Content uploaded by Irma Wynhoff
Author content
All content in this area was uploaded by Irma Wynhoff on Jan 31, 2019
Content may be subject to copyright.
berg et al. ‒ mackenziella psocoides nieuw voor nederland
inleiding
Graslanden worden gedefinieerd door de afwezig-
heid van bomen en struiken en kennen vaak een
grote diversiteit aan vaatplanten en mossen. Gras-
landen kunnen onderling sterk variëren in bodem-
gesteldheid, kalkrijkdom en waterhuishouding,
wat bijdraagt aan een hoge biodiversiteit. Dit
zou ook kunnen gelden voor de springstaart-
gemeenschap. Echter, natuurlijke en semi-
natuurlijke graslanden zijn relatief weinig onder-
zocht op de aanwezigheid van springstaarten.
Met name droge graslanden, zoals duingrasland,
heischraal grasland en matig voedselrijke graslanden,
zijn waar het de bodemfauna betreft duidelijk
onderbemonsterd. Dit heeft deels te maken met
de afwezigheid van structuur, zoals dood hout of
ander gemakkelijk te inventariseren substraat.
Er is dan ook een grote kans om in dit biotoop
nieuwe springstaarten voor ons land te vinden.
In het kader van onderzoek naar de relatie tussen
pimpernelblauwtje, knoopmieren en springstaarten
is op 1 mei 01 een groot aantal bodemmonsters
gestoken in een recentelijk afgegraven natuur-
ontwikkelingsgebied nabij ’s-Hertogenbosch. Met
Figuur 1. Mackenziella psocoides. Adult vrouwtje, micro-
scooppreparaat. Moerputten, ’s-Hertogenbosch,
1.v.01. Foto Roel van Bezouw.
Figure 1. Mackenziella psocoides Adult female, micro-
scope slide. Moerputten, ’s-Hertogenbosch, 1.v.01.
Photo Roel van Bezouw.
mackenziella psocoides
(: : )
Matty Berg, Frank van Langevelde, Irma Wynhoff, & Roel van Bezouw
Pimpernelblauwtjes, knoopmieren en springstaarten zijn onlosmakelijk met elkaar
verbonden. De rupsen van de blauwtjes leven in de nesten van knoopmieren en
springstaarten vormen een belangrijke voedselbron voor de knoopmieren. Om meer
inzicht te krijgen in deze relaties is de verspreiding van springstaarten in een
recentelijk afgegraven natuurontwikkelingsgebied nabij ’s-Hertogenbosch in kaart
gebracht. In een aantal bodemmonsters vonden we een uitzonderlijke springstaart,
Mackenziella psocoides. De soort vertegenwoordigt een nieuw genus en een nieuwe
familie in ons land en is wereldwijd zeldzaam. Het is een van de kleinst bekende
springstaarten met een opmerkelijke lichaamsbouw. Ze hebben geen kaken en de
antennes van de mannetjes zijn voorzien van een soort grijporgaan. Hiermee
kunnen ze tijdens de balts, een zeldzaam verschijnsel bij springstaarten, de vrouwtjes
vastpakken. De soort lijkt op een stofluis en als Nederlandse naam stellen we dan
ook stofluisspringstaart voor.
0 µm
artikel 4
4 nederlande aunitie ededelingen 51 ‒ 018
een klapboor zijn in het onderzoeksgebied 150
bodemmonsters (10 cm diameter, 5 cm diep)
genomen. In zes monsters troffen we enkele
exemplaren van Mackenziella psocoides Hammer,
195 aan. Van de in totaal 7.444 springstaarten
die zijn gedetermineerd, behoren slechts 5 exem-
plaren aan M. psocoides toe. Mackenziella psocoides
is hier dus zeker geen algemene soort te noemen.
Op 1 mei 017 is in hetzelfde gebied weer een
flink aantal monsters genomen, met eveneens
enkele exemplaren van deze kleine springstaart.
De soort is met een lichaamslengte van 0,-0, mm
gemakkelijk over het hoofd te zien en is alleen
te verzamelen door het steken en extraheren
van bodemmonsters. De vorm van het lichaam
heeft wel iets weg van een vleugelloze stofluis
of sommige bodemmijten waardoor de soort
wellicht bij het uitzoeken van bodemmonsters
n
iet wordt herkend. De Nederlandse naam
stofluisspringstaart verwijst naar de morfologische
overeenkomst met stofluizen.
Mackenziella psocoides behoort tot de familie
Mackenziellidae, een nieuwe familie voor onze
fauna. Deze familie bevat wereldwijd maar één
soort (Bellinger et al. 017) en komt maar op een
beperkt aantal continenten voor, te weten Noord-
Amerika, Europa en mogelijk Afrika. Hiermee
komt het aantal soorten springstaarten in ons
land nu op 41.
taxonomie
Over de jaren heen is veel gediscussieerd over de
taxonomische positie van de familie Mackenziellidae
in de stamboom van de Collembola (Fjellberg
1989). Dit komt voort uit een combinatie van
kenmerken die in andere springstaarten niet voor-
komen. Het lichaam is duidelijk langer dan breed,
wat goed past in de subklasse Arthropleona, waar
alle langgerekte soorten toe behoren (fig. 1). De
beharing op de poten is echter van het type dat
voorkomt bij de groep van bolvormige spring-
staarten, de Symphypleona. De antennen van de
mannetjes zijn ook zeer atypisch van vorm voor
een vertegenwoordiger van de Arthropleona (fig. ).
Het tweede en derde antennesegment vormen
samen een soort grijporgaan. Aan de voorkant
zijn de basis van het tweede antennesegment
en het einde van het derde segment naar voren
uitgestulpt en voorzien van een sterke stekel
(fig. ).
Dit lijkt sterk op de aangepaste antennen van
Figuur . Kop mannetje Mackenziella psocoides met
gemodificeerde linker antenne, microscooppreparaat.
Foto Roel van Bezouw.
Figure . Head of male Mackenziella psocoides with
modified left antenna, microscope slide. Photo Roel
van Bezouw.
Figuur . Tweede en derde linker antenneleedje man-
netje Mackenziella psocoides. Tekeningen Matty Berg.
Figure . Second and third left antenna segment male
Mackenziella psocoides. Drawing Matty Berg.
100 µm
berg et al. ‒ mackenziella psocoides nieuw voor nederland 5
mannetjes van Sphaeridia (Fjellberg 1989), Stena-
cidia violacea (Reuter, 1881) en Sminthurides (Bret-
feld 1999). Deze antennestructuur komt dan ook
uitsluitend voor in de familie Sminthurididae
(Fjellberg 007) in de subklasse Symphypleona,
waartoe alle bolvormige springstaarten behoren.
Bij deze groep grijpt het mannetje tijdens de balts
de antennen van een subadult vrouwtje vast
met het tweede en derde antennesegment. Het
vrouwtje is groter dan het mannetje en draagt
hem zo rond tot het moment dat het mannetje
een spermatofoor (spermadruppeltje op een
steeltje) heeft afgezet. Gezien de bouw van de
mannelijke antennen heeft M. psocoides waar-
schijnlijk een vergelijkbaar baltsgedrag. Macken-
ziella psocoides neemt met de combinatie van
een langgerekt lichaam, beharing van de poten
en antennen met grijporgaan bij het mannetje
taxonomisch gezien een bijzondere positie in
en is daarom in een aparte familie geplaatst, de
Mackenziellidae in de subklasse Symphypleona
(Fjellberg 1989).
herkenning
Mackenziella psocoides is te herkennen aan het
gedrongen lichaam, met de grootste breedte bij
abdomensegment I. De kleur van het lichaam is
meestal violet en soms donker oranjegeel. Het
vrouwtje is 0, mm lang, het mannetje is met
maar 0,18 mm aanzienlijk kleiner. De kop is
opvallend groot en heeft diepe groeven tussen de
ogen. Het oog bestaat uit zes kleine ommatidia
(puntoogjes), geplaatst in twee rijtjes van drie
op een ondergrond van donker pigment. De
mannetjes bezitten opvallende gemodificeerde
antennen met grijporgaan. De mandibula zijn
afwezig en de maxillen zijn slank en zwak ontwik-
keld. Thoraxsegment i is opvallend groot en
gezwollen en draagt geen haren. Thoraxsegment ii
draagt alleen aan de zijkant een lange haar. Het
knikpunt tussen de kop en het lichaam ligt waar-
schijnlijk na thoraxsegment ii. De laatste twee
abdomensegmenten zijn versmolten. De abdomen-
segmenten i-iv zijn van elkaar te gescheiden door
dwarse groeven. De springvork is relatief kort.
Het manubrium (ongepaarde basis van de spring-
vork) draagt acht haren aan de bovenkant en geen
haren aan de onderkant. De dens (gepaarde deel
van de springvork) draagt zes haren aan de boven-
kant en een haar aan de onderkant. De basis van
de dens heeft duidelijke richels aan de binnen-
kant. De klauw van de springvork is simpel,
zonder haren en eindigt in een tandje. Het retina-
culum (haakje waarmee de springvork tegen het
lichaam wordt vastgehouden) heeft drie tanden
en draagt geen haren. De basis van de pootklauw
heeft een paar kleine tanden, de binnenkant van
de klauw heeft geen tanden. Voor aanvullende
details (en tekeningen) van de chaetotaxy (vorm
en positie van haren en stekels op het lichaam)
van juvenielen en adulten verwijzen we naar
Fjellberg (1989, 007).
verspreiding
Mackenziella psocoides kent een interessante
verspreiding van veelal ver uit elkaar liggende
vindplaatsen en is vooral op het noordelijk half-
rond aangetroffen. Deze droogteminnende soort
is beschreven uit Noord-Canada, in de buurt van
Reindeer Station in de delta van de rivier Mac-
kenzie (Hammer 195). In Europa is de soort
gemeld uit Noord-Noorwegen (Fjellberg 1988) en
Zuid-Zweden, waaronder van het eiland Öland in
de Oostzee (Fjellberg 007, Bellinger et al. 017).
De dichtstbijzijnde locatie waar de soort is ge-
meld ligt in Duitsland, in de regio Pfalz (Hüther
1961), ongeveer 500 km ten zuidoosten van de
vindplaats in Nederland. Daarnaast is de soort
ook aangetroffen in Polen (Pomorski 000). Naar
het zuiden toe is M. psocoides gemeld van de
Canarische Eilanden, van Tenerife, Gomera en
La Palma (Fjellberg 1989). De soort is verder ook
bekend uit Oekraïne en Oost-Rusland (Dehar-
veng et al. 017). In het Nationaal Park Tafelberg
(Zuid-Afrika) is recentelijk ook een Mackenziella-
soort gevonden, die veel lijkt op M. psocoides
(Liu et al. 01).Voor aanvullende informatie over
een aantal vindplaatsen op het noordelijk half-
rond verwijzen we naar Fjellberg (1989, 007).
6 nederlande aunitie ededelingen 51 ‒ 018
nederland
Er zijn in totaal exemplaren van M. psocoides
verzameld op drie locaties bij ’s-Hertogenbosch
(provincie Noord-Brabant) (fig. 4, 5). In 01
zijn er zijn 16 individuen verzameld aan de
noordwestkant van de Moerputten (Amersfoort-
coördinaten 144,5-411,5) en negen exemplaren in
de Honderd Morgen bij de Maij (a 147,7-409,8).
In 017 vonden we weer zes exemplaren in de
Honderd Morgen maar ook twee in het Vlijmens
Ven (a 14,6-410,6). De Moerputten is een 118
hectare groot natuurreservaat welke tegen de
zuidwestkant van ’s-Hertogenbosch ligt. Het is
een van de weinige overgebleven laagveenmoerassen
ten zuiden van de grote rivieren.
habitat
Mackenziella psocoides leeft voornamelijk in droge,
geëxponeerde milieus. Hüther (1964) vond een
enkel vrouwtje in een wijngaard in Duitsland,
vermoedelijk in een relatief droge en stenenrijke
bodem. In Noord-Noorwegen is M. psocoides
gevonden tussen mos, groeiend op zandduinen
langs de kust, en in Öland (Zuid-Zweden) in
een korte vegetatie, groeiend in de scheuren van
droge, kalkrijke rotsen (Fjellberg 1988). Fjellberg
(1989) extraheerde de soort uit een dunne laag
haarmos Polytrichum groeiend op klei, in een
zwaar met geiten begraasd gebied van voormalig
laurierbos en Erica-heide op Tenerife. Winderosie
heeft hier een habitat van open kleigrond
gecreëerd, met secundaire groei van kuiflavendel
Lavandula stoechas en een dichte begroeiing met
het mos Campylopus pilifer. De soort werd ook
verzameld uit Euphorbia-strooisel in een semi-
woestijn bij Los Christianos op Tenerife (Fjellberg
007). In Zuid-Afrika is M. cf. psocoides verzameld
in recentelijk hersteld fijnbos, waar de opslag van
den werd verwijderd. Het klimaat is mediterraan
en de standplaats kenmerkt zich door een aan
droogte aangepaste vegetatie, groeiend op zurige,
grijze zandgrond (Liu et al. 01). Wat deze ge-
bieden met elkaar gemeen hebben zijn regelmatige
of langdurige droge, warme perioden. Volgens
Fjellberg (007) zijn de eieren van M. psocoides
zeer droogteresistent, wat dispersie en overleving
in droog habitat verhoogd. Het voorkomen in
geëxponeerde, tijdelijke milieus geeft aan dat
M. psocoides er een opportunistische levenswijze
op nahoudt.
De locatie Moerputten-Noordwest (nw) ligt in
een 005-006 afgegraven natuurontwikkelings-
gebied, net ten zuiden van de Moerputtenweg
(fig. 6). Hier is de eerste 40 cm van de toplaag
verwijderd. Het gebied is niet bekalkt en er is
geen hooi aangebracht. De vindplaats is zandig,
pH-neutraal, over het algemeen zeer voedselarm
en relatief vochtig. De vegetatie kenmerkt zich als
een typische pioniervegetatie met geelgroene zegge
Carex oederi en moeraswolfsklauw Lycopodium
inundatum, welke niet ongewoon is op natuur-
ontwikkelingsgebieden in matig voedselrijke
gebieden. Hier heeft zich na afgraven van de
organische toplaag een vegetatie ontwikkeld,
gedomineerd door gewoon biggekruid Hypochaeris
Figuur 4. Vindplaatsen van Mackenziella psocoides in
Nederland.
Figure 4. Records of Mackenziella psocoides in the
Netherlands.
berg et al. ‒ mackenziella psocoides nieuw voor nederland 7
Figuur 5. Vindplaatsen van
Mackenziella psocoides in natuur-
ontwikkelingsgebied de Moerputten,
ten zuiden van ’s-Hertogenbosch.
Figure 5. Records of Mackenziella
psocoides in nature reserve de Moer-
putten, south of the city of
’s-Hertogenbosch.
radicata, struisgras Agrostis en moerasrolklaver
Lotus pedunculatus, aangevuld met opslag van
eenjarige ruwe berk Betula pendula en reukgras
Anthoxanthum odoratum. Het overgrote deel van
de locatie was begroeid met haarmos Polytrichum.
De vegetatiebedekking varieerde tussen de 40-65 %
en de vegetatie kwam gemiddeld niet hoger dan
10 centimeter.
De tweede vindplaats ligt in de Honderd Morgen,
een groot natuurontwikkelingsgebied aan de oost-
kant van de Moerputten. In de percelen bij de
Gementweg is in 007-008 de organische top-
laag van de voormalige maïsakkers afgegraven,
aan de Hondermorgensedijk gebeurde dat in
011-01. In 011 en 01 is hier vers maaisel uit
de Moerputten aangebracht om de ontwikkeling
van soortenarme pioniersvegetaties te voorkomen
(Wynhoff 01). Het geschetste habitat komt
deels overeen met de situatie in de Moerputten.
Na afgraven heeft het gebied zich ontwikkeld tot
een vochtige, verzuurde en zeer voedselarme
pioniersvegetatie (fig. 7). De vegetatie is echter
soortenrijker en ontwikkelt zich sneller. De meest
voorkomende plantensoorten op de vindplaats
zijn verschillende grassoorten, geelgroene zegge
Carex oederi, moerasrolklaver Lotus pedunculatus,
bleekgele droogbloem Gnaphalium luteo-album,
gewone brunel Prunella vulgaris en pitrus Juncus
effusus, aangevuld met de eerstejaars houtige
gewassen ruwe berk en grauwe wilg Salix cinerea.
De kruiden bedekken niet meer dan 40 % van
het grondoppervlak. Een deel van het gebied was
onbegroeid. Bij de locaties aan de Gementweg
was deels echter ook sprake van een bijna vol-
ledige bedekking, meestal veroorzaakt door
mossen.
Het perceel in het Vlijmens Ven waar M. psocoides
is aangetroffen is pas in 015 afgegraven. Het
perceel is direct daarna bekalkt en van vers maaisel
voorzien. De bodem in het Vlijmens Ven is iets
voedselrijker en veel meer verstoord in het ver-
leden dan in de Honderd Morgen. Hierdoor is de
vegetatie al na twee seizoenen hoger en dichter,
soms zelfs tot een bedekking van 100 %. Het is
dan ook opvallend dat M. psocoides in een van de
armste locaties met een bedekking van slechts 15 %
en een vegetatiehoogte van gemiddeld maar , ±
1,6 cm is gevonden. Er zijn op deze locatie geen
vegetatieopnames gemaakt. Instraling door de
zon speelt overal een grote rol in het lokale micro-
aantal
1
4
6
10
8 nederlande aunitie ededelingen 51 ‒ 018
klimaat, omdat de lage, open vegetatie nauwelijks
beschutting biedt. Delen van het gebied kunnen
in de winter tijdelijk onder water staan. Het
gebied wordt jaarlijks gemaaid om verruiging
door berk, wilg en els tegen te gaan.
De geschetste habitat in Europa en daarbuiten
komt maar deels overeen met de situatie rond
de Moerputten. De habitatgegevens uit het
buitenland geven aan dat M. psocoides een zeer
droogteresistente soort is met een voorkeur voor
schrale en warme biotopen. Dit type milieu komt
ook op de drie Nederlandse vindplaatsen voor,
maar alleen in droge zomers. De open, schrale
vegetatie kan dan gemakkelijk opwarmen en
uitdrogen, een situatie waaraan M. psocoides is
aangepast. Blijkbaar kan deze soort echter ook
tegen meer vochtige condities, zoals die zich in
het winterhalfjaar kunnen voordoen. Delen van
het gebied kunnen dan behoorlijk nat worden of
zelfs inunderen.
begeleidende soorten
In het onderzochte gebied zijn in totaal 6
soorten springstaarten gevonden, waarvan 19
soorten samen
met M. psocoides zijn verzameld
(tabel 1).
In het gebied ten noordwesten van de Moerputten
kwam M. psocoides met negen andere springstaart-
soorten voor. Wat deze soorten met elkaar ge-
meen hebben is dat zij voorkomen in vochtige tot
natte gebieden, zonder duidelijke voorkeur voor
een bepaald bodemtype. De meest algemene soort
was Sminthurides schoetti Axelson, 190, een in
Nederland algemene soort van natte tot zeer natte
biotopen, vooral te vinden langs de waterkant.
Sminthurides malmgreni (Tullberg, 1876) en Isoto-
murus palustris (Müller, 1776) hebben een verge-
lijkbare voorkeur voor een nat habitat, waar ze
makkelijk zijn te vinden (Fjellberg 007). De
andere soorten zijn eurytoop en hebben geen
duidelijke voorkeur voor een bepaald bodemtype
of biotoop.
In de Honderd Morgen bij de Maij zijn 14 bege-
leidende soorten waargenomen. Het microklimaat
van deze locatie komt overeen met wat over
M. psocoides bekend is. De soortensamenstelling
is ook kenmerkend voor open, droge en meer
warme gebieden, vaak met een schaarse vegetatie
Figuur 6. Biotoop van Mackenziel-
la psocoides. Moerputten, ’s-Herto-
genbosch, 14.v.01. Foto Irma
Wynhoff.
Figure 6. Habitat of Mackenziella
psocoides: Moerputten, ’s-Herto-
genbosch, 14.v.01. Photo Irma
Wynhoff.
berg et al. ‒ mackenziella psocoides nieuw voor nederland 9
groeiend op zandgrond. De meest algemene soor-
ten waren Cryptopygus thermophilus (Axelson,
1900) en Isotomodes productus (Axelson, 1906).
Beide soorten zijn indicatief voor warme, droge
biotopen (Fjellberg 007). Op één locatie was
een nog onbekende vertegenwoordiger van de
Tullbergidae aanwezig, waarschijnlijk Mesaphorura
macrochaeta Rusek, 1976, eveneens een soort van
droge
gronden. De andere wat minder vaak voor-
komende s
oorten zijn eurytoop, zonder duidelijke
voorkeur voor bodemtype of vochtigheidsgraad.
Uitzondering is Entomobrya nicoleti (Lubbock,
1868), die op meer droge locaties is te vinden.
discussie
Dit is de derde nieuwe springstaart voor Neder-
land afkomstig uit het gebied rond de Moerputten.
In de Moerputten werd Folsomides angularis
(Axelson, 1905) aangetroffen en in de Honderd
Morgen F. parvulus Stach, 19 (Berg et al.
015). Dit geeft aan dat bemonstering van semi-
natuurlijke graslanden, zoals blauwgraslanden,
interessante springstaarten kan opleveren (Van
Bezouw et al. 016). Dit type half-natuurlijke
graslanden bevat nauwelijks een strooisellaag en
weinig dood hout, stenen en andere structuren
waaronder bodemfauna zich overdag kan schuil-
houden. Het is daarom noodzakelijk bodem-
monsters te steken. Uitgebreider onderzoek zal
zeker nog meer nieuwe soorten voor Nederland
kunnen opleveren.
Mackenziella psocoides is een zeer kleine spring-
staart die met het blote oog nauwelijks waar-
neembaar is en die zelfs onder de binoculair
gemakkelijk wordt gemist. De soort wel iets weg
van een bodemmijt waardoor hij misschien niet
altijd wordt herkend bij het doorzoeken van
bodemmonsters. De soort is niet via handvangst-
methoden te verzamelen maar moet via het steken
en extraheren van bodemmonsters worden ge-
vangen. Dit beperkt de kans om deze soort aan
te treffen. Springstaarten worden in Nederland
weinig met bodemmonsters geïnventariseerd en
M. psocoides komt ongetwijfeld op meer locaties
voor. Aan de andere kant kent deze soort een zeer
beperkte en gefragmenteerde verspreiding en lijkt
de soort nergens in grote aantallen voor te komen.
Wellicht heeft M. psocoides speciale habitateisen
die we nog niet goed kennen.
Figuur 7. Biotoop van Mackenziella
psocoides: Honderd Morgen,
’s-Hertogenbosch, 14.v.01.
Foto Irma Wynhoff.
Figure 7. Habitat of Mackenziella
psocoides: Honderd Morgen,
’s-Hertogenbosch, 14.v.018,
Photo Irma Wynhoff.
0 nederlande aunitie ededelingen 51 ‒ 018
dank woord
De auteurs danken Arne Fjellberg en Frans Janssens
voor de bevestiging van de determinatie. Het
onderzoek aan springstaarten in de Moerputten
werd mogelijk gemaakt door EU-subsidie (Code
lie+ 11 nat/nl/000770) in het kader van het
lie+ project ‘Blues in the Marshes’. De Uytten-
boogaart-Eliasen Stichting wordt bedankt voor
het verstrekken van een subsidie aan de eerste
auteur.
Tabel 1. De begeleidende springstaartsoorten in de bodemmonsters met Mackenziella psocoides in de Moerputten
(nw) en de Honderd Morgen (g).
Table 1. Accompanying Collembola species found in the soil core samples with Mackenziella psocoides at location
de Moerputten (nw) and Honderd Morgen (g).
Moerputten-Noordwest Honderd Morgen
mnw1 mnw2 mnw3 cg1 cg2 cg3
Mackenziella psocoides 4 10 4 1 4
Sminthurides schoetti 61 10 6 0 0 0
Sminthurides malmgreni 1 16 0 0 0
Proisotoma minuta 6 0 0 0 0 0
Bourletiella hortensis 0 0 0 0 0
Isotomurus palustris 1 1 1 0 1 5
Isotoma anglicana 0 1 0 0 0 1
Parisotoma notabilis 1 0 0 0 0 5
Ceratophysella denticulata 0 1 1 0 0
Friesea claviseta 1 0 0 0 1 0
Tullbergiidae 0 0 0 0 1 185
Cryptopygus thermophilus 0 0 0 96 5 6
Isotomodes productus 0 0 0 17 9 1
Brachystomella parvula 0 0 0 4 10
Deuterosminthurus pallipes 0 0 0 0 0
Sphaeridia pumilis 0 0 0 1 1 0
Entomobrya multifasciata 0 0 0 0 0
Entomobrya nicoleti 0 0 0 0 6 0
Lepidocyrtus cyaneus 0 0 0 1 0
berg et al. ‒ mackenziella psocoides nieuw voor nederland 1
literatuur
Bellinger, P.F., K.A. Christiansen & F. Janssens 017.
Checklist of the Collembola of the World.
– www.collembola.org. [geraadpleegd .viii.017]
Berg, M.P., W. Dimmers, I. Wynhoff, F. van Langevelde
&. R. van Bezouw 015. De springstaarten Folsomides
angularis en F. parvulus nieuw voor de Nederlandse
fauna (Hexapoda, Collembola, Isotomidae).
– Nederlandse Faunistische Mededelingen 45:
57-66.
Bezouw, R.F.H.M. van, I. Wynhoff, F. van Langevelde
& M.P. Berg 016. Springstaartgemeenschappen
(Hexapoda: Collembola) als indicator voor blauw-
graslandbodems rond de Moerputten. – Ento-
mologische Berichten 76: 69-79.
Bretfeld, G. 1999. Synopses on Palearctic Collembola,
volume : Symphypleona. – Abhandlungen und
Berichte des Naturkundemuseums Görlitz 71:
1-18.
Deharveng, L., J.-F. Betsch & A. Fjellberg 017.
Collembola, Mackenziellidae. - Fauna Europaea,
version 017.1, http://www.faunaeur.org.
Fjellberg, A. 1988. The Collembola fauna of Troms and
Finmark, North Norway (Collembola). – Fauna
Norvegica Series B 5: 5-0.
Fjellberg, A. 1989. Redescription of Mackenziella psocoides
Hammer, 195 and discussion of its systematic
position (Collembola, Mackenziellidae) Dallai, R.
(ed.) - Proceedings Third International Seminar on
Apterygota. University of Siena, Siena: 9-105.
Fjellberg, A. 007. The Collembola of Fennoscandia
and Denmark. Part : Entomobryomorpha and
Symphypleona. – Fauna Entomologica Scandinavica
4: 1-64.
Hammer, M. 195. Investigations on the microfauna
of Northern Canada, part ii, Collembola, – Acta
Arctica 6: 1-108.
Hüther, W. 1961. Ökologische Untersuchungen über
die Fauna pfälzischer Weinbergsböden mit beson-
derer Berücksichtigung der Collembolen und
Milben. – Zoologische Jahrbücher Systematic
Abteilung für Systematik, Geographie und Biologie
der Tiere 89: 4-68.
Liu, W.P.A., C. Janion & S.L. Chown 01. Collembola
diversity in the critically endangered Cape Flats
Sand Fynbos and adjacent pine plantations.
– Pedobiologia 55: 0-09.
Pomorski, R.J. 000. Mackenziella psocoides Hammer,
195 (Collembola, Mackenziellidae) w Polsce.
– Prseglad Zoologiczny 44: 41-4.
Wynhoff, I. 01. Startsituatie lie+ ‘Blues in the
Marshes’. – De Vlinderstichting, Wageningen.
[Rapport nr VS01.00]
nederlande aunitie ededelingen 51 ‒ 018
summary
The springtail Mackenziella psocoides new to the Dutch fauna (Hexpoda: Collembola:
Mackenziellidae)
On May 1, 01 the springtail Mackenziella psocoides was collected for the first time in the
Netherlands. A total of 5 individuals were found in the nature reserve ‘De Moerputten’, near
’s-Hertogenbosch (province of Noord-Brabant), in the southern part of the country. The species
was found on former agricultural land of which the top soil was removed to favour the trans-
formation to moderately nutrient-poor grassland habitat. The accompanying springtail species
suggest that the habitat is quite disturbed, with rather open exposed, sandy soils with scarce
vegetation, consisting mainly of mosses and seedlings. During the year this habitat is usually
relatively dry but the species is also found at locations that can be moist or even temporarily
inundated. The total number of springtails in the Netherlands is raised to 41.
M.P. Berg
Vrije Universiteit, Amsterdam
m.p.berg@vu.nl
F. van Langevelde
Wageningen Universiteit, Leerstoelgroep Resource Ecology
Frank.vanlangevelde@wur.nl
I. Wynhoff
De Vlinderstichting
Wageningen
Irma.wynhoff@vlinderstichting.nl
R.F.H.M van Bezouw
Wageningen
roelvanbezouw@hotmail.com