ArticlePDF Available

Hoe koloniaal onrecht te erkennen? De Rawagede-zaak laat kansen en grenzen van rechtsherstel zien

Authors:

Abstract

In 2011 werd het Nederlandse koloniale verleden een rechtszaak. In een historische uitspraak verklaarde de rechtbank in Den Haag de Nederlandse staat aansprakelijk voor de massa-executie in Rawagede op West-Java in 1947, uitgevoerd door Nederlandse militairen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949). Historisch onrecht voor de rechter brengen is een trend. Tegelijkertijd wordt in toenemende mate duidelijk wat de tekortkomingen en bijwerkingen van dit type juridische zaken zijn. Terwijl het debat tussen historici zich vooral op Nederland richt, tonen interviews met betrokkenen in Indonesië wat de effecten van de rechtszaken ter plekke zijn en daarmee ook wat de kansen en de grenzen zijn van officiële excuses en financiële compensatie als instrumenten voor erkenning. De confrontatie van het Nederlandse en het Indonesische perspectief, zo wordt in dit artikel beargumenteerd, maakt zichtbaar hoe verstrengeld kwesties betreffende geschiedschrijving en rechtvaardigheid zijn. In 2011, the Dutch colonial past entered the courtroom. In a historical judgment the Civil Court in The Hague declared the Dutch state liable for the mass execution in Rawagede on West Java in 1947, carried out by Dutch soldiers during the Indonesian War of Independence (1945-1949). Bringing historical injustice to court is a trend. At the same time, the shortcomings and unintended effects of such legal arrangements have become visible. While the debate among historians mainly focuses on the Netherlands, interviews with persons involved in Indonesia show the effects of the lawsuits, and therewith the opportunities and limits of apology and financial compensation as instruments of recognition. Only the confrontation of the Dutch and the Indonesian perspective, as this article argues, will show how closely intertwined questions of historiography and justice are. This article won the Low Countries History Award in 2019 (for the best article in BMGN - Low Countries Historical Review over the years 2016-2017-2018).
Published by Royal Netherlands Historical Society | knhg
Creative Commons Attribution-NonCommercial 4.0 International License
doi: 10.18352/bmgn-lchr.10613 | www.bmgn-lchr.nl | e-issn 2211-2898 | print issn 0165-0505
bmgn Low Countries Historical Review | Volume 133-4 (2018) | pp. 57-87
Hoe koloniaal onrecht te erkennen?
De Rawagede-zaak laat kansen en grenzen van rechtsherstel zien1
nicole l. immler
In 2011 werd het Nederlandse koloniale verleden een rechtszaak. In een historische
uitspraak verklaarde de rechtbank in Den Haag de Nederlandse staat aansprakelijk
voor de massa-executie in Rawagede op West-Java in 1947, uitgevoerd door
Nederlandse militairen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-
1949). Historisch onrecht voor de rechter brengen is een trend. Tegelijkertijd wordt
in toenemende mate duidelijk wat de tekortkomingen en bijwerkingen van dit type
juridische zaken zijn. Terwijl het debat tussen historici zich vooral op Nederland
richt, tonen interviews met betrokkenen in Indonesië wat de effecten van de
rechtszaken ter plekke zijn en daarmee ook wat de kansen en de grenzen zijn van
officiële excuses en financiële compensatie als instrumenten voor erkenning. De
confrontatie van het Nederlandse en het Indonesische perspectief, zo wordt in dit
artikel beargumenteerd, maakt zichtbaar hoe verstrengeld kwesties betreffende
geschiedschrijving en rechtvaardigheid zijn.
In 2011, the Dutch colonial past entered the courtroom. In a historical judgment
the Civil Court in The Hague declared the Dutch state liable for the mass execution
in Rawagede on West Java in 1947, carried out by Dutch soldiers during the
Indonesian War of Independence (1945-1949). Bringing historical injustice to court
is a trend. At the same time, the shortcomings and unintended effects of such legal
arrangements have become visible. While the debate among historians mainly
focuses on the Netherlands, interviews with persons involved in Indonesia show
the effects of the lawsuits, and therewith the opportunities and limits of apology
and financial compensation as instruments of recognition. Only the confrontation
of the Dutch and the Indonesian perspective, as this article argues, will show how
closely intertwined questions of historiography and justice are.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
58
immler
Introductie: De rechtszaak die de Nederlandse kijk op het koloniaal verleden veranderde
Ibu Wanti binti Sariman (1925-2016), een van de weduwen van Rawagede,
wier man in 1947 door Nederlandse militairen werd geëxecuteerd, reisde
in 2011 samen met enkele anderen uit het dorp duizenden kilometers
om de historische feiten in een civiele rechtszaak in Den Haag een gezicht
en een stem te geven. De rechtbank verklaarde op 14 september 2011 de
Nederlandse staat aansprakelijk voor de massa-executie in Rawagede
(tegenwoordig Balongsari) op West-Java op 9 december 1947 en daarmee ook
voor de schade geleden door een mannelijke overlevende en de weduwen,
wier echtgenoten waren geëxecuteerd. Excuses en schadevergoeding
volgden. De massa-executie, waarbij bijna alle mannen van het dorp
door Nederlandse militairen werden omgebracht, vond plaats tijdens de
Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949), waarin Nederland een
poging deed om ‘zijn’ kolonie opnieuw te veroveren.2 Indonesië had op 17
augustus 1945 de onafhankelijkheid uitgeroepen nadat de drie jaar durende
Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942 een einde had
gemaakt aan de Nederlandse koloniale macht. De internationale druk en het
besef dat de oorlog niet gewonnen kon worden, dwongen de Nederlandse
staat om de Indonesische soevereiniteit in december 1949 officieel te
erkennen.
De uitspraak van de Haagse rechter wordt in juridisch en historisch
opzicht als een mijlpaal beschouwd, ‘omdat ogenschijnlijk verjaarde zaken
die historisch onrecht betreffen door deze uitspraak in het verruimde blikveld
van de Nederlandse civiele rechter zijn geraakt’. Hoewel de rechtsvorderingen
inmiddels verjaard waren, werd de verjaringstermijn toch ‘buiten toepassing’
gelaten, ‘omdat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar zou zijn’.3 Dit was, aldus advocaat Liesbeth
Zegveld die de weduwen vertegenwoordigde, ‘in de terminologie van het
oude recht: in strijd met de goede trouw. Volgens de rechtbank kwam de Staat
niet het recht toe om zijn eigen, ongewapende onderdanen zonder enige vorm
van proces te executeren’.4 Het was de eerste keer dat in Nederland de staat
aansprakelijk werd gesteld voor koloniale misdaden of, anders gezegd, voor
‘onrechtmatig handelen van de Staat’. Tegelijkertijd werd vastgelegd dat de
Staat zijn ‘plicht tot bescherming van de lichamelijke integriteit en het leven
1 Ik wil de anonieme reviewers bedanken voor hun
inspirerende opmerkingen bij eerdere versies
van dit artikel, en mijn collega’s die, net als het
redactiebureau, de moeite hebben genomen om
mijn Nederlands te corrigeren.
2 In Nederlandse en Indonesische bronnen
verschillen de aantallen tussen de 150 en 433
mannen. Rémy Limpach, De brandende kampongs
van generaal Spoor (Amsterdam 2016) 323-336.
3 Wouter Veraart, ‘Uitzondering of precedent? De
historische dubbelzinnigheid van de Rawagede-
uitspraak’, Ars Aequi (april 2012) 251 en 259.
4 Liesbeth Zegveld, ‘Civielrechtelijke verjaring van
internationale misdrijven’ (Amsterdam 2015) 12.
article – artikel
van zijn onderdanen, waaronder (destijds) de inwoners van Rawagede’, zoals
de eisers het noemden, niet was nagekomen.5
Het nos Journaal van 14 september 2011 bracht het bericht over
het Rawagede-vonnis als een grote overwinning van de slachtoffers. Ook
internationale media besteedden aandacht aan de zaak. Nog sprekender
waren de televisiebeelden van de lokale herdenkingsdag op 9 december
2011, toen de Nederlandse ambassadeur in Indonesië, Tjeerd de Zwaan,
namens de Nederlandse regering bij het monument in Rawagede voor de
eerste keer officieel excuses aanbood ‘voor de tragedie, die op 9 december
1947 in Rawagede plaatsvond’.6 Kort daarop kreeg iedere weduwe een
compensatiebetaling van twintigduizend euro op een speciaal daarvoor
geopende bankrekening.
Dit bleek echter niet alleen maar goed nieuws. ‘Rawagede-weduwen
geplukt’ kopte de voorpagina van de Volkskrant op 24 december 2011. Het
dorpshoofd had de helft van het geld van de weduwen afgenomen om het te
verdelen onder de nakomelingen van alle slachtoffers. De betalingen leidden
tot grote sociale onrust in het dorp. Zegveld interpreteerde dit als een
schending van de rechten van de weduwen.7 Ook de media veroordeelden
de herverdeling.8 Ging het hier om een schending van een toegekend
recht of om een vertaling van een Nederlandse rechterlijke beslissing naar
plaatselijke omstandigheden, zoals het dorpshoofd beweerde?
Dit incident roept verschillende vragen op: hoe hebben de weduwen
en hun families de erkenning van Nederlandse kant ervaren? Wat waren de
gevolgen voor hen, hun gezin en de dorpsgemeenschap? Hadden ze – zeventig
jaar na afloop van de dekolonisatieoorlog – van de Nederlandse overheid
gekregen waar ze op hadden gehoopt? En dan nog een principiëlere vraag: in
welke mate correspondeerden de Nederlandse maatregelen voor compensatie
met hun ideeën over rechtvaardigheid?
Deze vragen zijn inmiddels nog urgenter geworden nu het
Rawagede-vonnis van 2011 (dat nog uitgaat van een exceptioneel geval van
geweld) als model is gaan dienen voor andere Indonesische weduwen, wier
mannen eveneens slachtoffer waren van militaire standrechtelijke executies,
zoals in Sulawesi in 1946-1947. In september 2013 werd de zaak van de
weduwen uit Sulawesi met de Nederlandse Staat geschikt met de bepaling
5 Rawagede-uitspraak, 14 september 2011: ‘Op
de Staat rustte volgens eisers ten tijde van
de executies op grond van het Nederlandse
recht de plicht tot bescherming van de
lichamelijke integriteit en het leven van zijn
onderdanen, waaronder (destijds) de inwoners
van Rawagedeh.’ (3.3) https://www.recht.nl/
rechtspraak/?ecli=ecli:nl:rbsgr:2011:bs8793
(geraadpleegd op 3 oktober 2018).
6 Toespraak ambassadeur De Zwaan, Balongsari, 9
december 2011: http://www.prakkendoliveira.nl/
user/file/111209_(buza)_toespraak_ambassadeur.
pdf (geraadpleegd op 3 oktober 2018).
7 Michel Maas, ‘Rawagede-weduwen geplukt’, De
Volkskrant, 24 december 2011.
8 Idem.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
60
immler
dat voor hen dezelfde compensatieregeling gold als voor de weduwen van
Rawagede.9
Intussen eisten nu ook de kindslachtoffers een gelijke behandeling
als die van de weduwen. In augustus 2014 getuigden drie kinderen van
slachtoffers in Sulawesi voor de Nederlandse rechter over de executies in
de dorpen Suppa en Bulukumba, waar huizen werden verbrand en waarbij
volgens de klagers meer dan vierhonderd mensen omkwamen. Doordat de
uitspraken zich tot dan toe alleen op de weduwen hadden gericht, voelden
de kinderen zich over het hoofd gezien door de rechter. In maart 2015 kregen
zij van de rechter in principe gelijk, maar werden zij wel gevraagd meer
bewijzen te leveren.10 In januari 2017 verzocht Zegveld het Ministerie van
Buitenlandse Zaken de collectieve regeling, zoals die voor de weduwen in
2013 overeengekomen was, open te stellen voor de ruim vijfhonderd claims
van kinderen.11 Dit verzoek werd afgewezen.
De Indonesische casus staat niet op zich. Ook in Groot-Brittannië
volgt sinds 2013 de ene rechtszaak de andere op. Daar vragen duizenden
mensen die tijdens de Keniaanse onafhankelijkheidsstrijd in de jaren vijftig
slachtoffer waren van de Britse koloniale politiek om erkenning.12 Het
gegeven dat historisch onrecht voor een rechter gebracht kan worden, is op
zich een groot succes voor de mensenrechtenbeweging en de humanisering
van het internationaal recht. Tegelijkertijd worden in toenemende mate
de tekortkomingen en bijwerkingen van dergelijke juridische regelingen
zichtbaar. In dit artikel staan de lessons learnt van de ervaringen van de
weduwen, kindslachtoffers en hun families in Indonesië ten behoeve
van toekomstige casussen centraal. Terwijl het debat over de uitspraak
onder historici zich vooral richt op Nederland, laat dit artikel de gevolgen
van de rechtszaken in Indonesië zien. Pas door de confrontatie van beide
perspectieven, zo wordt hier beargumenteerd, wordt zichtbaar hoe
verstrengeld vragen van geschiedschrijving en rechtsherstel zijn.
Deze verstrengeling werd recentelijk duidelijk in het debat rondom
het nieuwe onderzoek Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië,
1945-1950, een grootschalig programma, gefinancierd door de Nederlandse
regering en uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en
Volkenkunde (kitlv), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie
(nihm) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies
9 Voor deze informele overeenkomst, zie:
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/
stcrt-2013-25383.html (geraadpleegd op 3 oktober
2018).
10 Sulawesi-uitspraak, 11 maart 2015:
https://www.recht.nl/rechtspraak/
uitspraak?ecli=ecli:nl:rbdha:2015:2449
(geraadpleegd op 3 oktober 2018).
11 In Rawagede bereiden ongeveer veertig
kindslachtoffers claims voor; in Zuid Sulawesi ruim
vijfhonderd. Momenteel zijn er tussen de tien tot
twintig zaken in behandeling bij de rechtbank.
12 Katie Engelhart, ‘40.00 0 Kenyans accuse uk of
abuse in second Mau Mau case’, The Guardian, 29
oktober 2014.
article – artikel
(niod).13 Tijdens de kick-off in september 2017 formuleerden verschillende
critici niet alleen de behoefte aan meer ‘meerstemmigheid’ in het onderzoek
opdat de Indonesische perspectieven gelijkwaardiger vertegenwoordigd
zouden zijn,14 maar werd ook expliciet gevraagd op welke wijze het
onderzoek aan ‘rechtvaardigheid’ zou bijdragen. Onderzoeksleider Gert
Oostindie stelde zich terughoudend op. Met de uitspraken ‘wij doen niet
aan moraal en politiek’ en ‘wij willen de geschiedenis begrijpen, wat er voor
politieke of juridische consequenties daaraan verbonden worden is niet
onze eerste zorg’ wordt het materiaal dat het onderzoek oplevert niet als een
onmiddellijke bijdrage aan de rechtszaken gezien. Opmerkelijk hieraan is dat
het antwoord op de vraag naar rechtvaardigheid direct in een juridisch kader
werd geplaatst, terwijl het niet zeker is of de vraag ook zo bedoeld was.
Dat rechtvaardigheid vooral met juridische zaken in verband
word gebracht, is een ontwikkeling van de laatste jaren. Tegelijkertijd
is bovenstaande discussie illustratief voor het algemene spanningsveld
tussen historici, rechtspraak en de samenleving. Discussies over de
geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog laten dit zien. Historici,
zijn ‘onlosmakelijk verbonden met de huidige samenleving en de morele
waarden waarop deze is gebaseerd’, maar achten zich tegelijkertijd ook,
zo stelden historici Martijn Eickhoff, Barbara Henkes en Frank van Vree,
‘verplicht aan hun professie, die vraagt om afstand, onpartijdigheid en morele
neutraliteit’.15 Veel historici willen geen rechter spelen over het verleden,
maar de geschiedenis vooral beschrijven en begrijpen in plaats van een brug
te slaan tussen het verleden en het heden.16 Deze manier om afstand te
houden en neutraliteit te bewaken wordt ook door historica Stef Scagliola
bekritiseerd, omdat daarmee het politieke aspect van de geschiedschrijving al
snel ontkend zou worden. Zij laat zien hoe de professionele code van historici
van ‘objectiviteit’ en ‘neutraliteit’ in de omgang met geweld in Nederlands-
Indië ook als ‘immuniseringsstrategie’ kon dienen.17
13 Deze debatten zijn terug te vinden op http://
ind45-50.org en http://historibersama.com
(geraadpleegd op 3 oktober 2018).
14 Kick-off event ‘Overbodig of hard nodig’, Pakhuis
De Zwijger, Amsterdam 14 september 2017.
15 Over het verband tussen morele waarden en
geschiedschrijving zie: Martijn Eickhoff, Barbara
Henkes en Frank van Vree, ‘De verleiding van
een grijze geschiedschrijving. Morele waarden
in historische voorstellingen’, Tijdschrift voor
Geschiedenis 123:3 (2010) 324. De auteurs
benadrukken dat ‘niet alleen het historisch
onderzoek wordt gestuurd door politieke en
morele preoccupaties, ook het resultaat, de
historische voorstelling, ontleent haar belang en
aantrekkingskracht aan de politieke en morele
implicaties’ (324).
16 Over ‘Historici en de confrontatie met een
gewelddadig verleden’ zie het themanummer
‘Gewelddadig verleden’, Groniek 194 (2012).
17 Stef Scagliola, Last van de oorlog. De Nederlandse
oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking
(Amsterdam 2002) 189-193 en 360-361. Zie ook
Stef Scagliola, ‘Cleo’s “Unfinished Business”:
Coming to Terms with Dutch War Crimes in
Indonesia’s War of Independence’, Journal of
Genocide Research 14:3-4 (2012) 419-439, in het
bijzonder 426-429.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
62
immler
Deze afstandelijkheid – die vaak door activisten aan de orde is
gesteld – kwetst betrokkenen die zich daardoor persoonlijk miskend
voelen. Met het juridische gelijk in de Rawagede-casus hebben hun emoties
en morele beroep op een waardeoordeel over het koloniaal verleden een
legitieme basis gekregen. Maar het spanningsveld ontstaat precies daar waar
centrale vragen van de samenleving, zoals de vraag naar rechtvaardigheid,
aan advocaten, rechters en politici worden overgelaten. Naast een juridische
en politieke erkenning wordt juist ook een erkenning door historici nodig
geacht, aangezien geschiedschrijving en rechtsherstel met elkaar zijn
verstrengeld.
Dit artikel analyseert allereerst hoe de rechtszaken in het academische
debat worden besproken. Daarna volgen de resultaten van het veldwerk
betreffende de praktijk en de impact van de compensatie dat door de auteur
op West-Java en Zuid-Sulawesi is verricht in het kader van het project
Narrated (In)Justice.18 Afsluitend maakt de conclusie de kansen en grenzen
van rechtsherstel duidelijk en laat zien wat geleerd kan worden van de
ervaringen in Indonesië ten behoeve van de discussies in Nederland en de
verstrengeling van geschiedschrijving en rechtvaardigheid.
De Rawagede-zaak in het wetenschappelijke debat
Sinds het Rawagede-vonnis in 2011 voeren Nederlandse historici en juristen
een debat over de vraag of dit type rechtszaak de juiste wijze is om met het
koloniale verleden om te gaan. Hoewel de Rawagede-uitspraak juridisch
en historisch gezien een ‘mijlpaal’ kan worden genoemd, in de zin dat het
verjaringsstatuut gedeeltelijk werd opgeheven, spreekt rechtsfilosoof Wouter
Veraart van een ‘historische dubbelzinnigheid’ van de uitspraak: gaat het nu
over een ‘uitzondering of precedent’?19 Deze vraag leverde ook onder historici
stof voor discussie: is het besluit de executies in Rawagede te erkennen als een
vorm van exceptioneel geweld terecht? Of doet dit onrecht aan het structurele
karakter van het geweld? Inmiddels is een precedent geschapen, dat wordt
gevolgd door verschillende nieuwe rechtszaken. Daardoor is duidelijk
geworden dat het in de Rawagede-zaak niet om een uitzonderlijk geval van
18 Dit onderzoek in het kader van het project
‘Narrated (In)Justice’ werd mogelijk gemaakt
door een Marie Curie Fellowship in het 7th
European Community Framework Program,
doorgevoerd in het programma ‘Understanding
the Age of Transitional Justice’ van het niod
Instituut voor Oorlog, Holocaust en Genocide
Studies in Amsterdam. Vanuit een localizing
transitional justice perspectief heb ik deze casus
uitgebreider besproken in: Nicole L. Immler,
‘Narrating (In)Justice in the Form of a Reparation
Claim: Bottom-Up Reflections on a Post-Colonial
Setting–The Rawagede Case’, in: Nanci Adler
(ed.), Understanding the Age of Transitional Justice:
Crimes, Courts, Commissions, and Chronicling
(New Brunswick 2018) 149-174.
19 Veraart, ‘Uitzondering of precedent?’, 258-259.
article – artikel
geweld ging. Toch voert advocaat Zegveld in overleg met Jeffry Pondaag, de
voorzitter van Stichting Comité Nederlandse Ereschulden die Indonesische
slachtoffers in Nederland vertegenwoordigt,20 in Den Haag nog steeds
individuele rechtszaken en is een collectieve oplossing door de overheid niet
in zicht.
Vele historici zijn sceptisch over de juridische benadering: kan justitie
recht doen aan koloniaal onrecht? Rawagede staat inmiddels symbool voor
de wreedheid van het Nederlandse leger, maar, aldus historicus Martijn
Eickhoff: ‘het koloniale karakter van die [militaire] missies werd niet
gedeconstrueerd’.21 Dit bredere perspectief ontbrak – historisch en moreel
gezien – ook toen het vonnis zich richtte op het exceptionele karakter van
het geweld in Rawagede in plaats van de mogelijk systematische aard ervan
te onderzoeken. Op deze wijze, zo schrijft geschiedtheoreticus Chris Lorenz,
continueert het Rawagede-vonnis de selectieve en eufemistische manier
waarop Rawagede en andere bloedbaden in het publieke debat van de laatste
decennia zijn besproken.22 Daarmee sluit Lorenz aan bij wat historicus Remco
Raben eerder beschreef als kenmerkend voor de Nederlandse omgang met
het koloniale verleden: daarin ontbreekt een universele morele standaard,
zoals die van de mensenrechten.23 De inconsistentie van de benadering
van historisch onrecht blijkt bijvoorbeeld uit het gegeven dat daders uit de
Tweede Wereldoorlog nog steeds worden vervolgd, terwijl er geen vervolging
werd ingesteld voor de Nederlandse criminele daden in Indonesië. Op
dit punt betoogt Lorenz dat in Nederland ‘op zijn best een opmerkelijk
strategische omgang met universele morele maatstaven’ bestaat. De uitspraak
blijkt bij nader inzien tamelijk bedrieglijk: ‘Op het eerste gezicht lijkt de
uitspraak een mooi voorbeeld van een op mensenrechten gebaseerde “politiek
van berouw” en “politiek van herstel” []. Maar de schijn bedriegt hier.’24 Het
ontbreken van een discours over de mensenrechten in het vonnis beschouwt
Lorenz als een belangrijk element van silencing:
Hoewel Nederland als lid van de Verenigde Naties in 1948 de rechten van
de mens heeft onderschreven, speelden deze geen rol in de Nederlandse
parlementaire debatten over de ‘excessen’ in 1969 en daarna. Deze strategische
kijk op mensenrechten komt duidelijk naar voren in de manier waarop de
20 http://www.kukb.nl (geraadpleegd op 3 oktober
2018); het Indonesische onderdeel werd opgezet
door Batara Hutagalung.
21 Martijn Eickhoff, ‘Weggestreept verleden?
Nederlandse historici en het Rawagededebat’,
Groniek 194 (2013) 53.
22 Chris Lorenz, ‘De Nederlandse koloniale
herinnering en de universele mensenrechten. De
casus “Rawagede”’, Tijdschrift voor Geschiedenis
128:1 (2015) 122. doi: https://doi.org/10.5117/
tvge sch2015.1.lore.
23 Remco Raben, ‘Koloniale Vergangenheit und
postkoloniale Moral in den Niederlanden’, in:
Volker Knigge en Norbert Frei (ed.), Verbrechen
Erinnern. Die Auseinandersetzung mit Holocaust und
Völkermord (München 2002) 101.
24 Lorenz, ‘De Nederlandse koloniale herinnering en
de universele mensenrechten’, 126 en 121.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
64
immler
Nederlandse rechtbank pleitte voor de ‘uitzonderlijkheid’ van Rawagede en in
de manieren waarop de Nederlandse staat de vraag of ze dit soort bloedbaden
ziet als oorlogsmisdaden en als mensenrechtenschendingen nog altijd
ontwijkt.25
Lorenz bekritiseert vooral dat de zaak gesloten werd voordat de ‘historische
waarheid’ naar behoren was onderzocht. Hij ziet in de compensatie geen
poging om het verleden in bredere zin bespreekbaar te maken, maar des te
meer als een poging om dat verleden tot zwijgen te brengen. Deze interpretatie
wordt ondersteund door het gegeven dat de Nederlandse staat tot dan
toe steeds weigerde systematisch historisch onderzoek naar Nederlandse
oorlogsmisdaden in Indonesië te financieren: ‘De staat hoopt op verzoening
van zijn misdaden zonder dat er waarheidsvinding heeft plaatsgevonden’, een
poging die Lorenz de ‘productie van onwetendheid’ noemt.26
Een soortgelijke redenering vinden we bij historicus Bart Luttikhuis.
Hij stelt dat de juridische benadering het publieke debat beperkt tot ‘nauw
omlijnde gevallen die binnen de parameters van de juridische bewijsvoering
vallen’.27 Dit is misleidend in termen van kennis over het verleden, omdat het
de geschiedenis tot enkele aantoonbare feiten reduceert. Volgens Luttikhuis
hebben de juridisch gesanctioneerde excuses dan ook nadelige gevolgen. De
excuses, meent Luttikhuis, zijn minder waardevol vanwege de gedwongen
aard ervan: ‘Het juridisch afgedwongen karakter diskwalificeerde de excuses
als een onverdeeld aanvaarbare poging tot verzoening’, omdat ‘de expliciete
nadruk op de restrictie [] ook de aandacht vestigde op alles waarvoor
geen excuses werden aangeboden en waarover Nederland het dus niet wilde
hebben’. Het juridisch kader zou daarmee niet alleen de performatieve kracht
van het gebaar ondermijnen, maar ook door de beperktheid ervan de kans op
succesvolle verzoening belemmeren. Luttikhuis spreekt wat dit betreft van
een ‘herinneringspolitieke mislukking’.28
Ook andere auteurs pleiten voor een politiek in plaats van een juridisch
proces. Juriste Larissa van den Herik bekritiseert de toenemende neiging om
erkenning via gerechtelijke procedures af te dwingen. Volgens haar zou het
politieke proces met een duidelijke wetgeving als uitkomst centraal moeten
staan in plaats van de juridische gevechten.29 Ook historicus Peter Malcontent
houdt een pleidooi om het recht op financiële compensatie te beschouwen als
onderdeel van een breder politiek proces. De geschiedenis laat zien, meent hij,
25 Idem , 127.
26 Idem, 126 en 112.
27 Bart Luttikhuis, ‘Juridisch afgedwongen excuses.
Rawagedeh, Zuid-Celebes en de Nederlandse
terughoudendheid’, bmgn – Low Countries
Historical Review 129:4 (2014) 92. doi: https://doi.
org/10.18352/bmgn-lchr.9863.
28 Luttikhuis, ‘Juridisch afgedwongen excuses’, 97 en
104-105.
29 Larissa van den Herik, ‘Addressing “Colonial
Crimes” through Reparations? Adjudicating
Dutch Atrocities Committed in Indonesia’, Journal
International Criminal Justice 10:3 (2012) 693-705.
doi: https://doi.org/10.1093/jicj/mqs033.
article – artikel
dat een strikte juridische aanpak – en case-for-case uitspraken die uitnodigen
tot vergelijking – niet noodzakelijkerwijs leidt tot verzoening gedefinieerd als
vreedzaam samenleven op lange termijn.30 Duidelijk is dat bovengenoemde
auteurs er aan twijfelen dat een juridische benadering, die aandacht schenkt
aan individuele slachtoffers, helpen zal het koloniale verleden te integreren in
het Nederlandse master narrative.31
Dit debat zet de discussie voort die sinds decennia wordt gevoerd
over de aard en omvang van het gebruikte geweld in Indonesië32 en de
geschiedschrijving daarover.33 Met de rechtszaken kwamen echter niet alleen
steeds meer feiten aan het licht die het structurele karakter van het Nederlandse
geweld in Indonesië duidelijk aantoonden, maar ze leidden ook tot meer media-
aandacht, waardoor het proefschrift De brandende kampongs van Generaal Spoor van
militairhistoricus Rémy Limpach een baanbrekende studie werd.34
De druk van de rechtszaken, ondersteund door Limpachs
gedetailleerde studie, legde de basis voor de financiering van het al eerder
genoemde vier jaar durende onderzoeksprogramma Dekolonisatie, geweld
en oorlog in Indonesië, 1945-1950 (2017-2021).35 Krijgt het proces van
waarheidsvinding daarmee alsnog vorm en inhoud? En is daarmee ook de
opstap naar een breder politiek proces, zoals door bovengenoemde historici
wordt bepleit, gezet?
Zoals discussies in de startfase van dit grote onderzoek laten zien,
heeft een deel van de betrokken historici het gevoel dat dit debat over de
‘zwarte bladzijden’ zich vooralsnog tot Nederlandse historici beperkt.36 Vanaf
30 Peter Malcontent, ‘Financial Compensation as
a Political Process’, in: Peter Malcontent (ed.),
Facing the Past. Amending Historical Injustices
Through Instruments of Transitional Justice
(Cambridge 2016) 265-284.
31 Luttikhuis, ‘Juridisch afgedwongen excuses’, 99.
Dit debat onder historici over de waarde van
rechtszaken voor de geschiedschrijving wordt
in Holocaust Studies uitgebreid gevoerd: Leora
Bilsky, ‘The Judge and the Historian. Transnational
Holocaust Litigation as a New Model’, History &
Memory 24:2 (2012) 117-156.
32 Sinds de tv-getuigenis van de Nederlandse
oorlogsveteraan Joop Hueting in 1969, gevolgd
door de in regeringsopdracht geschreven
Excessennota in hetzelfde jaar, werden deze
‘excessen’ herhaaldelijk gethematiseerd zodra
nieuwe documenten, foto’s of boeken werden
gepubliceerd. Zie hiervoor de sleutelpublicatie:
Jacques van Doorn en Wim Hendrix, Ontsporing
van geweld (1971). Hoewel het boek een heldere
analyse van het geweld biedt, heeft het volgens
Stef Scagliola weinig invloed ‘doordat zij
zich wat vorm betreft conformeren aan de
wetenschappelijke code van “neutraliteit”.’
Scagliola, Last van de oorlog, 360. Een consequentie
daarvan is dat dit onderzoeksveld lange tijd vooral
aan journalistiek en activisme werd overgelaten.
33 Voor een overzicht zie Scagliola, Last van de oorlog,
183-246; Limpach, De brandende kampongs, 17-38.
34 Limpach, De brandende kampongs; zie ook
Gert Oostindie, Soldaat in Indonesië, 1945-1950.
Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant
van de geschiedenis (Amsterdam 2015).
35 Zie https://www.ind45-50.org/en.
36 Bart Luttikhuis, ‘Verslag debat
“Dekolonisatieoorlog Indonesië 1945-1950:
Onverenigbare herinneringen?” Een discussie
zonder eind, of een prematuur einde aan de
discussie?’, Cogis 4 (2016) 18-21.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
66
immler
de start van het onderzoek werden de betrokken instituten geconfronteerd
met het verwijt dat ze vooral een Nederlands perspectief hanteerden. Als
kritiekpunten werden genoemd: de afwezigheid van Indonesische stemmen
en een gebrek aan een duidelijke bijdrage aan het postkoloniale debat in
Nederland.37 Ook het wetenschappelijke debat rondom de Rawagede-
casus heeft zich tot nu toe vooral geconcentreerd op de betekenis van deze
rechtszaak voor Nederland. Met dit artikel wil ik diegenen die de rechtszaken
het meest betroffen, de Indonesische weduwen en kinderen, aan het woord
laten en de impact van de in Nederland gevoerde rechtszaken in Indonesië
laten zien.
Veldwerk in Indonesië. Op zoek naar de verhalen achter de rechtszaken en hun
nawerkingen
In oktober 2015 deed ik samen met fotograaf Suzanne Liem veldonderzoek
in West-Java en Zuid-Sulawesi om de persoonlijke verhalen achter de
rechtszaken te horen en de effecten en de betekenis van de excuses en de
schadevergoeding voor de slachtoffers en hun families te achterhalen.38 Met
behulp van tolken werden acht gezinnen in Rawagede en omgeving en twaalf
gezinnen in verschillende steden en dorpen in Sulawesi (Makassar, Suppa,
Pare-Pare, Pangkajene, Sidrap en Pinrang) geïnterviewd. In totaal werden
meer dan veertig interviews gevoerd met slachtoffers, familieleden, buren en
lokale activisten.39
De zoektocht begint bij het monument dat in Rawagede een
centrale plaats inneemt. Het monument verbeeldt de geschiedenis van
37 Zie de open brief van critici gestuurd aan de
drie betrokken ministeries op 27 november 2017:
http://historibersama.com/vertalingen/2017-2/
vragen-bij-het-nederlandse-onderzoek-open-
brief/?lang=nl. De stichting Histori Bersama
(letterlijk ‘gezamenlijke geschiedenis’), opgericht
door Marjolein van Pagee, plaatst vertalingen
van Nederlandse en Indonesische artikelen over
het koloniale verleden online om meerdere
perspectieven zichtbaar te maken.
38 Dit veldwerk werd verricht door de auteur samen
met Suzanne Liem in het kader van het project
‘Rechtsherstel – in woord en beeld’ dat werd
gesteund en gefinancierd door DutchCulture en
het Matchingsfonds Gedeeld Cultureel Erfgoed
in 2015. Suzanne Liem en Nicole L. Immler,
Rechtsherstel – in woord en beeld. Tussen heden en
verleden in Nederland en Indonesië. Matchingsfonds
Gedeeld Cultureel Erfgoed van DutchCulture,
2015. Dit veldwerk resulteerde onder andere in
de tentoonstelling De weduwen, met portretten
van Suzanne Liem en met interviews van Nicole
Immler, samengesteld door Dirk Staat. Nationaal
Militair Museum, Soest, 1 april - 20 augustus 2017;
https://www.nmm.nl/over-het-nmm/nieuws/
foto-expositie-de-weduwen/
39 De interviews zijn ondergebracht bij da ns.
Nicole L. Immler, Thematische collectie: Narrated
(In)justice, dans. https://doi.org/10.17026/dans-
ze8-yg84 2017 (geraadpleegd op 3 oktober
2018). De interviews zijn binnenkort via dans
raadpleegbaar.
article – artikel
de dekolonisatieoorlog en zijn slachtoffers en omvat ook de zogenaamde
erebegraafplaats, waar de doden uit de dekolonisatieoorlog begraven zijn.
Het monument is de enige plek in het dorp waar je even kunt gaan zitten en
iets kunt eten bij twee kleine eetkraampjes. De eigenaren van de kraampjes
profiteren van het sociale karakter van de plaats, net als de werkloze jeugd die
er rondhangt en de paar geparkeerde auto’s bewaakt. Drie van de jongeren
hebben een grootvader die op de begraafplaats is begraven. Ze vertellen dat
deze plek met de komst van het monument is veranderd van een moerassig
gebied in een aantrekkelijke locatie waar je elkaar kunt ontmoeten en waar
je wat parkeergeld kunt verdienen. Tijdens de lunch bij de eetstalletjes is het
niet moeilijk de verhalen over ‘het geld’ of, met andere woorden, de financiële
compensatie uit Nederland te horen: wie ervan profiteerden, voor wie het te
laat kwam en in welke families het tot problemen leidde.
Hoe het begon. De Stichting Rawagede en het monument
Het ontstaan van het monument is nauw verbonden met meneer Sukarman
die als zoon van een van de weduwen in 1995 een stichting voor de weduwen
oprichtte. In het dorp kun je niet om hem heen. Als lokale historicus en
hoofd van de Stichting Rawagede belichaamt hij het verleden en is hij de
bemiddelaar tussen de weduwen en bezoekers zoals journalisten, politici en
onderzoekers.
Het begon allemaal met zijn eigen familiegeschiedenis. Sukarman, die
in het dorp opgroeide, hoorde van zijn moeder Ibu Cawi (1928) wat er in het
dorp in 1947 was gebeurd:
Haar eerste echtgenoot, Bitol, werd door de Nederlanders neergeschoten. Hij
ligt begraven bij het monument. Slechts zes maanden nadat ze waren getrouwd,
werd hij vermoord. Haar tweede echtgenoot, Sukardi, was een overlevende
van de slachting in de rivier op 9 december. Hij was nog alleenstaand op dat
moment en trouwde mijn moeder in 1948. Ik werd in 1949 geboren.40
Het idee dat Sukarman deze geschiedenis lange tijd niet kende hoewel hij
dagelijks langs de begraafplaats kwam, achtervolgde hem. Intussen is het
verbreken van de stilte zijn missie geworden: ‘Het idee voor de Stichting
Rawagede had ik al toen ik dorpshoofd was in 1977/1978. Ik schreef een boek
over het dorp in 1990, toen ik senator was in het lokale parlement. In die
tijd ontstond een conflict met het districtshoofd, omdat hij de graven van de
40 Sukarman, interview met auteur, in aanwezigheid
van de fotograaf Suzanne Liem en de tolk
Aji Yahuti, Balongsari, 20 en 23 oktober 2015.
De aanwezigheid van fotograaf en de tolk (in
Sulawesi: Yvonne Rieger Rompas) geldt voor alle
interviews die in de voetnoten vermeld worden.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
68
immler
helden wilde verplaatsen naar de begraafplaats in Pancawati, terwijl ik vond
dat ze hier hoorden.’ Het boek trok de aandacht van het leger dat vervolgens
de bouw van het monument en de oprichting van de Stichting Rawagede
in 1995 ondersteunde. Sukarman werd aangewezen als voorzitter van de
stichting en in deze hoedanigheid organiseert hij jaarlijks de herdenking van
het bloedbad op 9 december.
In 2011 bood ambassadeur Tjeerd de Zwaan bij het monument
namens de Nederlandse overheid excuses aan voor het onrecht dat de
bevolking destijds werd aangedaan. Voor Sukarman waren deze woorden
van belangrijke symbolische waarde. De ceremonie wordt echter door de
weduwen en hun families in de afgenomen interviews niet genoemd. Pas bij
navraag vertelt Ibu Tijeng, een van de weduwen: ‘We waren uitgenodigd.’
Deze erkenning voor het leed van de weduwen door hun directe omgeving
lijkt belangrijk. Maar hoe ervaarden deze weduwen de excuses? De vraag is of
dit specifieke gebaar in de gesprekken met de weduwen niet genoemd wordt
omdat zij niet veel waarde aan woorden hechten, of omdat zij de woorden
van de ambassadeur niet konden verstaan, aangezien tijdens de ceremonie
niet in hun lokale dialect, Soedanees, maar in Bahasa werd gesproken. De
weduwen zaten tijdens de ceremonie weliswaar op de eerste rij, maar, zoals
een Nederlandse landbouw-adviseur uit het buurdorp Pasirawi observeerde:
‘De nationale en regionale elite was aan het woord en hoorde de Nederlandse
ambassadeur aan. Er werd over de weduwen maar niet met en door hen
gesproken’.41 Terwijl hij zich voor deze situatie schaamde, beschreven de
aanwezige internationale media de emotionele reacties van de weduwen.
Een aantal jaren later is tijdens de interviews van deze emoties niets terug te
vinden.
Bij navraag legt kindslachtoffer Warjo (1936) uit: ‘Een
verontschuldiging bestaat slechts uit woorden; het moet ook een fysieke
vorm hebben.’42 Woorden alleen maken blijkbaar weinig indruk op de
dorpsbewoners, tenminste niet op de jongere generatie. Enkele weken na de
excuses arriveerde de financiële compensatie. En hoewel mondelinge excuses
en financiële compensatie bij elkaar hoorden, praten de meeste mensen in
het dorp een paar jaar later toch vooral over het geld en over wat dat heeft
losgemaakt in het dorp. En over wat het geld wel en niet heeft gebracht.
Terwijl de politieke discussie in Nederland gaat over welke woorden de
ambassadeur wel of niet mag gebruiken voor het maken van excuses, maakte
dit op de lokale elites wel, maar op de families zelf geen indruk; evenmin of
de excuses juridisch afgedwongen waren. Alleen het gebaar als zodanig wordt
ervaren.
41 Paul ter Weel, gesprek met de auteur, Pasirawi
19 oktober 2015, en in Delft, 4 oktober 2016, en
privé-e-mailcorrespondentie.
42 Warjo, interview met de auteur, Balongsari, 22
oktober 2015.
article – artikel
Meneer Sukarman (1949), de zoon van weduwe Ibu Cawi (1928-2014)
en hoofd van de Stichting Rawagede. ©Nicole L. Immler.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
70
immler
Ibu Tijengs familie en anderen
In de voorheen lege tuin achter het huis van Ibu Tijeng (1927) is in de afgelopen
jaren een half afgewerkt huis gebouwd. In 2010 droomde ze nog van de
heropbouw van haar eigen huis: ‘Ik koester geen gevoelens van wraak tegen de
Nederlanders die mijn man hebben gedood. Wel hoop ik dat de Nederlanders
misschien kunnen helpen om mijn huisje weer op te bouwen.43 Omdat zij
na de dood van haar echtgenoot geen geld had om haar huis te onderhouden,
was het afgebroken. De stenen lagen in 2010 nog opgestapeld in de tuin van
haar kleindochter. In 2015 is het huis opnieuw opgebouwd. Tijeng, ver in de
tachtig, ziek en bijna blind, kon haar droom werkelijkheid laten worden. Zij
zit tijdens het gesprek op haar bed in de woonkamer van haar kleindochter,
met haar dochter Karmas naast haar. ‘Toen mijn vader werd doodgeschoten’, zo
vertelt Karmas, ‘lag ik nog in de wieg. Ik kan me het gezicht van mijn vader niet
meer herinneren’.44 Haar zoon Luus was zeven jaar oud toen hij hoorde wat
er was gebeurd: ‘Nimong, mijn grootvader,’ zo vertelt hij, ‘was een eenvoudige
boer. Het is normaal als hij was doodgeschoten als soldaat [] Er waren ook
soldaten, weet je. Maar de boeren waren burgers. Hij stond op het punt om
naar het rijstveld te gaan toen hij werd neergeschoten.
Tijengs kleinzoon Luus (1971) vertelt hoe blij zij met het geld waren,
maar ook hoe moeilijk de herverdeling van het geld voor zijn familie was.
In plaats van wat het geld allemaal heeft opgeleverd, staan in de verhalen
verlies en dreigementen centraal. De familie moest de helft van het geld direct
afstaan: ‘Vijftien mannen wachtten aan de voorkant van mijn huis toen we
terugkeerden van de bank met het geld in zakken,’ vertelt Tijengs dochter
Karmas. Daarbij was niet zozeer het delen het probleem, omdat de andere
slachtoffers ook als ‘familie’ worden gezien, maar de manier waarop het
gebeurde, namelijk onder dwang en zonder inspraak bij de besluitvorming.
Toch zijn er ook positieve dingen te melden over wat het geld heeft
gebracht: een huis voor Tijengs kleindochter en de aflossing van de schulden
van kleinzoon Luus. Ibu Tijeng vertelt dat zij een tijdje gebraden kip kon
eten wanneer zij dat maar wilde (wat symbool staat voor een beter leven)
en de achterkleinkinderen kregen geld voor snoepjes. Maar nu het geld op
is, hebben de kinderen niet het gevoel dat zij er veel op vooruitgegaan zijn:
‘Iedereen wist dat we veel geld kregen en toch zijn we nog steeds arm,’ vat
Karmas samen. Luus leeft nog steeds in een huis met lemen vloer en er is geen
geld om zijn getalenteerde zoon naar een vervolgopleiding te sturen.
43 Joop Bouma, ‘Soms zijn zaken verjaard, soms
niet’, met foto’s en gesprekken van Suzanne
Liem met vijf weduwen uit Rawagede, Trou w, 23
augustus 2010, 19.
44 Ibu Tijeng, dochter Karmas, kleinzoon Luus en
een andere kleinkind (geanonimiseerd), interview
met de auteur, Balongsari, 20 oktober 2015. Alle
citaten met betrekking tot Ibu Tijeng zijn uit dit
gesprek afkomstig, behalve het citaat uit het
artikel van Bouma.
article – artikel
Ibu Tijeng (1927–2018) samen met haar familie voor het nieuwe huis
dat ze bouwden met behulp van de financiële compensatie die ze
van de Nederlandse overheid hebben gekregen. ©Nicole L. Immler.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
72
immler
Ook een andere weduwe die financiële compensatie uit Nederland
ontving en familieleden van inmiddels overleden weduwen in Rawagede
vertellen over gevoelens van erkenning, maar ook over de persoonlijke
bedreigingen zowel vanuit de slachtoffergemeenschap als door familieleden;
allen eisten een aandeel. Daar waar het geld onmiddellijk werd gebruikt
voor het bouwen van een huisje of een winkel voor de kleinkinderen is iets
van vooruitgang te zien. Ibu Wanti binti Sariman (1925-2016), die er voor
het vonnis van droomde om ‘niet meer afhankelijk hoe[ven] te zijn van mijn
dochter een eigen huisje [te] krijgen en een reis naar Mekka [te] maken’45,
werd eigenaar van het huis dat ze voorheen huurde. Ibu Cawi (1928-2014)
die altijd al haar ‘eigen deur’ wilde, kreeg een klein huisje naast het huis van
haar zoon waarvan ze twee jaar kon genieten voordat ze overleed. Meneer Saih
(1923-2011), de enige man die het bloedbad overleefde en bij het begin van
de rechtszaak tegen de Nederlandse staat nog leefde, heeft het einde van de
rechtszaak niet meer meegemaakt. Zijn familie investeerde in een drinkwater-
refill winkel, waar de kleindochter nu watercontainers wast en navult en
vervolgens op de scooter aan klanten levert. Het is de eerste winkel van dit
soort in het dorp.
Dit zijn belangrijke veranderingen en mooie voorbeelden van
wat geld kan betekenen in een context van alledaagse armoede. Maar
in de meeste gezinnen draaien de gedachten in de gesprekken toch om
basisbehoeften. ‘Het geld is belangrijk, omdat we voedsel nodig hebben,
als we nog leven; en als we sterven, hebben we geld nodig voor de
begrafenis,’ zegt Warjo, die het bloedbad als kind overleefde.46 Hoewel
voor veel weduwen – zoals Warjo’s moeder – het geld te laat kwam, hebben
de kinderen ervan geprofiteerd. Die hebben nu een zorg minder, zoals
het betalen van de begrafenis en de laatste eerbewijzen, een uitgebreid
familieritueel. Warjo had zich eerst tegen de druk van de gemeenschap om
het geld te delen verzet, maar gaf uiteindelijk toe. De bedreigingen tegen
zijn familie waren te groot om ze te negeren.
Geld is binnen de Westerse samenleving een belangrijk instrument
van erkenning.47 Maar hoe draagt het monetaire bij aan het symbolische,
en wat is de waarde van het symbolische in een Indonesische context
van armoede? Bovenstaande voorbeelden laten zien dat in de alledaagse
armoede geld meestal geen symbolische, maar een praktische waarde
heeft.48 Geld blijkt ook een weinig emanciperende of transformerende
45 Dewi Gigengack, ‘Advocaat van nabestaanden.
“De staat is bang voor meer schuldeisers”’, De
Krant, 21 juni 2011, 18 .
46 Warjo, interview met de auteur, Balongsari, 22
oktober 2015.
47 Pablo de Greiff (ed.), The Handbook of Reparations
(Oxford 2006).
48 Wanneer financieel kapitaal kan worden omgezet
in symbolisch kapitaal, bijvoorbeeld als een
gezin in Zuid-Sulawesi met de compensatie
een auto koopt die ook voor en door de
dorpsgemeenschap wordt gebruikt, laat het de
sociale verplichtingen zien die aan het hebben
van bezit verbonden zijn.
article – artikel
werking te hebben. De armoede is vaak zo groot dat zelfs een aanzienlijk
geldbedrag nauwelijks verlichting brengt. Of, zoals de Nederlandse
landbouw-adviseur, een voormalig ontwikkelingswerker, het uitdrukt: ‘De
mensen hier zijn gewoon te arm om met een dergelijke compensatie hun
leven te veranderen.’49 De slachtoffers komen uit dorpen waar de meeste
mensen geen ziektekostenverzekering hebben, de kinderen niet continu
naar school gaan, velen schulden hebben en de economie van leningen met
enorme rentes welig tiert en iedere vorm van geld de aandacht trekt van
velen.
Spanningen binnen de gemeenschap. Het omstreden dorpsmodel
De weduwen profiteerden niet altijd het meest van het geld dat voor hen
was bedoeld. Een reis naar Mekka, ieders droom, maakte niemand: het geld
kwam te laat en was te snel op. Sommige weduwen konden zich nauwelijks
weren tegen de aanspraken die de eigen familieleden, maar ook de (klein)
kinderen van de weduwen die al waren overleden voordat de rechtszaak
werd aangespannen, op het geld maakten. In het dorp leidde het geld tot
het ontstaan van hiërarchieën tussen slachtoffers. Daarom vond Luus: ‘Doe
het de volgende keer anders. Er moet voorafgaand in het dorp een discussie
plaatsvinden over de compensatie’.50 De familieleden van de geëxecuteerde
echtgenoot van Ibu Taswi verlangden vooral naar een gelijkwaardig proces,
aangezien de familie van de vader bij de herverdeling van het geld veel minder
kreeg dan de familie aan moederskant die voor de weduwe had gezorgd. Het
pleidooi voor een andere procedure was vaak te horen in het dorp. Maar hoe
had het anders kunnen gaan?
In Rawagede hebben de dorpsautoriteiten een oplossing voor het
dilemma bedacht: een herverdeling onder alle slachtofferfamilies van 1947.
Er bestaat in Indonesië een ongeschreven wet dat familieleden alles met elkaar
delen, maar deze wet is in Rawagede nog dwingender dan elders. De lokale
gemeenschap omvat 181 families die slachtoffer werden van de Nederlandse
49 Ter vergelijking een paar getallen uit de regio
(Karawang): De 20.000 euro zijn ongeveer veertig
jaarsalarissen van een beginnend onderwijzer
(veertig euro per maand), ongeveer acht
jaarsalarissen van iemand in overheidsdienst
(tweehonderd euro per maand) en ongeveer
drie jaarsalarissen van een middenklassenfamilie
(zeshonderd euro per maand). Een kind dat hoger
onderwijs wil volgen, kost ongeveer negentig
euro per maand, wat voor de meeste families te
duur is en waardoor kinderen moeten werken.
Op het platteland hebben huisjes uit planken,
bamboe, of halfgebakken stenen de waarde van
rond de 2.500 à 3.500 euro; iets beter gebouwde
huizen met bijvoorbeeld 70 m2 land eromheen
hebben een waarde van 9.500 euro. Met dank aan
Paul ter Weel voor deze informatie.
50 Luus, interview met de auteur, Balongsari, 20
oktober 2015.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
74
immler
acties en onder deze gezinnen moeten alle donaties voor de nabestaanden
van slachtoffers worden verdeeld. Sukarman schetst deze procedure niet als
een vrije keuze: ‘Als je het geld niet deelt, dan steken wij je huis in de fik,
luidde de bedreiging van de kleinkinderen. Zij voelden zich gepasseerd omdat
‘hun weduwen’ al dood waren.51 Sukarman zelf werd met dergelijke verbale
aanvallen geconfronteerd, niet alleen omdat zijn moeder één van de weduwen
was die de rechtszaak hadden gewonnen, maar ook omdat de nabestaanden
van hem als voorzitter van de stichting verwachtten dat hij in naam van álle
slachtoffers zou handelen. ‘De negen weduwen vertegenwoordigen voor ons
de families van alle slachtoffers. De helft van het geld dat zij ontvingen, moest
daarom onder de andere families worden verdeeld,’ zo legt het dorpshoofd
Mamat de politiek van de Stichting Rawagede uit.52 Dit leidde ertoe dat
ongeveer de helft van het geld van de weduwen is opgehaald en verdeeld
over de overige families, die allemaal 5,2 miljoen rupiah (ongeveer 500 euro)
hebben gekregen. De 181 families zijn dus meer dan alleen de namen op de
lijst van Sukarman. Zo wordt het deel van het dorp rond het monument, waar
de meeste slachtofferfamilies wonen, het ‘monument-blok’ genoemd. Zou een
collectieve aanpak vanaf het begin, gebruik makend van het dorpsmodel, niet
een betere oplossing zijn geweest?
De weduwen zeggen zelf dat zij zich erkend voelen en dat ze ‘blij’
zijn met de compensatie. Toch ging die erkenning vaak gepaard met
teleurstellingen: ze moesten verschillende keren hun verhaal vertellen
zonder dat ze een resultaat zagen, ze moesten lang op het geld wachten,
het proces was onduidelijk, ze werden bedreigd en ten slotte werd het geld
herverdeeld. Dat ze niet zelf konden beslissen wat er met het geld gebeurde,
wordt vooral door de kinderen en kleinkinderen als vernederend ervaren en
ook zo verwoord: ze beschouwden dit als een teken van minachting en een
gebrek aan respect. Hoewel kleinzoon Luus zijn schulden kon afbetalen,
schaamde hij zich dat hij zijn grootmoeder niet had kunnen beschermen
tegen de autoriteiten in het dorp. Dat ervoer hij als een bevestiging van zijn
machteloosheid. De kleindochter signaleert dat het proces goed was gelopen
als iedereen zelf had kunnen bepalen waar het geld naartoe ging.
Terwijl de weduwen beweren dat ze ‘blij’ zijn met de erkenning,
laten de familieleden zich daarover kritischer uit. Tijengs kleindochter
citeert haar grootmoeder: ‘Ik ben degene die moe is, maar anderen hebben
geprofiteerd.’ Of haar grootmoeder dat ook werkelijk voelt, is onduidelijk,
maar het is in ieder geval wat de kleindochter denkt. Zij noemt haar familie
‘getraumatiseerd’ doordat hun geld werd afgepakt. Toch geeft ze toe dat de
nabestaanden, die via de Stichting Rawagede een deel van het geld hebben
ontvangen, ook tevreden zijn: ‘De zoon van mijn oom was erg blij. Hij kwam
51 Sukarman, interview met auteur, Balongsari, 20
en 23 oktober 2015.
52 Mamat, interview met auteur, 23 oktober 2015.
article – artikel
niet naar ons toe om méér te eisen.’53 In veel gevallen gaat het dus meer om het
delen en minder om het bedrag op zich. Dit laat ook het geval van weduwe Ibu
Rasem zien, die haar compensatie later kreeg en het geld binnen de familie
kon houden, omdat de slachtoffergemeenschap hun aandeel via de Stichting
reeds had ontvangen en tevreden was.
Deze voorbeelden laten zien dat het symbolisch belangrijk is
dat alle leden van de slachtoffergemeenschap iets van de compensatie
krijgen. Participatie is belangrijker dan de hoogte van het bedrag. Lokale
mensenrechtenactivisten zoals Tati Krisnawaty, die werken aan rehabilitatie
en rechtsherstel, hebben duidelijke voorstellingen van de wijze waarop het
proces beter had kunnen verlopen, maar hun overwegingen en ervaringen
– bijvoorbeeld bij het empoweren van slachtoffers – zijn niet meegenomen
in de overwegingen en aanpak van het compensatieproces. Zij beschouwt
het ‘dorpsmodel’ van Sukarman als een ‘erg achteraf, door de nood geboren,
eenmansuitvinding, die niet structureel is doordacht’.54 Bovendien ziet zij
het ‘eenzijdig verhaal over Rawagede’ als een obstakel om in de dorpen de
gewelddaden, die in de onafhankelijkheidsoorlog ook door Indonesische
vrijheidsstrijders zijn gepleegd, bespreekbaar te maken. Volgens haar
draagt het vooral bij om de schuld te externaliseren in plaats van lokale
verantwoordelijkheden aan de orde te stellen. Zij zou vooral willen weten wie
haar oom heeft vermoord.
Van ‘begraafplaats’ naar ‘een plaats in de Indonesische geschiedenis’
Ook al wordt de compensatie door sommige slachtoffers met gemengde
gevoelens bekeken, het is duidelijk dat het dorp Rawagede als geheel
van de aandacht heeft geprofiteerd. Naast de marketing betreffende het
monument door de Stichting Rawagede en de media-aandacht voor de
rechtszaken, heeft ook de ontwikkelingshulp die de Nederlandse minister
van Ontwikkelingssamenwerking Bert Koenders in 2009 onder druk van
de rechtszaak heeft gegeven, daaraan bijgedragen. Deze 850.000 euro
is geïnvesteerd in structurele projecten, zoals de bouw van een lokale
markthal, de verbetering van het lokale gezondheidsstation, de oprichting
van een vakschool en het instellen van een coöperatie die microkredieten
uitgeeft aan vrouwen en een deel van de winst aan ‘de erfgenamen van de
tragedie’ doneert.55 Dergelijke maatregelen – ook al worden zij niet direct als
individuele erkenning ervaren56 – komen alle inwoners ten goede.
53 Een van Tijengs kleinkinderen (geanonimiseerd),
interview met auteur, Balongsari, 20 oktober 2015.
54 Tati Krisnawaty, gesprek in Pasirawi, 19 oktober
2015 en privé-e-mailcorrespondentie.
55 Didi en Ujar, interview met auteur, 22 oktober
2015.
56 Een vergelijking tussen deze maatregelen wordt
besproken in Immler, ‘Narrating (In)Justice’, 167.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
76
immler
De dorpsbewoners, vooral de jongeren, zijn trots op de bekendheid van
Rawagede. Als je zegt dat je uit Rawagede komt, weet iedereen waar dat ligt:
‘Dit was een slaperig plaatsje, zo rustig als een gewone begraafplaats []. Als
een vrouw van hier trouwde met een Javaanse man, ging zij weg. Nu zouden
zij hier blijven’.57 De weduwen herinneren zich de plek waar het monument
nu staat als een donkere, enge plek vol met bomen. Tegenwoordig wordt
de plek gewaardeerd. ‘Ik ben trots op Rawagede! Vroeger kende niemand
het. Het monument lag vol vuilnis. Nu is het schoon en goed onderhouden.
Het Rawagede-monument heeft een plaats in de Indonesische geschiedenis
gekregen.’58 Deze transformatie komt tot uitdrukking in de naam van het
dorp: Rawa Gede (Groot Moeras) veranderde in Balong Sari (Mooie Vijver).
Het monument dat aan het bloedbad herinnert, krijgt veel aandacht en
is de trots van veel inwoners. ‘Sinds kort komen er ook bezoekers van buiten
de regio,’ zegt Sukarman, en terwijl hij dat zegt, stopt er een bus. Sukarman
organiseert veel educatieve programma’s die eindigen met het strooien van
bloemblaadjes op de graven. Tijdens een van deze bijeenkomsten onder het
toeziend oog van militairen werd duidelijk dat niet iedere herdenking een
geschiedenisles is. Terwijl burgerslachtoffers tot helden worden gemaakt,
herschrijven regionalisme en nationalisme de geschiedenis en wordt het grote
Merdeka-verhaal gevoed: ‘We hebben als één volk de Nederlanders verslagen.’
Een van de kleinkinderen van Ibu Wanti Dodo, die het monument
met haar schoolklas bezocht, is trots op haar afkomst. ‘Mijn grootmoeder is
beroemd. Je kunt haar vinden op YouTube!’ Daar vindt men ook de popsong
‘My Grandmother, My Hero’, geschreven door het kleinkind van een andere
Rawagede-weduwe die het dorp verliet, in Jakarta opnieuw trouwde en pas
terugkeerde naar het graf van haar eerste man nadat zij het verhaal over de
rechtszaak op televisie had gezien.59 Beide kleinkinderen zijn trots op hun
grootmoeders. Hier is in het klein te zien wat bij het monument in het groot
te zien is: Indonesiërs vieren trots hun helden, terwijl Nederlanders hen als
slachtoffers herdenken. Terwijl Rawagede in Nederland symbool staat voor
het koloniale geweld, staat het in Indonesië – sinds de groeiende nationale en
internationale aandacht – eerder voor heldhaftig verzet en de overwinning op
de kolonisator. Dit verschil kleurt, zoals de volgende voorbeelden laten zien,
ook vragen betreffende rechtsherstel en rechtvaardigheid.
In Rawagede lijkt het er enerzijds op dat de ‘interventies’ op
dorpsniveau de problemen op individueel niveau gedeeltelijk compenseren.
Anderzijds veroorzaakt precies het belang van de gemeenschap de problemen
rond de herverdeling. Zegveld en de Stichting Comité Nederlandse
Ereschulden onder leiding van voorzitter Jeffry Pondaag noemden de
57 Luus, interview met auteur, 20 oktober 2015.
58 Mustari, zoon van Warjo, interview met auteur,
22 oktober 2015.
59 Group Wali, Nenekku Pahlawanku: https://
www.youtube.com/watch?v=cu6rPv4xXhQ
(geraadpleegd op 3 oktober 2018).
article – artikel
Foto van de tentoonstelling ‘De weduwen’, met portretten van Suzanne
Liem en teksten van Nicole L. Immler. Nationaal Militair Museum, Soest, 1
april - 20 augustus 2017. ©Nicole L. Immler.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
78
immler
herverdeling een schending van de rechten van de weduwen.60 Klopt
dat, of gaat het hier om een vertaling van een Nederlandse gerechtelijke
beslissing naar plaatselijke omstandigheden? Beide zijn waar. Het Rawagedse
dorpsmodel heeft een kern van rechtvaardigheid op basis van gedeelde
ervaringen en gevoelens, maar speelt ook met een Westers romantisch idee van
gemeenschap en solidariteit dat weinig te maken heeft met de sociale realiteit
van strikte hiërarchieën en een gebrek aan keuzevrijheid. Uitspraken waarin
de weduwen als ‘cashmachine voor het dorp’ worden betiteld, of verhalen over
dorpsambtenaren die de weduwen als ‘marionetten’ behandelen, leggen het
gebrek aan respect en bestaande machtsverhoudingen bloot.
Het Rawagede-model op reis in Sulawesi: ‘We zagen het op tv.’
Is wat in Rawagede gebeurde een uitzondering, of is deze herverdeling in
andere Indonesische dorpen ook zo gegaan? Gesprekken met verschillende
weduwen en kindslachtoffers in tal van dorpen en steden op Zuid-Sulawesi,
die een claim tegen de Nederlandse staat hebben ingediend of die aan het
voorbereiden zijn, geven inzicht in deze kwestie.
Hadiamin uit Sidrap vertelt hoe hij samen met zijn grootmoeder Ibu
Manna (1925) voor de televisie zat, toen er over de geschiedenis van Rawagede
en de rechtszaken werd bericht. Daarop begon zijn grootmoeder haar verhaal
te vertellen, maar anders dan normaal: gedetailleerd. Hadiamin luisterde
aandachtig. ‘Soms, als we met de familie bij elkaar waren en mijn oma begon
te praten over wat haar man was overkomen, nam de familie dat niet serieus
en zei slechts “we kunnen het maar beter vergeten”.’ Nu kon hij haar verhaal
eindelijk in een context plaatsen.61 Hoewel zijn grootmoeder er trots op
was dat zij met naaiwerk voor haar kinderen heeft kunnen zorgen, heeft hij
voor haar, die haar hele leven in armoede had geleefd, de compensatieclaim
ingediend in de hoop dat het iets oplevert.
Ook andere kleinkinderen voelden de pijn en schande van de armoede
waarin hun grootmoeder haar hele leven heeft geleefd. Zij spraken over de
hoop dat de erkenning uiteindelijk ook materiële en emotionele verlichting
zou bieden. De kleindochter van Ibu Tjammarong (1911-2016) in Pare-
Pare wachtte met spanning op de uitspraak van de rechter in Nederland. In
2013 kon haar grootmoeder nog zelf haar verhaal vertellen, nu kon zij het
gesprek met de familie nog slechts liggend bijwonen. Haar kleindochter
vertelde hoe zij als kind altijd met haar grootmoeder de lange weg naar de
erebegraafplaats liep: een intiem, maar ook triest ritueel. Grootmoeder deed
60 Linawati Sidrato, ‘Liesbeth Zegveld: The lawyer
behind the Dutch apologies’, Jakarta Post (13
September 2013). http://www.thejakartapost.
com/news/2013/09/13/liesbeth-zegveld-
the-lawyer-behind-dutch-apologies.html
(geraadpleegd op 3 oktober 2018).
61 Hadiamin Kaair (1970), kleinzoon van Ibu Manna,
interview met auteur, Sidrap, 12 oktober 2015.
article – artikel
altijd alsof er onderweg nog een betjak op hen stond te wachten om hen
naar de begraafplaats te brengen. Dat kon zij zich echter niet veroorloven.
Inmiddels is haar grootmoeder overleden en wacht de familie nog steeds op
compensatie. Hier werd duidelijk dat zelfs dit interview deel uitmaakt van
een vicieuze cirkel, want elk bezoek voedt de verwachtingen ten aanzien van
‘de Nederlanders’ en leidt tot teleurstelling op het moment dat men zich
realiseert dat deze verwachtingen niet worden vervuld.
Intussen gaan de geruchten over de compensatie – vaak uitgewisseld
op de verschillende begraafplaatsen – van dorp tot dorp. In een
middenklassenfamilie heeft het gesprek over het al dan niet indienen van
een aanvraag zelfs een verstorend effect gehad. Dat blijkt uit het verhaal
van een dochter van deze familie, Andi Mangkiri, die liever geen claim
wilde indienen uit angst voor problemen binnen de familie: ‘Goede relaties
zijn belangrijker dan geld.’ Het gegeven dat haar moeder, Ibu Makku
(1926), een van de vier weduwen van de plaatselijke koning Andi Cori in
Pangkajene Sidrap was, creëert voor de hand liggende problemen: ‘Als er
geld komt, zullen we het besteden aan de bouw van een moskee. Die zal
een symbool van de gehele familie worden. Als we het geld zouden delen,
zou iemand kunnen zeggen: “Ik wil meer geld”, en dan zou er een conflict
ontstaan dat nooit zou eindigen.’62 Haar man, Andi Tola, wiens vader ook
werd geëxecuteerd, licht de historische context toe: veel lokale koningen
die niet met de Nederlanders wilden samenwerken werden gedood. In hun
plaats werden nieuwe, coöperatievere koningen aangesteld. Dit leidde tot
verdeeldheid in de gemeenschap, die in het gebied nog steeds een grote rol
speelt.
Ibu Paturusi (1932) heeft een claim ingediend omdat zij haar
vader en haar broer heeft verloren bij de zuiveringsacties van Nederlandse
militairen in het dorp Bulukumba in januari 1947. Zij was destijds veertien
jaar oud. Haar vader was een vaccinateur die voor de Nederlanders werkte;
haar broer was een slecht uitgeruste vrijheidsstrijder: ‘Ze gebruikten alleen
scherpe bamboestokken om te vechten.’ Toen haar vader werd gesommeerd
te vertellen waar zijn zoon zich verstopt hield, ging ook hij de jungle in.
Haar vader en haar broer gaven zich over toen de Nederlanders alle strijders
vrijheid beloofden, maar dat leidde tot hun executie. Ibu Paturusi heeft nog
geen beslissing over haar aanvraag ontvangen, maar wordt verteerd door
de vraag hoe ze het geld zal verdelen: ‘Ik hoop dat ik niet hebzuchtig ben.
Haar neef Ervan, die bij het gesprek tolkt, begrijpt haar zorgen. Sociaal zijn
is een belangrijke verplichting, ook in zijn leven: ‘Wat jullie een extended
family noemen, is hier gewoon familie. Wij zullen met achttien mensen
moeten delen.’63 Zijn tante, kindslachtoffer, noemt de namen van alle
62 Andi Mangkiri (1948), dochter van Ibu Makku,
interview met auteur, Pangkajene, 12 oktober 2015.
63 Er van (1975), neef van Ibu Paturusi, interview met
auteur, Makassar, 17 oktober 2015.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
80
immler
weduwen in haar dorp Bulukumba die al wat geld hebben ontvangen. Hier
wordt weer duidelijk dat en hoe de juridische procedures en de volgorde
van de afhandeling hiërarchieën onder de slachtoffers creëren. De ongelijke
behandeling was ook de reden waarom Ibu Paturusi in 2014 in Den Haag
over de executies in haar dorp getuigde: ‘Het is hetzelfde incident, dezelfde
plaats, hetzelfde proces []. We willen een gelijke behandeling.’64 Inmiddels
lijkt duidelijk dat kindslachtoffers – anders dan de weduwen – geen lump sum
van twintigduizend euro krijgen, maar dat alle kinderen individueel bewijs
moeten leveren en de compensatie wordt berekend op basis van hun ‘gederfde
levensonderhoud’.65 Of dit aangevoeld wordt als gelijke behandeling zal
moeten blijken. Zoals de Rawagede-casus aangeeft, lijkt het echter minder om
de hoogte van de bedragen te gaan dan over de mogelijkheid onderdeel van
het proces te zijn.
In dezelfde familie is echter ook sprake van principiële afwijzing.
Anders dan zijn tante vraagt Ervans vader, Syamil Paturusi (1946), niet
om compensatie. Hij wil niets van Nederland, ‘want hij heeft niets met
schadevergoeding; hij is een vechter’, zo vertelt Ervan over de positie van
zijn vader.66 Die was net geboren toen hij zijn vader, een bevelhebber van de
guerrilla, verloor. Het gaat Syamil, die als politiek activist verschillende keer
in de gevangenis heeft gezeten, om de politieke strijd, niet om individuele
slachtoffers: ‘Er is een groot verschil, want wat er nu voor de rechter in
Nederland gebeurt gaat over het individu; wat het gevolg is, maar niet de
oorzaak. Dus waar we naar streven zijn de fundamenten, de werkelijke
oorzaak [bloot te leggen], dat de guerrillastrijd, die [de] onafhankelijkheid
verdedigde, legitiem was.’ Met deze positie identificeert ook zijn zoon Ervan,
vernoemd naar zijn grootvader, zich. Die erkenning zou gelijkwaardigheid
scheppen, want vele Indonesiërs voelen zich volgens hem ondanks de
overwinning nog steeds ondergeschikt aan de Nederlanders.
Wie, zoals Syamil Paturusi, dicht bij de veteranen staat, neemt
liever afstand van de aandacht voor individuele slachtoffers. Zij voelen
zich vernederd door de ‘fooi’ van de Nederlandse regering. Bovendien
worden de slachtoffers in de rechtszaak nog als Nederlandse onderdanen
beschouwd, terwijl Indonesië in hun ogen allang onafhankelijk was. Vanuit
hun perspectief onderbouwen de rechtszaken het Nederlandse verhaal over
de onafhankelijkheid die pas in 1949 intrad, en ondergraven ze het verhaal
van de overwinning van de Indonesische vrijheidsstrijders in 1945. Ervans
64 Gesprek met auteur een dag na de rechtszaak
tijdens een bijeenkomst op de Vrije Universiteit
Amsterdam, 19 august 2014.
65 Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 11 maar t
2015: https://www.recht.nl/rechtspraak/
uitspraak?ecli=ecli:nl:rbdha:2015:2449
(geraadpleegd op 3 oktober 2018). Daarnaast
wordt ook gepleit voor de vergoeding van
immateriële schade, maar tot nu toe heeft de
rechtbank dit afgewezen.
66 Syamil Azis Paturusi, interview met auteur,
Makassar, 17 oktober 2015.
article – artikel
vader maakt zich sterk voor een juiste geschiedschrijving en vreest dat de
individuele rechtszaken die ondermijnen.
Geweld in de dekolonisatieoorlog was geen individuele ervaring, maar
raakte hele gezinnen, dorpen en regio’s. Dit demonstreert de getuigenis van
Andi Monji (1937), die als tienjarige jongen zag hoe zijn vader, grootvader
en oom gelijktijdig in Suppa werden geëxecuteerd. Hij sprak in 2014 in Den
Haag als vertegenwoordiger van de vele kindslachtoffers die in Sulawesi hun
vader hebben verloren. Hij vindt het net als Ibu Paturussi onrechtvaardig
dat de Nederlandse staat slechts enkele weduwen als slachtoffers erkent. De
kinderen hebben volgens hem nog meer geleden dan de weduwen: ‘Mijn
moeder kon nog een andere man trouwen, maar als kind wist je nooit of
je stiefvader goed was of niet.’ Hijzelf had een goede stiefvader, maar hij
kent vele gevallen waarbij dat niet het geval was. Hoewel Andi Monji nooit
een opleiding heeft gevolgd, is hij zakenman en heeft hij het geld eigenlijk
niet nodig. Hij beschouwt de strijd als een principiële vraag: ‘Ik zal mijn
compensatie niet delen, maar vechten voor de anderen.67 Maar voor hoe velen
Andi Monji zal vechten is niet duidelijk.
Er wordt veel gesproken over ‘de 40.000 doden van Westerling’. Dit is
een mythisch getal dat na de onafhankelijkheid werd ingezet als propaganda
tegen de kolonisator en nog steeds resoneert. In historisch onderzoek is
het structurele karakter van het Nederlandse geweld inmiddels duidelijk
geworden68 en wordt er gesproken van ongeveer 100.000 slachtoffers aan
Indonesische kant, maar dat is nog steeds een ‘grove schatting’ en ‘naar
waarschijnlijkheid een ondergrens’.69 Zeventig jaar na dato blijft het vinden
van bewijs lastig, wat ook de bewijsvoering in individuele rechtszaken
moeilijk maakt. Juridische claims vereisen immers dat slachtoffers kunnen
aantonen wie hun echtgenoot en vader was, waar en wanneer zij zijn
geëxecuteerd en begraven. Voor lokale archieven en overheidsinstellingen is
het vaak moeilijk om deze bewijzen te leveren. Om een voorbeeld te geven:
‘iedereen’ in Suppa of Bulukumba weet wie door de Nederlandse soldaten zijn
vermoord en wie er anoniem in de graven liggen, maar voor een Nederlandse
rechtbank is dat te weinig bewijs. Het is ook ingewikkeld, want wie ligt op de
erevelden begraven? Alleen de burgers die standrechtelijk zijn geëxecuteerd
of ook strijders die tijdens oorlogshandelingen zijn gedood? Die vraag kan
moeilijk worden beantwoord, ook omdat sommige lichamen meermaals zijn
herbegraven.
Hoewel de Stichting Comité Nederlandse Ereschulden of de kukb zich
met behulp van regionale coördinatoren inzet om potentiële kandidaten te
67 Monji, inter view met auteur, Suppa-Pinrang, Zuid
Sulawesi, 13 en 14 oktober 2015.
68 Limpach, De brandende kampongs.
69 Zie voor een genealogie van de discussie over
de getallen: Christiaan Harinck, Nico van Horn
en Bart Luttikhuis, ‘Onze vergeten slachtoffers.
Wie telt de Indonesische doden?’, Groene
Amsterdammer, 141:30 (26 juli 2017).
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
82
immler
bereiken en data te verzamelen, maken analfabetisme, de beperkingen van
de persoonlijke en openbare archieven en het gebrek aan steun op nationaal
niveau het zoekproces in hoge mate selectief en ad hoc, en neemt het daarom
veel tijd in beslag. Al jarenlang verzamelt Yvonne Rieger-Rompas voor de
kukb persoonlijke gegevens van de slachtoffers, maar Indonesië is groot en de
slachtoffers zijn talrijk.
Conclusie. De kansen en grenzen van rechtsherstel
Wat betekenen de inzichten die uit dit veldonderzoek aangaande de
effecten van de rechtszaken in Indonesië voortkomen voor de discussie
over rechtsherstel van koloniaal onrecht? Tegen de achtergrond van het
veldonderzoek luidt de centrale vraag: zijn de individuele rechtszaken, die
sinds 2009 worden gevoerd, een juist middel om met het koloniale verleden
om te gaan? Doen zij recht aan de historische gebeurtenissen? Zou het debat
niet veel eerder, zoals de aan het begin van dit artikel genoemde historici
en juristen bepleiten, een politiek debat moeten zijn? Een dialoog met de
overheid en een politiek proces is wat Pondaag van de Stichting Comité
Nederlandse Ereschulden en Liesbeth Zegveld als de vertegenwoordigers
van de weduwen wilden voordat zij in 2008 een rechtszaak begonnen. De
rechtspraak werd toen als het laatste instrument gezien om de Nederlandse
overheid tot een gesprek te dwingen. Inmiddels belichaamt Pondaag, ooit
in de media de ‘Indonesische vechtjas’ genoemd70, diegenen die zich in
Nederland door het politiek en academisch establishment niet gezien voelen,
terwijl Zegveld, die in rechtszaken voor de rechten van burgerslachtoffers
opkomt, het boegbeeld van transitional justice is geworden.71 Zij verdedigen
het idee dat burgers overheden aansprakelijk kunnen stellen voor historisch
onrecht. In januari 2016, na de uitspraak in een van de vervolgzaken in
Den Haag, zei Zegveld: ‘De individuele claims zijn een breekijzer geweest
zodat er iets collectiefs gebeurt. Het moet veel breder. Het moet collectiever
en politieker.72 Maar hoe? En wat heeft een Indonesische weduwe aan een
politiek proces in Nederland?
70 Niek Opten, ‘Indonesische Vechtjas’, Haarlems
Dagblad, 24 januari 2015; ook in Java Post, 3
februari 2015.
71 Dit is een vakgebied dat sinds de jaren
negentig van de vorige eeuw onderzoek
doet naar de langetermijneffecten van
mensenrechtenschendingen en naar de
instrumenten om hiermee om te gaan (zoals
strafrechtelijke vervolging, truth seeking, materiële
en symbolische schadeloosstelling), met het
doel slachtoffers te steunen en samenlevingen te
democratiseren of te verbeteren.
72 Zegveld, gesprek na de uitspraak in de
laatste rechtszaak in Den Haag, 27 januari
2016: https://www.recht.nl/rechtspraak/
uitspraak/?ecli=ecli:nl:rbdha:2016:700
(geraadplaagd op 3 oktober 2018).
article – artikel
Tot nu toe weigerde de Nederlandse overheid steeds om over het
verzoek om een breder proces in gesprek te gaan. Het vasthouden aan
individuele afwikkelingen heeft diverse nadelen: het proces duurt lang en
velen wachten in Indonesië tevergeefs, omdat niet voldoende bewijs voor
een rechtszaak kan worden gevonden. Dat doet vreemd aan. Vele slachtoffers
getuigen juist van massa-executies, terwijl harde bewijzen voor de individuele
casus vaak ontbreken. Bovendien creëert dit proces hiërarchieën tussen
slachtoffers. Politieke activisten als Syamil Paturusi noemen het een nieuwe
vorm van verdeel-en-heers politiek die sociaal onrecht creëert in plaats
van gelijkwaardigheid van de betrokkenen. Deze individuele juridische
benadering doet dus niet alleen de geschiedschrijving geweld aan, zoals
eerder genoemde historici hebben benadrukt, maar doet slechts in beperkte
mate recht aan de wijze waarop de koloniale geschiedenis in Indonesië wordt
ervaren.
De onderhandelingen die volgden op de rechtszaak in Den Haag
hebben vastgelegd wat rechtvaardigheid voor de slachtoffers inhoudt,
namelijk officiële excuses en financiële compensatie voor individuen.
Tijdens de gesprekken met betrokkenen in Indonesië werd duidelijk dat
compensatie voor ervaren leed meer moet worden afgestemd op de lokale
omstandigheden. Aan de hand van participatief en exploratief onderzoek
zal beter verkend moeten worden wat de betrokkenen zelf willen, waaraan
ze behoefte hebben en wat hun ideeën over rechtvaardigheid zijn. De
manier waarop de compensatie wordt gegeven, zou moeten voorkomen dat
het delen van de compensatie een opgelegd proces is en gepaard gaat met
bedreigingen, waardoor de weduwen en andere nabestaanden van de door
Nederlandse soldaten gedode Indonesiërs opnieuw slachtoffer worden. Dit
vraagt om duidelijkere communicatie en transparantie vooraf, maar ook om
nazorg. Het geven van compensatie is niet slechts een financiële transactie,
maar vooral een sociaal proces dat meer participatie en begeleiding vraagt
dan tot nu toe is gegeven. De slachtoffers willen niet slechts passieve
ontvangers zijn, maar ook actoren binnen een maatschappelijk proces.
Alleen dan kan compensatie voor betrokkenen een emanciperende functie
krijgen.
Dit alles bleek ook uit mijn eerdere onderzoek naar de betekenissen
die compensatieclaims hadden voor Joodse slachtoffers van de Tweede
Wereldoorlog. Als het de eerste generatie niet lukt, is het vaak de tweede
generatie die uit naam van hun ouders een claim indient om hun leed erkend
te krijgen en hun een stem te geven. Tegelijkertijd zoeken de kinderen
vaak ook erkenning voor hun eigen situatie. Ook zij groeiden meestal
op in moeilijke omstandigheden. Vaak is erkenning belangrijker voor de
kindergeneratie dan de overlevenden zelf, zoals uit dit onderzoek is gebleken.
Daarom is de strijd om erkenning zo emotioneel en niet alleen omdat er
tegen de voormalige dader, de Nederlandse staat, wordt geprocedeerd. Het
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
84
immler
gaat ook om wederzijds begrip en erkenning binnen de eigen familie en
gemeenschappen.73
Dat laatste geldt niet alleen voor Indonesië, maar ook voor Nederland.
De rechtszaken gaan immers, zoals elders beschreven, niet alleen over de
slachtoffers in Indonesië, maar ook over hun representant, Jeffry Pondaag, een
Indonesiër die sinds zijn jeugd in Nederland leeft en hier een publiek debat
wil initiëren over het koloniale verleden.74 Hij vindt dat het Nederlandse
publiek hem en zijn geschiedenis niet erkent. De rechtszaak gaat ook over
mensen met een koloniale achtergrond die zich nog steeds niet geaccepteerd
voelen als ‘gelijkwaardige burgers’ binnen de huidige Nederlandse
samenleving. Zij gebruiken compensatieclaims als een frame om niet alleen
historisch onrecht, maar ook een niet erkend koloniaal verleden – en de
hiërarchieën die hierdoor in de Indonesische als ook in de Nederlandse
samenleving van kracht bleven – aan de orde te stellen. Wat de hierboven
omschreven casus laat zien, is dat compensatie een sociaal proces aan beide
kanten is, zowel in Indonesië als in Nederland.
Wat betekenen de inzichten die uit dit veldonderzoek zijn
voortgekomen voor het debat over de dekolonisatie in Nederland?
Terwijl Nederlandse historici als Eickhoff, Raben, Lorenz, Malcontent
en Luttikhuis sceptisch zijn over de juridische benadering, omdat het
juridische kader eerder een beperkte schulddiscussie in plaats van een
brede verantwoordelijkheidsdiscussie lijkt te bevorderen75, laten de jongste
ontwikkelingen zien dat de rechtszaken nodig waren om in Nederland en in
Indonesië een breder debat over de kolonisatie en de dekolonisatieperiode
1945-1949 los te maken. Terwijl deze historici het individuele karakter van
de rechtszaken en de afwezigheid van het mensenrechtendiscours op de
73 Nicole L. Immler, ‘Restitution and the Dynamics
of Memory: A Neglected Trans-Generational
Perspective’, in: Astrid Erll en Ann Rigney (reds.),
Mediation, Remediation and the Dynamics of
Cultural Memory (Media and Cultural Memory
10) (Berlijn/New York 2009) 205-228.
74 Ik noem dit verschijnsel het ‘diaspora-element
of reparation claims’, namelijk dat leden van de
Indonesische diaspora in Nederland hun gevoelde
verwaarlozing van hun geschiedenis vertalen naar
een claim namens voormalig gekoloniseerden.
Zie Immler, ‘Human Rights as a Social Secular
Imaginary in the Field of Transitional Justice.
The Dutch-Indonesian “Rawagede Case”’, in:
Hans Alma en Guido Vanheeswijck (reds.), Social
Imaginaries in a Globalizing World (Berlijn/Boston
2018), 208-211 en 214-216.
75 Luttikhuis, ‘Juridisch afgedwongen excuses’,
104. Ook de Indonesische historicus Bambang
Purwanto meent dat rechtszaken onnodig
polariseren: ‘Het houdt beide landen in de greep
van schuld en boetedoening, daar moeten
we vanaf.’ Volgens hem gaan de rechtszaken
voorbij aan het gegeven dat kolonialisme
een ‘samenwerking was van een elite van
Nederlanders en Indonesiërs’; tot nu toe is dit
een taboe, net zoals het geweld gepleegd door
Indonesiërs. Anne-Lot Hoek, ‘Een onderzoek naar
schuld en boete’, nrc Handelsblad, 22 november
2016.
article – artikel
voorgrond stellen (zoals wanneer misdaden geen ‘oorlogsmisdaden’ worden
genoemd) 76 en dit als een instrument van vertekening of silencing zien, is de
verbeeldende kracht van de rechtszaken nog grotendeels onopgemerkt.77
Anders dan door historici wordt gevreesd, heeft de financiële
compensatie het proces van erkenning niet stopgezet en heeft het de
geschiedenis van het koloniaal geweld niet in een ‘afgesloten’ verleden
geparkeerd, maar heeft het een maatschappelijk proces in gang gezet. Terwijl
het Rawagede-vonnis het recht op compensatie tot een paar weduwen
beperkte en daarmee probeerde het verleden af te sluiten, betekent het
accepteren van de claims van de kindslachtoffers een volgende stap in
het aanvaarden van generationele verantwoordelijkheid. Daardoor is het
koloniale verleden niet alleen nog dichterbij gekomen, maar heeft het ook
laten zien dat de vraag which past is passed niet alleen een kwestie van ervaring,
maar ook een politieke beslissing is, of, zoals historicus Bever Bevernage
het noemde, de ‘politiek van de tijd’.78 En terwijl politici de compensatie
graag als de laatste stap in een proces beschouwen, laat dit onderzoek zien
dat het Nederlandse compensatiebeleid een proces van dialoog tot stand
heeft gebracht; niet alleen tussen staten en hun burgers, maar ook binnen de
Indonesische gemeenschappen.79
Zoals in dit artikel is aangetoond, strijden verschillende actoren voor
een juiste geschiedschrijving. De rechtszaken stuwen deze zoektocht naar
historische waarheid voort. Tegelijkertijd is het ook de vorm en inhoud van
de geschiedschrijving die bepaalt wat als rechtvaardig wordt aangevoeld, net
als de sociale context waarin men leeft, zowel in Nederland als in Indonesië.
Vragen betreffende geschiedschrijving, rechtvaardigheid en rechtsherstel
zijn met elkaar verstrengeld en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De Indonesische verhalen achter de compensatieclaims tonen de historische
en maatschappelijke complexiteit van deze erkenningsvraag en laten zien
hoe eenzijdig het debat over rechtsherstel en rechtvaardigheid tot nu toe in
Nederland is geweest.
Tot slot, terugkomend op het onderzoeksprogramma ‘Dekolonisatie,
geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’ en het debat over de verhouding
76 ‘Oorlogsmisdrijf’ zo betoogt Liesbeth Zegveld,
‘is een juridische term, die wij in de rechtbank
nooit gebruiken omdat deze term toen nog niet
bestond.’ Daarom wordt in het vonnis gesproken
van een ‘misdrijf’ of ‘onrechtmatig handelen
van de staat’. Zegveld tijdens de discussie
‘Dekolonisatie of rekolonisatie?’, Pakhuis De
Zwijger op 13 september 2018.
77 Voor de verbeeldende kracht van de rechtszaken,
zie Immler, ‘Human Rights’.
78 Berber Bevernage, Histor y, Memory and State-
Sponsored Violence. Time and Justice (New York
2012) 11. Over het concept van tijd in transitional
justice is uitvoerig geschreven, zie Berber
Bevernage, Chris Lorenz, Anton De Baets,
Wouter Veraart et al.
79 In het volgende artikel houd ik een pleidooi om
compensatieclaims als een dialoog te bespreken:
Immler, ‘Narrating (In)Justice’, 150-151, 170.
hoe koloniaal onrecht te erkennen?
86
immler
tussen historisch onderzoek en de vraag naar rechtvaardigheid.
Verantwoordelijkheid voor historisch onrecht nemen heeft niet alleen te
maken met het beantwoorden van de schuldvraag via de rechter, maar ook
– gebaseerd op historische en antropologische kennis – met een zorgvuldig
ontwerp, uitvoering en evaluatie van dergelijke erkenningsprocessen. In
soortgelijk onderzoek gaat het idealiter niet alleen over de beschrijving
en duiding van historische gegevens, maar wordt het ook duidelijk dat
historici zich ‘voorbij de waarheidsvinding’ als leden van de samenleving
aangesproken voelen bij vragen van rechtvaardigheid en daarover in gesprek
willen gaan.80 In plaats van deze vragen aan advocaten, rechters en politici te
delegeren, moet men accepteren dat geschiedschrijving en rechtsherstel nauw
met elkaar verstrengeld zijn.
Is met dit dekolonisatieonderzoek nu ook de stap gezet naar een
ruimer politiek erkenningsproces? Wat in elk geval op gang is gekomen,
dankzij critici en activisten, is een breder debat dat laat zien in welke mate
geschiedschrijving politiek is. Dat het niet genoeg is om verschillende
‘Indonesische perspectieven’ naast ‘Nederlandse perspectieven’ te plaatsen,
maar ook de gebruikte concepten en de manier van naar de geschiedenis te
kijken, kritisch te bevragen op de mate waarin ze al dan niet ‘koloniaal’ zijn.81
Niet alleen in de geschiedschrijving, ook in het rechtsherstel speelt deze
vraag. In de woorden van de Indonesische historicus Bambang Purwanto:
‘Is het aan Nederland te bepalen welke prijs voor het sterven voor onze
vrijheid moet worden betaald?’82 Met andere woorden, de vraag wie eigenlijk
de voorwaarden van erkenning mag bepalen, zou een centrale vraag in de
discussie moeten zijn. Met het ontsluiten van een meervoudig perspectief op
postkoloniaal rechtsherstel wil dit artikel aan dit debat een bijdrage leveren.
80 Dit gesprek wordt in toenemende mate gevoerd,
zoals tijdens de tweede publieksbijeenkomst
van het onderzoeksprogramma ‘Dekolonisatie,
geweld en oorlog in Indonesië 1950’ in Pakhuis
De Zwijger op 13 september 2018, waar een
debat met leden van een maatschappelijke
klankbordgroep, persoonlijke betrokkenen en
Indonesische historici plaats vond.
81 Sandew Hira vraagt om een dergelijke
postkoloniale Sprachkritik in het debat
‘Decolonizing Dutch Research’, Universiteit
Leiden, 19 oktober 2017. Onderzoek naar
bijvoorbeeld gevallen van ‘extreem geweld’ in de
dekolonisatieoorlog onderbelichten het gegeven
dat kolonialisme als zodanig gewelddadig
is. Andere critici willen het kolonialisme als
centraal aspect van de analyse zien om de
langetermijneffecten ‘op de verhoudingen en
het denken van vandaag’ zichtbaar te maken.
Deze kritiek is geformuleerd in een open brief:
http://historibersama.com/vertalingen/2017-2/
vragen-bij-het-nederlandse-onderzoek-open-
brief/?lang=nl. Vergelijkbare argumenten zijn
aangedragen door Lizzy van Leeuwen, zie Paula
Hendrikx, ‘Gezamenlijk Indonesisch-Nederlandse
geschiedenis schrijven?’, Geschiedsmagazine, 19
juni 2017.
82 Anne-Lot Hoek, ‘Een onderzoek naar schuld en
boete’.
article – artikel
Nicole L. Immler (1972) is universitair hoofddocent voor geschiedenis en
cultuurwetenschappen aan de Universiteit van Humanistiek in Utrecht. Zij is
gespecialiseerd in memory culture (family memory), politics of recognition en transitional
justice. Met haar recente onderzoek ‘Narrated (In)Justice’ over hoe naoorlogse en
postkoloniale herinneringen en compensatieclaims op elkaar inwerken, was zij Marie
Curie Fellow in het onderzoeksprogramma ‘Understanding the Age of Transitional
Justice’ van het niod, Instituut voor Oorlog, Holocaust- en Genocidestudies in
Amsterdam. Relevante publicaties: Nicole L. Immler, ‘Narrating (In)Justice in the Form of
a Reparation Claim: Bottom-Up Reflections on a Post-Colonial Setting – The Rawagede
Case’, in: Nanci Adler (ed.), Understanding the Age of Transitional Justice: Crimes, Courts,
Commissions, and Chronicling (2018) 149-174; Nicole L. Immler, ‘Gefühltes (Un)Recht im
Familiengedächtnis. Zum Aspekt der “Generation” in der Entschädigungspolitik’, in:
Martha Keil en Philipp Mettauer (reds.), Drei Generationen. Shoah und Nationalsozialismus
im Familiengedächtnis (2016) 101-138; Nicole L. Immler, Ann Rigney en Damien Short
(reds.), ‘Reconciliation & Memory: Critical Perspectives’ Special Issue of Memory
Studies5:3 (2012); Nicole L. Immler, Das Familiengedächtnis der Wittgensteins (2011).
E-mail: n.immler@uvh.nl.
... The Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO)-project (1998)(1999)(2000)(2001)(2002)(2003) includes interviews about immigration and return experiences (SOTO collection, NIOD Institute for War, Holocaust and Genocide Studies, Amsterdam). The collection Stichting Mondelinge Geschiedenis Indonesië (1997)(1998)(1999)(2000)(2001) documented the end of Dutch colonial rule in Asia; it contains 1,190 interviews about the period 1940-1962 in the Netherlands Indies, then Indonesia and Netherlands New representatives to adopt legal procedures as a last instrument to gain justice (Immler 2018;Immler and Scagliola 2020). Since 2009, in the civil court in the Hague we have seen multiple claims against the Dutch state for mass killings, torture, and rape by Dutch troops, but also for compensation for war damage suffered under the Japanese occupation. ...
... While commemoration and justice procedures can provide the recognition of past suffering, if not granted (or not granted on their terms) it can also oppress people by continuing to imprison them in war-identities in which they are stuck rather than freeing them from these roles. Here research shows that, while apologies are mainly considered as the end of a process in political debates, victim groups see these gestures as the beginning of a social process (Immler 2018;Immler and Scagliola 2020;Schaafsma, Zoodsma, and Sagherian-Dickey 2021). This process includes turning away from a state-centred idea of recognition (repeating minoritymajority relationships) towards a more direct addressing of "the social", bringing the idea of society more into the conversation. ...
... These on-going recognition debates, as described above, provide little space for discussing the multi-voicedness of the colonial past and its claims on people's life's, well-being, motivations, and aspirations. The history of the court case and the role in it of lead activist Jeffry Pondaag, head of the Committee Dutch Debts of Honour (KUKB), has been described in different places (Immler 2018;Immler and Scagliola 2020). 32 While this success can be considered the achievement of an individual (a "fighter" mentality), the protagonist is giving a voice to a larger group, the Indonesian voice, in Dutch society. ...
Article
Full-text available
In the communication of pain, language matters. Telling someone to feel pain is not just a description of one's pain, it is-as philosopher Ludwig Wittgenstein informs us-also asking for recognition of that pain. This requires a shared language which communicates it. Do we need a new language which can communicate and recognize the pain of the colonial past more effectively? Commencing with the recent apology for waging "a colonial war" in Indonesia by the Dutch prime minister, this article suggests an intervention in post-colonial recognition politics by exploring the idea of the multi-voicedness. Multi-voicedness (Meerstemmigheid) has become a catchword in current public and scholarly debates about the Dutch colonial past and its legacy, in which decades of recognition politics have tended to privilege clear-cut binary identities favouring certain voices above others. There is little conceptual clarity around what the term multi-voicedness entails and even less about its utility in post-colonial discourse. Although commonly associated with juxtaposing different perspectives, this article argues that introducing the lens of multi-voicedness-more specifically the idea of the dialogical self (Hubert J.M. Hermans 2004)-into the recognition discourse, contributes to a better understanding of transnational recognition politics. Capturing the diaspora's multi-voicedness permits wider scrutiny of what is otherwise a too simplified identity and generation question implicated in post-colonial recognition politics. It will be argued that recognition claims, although supposedly part of an emancipatory struggle, are silencing the multi-voicedness of entangled Indonesian-Dutch family history, the driver for the fight for justice in the first place.
... The Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO)-project (1998)(1999)(2000)(2001)(2002)(2003) includes interviews about immigration and return experiences (SOTO collection, NIOD Institute for War, Holocaust and Genocide Studies, Amsterdam). The collection Stichting Mondelinge Geschiedenis Indonesië (1997)(1998)(1999)(2000)(2001) documented the end of Dutch colonial rule in Asia; it contains 1,190 interviews about the period 1940-1962 in the Netherlands Indies, then Indonesia and Netherlands New representatives to adopt legal procedures as a last instrument to gain justice (Immler 2018;Immler and Scagliola 2020). Since 2009, in the civil court in the Hague we have seen multiple claims against the Dutch state for mass killings, torture, and rape by Dutch troops, but also for compensation for war damage suffered under the Japanese occupation. ...
... While commemoration and justice procedures can provide the recognition of past suffering, if not granted (or not granted on their terms) it can also oppress people by continuing to imprison them in war-identities in which they are stuck rather than freeing them from these roles. Here research shows that, while apologies are mainly considered as the end of a process in political debates, victim groups see these gestures as the beginning of a social process (Immler 2018;Immler and Scagliola 2020;Schaafsma, Zoodsma, and Sagherian-Dickey 2021). This process includes turning away from a state-centred idea of recognition (repeating minoritymajority relationships) towards a more direct addressing of "the social", bringing the idea of society more into the conversation. ...
... These on-going recognition debates, as described above, provide little space for discussing the multi-voicedness of the colonial past and its claims on people's life's, well-being, motivations, and aspirations. The history of the court case and the role in it of lead activist Jeffry Pondaag, head of the Committee Dutch Debts of Honour (KUKB), has been described in different places (Immler 2018;Immler and Scagliola 2020). 32 While this success can be considered the achievement of an individual (a "fighter" mentality), the protagonist is giving a voice to a larger group, the Indonesian voice, in Dutch society. ...
Article
Full-text available
In the communication of pain, language matters. Telling someone to feel pain is not just a description of one’s pain, it is – as philosopher Ludwig Wittgenstein informs us – also asking for recognition of that pain. This requires a shared language which communicates it. Do we need a new language which can communicate and recognize the pain of the colonial past more effectively? Commencing with the recent apology for waging “a colonial war” in Indonesia by the Dutch prime minister, this article suggests an intervention in post-colonial recognition politics by exploring the idea of the multi-voicedness. Multi-voicedness (Meerstemmigheid) has become a catchword in current public and scholarly debates about the Dutch colonial past and its legacy, in which decades of recognition politics have tended to privilege clear-cut binary identities favouring certain voices above others. There is little conceptual clarity around what the term multi-voicedness entails and even less about its utility in post-colonial discourse. Although commonly associated with juxtaposing different perspectives, this article argues that introducing the lens of multi-voicedness – more specifically the idea of the dialogical self (Hubert J.M. Hermans 2004) – into the recognition discourse, contributes to a better understanding of transnational recognition politics. Capturing the diaspora’s multi-voicedness permits wider scrutiny of what is otherwise a too simplified identity and generation question implicated in post-colonial recognition politics. It will be argued that recognition claims, although supposedly part of an emancipatory struggle, are silencing the multi-voicedness of entangled Indonesian-Dutch family history, the driver for the fight for justice in the first place.
Article
Full-text available
Zusammenfassung: Zuhören ist die Kunst derer, die Oral History ausüben. Doch hören wir, was uns erzählt wird? Und können wir die Stimmen jener, die wir interviewt haben, adäquat (re)präsentieren? Dieser implizite politische Anspruch der Oral History wird in diesem Artikel mithilfe empirischer Fallstudien kritisch befragt. Anhand von Interviewsammlungen zur niederländischen (post)kolonialen Geschichte und zur Geschichte der ungarischen Roma wird gezeigt, wie das zu untersuchende gesellschaftliche Phänomen bereits in der Forschungssituation selbst sichtbar wurde, dass nämlich Lebenserzählungen marginalisierter Randgruppen stets auch von der Wissensproduktion der Mehrheitsgesellschaft abhängig waren. Wir untersuchen die Dynamik zwischen den Interviewer*innen und den Interviewten, um zu verdeutlichen, welches Framing es uns erlaubt, Stimmen (nicht) zu hören, und wir analysieren damit das epistemische Schweigen und die ontologische "Taubheit" einer Gesellschaft. Als Resümee werden alternative methodische Zugangsweisen aufgezeigt und es wird dafür plädiert, dass partizipative Forschung auch epistemische Forschung sein muss. Unser zentrales Anliegen ist es nicht, das "Fremde", sondern das "Eigene" und dessen ontologische Ausschlussmechanismen deutlicher zu markieren und als wichtiges zukünftiges Forschungsfeld auf die Agenda zu setzen. Inhaltsverzeichnis
Narrating (In)Justice', 150-151, 170. hoe koloniaal onrecht te erkennen?
  • Immler
Immler, 'Narrating (In)Justice', 150-151, 170. hoe koloniaal onrecht te erkennen?
  • Nicole L Immler
Nicole L. Immler, Ann Rigney en Damien Short (reds.), 'Reconciliation & Memory: Critical Perspectives' Special Issue of Memory Studies 5:3 (2012);