbeslagname in de dossiers teruggevonden. Naast
identiteitsdocumenten werden bijvoorbeeld ook smartphones en contactenboekjes afgeno-
men.
9 Dit was niet in alle dossiers het geval. Het was ook mogelijk dat juju-rituelen pas aangewend werden wan-
neer slachtoffers in Europa ongehoorzaamheid vertoonden (zie infra).
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
93
In de internationale literatuur wordt er slechts oppervlakkig ingegaan op de inbeslagname
als een vorm van controle, terwijl uit de dossiers blijkt dat dit voor de slachtoffers een grote
impact had. Enerzijds zorgde het verlies van identiteitsdocumenten en andere spullen ervoor
dat de meisjes zich gevangen voelen in een onbekend land. Het controleren van bezittingen
bleef bovendien niet noodzakelijk beperkt tot de beginfase van de uitbuiting. Zo wordt er in
een dossier aangegeven dat de bezittingen van de slachtoffers geregeld doorzocht werden
om zeker te zijn dat ze niets achterhielden voor hun madam, wat het beklemmende gevoel
versterkte. Anderzijds konden de uitbuiters, door het bezit van de documenten, via bedrei-
gingen inspelen op de angst voor deportatie bij de slachtoffers (ioannou & oostinga, 2015).
Op zulke deportatie – in het bijzonder wanneer de reis niet tot de verwachte succesvolle
economische rijkdom heeft geleid – rust in het herkomstland immers een stigma: hoewel
aandacht voor het slachtofferschap van de uitgebuite sekswerkers is toegenomen, wordt er
nog regelmatig in termen van immoraliteit over hen gesproken (plaMBech, 2017). Uit een van
de dossiers blijkt overigens dat het niet louter bij dreigementen bleef: een van de daders
bedacht een plan om een aantal slachtoffers na afbetaling van hun schulden (zie infra) door
de politie te laten oppakken en terug te laten sturen naar Nigeria, om te vermijden dat ze
concurrentie voor de madam zouden vormen.
Schuldaflossing
Schuldaflossing is een centraal principe binnen Nigeriaanse mensenhandelnetwerken.
Slachtoffers krijgen te horen dat ze een bepaald bedrag, dat de reiskosten naar Europa zou
moeten weerspiegelen, terug moeten betalen. Net zoals beschreven in de internationale li-
teratuur (Baye & heuM ann, 2014) waren de slachtoffers in de dossiers vaak vooraf niet op de
hoogte van het exacte bedrag.
Volgens de internationale literatuur zou de in te lossen schuld tussen 10.000 en 60.000 euro
bedragen, met bedragen vanaf 25.000 euro als meest voorkomend (Baye & heuMann, 2014;
leMan & janssens, 2013; sKilBrei & tVeit, 2008; Ka izen & no nneMan, 2007). In alle bestudeerde
dossiers was er sprake van het principe van schuldaflossing, met gelijkaardige bedragen
als beschreven in de internationale literatuur. Deze bedragen weerspiegelden niet de reële
kosten: zo liep in een dossier de schuld voor het slachtoffer op tot 56.000 euro, terwijl de ma-
dam ‘slechts’ 10.000 dollar had betaald om het meisje op bestelling naar Europa te laten ko-
men. In één dossier werd een van de slachtoffers, om onduidelijke redenen, gedwongen om
driemaal haar schuld van 45.000 euro in te lossen, waardoor het bedrag opliep tot 135.000
euro. Doorheen de dossiers is een daling in de bedragen van de schulden waarneembaar:
in de twee recentste dossiers worden bedragen tussen 30.000 en 35.000 euro vernoemd.
Deze trend van dalende schulden wordt bevestigd door Franz-Manuel Vandelook. Hij ziet de
verandering van de gebruikte routes (zie supra), waardoor de kosten voor de madams lager
liggen, als de voornaamste reden.
Soms werden ook bijkomende kosten aangerekend aan de slachtoffers, zoals bijvoorbeeld
kosten voor logement (in vaak onhygiënische omstandigheden), voeding, kledij, medische
zorgen, voorbehoedsmiddelen of de huur van een raam om zich te prostitueren. Op basis
van de dossieranalyses werd een vorm van secundaire uitbuiting specifiek voor het Brussel-
se Nigeriaanse prostitutiemilieu teruggevonden. Het betreft onderverhuring van carrés op
basis van het zogenaamde yemeshe-systeem. Het carrésysteem in Brussel houdt in dat een
sekswerker een gelijkvloerse voorkamer van een huiseigenaar huurt om hier zelfstandig te
werken. Onderverhuren is daarbij niet toegestaan, maar gebeurt in de praktijk toch aan de
hand van dit systeem: een meisje dat geen vaste prostitutieplaats heeft, wordt gedwongen
PANOPTICON 40 (2) | 2019
94
een beroep te doen op een contractuele sekswerker om zich voor enkele uren te prostitueren
achter haar vitrine, al dan niet met het gebruik van een valse identiteit. Als tegenprestatie
moet het meisje de helft van haar prostitutie-inkomsten afstaan aan de contractuele seks-
werker.
Juju
Sterke lokale religieuze tradities, die verschillende vormen van magie combineren, zijn
veelvoorkomend in Nigeria (carling, 2006). In hun listig gebruik van structurele sociale
kwetsbaarheden en deze cultureel diepgewortelde geloofssystemen, staat bij Nigeriaanse
mensenhandelaars vaak het gebruik van magische methoden, in het bijzonder juju als een
specifieke vorm van voodoo, centraal (Van Der Watt & Kruger, 2017). Eerder dan de beelden
die in de westerse beeldcultuur met voodoo geassocieerd worden, betreffen het in deze lo-
kale Nigeriaanse gemeenschappen openbare en sociaal aanvaarde praktijken, die tevens
gebruikt worden om verschillende aspecten van het dagelijkse leven te regelen: “Zij worden
in het algemeen niet ervaren als sinister, bedreigend of boosaardig” (Van DijK et al., 2003:
31). Nigeriaanse mensenhandelaren hebben zich echter allerlei rituele elementen (zoals het
afnemen van bloed, haar en nagels, het offeren van dieren, het gebruik van poeders, etc.)
toegeëigend en deze uit hun culturele verband gerukt met als doel het bedreigen en onder-
drukken van hun slachtoffers (DunKerley, 2018; iKeora , 2016; nijBoer, VocKs & Van DijK, 2001).
In elk dossier is er sprake van het gebruik van juju om de slachtoffers aan de uitbuiters te
binden. Doorgaans vonden deze rituelen voor vertrek in Nigeria plaats, maar ook in Europa
konden de slachtoffers eraan onderworpen worden. Zo weigerde een slachtoffer in een dos-
sier standvastig om zich te prostitueren. Haar madam besloot vervolgens, zonder medewe-
ten van het slachtoffer, om haar aan een juju-ritueel te onderwerpen. Ze had magische ele-
menten in het eten van het slachtoffer gedaan, een pluk haar van het slachtoffer afgeknipt
en een slipje gestolen en zo menstruatiebloed verkregen. Achteraf werd aan het slachtoffer
meegedeeld dat ze zonder haar medeweten aan een juju-ritueel onderworpen was, met
de eis dat ze zich vanaf nu zou prostitueren. In drie dossiers werd bij aankomst in België
een amulet gemaakt met vingernagels, teennagels, hoofdhaar, schaamhaar, okselhaar of
(menstruatie)bloed van het slachtoffer, dat de madam in bewaring hield tot het slachtoffer
haar schuld vereffend had. Ook in twee andere dossiers werden pakketjes met biologisch
materiaal van verschillende slachtoffers teruggevonden, wat aangeeft dat deze amuletten
en pakketjes vaak werden bijgehouden door de madams.
Het volledige juju-ritueel wordt doorgaans niet besproken in de dossiers. Slachtoffers wei-
gerden hier uit angst vaak ook over te praten. In één dossier werd wel een inkijk gegeven in
het verloop ervan, al kan de concrete uitvoering van de rituelen verschillen in andere dos-
siers (DunKe rley, 2018). Het ritueel in dit dossier vond plaats in Lagos. Het meisje werd in de
nacht meegenomen door een juju-priester naar een afgelegen plaats in het bos. Daar moest
ze een eed afleggen waarin ze garandeerde om de reiskosten terug te betalen. Vervolgens
moest ze zich wassen in een mengeling van water en kippenbloed. Ze werd verplicht om
het uitgesneden hart van deze kip op te eten. In haar huid werden inkervingen gemaakt
met een scheermesje (deze inkervingen werden teruggevonden op haar handen, voeten,
borsten, onder- en bovenrug). In deze inkervingen werd een mengsel gesmeerd, zodat het
meisje blijvend littekens zou hebben. Tot slot ontmaagde de juju-priester haar. Naast de te-
rugbetaling van de reiskosten zijn ook onderdanigheid ten aanzien van de uitbuiters en het
zwijgen tegen gerechtelijke actoren veelgevraagde beloftes die gemaakt moeten worden
tijdens een ritueel (DunKer ley, 2018). De angst voor de negatieve gevolgen bij het verbreken
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
95
van de afgelegde eed maakt slachtoffers vaak monddood. Zo wordt er in een politierapport
gesproken van de ‘onwaarschijnlijke maniakale angst’ bij het slachtoffer voor de noodlot-
tige impact van de juju-bezweringen. Bovendien is er een angst dat, ook al zijn de meis-
jes in een veilige omgeving, hun familie onderworpen zal worden aan juju-praktijken. In
meerdere dossiers ontvingen familieleden van de slachtoffers inderdaad een dagvaarding
voor de juju-shrine Ayilala, de grootste in Benin City, die volgens larr (2013: 89) in de streek
is uitgegroeid tot een ‘parallelle juridische institutie’, “instilling more fear into hearts and
minds than do the institutions of law enforcement and the judiciary.”
Het is tot slot belangrijk om te verwijzen naar een belangrijke uitspraak door Ewuare II, de
huidige Oba, het religieuze hoofd van de deelstaat Edo in Nigeria, gedaan op 9 maart 2018.
Hij riep namelijk alle juju-priesters van de regio samen voor een ceremoniële gebeurtenis.
Tijdens deze ceremonie sprak hij een juju-vloek uit tegen iedereen die illegale migratie fa-
ciliteert en ontkrachtte hij alle vloeken die mensenhandelaars over hun slachtoffers heb-
ben laten uitspreken. Om het belang van de ceremonie in de verf te zetten, stelde de Oba
bovendien verschillende religieuze voorwerpen ten toon, die al meer dan 800 jaar niet meer
publiekelijk waren vertoond. De aanleiding voor deze ceremonie lag waarschijnlijk in het
onderhoud dat de Oba niet lang daarvoor had met de voorzitster van het National Agency
for the Prohibition of Trafficking in Persons (NAPTIP). Volgens Franz-Manuel Vandelook kan
deze uitspraak mogelijk voor een omslag in de bestrijding van mensenhandel zorgen.
Fysiek geweld
Hoewel juju het gebruik van fysiek geweld minder noodzakelijk zou maken (Van Der Watt &
Kruger , 2017; BaarDa, 2016), blijkt uit de dossieranalyses dat fysiek geweld door de madams,
of de mannen die voor haar werken, niet geschuwd wordt.10 Te lage opbrengsten uit prosti-
tutie is de meest voorkomende reden voor het gebruik van fysiek geweld, gaande van slaan
en stampen tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. Zo weigerden slachtoffers
in verschillende dossiers om zich te prostitueren, waarop fysiek geweld als dwangmiddel
gebruikt werd: in één dossier werd een slachtoffer daarom een weekend zonder drank of
voeding opgesloten in een kamer, in een ander dossier werd een slachtoffer daarom met
kokend water overgoten. Doorheen de dossiers waren er meerdere slachtoffers die blijvende
letsels vertoonden, mede omdat ze niet naar een dokter durfden te gaan. In één van de dos-
siers werden verschillende spelers, waaronder de madam, bovendien veroordeeld voor het
opzettelijk veroorzaken van vruchtafdrijving. In de pv’s van de verhoren wordt uitgebreid
beschreven hoe het slachtoffer gedwongen werd om na meer dan drie maanden zwanger-
schap tegen haar wil abortus te plegen. Ze werd met een valse identiteit naar een dokter ge-
bracht die tegen een meerprijs een illegale abortus uitvoerde ondanks tegenstribbelingen
van het slachtoffer.
Daarnaast blijkt uit de dossiers dat geweld niet louter op de directe slachtoffers van men-
senhandel, maar ook op hun familie gericht werd, om op die manier bijkomende druk op
het slachtoffer uit te oefenen. Naast het dagen van de families voor juju-shrines, werden
ook fysieke vergeldingen uitgevoerd door georganiseerde bendes in Nigeria, zogenaamde
area boys (heap, 2010), ingehuurd door de madam. Zo kon bijvoorbeeld in een dossier een
10 Ook Van DijK et al. (2003: 45) merkten in een kritiek op juju als alomvattende verklaring reeds op: “De bron-
nen van angst kunnen immers zeer divers zijn, variërend van fysiek geweld van de zijde van de operators, tot
het in gebreke blijven van de meisjes om de financiële verplichtingen na te komen die zij al dan niet vrijwillig
zijn aangegaan in het aflossen van hun zogenaamde ‘schulden’.”
PANOPTICON 40 (2) | 2019
96
slachtoffer vluchten dankzij de hulp van een klant. Dit leidde er echter toe dat haar moeder
bedreigd werd en haar drie kinderen, die nog in Nigeria verbleven, gedurende een korte
periode ontvoerd werden.
3.5. Geldbeheer
Naast mensenhandel houden de meeste Nigeriaanse netwerken zich ook actief bezig met
andere strafbare praktijken, zoals witwassen. Mensenhandel is een lucratief misdrijf, waar-
door de noodzaak ontstaat om aanzienlijke sommen geld te verplaatsen en wit te wassen.
Over zulk geldbeheer valt echter weinig te lezen in de bestaande wetenschappelijke publi-
caties over Nigeriaanse mensenhandelnetwerken.
De gemiddelde bedragen verkregen uit de uitbuiting in de prostitutie variëren tussen de
dossiers en zijn afhankelijk van het aantal prostituees dat voor de madam werkt, het bedrag
waarvoor ze zich prostitueren, hoe lang ze dagelijks (moeten) werken en hoeveel procent
van hun totale inkomen ze moeten afgeven aan de uitbuiter11. Het mag echter duidelijk
zijn dat snel geldgewin voor de uitbuiters centraal staat. In een recent dossier had een van
de slachtoffers 25 à 30 klanten per dag. Op twee maanden tijd had het slachtoffer 22.500
euro afbetaald aan haar madam. Naast dit afbetaalde bedrag moest ze geld betalen voor de
huur, het eten en voor een niet nader gespecifieerde ‘bijdrageronde’ van telkens 500 euro.
In een ander recent dossier vond de politie tijdens de huiszoeking een soort van boekhou-
ding. Hieruit bleek dat de madams in dit dossier gemiddeld rond de 12.000 à 14.000 euro per
maand verdienden aan de uitbuiting van de meisjes in de prostitutie.
In de meerderheid van de dossiers werd (bijna) al het geld overgedragen naar Nigeria, waar
het volgens Franz-Manuel Vandelook zeer eenvoudig is wit te wassen. Bij de bouw van een
huis, bijvoorbeeld, wordt geen verklaring van de herkomst van het geld gevraagd. Het inves-
teren in vastgoed of transportbedrijven in Nigeria zijn bijgevolg veel voorkomende manie-
ren van witwassen. Hierdoor krijgt de familie van de madam doorgaans een hoog aanzien
in Nigeria, wat in de dossiers werd bevestigd.
In het verleden werden bedragen vaak via Western Union naar Nigeria overgemaakt. Aan-
gezien dergelijke overschrijvingen traceerbaar zijn door de politie, werd Western Union in
recente dossiers enkel gebruikt om kleine bedragen over te maken, met het gebruik van een
fictieve identiteit of een tussenpersoon die de traceerbaarheid van het geld bemoeilijkte.
Een nieuwe populaire manier om het geld naar Nigeria over te brengen, is het gebruik van
Black Western Union, een financieringssysteem dat in twee recente dossiers gebruikt werd,
en niets te maken heeft met het bedrijf Western Union. In het systeem van Black Western
Union wordt het geld afgegeven in een ‘shop’. In een van de dossiers was dit bijvoorbeeld
een kapperszaak die ook illegale geldtransfers deed. Hier werd nota genomen van de te ver-
zenden bedragen en werd de wisselkoers meegedeeld. De bedragen werden vervolgens op
zeer regelmatige tijdstippen – maandelijks in dit dossier – verborgen in bagage overgebracht
naar Nigeria. In Nigeria was er een gelijkaardige ‘shop’ waar de begunstigden de bedragen
konden afhalen, mits het betalen van een commissie. In dit dossier liepen de verzonden
bedragen op tot 5.000 euro per verzending, waarvan men 10% van het verzonden bedrag
11 In sommige dossiers gingen niet alle opbrengsten naar de madam, maar moest er tevens een deel afgestaan
worden aan een vitrine-uitbater of een mededader die hiërarchisch boven de madam stond. In één dossier
mochten de slachtoffers ongeveer 35% van hun inkomsten zelf houden, hetgeen op basis van de andere
dossiers als uitzonderlijk kan worden beschouwd, aangezien doorgaans de totaliteit van de winsten moest
worden afgestaan.
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
97
aanrekende als commissie. Volgens Franz-Manuel Vandelook betrof het hier nog kleine be-
dragen, vergeleken met de bedragen in andere dossiers die hij behandeld heeft. Het traceren
van deze illegale geldtransfers is niet evident voor de politie.
4. Conclusie
België is een belangrijk bestemmingsland voor Nigeriaanse mensenhandelnetwerken ge-
richt op seksuele uitbuiting. In dit artikel stond de vraag centraal welke modi operandi deze
mensenhandelnetwerken gebruiken, gaande van de rekruteringsfase tot de uitbuitings-
fase (inclusief het geldbeheer). Hierop werd een antwoord geboden op basis van een lite-
ratuurstudie en verkennende analyses van gerechtelijke dossiers en een expertinterview.
Ten eerste werd inzicht geboden in de specifieke socio-economische, politieke en culturele
context waarbinnen Nigeriaanse mensenhandelnetwerken opereren. Inzicht in deze con-
text is belangrijk om bepaalde aspecten van de modi operandi van Nigeriaanse mensen-
handelnetwerken, zoals het gebruik van juju, terdege te kunnen begrijpen. Het gebruik van
zulke juju-bezweringen wordt in de internationale literatuur inderdaad vaak vermeld als
een karakteristieke werkwijze van Nigeriaanse mensenhandelnetwerken.
In de internationale literatuur worden daarnaast ook een aantal andere aspecten aange-
haald op basis waarvan Nigeriaanse mensenhandelnetwerken gericht op seksuele uitbui-
ting zich onderscheiden. Nigeriaanse mensenhandelnetwerken zijn doorgaans familiale
netwerken met een piramidale hiërarchische structuur, waar aan het hoofd een vrouwelijke
leider staat die als madam zelfstandig de activiteiten van het netwerk leidt en coördineert.
Toch moet er op basis van zowel recente wetenschappelijke literatuur als het uitgevoerde
verkennende onderzoek enige voorzichtigheid aan de dag gelegd worden bij het onder-
scheiden van een eenduidig generaliseerbare structuur van Nigeriaanse mensenhandel-
netwerken en daaraan gerelateerde veralgemeenbare modi operandi.
In de eerste plaats veranderen externe omstandigheden waar de netwerken rekening mee
moeten houden, onder meer door wijzigingen in migratiewetgeving en opsporingsbeleid.
Netwerken blijken hierop relatief flexibel en adaptief te reageren, wat zich bijvoorbeeld
uitte in wijzigende reisroutes en een wijzigend gebruik van asielprocedures doorheen de
tijd. Crucialer is echter dat recente studies de centrale rol van de madam en de familiale
structuur nuanceren: netwerken zouden professionaliseren en internationaliseren door-
heen de tijd, wat er mede toe leidt dat specifieke taken binnen het netwerk in toenemende
mate worden uitbesteed. De dossieranalyses en de expert ondersteunen deze vaststelling:
in recentere dossiers is er vaker sprake van internationale ‘hulpmadams’ en ‘uitwisse-
lingsprogramma’s’ en wordt ook het transport vaker uitbesteed aan travel agents die geen
familielid zijn. Toekomstig onderzoek moet het effect van zulke professionalisering – en
mogelijke convergentie tussen criminele organisaties – verder in kaart brengen. Verder
werd in dit artikel ook aangetoond dat bij het bespreken van angst-inducerende methoden
die Nigeriaanse mensenhandelnetwerken gebruiken, verder gekeken moet worden dan
louter juju. De angst voor deportatie, de angst voor politiecorruptie en de angst voor fysiek
geweld (ten aanzien van het slachtoffer of diens familieleden) zijn zeker zo belangrijk. Het
is ook belangrijk dat actoren belast met de detectie van slachtoffers van mensenhandel
zich hier terdege van bewust zijn (DunKerley, 2018). De focus lag in dit artikel niet op de mate
waarin politiediensten en actoren belast met migratiecontrole kennis van deze dwang-
methoden en hun effecten op slachtoffers hebben. Evenmin stonden de percepties van de
slachtoffers centraal, die ondanks hun kwetsbaarheden toch ook over een bepaalde mate
van agency beschikken (serughetti, 2018). Hoe situaties van uitbuiting door opsporingsac-
PANOPTICON 40 (2) | 2019
98
toren en slachtoffers gepercipieerd worden moet dan ook verdere aandacht krijgen in toe-
komstig onderzoek.
Referenties
Literatuur
aKor, L. (2011). Trafficking of women in Nigeria: Causes, consequences and the way forward.
Corvinus Journal of Sociology and Social Policy, 2(2), 89-110.
BaarDa, C.S. (2016). Human trafficking for sexual exploitation from Nigeria into Western Eu-
rope: The role of voodoo rituals in the functioning of a criminal network. European Journal
of Criminology, 13(2), 257-273.
Baye, E.M.-O. & heuMan n, S. (2014). Migration, sex work and exploitative labor conditions: Ex-
periences of Nigerian women in the sex industry in Turin, Italy, and counter-trafficking
measures. Gender, Technology and Development, 18(1), 77-105.
Boels, D. & pon saers, P. (2011). Knelpunten in de opsporing en vervolging van mensenhandel
en mensensmokkel. Panopticon, 32(5), 33-49.
caMpana, P. (2016). The structure of human trafficking: Lifting the bonnet on a Nigerian trans-
national network. British Journal of Criminology, 56(1), 68-86.
carling, J. (2006). Migration, human smuggling and trafficking from Nigeria to Europe. Ge-
neva: International Organization for Migration.
De ruyVer, B., Van heDDegeM, K. & siron, N. (2001). De strijd tegen mensenhandel – een be-
leidsprioriteit in België. Stevige, niet aflatende reactie na late ontdekking. Tijdschrift voor
Criminologie, 43(4), 408-415.
DunKe rley, A.W. (2018). Exploring the use of juju in Nigerian human trafficking networks:
Considerations for criminal investigators. Police Practice and Research, 19(1), 83-100.
European Asylum Support Office (EASO) (2015). Country of origin information report: Nigeria.
Sex trafficking of women. Raadpleegbaar via https://www.easo.europa.eu/sites/default/fi-
les/public/BZ0415678ENN.pdf.
ellis, T. & aKpala, J. (2011). Making sense of the relationship between trafficking in persons,
human smuggling, and organised crime: The case of Nigeria. The Police Journal, 84(1), 13-34.
esposi to, F., Quinto, c.r., De Masi , F., garga no, O. & costa, P.A. (2016). Voices of Nigerian women
survivors of trafficking held in Italian centres for identification and expulsion. Internatio-
nal Migration, 54(4), 133-149.
FolaMi , O.M. & naylor, R.J. (2017). Police and cross-border crime in an era of globalization: The
case of the Benin-Nigeria border. Security Journal, 30(3), 859-879.
heap, S. (2010). “Their days spent in gambling and loafing, pimping for prostitutes and pic-
king pockets”: Male juvenile delinquents on Lagos Island, 1920s-1960s. Journal of Family
History, 35(1), 48-70.
iacono, E.L. (2014). Victims, sex workers and perpetrators: Gray areas in the trafficking of Ni-
gerian women. Trends in Organized Crime, 17(1-2), 110-128.
iKeora , M. (2016). The role of African traditional religion and ‘juju’ in human trafficking: Im-
plications for anti-trafficking. Journal of International Women’s Studies, 17(1), 1-18.
International Organization for Migration (IOM) (2017). Human trafficking through the cen-
tral Mediterranean route: Data, stories and information collected by the International Orga-
nization for Migration. Rome: International Organization for Migration.
ioannou, M. & oostinga, M.S.D. (2015). An empirical framework of control methods of victims
of human trafficking for sexual exploitation. Global Crime, 16(1), 34-49.
PAN OPTICON 40 (2) | 2019
99
larr, F. (2013). Africa’s diabolical entrapment. Exploring the negative impact of Christianity,
superstition and witchcraft on psychological, structural and scientific growth in Black Africa.
Bloomington: AuthorHouse.
leMan, J. & janssens, S. (2013). Creative adaptive criminal entrepreneurs from Africa and hu-
man trafficking in Belgium: Case studies of traffickers from Nigeria and Morocco. Interna-
tional Journal of Criminology and Sociology, 2(1), 153-162.
Kaizen , J. & nonneMan, W. (2007). Irregular migration in Belgium and organized crime: An
overview. International Migration, 45(2), 121-146.
Mancus o, M. (2014). Not all madams have a central role: Analysis of a Nigerian sex trafficking
network. Trends in Organized Crime, 17(1-2), 66-88.
Myria (2016). Jaarrapport 2016. Mensenhandel en mensensmokkel. Bedelaars in de handen
van mensenhandelaars. Brussel: Federaal Migratiecentrum Myria.
Myria (2018). Jaarlijks evaluatieverslag 2018: Mensenhandel en mensensmokkel. Minderjarig,
in hoogste nood. Brussel: Federaal Migratiecentrum Myria.
nesKe, M. & DooMerniK, J. (2006). Comparing notes: Perspectives on human smuggling in Aus-
tria, Germany, Italy, and the Netherlands. International Migration, 44(4), 39-58.
nijBoe r, j., VocKs, j. & Van DijK, R. (2001). Sociale en culturele achtergronden van vrouwenhan-
del. Tijdschrift voor Criminologie, 43(4), 390-400.
onyeje KWe, C.J. (2005). Influence of global human trafficking issues on Nigeria: A gender per-
spective. Journal of International Women’s Studies, 7(2), 141-151.
plaMBe ch, S. (2017). God brought you home – deportation as moral governance in the lives
of Nigerian sex worker migrants. Journal of Ethnic and Migration Studies, 43(13), 2211-2227.
serugh etti, G. (2018). Smuggled or trafficked? Refugee or job seeker? Deconstructing rigid
classifications by rethinking women’s vulnerability. Anti-Trafficking Review, 11, 16-35.
siegel, D. (2007). Nigeriaanse madams in de mensenhandel in Nederland. Justitiële Verken-
ningen, 33(7), 39-49.
siegel, D. & De BlanK, S. (2010). Women who traffic women: The role of women in human traf-
ficking networks – Dutch cases. Global Crime, 11(4), 436-447.
sKilBrei, M.-l. & tV eit, M. (2008). Defining trafficking through empirical work: Blurred boun-
daries and their consequences. Gender, Technology and Development, 12(1), 9-30.
sMit, M. (2001). Mensenhandel – een moderne vorm van slavernij. Tijdschrift voor Crimino-
logie, 43(4), 378-389.
UNESCO (2006). Human trafficking in Nigeria: Root causes and recommendations. Parijs:
UNESCO.
Van Der Watt, M. & Kru ger, B. (2017). Exploring ‘juju’ and human trafficking: Towards a de-
mystified perspective and response. South African Review of Sociology, 48(2), 70-86.
VanDerhurst , S. (2017). Governing with God: Religion, resistance, and the state in Nigeria’s
counter-trafficking programs. Political and Legal Anthropology Review, 40(2), 194-209.
Van DijK, r., rasing, t., tellegen, n. & Van Bin sBerge n, W. (2003). Een schijn van voodoo. Cultu-
rele achtergronden van de handel in Nigeriaanse meisjes voor de Nederlandse prostitutie:
een verkenning. Leiden: Afrika-Studiecentrum.
VerMeu len, g., Van Den herreWe gen, e. & Van puyenBroecK, L. (2007). Mensenhandel in beeld.
Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata. Antwerpen:
Maklu.
WiarDa, J. (2001). Trends in de wetgeving inzake mensensmokkel en mensenhandel. Tijd-
schrift voor Criminologie, 43(4), 368-377.
WinterDyK, J. & reichel, P. (2010). Human trafficking: Issues and perspectives. European Jour-
nal of Criminology, 7(1), 5-10.
PANOPTICON 40 (2) | 2019
100
Wetgeving
Aanvullend protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in
het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties
tegen transnationale georganiseerde misdaad, gedaan te New York op 15 november 2000,
BS 13 oktober 2004 (in werking getreden in België op 23 oktober 2004).
Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vast-
stelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is
voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onder-
daan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (her-
schikking), Pb.L. 29 juni 2013, afl. 180, 31.