Content uploaded by Petra Verdonk
Author content
All content in this area was uploaded by Petra Verdonk on Apr 25, 2019
Content may be subject to copyright.
2
Colofon
Titel Werken aan de overgang. Een uitgebreide literatuurstudie
naar overgang, menopauze, gezondheid en werk
Auteurs Elena Bendien, MA, PhD, Ijoya van Gemert, MSc, Yolande
Appelman, MD, PhD, Petra Verdonk, MA, PhD
Amsterdam UMC-VUmc, afdeling Metamedica
Contact p.verdonk@vumc.nl
Opdrachtgever WOMEN Inc., project ‘Vitaliteit op het werk’, gefinancierd
door Instituut GAK
© Amsterdam, Amsterdam UMC-VUmc, maart 2019
3
Inhoudsopgave
Voorwoord ...4
Samenvatting ...5
1. Inleiding ...6
1.1 Doel en Relevantie ...6
1.2 De overgang ...7
Menopauze ...7
Een levensfase ...9
Complexe samenhang ...10
1.3 Onderzoeksvragen ...11
2. Methoden ...11
Figuur 1 Flow chart zoekstrategie ...13
3. Resultaten 14
3.1 Gebrek aan (h)erkenning van de overgang ...14
3.2 Kosten en ziekteverzuim in relatie tot de overgang ...16
3.3 Overgang en werkvermogen ...18
3.4 Overgang en werkkenmerken ...21
3.5 Andere psychosociale en culturele factoren en de overgang ...22
3.6 Gezondheid en de overgang ...24
3.7 Stress, oververmoeidheid en burn-out tijdens de overgang ...25
3.8 Omgaan met de overgang: coping en interventies ...27
Individuele copingstrategieën ...27
Interventies gericht op vrouwen ...28
Interventies gericht op de werkplek ...30
4. Discussie en conclusie ...32
4.1 Stand van zaken ...32
4.2 Kennishiaten ...33
Kennishiaten op onderzoeks- en beleidsniveau ...34
Gebrek aan beroepsgebonden, sectoraal en cross-cultureel onderzoek ...34
Behoefte aan nieuwe methodologische en theoretische kaders ...36
Van kennishiaten naar een nieuwe kennisagenda ...36
4.3 Beperkingen aan het onderzoek ...37
4.4 Conclusie ...38
5. Literatuur ...40
6. Appendix
Tabel 1 Overzicht geïncludeerde literatuur ...47
Tabel 2 Geïncludeerde literatuur snowballing ...64
Tabel 3 Grijze literatuur ...65
4
Voorwoord
De arbeidsparticipatie van vrouwen verandert in een rap tempo. Steeds meer vrouwen treden
toe tot de arbeidsmarkt, werken meer uren en werken langer door dan voorheen. Door deze
ontwikkelingen spelen verschillende levensfasen van de vrouw zoals zwangerschap maar ook
de overgang tijdens de loopbaan van vrouwen een rol. Daarom is het belangrijk dat het
werkgeverschap hierop is toegesneden. Met het project ‘Vitaliteit op de werkvloer’ willen
Amsterdam UMC, Instituut Gak en WOMEN Inc. meer aandacht creëren voor de impact van
deze vrouwspecifieke levensfasen. Want om te zorgen dat vrouwen in deze levensfasen
optimaal kunnen blijven werken en gezond blijven, en om in de toekomst over voldoende
vrouwelijk arbeidspotentieel te blijven beschikken, is meer aandacht cruciaal.
Niet alleen heeft de overgang impact op fysiek en mentaal welbevinden, het is ook een fase
waarin veel gebeurt in het leven van vrouwen: opgroeiende, puberende en uitvliegende
kinderen, de fysieke belastbaarheid kan minder worden, er wordt opnieuw gekeken naar de
mogelijkheden in carrière of bij maatschappelijke activiteiten, de partner en/of omgeving
kunnen om extra (mantel)zorg vragen. De overgang is daarom niet per se alleen een medisch
verschijnsel of een fysieke verandering, maar het is in ieder geval een fase waarin verschillende
fysieke, mentale en sociale veranderingen plaatsvinden. De werkgever is erbij gebaat om
werknemers in de overgang op maat te ondersteunen en de overgang uit de taboesfeer te halen,
waarmee een groep ervaren professionals behouden blijft op de arbeidsmarkt.
Voor u ligt een uitgebreide literatuurstudie naar bestaande onderzoeken (wetenschappelijke
literatuur) en rapporten (grijze literatuur) over overgang, menopauze, gezondheid en werk.
Het is voor het eerst dat een dergelijke synthese van onderzoek wordt gemaakt in Nederland.
Het rapport laat zien dat cijfers en onderzoek versnipperd zijn over vakgebieden en sectoren.
Deze literatuurstudie biedt een kennissynthese en brengt kennishiaten in beeld. Daarnaast
werpt het onderzoek licht op de uitdagingen waar werkgevers voor staan om hun rol te kunnen
pakken in het versterken en ondersteunen van vrouwen in de overgang binnen hun
organisatie. WOMEN Inc. gebruikt de conclusies van deze studie om concrete
handelingsperspectieven te bespreken met werkgevers. Zodat zij daadwerkelijk aan de slag
kunnen gaan en de arbeidsomstandigheden en gezondheid van vrouwen tijdens de overgang
verbeteren.
Nicole van Nimwegen, programmamanager duurzame inzetbaarheid bij het Amsterdam UMC
legt uit waarom Amsterdam UMC het onderzoek belangrijk vindt: “In onze organisatie is 70%
van de medewerkers vrouw. Dan is het niet meer dan logisch dat je als werkgever aandacht hebt
voor de impact die de overgang kan hebben op het werk. Dat begint met bewustwording, bij de
vrouwen zelf maar ook bij leidinggevenden en collega’s om vervolgens samen te kijken hoe we
ervoor kunnen zorgen dat een medewerker vitaal en met plezier haar werkzaamheden kan blijven
uitvoeren.”
De unieke samenwerking van Amsterdam UMC en WOMEN Inc., met ondersteuning van
Instituut Gak, betekent dat we kennis genereren en handelingsperspectief bieden, zodat
werkgevers en werknemers samen actief bijdragen aan een meer inclusieve arbeidsmarkt,
waarin ruimte is voor vrouwen in de overgang om optimaal te participeren.
5
Samenvatting
In Nederland zijn momenteel ongeveer 1,8 miljoen vrouwen in de overgangsleeftijd. Over
de overgang in relatie tot werk is echter weinig bekend. In dit literatuuroverzicht gaan we
in op deze relatie, en daarbij focussen we zowel op biomedische aspecten (menopauze)
als op psychosociale en culturele aspecten (overgang als levensfase). We beantwoorden
de volgende vragen: (1) Wat is de stand van zaken in de literatuur over de relatie tussen
overgang, menopauze, en werk? En (2) welke kennishiaten kunnen worden
geïdentificeerd?
Het overzicht dekt verschillende onderwerpen en omvat studies van uiteenlopende
complexiteit en designs. In wetenschappelijke databases vonden we 36 artikelen.
Daarnaast zijn artikelen gebruikt waarin de gezondheidsaspecten en/of werk zijdelings
worden genoemd, maar die toch enig inzicht konden bieden (31 artikelen). Als laatste is
gebruik gemaakt van grijze literatuur. De narratieve synthese is samengevat in de
volgende thema’s: (1) gebrek aan (h)erkenning; (2) kosten en ziekteverzuim; (3)
werkvermogen; (4) werkkenmerken; (5), andere psychosociale en culturele factoren; (6)
gezondheid; (7) stress, moeheid en burn-out, en; (8) omgaan met de overgang en
interventies.
Er is weinig onderzoek naar de relatie tussen overgang en werk, terwijl de overgang
vrijwel alle werkende vrouwen treft, en dus ook de arbeidsorganisatie. Het lijkt dat de
overgang een rol speelt bij verminderd werkvermogen en mogelijk het hogere verzuim
van vrouwen in deze leeftijdsfase deels verklaart. Over de overgang wordt op het werk
nauwelijks gesproken, en vrouwen zelf maar ook leidinggevenden (h)erkennen
overgangsklachten onvoldoende. Vooral voor vrouwen met ernstige overgangsklachten
lijken een verminderd werkvermogen en verzuim een probleem. Gezonde psychosociale
werkkenmerken, met name autonomie, zijn belangrijk. Vrouwen met gebrek aan controle,
ook over de fysieke werkomstandigheden zoals temperatuur en ventilatie, ervaren vaker
overgangsklachten. Overgangsklachten kunnen worden verward met andere
gezondheidsproblemen zoals slaapproblemen, cardiovasculaire problematiek of
arbeidsgerelateerde psychische klachten zoals moeheid, stress en burn-out en afbakening
is niet eenvoudig. Vrouwen zoeken individuele oplossingen in het omgaan met
overgangsklachten op het werk, en interventies op de werkplek zijn nauwelijks
beschreven. Er dient een kennisagenda te worden opgesteld, waarin onderzoeksthema’s
geprioriteerd worden. Voor het doorbreken van het taboe op de overgang is het
belangrijk dat werkgevers de verantwoordelijkheid voor gezondheid van werkende
vrouwen in de overgang met vrouwen delen.
6
1. Inleiding
1.1 Doel en relevantie
In Nederland – en ook in andere Westerse landen – wordt bijna de helft van het betaalde
werk door vrouwen gedaan in voltijd en parttime banen (CBS, 2018; Geukes et al., 2016;
Kopenhager & Guidozzi, 2015; Sarrel, 2012). De arbeidsparticipatie van vrouwen is in de
afgelopen jaren verhoudingsgewijs enorm gestegen. In 2003 was de netto
arbeidsdeelname van vrouwen in Nederland 52,1% (>12 uur); dit percentage is gestegen
naar 64,2% in 2018. Bij mannen is het percentage stabiel gebleven, gemiddeld rond de
75% (CBS, 2019). Geleidelijk aan is in Nederland de gemiddelde arbeidsduur van
vrouwen gestegen. Waar voorheen meer vrouwen parttime werkten, is er een stijging te
zien in het aantal vrouwen dat fulltime werkt. In 2003 werkte ongeveer 1,1 miljoen
vrouwen minder dan 20 uur per week en ongeveer 0,9 miljoen fulltime. In 2018 (2e
kwartaal) werkten niet alleen meer vrouwen buitenshuis, maar is ook het aantal parttime
werkende vrouwen iets minder geworden (1,05 miljoen), terwijl het aantal fulltime
werkende vrouwen naar boven de miljoen is gestegen (1,04 miljoen) (CBS, 2018).
Ook de pensioengerechtigde leeftijd is omhoog gegaan sinds 2012, van 65 jaar naar 68
t/m 71 jaar, afhankelijk van de geboortedatum (CBS, 2014), en is dit volgens het CBS ook
zichtbaar in de cijfers over mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Zo was in 2005 de
gemiddelde leeftijd waarop vrouwen met pensioen gingen 61 jaar, in 2016 was dit al 63,8
jaar (CBS, 2017).
Behalve dat mannen en vrouwen langer doorwerken, verlaten ook steeds minder
vrouwen de arbeidsmarkt als ze kinderen krijgen. Dit betekent dat het aantal werkende
vrouwen van 45 jaar en ouder voorlopig nog toeneemt. Als gevolg hiervan krijgen steeds
meer vrouwen, en hun werkgevers, te maken met de consequenties van de overgang als
vrouwspecifieke levensfase tijdens hun werkzame leven. Naar schatting van het CBS
bevinden zich in Nederland 1,8 miljoen vrouwen al dan niet op de arbeidsmarkt in de
leeftijdscategorie waarin de overgang plaatsvindt (CBS, 2018). Iedere vrouw krijgt te
maken met de overgang en, in meer of mindere mate met overgangsklachten (Griffiths,
2017). Over de relatie tussen de overgang en werk is echter nog weinig bekend. Om nu en
in de toekomst over voldoende vrouwelijk talent en arbeidspotentieel te beschikken en
teneinde arbeidsuitval te voorkomen, is aandacht voor de overgang cruciaal.
Een voor de Nederlandse werknemers representatieve studie laat zien dat oudere
vrouwelijke werknemers (45+), en met name hoogopgeleide vrouwen, erg vermoeid zijn
na het werk (Verdonk et al., 2010) en dat het verzuim bij oudere vrouwelijke werknemers
7
in de leeftijdsgroep 45-55 relatief hoog is, nl. 4,9 verzuimdagen per elke honderd
werkdagen (vergeleken met 3,7 verzuimdagen per honderd werkdagen onder de mannen
in dezelfde leeftijdsgroep) (CBS, 2017; Geukes, 2012; 2016). Welke rol de overgang
hierbij speelt is niet duidelijk, terwijl overgangsklachten veel voorkomen en ook veel
impact kunnen hebben. Hiermee doelen we niet alleen op overgangsklachten zoals
opvliegers en nachtzweten, maar ook kan de overgang als levensfase impact hebben, denk
bijvoorbeeld aan het afnemen van de vruchtbaarheid wat voor sommige vrouwen
moeilijk te accepteren kan zijn, los van hun lichamelijke klachten. Wel blijkt uit het
geringe aantal studies over de relatie tussen overgang en werk: (1) dat er een verband
bestaat tussen een lager werkvermogen en de overgang (Gartoulla, 2016; Geukes, 2012;
Griffiths, 2013; Sarrel, 1990); (2) dat werkende vrouwen in de overgangsleeftijd zich
gemiddeld vaker terug lijken te trekken van de arbeidsmarkt vanwege
gezondheidsproblemen (Merens & Verdonk, 2013), en; (3) dat niet alleen vrouwen zelf,
maar ook werkgevers weinig kennis hebben over de overgang, en derhalve niet weten
hoe bij te dragen aan een gezondere werkomgeving voor deze vrouwelijke werknemers
(Kopenhager & Guidozzi, 2015). Doel van dit literatuuroverzicht is dan ook om de
bestaande wetenschappelijke kennis over de overgang in relatie tot werk, inzichtelijk te
maken en mogelijke kennishiaten te identificeren als input voor verder empirisch
onderzoek.
Alvorens in te gaan op de methoden voor- en de resultaten van de literatuurstudie, volgt
eerst een beschrijving van de overgang als levensfase en de menopauze als biologische
verandering. In de methodensectie beschrijven we het literatuuronderzoek en de selectie
van artikelen voor dit overzicht. In de resultaten presenteren we de meest in het oog
springende thema’s betreffende de overgang in relatie tot werk. We sluiten dit rapport af
met een discussie.
1.2 De overgang
Menopauze
In dit literatuuroverzicht hanteren we zowel de term ‘menopauze’ als ‘overgang’. Met
‘menopauze’ duiden we op een fysiologisch proces; de term ‘menopauze’ wordt
voornamelijk gebruikt in de context van biomedische studies. ‘Overgang’ verwijst naar
een specifieke transitiefase, soms aangeduid als ‘verandering van het leven’ in de
vrouwelijke levensloop (Ballard et al, 2001) en is daarom breder opgevat; met overgang
verwijzen we tevens naar ervaringen en belevingen van vrouwen in deze levensfase.
8
Binnen verschillende taalgroepen en culturen komt het voor dat er meerdere begrippen
voor de term ‘overgang’ worden gehanteerd. De term menopauze kan meer of minder
breed worden gehanteerd door vrouwen uit verschillende culturen.
De overgang maakt deel uit van een natuurlijk verouderingsproces van vrouwen. Dit laat
zich echter niet gemakkelijk markeren. Het is een ingewikkeld af te bakenen periode die
door vrouwen op zeer uiteenlopende wijze wordt ervaren. Er is geen precieze
kalenderleeftijd waarop de menopauze voorkomt of ophoudt: vrouwen rapporteren
variatie over begin en duur van de overgang (Dillaway, 2006). De gangbare definities
schatten de gemiddelde duur van de overgang tussen de 5 en 10 jaar (TUC, 2017). De
gemiddelde leeftijd voor de menopauze is, gerekend vanaf een jaar na de laatste
menstruatie, 51 jaar (Hardy, 2017; Hickey et al., 2017; Sarrel, 2012).
De overgang is dan de periode rondom de menopauze en bestaat biomedisch gezien uit
meerdere fases. De menopauze zelf is het moment van de laatste menstruatie. Dit kan
alleen een 1 jaar later vastgesteld worden, daarom wordt de menopauze altijd achteraf
bepaald. De definities voor de verschillende menopauzale stadia zijn in de loop van de
jaren veranderd. In 2011 werd overeenstemming bereikt over het definiëren van de
criteria voor die stadia in de ‘Stages of Reproductive Aging Workshop + 10’ (STRAW+10)
(Harlow et al., 2012). Doordat nu uniforme definities en criteria voor de menopauzale
stadia worden gehanteerd, kunnen studies over dit onderwerp met elkaar vergeleken
worden.
In de wetenschappelijke literatuur wordt sindsdien de volgende tweedeling gehanteerd:
peri- en postmenopauze. Met de vroege perimenopauze wordt de periode voorafgaand
aan de menopauze aangeduid, waarin de menstruatiecyclus onregelmatig wordt
(progesterondeficiëntie, bij adequate oestradiolspiegels). De late perimenopauze is de
fase waarin menstruaties worden overgeslagen tot de allerlaatste menstruatie
(oestrogeendeficiëntie) (Harlow 2012). Tijdens de perimenopauze reageren de follikels
in de eierstokken steeds minder op FSH-stimulatie. Dit leidt tot fluctuerende
hormoonspiegels en uiteindelijk tot stoppen van ovariële productie van oestrogeen en
progesteron. Oestrogeendeficiëntie kan andere fysieke en ook psychosociale problemen
teweegbrengen (Geukes, 2016).
De fysieke klachten, die gepaard kunnen gaan met deze transitie van het vrouwelijk
lichaam kennen net als het begin en de duur van de overgang een rijke variatie. Dit geldt
ook voor de wijze waarop en de mate waarin die klachten worden ervaren. De meest
genoemde klachten die gerelateerd zijn aan de overgang, zijn opvliegers, nachtelijk
zweten en vaginale droogheid. Daarnaast worden ook de volgende klachten regelmatig
genoemd: slecht slapen, stemmingswisselingen, geïrriteerdheid (prikkelbaarheid),
9
depressieve of angstige gevoelens, hartkloppingen, concentratie en geheugenproblemen,
vaginale droogte en verminderde seksuele behoefte (Griffiths, 2013; Hickey et al., 2017;
Irni, 2009; Sarrel, 1990; Woods, et al., 2011). De lijst van mogelijke klachten is echter veel
langer en is sterk individueel bepaald.
Er bestaat wetenschappelijke evidentie dat opvliegers en nachtzweten samenhangen met
de hormonale veranderingen tijdens de overgang (zie bijv. Rossmanith en Ruebberdt,
2009). Voor de andere klachten die veel gerapporteerd worden tijdens de overgang, is het
verband met hormoonwisselingen moeilijker aan te tonen. Aspecifieke klachten die
gerelateerd zijn aan de overgang, zoals slaapproblemen, hoofdpijn, vermoeidheid,
stemmingswisselingen en concentratieverlies, kunnen ook voorkomen bijvoorbeeld bij
hypertensie, overspannenheid en burn-out. De klachten kunnen dus wel gerelateerd zijn
aan de overgang, maar worden dan niet als zodanig herkend. Anderzijds kunnen de
aspecifieke klachten als overgangsklachten worden aangemerkt, terwijl de oorzaak ervan
(deels) elders ligt. Hierdoor kan verwarring ontstaan bij vrouwen in de overgang en hun
behandelaars (Verdonk, 2019), waardoor de aanpak van de klachten niet eenduidig kan
zijn.
Veel vrouwen zijn zich niet goed bewust wanneer bij hen de overgang begint. Ook weten
zij vaak niet goed met welke fysieke en mentale klachten zij gedurende die periode
kunnen worden geconfronteerd (Craig en Mitchell, 2016). Overgangsklachten die
gerelateerd zijn aan de pre- en perimenopauze kunnen al rond het veertigste levensjaar
starten. Slaapproblemen zijn voor veel vrouwen de eerste symptomen (Shaver en Woods,
2015). Incidenteel (bij ongeveer 1% van de vrouwen) begint de overgang voor het 40ste
levensjaar; dan is er sprake van een vervroegde overgang als gevolg van bijvoorbeeld
genetische afwijkingen, ziektes of een operatie waarbij de eierstokken zijn verwijderd. In
biomedische termen wordt dit ‘prematuur ovarium falen’ (POF) of ‘premature ovariële
insufficiëntie’ (POI) genoemd (Perheentupa & Huhtaniemi, 2009).
Een levensfase
Sommige vrouwen hebben moeite met het besef dat hun fysieke vruchtbaarheid ten einde
komt, omdat dit een belangrijk onderdeel vormt van hun zelfbeeld als vrouw (Van den
Berg, 2016). Ayers en collega’s (2010) deden een systematische review om de invloed van
de culturele, sociale en psychologische variabelen op de beeldvorming rondom de
menopauze te toetsen. Zij keken onder andere naar de manier waarop de menopauze
door vrouwen zelf wordt ervaren. Uit hun review blijkt dat de vrouwen die zelf een zeer
negatieve houding hebben ten opzichte van de overgang, ook meer klachten rapporteren.
Wat hierbij oorzaak en gevolg is weten we echter niet. Hoewel de overgang en de
10
middelbare leeftijd in het algemeen door veel vrouwen als problematisch wordt ervaren,
kan het ook een keerpunt zijn voor meer focus en ruimte voor zaken als de loopbaan of
zelfontwikkeling, bijvoorbeeld door een andere invulling van de vrijetijdsbesteding
(Field-Springer et al., 2018). Dennerstein en collega’s (2001) hebben laten zien dat
diverse factoren zoals belangrijke levensgebeurtenissen, alledaagse activiteiten, het
familieleven en werktevredenheid een positieve invloed hebben op de stemming van
vrouwen in de overgang.
Naast veranderingen in het lichaam spelen zich dikwijls ook andere ontwikkelingen af in
het leven van vrouwen tijdens de overgang. Te denken valt aan ziektes en aan leeftijd
gerelateerde gezondheidsklachten, maar ook aan puberende kinderen of kinderen die het
huis uit gaan, en aan het verlies van ouders of de toename van mantelzorgtaken en -
verplichtingen. Tot op heden ligt een groot deel van de zorgtaken voor familie bij vrouwen
(Kopenhager & Guidozzi, 2015; Verdonk, 2019). Mede als gevolg van genoemde
psychosociale veranderingen kunnen er klachten optreden tijdens de overgangstransitie,
die op hun beurt weer impact kunnen hebben op de kwaliteit van het dagelijks leven van
een vrouw (Mishra and Kuh, 2006; Wariso et al., 2017; Whiteley et al., 2013). Ook Atwood
en collega’s (2008) wijzen op de talrijke sociaalhistorische, psychologische, biologische
en persoonlijke factoren die invloed hebben op vrouwen in de overgang, zoals een
partnerrelatie of al dan niet hebben van een betaalde baan. De differentiatie daarvan,
namelijk het ontrafelen van aan de overgang gerelateerde en andere aan de levensloop
gerelateerde verschijnselen, vormen een uitdaging voor vrouwen zelf, maar ook voor
bedrijfsartsen, overgangsconsulenten, specialisten op het gebied van geestelijke
gezondheid, andere professionals en ook leidinggevenden die vrouwen in de overgang
begeleiden.
Niet alleen vrouwen zelf geven betekenis aan de overgang, maar ook de ‘grotere
samenleving’ speelt daarin een rol. Ideeën over de overgang zijn ingebed in op- en
misvattingen en stereotypen over het ouder worden van vrouwen (Ayers et al., 2010).
Een andere complicerende factor is dat groepen met verschillende culturele
achtergronden verschillende betekenissen aan de overgang kunnen geven. Veelal wordt
de overgang juist als positief beschouwd in culturen waarin mensen een positievere
houding hebben ten opzichte van het ouder worden (TUC, 2017).
Complexe samenhang
De biologische veranderingen en lichamelijke ervaringen van vrouwen interacteren met
de sociale en culturele context, waaronder arbeid, waarin de levens van vrouwen zijn
11
ingebed. Om die reden is het volgens Sarrel (1990) niet eenvoudig om apart naar de
biologische veranderingen te kijken en daar psychologische of sociale betekenissen aan
toe te schrijven. Volgens Dillaway (2006) is een holistische kijk op de overgang van belang
om tot een juiste behandeling te komen van overgangsklachten (zie hierover ook Ulacia
et al., 1999). Zij illustreert in haar onderzoek hoe vrouwen, artsen en onderzoekers
geneigd zijn om de definiëring en omschrijving van de overgang voornamelijk te
verbinden aan de kalenderleeftijd. Leeftijd- en tijdgebonden definities schieten echter
tekort. Wanneer vrouwen zelf, hun artsen of andere zorgverleners de overgangsklachten
niet als zodanig herkennen, bijvoorbeeld omdat zij zich beperken tot een afgebakende
leeftijdscategorie voor de indicatie van de menopauze, dan kan dit negatieve gevolgen
hebben. De behandelingsmogelijkheden kunnen erdoor worden beperkt, ervaren
klachten beïnvloed, en het vertrouwen van vrouwen in hun eigen lichaam kan worden
ondermijnd. Dit kan leiden tot onzekerheid en frustratie bij de vrouwen zelf, maar ook tot
een niet-optimale of een geheel uitblijven van de gewenste (medische) behandeling
(Dillaway, 2006).
Biomedisch gezien staan tijdens de menopauze de fysieke veranderingen centraal. De
psychosociale en culturele aspecten van de overgang hebben betrekking op de beleving
en betekenisgeving in een bepaalde cultuur in een gegeven tijdperk. Zo geven vrouwen
een scala aan interpretaties aan de symptomen die zij ervaren, waaronder ideeën over
'natuurlijkheid', en het (al dan niet) verwelkomen van het einde van de menstruatie
(Field-Springer et al., 2018; Morris & Symonds, 2014).
1.3 Onderzoeksvragen
In dit literatuuroverzicht gaan we daarom uit van de complexiteit van zowel de
biomedische aspecten als de psychosociale en culturele aspecten die aan de overgang
verbonden zijn, en met een focus op werk en de arbeidsorganisatie.
Het voorgaande leidt tot de volgende onderzoeksvragen:
1. Wat is de stand van zaken in de literatuur over de relatie tussen overgang,
menopauze, en werk?
2. Welke kennishiaten kunnen worden geïdentificeerd?
12
2. Methode
Dit overzicht is gebaseerd op een literatuurstudie met een narratieve synthese. Het
overzicht dekt een breed scala aan onderwerpen en omvat studies van uiteenlopende
complexiteit en verschillende designs (Grant et al., 2009).
We hebben voor onze search gebruik gemaakt van de databases van PubMed, CINAHL,
MEDLINE en ScienceDirect. Oorspronkelijk is met twee MeSH termen gezocht:
‘menopause AND work’. Er zijn geen beperkingen op grond van het publicatiejaar
gebruikt. De in alle databases toegepaste filters zijn: Engelse taal, onderzoeksartikel
gebaseerd op empirisch onderzoek en review artikelen die gebruikt worden voor de
contextualisatie van deze studie. De artikelen die werden gevonden zijn verder gescreend
met als doel om de artikelen met een uitsluitend medische inhoud uit te sluiten (zie figuur
1 Flowchart).
Er is een stapsgewijze selectie en uitsluiting uitgevoerd op grond van diverse
selectiecriteria. De uiteindelijke literatuurlijsten van de zoekacties zijn gecontroleerd op
doublures die zijn verwijderd. De abstracts van alle overgebleven artikelen zijn
doorgenomen, om tot een selectie voor deze literatuurreview te komen. Deze
uiteindelijke subset van 36 artikelen (zie tabel 1 in de Appendix) vormt de basis voor dit
literatuuroverzicht. De geïncludeerde literatuur is vervolgens thematisch geordend.
Naast de 36 geselecteerde artikelen gebruiken we voor het beschrijven van de resultaten
nog 31 artikelen (zie tabel 2 in de Appendix). Deze artikelen zijn gevonden via de
sneeuwbalmethode waaronder in de referenties van de 36 wetenschappelijke artikelen
uit de eerste selectie. Abstracts en volledige artikelen zijn geïncludeerd als zij contextuele
verbreding van de bevindingen konden bieden en voor verdere inhoudelijke en/of
methodologische ondersteuning van onze bevindingen. In deze extra studies speelde de
verhouding tussen de overgang, menopauzale symptomen en werk vaak een secundaire
of marginale rol.
Verder zijn enkele bronnen via Google gevonden, zoals onderzoeksrapporten, die het
maatschappelijke probleem rondom de overgang en werk adresseren. Ze behoren tot de
grijze literatuur en zijn geïncludeerd in deze review (tabel 3 Appendix).
De literatuur is in het volgende hoofdstuk onder verschillende thema’s geordend.
13
Figuur 1 Flowchart wetenschappelijke artikelen
14
3. Resultaten
3.1 Gebrek aan (h)erkenning van de overgang
Er is slechts een beperkt aantal studies gedaan naar de relatie tussen de overgang en werk
(Kopenhager & Guidozzi, 2015). Dit lijkt samen te hangen met twee zaken: (1) de klachten
die aan de overgang zijn gerelateerd worden niet altijd door de vrouwen zelf of hun
werkomgeving herkend, en; (2) het gebrek aan voorlichting leidt ertoe dat de overgang
een onderbelicht thema blijft voor zowel de vrouwelijke werknemers als hun werkgevers.
Vrouwen zelf, maar ook hun werkgevers hebben nauwelijks kennis over de impact van
de overgang in relatie tot werk. Uit een Australisch onderzoek (Jack et al., 2014a) blijkt
bijvoorbeeld dat minder dan één procent van de 583 deelnemende vrouwen tussen de
40 en 70 jaar, werkzaam in administratieve en academische functies in het tertiair
onderwijs, ooit enige training heeft ontvangen in het herkennen van de overgang en
overgangsklachten in relatie tot werk. Volgens Fenton en Panay (2014) staat dit niet in
verhouding tot de aandacht en ondersteuning voor zwangerschap en verlof. Zo bleek uit
een verslag van de Trade Unions Congress (TUC) in het Verenigd Koninkrijk in 2003, dat
45% van de managers in het bedrijfsleven niet op de hoogte was van mogelijke aan de
overgang gerelateerde problemen op het werk. In 2017 verscheen in opdracht van de
Wales TUC in samenwerking met het Women's Equality Network Wales (WEN Wales)
een nieuw onderzoeksrapport getiteld “The menopause: a workplace issue” over de
overgang in relatie tot werk (TUC, 2017). Aan deze enquête, uitgezet onder de aan de
TUC gelieerde vakbonden die een breed scala aan werkplekken en sectoren in Wales
vertegenwoordigden, namen in totaal 3.844 mensen deel (87,8 % vrouw en 2,6 % man;
0,6 % geïdentificeerd als ‘ander’, 8,9 % geen informatie). Het doel van de enquête was
om een breed beeld te krijgen van hoe met de overgang op de werkplekken in Wales
wordt omgegaan, om uiteindelijk begrip voor overgangsklachten te verbeteren en
betere ondersteuning te bieden. De uitkomsten toonden een behoefte aan het opheffen
van het taboe op het werk rondom de overgang. Tijdens de follow-up workshops,
georganiseerd door TUC in Wales, hebben de deelnemende vrouwen zich over het
onderwerp uitgesproken, en is het thema hoger op de agenda komen te staan. Echter, er
moet nog veel werk verzet worden om de problematiek rondom de overgang goed aan
te pakken, met name op de werkplek zelf, waar vrouwen veelal niet in de gelegenheid
zijn om over de overgang te praten of dit niet durven (TUC, 2017).
15
Griffiths en collega’s (2013) onderzochten in Engeland de ervaringen van werkende
vrouwen in de overgang. Het doel van de studie was om de gevolgen van
overgangsklachten te identificeren die vrouwen tijdens hun werk ervaren. Er werd een
elektronische vragenlijst gestuurd aan vrouwen tussen 45 en 55 jaar in bestuurlijke en
administratieve beroepen en in tien organisaties (N=896). De meerderheid van de
vrouwen wilde hun menopauze-gerelateerde gezondheidsproblemen niet met hun
managers bespreken om de volgende redenen: ‘het is privé/ persoonlijk’ (62,1%); 'het
heeft geen effect op het werk' (42,7%); 'mijn manager is een man' (41,9%); 'het is
beschamend' (31,7%); 'ik ken mijn manager niet goed genoeg' (28,6%); en 'mijn manager
is jonger' (15,3%). Ook andere studies laten zien dat vrouwen hun ‘overgangsstatus’
liever niet ter sprake brengen, en dat betreft vooral vrouwen in hogere posities, uit angst
belachelijk gemaakt te worden en vanwege stereotypering en stigmatisering (Fenton &
Panay, 2014; Kopenhager & Guidozzi, 2015). Hammam en collega’s (2011) bestudeerden
de relatie tussen de overgang en werk aan de hand van de ervaringen van 131 vrouwen
die werkzaam waren in het medisch onderwijs in Egypte. De resultaten van deze cross-
sectionele mixed-methods studie lieten zien dat de vrouwen hoger dan gemiddelde scores
van depressieve stemming, geheugen- en slaapproblemen, en vasomotorische
symptomen zoals opvliegers (VMS) rapporteerden. Slechte (fysieke)
werkomstandigheden en werk-gerelateerd beleid hingen samen met ernstiger
gezondheidsklachten. Het bespreken van de menopauzale status met de leidinggevende
was voor vrouwen niet vanzelfsprekend. Als reden werd aangevoerd een gebrek aan tijd
en daarnaast sociale en culturele barrières. Deze studie heeft een toegevoegde waarde
voor onze kennis- en beeldvorming, omdat er erg weinig bekend is over dit onderwerp
en nog minder uit lage inkomenslanden.
Gezien het belang van het wegnemen van het taboe rond de overgang op de werkvloer,
hebben Hardy en collega’s (2019a) in hun recente studie onderzocht welke voorkeuren
werkende vrouwen hebben als het gaat om het voeren van een gesprek op hun werk over
de overgang. Aan de hand van 15 semigestructureerde telefonische interviews
identificeerden de auteurs welke faciliterende aspecten en welke hindernissen vrouwen
ervaren bij het bespreken van de overgang op het werk. Ten aanzien van de
organisatiecontext, speelden de volgende factoren een rol: faciliterend waren een open
werkcultuur en reeds aanwezige kennis bij de leidinggevende. De sekse van de
leidinggevende (man), de dominantie van mannelijke collega’s op de werkvloer,
stigmatisering, angst, discriminatie, verlegenheid werden genoemd als barrières.
Faciliterende elementen in de communicatie zelf waren onder meer het ervaren van
begrip, het gezamenlijk zoeken naar oplossingen en een gepast gebruik van humor. En
16
niet serieus worden genomen werd als hindernis ervaren. Deze bevindingen zijn van
belang voor het ontwikkelen van voorlichtingscampagnes en trainingsprogramma’s voor
leidinggevenden. Daarnaast zijn educatieve programma’s en trainingen voor de vrouwen
zelf van groot belang, die ook kunnen helpen om de effecten van menopauzale
symptomen deels te verlichten (Rindner et al., 2017).
3.2 Kosten en ziekteverzuim in relatie tot de overgang
Opvallend is dat in Nederlandse rapporten van overheidsinstanties het woord ‘overgang’
en/of ‘menopauze’ nauwelijks voorkomt: welgeteld driemaal op de website van het
Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), waarvan de meest recente publicatie dateert van
2007 en de andere twee publicaties van 1997 en 1998. De menopauze wordt één keer
genoemd in de SCP-Nieuwjaarsuitgave ‘Veel geluk in 2007’ en wel in de volgende context:
‘Het percentage buitengewoon of zeer tevredenen onder vrouwen is hoger dan onder
mannen, en daalt pas bij het begin van de middelbare leeftijd en de menopauze’ (p. 82).
Wel veelvuldig genoemd in rapporten is het hogere ziekteverzuim bij vrouwen
vergeleken met mannen, met name in de leeftijdsgroep van de overgang (45-65 jaar)
(CBS, 2017). Er lijkt daarom wel aandacht te zijn voor verzuim, maar geen aandacht voor
overgangsklachten als mogelijke achterliggende problematiek bij vrouwen.
In een recente studie stelt Geukes (2016) dat driekwart van de vrouwen in Nederland die
hulp zoeken voor hun overgangsklachten, een verhoogd risico heeft op toekomstig
ziekteverzuim, en mogelijk zelfs op een vroegtijdige beëindiging van de actieve
arbeidsparticipatie. Studies suggereren dat de overgang gerelateerd is aan een lagere
arbeidsproductiviteit en het vaker nemen van kortdurend ziekteverlof, en daarmee aan
een toename van de kosten voor de werkgevers en voor de gezondheidszorg (Fenton &
Panay, 2013; Kleinman et al, 2013; Sarrel et al, 2015; Whiteley et al, 2013).
In hun studie onder 141 Amerikaanse vrouwen met menopauzale symptomen hadden
Bolge en collega’s (2010) tot doel om de lasten die geassocieerd waren met chronische
slapeloosheid te kwantificeren. De resultaten lieten onder andere zien dat bij voltijd
werkende vrouwen met gediagnostiseerde chronische slapeloosheid 17,3%
productiviteitsverlies in arbeid plaatsvond vanwege presenteïsme
1
, en 16,1% overall
productiviteitsverlies, vergeleken met vrouwen zonder gediagnosticeerde chronische
slapeloosheid. Er werden geen conclusies getrokken ten aanzien van de invloed van de
werkomstandigheden of werkcultuur op dit verschijnsel.
1
Presenteïsme ‘is a concept used to describe the phenomenon of working through illness and injury’ (Dew
at al., 2005).
17
DiBonaventura en collega’s (2012) onderzochten het effect van depressie bij vrouwen
(N= 3632) met overgangsklachten, waaronder opvliegers, op onder andere de
arbeidsproductiviteit en gezondheidsgerelateerde kosten. Het onderzoek vond plaats in
de VS. Een vergelijking werd gemaakt tussen vrouwen met menopauzale symptomen,
waaronder opvliegers, die gedurende het laatste jaar voor het onderzoek de klachten in
verband met depressie hadden gebracht (1.165 respondenten), en menopauzale vrouwen
die opvliegers maar geen depressie hadden ervaren (2.467). Circa een derde van de groep
respondenten (1.165) die met depressie kampte bleek een lagere arbeidsproductiviteit te
hebben (25% versus 14.32%, P < .05) en hogere gezondheidskosten in vergelijking met de
groep zonder depressie. De indirecte kosten (bijv. lagere werkproductiviteit vanwege
verzuim of presenteïsme) per vrouw per jaar waren met $ 3.066,- hoger bij vrouwen met
depressieve klachten dan bij de andere respondenten. Ook de directe kosten (bijv. voor
bezoek aan de specialist, aantal dagen in het ziekenhuis) voor de groep met de zelf-
gerapporteerde depressieklachten waren per vrouw per jaar $ 1.567,- hoger. In deze
studie zijn zowel werkende als niet werkende vrouwen meegenomen. Van de 1.165
vrouwen die ervaring met depressie hadden, hadden 526 geen werk; van de 2.467
vrouwen zonder depressie werkte 821 niet. De beroepsgroep van deze vrouwen werd in
deze studie niet gespecificeerd.
In een recente economische evaluatie uitgevoerd in de Verenigde Staten, werden zowel
de directe medische kosten als de kosten die zijn ontstaan als gevolg van verzuim en
verlaagde arbeidsproductiviteit (mindere kwaliteit van werk) in relatie tot
overgangsklachten in kaart gebracht (Kleinman et al., 2013). In deze studie onder 17.322
vrouwen van 40 jaar en ouder, waarin vrouwen met en zonder gediagnosticeerde
overgangsklachten werden vergeleken, constateerden de onderzoekers dat de overgang
gerelateerd is aan veel extra kosten. Zowel de directe als de indirecte kosten, te weten een
hoger ziekteverzuim, hogere medische kosten en een lagere productiviteit, waren hoger
voor vrouwen met gediagnosticeerde overgangsklachten dan voor vrouwen zonder
diagnose. Ook Whiteley en collega’s (2013) vergeleken arbeidsproductiviteit en
zorggebruik bij vrouwen met en zonder overgangsklachten. Vrouwen met
overgangsklachten rapporteerden een hogere presenteïsme (17.7% vs. 13.6%, p < 0.05)
en een verslechterde arbeidsprestatie (16.1% vs. 12.3%, p < 0.05) dan vrouwen zonder
overgangsklachten.
Wat in Nederland de kosten zijn van overgangsklachten in relatie tot werk is nog niet
onderzocht. In de literatuur wordt wel gesuggereerd dat niet alle vrouwen de werkelijke
redenen opgeven voor hun ziekteverzuim of voor het opnemen van vakantiedagen
18
(Griffiths et al., 2013), waardoor de kans bestaat dat de kosten voor overgangsklachten in
relatie tot werk onderschat worden. De in de literatuur gevonden aanwijzingen voor de
hogere kosten in relatie tot de overgang verdienen nader onderzoek.
3.3 Overgang en werkvermogen
Een vroege studie over de invloed van overgangsklachten op het werk werd gepubliceerd
in 1994 in de Verenigde Staten. Onderzoekers High en Marcellino voorzagen dat er een
toename kwam van de arbeidsparticipatie van vrouwen en vestigden aandacht op
mogelijke problemen voor vrouwen in de overgang op de werkvloer. Zij vroegen aan 89
vrouwen, werkzaam in Long Island, New York, om een vragenlijst in te vullen. Van de
respondenten gaf 30% aan dat menopauzale symptomen, in het bijzonder
prikkelbaarheid en stemmingswisselingen, negatieve effecten hadden op hun
arbeidsprestaties. Er bleek een significant verschil te zijn tussen de vrouwen in
leidinggevende posities en de overige respondenten, waar het ging over het antwoord op
de vraag of menopauzale symptomen de werkprestatie negatief beïnvloeden. Een deel
van de respondenten in beide groepen bevestigde een negatieve invloed van
menopauzale symptomen op het werk. Maar er was een significant verschil tussen de
groepen: 20% van de leidinggevenden meldden een negatieve invloed van de
overgangsklachten op het werk terwijl 38% van de respondenten in niet-leidinggevende
posities van mening was dat overgangsklachten het werk negatief beïnvloedden.
In de Australische studie van Jack et al. (2014a) onder 583 deelnemende vrouwen tussen
de 40 en 70 jaar, werkzaam in administratieve en academische functies in het tertiair
onderwijs, gaven de vrouwen aan dat ze als gevolg van overgangsklachten, zoals
slaapproblemen, hoofdpijn, vermoeidheid en angstklachten, minder gemotiveerd en
betrokken waren bij hun werk. Daardoor waren ze geneigd om eerder te stoppen met
werken (Jack et al., 2014a). Bariola en collega’s (2017) deden onderzoek onder 476 peri-
en postmenopauzale vrouwen van 40-75 jaar naar werkomstandigheden en werk-
gerelateerde stressoren in relatie tot menopauzale symptomen. Statistische analyse liet
zien dat ondersteuning van de leidinggevende, een voltijdbaan, de mogelijkheid om de
temperatuur op de werkplek bij te stellen en autonomie op het werk, geassocieerd waren
met minder symptomen.
Ook het vragenlijstonderzoek van Griffiths et al. (2013) onder 896 vrouwen van 45 tot 55
jaar, werkzaam in bestuurlijke en administratieve beroepen en in tien verschillende
organisaties, liet zien dat sommige respondenten zelf een verminderde werkprestatie in
verband brachten met overgangsklachten. Verder was een deel van 896 participerende
vrouwen van mening dat ze hun ‘mogelijk tekortschieten’ op het gebied van
19
arbeidsprestaties konden verbergen voor collega's en managers, terwijl een ander
(kleiner) deel van de vrouwen juist overtuigd was dat hun verminderde prestaties erg
zichtbaar waren. Eénderde van de vrouwen die vonden dat hun prestaties niet negatief
werden beïnvloed door overgangsklachten, dacht dat dit kwam doordat zij extra hard
werkten om de belemmeringen die hun klachten veroorzaakten, te compenseren. In deze
studie zijn echter geen prestatie-indicatoren opgenomen, het gaat hier om
zelfbeoordeling van die prestaties.
Volgens Geukes (2016) kunnen vrouwen in de overgang een aanzienlijke verandering
ervaren bij het omgaan met de reguliere werklast, doordat de overgang impact heeft op
hun werkvermogen. Werkvermogen wordt gedefinieerd als de mate waarin werknemers
zelf beoordelen in hoeverre zij in staat zijn om hun werk goed uit te voeren, zowel in
lichamelijke als in geestelijke zin (Ilmarinen et al., 1997). Om het werkvermogen te meten
wordt vaak gebruik gemaakt van de ‘Work Ability Index’ (WAI) ontwikkeld door Finse
onderzoekers (Ilmarinen, 2007), die meet hoe goed een werknemer zichzelf in staat acht
om te presteren op het werk. Er wordt gevraagd naar de fysieke en de psychologische
werkkenmerken, en naar de normen, waarden, competenties en de gezondheid van de
werknemer. Aan de hand van de WAI-score wordt vervolgens een schatting gemaakt van
de mate waarin de individuele werknemer van mening is zijn of haar werk goed te kunnen
uitvoeren. De ontwikkeling van WAI volgde uit een longitudinale Finse studie, waarin een
algemene daling in het werkvermogen onder 818 respondenten werd waargenomen
(Ilmarinen et al., 1997; Tuomi et al., 1997). In dat onderzoek waren zowel mannen als
vrouwen betrokken en tevens werd gekeken naar de variaties in het soort werk: fysiek,
mentaal of gemengd. Respondenten werden gevraagd de WAI-scores in te vullen op drie
momenten: een gemiddelde leeftijd van 46,9 jaar (in 1981), 51,2 jaar (1985) en 58,3 jaar
(1992). De respondenten vertegenwoordigden diverse beroepsgroepen, waaronder hulp-
of ondersteunend werk, of vervoer en onderwijs. Uit de resultaten bleek dat niet alleen
bij vrouwen, maar ook bij mannen het gemiddelde werkvermogen daalde naarmate ze
ouder werden. De leeftijd van 51 jaar en hoger en gecombineerd met fysieke belasting
bleek het werkvermogen van zowel vrouwen als mannen te beïnvloeden. Toch kwamen
er ook enkele genderspecifieke kenmerken naar voren. Zo bleek de jaarlijkse daling van
de WAI-score het hoogst te zijn bij de vrouwen van 51 jaar. Ook werden specifieke
verschillen geconstateerd voor de beroepen; zo ervoeren de vrouwelijke leraren een
minder dramatische achteruitgang dan de mannelijke leraren. De onderzoekers
concludeerden dat voor oudere werknemers aanpassingen in het werk moeten worden
gedaan voor een goede balans van de fysieke en mentale taakeisen in het werk, om de
20
kans op een lager werkvermogen te verkleinen. In het verlengde hiervan stelden
Ilmarinen en collega’s in 1997 dat onderzoek nodig was naar de mogelijk invloed van de
overgang op het werkvermogen. Meer recentelijk is naar dit verband onderzoek gedaan
door Geukes en collega’s (2012), waarin gebruik werd gemaakt van zowel de WAI als de
‘Greene Climacteric Scale’ (GCS). De GCS is een veel gebruikte en ook in Nederland
gevalideerde schaal (Barentsen et al. 2001), waarmee vrouwen hun overgangsklachten
kunnen rapporteren. Ook worden individuele factoren en leefstijlfactoren meegenomen,
zoals leeftijd, opleidingsniveau, roken, lichaamsbeweging, en de relatie tussen lengte en
gewicht gemeten met de BMI (Greene, 1998). Voor hun onderzoek hebben Geukes en
collega’s om medewerking gevraagd aan vrouwelijke werknemers in de leeftijd van 44-
60 jaar, en werkzaam in een ziekenhuis in Drachten en een verpleeghuis in Leeuwarden.
Het onderzoek betrof gezonde vrouwen, representatief voor de vrouwelijke Nederlandse
bevolking. Van de uitgestuurde vragenlijsten werd 24% teruggestuurd, in totaal werden
208 vrouwen geïncludeerd. Uit de regressieanalyses bleek dat fysieke en psychische
overgangsklachten samenhingen met een lager werkvermogen, waardoor een effect van
overgangsklachten op ziekteverzuim via verminderd werkvermogen aannemelijk wordt.
Terwijl in andere onderzoeken bij oudere vrouwen vasomotorische symptomen (VMS)
en slaapstoornissen de meest frequent gemelde klachten waren met nadelige invloed op
het werk, stelden Geukes en collega’s vast dat in hun studie de vrouwen juist een laag
niveau van VMS (opvliegers, zweten) ervoeren, en ook dat deze klachten niet hinderlijk
waren voor het werkvermogen (zie ook Park et al., 2011 over dat stress die vrouwen met
VMS ervaren niet significant samenhangt met werkdruk). Een recentere studie van
Geukes en collega’s (2016) laat zien dat de kans op het rapporteren van een lager
werkvermogen acht keer groter is bij vrouwen die ernstig worden gehinderd door
overgangsklachten (zowel VMS, somatisch en psychologisch), dan bij vrouwen die geen
last ondervinden van overgangsklachten. Hiermee wordt aansluiting gevonden bij de
uitkomsten van diverse eerdere onderzoeken, die tonen dat vrouwen in de overgang niet
altijd hun werkvermogen optimaal kunnen inzetten (Gartoulla, 2016; Geukes, 2012;
Griffiths, 2013; Sarrel, 1990).
Het verband tussen de overgang en het werkvermogen is ook bestudeerd door Gartoulla
en collega’s (2016). In een nationaal cross-sectioneel onderzoek werd een vragenlijst
afgenomen bij 2020 werkende Australische vrouwen tussen de 40-65 jaar. Behalve de
‘Menopause Specific Quality of Life Questionnaire’ (MENQOL) voltooiden 1263 vrouwen
de WAI. De overgrote meerderheid (> 90%) van de respondenten was werkzaam in de
onderwijssector, gezondheidszorgorganisaties, bankwezen, administratie en
management, en van 18,5% van de vrouwen was de score op werkvermogen ‘slecht tot
21
matig’. Ook deze onderzoekers constateren een verband tussen VMS en een lager
werkvermogen mogelijk verklaard door ongemak, bijvoorbeeld door opvliegers tijdens
het werk. Ook zien Gartoulla en collega’s een verband tussen hevige VMS en een
verminderd psychisch en algemeen welbevinden, wat ook weer van invloed kan zijn op
het werkvermogen.
Er zijn weinig studies buiten Noord-Amerika, Europa en Australie uitgevoerd (zie
hierboven Hammam et al., 2011). De gepubliceerde studies maken meestal gebruik van
vergelijkbare onderzoeksdesigns en meetinstrumenten als hun collega’s elders. Olajubu
en collega’s (2017) deden bijvoorbeeld onderzoek in Nigeria naar de relatie van
menopauzale symptomen met het werkvermogen, aan de hand van de GCS en WAI. De
conclusies van het onderzoek onder 200 vrouwen werkzaam aan de Ekiti universiteit
komen grotendeels overeen met andere studies (Griffiths et al., 2010; Woods et al., 2011).
De auteurs wijzen wel op het verschil tussen de resultaten van Geukes en collega’s (2016)
en hun eigen bevindingen waar het gaat over het ervaren werkvermogen. In de
Nigeriaanse studie waren significant meer vrouwen die hun werkvermogen als excellent
of goed ervoeren, versus ca. 25% in de Nederlandse studie. Dit verschil kan volgens de
auteurs verklaard worden door cultuur. Tevens betrof de Nederlandse studie specifiek
vrouwen met ernstige symptomen.
3.4 Overgang en werkkenmerken
In 2018 onderzochten Hardy en collega’s (2018b) in Engeland, Wales en Noord-Ierland
middels een elektronische survey de impact van overgangsstatus, werkgerelateerde
stress en de werkomgeving op werkgerelateerde uitkomsten, te weten ziekteverzuim,
arbeidsprestatie en verloopintentie. In de studie werden 216 vrouwen van 45-60 jaar in
verschillende fasen van de overgang geïncludeerd. De resultaten laten geen significante
impact zien van de overgangsstatus op de werkgerelateerde uitkomsten. De antwoorden
van de respondenten in de postmenopauzale fase laten in vergelijking met de vrouwen in
andere fasen, een iets sterkere samenhang zien tussen opvliegers en de intentie om te
stoppen met het werk. Werkgerelateerde stress en bepaalde aspecten van de
werkomgeving, zoals taakeisen, autonomie en ondersteuning, bleken echter wel een
significante impact te hebben op de werkgerelateerde uitkomsten. Een studie van
Malinauskiene en Abdinas (2010) brengt menopauze en het risico op een hartinfarct
onder werkende vrouwen in Litouwen in verband met enkele psychosociale factoren,
waaronder werk. In deze epidemiologische case-control studie werden 122 cases
vergeleken met 371 controls. Voor deze 122 cases kwamen werkende vrouwen in
aanmerking die 35-61 jaar oud waren en het eerste hartinfarct, dat plaatsvond tussen
22
2001 en 2004, al hadden overleefd. Een van de conclusies was dat de menopauzale
vrouwen met de minste autonomie op het werk het hoogste risico hadden op een
hartinfarct. De auteurs constateren ook dat het risico op een hartinfarct toeneemt bij
vrouwen in Litouwen met een vroege menopauze.
Diverse studies leggen een verband tussen de gezondheid van vrouwen in de overgang en
het werk, maar focussen daarbij vooral op de biomedische (gezondheids)uitkomsten en
op diagnostiek en de behandeling en minder op verandering van de situatie op de
werkvloer. Het longitudinale onderzoek bijvoorbeeld van Evolahti en Collins (2009) naar
de effecten van de psychosociale werkomstandigheden op het cholesterolniveau bij
vrouwen in de overgang, waaraan 107 vrouwen deelnamen representatief voor de
vrouwelijke Zweedse bevolking, toonde dat autonomie in het werk een belangrijke
voorspeller was van een gezond cholesterolniveau. De werkomstandigheden van
vrouwen in de overgang worden door auteurs in verband gebracht met cardiovasculaire
aandoeningen, slaapproblemen, VMS en depressieve gevoelens (Hickey et al. 2017; Lee &
Baker, 2018; Sassarini, 2016; Shaver en Woods, 2015). Volgens Hardy en collega’s
(2018b) dagen zulke resultaten ons uit om de bestaande aannames over de negatieve
invloed van de overgang op het (zelfgerapporteerde) werkvermogen, de kwaliteit van het
werk en het verzuim, te nuanceren of te herzien. Uit hun studie bleek dat een goede
ondersteuning vanuit de werkgever een toegevoegde waarde kan hebben voor
vrouwelijke werknemers die last hebben van overgangsklachten, evenals aanpassingen
in de werkomgeving.
De bestudeerde literatuur wijst niet alleen naar de mogelijke negatieve invloed van de
overgangsklachten op het werkvermogen en de psychologische gezondheid van vrouwen
in overgang. Werken - en het überhaupt hebben van werk - heeft over het algemeen een
positief effect op de psychologische en mentale gezondheid van vrouwen (Geukes, 2016;
Hickey et al. 2017; Strauss, 2011). Er is een aantoonbaar verband tussen werk en
zelfwaardering, een betere gezondheid en minder psychologische stress. Werk draagt bij
aan de kwaliteit van het leven van vrouwen, en met name tijdens de midlife-jaren: de
‘opvoedingstaak’ is (bijna) voltooid, de kinderen zijn het huis uit en dus is er meer ruimte
voor werk en zelfontwikkeling (Sarrel, 2012).
3.5 Andere psychosociale en culturele factoren en de overgang
Uit het onderzoek van Gartoulla en collega’s (zie hierboven) naar het verband tussen de
overgang en werkvermogen bij 2020 werkende Australische vrouwen bleek
overgangsfase op zich geen indicator te zijn voor een lager werkvermogen, maar dat naast
overgangsklachten ook andere factoren, zoals overgewicht, financiële onzekerheid,
23
alleenstaand zijn en mantelzorgverplichtingen, wel samenhingen met het werkvermogen
en het persoonlijk welbevinden. Eerder constateerde Sarrel (1990) al dat er een verband
is tussen overgangsklachten en het psychisch welbevinden van vrouwen. Volgens deze
auteur kunnen overgangsklachten door vrouwen als een bron van onzekerheid, angst en
schaamte worden ervaren. Met name opvliegers blijken voor veel vrouwen problemen op
te leveren in werksituaties, waardoor ze zich minder zelfverzekerd voelen (Stephens,
2001). Die onzekerheid staat op gespannen voet met een gewenst professioneel imago,
zeker voor vrouwen met veeleisende banen en met hoge verantwoordelijkheden
(Griffiths et al., 2013; Fenton & Panay, 2014). Volgens Griffiths en collega’s (2013) kan het
constant moeten verbergen van overgangsklachten een stressfactor op zichzelf worden,
en diverse onderzoeken tonen aan dat stress de overgangsklachten kan verergeren
(Sarrel, 1990). Smith en collega’s (2011) suggereren dat schaamte en aannames van de
vrouwen in de overgang over de reactie van hun sociale omgeving op hun
overgangsklachten, zoals opvliegers, negatiever kunnen zijn dan de daadwerkelijke
reacties van de sociale omgeving (Smith et al., 2011). Van de 290 respondenten in hun
studie verklaarde 60% de zichtbare opvliegers en het zweten bij vrouwen in de overgang
uit andere factoren dan de menopauze, zoals algemene gezondheidsproblemen, emoties,
fysieke inspanning, de omgevingstemperatuur en dergelijke. De mindsets en
overtuigingen van vrouwen zelf ten opzichte van hun leven en de overgang in het
bijzonder zouden daarom meer aandacht in empirisch onderzoek verdienen.
In de recente studie van Jack en collega’s (2019) beschrijven de auteurs de belichaamde
ervaringen van vrouwen in de overgang in relatie tot hun werk. Deze ervaringen worden
als temporeel fenomeen gezien en ze worden in verband gebracht met de vrouwelijke
levensloop. De auteurs deden het onderzoek onder 48 vrouwen werkzaam aan twee
Australische universiteiten. Ze identificeerden drie aan tijd gerelateerde thema’s in de
ervaringen van vrouwen met menopauze en werk. Zo beschreven sommige vrouwen de
menopauze als een ‘periode’, die verschillende mogelijkheden kende: de overgang als tijd
van reflectie, een tijd voor een tweede kans en hernieuwde ambities, of een periode
waarin vrouwen de organisatie ‘op zijn plaats zetten’ en zichzelf centraal gaan stellen. In
een tweede thema beschrijven vrouwen de overgang eerder als ‘spiraal’, waarin hun
lichamelijke ervaringen tijdens de overgang niet gelijk op lopen met de tijd zoals die zou
moeten zijn voor de organisatie: onvoorspelbare opvliegers of heftige menstruaties die
om geregeld toiletbezoek vragen, creëren verwarring en onrust tijdens reizen, geplande
vergaderingen, of reeds maanden van tevoren geplande onderwijsactiviteiten. Kleine
blijken van waardering en erkenning, zoals toegang tot ventilatoren, dragen ertoe bij dat
vrouwen zich wel weer thuis voelen op het werk, terwijl ontkenning van ervaringen juist
24
bijdraagt aan verergering van fysieke symptomen. Als derde thema beschrijven Jack et al.
(2019) hoe de overgang een nieuw verbond creëert tussen vrouwen – met hun moeders,
collega’s, leidinggevenden, de organisatie. Daarmee wordt een nieuwe betekenis gegeven
aan relaties tussen vrouwen onderling, waarin het zwijgen over de menopauze
veelzeggend wordt en het begrip onuitgesproken blijft, in het besef dat vrouwen
lichamelijke ervaringen met elkaar delen. De vrouwen reflecteren op het verleden,
terugkijkend naar bijvoorbeeld hun moeder, maar kijken ook naar de toekomst; ze
denken na over hoe ze duurzaam aan het werk kunnen blijven tot hun pensionering en
wat daarvoor nodig is op het werk.
3.6 Gezondheid en de overgang
Er is aanzienlijk meer literatuur verschenen over de menopauze in relatie tot andere
gezondheidsproblemen, dan over de relatie van de overgang met arbeid. Onder deze
gezondheidsproblemen vallen bijvoorbeeld de relatie tussen VMS en depressie (zoals
Wariso et al., 2017) of slaapproblemen (zoals Guidozzie, 2013). Ook zijn de studies over
het verband tussen angst- en paniekstoornissen en de overgang in kaart gebracht in de
systematische review van Bryant en collega’s (2012). De auteurs concluderen dat er niet
voldoende evidence-based onderzoeksresultaten zijn, op grond waarvan angst tijdens de
overgang in verband kan worden gebracht met de overgang, en als ‘menopauzale
angststoornis’ of als ‘reproductie-gerelateerde stoornis’ kan worden aangeduid.
In de Litouwse studie van Malinauskiene en Abdinas (2010) naar het verband tussen de
menopauze en het cardiovasculair risicoprofiel van werkende vrouwen werden o.a.
roken, alcoholconsumptie en fysieke activiteit onderzocht. De auteurs komen tot de
conclusie dat bij het opstellen van risicoprofielen voor hart- en vaatziekten van vrouwen
in de overgang diverse psychosociale factoren moeten worden meegenomen.
Depressieve gevoelens, slaapproblemen en VMS hebben een negatieve invloed op het
dagelijks welzijn en functioneren van vrouwen en daarmee ook op hun werk. Zo zijn er
aanwijzingen voor een relatie tussen depressie, slaapproblemen en nachtelijk zweten
(VMS), maar het precieze verband is vooralsnog onduidelijk (Hickey et al. 2017). Mogelijk
beïnvloeden slaapproblemen, depressieve gevoelens en VMS elkaar, maar onderzoek
naar deze samenhang is gecompliceerd. Bovendien zijn de resultaten van de weinige
onderzoeken die zijn gedaan, moeilijk vergelijkbaar onder andere vanwege de verschillen
in onderzoeksdesigns (Shaver en Woods, 2015). Uit de narratieve literatuurstudie van
Shaver en Woods (2015) komt een verband naar voren tussen slecht slapen en de
overgang, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de natuurlijke verandering in
slaappatronen bij het ouder worden in het algemeen.
25
Worsley en collega’s (2017) onderzochten het verband tussen matig-ernstige VMS en
matig-ernstige depressieve symptomen. Hierbij maakten zij gebruik van de data van de
eerder genoemde studie van Gartoulla en collega’s (2016), waarin 2020 Australische
vrouwen naast de MENQOL ook de ‘Beck Depression Inventory-II’ (BDI) invulden. Het
gebruik van sigaretten, alcohol en psychofarmaca werd ook geïnventariseerd. De
resultaten van het onderzoek tonen aan dat matig-ernstig hinderlijke VMS onafhankelijk
geassocieerd zijn met matig-ernstige depressieve symptomen, na controle van de leeftijd,
BMI, partnerschap status, opleiding, werkstatus, mantelzorg, de financiële en
woonsituatie en het gebruik van hormoontherapie (HT).
Een van de weinige longitudinale studies is gedaan door Woods en collega’s (2011) onder
184 vrouwen gedurende 18 jaar. Zij onderzochten het door vrouwen ervaren effect op
hun werk (interferentie) en op hun sociale relaties (zowel privé en in de werkomgeving)
van leeftijd, menopauzale fase, ervaren stress, cortisol, ervaren gezondheid, alsmede van
diverse aan overgang gerelateerde symptomen zoals opvliegers, moeilijk in slaap komen,
’s nachts of ’s ochtends vroeg wakker worden, depressieve stemming, vergeetachtigheid
(Woods et al., 2011). De studie was onderdeel van een grotere longitudinale studie over
de menopauze (de Seattle Midlife Women's Health Study). De invloed van genoemde
symptomen op werk en relaties werd beoordeeld aan de hand 5.656 observaties
verzameld middels menstruatiekalenders, jaarlijkse gezondheidsrapporten,
ochtendurinemonsters en de symptoomratings uit een dagboek, bijgehouden op de 5de,
6de en 7de dag van de menstruatiecyclus, enkele keren per jaar. Woods en collega’s komen
tot de volgende conclusies. Ten eerste is er een significant verband tussen de ervaren
gezondheid en het werk van vrouwen tijdens de overgang: een goede gezondheid hangt
samen met een kleinere ervaren invloed van overgangsklachten op het werk. Dit geldt
ook voor subjectief ervaren stress, en niet cortisolniveau als maat voor stress. Verder zijn
er aanwijzingen dat concentratieproblemen en een depressieve stemming zowel het werk
als sociale relaties beïnvloeden, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met subjectief
ervaren gezondheid en de ervaren stress. De voornaamste symptomen met ervaren
invloed op het werk en op sociale relaties zijn een depressieve stemming en
moeilijkheden met concentreren. De overgang zelf lijkt volgens Woods en collega’s (2011)
weinig te interfereren met het dagelijkse leven.
3.7 Stress, moeheid en burn-out tijdens de overgang
Zoals Wood en collega’s hebben aangetoond, is werkstress een complex fenomeen, dat
verergerd kan worden door de overgangsklachten. Mishra en Kuh (2006) konden op
grond van een longitudinale studie in UK aantonen dat werkgerelateerde stress een van
26
de belangrijke risicofactoren vormt voor de ervaren kwaliteit van leven onder vrouwen
in de overgang. Gujski en collega’s (2017) deden onderzoek naar werkstress in relatie tot
cognitieve functies onder 300 Poolse peri- en post-menopauzale vrouwen die
intellectuele arbeid verrichtten. De cognitieve functies die in deze studie zijn gemeten
zijn: complex/ verbaal/visueel geheugen, psychomotorische snelheid, reactietijd,
complexe aandacht, cognitieve flexibiliteit en anderen. De resultaten van de MoCA test,
CHC VS test en de resultaten van de analyse van de twee questionnaires
2
laten zowel een
negatieve als een positieve correlatie zien tussen het niveau van het cognitief
functioneren en de ervaren stress. Het ervaren stressniveau gaat omhoog in beide
gevallen, nl. wanneer enkele van de cognitieve functies verslechteren of verbeteren. Een
vervolgonderzoek is nodig om te kijken of deze resultaten afwijken van de groep jongere
en premenopauzale werkende vrouwen.
Matsuzaki en collega’s (2014) keken naar de associatie tussen menopauzale symptomen
en werkstress bij Japanse verpleegkundigen in de leeftijd van 45 tot 60 jaar. In totaal
vulden 1169 verpleegkundigen vragenlijsten in, waaronder de GCS, een
werkomstandigheden vragenlijst, en een stressvragenlijst. De meeste verpleegkundigen
rapporteerden verminderde energie (94,8%), prikkelbaarheid (77,5%) en
concentratieproblemen (74,8%). Verpleegkundigen in een managersfunctie gaven vaker
aan dat ze zich ongelukkig voelden of huilbuien hadden. Ze meldden tevens dat de door
hen ervaren stress te maken had met overbelasting door de hoeveelheid werk. De
verpleegkundigen die niet in een managersfunctie zaten rapporteerden juist
overbelasting vanwege fysieke arbeid. De studie toont aan dat er tussen de diverse
beroepen en functieniveaus meer gedifferentieerd onderzoek nodig is naar de ervaring
van menopauze in relatie tot arbeid (Matzusaki et al., 2014).
Wanneer stress chronisch wordt of vermoeidheid langdurig aanhoudt, kan een dergelijke
disbalans leiden tot overspannenheid of zelfs burn-out (Verdonk, 2019). Verdonk
benoemt burn-out gerelateerde klachten die erg overeen kunnen komen met
overgangssymptomen: moeheid en slecht slapen, cognitieve problemen zoals
concentratieproblemen en vergeetachtigheid, piekeren, emotionele problemen zoals
prikkelbaarheid, gejaagdheid en emotionele labiliteit, en problemen met het gedrag, zoals
niet meer kunnen stoppen met werken. Deze klachten zijn ‘niet-specifiek, hangen samen
met overbelasting en problemen in het werk, en hebben langdurige vermoeidheid of
uitputting als kernprobleem’ (Verdonk, 2019). Overgangsklachten en burn-out klachten
2
Montreal Cognitive Assessment, CNC Vital Signs tests, Subjective Work Characteristics Questionnaire en
de vragenlijst die door de auteurs werd ontworpen.
27
kunnen daarom met elkaar worden verward door zowel vrouwen zelf als hun
behandelaars, hetgeen de juiste behandeling in de weg kan staan (Dillaway, 2006).
Overspannenheid en burn-out vallen onder de psychische beroepsziektes en zijn
verantwoordelijk voor 42% van alle ziektemeldingen binnen deze ziektegroep (NCvB,
2017). Sectoren die voornamelijk bestaan uit vrouwelijke werknemers, zoals het
onderwijs, de gezondheidzorg en de maatschappelijke dienstverlening, hebben het
hoogste aantal beroepsziektemeldingen. Er worden meer psychische beroepsziekten
gemeld bij vrouwelijke werknemers (en vaker in de leeftijd van 41 tot 50 jaar) dan bij
mannen, en psychische beroepsziekten resulteren tevens vaker in langdurig verzuim
(NCvB, 2017; Verdonk, 2019).
Langdurige vermoeidheid kan ook leiden tot andere (ernstige) gezondheidsklachten. Zo
onderzochten Verdonk en collega’s (2010) onder 47.263 werknemers (representatief
voor de Nederlandse werknemerspopulatie) de prevalentie en determinanten van
werkgerelateerde vermoeidheid, gemeten als herstelbehoefte na het werk. Eén van de
uitkomsten was dat met name hoger opgeleide vrouwen in de leeftijd van 50-64 jaar een
hoge herstelbehoefte hadden. Belangrijke determinanten hiervan waren ongunstige
werkomstandigheden (denk aan een hoge werkdruk in combinatie met weinig autonomie
gecombineerd met een lagere zelf gerapporteerde gezondheid) (Verdonk et al., 2010).
Het voorgaande laat zien dat de complexiteit en de ernst van overgangsklachten het
dagelijks leven van vrouwen, inclusief hun werk, kunnen beïnvloeden. Tevens lijkt er
winst te behalen voor zowel vrouwen zelf als voor hun werkgevers, door betere
ondersteuning van de vrouwen in deze levensfase.
3.8 Omgaan met de overgang: coping en interventies
Het gebrek aan aandacht, zowel in academisch onderzoek als in de praktijk, zorgt voor
een blinde vlek op de arbeidsmarkt en in de gezondheidszorg waar het vrouwen in de
overgang betreft. In deze paragraaf bespreken we eerst de individuele copingstrategieën
die vrouwen hanteren, daarna interventies gericht op vrouwen, en als laatste interventies
gericht op de werkplek.
Individuele copingstrategieën
In de literatuur worden diverse copingstrategieën besproken over hoe vrouwen met
overgangsklachten op de werkvloer kunnen omgaan. Voor slaapproblemen en de
eventuele gevolgen daarvan zoals vermoeidheid zijn oplossingen minder eenvoudig. Voor
het omgaan met opvliegers kunnen bijvoorbeeld het meenemen van extra kleding, het
28
zich in lagen aankleden of het meenemen van een (mini) ventilator behulpzaam zijn. Waar
mogelijk kan er tijdelijk een raampje worden opengezet of worden opgefrist in het toilet.
Strategieën voor concentratieproblemen en vergeetachtigheid zijn bijvoorbeeld het
maken van lijstjes en/of het dubbel controleren van werk. Ook het aanpassen van taken
en waar mogelijk werktijden wordt in de literatuur genoemd. Andere coping strategieën
en meer leefstijlgericht zijn aanpassingen aan dieet, (extra) beweging, en (bij)slapen in
het weekend (Fenton & Panay, 2014; Griffiths, 2013; Kopenhager & Guidozzi, 2015).
Het inzetten van humor of het erover praten met anderen wordt door vrouwen het minst
vaak genoemd (Griffiths et al., 2013). Minder gunstige copingstrategieën die vrouwen
hanteren zijn bijvoorbeeld extra hard werken om zo hun ‘tekortkomingen’ voorkomend
uit de overgang, te compenseren of te verbergen, of verzuimen of vrije dagen nemen
zonder de overgangsklachten als de ware reden te noemen (Fenton & Panay, 2014;
Kopenhager et al., 2015). Kortom, strategieën die zich richten op acceptatie en
bespreekbaarheid lijken minder vaak te worden gehanteerd dan strategieën die zich
richten op het omgaan met- en het verminderen van de klachten.
Interventies gericht op vrouwen
Hormoontherapie is een veel besproken onderwerp (NAMS, 2017; NICE, 2015; NVOG,
2018; Rees et al., 2019, Utian & Woods, 2013). Omdat hormoontherapie steeds vragen
onder vrouwen oproept vanwege contra-indicaties, onduidelijkheid over
gezondheidseffecten op de lange-termijn of wegens persoonlijke voorkeuren van de
vrouwen, wordt er tegenwoordig ook aandacht gevestigd op niet-hormonale
behandelingen, bijvoorbeeld gericht op verlichting van de VMS en depressie. Te denken
valt daarbij aan leefstijlaanpassingen zoals dieet, voedingssupplementen, niet-hormonale
medicatie enz. (voor een overzicht zie Mintziori et al., 2015). Ook cognitieve en
gedragstherapieën en mindfulness-based therapieën spelen een steeds grotere rol bij het
behandelen van de menopauze-gerelateerde symptomen, in het bijzonder van
depressieve klachten (Hunter, 2015; Norton et al., 2014).
Enkele studies leggen een expliciet verband tussen een vorm van therapeutische
ondersteuning en het werkvermogen van de vrouwen. In 2016 hebben Hunter en
collega’s een studieprotocol gepubliceerd voor een randomized controlled trial (RCT) die
de werkzaamheid van een cognitieve gedragstherapie op basis van zelfhulp voor
werkende vrouwen met overgangsklachten moet beoordelen. Hun hypothese rust onder
andere op de verwachting dat het verminderen van VMS en nachtzweten het werk positief
beïnvloedt, zoals minder verzuim, werkstress, presenteïsme, en verloopintentie, en juist
meer werktevredenheid en een hogere arbeidsproductiviteit. De cognitieve
29
gedragstherapie behelsde het zelfstandig doorwerken van een brochure, bestaande uit
instructies en vier hoofdstukken, met oefeningen en huiswerkopdrachten gedurende vier
weken. De hoofdstukken behelzen thema’s zoals (psycho-)educatie over menopauze,
VMS, en nachtzweten, ademhalings- en ontspanningsoefeningen, enkele cognitieve
strategieën en andere suggesties. In de studie van Hardy et al. (2018a) vinden we de
resultaten van deze RCT. De resultaten laten een positieve invloed zien van cognitieve
gedragstherapie op VMS en nachtzweten, alsmede een significante positieve invloed op
het functioneren, gemeten aan de hand van WSAS (Work and Social Adjustment Scale).
Tevens was er een gunstige invloed op presenteïsme, in vergelijking met de groep die
geen cognitieve gedragstherapie kregen.
Geukes en collega’s (2019) onderzochten aan de hand van een retrospectieve cohort
pilotstudie het verband tussen (verbetering van) ernstige menopauzale symptomen bij
werkende vrouwen en hun zelf-gerapporteerd werkvermogen. Eenendertig werkende
vrouwen die voor het eerst de menopauze-kliniek bezochten werden gevolgd gedurende
3-9 maanden. Zij kregen een interventie aangeboden die bestond uit een 60-minuten
durende intake met een gespecialiseerd verpleegkundige die advies gaf over
menopauzale symptomen en leefstijlaanpassingen. Tevens werd een gynaecoloog
geraadpleegd, om de vrouwen te helpen te komen tot een overwogen besluit over een
gepaste - al dan niet medisch-therapeutische - behandeling alsmede een kort consult met
de gynaecoloog drie weken later. In de daaropvolgende periode van 3-9 maanden vond
een tweede gesprek met een verpleegkundige plaats. Van de 31 vrouwen rapporteerde
de meerderheid (27 vrouwen) tijdens de follow-up een verbeterd werkvermogen, en alle
vrouwen rapporteerden minder klachten. Vijf vrouwen hadden langdurig het werk
verzuimd in het begin van de behandeling vanwege menopauzale symptomen, van hen
hervatte één vrouw het werk tijdens de follow-up periode, en drie van de vijf vrouwen
rapporteerden een verbetering van de symptomen.
In de Finse RCT studie van Rutanen en collega’s (2014) werd onderzocht of
lichaamsbeweging effect kan hebben op onder andere het werkvermogen van
menopauzale werkende vrouwen. Op grond van de resultaten bij 123 vrouwen,
constateren de onderzoekers dat de deelnemers in de interventiegroep na 6-maanden
aerobic training (4 x per week, 50 min. per sessie) mentaal vooruit gingen en dat hun
fysieke belasting minder werd dan in de controlegroep, maar er was geen verschil in
werkvermogen gemeten met de WAI (Rutanen et al., 2014). Dergelijke interventies zijn
echter schaars beschreven.
Ariyoshi (2009) laat positieve resultaten van een evaluatiestudie (survey en casestudies)
zien, die uitgevoerd werd binnen een Japans mediabedrijf. In de studie namen 98
30
vrouwelijke journalisten, administratieve- en verkoopmedewerksters deel die nog
werkzaam waren of ontslag hadden genomen vanwege overgangsklachten.
Een onderdeel van de evaluatie was de rol van een verpleegkundige, die begeleiding kon
bieden aan vrouwen in de overgang. Tevens werden drie casestudies geanalyseerd. Ook
is het aantal overgangsgerelateerde verzuimdagen (meer dan 4 dagen per maand) voor
en na een interventie vergeleken van drie vrouwelijke medewerkers. Na de interventie
was er geen overganggerelateerd verzuim meer. Ook het aantal gevallen van het
vervroegd verlaten van de arbeidsmarkt is van 5 tot 0 teruggebracht. Uit deze studie blijkt
dat zowel een gespecialiseerde verpleegkundige als P&O een belangrijke rol kunnen
spelen in het ontwikkelen en aanbieden van op maat gemaakte interventies op de
werkvloer voor vrouwen in de overgang.
Interventies gericht op de werkplek
In de Britse UNISON’s (The Public Service Union) ‘Health and safety guide to menopause’
(2011) wordt gesteld dat de overgang nog te vaak wordt beschouwd als privézaak, maar
dat de overgang als een arbeids- en gezondheidsthema moet worden erkend. Volgens de
UNISON dienen werkgevers te beseffen dat vrouwen in de overgang soms speciale
ondersteuning nodig hebben om productief, kwalitatief goed en vitaal te kunnen blijven
werken. Volgens Griffiths en collega’s (2013, 2016) is in ieder geval aandacht geboden
voor de volgende vier zaken op het werk: (1) bewustwording bij de managers dat de
overgang mogelijk problemen kan veroorzaken in het werk en op de werkvloer; (2)
flexibele werktijden; (3) toegang tot informatie en bronnen van ondersteuning op het
werk, en; (4) aandacht voor de temperatuur en de ventilatie op de werkplek.
Fenton en Panay (2014) stellen dat het aanbieden van een bewustwordingstraining voor
managers/leidinggevenden over de overgang nuttig kan zijn en benadrukken het belang
van een positieve houding en bedrijfscultuur ten opzichte van de overgang, zodat
vrouwen zich veilig voelen om hun overgangsklachten te bespreken. Zo zou er een
mogelijkheid moeten zijn om met een vertrouwenspersoon te spreken, wanneer vrouwen
zich oncomfortabel voelen ten opzichte van hun (mannelijke) leidinggevende/baas.
Kopenhager & Guidozzi (2015) geven de voorkeur aan een oudere vrouwelijke
ervaringsdeskundige collega als vertrouwenspersoon, omdat dit de kans zou verkleinen
dat de werknemer in verlegenheid wordt gebracht. Daarnaast pleiten zij voor flexibele
ziekteverzuimprocedures rondom overgangsklachten, zonder dat de vrouwen nadelige
gevolgen ondervinden als zij verzuimen. Beleid gericht op het kunnen opnemen van een
(extra) pauze of het eerder naar huis kunnen terugkeren als overgangsklachten opspelen,
31
wordt gezien als een andere suggestie voor verbetering van een duurzame
werkomgeving, waarin de overgang serieus wordt genomen (Fenton & Panay, 2014).
Hickey en collega’s (2017) onderzochten de relatie tussen overgangssymptomen
gemeten met MRC (Menopause Rating Scale) en werkgerelateerde uitkomsten zoals
werkprestatie, frequentie van fouten op het werk, autonomie, verloopintentie, middels
elektronische en papieren vragenlijsten. In totaal namen 1.092 respondenten deel aan
deze studie. Een subset van deze groep bestaande uit 340 peri- en postmenopauzale
vrouwen met overgangsklachten waaronder VMS, heeft 13 suggesties gekregen over
mogelijke ondersteuningsmaatregelen. Van de genoemde suggesties werden de volgende
het meest ingevuld: temperatuurbeheersing (72%), flexibele werkuren (58%), seminars
over gezond ouder worden (50%), flexibele werkruimtes (50%), een fysiek
trainingsprogramma (46%) en tafelventilatoren (45%). Ook deze onderzoekers
suggereren dat organisaties gebaat zijn bij een beleid dat gericht is op gezond ouder
worden, en dat de werkomgeving zo ingericht moet kunnen worden dat
overgangsklachten niet verergeren. Tevens zouden de specifieke behoeften van vrouwen
in de overgang aandacht verdienen in risico-inventarisaties en evaluaties.
Studies laten immer zien dat overgangsklachten inderdaad door situationele- en
omgevingsfactoren worden beïnvloed en dat de werkomgeving overgangsklachten kan
verergeren (Griffiths et al., 2013; Hardy et al., 2017; 2018b).
Hardy en collega’s (2017) onderzochten de opvattingen van vrouwelijke werknemers
over wat werkgevers/managers juist wel en niet moeten doen ten aanzien van de
overgang en werk. In totaal voltooiden 137 vrouwen een vragenlijst, die behalve
demografische gegevens ook informatie verzamelde over arbeidsparticipatie en de
werkomstandigheden en over de menopauzale status en menopauzale symptomen.
Daarnaast werd nog een drietal open vragen gesteld over de relaties tussen menopauzale
symptomen en werk. Uit de resultaten van de thematische analyse van alle data bleek dat
het voor sommige vrouwen moeilijk was om op hun werkplek goed te kunnen omgaan
met de overgang. Deels lag dit aan aspecten van de werkomgeving zoals het ontbreken
van kennis en bewustwording over de overgang onder collega’s, het gebrek aan
communicatievaardigheden onder werknemers en werkgevers, en de afwezigheid van
een beleid dat afgestemd was op de behoeftes van de vrouwelijke werknemers in de
overgang. De auteurs concluderen dat het op beleidsniveau zou helpen als managers over
enige kennis beschikken wat betreft de overgang. (Griffiths et al., 2016; Hardy, 2017;
Hickey et al., 2017; Jack et al., 2016; Kopenhager & Guidozzi, 2015; Nachtigall, 2017).
De meest recente studie van Hardy en collega’s (2019b) beschrijft een van de eerste
pogingen om problematiek rondom de bespreekbaarheid van de overgang te adresseren.
32
In de studie ontvingen 98 leidinggevenden van drie grote Engelse organisaties (een
publieke en twee private organisaties) een 30-minuten online training voor
leidinggevenden, met als doel kennis, bewustwording en attitudes van leidinggevenden
ten opzichte van de overgang te verbeteren, alsook om de vragen rondom de
gespreksvoering met vrouwelijke medewerkers over dit onderwerp aan te kaarten. Van
de deelnemers vulden 61 leidinggevenden de evaluatie in, en van hen vond 90% de
training nuttig en aan te bevelen voor collega’s.
4. Discussie
4.1 Stand van zaken
Dit literatuuroverzicht laat zien dat de overgang in relatie tot werk een weinig onderzocht
thema is, maar ook dat aandacht van onderzoekers voor de overgang in relatie tot werk
aan het toenemen is (Griffiths, 2017; Jack et al., 2016). Naast wetenschappelijke literatuur
hebben we ook gebruik gemaakt van grijze literatuur. Ten aanzien van de stand van zaken
van de kennis over overgang en werk stellen we vooralsnog dat: (a) de overgang een rol
kan spelen bij verminderd werkvermogen van vrouwen in deze leeftijdsgroep, maar dat
evidentie hiervoor niet eenduidig is; (b) dat overgangsklachten een gedeeltelijke
verklaring kunnen vormen voor een hoger verzuim bij oudere vrouwen, en (c) dat
vrouwen die overgangsklachten hebben door lijken te werken (presenteïsme) en zwijgen
(taboe), en dat ze eigen oplossingen zoeken om het werk vol te houden (zoals
bijvoorbeeld extra uren gaan werken). Vooral bij vrouwen met ernstige
overgangsklachten kan het werkvermogen achteruit gaan, en dit lijkt te verlopen via een
verminderd welbevinden (Geukes, 2016). Negatieve gevolgen van een verminderd
werkvermogen kunnen vervolgens zijn arbeidsverzuim, verloopintentie, maar ook
andere gezondheidsproblemen. Andersom lijken minder gunstige werkkenmerken zoals
een gebrek aan autonomie in het werk, maar ook gebrek aan controle over de fysieke
arbeidsomstandigheden zoals de temperatuur, overgangsklachten te verergeren Bariola
et al., 2017, Hardy et al., 2018b). Individueel gezien hanteren vrouwen veel verschillende
copingstrategieën in het omgaan met overgangsklachten in relatie tot werk, en deze
strategieën lijken op de lange termijn meer (bijvoorbeeld gezonde leefstijlaanpassingen)
of minder adequaat (meer uren werken om productiviteitsverlies goed te maken).
Interventies, zowel op individueel niveau (bijvoorbeeld zelfhulpinterenties) als op het
niveau van de werkplek (bijvoorbeeld educatie van leidinggevenden), lijken succesvol. Ze
worden in ieder geval positief gewaardeerd, door de vrouwen zelf maar ook door de
33
leidinggevenden (Griffiths, 2013; Hardy et al., 2018a). Verder wordt er op de werkplek
nauwelijks over de overgang gesproken, en dit lijkt voort te komen uit het taboe rondom
de overgang, en ook uit het gebrek aan kennis bij de vrouwen zelf, bij de zorgverleners,
en bij werkgevers en leidinggevenden (Hardy et al., 2019). Over het beleid inzake
overgang en werk is op organisatieniveau nauwelijks geschreven - een overzicht daarvan
ontbreekt in ieder geval. Bij het bespreekbaar maken van de overgang en
overgangsklachten op het werk en voor het doorbreken van het taboe en de negatieve
beeldvorming over oudere vrouwen, is het belangrijk dat verdere stigmatisering van
(oudere) vrouwen wordt voorkomen. De stap van het benoemen van arbeidsgerelateerde
problemen van vrouwen in de overgang naar het bestempelen van vrouwen als probleem
op de arbeidsmarkt is immers snel gemaakt. Intussen wordt de overgang eerder als
individueel probleem van een vrouw gezien dan als maatschappelijk relevant vraagstuk.
Het gebrek aan kennis over de relatie tussen de overgang, werk en gezondheid heeft
directe gevolgen voor de gezondheid en arbeidspositie van vrouwen, bijvoorbeeld
doordat zij geen interventies aangeboden krijgen. De individuele oplossingen die veel
vrouwen voor hun overgangsklachten lijken te zoeken kunnen resulteren in een slechtere
arbeidsgerelateerde gezondheid, en uiteindelijk in minder gaan werken of zelfs geheel
stoppen met werken (Bolge et al., 2010). Echter, werk is essentieel voor de economische
zelfstandigheid van vrouwen, zowel op middelbare leeftijd als daarna. Bovendien is werk
voor veel vrouwen net als voor mannen juist een bron van gezondheid, van
zelfontwikkeling, zelfvertrouwen, en empowerment (Verdonk & De Rijk, 2008). Het
gebrek aan aandacht voor de overgang in onderzoek en beleid wekt daarom de indruk
dat: (a) de gezondheid én het werk van ouder wordende vrouwen minder serieus en
belangrijk wordt gevonden, en; (b) dat er weinig belangstelling is om de individuele
levensdoelen van vrouwen te ondersteunen. We concluderen tevens dat de veerkracht
van werkende vrouwen in de overgangsleeftijd erg groot is, en ook, dat deze veerkracht
(wellicht onnodig) onder druk staat. Gezien het belang van een goede gezondheid voor
een duurzame arbeidsparticipatie van vrouwen voor vrouwen individueel (zoals een
goed pensioen na de werkzame leeftijd) maar ook voor de arbeidsorganisatie en de
samenleving (zoals voldoende arbeidspotentieel), is aandacht nodig voor de overgang in
relatie tot werk in onderzoek en beleid op alle niveaus.
4.2 Kennishiaten
Naar aanleiding van deze literatuurstudie hebben we diverse kennishiaten
geïdentificeerd.
34
Kennishiaten op onderzoeks-/beleidsniveau
Op het niveau van onderzoeksbeleid is de allereerste vraag de mechanismen bloot te
leggen die ten grondslag liggen aan het systematisch over het hoofd zien van een
gezondheidsthema dat alle werkende vrouwen betreft. Op het gebied van biomedisch en
veiligheidsonderzoek in werk kan onderzocht worden wat de relatie is tussen de
overgang en de fysieke arbeidsomstandigheden, zoals temperatuur en ventilatie, maar
ook nachtdiensten, het omgaan met chemische stoffen en fysieke belasting zoals tillen.
Verder is het onderzoek nodig naar de interactie tussen overgangsklachten en werk in
relatie tot latere gezondheidsproblemen. Andere te onderzoeken thema’s liggen op het
vlak van de psychosociale arbeidsomstandigheden, zoals het omgaan met
overgangsklachten op het werk, overgangsklachten bij vrouwen in relatie tot de
werkdruk en autonomie in het werk, en tot sociale steun, of onderzoek naar de balans
tussen draagkracht en draaglast van vrouwen in deze levensfase. Ook op organisatie- en
beleidsniveau is de vraag hoe dit gezondheidsthema, dat tot dusver grotendeels over het
hoofd is gezien, het beste kan worden begrepen, en hoe verandering kan worden
bewerkstelligd om organisaties zo in te richten dat vrouwen in de overgang en ook
vrouwen met ernstige overgangsklachten vitaal en gezond aan de slag kunnen en blijven.
Gebrek aan beroepsgebonden, sectoraal en cross-cultureel onderzoek
Vergelijkende studies naar de relatie tussen de overgang en werk in diverse werkvelden
en sectoren/beroepen zijn niet tot nauwelijks gedaan. Het grootse deel van de
vrouwelijke arbeidspopulatie in de geïncludeerde studies werken doorgaans in
onderwijs- of zorgsectoren of doen administratief werk, wat de seksesegregatie op de
arbeidsmarkt weerspiegelt (Verdonk & De Rijk, 2008). De concentratie van vrouwelijke
medewerkers in bepaalde beroepen en sectoren vraagt om specifieke studies naar de
gezondheid en ervaringen van vrouwen in en met de overgang. Tegelijkertijd dient het
onderzoek zich niet alleen te richten op de ‘typische’ vrouwenberoepen en sectoren, maar
ook op de sectoren waar vrouwen juist in de minderheid zijn (zoals defensie, politie, de
industrie), wat voor een nog complexere problematiek in relatie tot de overgang kan
zorgen. In dit verband noemen we de studie van Gnudi en collega’s (2009), waarin de
auteurs de relatie proberen bloot te leggen tussen een levenslange fysieke werkbelasting
en onderrugpijn bij gepensioneerde vrouwen. De studie is niet in het overzicht
opgenomen, omdat de relatie tussen gezondheid en werk slechts indirect in verband is
gebracht met de overgang. Wel is het van belang te noemen dat de auteurs aandacht
hebben voor de beroepen met een zware fysieke belasting (het dragen, duwen en optillen
35
van zware objecten) waarin sommige vrouwen werkzaam zijn, zoals boerderijwerk,
keramisch en glaswerk, papierproductie en metaalwerk.
Binnen de in onze literatuurstudie opgenomen onderzoeken zijn slechts enkele
voorbeelden te vinden waar ervaring met de overgang in relatie wordt gebracht met een
specifiek beroep, zoals bijvoorbeeld in de studie van Ilmarinen en collega’s (1997). In een
klein aantal studies, zoals reeds genoemde studie van Ariyoshi (2009) of de studie van
Cau-Bareille (2011) over de redenen voor een vervroegd pensioen onder de vrouwelijke
begeleiders van de kinderopvang, is gepoogd om de ervaringen met de overgang in
verband te brengen met (het stoppen met) werk. Deze studies zijn echter kleinschalig. We
missen nog de focus op de verhouding tussen de overgang en voor het beroep specifieke
werkgerelateerde handelingen of omstandigheden die al dan niet verband kunnen
houden met ervaringen van vrouwen in de overgang. Een ander voorbeeld van het gebrek
aan onderzoek naar de relatie tussen de overgang en specifieke beroepen vinden we in
de conclusies van de integratieve literatuurreviews van Chau en West (2014), over het
verband tussen nachtwerk en de reproductieve gezondheid van vrouwen. De door deze
auteurs systematisch uitgevoerde zoekopdracht in CINAHL, MEDLINE en andere
databanken met de zoektermen ‘shift-work’ en ‘female/women’ leverde om precies te zijn
nul resultaten op. Wij steunen de dringende oproep van de onderzoekers om
onderzoekagenda’s kritisch te evalueren in het licht van de veranderende arbeidsmarkt
en specifiek in het licht van de al nu nijpende personeelstekorten in de sectoren met
structurele nachtdiensten, zoals de gezondheidszorg. In relatie tot nachtdiensten is er
overigens wél aandacht voor borstkanker bij vrouwen (Verdonk & Klinge, 2013). Naast
de genoemde thema’s valt te denken aan studies naar het dragen van dienstkleding en het
hebben van opvliegers, naar negatieve beeldvorming over vrouwen die het vrouwen van
alle leeftijden moeilijker maken om in ‘typische’ mannenomgevingen te werken, of naar
de intersectie van gender- en ouderendiscriminatie bij werkende vrouwen in de
overgang.
Ook ontbreken vergelijkende interculturele studies. In 1996 schreef Kaufert al dat het
onderzoek naar menopauze dat buiten Noord-Amerika of Europa is gedaan, vaak dezelfde
methodologische designs gebruikt, terwijl de culturele, economische en sociale context in
Azië, Afrika en Zuid-Amerika heel anders is. Het grootse deel van de kennis waarover we
nu beschikken vertegenwoordigt witte, grotendeels tot de middenklasse behorende, in de
stad wonende en over het algemeen gezonde vrouwen. De onderzoeksmethoden en
aanbevelingen die voor deze bevolkingsgroep zijn ontwikkeld vragen om aanpassingen
en nuanceringen in onze multiculturele samenleving.
36
Behoefte aan nieuwe methodologische en theoretische kaders
Het grootse deel van de beschikbare studies maakt gebruik van de bekende
meetinstrumenten zoals GCS, WAI, MENQOL en enkele andere, die zowel biomedische als
psychosociale aspecten van de overgang in kaart helpen te brengen. Uiteraard staan deze
domeinen niet los van elkaar. De meeste correlaties uit de beschikbare studies worden
echter als niet significant aangeduid. Dit leidt logischerwijs tot de behoefte aan het
ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten die recht zullen doen aan de complexiteit van
het thema werk en de overgang. Hoe specifieker de resultaten van het onderzoek zijn, des
te duidelijker wordt het welke vertaalslag gemaakt dient te worden om de bevindingen
en aanbevelingen op de werkvloer toe te passen.
Het bestuderen van de overgang in relatie tot werk is niet eenvoudig. De ongrijpbaarheid
van de overgang en van overgangsklachten, maar ook moeilijkheden met het afbakenen
van de overgang als levensfase in de levensloop en moeilijkheden met het afbakenen van
overgangsklachten ten opzichte van andere gezondheidsproblemen, onderstrepen dat
het hier gaat om een complex en gelaagd onderwerp. Deze gelaagdheid vraagt om
methodologische en theoretische kaders die verdere ontwikkeling behoeven. Jack en
collega’s (2019) adresseren deze lacune en stellen dat de menopauze in relatie tot werk
vanuit meer feministisch perspectief moet worden bestudeerd. Deze studie is een recent
voorbeeld van hoe de ervaringen van vrouwen in de overgang kunnen worden
onderzocht vanuit een feministisch theoretisch kader. Daarmee wordt de focus in
onderzoek verlegd van alleen een biomedisch endocrinologisch perspectief
(hormoonwisselingen) of een psychologisch perspectief (individuele coping en self-
management benaderingen) naar een breder kader (Jack et al., 2019).
Van kennishiaten naar een nieuwe kennisagenda
Gezien de vele openstaande vragen pleiten we voor een grotere agenderingsstudie,
waarin thema’s voor onderzoek worden gegenereerd en geprioriteerd. Op grond van deze
literatuurstudie hebben we provisorisch de volgende urgente kennisagendapunten
geformuleerd:
(i) Het creëren van bewustwording over de overgang in relatie tot werk in de
bedrijfsgeneeskunde, o.a. middels een richtlijn overgang en werk; het in kaart
brengen van het verzuim in relatie tot vrouwspecifieke levensfasen; het ontwikkelen
van een breed toepasbaar bewustwordingsprogramma voor werkgevers,
werknemers en een breder publiek.
37
(ii) Het onderzoek doen naar de gezondheid van vrouwen in de overgang die werkzaam
zijn in diverse beroepen en sectoren; het uitvoeren van cross-cultureel comparatief
onderzoek in internationale samenwerkingsverbanden;
(iii) Het bevorderen en ontwikkelen van nieuwe methodologische en theoretische kaders
voor het inbedden, duiden en toepassen van de resultaten van het onderzoek naar de
overgang, gezondheid en arbeid.
4.3 Beperkingen aan het onderzoek
De literatuurstudie kent een aantal beperkingen, in belangrijke mate vanwege het
beperkte aantal studies over overgang en werk. Ten eerste blijken de auteurs vaak naar
elkaar te verwijzen, waardoor het risico ontstaat dat de conclusies uit een enkele studie
bovenmatig gegeneraliseerd worden. De uitkomsten die voor een groep vrouwen in een
bepaalde context (plaats, beroepsgroep) gelden, worden vanwege het gebrek aan andere
bronnen, herhaaldelijk aangehaald en naar andere sectoren geëxtrapoleerd. Dit kan tot
een vertekend beeld van de status quo rondom de overgang leiden. Ten tweede is het
beschikbare onderzoek vaak gebaseerd op gegevens die door middel van enkele bekende
schalen en scorelijsten zijn gegenereerd, vaak met behulp van zelf-rapportage met
bijvoorbeeld de GCS en de WAI. Omdat de WAI is ontwikkeld voor ‘werknemers’, is niet
duidelijk of de schaal voldoende gevalideerd is voor vrouwen in de overgang. Bovendien
geven de resultaten van de studies alleen een grove indicatie van de mogelijke negatieve
invloed van enkele fysieke symptomen, zoals opvliegers en slaapproblemen, en van
enkele psychologische symptomen, zoals stress, angst en schaamte, op het
werkvermogen en welbevinden van vrouwen in de overgang. De vraag is of deze
meetinstrumenten de ervaringen van vrouwen zelf voldoende in beeld brengen. Andere
typen designs kunnen een diepgaand inzicht geven in de beleveniswereld van vrouwen
in deze levensfase en de context waarin de levens van vrouwen zich afspelen.
Ten derde zijn de meetinstrumenten ontwikkeld voor en toegepast in de context van
Europese, Noord-Amerikaanse of Australische studies. Het toepassen daarvan in de rest
van de wereld, maar ook bij verschillende groepen vrouwen, vraagt om subtiele
aanpassingen, of om het ontwikkelen van nieuwe instrumenten, die cultuurspecifiek
kunnen zijn.
Ons onderzoek is een van de weinige literatuuroverzichten rondom het thema overgang,
werk en gezondheid (zie ook Jack et al., 2016). Ondanks het toenemende aantal
onderzoeken de laatste jaren beschouwen we de schaarste aan beschikbare studies over
vrouwen in de overgang in relatie tot gezondheid en werk als een epistemologische
38
lacune, zowel in de Nederlandse als in de internationale wetenschappelijke literatuur. Dit
is tevens een belangrijke beperking om harde conclusies te kunnen trekken uit deze
literatuurstudie.
Deze kritische noot vermindert niet de relevantie van de studies die in de loop van de
laatste 20 jaar zijn uitgevoerd. De uitkomsten in het pionierswerk van de in dit rapport
genoemde auteurs gebruiken we als een basis om op voort te bouwen en
vervolgonderzoek te stimuleren. Wij concluderen dat onderzoek naar de overgang om
een transdisciplinaire benadering vraagt, en bij voorkeur vanuit een intersectioneel
perspectief (zie bijvoorbeeld Verdonk et al., in press). Daarom pleiten we voor een breder
methodologisch kader voor het onderzoek naar overgang en werk, waarvan onderzoek
met de veel toegepaste schalen en scorelijsten deel zal uitmaken, maar waarin ook plaats
nodig is voor mixed-methods onderzoeksdesigns, en voor narratief, etnografisch of
participatief actieonderzoek met stakeholderbenaderingen.
Voor het werkelijk doorbreken van het taboe op de overgang is onderzoek en beleid
noodzakelijk waarin de verantwoordelijkheid voor gezond werken van vrouwen in de
overgang door werknemers en werkgevers gezamenlijk wordt gedragen. Daarom moet
het accent op de overgang als gezondheidsprobleem worden verlegd van een uitsluitend
individueel probleem van vrouwen zelf naar de arbeidsorganisatie, de arbeidsmarkt en
volksgezondheidsbeleid. Participatief onderzoek kan meervoudige perspectieven in
kaart brengen en een dialoog op gang brengen tussen werkgevers, werknemers en andere
stakeholders in de arbeidsorganisatie over ervaren problemen, mogelijkheden voor hulp
en ondersteuning tijdens de overgang, en structurele inbedding bewerkstelligen van
aandacht voor vrouwen in de overgang in (HRM-)beleid (Schofield, 2012).
4.4 Conclusie
Ondanks het feit dat alle werkende vrouwen met de overgang te maken krijgen, en
daarmee ook hun leidinggevenden, collega’s, en arbeidsorganisatie, is er weinig
onderzoek gedaan naar de relatie tussen overgang en werk. In dit literatuuroverzicht
concluderen wij voorzichtig dat vooral vrouwen met ernstige overgangsklachten
problemen lijken te hebben in relatie tot werk, en dat vrouwen in de overgang vooral naar
individuele oplossingen zoeken in het omgaan met overgangsklachten op het werk. Over
de overgang wordt op het werk niet of nauwelijks gesproken, en structureel beleid zowel
op gebied van onderzoek naar de overgang als organisatiebeleid om vrouwen in de
overgang vitaal en duurzaam inzetbaar te houden ontbreekt. Een agenderingsstudie is
nuttig om een kennisagenda op te stellen waarin onderzoeksthema’s worden
gegenereerd en geprioriteerd. Om het taboe op de overgang te kunnen doorbreken is het
39
belangrijk dat de verantwoordelijkheid voor gezond werken van vrouwen in de overgang
niet alleen door werknemers wordt gedragen, maar met hun werkgevers kan worden
gedeeld.
40
5. Literatuur
Ariyoshi, H. (2009). Evaluation of menopausal interventions at a Japanese
company. AAOHN Journal, 57(3), 106-11. Retrieved from https://search-
proquest-com.vu-nl.idm.oclc.org/docview/219340733?accountid=10978
Atwood, J. D., Mcelgun, L., Celin, Y., & Mcgrath, J. (2008). The Socially Constructed
Meanings of Menopause: Another Case of Manufactured Madness? Journal of
Couple & Relationship Therapy, 7(2), 150–174.
https://doi.org/10.1080/15332690802107156
Ayers, B., Forshaw, M., & Hunter, M. S. (2010). The impact of attitudes towards the
menopause on women's symptom experience: a systematic review. Maturitas,
65(1), 28-36.
Ballard, K. D., Kuh, D. J., & Wadsworth, M. E. J. (2001). The role of the menopause in
women’s experiences of the “change of life.” Sociology of Health and Illness, 23(4),
397–424. https://doi.org/10.1111/1467-9566.00258
Barentsen, R., Van De Weijer, P. H. M., Van Gend, S., & Foekema, H. (2001). Climacteric
symptoms in a representative Dutch population sample as measured with the
Greene Climacteric Scale. Maturitas, 38, 123–128.
Bariola, E., Jack, G., Pitts, M., Riach, K., & Sarrel, P. (2017). Employment conditions and
work-related stressors are associated with menopausal symptom reporting
among perimenopausal and postmenopausal women. Menopause, 24(3), 247-251.
Berg van den, N. (2016). Dit is geen sexy onderwerp: Culturele opvattingen over de
overgang van Nederlandse vrouwen in relatie tot het lichaam, ouder worden en
vrouwelijkheid. Universiteit Leiden. Master thesis.
Bolge, S. C., Balkrishnan, R., Kannan, H., Seal, B., & Drake, C. L. (2010). Burden associated
with chronic sleep maintenance insomnia characterized by nighttime awakenings
among women with menopausal symptoms. Menopause, 17(1), 80–86.
https://doi.org/10.1097/gme.0b013e3181b4c286
Bryant, C., Judd, F. K., & Hickey, M. (2012). Anxiety during the menopausal transition: A
systematic review. Journal of Affective Disorders, 139, 141–148.
https://doi.org/10.1016/j.jad.2011.06.055
Cau-Bareille, D. (2011). Factors influencing early retirement in a female-dominated
profession: Kindergarten teacher in France. Work, 40, 15–30.
https://doi.org/10.3233/WOR-2011-1265
Chau, Y. M., West, S., & Mapedzahama, V. (2014). Night Work and the Reproductive Health
of Women: An Integrated Literature Review. Journal of Midwifery & Women’s
Health, 59(2), 113–126. https://doi.org/10.1111/jmwh.12052
Craig, B. M., & Mitchell, S. A. (2016). Examining the Value of Menopausal Symptom Relief
Among US Women, 19, 158–166. https://doi.org/10.1016/j.jval.2015.11.002
Dennerstein, L., Leher, P., Dudley, E., & Guthrie, J. (2001). Factors Contributing to Positive
Mood during the Menopausal Transition. The Journal of Nervous and Mental
Disease, 189(2), 84–89. https://vu.on.worldcat.org/oclc/7007294299
DiBonaventura, M. D., Wagner, J.-S., Alvir, J., & Whiteley, J. (2012). Depression, quality of
life, work productivity, resource use, and costs among women experiencing
41
menopause and hot flashes: a cross-sectional study. The Primary Care Companion
for CNS Disorders, 14(6). https://doi.org/10.4088/PCC.12m01410
Dillaway, H. (2006). When does menopause occur, and how long does it last? Wrestling
with age and time-based conceptualizations of reproductive aging. NWSA Journal
18(1), 31-60.
Evolahti, A., Hultcrantz, M., & Collins, A. (2009). Psychosocial work environment and
lifestyle as related to lipid profiles in perimenopausal women. Climacteric, 12(2),
131–145. https://doi.org/10.1080/13697130802521290
Fenton, A., & Panay, N. (2013). Menopause – quantifying the cost of symptoms.
Climacteric, 16(4), 405–406. https://doi.org/10.3109/13697137.2013.809643
Fenton, A., & Panay, N. (2014). Menopause and the workplace. Climacteric, 17(4), 317-
318. doi:10.3109/13697137.2014.932072
Field-Springer, K., Randall-Griffiths, D., & Reece, C. (2018). From Menarche to Menopause:
Understanding Multigenerational Reproductive Health Milestones. Health
Communication, 33(6), 733-742.
Gartoulla, P., Bell, R. J., Worsley, R., & Davis, S. R. (2016). Menopausal vasomotor
symptoms are associated with poor self-assessed work ability. Maturitas, 87, 33-
39. Doi:10.1016/j.maturitas.2016.02.003
Geukes, M., Van Aalst, M. P., Nauta, M. C. E., & Oosterhof, H. (2012). The impact of
menopausal symptoms on work ability. Menopause, 19(3), 278-282.
doi:10.1097/gme.0b013e31822ddc97
Geukes, M., Van Aalst, M. P., Robroek, S. J., Laven, J. S., & Oosterhof, H. (2016). The impact
of menopause on work ability in women with severe menopausal symptoms.
Maturitas, 90, 3-8. doi:10.1016/j.maturitas.2016.05.001
Geukes, M., Anema, J. R., Van Aalst, M. P., De Menezes, R. X., & Oosterhof, H. (2019).
Improvement of menopausal symptoms and the impact on work ability: A
retrospective cohort pilot study. Maturitas, 120, 23-28.
doi:10.1016/j.maturitas.2018.10.015
Gnudi, S., Sitta, E., Gnudi, F., & Pignotti, E. (2009). Relationship of a lifelong physical
workload with physical function and low back pain in retired women. Aging
Clinical and Experimental Research, 21(1), 55–61.
https://doi.org/10.1007/BF03324899
Grant, M. J., & Booth, A. (2009). A typology of reviews: an analysis of 14 review types and
associated methodologies. Health Information & Libraries Journal, 26(2), 91-108.
Greene, J. G. (1998). Constructing a standard climacteric scale. Maturitas, 29, 25–31.
Griffiths, A. (2017). Improving recognition in the UK for menopause-related challenges to
women’s working life. Post Reproductive Health, 23(4), 165–169.
https://doi.org/10.1177/2053369117734714
Griffiths, A., Ceausu, I., Depypere, H., Lambrinoudaki, I., Mueck, A., Perez-Lopez, F. R., . . .
Rees, M. (2016). EMAS recommendations for conditions in the workplace for
menopausal women. Maturitas, 85, 79-81. doi:10.1016/j.maturitas.2015.12.005
Griffiths, A., MacLennan, S. J., & Hassard, J. (2013). Menopause and work: An electronic
survey of employees' attitudes in the UK. Maturitas, 76(2), 155-159.
doi:10.1016/j.maturitas.2013.07.005
Griffiths, A., MacLennan, S., & Wong, Y. Y. V. (2010). Women’s experience of working
through the menopause. Institute of Work, Health & Organisations. Digitale bron:
42
https://www.bohrf.org.uk/downloads/Womens_Experience_of_Working_throug
h_the_Menopause-Dec_2010.pdf
Guidozzi, F. (2013). Sleep and sleep disorders in menopausal women. Climacteric: The
Journal of the International Menopause Society,16(2), 214-9.
doi:10.3109/13697137.2012.753873
Gujski, M., Pinkas, J., Juńczyk, T., Pawełczak-Barszczowska, A., Raczkiewicz, D., Owoc, A., &
Bojar, I. (2017). Stress at the place of work and cognitive functions among women
performing intellectual work during peri- and post-menopausal period.
International Journal of Occupational Medicine and Environmental Health, 30(6),
943–961. https://doi.org/10.13075/ijomeh.1896.01119
Hammam, R. A. M., Abbas, R. A., & Hunter, M. S. (2011). Menopause and work – The
experience of middle-aged female teaching staff in an Egyptian governmental
faculty of medicine. Maturitas, 71, 294–300.
https://doi.org/10.1016/j.maturitas.2011.12.012
Hardy, C. (2017). What do working menopausal women want? A qualitative
investigation into women's perspectives on employer and line manager support.
Maturitas, 101, 37-41. doi:10.1016/j.maturitas.2017.04.011
Hardy, C., Griffiths, A., Norton, S., & Hunter, M. S. (2018a). Self-help cognitive behavior
therapy for working women with problematic hot flushes and night sweats
(MENOS@Work). Menopause, 25(5), 1.
https://doi.org/10.1097/GME.0000000000001048
Hardy, C., Thorne, E., Griffiths, A., & Hunter, M. S. (2018b). Work outcomes in midlife
women: the impact of menopause, work stress and working environment.
Women's Midlife Health, 4(1), 3.
Hardy, C., Griffiths, A., Thorne, E., & Hunter, M. (2019a). Tackling the taboo: talking
menopause-related problems at work Claire. International Journal of Workplace
Health Management, 12(1), 15–27. https://doi.org/10.1108/IJWHM-03-2018-
0035
Hardy, C., Griffiths, A., & Hunter, M. S. (2019b). Development and evaluation of online
menopause awareness training for line managers in UK organizations. Maturitas,
120, 83–89. https://doi.org/10.1016/j.maturitas.2018.12.001
Harlow SD et al. 2012. “Executive Summary of the Stages of Reproductive Aging
Workshop 10: Addressing the Unfinished Agenda of Staging Reproductive
Aging.” Climacteric : The Journal of the International Menopause Society,
15(2):105–114.
Hickey, M., Riach, K., Kachouie, R., & Jack, G. (2017). No sweat: managing menopausal
symptoms at work. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology, 38(3), 202-
209.
High, R. V., & Marcellino, P. A. (1994). MENOPAUSAL WOMEN AND THE WORK
ENVIRONMENT. Social Behavior and Personality: An International Journal, 22(4),
347–354. https://doi.org/10.2224/sbp.1994.22.4.347
Hunter, M. S. (2015). Correspondence in relation to “EMAS position statement: Non-
hormonal management of menopausal vasomotor symptoms.” Maturitas, 82, 443.
https://doi.org/10.1016/j.maturitas.2015.08.012
Hunter, M. S., Hardy, C., Norton, S., & Griffiths, A. (2016). Study protocol of a multicentre
randomised controlled trial of self-help cognitive behaviour therapy for working
women with menopausal symptoms (MENOS@Work). Maturitas, 92, 186–192.
https://doi.org/https://doi.org/10.1016/j.maturitas.2016.07.020
43
Ilmarinen, J., Tuomi, K., & Klockars, M. (1997). Changes in the work ability of active
employees over an 11-year period. Scandinavian Journal of Work, Environment &
Health, 49-57.
Ilmarinen, J. (2007). The work ability index (WAI). Occupational Medicine, 57(2), 160-160.
Irni, S. (2009). Cranky old women? Irritation, resistance and gendering practices in work
organizations. Gender, Work & Organization, 16(6), 667-683.
Jack, G., Pitts, M., Riach, K., Bariola, E., Schapper, J., & Sarrel, P. (2014a). Women, work
and the menopause: releasing the potential of older professional women.
Jack, G., Bariola, E., Riach, K., Schnapper, J., & Pitts, M. (2014b). Work, women and the
menopause: an Australian Exploratory Study. Climacteric, 17(Suppl. 1), 34.
Jack, G., Riach, K., Bariola, E., Pitts, M., Schapper, J., & Sarrel, P. (2016). Menopause in the
workplace: what employers should be doing. Maturitas, 85, 88-95.
doi:10.1016/j.maturitas.2016.02.003
Jack, G., Riach, K., & Bariola, E. (2019). Temporality and gendered agency: Menopausal
subjectivities in women’s work. Human Relations, 72(1), 122–143.
https://doi.org/10.1177/0018726718767739
Kaufert, P. A. (1996). The social and cultural context of menopause. Maturitas (Vol. 23).
Kleinman, N. L., Rohrbacker, N. J., Bushmakin, A. G., Whiteley, J., Lynch, W. D., & Shah, S. N.
(2013). Direct and indirect costs of women diagnosed with menopause symptoms.
Journal of Occupational and Environmental Medicine, 55(4), 465-470.
Kopenhager, T., & Guidozzi, F. (2015). Working women and the menopause. Climacteric,
18(3), 372-375. doi:10.3109/13697137.2015.1020483
Lee, K. A., & Baker, F. C. (2018). Sleep and Women’s Health Across the Lifespan. Sleep
Medicine Clinics, 13(3), xv-xvi.
Merens, A. Verdonk, P. (2013). De onbeperkt beschikbare mantelzorger of werknemer
bestaat niet. Sociale Vraagstukken, 18 november 2013,
https://www.socialevraagstukken.nl/de-onbeperkt-beschikbare-mantelzorger-
of-werknemer-bestaat-niet/
Mintziori, G., Lambrinoudaki, I., Goulis, D. G., Ceausu, I., Depypere, H., Tamer Erel, C., Perez-
Lopez, R., Schenck-Gustafsson, K., Simoncini, T., Tremolloeres, F., Rees, M. (2015).
EMAS position statement: Non-hormonal management of menopausal vasomotor
symptoms. Maturitas, 81, 410–413.
https://doi.org/10.1016/j.maturitas.2015.04.009
Mishra, G., & Kuh, D. (2006). Perceived change in quality of life during the menopause.
Social Science & Medicine, 62, 93–102.
https://doi.org/10.1016/j.socscimed.2005.05.015
Morris, M. E., & Symonds, A. (2004). ‘We’ve been trained to put up with it’: Real women
and the menopause. Critical Public Health, 14(3), 311-323.
Nachtigall, L. E. (2017). Work stress and menopausal symptoms. Menopause, 24(3), 237.
NAMS (2017). Hormone Therapy Position Statement Advisory Panel. The 2017 hormone
therapy position statement of the north american menopause society. Menopause
(New York, N.y.), 24(7), 728-753. doi:10.1097/GME.0000000000000921
NCB (2017). Kerncijfers beroepsziekten 2017. Amsterdam: Nederlands Centrum voor
Beroepsziekten. Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid AMC/UvA.
NICE Guidline. Menopause: Diagnosis and management. 2015. Geraadpleegd op 26-03-
2019: https://www.nice.org.uk/guidance/ng23
44
Norton, S., Chilcot, J., & Hunter, M. S. (2014). Cognitive-behavior therapy for menopausal
symptoms (hot flushes and night sweats). Menopause, 21(6), 574–578.
https://doi.org/10.1097/GME.0000000000000095
NVOG-richtlijn Management rondom menopauze. 2018. Geraadpleegd op 26-03-2019:
https://www.nvog.nl/management-rondom-menopauze/
Olajubu, A. O., Olowokere, A. E., Amujo, D. O., & Olajubu, T. O. (2017). Influence of
menopausal symptoms on perceived work ability among women in a Nigerian
University. Climacteric, 20(6), 558–563.
https://doi.org/10.1080/13697137.2017.1373336
Park, M., Satoh, N., & Kumashiro, M. (2011). Effects of menopausal hot flashes on mental
workload. Industrial Health, 49(5), 566-74.
Perheentupa, A., & Huhtaniemi, I. (2009). Aging of the human ovary and testis. Molecular
and Cellular Endocrinology, 299(1), 2-13.
Rees M, Lambrinoudaki I, Cano A, Simoncini, T. (2019). Menopause: women should not
suffer in silence. Maturitas, first online.
https://doi.org/10.1016/j.maturitas.2019.01.014
Reynolds, F. (1999). Distress and coping with hot flushes at work: Implications for
counsellors in occupational settings. Counselling Psychology Quarterly, 12(4),
353–361. https://doi.org/10.1080/09515079908254105
Rindner, L., Strö mme, G., Nordeman, L., Hange, D., Gunnarsson, R., & Rembeck, G. (2017).
Reducing menopausal symptoms for women during the menopause transition
using group education in a primary health care setting-a randomized controlled
trial. Maturitas, 98, 14-19. doi:10.1016/j.maturitas.2017.01.005
Rossmanith, W. G., & Ruebberdt, W. (2009). What causes hot flushes? The neuroendocrine
origin of vasomotor symptoms in the menopause. Gynecological Endocrinology,
25(5), 303–314. doi.org/10.1080/09513590802632514
Sarrel, P., Rousseau, M., Mazure, C., & Glazer, W. (1990). Ovarian steroids and the capacity
to function at home and in the workplace. Annals of the New York Academy of
Sciences, 592(1), 156-161.
Sarrel, P. M. (2012). Women, work, and menopause. Menopause, 19(3), 250-252.
doi:10.1097/gme.0b013e3182434e0c
Sarrel, P., Portman, D., Lefebvre, P., Lafeuille, M., Grittner, A., Fortier, J., Gravel, J., Duh, M.S.,
Aupperle, P. (2015). Incremental direct and indirect costs of untreated vasomotor
symptoms. Menopause, 22(3), 260-6. doi:10.1097/GME.0000000000000320
Sassarini, J. (2016). Depression in midlife women. Maturitas, 94, 149-154.
Schofield, T. (2012). Gender, health, research, and public policy. Hoofdstuk 12 in:
Designing and conducting gender, sex, health research (Red: J.L. Oliffe, L. Greaves).
Los Angeles: SAGE, pp. 203-214.
Shaver, J. L., & Woods, N. F. (2015). Sleep and menopause: a narrative review. Menopause,
22(8), 899-915.
Smith, M. J., Mann, E., Mirza, A., & Hunter, M. S. (2011). Men and women's perceptions of
hot flushes within social situations: are menopausal women's negative beliefs
valid? Maturitas, 69(1), 57-62.
Soules, M. R., Sherman, S., Parrott, E., Rebar, R., Santoro, N., Utian, W., & Woods, N. (2001).
Executive summary: stages of reproductive aging workshop (STRAW).
Climacteric, 4(4), 267-272.
45
Stephens, C. (2001). Women's experience at the time of menopause: Accounting for
biological, cultural and psychological embodiment. Journal of Health
Psychology, 6(6), 651-663.
Strauss, J. (2011). Contextual influences on women's health concerns and attitudes
toward menopause. Health & Social Work, 36(2), 121-127.
TUC (2003) Health and Safety and the Menopause: Working through the Change. Report,
The Trades Union Congress, Brighton. Geraadpleegd op 3-03-2019.
TUC (2017) The menopause: a workplace issue. A report of a Wales TUC survey
investigating the menopause in the workplace. Geraadpleegd op 3-03-2019.
Tuomi, K., Ilmarinen, J., Martikainen, R., Aalto, L., & Klockars, M. (1997). Aging, work, life-
style and work ability among Finnish municipal workers in 1981—1992.
Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 58-65.
Ulacia, J., Paniagua, R., Luengo, J., Gutié rrez, J., Melguizo, P., & Sá nchez, M. (1999). Models
of intervention in menopause: Proposal of a holistic or integral
model. Menopause, 6(3), 264-272.
UNISON’S Health and safety guide to the menopause. Geraadpleegd op 3-03-2019:
https://southeast.unison.org.uk/content/uploads/sites/41/2018/03/20472.pdf
Utian, W., & Woods, N. (2013). Impact of hormone therapy on quality of life after
menopause. Menopause, 20(10), 1098-105.
doi:10.1097/GME.0b013e318298debe
Verdonk, P., Hooftman, W.E., Van Veldhoven, M.J.P.M., Boelens, L.R.M., Koppes, L.L.J.
(2010). Work- related fatigue: the specific case of highly educated women in the
Netherlands. International Archives Occupational and Environmental Medicine,
83(3), 309-321.
Verdonk, P., & Klinge, I. (2013). Framing cancer risk in women and men. Gender and the
translation of genome-based risk factors for cancer to public health. In: Gender &
Genes, Yearbook of Women’s History 33 (Red: K. Horstman, M. Huijer, E. Buchheim,
S. Bultheim, M. Groot, E. Jonker, A. Müller-Schirmer, E. Walhout, H. van der Zande,
G. Townend). Amsterdam/Hilversum: Verloren Publishers, 53-70.
Verdonk, P., & De Rijk, A. (2008). Loopbaansucces en welbevinden van Nederlandse
werknemers M/V.
Verdonk, P. (2019). Gender, arbeid en stress. In: Handboek Psychopathologie voor
Vrouwen en Mannen. Amsterdam: Uitgeverij BOOM. (In press).
Verdonk, P., Muntinga, M., Leyerzapf, H., Abma, T. From gender-sensitivity to an
intersectionality and participatory approach in health research and public policy
in the Netherlands. Book chapter. (In press).
Wariso, B. A., Guerrieri, G. M., Thompson, K., Koziol, D. E., Haq, N., Martinez, P. E., Rubinow,
D.R., Schmidt, P. J. (2017). Depression during the menopause transition: impact on
quality of life, social adjustment, and disability. Archives of Women’s Mental Health,
20(2), 273–282. https://doi.org/10.1007/s00737-016-0701-x
Whiteley, J., DiBonaventura, M., Wagner, J. S., Alvir, J., & Shah, S. (2013). The impact of
menopausal symptoms on quality of life, productivity, and economic outcomes.
Womens Health (Larchmt), 22(11), 983-990. doi:10.1089/jwh.2012.3719
Woods, N. F., & Mitchell, E. S. (2011). Symptom interference with work and relationships
during the menopausal transition and early postmenopause: observations from
the Seattle Midlife Women's Health Study. Menopause, 18(6), 654-661.
46
Worsley, R., Bell, R. J., Gartoulla, P., Robinson, P. J., & Davis, S. R. (2017). Moderate–severe
vasomotor symptoms are associated with moderate–severe depressive
symptoms. Journal of Women's Health, 26(7), 712-718.
Overige internetbronnen:
CBS: Ziekteverzuim bij mannen en vrouwen. Geraadpleegd op 2-03-2019.
CBS. Kerncijfers netto arbeidsdeelname vrouwen 2003-2018. Geraadpleegd op 25-09-
2018:
http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=82309ned&D1=1-
20,22-23&D2=l&D3=0&D4=0&D5=4,9,14,19,24,29,34,39,44,49,54,59,64-
76&HDR=G4&STB=G1,G2,G3,T&VW=T
CBS kerncijfers arbeidsdeelnamen vrouwen 2018 (tweede kwartaal). Geraadpleegd op
25-09-2018:
http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=82309ned&D1=1-
20,22-23&D2=l&D3=0&D4=0&D5=65-68,70-
76&HDR=G4&STB=G1,G2,G3,T&VW=T
CBS AOW-leeftijd stijgt vanaf 2022 verder door koppeling aan levensduur. Geraadpleegd
op 3-03-2019.
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2014/51/aow-leeftijd-stijgt-vanaf-2022-
verder-door-koppeling-aan-levensduur
CBS pensioenleeftijd. Geraadpleegd op 23-09-2018:
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/80396ned/table?dl=7787
47
Appendix
Tabel 1 Overzicht wetenschappelijke artikelen
Reference
(Primary
Author)
Year of
study
Sample size
and age range
Locatio
n
Study Design /
methods
Qualitative
or
Quantitative
Research aim
Results
Comments /conclusions /
recommendations
Ariyoshi H.
(2009)
2000-
2005
N= 98 women
(mean age
41,2). The
largest group in
their 50s. 53,1%
journalists,
26,5%
administration,
20,4% sales
Japan, a
newspap
er
company
Evaluation of
menopausal
intervention by
means of
surveys and
case studies
Mixed
methods,
predominantl
y qualitative
Evaluate impact of
health intervention
for MS among
employees at a
newspaper company
in Japan and to clarify
the role of the
occupational health
nurse in promoting
health among
menopausal women.
After introduction of the health
intervention a number of
complains about MS reduced
from 5 to 0; a number of
women retiring while still
employed reduced from 3 to 0.
No control group was used.
Health interventions related to
menopausal complaints must
be based on structural human
recourses support. Important
is to specify the roles between
various stakeholders including
the employer, employee,
occupational nurse and others.
Bariola et al.
(2017)
2013-
2014
N = 476
perimenopausal
and
postmenopausal
women (age
range 40 - 75
yrs.) working in
higher
education
sector
Australia
Survey
Quantitative
Associations between
employment
conditions, work-
related stressors, and
MS among peri- and
postmenopausal
working women.
Multivariable regression
analysis showed that high
supervisor support (β= -0.10,
P=0.04), fulltime work (β= -
0.11, P=0.02), and control over
workplace temperature (β= -
0.11, P=0.02) is independently
associated with fewer MS.
Authors suggest that
improving the working
conditions for women in the
menopause transition will
foster the vitality among this
group of employees. Line
managers and employees will
profit from specific training on
menopause and work.
48
Bolge et al.
(2010)
2006
N=141,
currently
experiencing
MS, esp. CINA:
sleep
maintenance
insomnia with
night-time
awakenings.
CINA: at least
twice a week for
more than a
month.
Compared to
N=1305
(without CINA).
USA
US National
health and
Wellness
Survey, an
annual cross-
sectional study.
Quantitative
To quantify the
burden associated
with CINA among
women with MS.
Relevant results after
adjustment for comorbidity
and demographics: women
with CINA had 0,1 (P = 0.041)
more emergency department
visits. Among women with MS
employed full-time, those
experiencing CINA had greater
impairment while working
(presenteeism; 17.3%, P G
0.001) and overall imparment
(16.1%, P G 0.001) than those
who were not experiencing
insomnia.
There is a negative association
between chronic insomnia,
work productivity (with
presenteeism) and overall
productivity. The health care
costs are also higher among
the women with chronic
insomnia defined as one of the
MS. No recommendations are
made with regard to the
change of the work conditions
for this group of respondents.
DiBonaventura
et al. (2011)
2005
N = 1165 with
depression in
the last year. N
= 2467 without
depression. All
respondents are
women
between 40 and
64 years old,
experiencing MS
and hot flashes.
USA
US National
Health and
Wellness
Survey, cross-
sectional.
Quantitative
To examine effect of
depression on health-
related quality of life,
work productivity,
resource use and
costs.
Results concerning work
productivity and costs in
groups with and without
depression: time missed from
work (5.31% vs 2.80%, P <
.05), impairment while at work
(25.00% vs 14.32%, P < .05),
the number of physician visits
(2.47 vs 1.77, P < .05),
emergency room visits (0.27 vs
0.16, P < .05), days in hospital
(0.36 vs 0.18, P < .05) in the
last 6 months. Indirect costs
per woman are $ 3066 higher
than for women without
depression; direct costs are $
1075 higher for women with
depression than for the group
without depression.
One third of the women
reporting MS, including hot
flashes, suffers from
depression at the same time.
The direct causality cannot be
established, depression and
hot flashes are seen here as
concomitant. The effect can be
seen as combined effect. The
higher costs and the higher
absenteeism is associated with
depression as well as with MS,
in particular hot flashes.
49
Dillaway (2006)
2001
N = 61
menopausal
women (age
range 38 - 60
yrs.) from a
Midwestern
state of the
United States of
America.
USA
In-depth-
interviews &
focus-groups
Qualitative
Filling gaps in the
knowledge about age-
and time-based
conceptualisations of
reproductive ageing
and menopause.
Reliance on chronological age
only hinders understanding of
menopause and to limited
treatment choices. Bodily
symptoms are not recognised
by professionals as MS when
women are 'too young',
women's self-confidence is
negatively influenced. Gestion
marks set by the three-stages
medical definition of
reproductive aging is that they
do not match midlife women's
complex experiences.
Methodological issue arises
when chronological age is used
for recruitment.
Chronological age and time-
based definition of menopause
restrict understanding of
women’s menopausal
experiences. Despite many age
and time boundaries of
reproductive aging,
chronological age is still used
for diagnosis and
operationalisation of women’s
experiences. The research on
menopause should not be
exclusively part of medical
studies but also become a part
of the feminist scholarship.
Evolahti et al.
(2009)
2000-
2002
N=107, 47-53
yrs.; women
with ovarian
cancer, breast
cancer,
Parkinson
excluded.
Stock-
holm
Longitudinal
Survey and
psychological
interview
To characterise lipid
profile of
perimenopausal
women in relation to
psychosocial work
environment.
Work control is a significant
predictor of higher HDL
cholesterol (p<0.05), lower
LDL cholesterol/HDL
cholesterol ratio (p<0.01). Age
and not menopausal status was
associated with lipid levels at
baseline and follow-up. Use of
HT is a significant predictor of
lower cholesterol.
Psychosocial factors of work
environment have significant
influence on cardiovascular
health in menopause. These
factors should be considered in
risk profiles of women in
menopause.
Gartoulla et al.
(2016)
2013-
2014
N = 2020
women (age
range 40 - 65
yrs) were
recruited from
an established
Australian
database.
Australia
National cross-
sectional survey
Quantitative
Association between
vasomotor symptoms
(VMS) and self-
reported work ability
(WA), taking into
account e.g. socio-
demographics such as
age, country of birth,
occupational,
ethnicity, relationship
status, education.
81.5% good-excellent WAI
score (score of 44); 18.5% had
poor-moderate score (32)
[odds ratio (OR) = 2.45, 95% CI
1.69–3.54]. Presence of VMS is
significantly different among
women with poor-moderate
scores compared with the
group with good-excellent
scores: premenopausal women
(p=0.01), perimenopausal
(p=0.03), postmenopausal
(p<0.001).
Most women (4 in 5)
functioned well at work. An
association was found between
menopausal VMS and personal
wellbeing, and between VMS
and self-assessed work ability.
50
Geukes et al.
(2012)
2009
N = 208
working women
(age range 44 -
60 yrs.) in
hospital and
home care.
Munici-
pality of
Drachte
n and
Leeuw-
arden,
the
Nether-
lands
Cross-sectional
Quantitative
Relationship between
menopausal
symptoms and WA.
Significant negative correlation
between GCS-score and WAI-
score. The stepwise linear
regression model for WAI
score on all GSC subscales
showed that only the
psychological sore, somatic
score and level of education
are likely to be true predictors
of the total variance in WAI
score.
MS negatively associated with
WA, possibly increase risk of
sickness absence.
Geukes et al.
(2016)
2009 -
2012
N = 205 women
(age range 44 -
60 yrs).
Participants
from earlier
study from
2012 reference
group. Inclusion
criteria were no
earlier medical
treatment for
MS.
Munici-
pality of
Drachte
n and
Leeuw-
arden,
the
Nether-
lands
Cross-sectional
Quantitative
Relationship between
menopause and WA
in women with severe
MS.
Symptomatic women had
significantly higher total GCS
scores and significantly lower
WAI scores than the reference
group; they were 8.4 times
more likely to report low WA
than their healthy
counterparts.
Over three-quarters of
symptomatic menopausal
women report serious
problems in dealing with work
(physical and mental demands,
operationalised as low WA).
There is a risk of prolonged
sickness absence.
Geukes et al.
(2019)
not
specified
N= 31 first-time
attendees of
menopausal
clinic.
The
Nether-
lands
Retrospective
cohort study:
baseline and 3-9
months follow-
up. 'Care as
usual' protocol,
self-reporting
data, WAI, GCS.
Quantitative
To pilot test the
hypothesis that
improvement of
symptoms in women
with severe MS is
associated with
improvement in self-
perceived WA.
The majority of women (84%)
reported low WA (WAI < 37
points) at baseline; 27 women
reported higher WA at follow-
up, although 61% of all women
still had a WAI-score < 37
points. All women had fewer
MS. Changes in GCS depression
domain were significantly
associated with changes in
WAI (before adjusting the WAI
op baseline).
Treatment of the MS has
positive consequences for the
self reported WA. Depression
in particular plays an
important role in perceived
WA. Strength: comparison is
made with other studies.
51
Griffiths et al.
(2013)
2013
N = 896
working women
(age range 45–
55 yrs.) in
managerial and
administrative
occupations in
10
organisations.
UK:
different
occupa-
tions in
10
organisa
tions
Survey
Quantitative
Identify the perceived
effects of MS on
working life among
the working women
in menopausal
transition, and vice
versa, and to provide
recommendations for
women, healthcare
practitioners and
employers.
Menopausal transition caused
difficulties for some women at
work, mostly because of: poor
concentration, tiredness, poor
memory, feeling
low/depressed and less
confidence. Hot flushes were
particularly difficult. Some
women felt work performance
had been negatively affected.
The majority of women were
unwilling to disclose
menopause-related health
problems to line managers.
The first large scale study in
UK of the experiences among
working women in
menopausal transition. The
authors suggest that cognitive
behaviour therapy (CBT) can
improve confidence and
perceived ability to cope at
work for women in the
menopausal transition.
Practical implications: women
produced a list of personal
coping strategies.
Griffiths et al
(2016)
N/A
N/A
N/A
Position
statement of the
European
Menopause and
Andropause
Society
N/A
Awareness among
employers about
menopause;
conditions for
disclosure of the MS;
adjustment of the
workplace physical
environment;
reduction of work-
related stress;
flexibility at work;
access to cold
drinking water and
sanitaria facilities.
N/A
N/A
Gujski et al.
(2017)
not
specified
N=300, age: 45-
66
Institute
of Rural
Health in
Lublin,
Poland
Montreal
Cognitive
Assessment,
CNC Vital Signs
tests, Subjective
Work
Characteristics
Questionnaire.
Quantitative
Correlation between
stress at work and
results of cognitive
functions amongst
women at peri- and
post-menopausal age
performing
intellectual work.
Early peri-menopausal and
postmenopausal women show
negative correlation between
cognitive functions (simple
attention, complex attention,
reaction time and others) and
stress. Late-perimenopausal
women show positive
correlation between cognitive
functions (psychomotor speed,
processing speed) and stress.
Important that the research of
the cognitive functions was
carried out among the
intellectual workers; quality of
their work is directly
dependent on cognitive
functioning.
52
Hammam et al.
(2011)
2011
N=131, age: 45-
59
Zagazig
Faculty
of
Medicine
, Egypt
Women's Health
Questionnaire
and semi-
structured
interviews.
Mixed-
methods
cross-
sectional
single group
study.
To investigate the
relationship
between experience
of the menopause and
work and to examine
the factors affecting
how
women cope,
including disclosure
of their status.
Symptoms affecting work:
tiredness (83,2%), sleep
problems (64,1%). Other:
somatic, psychological,
memory and concentration
(less than 50%); few reported
VMS. Work: extraordinary
responsibilities (90.8%),
unpredictable/ long/inflexible
working hours (82.4%),
discrimination (72.5%),
problems colleagues/
supervisors (62.6%), static
postures (61.1%). Less
relevant: dealing with
students/patients (26.7%),
wearing uniforms/ protective
equipment (22.1%), 27,5%
disclosed status, 72,5% did
not. Reasons not to: limited
time/work overload (46,3%),
socio-cultural barriers
(45,3%). Coping: health
promotion at work (90,8%),
improving working conditions
(64,1%), awareness among
colleagues (54,2%) etc.
Menopause became an
important occupational health
issue; there is little known
about it in de developing
countries. The new policies at
work are needed, as well as
educational programmes for
women and for the
management.
53
Hardy et al.,
(2017)
2016
N = 137 peri-
and postmeno-
pausal working
women (age
range 45-65
yrs). Members
of a trade union
and
professional
association for
family court and
probation staff.
Same sample as
described in
Hardy et al.,
2018b.
UK:
England,
Wales
and Nor-
thern
Ireland.
Online
questionnaire,
incl. three open-
ended
questions.
Qualitative
Women’s
perspectives on what
employers and
managers should do
and not do for female
employees going
through the
menopause.
Inductive thematic analysis,
three overarching themes: (1)
employer/ managers
awareness and (lack of)
knowledge about menopause
and way physical work
environment might impact
menopausal women; (2)
importance of good
communication skills and
behaviours among
employers/managers, e.g.
empathic behaviour,
conversational skills,
avoidance of cliché-language,
like 'ladies' problems'; (3)
employer/managers actions,
e.g. staff training, supportive
policies in relation to sickness
absence and flexible working
hours.
First study to explore women’s
descriptions of how they
would like to be treated by
employers/managers, and
what would be helpful and
unhelpful in that regard. For
some women, menopause is
difficult to deal with at work,
partly due to the working
environment.
Hardy, Griffiths
and Hunter
(2019b)
recent,
not
specified
N=98 line-
managers at T0
pre-training;
evaluation at
T1, i.e.
immediate after
de training
N=62; T2, i.e. 4-
weeks after
training N=61.
3 large
UK
organi-
sations,
1 public
and 2 in
the
private
sector.
Prospective pre-
post evaluation
of 30-min on-
line training.
Qualitative
and
quantitative
data via
question-
naires. Paired
t-tests and
McNemar
tests for
statistical
differences;
content
analysis for
qualitative
data.
To develop and
evaluate a 30-min
online training for
managers in order to
improve knowledge,
attitudes and
confidence during
conversations with
women experiencing
menopausal
symptoms at work.
Over 90% respondents
reported the training to be
useful and recommended it to
others.
Online training about
menopause and work takes
little time but improves
awareness among the
managers about this issue and
about the importance of
providing a timely support for
the female employees. The
training facilitates managers in
conducting well-informed
conversations with employees
on the subject.
54
Hardy, Griffiths,
Thorne and
Hunter (2019a)
2017
N=15, age: 45-
60; recruited
from de
database of
volunteers from
the project
Menopause@
Work at King's
College London.
UK
Semi-structured
telephone
interviews,
followed by
thematic
analysis.
Qualitative
To examine how
working women
prefer to converse
about their
menopausal status at
work.
Two themes: importance of
organisational context, and
nature of discussion.
Facilitators 1st theme: open
culture, knowledgeable
manager, organisation-wide
awareness of menopause and
aging, and access to nominated
woman to discuss problems.
Barriers: male-dominated
workplaces, male line
managers, fear of negative
responses, stigma,
discrimination,
embarrassment or believing
menopause is inappropriate to
discuss. Facilitators 2nd
theme: managers with
understanding and acceptance,
jointly seeking solutions,
respecting confidentiality,
appropriate humour. Barriers:
being dismissive and using
inappropriate body language.
Solutions in regard to
menopause at work can be
better found in collaboration.
The results of the study can be
used in promotion campaigns
and training programmes.
Hardy, Grittiths,
Norton and
Hunter (2018a)
not
specified
N = 124: n=60
allocated to SH-
CBT; n=64
without
therapy;
average age 54;
70% white
ethnicity.
Inclusion factor:
10 or more
HFNS a week.
UK, 6
public
and 2
private
organisa
tions
A multicenter
RCT
Quantitative
To examine the
efficacy of a self-help
cognitive behaviour
therapy booklet on
HFNS problem rating
in connection to a
work setting.
SH-CBT significantly reduced
HFNS problem rating at 6
weeks and at 20 weeks.
Significant improvement on
levels of functioning conform
WSAS compared to the group
without therapy. Effects as e.g.
absence days are not
significant, but effects on
presenteeism, according to
Stanford Presenteeism Scale,
measured at 20 weeks, are
significant and approach a
large effect size.
Self-help CBT has a potential to
empower working women to
manage HFNS and its negative
effects on women's work
satisfaction and productivity as
well as on their wellbeing in
general.
55
Hardy, Thorne,
Griffiths and
Hunter (2018b)
2016
N = 216 pre-,
peri- and
postmeno-
pausal women
(age range 45-
60 yrs.).
Members of a
trade union and
professional
association for
family court and
probation staff.
UK:
England,
Wales
and Nor-
thern
Ireland.
Survey
Quantitative
Examines whether:
(1) menopausal
status, and
experience of hot
flushes and night
sweats (HFNS), and
whether (2) work
stress and work
environment, are
associated with work
outcomes
(absenteeism, job
performance and
intention to leave the
labour force).
Work outcomes significantly
associated with job stress and
aspects of work environment
and not associated with
menopausal status. HF
problem rating at work was
significantly associated with
intention to leave the labor
force.
Most important predictors of
work outcomes related to the
work environment (role clarity
and work stress). Menopausal
status not directly associated
with work outcomes. Having
hot flushes at work associated
with intention to quit.
Menopause itself is not related
to women’s self-reported work
performance and absence.
However, support for women
with HFNS at work may be
beneficial. Critical evaluation
of working environment is one
of the possibilities to address
the issue.
Hickey et al.
(2017)
2015 -
2016
N = 1,092
women (age
range 40 - 73
yrs.) employed
in three
hospitals in
metropolitan
Australia (22%
response rate).
Australia
Survey
Quantitative
Relationship between
reproductive stage,
menopausal
symptoms and work.
Advise how
employers can best
support menopausal
women.
Reproductive stage not
significantly associated with
work engagement,
organizational commitment,
job satisfaction, work
limitations and perceived
supervisor support.
Postmenopausal women had
lower turnover intention than
pre- and peri- menopausal
women. Generally women
rated their work performance
as high and did not feel that MS
impaired their WA. Women
appreciate organizational
support, specifically
temperature control, flexible
work hours and information
about menopause for
employees and managers.
According to most women, MS
did not negatively affect their
work. Organizational changes
may reduce the burden of MS
in the workplace.
56
High and
Marcellino,
1994
not
specified
N=89,
postmeno-
pausal working
women; 61% >
55 yrs old.
Long
Island,
New
York
Survey
Quantitative
To investigate what
difficulties women
face in their work
environment as a
result of the
menopausal
symptoms.
30% reported that job
performance was negatively
affected by MS. Irritability and
mood changes were
significantly correlated with
job performance (p<0.1). 41
respondents worked in
management positions, 20% of
them indicated that their job
performance was adversely
affected by MS, versus 38% in
the group of non-managers.
More information and
education is necessary about
the influence of menopause op
job performance. Also at the
work related policies level the
changes must be made to meet
the demands of the growing
numbers of female work force.
Ilmarinen et al.
(1997)
1981 -
1992
N = 818 men
and women in
the same
occupation (age
range 44 - 51
yrs.) Type of
work: auxiliary
work (men,
women),
kitchen
supervision
(women),
transport
(men), and
teaching (men,
women). This
group of
respondents is
the same as in
the study of
Tuomi et al,
1997.
Finland
Cohort
Quantitative
longitudinal
study
Changes in employees
WA were followed
over a period of 11
years.
WA declined significantly for
men and women during the 11
year study. Decline strong
associated with age and work.
Age (51) and physical work
load were critical factors
affecting WA of both genders.
25% of men and women (mean
age 58) engaged in the
installation, auxiliary, or
transport work (for men) and
in kitchen supervision,
auxiliary, and home care work
(for women) had a poor WA
rating. The annual rate of
decline in WA was highest for
women of 51 years at the onset
of the study but depended on
profession: female teachers
showed a less dramatic decline
in work ability than male
teachers.
WA of both men and women
decreases as they age. The
timely measures to facilitate
and sustain WA should be
taken before the employees
reach the age of 51 years.
There are indications for
differences in changes of WA in
relation to gender and type of
occupation, which needs
further investigation.
57
Jack et al. (2016)
not
specified
75 studies and
reports: 1974-
2015
N/A
Literature
review
N/A
This review
summarises existing
research on
menopause in the
workplace; it
presents
recommendations for
employers.
Recent studies focus more
often on the effects of MS on
work; they are typically cross-
sectional self-report surveys,
with a small number of
qualitative studies. Several
papers established that VMS
(and associated) symptoms
have a negative impact on
women’s productivity, capacity
to work and work experience,
but this is not a uniform
finding. Psychological and
other somatic symptoms can
have a relatively greater
negative influence. Physical
and psychosocial workplace
factors have been found to
influence the relationship
between symptoms and work.
Principal recommendations for
employers to best support
menopausal women as part of
a holistic approach to
employees' health and well-
being include risk assessments
to make suitable adjustments
to the physical and
psychosocial work
environment, provision of
information and support, and
training for line managers.
Jack et al.,
(2019)
Not
specified
N= 48,
employees at
two Australian
universities
Australia
Semi-structured
interview study,
that forms part
of a broader
mixed method
project.
Qualitative
The study highlights
the experiences of
menopause in
relation to work
among women-
employees and
contributes to the
feminist
organisational theory
by exploring
subjectivities and
embodiment at work.
On the basis of empirical
analysis three modalities of the
temporal experience with
menopause are identified.
Episodic modality helps
women to experience their
bodies in terms of capacity;
helical modality opens the
possibilities for a change;
relational modality empowers
them to renegotiate
relationships with
organisations and with Others.
The two theoretical
contributions relate to (1) the
ontological role of time played
by gendered agency and (2) to
the notion of ‘body politics of
surprise’.
Understanding experiences of
women in menopause within
organisational settings in the
context of gendered agency,
helps to see that the potential
these women have is often
underestimated; it remains
unknown to organisations and
to women themselves. For
each woman menopause
brings unanticipated bodily
experiences and at the same
time the possibility for a
change. In view of this the
ethics of desexualised
organisational context must be
revised.
58
Kleinman et al.
(2013)
2001-
2010
N = 17,322
female
employees
diagnosed with
menopausal
symptoms
(DMS) and a
control group
(the same
amount)
without a
diagnose.
Selected from
Research
Reference
Database
(RRDb) of
Human Capital
Management
Services, which
includes ~
750,000
employees
across US.
USA
Cohort
Quantitative
Evaluation of
economical burden of
employees with DMS
in comparison with
female employees
that where not
diagnosed with DMS.
The employee burden
includes direct costs
(medical and
pharmacy), indirect
costs (sick leave etc.),
work absence days,
productively output
loss and turnover.
Compared with controls,
employees with DMS have
significantly higher medical
($4315 vs $2972), pharmacy
($1366 vs $908), sick leave
costs ($647 vs $599), and sick
leave days (3.57 vs 3.30).
Employees with DMS had
12.2% lower hourly
productivity and 10.9% lower
annual productivity.
Women with DMS had
significantly higher utilization
and productivity burdens
compared with controls.
Kopenhager &
Guidozzi (2015)
not
specified
17 references
including
articles, study
reports and
other grey
literature.
N/A
Literature
review
N/A
Identify a number of
plausible strategies
for employers and
employees in order to
support working
women who
experience
menopause.
Consensus that about half of
working menopausal women
will be compromised to some
extent by MS, about half will
not be affected, about 5%
severely affected. Women may
work extremely hard to
overcome their perceived
shortcomings resulting from
MS. When women take time off
work to deal with these
symptoms, only half disclose
the real reason for their
absence to their managers.
Other women have even
considered resignation
because of the embarrassment
they felt caused by the MS.
Many women enter
menopause at the prime of
their productive lives. It would
be of advantage to employers
to retain women for their
skills, knowledge, experience
and loyalty. There is still very
little literature addressing the
problem. The strategies that
have been proposed to
overcome the possible adverse
impact of these MS are
plausible, realistic and could
make a significant difference.
Efforts will benefit both
employers and employees.
59
Malinauskiene
en Abdinas
(2010)
2001-
2004
N= 122 cases,
371 controls.
Age: 35-61.
Target: pre- and
postmeno-
pausal working
women.
Kaunas,
Lithua-
nia
Population-
based case-
control study.
Quantitative
To assess the
relationship between
menopause (age) and
the risk of the 1st
myocardial infarction,
taking into account
the possible influence
of psychosocial job
characteristics etc.
The association between low
job control and myocardial
infarction showed stepwise
increase, women in the lowest
quartile of job control had the
highest myocardial infarction
risk (OR = 4.51; 95% CI 1.90–
10.75), while those in the
second and third quartiles
showed modest risk.
Menopausal status and
younger age at menopause
showed a tendency for
increase in myocardial
infarction risk only among the
employed women in Kaunas,
Lithuania. Adverse
psychosocial job
characteristics as low job
control, as well as marital
stress play more important
role in the development of the
first myocardial infarction.
Matsuzaki et al.,
2014
2013
N= 1169
(managerial
position n=514,
non-managerial
position
n=655).
Japan, 26
public
hospitals
and 2
private
ones.
Questionnaire
Quantitative
To ascertain the
typical MS and job-
related stress factors
in Japanese nurses
during the
menopausal
transition, and the
associations of
menopausal
symptoms with job-
related stress.
High proportions of nurses
reported tiredness, irritability
and difficulty concentrating.
The proportions of nurses
reporting feeling unhappy or
depressed and crying higher
among nurses in managerial
positions. Stresses related to
‘quantitative overload’ among
nurses in managerial positions
significantly greater than
among nurses not in
managerial positions, while
stresses related to ‘physical
overload’, ‘job control’, ‘skill
discretion’, ‘work-place
environment’ and ‘job
satisfaction’ among nurses not
in managerial positions were
significantly greater.
Health care professionals are
in need of knowledge and
training concerning
menopause and work related
stress.
60
Morris and
Symonds (2004)
1998
N=11
UK:
South
Wales
Snowball
recruitment,
focus group and
semi-structured
interviews,
followed by
thematic
content
analysis.
Qualitative
To investigate what
meanings working
women in
menopausal
transition give to the
menopause, its effects
on their working and
family lives and the
support currently
offered by medicine
and health
promotion.
Contradictory combination of
the traditional roles of mother
and housewife with being
employed and therefore
respected; management of
women's bodies in the
workplace and taboo about it;
visibility of MS at work and
'keeping up appearances';
vulnerability and seeking of
help; coping strategies: health
shops, exercise, change in
routines; services and policies
for menopausal women.
Using the medical model of
menopause only does not
provide answers essential for
understanding women's
menopausal experiences. The
support of employers should
have a structural character, be
imbedded in the policies and
translated in the flexible work
conditions.
Olajubu et al.,
2017
not
specified
N=200, age: 45
and above
Ekiti
State,
Nigeria
A descriptive
cross-sectional
research design,
GCS and WAI.
Quantitative
To investigate
relationship between
menopausal
symptoms and work
ability.
The prevalence of menopausal
symptoms was 96.5%: muscle
pain (81.5%), night sweats
(80%), crying spells (27.5%).
Negative significant
relationship (r= -0.311,
p<0.001) between menopausal
symptoms and perceived WA.
Nurses can play important role
in supporting women in
menopause at work and in
securing the necessary work
conditions. Health education is
necessary for women and all
involved parties.
Reynolds (1999)
not
specified
N=29, reporting
hot flashes in
the last 12
months.
UK
Questionnaires
Qualitative
and
quantitative
To explore whether
mid-life women
regard HF as a
substantial stressor
at work.
Women differed markedly in
work situations they found
problematic, but flush distress
magnified during formal
meetings, in hot enclosed
spaces and with male
colleagues. A substantial
minority viewed colleagues as
conveying negative attitudes
towards menopausal
problems, which jeopardised
general confidence at work.
Flush distress was higher
among those reporting
embarrassment and difficulties
disclosing menopausal status
to others.
Coping with flushes was
largely seen as an individual
rather than organisational
responsibility. Other
stigmatising health problems
may present similar subjective
problems at work, and this
needs further study. Women in
higher positions could fear
being undermined because of
menopausal status.
61
Rutanen et al.
(2014)
not
specified
N=123: n=63
intervention
group, n=60
control group.
Finland
RCT, secondary
analysis
Quantitative
To investigate the
effects of physical
exercise on WA and
daily strain among
women with MS.
The increase in mental
resources and decrease in
physical strain from baseline
to end were statistically
significantly greater among the
intervention group than among
the control group. Between-
group differences in the
change in WAI were
statistically non-significant.
A 6-month physical exercise
intervention among
symptomatic menopausal
women seems not to be
enough to increase perceived
WA, but the physical exercise
may increase perceived mental
resources and decrease
perceived daily physical strain.
Sarrel et al.
(1990)
1990
N = 130
working women
(age range 31 -
65 yrs.) Types
of work:
homemakers
(20%), nurses,
writers,
architects,
psychologists,
physicians,
secretaries and
others.
USA
Cohort
Quantitative
To apply a multi-
disciplinary
(biological,
psychological and
social-demographic)
approach in order to
research the effects of
MS on capacity to
function at work
among women
employees.
Sleep disturbance affected the
work capacity of 66% of the
women in a moderate to
severe degree. Hot flashes
affected 56% of respondents.
Anxiety attacks were recorded
by 46%, depression by 30%,
and memory loss by 28% of
participants. Headaches and
palpitations incapacitated
fewer women (10% and 7%,
respectively).
Work has an overall positive
effect on women and their
wellbeing. MS can interfere
with work capacity and can
also lead to other medical
conditions related to hormone
deficiency, such as heart
disease, that can in turn
negatively affect the WA of
women.
62
Tuomi at al.
(1997)
1981 -
1992
N = 818 men
and women
(age range 44 -
51 yrs). Finnish
workers (type
of work:
physically
demanding,
mentally
demanding or
mixed). The
same group of
respondents as
in Ilmarinen et
al., 1997.
Finland
Cohort
Quantitative
longitudinal
study
Examine changes in
WA through
occupational and life-
style factors
WA of 82,3% of respondents
declined vs 13,6%
improvement WA (follow-up
1981-1992), not explained by
age, gender, work. Change in
WA associated with work
changes and life-style during
follow-up rather than with
initial variation of the variables
in 1981, e.g. lack of freedom,
improved work posture,
decreased role ambiguity.
Improved WA associated with
positive supervisor's attitude,
decrease of repetitive
movements at work, increase
physical exercise in free time.
Deterioration in WA was
explained by decrease in
recognition/ esteem at work,
decrease physical work
conditions, increased standing
at work, and decrease in
physical exercise outside work.
WA of elderly workers
generally declined with aging,
and social relations at work
can promote or impair elderly
workers' WA. WA could be
improved by changes in work
and life-style. There is need for
parallel analyses of both
positive and negative changes
in work and life-style that had
to be included as independent
variables.
Whiteley et al.
(2013)
2005
N = 8,811
women (4,116
symptomatic
and 4,695
control) (age
range 44 - 60
yrs.) from a
random sample
obtained from
the 2005
National Health
and wellness
Survey.
USA
Cross-sectional
Quantitative
Relationship between
MS and their severity
with health-related
quality of life
(HRQoL), work
impairment, health
care utilization, and
costs.
Compared with women
without MS, women with MS
have significantly lower levels
of HRQoL, higher work
impairment, and health care
utilization. Women with
symptoms have higher
presenteeism (17.7% vs.
13.6%, p < 0.05) and higher
work impairment (16.1% vs.
12.3%, p < 0.05), than women
without. Depression, anxiety,
and joint stiffness had the
strongest associations with
health outcomes.
There is an economic burden
on women who experience MS,
as well as a negative
relationship with health-
related quality of life.
63
Woods et al.
(2011)
1990 -
2008
N = 184 women
(age range 35 -
55 yrs.) part of a
subset of Seattle
Midlife
Women’s Health
Study. This
study included
also 5,656
observations
from different
(medical)
reports and
personal
diaries.
Seattle,
USA
Survey
Quantitative
To describe changes
in symptom
interference on work
and relationships
during the
menopausal
transition stages and
early post-
menopause.
Symptom interference with
work significantly associated
with perceived health, stress,
hot flashes, depressed mood,
anxiety, sleep problems, joint
pain, forgetfulness, and
difficulty concentrating.
When the perceived health is
good there is a significant
smaller influence of MS at
work. Specific symptoms,
especially difficulty
concentrating and depressed
mood, are related to
interference with work and
relationships, even after the
data are controlled for
perceived health and stress
scores. According to the
authors MT has little direct
relationship to interference
with daily living.
Abbreviations:
MS - menopausal symptoms
VMS - vasomotor symptoms
WA - work ability
SH CBT - self-help Cognitive Behaviour Therapy
HFNS - Hot Flashes Night Sweats
64
Tabel 2 Geïncludeerde literatuur snowballing
Auters
Publicatiejaar
Titel
overigegegevens
Barentsen, R., Van De
Weijer, P. H. M., Van
Gend, S., & Foekema, H.
2001
Climacteric symptoms in a representative Dutch
population sample as measured with the Greene
Climacteric Scale
Maturitas, 38, 123–128.
Bryant, C., Judd, F. K., &
Hickey, M.
2012
Anxiety during the menopausal transition: A
systematic review.
Journal of Affective
Disorders, 139, 141–148.
Fenton & Panay
2014
Menopause and the workplace. Editorial
Climacteric, 17(4), 317-
318.
Fenton, A., & Panay, N.
2013
Menopause – quantifying the cost of symptoms.
Climacteric, 16(4), 405–
406.
Greene, J. G.
1998
Constructing a standard climacteric scale.
Maturitas, 29, 25–31.
Guidozzi, F.
2013
Sleep and sleep disorders in menopausal women.
Climacteric: The Journal
of the International
Menopause Society,16(2),
214-9.
Hunter M.S.
2015
Correspondence in relation to “EMAS position
statement: Non-hormonal management of
menopausal vasomotor symptoms.”
Maturitas, 82, 443.
Ilmarinen, J.
2007
The work ability index (WAI).
Occupational Medicine,
57(2), 160-160.
Jack, G., Bariola, E.,
Riach, K., Schnapper, J.,
& Pitts, M.
2014b
Work, women and the menopause: an Australian
Exploratory Study (from Abstracts of Oral
Cmmunications)
Climacteric, 17(Suppl. 1),
34.
Lee, K. A., & Baker, F. C.
2018
Sleep and Women’s Health Across the Lifespan.
Sleep Medicine Clinics,
13(3), xv-xvi.
Mintziori, G.,
Lambrinoudaki, I.,
Goulis, D. G., Ceausu, I.,
Depypere, H., Tamer
Erel, C., Perez-Lopez,
R., Schenck-
Gustafsson, K.,
Simoncini, T.,
Tremolloeres, F., Rees,
M.
2015
EMAS position statement: Non-hormonal
management of menopausal vasomotor symptoms.
Maturitas, 81, 410–413.
Mishra, G., & Kuh, D.
2006
Perceived change in quality of life during the
menopause.
Social Science & Medicine,
62, 93–102.
Nachtigall, L. E.
2017
Work stress and menopausal symptoms. Editorial.
Menopause, 24(3), 237.
Norton, S., Chilcot, J., &
Hunter, M. S.
2014
Cognitive-behavior therapy for menopausal
symptoms (hot flushes and night sweats).
Menopause, 21(6), 574–
578.
Park, M., Satoh, N., &
Kumashiro, M.
2011
Effects of menopausal hot flashes on mental
workload.
Industrial Health, 49(5),
566-74.
Rees M,
Lambrinoudaki I, Cano
A, Simoncini, T.
2019
Menopause: women should not suffer in silence.
Maturitas
Rindner, L., Strö mme,
G., Nordeman, L.,
Hange, D., Gunnarsson,
R., & Rembeck, G.
2017
Reducing menopausal symptoms for women during
the menopause transition using group education in a
primary health care setting-a randomized controlled
trial.
Maturitas, 98, 14-19.
65
Sarrel, P. M.
2012
Women, work, and menopause. Editorial.
Menopause, 19(3), 250-
252.
Sarrel, P., Portman, D.,
Lefebvre, P., Lafeuille,
M., Grittner, A., Fortier,
J., Gravel, J., Duh, M.S.,
Aupperle, P.
2015
Incremental direct and indirect costs of untreated
vasomotor symptoms.
Menopause, 22(3), 260-
266.
Sassarini, J.
2016
Depression in midlife women.
Maturitas, 94, 149-154.
Shaver, J. L., & Woods
2015
Sleep and menopause: a narrative review.
Menopause, 22(8), 899-
915.
Smith, M. J., Mann, E.,
Mirza, A., & Hunter, M.
S.
2011
Men and women's perceptions of hot flushes within
social situations: are menopausal women's negative
beliefs valid?
Maturitas, 69(1), 57-62.
Stephens, C.
2001
Women's experience at the time of menopause:
Accounting for biological, cultural and psychological
embodiment.
Journal of Health
Psychology, 6(6), 651-
663.
Strauss, J.
2011
Contextual influences on women's health concerns
and attitudes toward menopause.
Health & Social
Work, 36(2), 121-127.
Utian, W., & Woods, N.
2013
Impact of hormone therapy on quality of life after
menopause.
Menopause, 20(10), 1098-
105.
Verdonk, P.
2019
Gender, arbeid en stress. In: Handboek
Psychopathologie voor Vrouwen en Mannen.
Amsterdam: Uitgeverij
BOOM, xx-xx.
Verdonk, P., & De Rijk,
A.
2008
Loopbaansucces en welbevinden van Nederlandse
werknemers M/V.
Gedrag & Organisatie,
21(4), 451-474.
Verdonk, P., Hooftman,
W.E., Van Veldhoven,
M.J.P.M., Boelens,
L.R.M., Koppes, L.L.J.
2010
Work- related fatigue: the specific case of highly
educated women in the Netherlands.
International Archives
Occupational and
Environmental Medicine,
83(3), 309-321.
Verdonk, P., Muntinga,
M., Leyerzapf, H.,
Abma, T.
in press
From gender-sensitivity to an intersectionality and
participatory approach in health research and public
policy in the Netherlands.
Chapter in book edited by
Olena Hankivsky.
Wariso, B. A.,
Guerrieri, G. M.,
Thompson, K., Koziol,
D. E., Haq, N., Martinez,
P. E., Rubinow, D.R.,
Schmidt, P. J.
2017
Depression during the menopause transition: impact
on quality of life, social adjustment, and disability.
Archives of Women’s
Mental Health, 20(2),
273–282.
Worsley, R., Bell, R. J.,
Gartoulla, P., Robinson,
P. J., & Davis, S. R.
2017
Moderate–severe vasomotor symptoms are
associated with moderate–severe depressive
symptoms.
Journal of Women's
Health, 26(7), 712-718.
Tabel 3 Aantal bronnen grijze literatuur
Documenten vakbonden
Onderzoeksrapporten
CBS links
3 (TUC en UNISON)
3 (UK, Australië, NCB)
5