Content uploaded by Mandy de Wilde
Author content
All content in this area was uploaded by Mandy de Wilde on Aug 31, 2018
Content may be subject to copyright.
39
PREPRINT
Tonkens, E., Kampen, T. & M. de Wilde (2018) ‘Affectief burgerschap: hoe de overheid verleidt
in plaats van overtuigt’. In Swierstra, T., S. Koenis & R. Gabriels (Eds) Het hart op de tong:
emoties in de politiek. Amsterdam: Amsterdam University Press, pp. 39 – 63.
Affectief burgerschap: waarom beleid verleidt in plaats overtuigt
i
ii
Evelien Tonkens, Thomas Kampen en Mandy de Wilde
Moderne verzorgingsstaten ontwikkelen zich sinds enkele decennia in de richting van een
‘enabling state’ (Gilbert 2004) oftewel een activerende verzorgingsstaat. Dit impliceert niet
alleen een stelselwijziging, maar ook een herziening van burgerschapsidealen in de richting van
‘actief burgerschap’. Recentelijk is er ook aandacht voor de emotionele aspecten hiervan. Men
spreekt van een ‘affective turn’ (Plummer 2003; Isin 2004) met een nieuw affectief bestuur.
Het affectieve bestuur tijdens de opbouw en uitbouw van de verzorgingsstaat was gestoeld op
empathie, loyaliteit en affectie met anonieme anderen (Trappenburg 2009). Anoniem, want
gestoeld op collectieve arrangementen, betaald uit premies en belastingen, waar burgers zonder
schaamte een beroep op zouden moeten kunnen doen (De Haan & Duyvendak 2002, p. 90).
Hoe konden burgers erop vertrouwen dat anonieme anderen hun geld dan ook goed
gebruikten? Daarvoor vertrouwden zij op sociale professionals – van bijstandsmaatschappelijk
werker tot en met medisch specialist. Professionals waren verantwoordelijk voor een goede
besteding van de collectieve middelen en goed gedrag van degenen voor wie deze middelen
bestemd waren. De overheidsbureaucratie was verantwoordelijk voor een rechtvaardige en
efficiënte organisatie van de publieke sector, en sociale professionals zorgden voor deskundige
uitvoering. Dit arrangement vormde het ‘bureau-professional regime’ (Clarke & Newman 1997).
Professionals ontleenden hun gezag aan opleiding en (indirect) klasse. De combinatie van
bureaucratie en professionaliteit was een compromis, want beide stoelden op verschillende
logica’s (vgl. Freidson 2001). Waar bureaucratie bijvoorbeeld openheid en standaardisering
vereist, vereist professionaliteit discretie en discretionaire ruimte.
Dit ‘bureau-professional regime’ is volgens Clarke en Newman verkruimeld, doordat zowel
professionaliteit als bureaucratie onder vuur kwam te liggen. Tegenover de gangbare gedachte
dat de verzorgingsstaat vooral door de economische crisis ter discussie gesteld werd, betogen
Clarke en Newman dat aan deze crisis vooral organisatorische factoren ten grondslag liggen.
Professionals werden in de jaren zeventig ontmaskerd als (re)producenten van macht en
ongelijkheid, en bureaucratie werd ontmaskerd als inefficiënt en kil. De collectiviteit van de
verzorgingsstaat is daarmee in het geding geraakt.
Het alternatief voor bureaucratie werd de markt, en het alternatief voor professionele macht
en deskundigheid werd eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van burgers. De
combinatie van vermarkting van dienstverlening, en eigen verantwoordelijkheid en
40
zelfredzaamheid van burgers wordt wel neoliberalisme genoemd (Clarke 2007; Tonkens 2016).
Met het neoliberalisme is de verzorgingsstaat niet verdwenen, maar geënt op deze nieuwe pijlers.
De nieuwe verzorgingsstaat heet ook wel activerend, omdat arrangementen gericht zijn op
activering van burgers in de richting van meer zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.
Professionals en bureaucratie spelen beide nog steeds een centrale rol in deze nieuwe
verzorgingsstaat, maar hun rol is veranderd. De overheid is nog wel steeds eindverantwoordelijk,
maar heeft de uitvoering vaak overgedaan aan marktpartijen. (Over deze vermarkting gaat het
hier niet, zie daarvoor bijvoorbeeld Tonkens 2008a en 2008b). Professionals moeten ervoor
zorgen dat burgers zelfredzaam worden en hun eigen verantwoordelijkheid voelen en nemen.
Over hun rol gaat het hier. Deze nieuwe rol is niet direct kleiner dan de oude, als paternalistisch
afgeserveerde, rol.
In dit artikel onderzoeken we de emotionele dimensie van de herziening van de
verzorgingsstaat. We betogen dat hier sprake is van een nieuw arrangement van professionaliteit
en burgerschap, dat we in navolging van enkele andere auteurs ‘affectief burgerschap’ noemen.
We onderzoeken de politieke emoties die hierbij in het geding zijn. Hoe krijgen professionals
burgers zover dat ze zich verantwoordelijk gaan voelen voor zichzelf en elkaar? (Hoe) krijgen
professionals burgers zover dat ze deze verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid ook gaan
verlangen?
Affectief burgerschap en zelfredzaamheid
Voordat we onze analyse presenteren, geven we eerst meer toelichting op de termen
zelfredzaamheid en affectief burgerschap. Er is onder de Nederlandse bevolking brede steun
voor eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid (Veldheer et al. 2012). Maar wat dit precies
betekent, is minder duidelijk vanwege de meerduidigheid van deze termen. De term
zelfredzaamheid heeft in het beleid een dubbele betekenis, die een gevolg is van het feit dat
zelfredzaamheid vooral een negatieve term is. Zelfredzaamheid staat tegenover afhankelijkheid
van de overheid. De boodschap is: voortaan redt de overheid je niet meer (meteen), dat moet je
nu (eerst) zelf proberen, door het zelf te doen of je omgeving te vragen (of er op de markt voor te
betalen). Zelfredzaamheid betekent daarmee minstens twee dingen, namelijk zelf doen en
anderen om hulp vragen. Zelf doen varieert van voor jezelf zorgen tot zelf de wijk schoon en
gezellig houden via bijvoorbeeld burgerinitiatieven. Anderen hulp vragen varieert van vragen om
mantelzorg tot hulp bij burgerinitiatieven.
Onder onderzoekers die zich bezighouden met de herziening van de verzorgingsstaat en/of
globalisering is de term ‘affectief burgerschap’ gemunt om kritisch licht te werpen op een
nieuwe overheidsstrategie die van burgers verantwoordelijke, gemeenschapslievende burgers
moet maken die zich om hun lokale, gekende en nader te leren kennen gemeenschap
bekommeren en met die gemeenschap risico’s willen delen. Affectie, loyaliteit, compassie en
empathie met concrete, bekende anderen zijn als cruciale aspecten van burgerschap gaan gelden
41
(Mookherjee 2005; Johnson 2008; Kampen et al. 2013; Tonkens & De Wilde 2013) ten behoeve
van sociale cohesie (Fortier 2010, 2016; Muehlebach 2012; De Wilde & Duyvendak 2016).
(Muehlebach spreekt niet van affectief maar van ‘ethisch burgerschap’, maar ze doelt daarmee
op hetzelfde.) Gevoelens en intieme relaties worden tot beleidsinstrument gemaakt: er is sprake
van ‘governing through affect’ (Fortier 2010 p. 20). Goed burgerschap vereist het tonen van
compassie en empathie, met name voor hulpbehoevende nabije medeburgers (Tonkens &
Duyvendak 2013; Muehlebach 2012). De overheid probeert burgers ertoe te bewegen om zich
om elkaar te bekommeren: om nabije, (potentieel) bekende anderen, die zich fysiek en daarmee
hopelijk ook sociaal in elkaars nabijheid bevinden.
Affectief burgerschap krijgt op lokale schaal vorm. Vaak gaat het om burgers die fysiek nabij
zijn, in de familie, de buurt of de wijk (Kampen et al. 2013; Tonkens & De Wilde 2013).
Burgerschap op lokale schaal is natuurlijk niet nieuw; denk aan het oude opbouwwerk dat ook
bij uitstek lokaal was. Maar terwijl opbouwwerk zich, althans sinds de jaren zeventig, vooral
bezighield met belangenconflicten tussen bewoners en instanties, wordt lokaal burgerschap nu
als tamelijk vredig voorgesteld. Burgers worden op lokaal niveau vaak als één en ongedeeld
voorgesteld, als één groep met één wil en één gedachte (De Wilde 2015). Professionals krijgen
de opdracht om nabij te komen, in de hoop vertrouwen te herwinnen en nieuw gezag te ontlenen
aan nabijheid, empathie en persoonlijke kennis van individuele burgers die hen als unieke
individuen aanspreken en herkennen, en die ze kunnen aansporen tot actie (Kampen et al. 2016).
De vraag die in dit artikel centraal staat is hoe het verlangen naar informele lokale
verbondenheid, gemeenschap en nabijheid opwekt en gemobiliseerd wordt en wat daarvan de
implicaties zijn voor burgerschap en democratie. Welke emoties en affectieve banden krijgen
legitimiteit en erkenning, welke niet? En hoe reageren burgers hierop? Laten ze zich door dit
nieuw affectief regime aanspreken?
Setting
Om bovenstaande vragen te beantwoorden analyseren wij de opkomst van affectief burgerschap
als een beleidsstrategie in Nederland op twee terreinen: wijkenbeleid en beleid voor de
langdurige zorg. Hieronder introduceren we beide.
In het afgelopen decennium is een periode van genegenheid en nabijheid aangebroken met
onder meer de 40-Wijkenaanpak, die in 2007 van start ging. Het belang van gemeenschapszin en
verbondenheid staat al langer centraal in het Nederlandse wijkenbeleid (WRR 2005, p. 29-41;
Uitermark 2003; De Boer 2001; Duyvendak & Hortulanus 1999). Het overheidsbeleid verbeeldt
de wijk als een gemeenschap waarin zelfredzame verantwoordelijke burgers gemeenschapszin en
sociale cohesie bevorderen, vooral via burgerinitiatieven. (De Wilde 2013; Tonkens &
Verhoeven 2011). Bijvoorbeeld via organisatie van straatfeesten, wijkfestivals en
koffieochtenden, of andere activiteiten in het buurthuis. Bewoners worden gevraagd zich onder
te dompelen in een warm, gezellig gemeenschapsgevoel en zorg te dragen voor elkaar en voor
42
hun leefomgeving. Professionals krijgen de taak dit te stimuleren. ‘Wijkcirkel’
iii
is een goed
voorbeeld van een beleidsinterventie in een ‘krachtwijk’ in een grote stad in Nederland die zou
moeten drijven op het ‘zelforganiserend potentieel van de gemeenschap’. Mandy de Wilde
verrichtte over een periode van twee jaar etnografisch veldwerk in dit
bewonersinitiatievenprogramma. Ze nam deel aan elf buurtbijeenkomsten en hielp met het
organiseren van verschillende bewonersinitiatieven, en ze interviewde veertig bewoners en
zestien professionals (De Wilde 2015), die de basis vormen voor een deel van de analyse in dit
artikel. De data over het wijkenbeleid zijn verzameld tussen 2009 en 2011; mogelijk is het beleid
sindsdien veranderd.
De zelfredzame burger heeft tevens een cruciale taak in de lokale langdurige zorg. Burgers
worden ertoe aangespoord om zichzelf en elkaar te helpen en minder van de overheid te
verwachten. (Kampen et al. 2013). De wetgeving is daartoe aangepast: de AWBZ die recht op
individuele betaalde hulp garandeerde, is vervangen door de Wmo, die burgers vraagt eerst hun
eigen omgeving om hulp te vragen en pas als deze is uitgeput, bij de overheid aan te kloppen
(Grootegoed 2013). Professionals moeten dit stimuleren, vooral via ‘keukentafelgesprekken’. In
twee gemeenten heeft Thomas Kampen (met Vicky Hölsgens) 64 ‘keukentafelgesprekken’
geobserveerd en geanalyseerd. De data over de langdurige zorg zijn verzameld tussen 2014 en
2018, als onderdeel van een groter onderzoeksproject met de titel De belofte van nabijheid.
Gevoeligmakende beleidstechnieken
In het navolgende deel van dit artikel onderzoeken we hoe de nieuwe verzorgingsstaat en het
nieuwe burgerschap worden uitgedragen. ‘Wijkprofessionals’ nemen daarin een centrale rol in,
als de belangrijkste boodschappers van dit beleid. Daarom kijken we vooral naar hun handelen.
De term ‘wijkprofessionals’ gebruiken we als een overkoepelende term voor professionals die de
taak hadden om dit in het directe contact met burgers te realiseren; dit kunnen zowel
beleidsambtenaren als sociaal werkers zijn.
Wat deden deze wijkprofessionals om de nieuwe verzorgingsstaat aan de man of vrouw te
brengen? Ze gebruikten geen gangbare beleidsstrategieën zoals voorlichting en inspraak. Wij
vonden twee heel andere beleidstechnieken: voorleven en prijzen, waarin emoties een centrale
rol spelen. Deze technieken behandelen wij achtereenvolgens hieronder.
Voorleven
De eerste beleidstechniek betreft het voorleven van emoties met als doel het enthousiasmeren
voor informele interactie en zorgzaamheid in kleine kring. Professionals hopen dat het
aanstekelijk werkt wanneer zij burgers persoonlijke aandacht geven, en zich positief enthousiast
tonen over onderlinge zorgzaamheid.
Wijkenbeleid
43
In het wijkenbeleid is dit voorleven vaak een collectieve aangelegenheid. Professionals proberen
bewoners te enthousiasmeren voor informele verhoudingen. Sommigen van hen omschrijven het
enthousiasme dat ze zelf tentoonspreiden in hun contact met burgers als onderdeel van een
persoonlijke tactiek om burgers aan te moedigen actief te worden en verantwoordelijkheid te
nemen voor anderen of voor de buurt. Zo vertelde een professional werkzaam als aanjager van
bewonersinitiatieven:
Soms helpt het om het enthousiasme in jezelf aan te boren en te tonen tijdens
bewonersbijeenkomsten, zodat je dat ook opwekt onder bewoners.
Dergelijke interventies gericht op de gevoelens van bewoners zien we geregeld tijdens
bewonersbijeenkomsten. Daarbij reflecteren professionals strategisch op hun eigen gevoelens en
handelen. Tijdens een bijeenkomst over bewonersinitiatieven in Slotermeer deed een
professional bijvoorbeeld de volgende poging bewoners te verleiden tot contact met buren en
wijkgenoten:
Toch is het zo, als we oprecht bij onszelf te rade gaan... ik bedoel, hoe vaak is het nu dat je
wildvreemde mensen aanspreekt? En het kan dus wel. [...] Dus ja, er zit dus iets in ons wat
maakt dat we die stap naar de ander niet maken. Maar het is mogelijk. Ik word zelf wel
geïnspireerd door kinderen hoe die te werk gaan. Mijn zoon bijvoorbeeld doet dat ook [...].
Door het aanboren van hun eigen enthousiasme, twijfel of angst leven professionals de
gevoelens, de introspectie en het zelfredzaam gedrag voor dat ze willen uitlokken bij bewoners.
Samen feestvieren, muziek maken, praten over alledaagse huiselijke kwesties en samen
koken en eten zijn belangrijke componenten van het gezellige burgerschap dat professionals
proberen aan te wakkeren in Slotermeer. Ze stimuleren kookclubs voor vrouwen en kinderen,
etentjes voor eenzame ouderen, buurtbarbecues en kerst- en iftarmaaltijden voor de hele buurt.
Gezellig samen eten heeft ‘een bindende functie’, stelt een professional. Tijdens
buurtbijeenkomsten wordt publiekelijk verkondigd dat de ‘multiculturele hapjes’ die er
gepresenteerd worden een afspiegeling van het ‘regenboogpalet’ en het ‘kleurrijke mozaïek’ in
de wijk zijn. Door het multiculturele eten onderdeel te maken van de bewonersparticipatie,
accentueren professionals positieve aspecten van de dagelijkse werkelijkheid in de wijk. Ze
zetten de zintuiglijke beleving van eten in om positieve gevoelens van verbondenheid en respect
op te roepen. Door open te staan voor elkaars gastronomische tradities leer je elkaars rijke
cultuur beter kennen, zo is het idee.
Professionals proberen via voorleven een ‘sfeer van vertrouwdheid en intimiteit’ op te
wekken. Ze kwalificeren zichzelf bijvoorbeeld als ‘vriend’ of ‘oom’, en als ‘sprekend uit het
hart’. Ze doen mee aan bewonersinitiatieven en proberen zo één te zijn met bewoners. Ze
bezoeken bewoners thuis. Ze zorgen ervoor dat hun werkruimte met een informele ambiance
doordrenkt is. Quincy bijvoorbeeld, een buurtcoördinator, betoogt dat samenleven gaat over
44
‘betekenisvolle communicatie’, over contact maken met je buren en een praatje met hen aangaan.
Zijn filosofie is dat elke betekenisvolle interactie begint met een gesprek:
Angst en nare gevoelens zullen vrijkomen als mensen niet met elkaar praten. Want dan
kennen ze elkaar niet [...] Misschien praten mensen alleen over kleine dingetjes, maar dan zijn
ze in ieder geval in gesprek en zullen ze elkaar vertellen hoe ze zich voelen over die dingen.
Quincy geeft zelf het goede voorbeeld en groet iedereen die zijn buurtsteunpunt binnenkomt
uitbundig. Ook zorgt hij ervoor dat het altijd ‘ten minste een beetje gezellig’ binnen is en, bij
voorkeur, ook buiten op de stoep. Een ‘bakkie troost’ ziet hij als onderdeel van zijn dagelijkse
werkpraktijk. Wat hij daarmee bedoelt, wordt duidelijk als tijdens een interview een bewoner
binnenkomt. Sebehat, een vrolijke, kwebbelende vrijwilligster die koffieochtenden voor vrouwen
organiseert in een naburig buurthuis, loopt binnen en ziet er nogal verdrietig uit. ‘Nou, lieverd’,
roept Quincy uit, ‘Wat is er aan de hand? Vertel het eens aan oom Quincy’. Hij loopt naar haar
toe en slaat geruststellend een arm om haar heen. Veelzeggend is dat ‘Oom’ Quincy duidelijk
ouder is dan Sebehat. Sebehat vertelt hem dat ze wat problemen heeft gehad met de dames die
haar koffieochtend bezoeken. De dames zijn klaarblijkelijk niet zo gelukkig met de gang van
zaken en hebben dat afgereageerd op Sebehat. Quincy troost Sebehat en geeft haar een vaderlijk
advies waarin hij zijn filosofie die hij daarvoor aan de onderzoeker heeft uitgelegd, nu aan haar
meegeeft: ‘Als je niet met elkaar in gesprek gaat, zul je elkaar niet begrijpen.’ Sebehat knikt.
‘Anders zul je elkaar nooit echt goed leren kennen, toch?’ voegt Quincy toe.
Deze interventie van Quincy is wellicht onprofessioneel, maar is onzes inziens onderdeel van
een professionele tactiek. Quincy handelt immers vanuit de veronderstelling dat een gebrek aan
sociale relaties een bewoner zal marginaliseren en invloed zal hebben op de buurt. Dat
belemmert het doel van Wijkcirkel, het bevorderen van sociale cohesie. Door zo’n persoonlijk,
intiem gesprek aan te gaan met Sebehat, bewerkstelligt Quincy een persoonlijke band met haar
en toont hij het zorgzame gedrag dat hij probeert uit te lokken onder de bewoners in zijn buurt.
Deze informalisering wordt strategisch ingezet, maar professionals raken er zelf vaak
gaandeweg door gegrepen. Door het delen van ervaringen, het besteden van tijd met bewoners en
door intieme gesprekken en persoonlijke ontboezemingen brengen ze zichzelf in een toestand
waarin ze zich ook daadwerkelijk gaan bekommeren om bewoners. Er ontstaan situaties en
interacties die spanningen wegnemen, pijn verzachten en enthousiasme opwekken. Daaruit
ontstaan soms vriendschappen. Professionals worden door hun eigen technieken verleid.
Professional Sander bijvoorbeeld vertelt dat hij bewoners zelf thuis bezoekt om ze over te halen
om een bewonersinitiatief te starten. Gevraagd of dat onderdeel is van zijn functie begint hij te
reflecteren op zijn werk en zegt dat sommige van zijn taken ook ‘half privé’ zijn:
In de zomervakantie houd ik wel contact met sommige bewoners zonder enig mandaat of
steun van het stadsdeel. Ik houd gewoon een beetje in de gaten wat er gebeurt. Ik luister en
kijk wat rond. [...] als ik maandag naar volleybal ga na m’n werk, dan ga ik naar [het
buurthuis] en dan eet ik wat en maak even een babbeltje met de vrijwilligers die er zijn. Dan
45
bellen Olga of Peggy [twee vrijwilligers] meestal even aan het einde van de dag, gewoon om
even bij te kletsen en te vertellen wat er gebeurd is. We houden elkaar op de hoogte.
Dit beleid spreekt twee groepen met name aan. Ten eerste vrouwen met een migratieachtergrond
die met hun kooktalent bewoners gezellig bij elkaar kunnen brengen. Zij zijn sleutelfiguren in dit
proces. De gevoeligmakende beleidstechnieken nodigen de vrouwen uit om hun huiselijke ethiek
van de private ruimte – zoals de keuken of de huiskamer – mee te nemen naar de publieke ruimte
van het buurthuis. Daarmee geven ze vorm aan het beleidsideaal van affectief burgerschap: ze
nemen verantwoordelijkheid voor verbondenheid en onderlinge zorgzaamheid (De Wilde 2016).
Ten tweede wordt ook de ‘creatieve klasse’ (Florida 2002) aangestoken door de techniek van
het voorleven. Gestimuleerd door en met subsidie van stadsdeel Slotermeer vindt er op initiatief
van kunstenaars en kunstminnende bewoners bijvoorbeeld jaarlijks een buurtcamping plaats op
een groot open veld. Het tweedaagse programma bestaat uit activiteiten als theater, dans, yoga,
film, schilderen en tuinieren in een gemeenschappelijke tuin. Door een viering van cultuur, in al
haar diversiteit, creëren de creatieve vrijwilligers een nieuwe gemeenschap van een
gefestivaliseerde, multiculturele gezelligheid. Net als de professionals verbeelden ze de wijk als
een mooie, leefbare wijk voor mensen van alle (etnische, religieuze, culturele) achtergronden. Ze
claimen een affectieve band met de wijk. Zo worden ze door de lokale overheid ingezet in de
stedelijke vernieuwing van de wijk als voorbeeld voor andere bewoners.
De gezellige insteek van de bijeenkomsten brengt ook gelach teweeg en grapjes tussendoor.
De vrouwen steken de draak met een opbouwwerker en raken hem speels en soms zelfs flirterig
aan. Er heerst, kortom, een speelse sfeer. De vrouwen praten ook in persoonlijke bewoordingen
over de ambtenaren en professionals. Zo noemt bewoner Cyrille professional Rosanna ‘een
schat’, omdat ze enthousiasmerend en behulpzaam is. De speelse sfeer tijdens bijeenkomsten
raakt een gevoelige snaar bij deze vrouwen. Die speelt in op waarden, gebruiken en gewoonten
die zij belangrijk vinden: genegenheid, zorgzaamheid en empathie. Ze worden actief in de buurt,
gaan zich gedragen zoals de professionals het bedoelen en worden dus ‘goede’, affectieve
burgers. Als een (post)migrantenvrouw vertelt over een wekelijkse koffieochtend die ze
organiseert in het buurthuis, klinken daarin de woorden van Sander door. Haar ochtend is
bedoeld voor ‘vrouwen van alle culturen’ zodat ze een plek hebben om te ‘lachen, praten en
vergeten en informatie [te] krijgen over alles wat vrouwen aangaat’. Er ontstaat zo een positieve
verbeelding van het begrip ‘multicultureel’ dat associeert met feestelijkheden, muziek, dans,
kookkunst en beeldende kunst.
Deze gevoeligmakende technieken, waardoor professionals zelf ook gegrepen worden,
brengen nieuwe risico’s van grensoverschrijding mee. Sander bijvoorbeeld vertelt dat het
moment dat hij tot middernacht bij een bewoner op de bank zat in een poging deze over te halen
om mee te doen met wijkactiviteiten, wellicht een stap te ver was. Maar hij vergelijkt dit
voorbeeld met zijn collega Jasper, die onlangs gescheiden is en nu is verhuisd naar deze wijk,
waar hij ook werkt. Jasper is inderdaad vaker aanwezig bij buurtbijeenkomsten, en vertelt dat hij
nu ook ‘onze buurman’ is. Sander hoort het aan en zegt: ‘maar dat is prima, toch?’ Want zo kan
Jasper zich nu professioneel en persoonlijk inzetten in de buurt en meer tijd en energie steken in
46
de bewonersinitiatieven in de buurt. Afstand is belangrijk ja, maar, zegt Sander, ‘je raakt toch
gehecht aan bewoners. Ik bedoel, Olga en Peggy, ik ken ze nu al jaren. Ze zijn toch, tja,
vrienden.’
Langdurige zorg
Ook in de langdurige zorg proberen professionals burgers te bewegen tot onderlinge
zorgzaamheid in de naaste omgeving. En ook hier zien we de techniek van het voorleven van
emoties tijdens de zogenoemde keukentafelgesprekken. Tot 2015 moest een zorgbehoevende of
diens familie formulieren invullen en opsturen naar anonieme instanties (zoals het Centraal
Indicatieorgaan Zorg). Deze nu als kil en bureaucratisch beschouwde aanpak is vervangen door
een persoonlijk gesprek thuis. De professional zit niet aan een bureau op grote afstand
formulieren te beoordelen, maar zoekt persoonlijk contact met de cliënt, gezellig rond de
keukentafel. Daar, is de boodschap van deze setting, is de plek waar warme zorg te vinden is.
Met de term ‘keukentafelgesprek’ appelleert de overheid aan de nabijheid en intimiteit van de
huiselijke kring. Professionals moeten aan de keukentafel voorleven dat thuis in informele kring
de beste zorg geleverd wordt, en dat daarom burgers voortaan eerst en vooral hulp moeten gaan
zoeken in die huiselijke kring. Pas als die huiselijke kring helemaal uitbenut is en alle aanwezige
krachten daar zijn ingezet, komt eventueel de formele hulp van de overheid en zorginstellingen
in beeld.
Professionals beginnen het gesprek dan ook vaak met het zoeken naar en expliciteren van die
huiselijke warmte. Ze stellen vragen over foto’s aan de muur, aaien een huisdier en danken
hartelijk voor de lekkere koffie. Ze stellen belangstellende vragen over hoe het met de persoon
gaat en hoe deze zich voelt. De professional stuurt die emoties vervolgens in de richting van een
verlangen naar huiselijke, informele zorg door gepaste emoties voor te leven. Bezorgdheid om
tekortschietende zorg wordt omgebogen naar trots dat je dat toch maar doet (en dus kan blijven
doen). Soms worden er ook emoties benoemd die nog niet geuit zijn, maar wel wenselijk.
Tijdens een bezoek van een professional aan een oudere man, meneer Van Bladeren, die al heel
lang voor zijn vrouw zorgt, gaat dit als volgt:
‘Het is wat, maar ik kan haar niet naar Sint Jan [verpleeghuis] doen’, verzucht de man.
‘Valt het u zwaar om voor haar te zorgen?’ vraagt de professional.
‘Ik ga er wel aan onderdoor hoor’, zegt de man. ‘Het is eigenlijk niet te doen. […] Ik heb zelf
COPD, astma, reuma […].’
‘U wilt mevrouw niet “wegdoen”. U wilt haar zo lang mogelijk thuis houden’, zegt de
professional.
De man begint te huilen. ‘Nu lukt het nog,’, zegt hij.
De professional leeft eerst mee met het gevoel van meneer van Bladeren dat hij het niet aankan.
Van Bladeren zegt daarop dat het eigenlijk niet te doen is. Niettemin suggereert ze dat de man
zijn vrouw ‘niet weg wil doen’, een frase die het beeld oproept van institutionele zorg als kil en
onmenselijk oord waar mensen gedumpt worden. En wie wil dat nu: wie wil zijn geliefde nu
47
wegdoen? Daarmee appelleert de professional aan mogelijk schuldgevoel als hij dit toch zou
overwegen en probeert zij het verlangen van de man te kanaliseren richting informele zorg thuis.
De professional gaat niet in op zijn opmerking dat ‘het niet te doen is’ en hij ‘eraan onderdoor’
gaat. Door te opperen dat hij zijn vrouw ‘zo lang mogelijk thuis’ wil houden, zonder dat de man
dit zelf geopperd heeft, probeert ze de verlangens van de man in lijn met beleid te brengen. Het is
immers de bedoeling dat de vrouw ‘zo lang mogelijk’ thuis blijft wonen en de man voor haar
zorgt.
De bezuinigingsopdracht dwingt professionals echter soms ook tot een harde opstelling
jegens cliënten. Als het niet voldoende lukt om aan positieve gevoelens te appelleren en zo
informele interactie en zorg te bevorderen, gaan zij er soms toe over burgers op meer
bureaucratische wijze naar de huiselijke sfeer te bewegen: niet omdat het daar zo gezellig is maar
omdat het een burgerplicht is, is dan de suggestie. In die gevallen appelleren professionals aan
negatieve emoties, zoals schuld en schaamte. De professional in het volgende voorbeeld
inventariseert wie welke huishoudelijke taken doet. Zodra de echtgenoot hardop twijfelt over de
mate waarin hij en zijn vrouw het huishouden zonder hulp aankunnen, appelleert de professional
aan schuldgevoel dat gepaard hoort te gaan met eventueel verzuim van zijn plicht tot
zelfredzaamheid:
‘En boodschappen?’ vraagt de professional. ‘Hij doet dat’, zegt de vrouw. ‘Kom ik in
aanmerking voor hulp bij het huishouden?’, vraagt de man voorzichtig. De professional legt
uit dat boodschappen niet onder hulp bij het huishouden valt, en vervolgt zijn inventarisatie:
‘En koken?’ ‘Dat doe ik’, zegt de man. ‘En schoonmaken?’ De man zegt dat hij dat ook doet.
‘Goed’, zegt de professional. ‘Nou...’ protesteert de man. De professional zegt daarop ‘het
gaat om wat u zelf kunt doen en met de hulp van anderen. Het is niet langer: ik heb een
probleem en de gemeente lost het op.’
De professional in dit voorbeeld leeft voor hoe de man zich wel en niet moet voelen door in de
ik-vorm te spreken: ‘Het is niet langer: ik heb een probleem en de gemeente lost het op.’ De
professional maakt zo duidelijk dat de man zich verantwoordelijk moet voelen om te doen wat
hij nog kan en zich niet afhankelijk van de gemeente mag opstellen.
Prijzen
Een tweede gevoeligmakende techniek waar professionals ter bevordering van affectief
burgerschap veel gebruik van maken is de techniek van het prijzen. Professionals uiten
veelvuldig waardering, in huiselijke kring of publiekelijk, aan bewoners die – vaak met subsidie
voor hun burgerinitiatief – zorgdragen voor buurt of hun naasten. In huiselijke kring proberen ze
daarbij vooral trots aan te boren in de hoop dat burgers daardoor gemotiveerd worden om door te
gaan en nog meer te doen. Meer publiekelijk gaat het wederom om het stellen van een voorbeeld.
Nu zijn ze echter – in tegenstelling tot de vorige techniek – niet zelf het voorbeeld, maar stellen
ze bepaalde burgers tot voorbeeld in de hoop dat dit anderen inspireert tot affectief burgerschap.
48
Wijkenbeleid
In het wijkenbeleid krijgt waarderen vorm via een informeel schouderklopje of een publieke
waardering tijdens een bijeenkomst. Tijdens een feestelijke presentatie prijst Sander uitbundig
een vrijwilligster die gedurende vier maanden wekelijks een traditionele ‘Turkse Ebru
marmaren-workshop’ voor vrouwen heeft georganiseerd:
Daar stond een schotel met hapjes met kleine vlaggetjes erop, en als je goed ging kijken, dan
zeg je dat al die vlaggetjes een voor een, EEN VOOR EEN! [verheft stem], allemaal anders
waren, handgemaakt, handbeschilderd. Tot op het puntje van dat detailniveau, zag je dus dat
er een heel netwerk van vrouwen achter zat die middagen lang die vlaggetjes hadden zitten
maken. Het was werkelijk geweldig.
Collega Rachida vult Sander aan door uit te leggen dat creatieve uitingen zoals deze een
aanwinst zijn voor de wijk. Ze benadrukt dat de bijzondere kracht van deze activiteit ligt in het
feit dat Ozlem uit iets van zichzelf heeft geput. Ze heeft een deel van haar identiteit gebruikt om
een groep vrouwen bij elkaar te brengen en ze iets te leren over traditioneel Turks handwerk.
Rachida sluit haar bijdrage af met de boodschap dat het gaat om elkaar helpen en voor elkaar
zorgen:
Samen ben je sterker dan als je iets alleen doet. Waar wij in geloven en wat we proberen te
doen, is mensen bij elkaar brengen en te kijken hoe we gebruik kunnen maken van elkaars
kracht. De een kan koken, de ander kan inderdaad mooi muziek maken, de ander kan dansen.
[...] Maar ook om te kijken of we voor elkaar kunnen zorgen en in gezamenlijkheid veel goede
dingen voor elkaar kunnen krijgen de komende jaren.
Ook budgetten voor bewonersinitiatieven zijn voorbeeldstellende blijken van waardering. De
techniek van het prijzen vindt ook plaats via verkiezingen van de ‘held van de wijk’ of
‘vrijwilliger van het jaar’. Professionals nomineren actieve burgers en uiten woorden van lof.
Waardering uitspreken wordt hiermee een rite de passage waarmee een bewoner verandert in
een goede, actieve ‘burger’. Met als doel niet alleen deze burger maar ook vele anderen tot
onderlinge zorgzaamheid en betrokkenheid te bewegen.
Prijzen gebeurt ook door publicatie van voorbeeldige persoonlijke verhalen en activiteiten
van deze goede, actieve burger op websites en andere communicatiekanalen zoals flyers en
posters. Trots, plezier en vreugde spatten van de kleurrijke pagina’s en posters. Ze dienen ter
inspiratie voor andere bewoners en om positieve associaties en een emotionele identificatie met
de wijk op te roepen: als mijn buurvrouw trots is op de buurt en een straatfeest organiseert,
waarom zou ik dan niet meedoen? Waardering moet de verbeelding van een beoogde
toekomstige gezellige wijk zichtbaar en invoelbaar maken onder de huidige bewoners. Als
onderdeel van de Amsterdamse Wijkaanpak bijvoorbeeld, worden professionals werkzaam in
deze wijk opgeroepen door beleidsambtenaren en lokale politici om het ‘stedelijke
vernieuwingsproces te visualiseren’, ‘succes te vieren’ en ‘positieve boodschappen te
49
verkondigen’ om zo ‘bewoners te raken’ en over te halen en te enthousiasmeren om actief te
worden en bij te dragen aan de transformatie van de wijk tot de toekomstige ‘prachtwijk’ die het
(althans in stedelijke vernieuwingsfolders) aan het worden is.
Langdurige zorg
Ook in de langdurige zorg speelt de techniek van waardering een cruciale rol. Gemeenten hebben
als officiële taak om jaarlijks mantelzorgers een blijk van waardering te verstrekken. Gemeenten
zijn vrij om te bepalen hoe zij dat doen. Het prijzen van mantelzorgers is niet alleen erkenning
voor de mantelzorger, maar stelt ook een voorbeeld voor andere burgers. De boodschap is dat
zowel geven als ontvangen van informele zorg een prettige ervaring is, geïllustreerd met foto’s
van gelukkige ouderen, geflankeerd door jongeren die hen lachend bij de arm nemen of
voortduwen in een rolstoel.
Ook tijdens keukentafelgesprekken zien we dat professionals hardop waardering uitspreken
voor het nemen van de eigen verantwoordelijkheid, het zorgen voor naasten en het durven
vragen van hulp. Bijvoorbeeld tijdens een keukentafelgesprek met een oudere vrouw met
Alzheimer. Haar twee dochters, die ook aanwezig zijn, hebben een schema gemaakt om de zorg
voor hun moeder te verdelen. De professionele prijst dit uitbundig:
Toen ik las hoe goed u voorbereid bent – dat is niet altijd het geval – en ik zie hoe netjes het
appartement is, dan weet ik dat voor alles wordt gezorgd. Mijn complimenten aan u, voor hoe
goed u de zorg rond uw moeder organiseert.
De professional geeft extra gewicht aan haar compliment door te benadrukken ‘dat het niet altijd
het geval is’. Deze waardering moet betrokkenen stimuleren om hiermee door te gaan.
Prijzen impliceert een selectie van wenselijke emoties die bijdragen aan affectief
burgerschap. Emoties die niet passen bij het beleid, proberen professionals te ontwijken of om te
buigen. In het onderstaande voorbeeld vraagt mevrouw Stijn om huishoudelijke hulp; ze voegt
eraan toe dat ze dat niet snel doet:
‘Ik moet er ook bij vertellen dat ik een type ben dat niet heel erg klaagt. Daar heb ik ook voor
op mijn vingers gekregen in het revalidatiecentrum. Dat ik me beter voordeed dan ik was.
Maar ik kan me niet erger voor doen dan.’
Professional: ‘Nee, maar dat hoeft ook niet.’
Mevrouw Stijn: ‘Nee, weet ik maar ik denk snel, hou je mond maar.’
Professional: ‘Maar het is ook goed dat u in eerste instantie denkt ‘ik los het zelf op’. Tot op
zekere hoogte natuurlijk.’
De professional negeert haar opmerkingen over dat zij niet snel klaagt die suggereren dat haar
verzoek dus serieus is, waardoor hij haar aanvraag voor hulp bij het huishouden niet hoeft te
honoreren. Hij prijst haar daarentegen voor het niet klagen, door het te herformuleren in termen
50
van zelfredzaamheid en te suggereren dat zij dat zelf ook wil, hoewel ze zelf vooral zegt dat ze
het zwaar vindt (maar niet klaagt).
Waarderen is ook een techniek om burgers tot onderlinge zorg te bewegen in weerwil van
problemen die ze daarbij ondervinden. Een voorbeeld van een gesprek met een zus van een
hulpbehoevende oudere vrouw:
‘Ik maak me echt zorgen, ik woon niet in de buurt. En zelf kan ik ook niet bijspringen.’
Professional: ‘Ja, dat was eigenlijk mijn vraag.’
‘Nee, alsjeblieft niet’, zegt de zus, ‘ik heb onlangs een nier laten verwijderen, dus ik moet
even aan mezelf denken. Ik koop wel kleding voor haar en doe de financiën met mijn man.
[…]’
Professional: ‘Dat is wel heel fijn, want dan betekent u wel veel voor de mensen.’
De professional probeert eerst wel aan te sturen op meer zorg (‘ja, dat was eigenlijk mijn vraag’).
De zus wijst deze suggestie vervolgens krachtig van de hand: ‘nee alsjeblieft niet’, en wijst op
wat ze al allemaal doet. De professional gaat daarop over tot de techniek van waardering: ze
prijst de zus daarvoor, en gaat dus niet in op de zorgen die de zus uitte over dat er meer nodig is
maar zij dat niet kan bieden. De techniek werkt, want het gesprek gaat zo verder:
Zus verlegen: ‘Ach ja, ik heb maar één zus.’
Professional: ‘Ja… Het lukt niet structureel om bijvoorbeeld een ochtend in de week te
compenseren?’
‘Nee, dat lukt echt niet’, antwoordt de zus.
In dit vervolg zien we het gevoeligmakende van de techniek perfect geïllustreerd: de zus gaat
door op de waardering voor wat ze al doet ‘(‘Ach ja ik heb maar één zus’) en niet op haar
zorgen. Daarop ziet de professional een kans om nog een keer te proberen of ze toch niet meer
kan doen: ‘het lukt niet structureel om…’. Als de zus deze suggestie van de hand wijst, vraagt de
professional niet verder.
In het volgende voorbeeld spreekt de professional waardering uit voor de behulpzaamheid
van de kinderen. De moeder geeft aan te worstelen met het gevoel dat ze de kinderen belast,
maar deze emotie wordt door de dochter weersproken (‘Het voelt niet als last’):
‘Wat doet u allemaal?’ vraagt de professional aan de dochters.
Deze sommen op: contact onderhouden, boodschappen, de was, maaltijden, naar de tandarts.
Professional: ‘Betrokken, goeie kinderen.’
Moeder: ‘Zeker, alleen kom je niet ver.’
Professional: ‘Daarom heeft u ook kinderen.’
Moeder: ‘Ik zit er wel eens mee.’
Een van de dochters zegt dat haar moeder het moeilijk vindt om hen te belasten, zo voelt ze
dat dan. Ze werken allebei fulltime en hebben het druk, maar voor hen is het geen probleem
om dit te doen. ‘Het voelt niet als last’, leggen de dochters uit.
51
Door de kinderen te prijzen, vraagt de professional de moeder dankbaarheid uit te spreken. Uit
de reactie van moeder blijkt dat zij het ervaart als bevestiging van haar afhankelijkheid. Daar zit
zij mee. Daar gaat echter niemand op in. Een van de dochters zegt daarentegen – mogelijk
daartoe bewogen door de waardering van de professional – dat zij de hulp niet als belastend
ervaren. Ook hier lijkt waardering dus te werken als stimulans voor affectief burgerschap met
een verlangen naar onderlinge zorgzaamheid.
Luidruchtig en stil verzet
De boodschap van affectief burgerschap komt dus vrij goed aan. In het wijkenbeleid slaat die
vooral goed aan bij de creatieve klasse en vrouwen met een migratieachtergrond die burgerschap
transformeren tot een gezellige, intieme, creatieve, respectievelijk huiselijke aangelegenheid.
Ook in de zorg lukt het in keukentafelgesprekken tamelijk goed om mensen tot affectief
burgerschap te verleiden. Maar niet alle burgers raken geënthousiasmeerd door en voor affectief
burgerschap. In het wijkenbeleid zijn het met name autochtone vrijwilligers die zich niet
herkennen in de ‘domesticering’ en ‘festivalisering’ van de ruimte, omdat het voor hen een
signaal is van de marginalisering van hun manier van leven (De Wilde 2017). Zij voelen zich
daardoor niet langer thuis in de wijk. Zij hebben twee soorten bezwaren.
Ten eerste hebben ze bezwaren tegen het beeld van de wijk als een multiculturele, gezellige
gemeenschap. De Nederlandse cultuur wordt gemarginaliseerd, is hun klacht. Ze eisen daarom
aandacht voor lokaal cultureel erfgoed, Hollandse populaire cultuur en folkloristische tradities.
Ten tweede protesteren zij tegen de domesticering en festivalisering van de wijk door het
oude recht op inspraak op te eisen. Vroeger waren er inspraakavonden, daar had je echt wat te
zeggen, nu heb je alleen maar zoethouderij zoals buurtfeesten, is hun klacht. De autochtone
vrijwilligers blijven actief in een vurige poging om ervoor te zorgen dat hun emotionele zorgen
en affectieve banden niet uit het publieke domein worden geduwd. De publieke ruimte van de
gemeenschap is de laatste mogelijkheid om hun macht, zeggingskracht en de mogelijkheid om
een gevoel van thuis te behouden te verdedigen. Voor hen is de gemeenschap niet alleen een
sociaal of cultureel domein, maar ook een publiek domein dat verweven is met bestuurlijke en
democratische structuren. Ze willen gehoord worden door politici en de mogelijkheid hebben om
hun stem te verheffen over kwesties die in de wijk spelen.
Deze uitingen van autochtone onvrede waren luidruchtig, maar ineffectief: het beleid werd er
niet echt door beïnvloed, de inspraak keerde niet terug, de festivalisering ging door. Desondanks
raken deze autochtone vrijwilligers een gevoelige snaar van het affectief regime. Want wat in het
nieuwe ideaal van affectief burgerschap tot de publieke sfeer behoort – een publiek domein
gebaseerd op positieve emoties – sluit hun manier van engagement en participatie uit, omdat
deze in zowel positieve maar ook negatieve emoties geworteld is (Mepschen 2016).
52
Ook in de zorg is er onvrede over affectief burgerschap, en ook die is vooralsnog weinig
luidruchtig en effectief. Recent onderzoek van het SCP wees bijvoorbeeld uit dat het percentage
mensen dat vindt dat hulpbehoevenden ‘zoveel mogelijk’ door hun naasten moeten worden
geholpen, is gedaald van 41 procent in 2010 naar 23 procent in 2016 (de Klerk et al. 2017). Ook
promotieonderzoek van Thijs van den Broek laat zien dat de steun voor professionele zorg
gegroeid is en het beleid dus niet aansluit bij wat veel burgers willen (Van den Broek 2016). Ook
de groeiende politieke steun voor partijen als 50plus en de PVV wijzen op dergelijke onvrede.
Openlijke onvrede is soms gekoppeld aan de autochtone onvrede die we voor het wijkenbeleid
beschreven hebben. Tijdens een keukentafelgesprek vraagt een ouder stel om een aangepaste
auto waar een scootmobiel in kan. De professional laat in de loop van het gesprek
doorschemeren dat zij hier waarschijnlijk niet voor in aanmerking komen. Ze kunnen namelijk
ook met collectief vervoer de scootmobiel meenemen. Waarop de vrouw uitroept:
Was ik maar zwart, dan kreeg ik alles. Ik meen het, dat denk ik soms echt.
Promotieonderzoek van Ellen Grootegoed (2013) werpt licht op waarom mensen die met
bezuinigingen geconfronteerd worden en het daarmee oneens zijn, toch zelden protesteren. Het
beroep op zelfredzaamheid gaat gepaard met een beroep op schaamte voor hulpbehoevendheid.
Na verloop van tijd bleek dat cliënten die problemen ervaren door verminderd hulp hun
gevoelens voorzichtig in lijn brengen met de nieuwe regelgeving. Verminderd psychisch welzijn,
minder buiten komen of minder sociale contacten ervaren ze steeds meer als een ‘privéprobleem’
en het vinden van een oplossing dus steeds meer als een kwestie van ‘eigen
verantwoordelijkheid’. Een hernieuwd beroep op de instanties voelt niet als rechtmatig. Velen
berusten; de gevoelsnorm zo min mogelijk afhankelijk te zijn van het eigen netwerk blijft
immers onaangetast.
In de langdurige zorg zien we vooral stil verzet, meestal afkomstig van professionals. Tijdens
keukentafelgesprekken plegen professionals regelmatig verzet tegen het beleid dat zij uit moeten
voeren door het gesprek zo te buigen dat daar een legitieme hulpvraag uitkomt waarvan zij weten
dat die tot institutionele en/of professionele zorg zal leiden. Affectief burgerschap heeft hier een
onbedoeld effect: de intieme betrokkenheid met de cliënt, zo zorgvuldig geënsceneerd door de
intieme setting van de keukentafel, maakt dat professionals zich ook gaan identificeren met de
cliënt en, zoals een goede sociaal werker betaamt, deze goed willen helpen.
Dit observeerden we bijvoorbeeld tijdens een keukentafelgesprek tussen een professional en
een moeder over de voortzetting van individuele begeleiding van haar zoon. Sinds kort mag dit
gesprek niet meer gevoerd worden zonder de persoon in kwestie erbij, maar de professional
besluit hiervan af te wijken:
‘Ik maak een nieuwe afspraak met je zoon erbij, want dat moet.’ […] ‘De gemeente gaat er
namelijk niet van uit dat mensen een hulpvraag hebben, voordat ze een hulpvraag stellen.’
De moeder reageert bezorgd: ‘Maar als je hem vraagt over dagbesteding, gaat hij zeggen dat hij
dat niet hoeft te hebben.’
53
‘Zal ik het dan zelf invullen?’ vraagt de professional zich hardop af. ‘Of met jou?’
Vaak boren professionals eerst een ‘opportune’ emotie aan alvorens deze te legitimeren. De
vrouw in het onderstaande voorbeeld wil graag een scootmobiel voor boodschappen; dat is
echter geen goed argument. Verlangen naar zelfstandigheid is dat wel:
Professional: ‘U zegt tegen mij, ik zou graag eens naar de supermarkt gaan. Dat is niet zo
belangrijk voor mij, want u kunt ze ook laten bezorgen. Maar met een scootmobiel kunt u ze wel
zelf blijven doen?’
Mevrouw: ‘Nou, je blijft nog zelfstandig.’
Professional: ‘Ja, dát is wel iets dat we belangrijk vinden. En dat u zegt: zo kom ik nog eens in de
stad. Dus ook daarmee ga ik aan de slag. Dat zult u ook in het verslag lezen. Dan ziet u ook wat
wij betalen.’
De vrouw zegt zelf niet dat ze zo nog eens in de stad komt. Maar dat is klaarblijkelijk wel het
goede argument, dus hij legt het haar in de mond.
Een ander voorbeeld, over de aanvraag van een rolstoel. Volgens de regels moet meneer Beer
voor dagelijks gebruik aangewezen zijn op een rolstoel, om kans te maken op het door hem
gewenste type. Het echtpaar Beer blijft echter bescheiden. Dat leidt tot lichte wanhoop bij de
professional.
De professional vraagt hoe vaak ze waarheen willen. De vrouw zegt dat ze er weer een beetje uit
willen. Ze gaat weleens alleen wandelen, maar dan ‘voelt ze zich net een weduwe’. De
professional zegt dat hij concreter moet weten hoe vaak ze weggaan. Als ze het over één-drie
dagen per week hebben, zijn ze uitgepraat, dan vergoedt de gemeente het niet. Het is gekoppeld
aan regelmatig gebruik. De man zegt dat ze wel vaker weg willen. ‘Wat is vaak?’ vraagt de
consulent. De vrouw zegt dat hij maandag gaat bridgen, en dinsdag ook. Woensdag doet zij
vrijwilligerswerk, dus die dag valt af. Dan blijven donderdag, vrijdag en het weekend over. ‘Wat
wilt u gaan doen?’ vraagt de consulent. ‘Op stap’, zegt de man. De consulent benadrukt dat het
concreter moet. ‘Het rijk heeft bedacht dat we korter bij mensen staan en dus beter kunnen zien
wat iemand nodig heeft, maar het is gewoon een bezuiniging. Ik word ook gecontroleerd. Daarom
vraag ik door: wat doet u ermee?’ De man noemt allerlei steden op waar ze vroeger wel eens heen
gingen.
Uiteindelijk blijkt dat de bovenbenen van de man te lang zijn voor een standaardrolstoel. ‘Dat is
gunstig’, zegt de professional en hij dient de aanvraag in.
Tijdens het invullen van de Zelfredzaamheidsmatrix van een 53-jarige man met een niet-
aangeboren hersenaandoening probeert de professional eerst de man zelf zijn zorgen te laten
verwoorden. Als dat volgens de professional leidt tot een te rooskleurig beeld van zijn situatie,
begint de professional vrees aan te boren.
‘Ik denk dat ik wel een hoop kan, ik ben wel mobiel’, zegt de cliënt. ‘Even kijken’, zegt de
professional. ‘Bij groen kan je alles zelf. Maar je hebt ook lichamelijke problemen waardoor
dingen moeizamer gaan. Dan kom je bij mij toch op beperkt uit. Je doet veel zelf en je hebt een
54
heel netwerk om je heen waardoor je zelfstandig kan blijven. Als ik dat zo zeg, wat vind je daar
dan van?’ vraagt de professional. ‘Dan is het beperkt’, zegt de man.’
Ook hier zien we dat de professional de cliënt via een appèl op emoties ertoe beweegt iets te
zeggen waardoor hij meer professionele zorg krijgt.
Deze laatste voorbeelden van verzet van professionals worden vermoedelijk moeilijker
naarmate de bezuinigingen verder gaan. Openlijk verzet wordt mogelijk ook moeilijker, want dit
staat op gespannen voet met dit stille verzet dat men vermoedelijk liever niet op tafel legt – dit
mechanisme deed zich vermoedelijk eerder ook in de geestelijke gezondheidszorg zorg voor
(Van Sambeek et al. 2011).
Reflectie en conclusies
Hoe proberen wijkprofessionals onder burgers verbondenheid en zorgzaamheid en
‘zelfredzaamheid’ te genereren? Niet door gangbare beleidsstrategieen zoals voorlichting en
overtuiging door argumentatie, maar door ‘gevoeligmakende beleidstechnieken’ (De Wilde
2015; De Wilde & Duyvendak 2016) waarmee een beroep gedaan wordt op hun verlangens,
wensen en emoties. Wijkprofessionals leggen niet uit hoe het beleid is veranderd en wat er dus
van burgers verwacht wordt. Ze organiseren geen voorlichtingsavonden waarop de wethouder
komt uitleggen waarom de oude vormen van burgerschap niet meer gewenst zijn en wat de visie
van de overheid dan nu is. Ze organiseren daar ook geen inspraaksessie over. Bovendien komen
degenen die bij burgers zelf thuiskomen, daar ook niet om het beleid uit te leggen en te
verdedigen.
Wijkprofessionals argumenteren niet, maar appeleren aan emoties. Dat doen ze via twee
gevoeligmakende beleidstechnieken waarmee een beroep gedaan wordt op verlangens, wensen
en emoties. Voorleven gaat over het tonen van gewenste emoties zoals enthousiasme voor
zorgzaamheid die tot gewenst gedrag moeten aanzetten. Professionals leven daarmee voor wat
goed burgerschap is in de hoop dat dit aanstekelijk werkt. Prijzen gaat om het publiekelijk tonen
van waardering voor een dergelijke interactie. Ze prijzen burgers uitbundig wanneer zij gewenst
gedrag vertonen, in de hoop dat ze dit gedrag intensiveren en anderen aansteken. Via voorleven
en prijzen proberen ze situaties en interacties te creëren die een warme, gezellige sfeer en een
gevoel van nabijheid en verbondenheid oproepen in de hoop dat dit mensen aanzet tot goed,
affectief burgerschap.
Veel burgers reageren positief op dit emotioneel appèl, mogelijk ook doordat professionals er
zelf ook door geraakt worden. Het roept echter ook stil verzet op in wijkenbeleid van burgers die
zich buitengesloten voelen. Het affectief burgerschapsbeleid in wijken biedt de creatieve klasse
en vrouwen met een migratieachtergrond erkenning, maar miskent oudere autochtone
vrijwilligers. Het waardeert diversiteit, maar op voorwaarde dat burgers willen en kunnen
meedoen met feestelijkheid en gezelligheid. Het affectief burgerschapsbeleid in de langdurige
zorg sluit uit door de beperkte, conservatief-communitaristische notie van gemeenschap die
55
afgeleid is van en niet veel groter is dan gezin en familie. Er is geen ruimte voor diversiteit:
vreemden hebben er niets te zoeken. Het affectief burgerschapsbeleid ondergraaft daarmee de
verzorgingsstaat nog verder: het appeleert aan emoties van verbondenheid met naasten, ten koste
van verbondenheid met vreemden.
Waarom is dit beleid zo weinig argumentatief en spelen emoties hier zo’n grote rol? Hebben
beleidsmakers geen vertrouwen meer in argumenten en democratisch debat? Vrezen ze te veel
bezwaren – weerstand – wanneer ze hun boodschap over affectief burgerschap expliciet
beargumenteren? Mogelijk is het sowieso moeilijker geworden om burgers te overtuigen.
Overtuigen wordt immers vaak verward met ‘opleggen’, en dus met paternalisme en betutteling
(Swierstra & Tonkens 2005). Dat maakt het voor profesionals lastig om met argumenten te
betogen dat bepaald beleid beter is. Aantrekkelijker is het om burgers via andere, minder
argumentatieve technieken, tot ander gedrag aan te zetten. Bijvoorbeeld door de populaire
techniek van nudging (John et al. 2013). Of, zoals hier besproken, met gevoeligmakende
technieken te verleiden door prijzen en voorleven, en er zo voor te zorgen dat burgers het nieuwe
beleid zelf willen. Affectief burgerschap is dan te begrijpen als een beleidsstrategie die burgers
zonder schijn van paternalisme en bevoogding tot eigen verantwoordelijkheid en
zelfredzaamheid aan kan zetten.
Dat het beleid nauwelijks op argumenten maar des te meer op emoties gestoeld is, beperkt het
publiek debat over deze nieuwe beleidskeuzes. De gevoeligmakende beleidstechnieken zijn
immers niet goed te verenigen met democratisch debat en dialoog. Ze hebben meer
overeenkomsten met manipulatie, disciplinering en nudging dan met democratie. Emoties
smoren het hier dus publieke debat, door mensen te verleiden en zij die niet delen in de gewenste
emoties, buiten te sluiten. Een meer democratische politiek van affectief burgerschap zou die
emoties niet manipulatief inzetten maar onderwerp maken van politiek debat, en dus de vraag
stellen op welke emoties wij een beroep kunnen en willen doen om solidariteit vorm te geven en
levend te houden. We hopen dat dit artikel aan dat debat kan bijdragen.
Literatuur
Adriaansens, H.P.M. & Zijderveld, A.C. (1981). Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat.
Cultuursociologische analyse van een beleidsprobleem. Deventer: Van Loghum Slaterus.
Beer, P. de (2004). Insluiting en uitsluiting: de keerzijden van de verzorgingsstaat. In H.
Entzinger & J. van der Meer (Red.), Grenzeloze solidariteit. Naar een migratiebestendige
verzorgingsstaat (pp. 26-42). Amsterdam: De Balie.
Boer, N. de (2001). De opkomst van de wijkaanpak als dominante strategie in het sociaal beleid.
In J.W. Duyvendak & L. Veldboer (Red.), Meetingpoint Nederland: over
samenlevingsopbouw, multiculturaliteit en sociale cohesie. Amsterdam: Boom.
Broek, T. (2016). Supporting Ageing Parents: Comparative analyses of upward
intergenerational support (Dissertatie). Rotterdam: Erasmus Universiteit.
56
Clarke, J. (2007). Subordinating the social? Neo-liberalism and the remaking of welfare
capitalism. Cultural Studies, 21(6), 974-987.
Clarke, J. & Newman, J. (1997). The managerial state: Power, politics and ideology in the
remaking of social welfare. Londen: Sage.
Haan, I. de & Duyvendak, J.W. (2002). In het hart van de verzorgingsstaat. Het ministerie van
Maatschappelijk Werk en zijn opvolgers (CRM, WVC, VWS) 1952-2002. Zutphen:
Walburgpers.
Duyvendak, J. W. & Hortulanus, R. (1999). De gedroomde wijk: methoden, mythes, misvattingen
in de nieuwe wijkaanpak. FORUM-essay.
Florida, R. (2002). The Rise of the Crative Class–and how it’s transforming work, leisure,
community and everyday life. New York: Basic Books.
Fortier, A.M. (2010). Proximity by design? Affective citizenship and the management of unease.
Citizenship Studies, 14(1), 17-30.
Fortier, A.M. (2016). Afterword: acts of affective citizenship? Possibilities and limitations.
Citizenship Studies, 20(8), 1038-1044.
Foucault, M. (1977). Discipline and punish: The birth of the prison. Londen: Penguin Books.
Gilbert, N. (2004). Transformation of the welfare state. The silent surrender of public
responsibility. Oxford / New York: Oxford University Press.
Grootegoed, E.M. (2013). Dignity of dependence. Welfare state reform and the struggle for
respect (Dissertatie). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Grootegoed, E. & Van Dijk, D. (2012). The Return of the Family? Welfare State Retrenchment
and Client Autonomy in Long-Term Care. Journal of Social Policy, 41(4), 677-694.
Gunsteren, H. van (1998). A theory of citizenship: Organizing plurality in contemporary
democracies. Boulder, Colorado: Westview Press.
Isin, E. (2004). The neurotic citizen. Citizenship Studies, 8(3), 217-35.
John, P., Cotterill, S., Richardson, L., Moseley, A., Smith, G., Stoker, G. & Wales, C. (2013).
Nudge, nudge, think, think: Experimenting with ways to change civic behaviour. London:
Bloomsbury.
Johnson, C. (2010). The politics of affective citizenship: from Blair to Obama. Citizenship
Studies, 14(5), 495-509.
Kampen. T. (2014). Verplicht vrijwilligerswerk. Amsterdam: Van Gennep.
Kampen, T., Verhoeven, I. & Verplanke, L. (2013). De affectieve burger: hoe de overheid
verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep.
Kampen, T., Bredewold, F. & Tonkens, E. (2016). De beloften van nabijheid. In A.J. Kruiter, F.
Bredewold & M. Ham (Red.), Hoe de verzorgingsstaat wordt verbouwd. Kroniek van een
verandering (pp. 15-30). Amsterdam: Van Gennep.
Klerk, M. de, De Boer, A., Plaisier, I. & Schyns, P. (2017). Voor elkaar? De stand van de
informele hulp in 2016. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Kymlicka, W. (2015). Solidarity in diverse societies: beyond neoliberal multiculturalism and
welfare chauvinism. Comparative Migration Studies, 3(1), 1-19.
57
Linders, L. (2010). De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een
volksbuurt. Den Haag: Sdu.
Mepschen, P. (2016). Everyday autochthony: Difference, discontent and the politics of home in
Amsterdam (Dissertatie). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Mookherjee, M. (2005). Affective citizenship: feminism, postcolonialism and the politics of
recognition. Critical Review of International Social and Political Philosophy, 8(1), 31-50.
Muehlebach, A. (2012). The moral neoliberal. Welfare and citizenship in Italy. Chicago:
Chicago University Press.
Newman, J. & Tonkens, E. (2011). Participation, responsibility and choice: summoning the
active citizen in western European welfare states. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Plummer, K. (2003). Intimate citizenship: Private decisions and public dialogues. Seattle:
University of Washington Press.
Sambeek, N. van, Tonkens, E. & Bröer, C. (2011). Sluipend kwaliteitsverlies in de geestelijke
gezondheidszorg. Beleid en Maatschappij, 38, 47-64.
Swierstra, T. & Tonkens, E. (2005). Een links beschavingsoffensief. Deugden en competenties
voor een pluralistische, dynamische samenleving. Krisis, tijdschrift voor empirische filosofie,
3, 32-51.
Tonkens, E. (2008a). Mondige burgers, getemde professionals: marktwerking en
professionaliteit in de publieke sector. Amsterdam: Van Gennep.
Tonkens, E. (2008b). Marktwerking in de zorg: duur, bureaucratisch en demotiverend. In F.
Ankersmit & L. Klinkers (Red.), De tien plagen van de staat. De bedrijfsmatige overheid
gewogen. Amsterdam: Van Gennep.
Tonkens, E. (2016). Roeping, loyaliteit en gezag: de publieke sector na het neoliberalisme
(Oratie). Utrecht: Universiteit voor Humanistiek.
Tonkens, E. & Verhoeven, I. (2012). Bewonersinitiatieven: proeftuin voor partnerschap tussen
burgers en overheid. Amsterdam: Pallas Publications.
Tonkens, E. & Wilde, M. de (2013). Als meedoen pijn doet. Affectief burgerschap in de wijk.
Amsterdam: Van Gennep.
Tonkens, E. & Duyvendak, J.W. (2013). Conclusie: een hardhandige affectieve revolutie. In T.
Kampen, I. Verhoeven & L. Verplanke (Red.), De affectieve burger: hoe de overheid verleidt
en verplicht tot zorgzaamheid (pp. 233-249). Amsterdam: Van Gennep..
Trappenburg, M. (2009). Actieve solidariteit (Oratie). Amsterdam: Amsterdam University Press.
Uitermark, J. (2003). ‘Social Mixing’ and the Management of Disadvantaged Neighbourhoods:
The Dutch Policy of Urban Restructuring Revisited. Urban Studies, 40(3), 531-549.
Veldheer, V., Jonker, J.J., Noije, L.V. & Vrooman, C. (2012). Een beroep op de burger. Minder
verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Verhoeven, I., Verplanke, L. & Kampen, T. (2013). Affectief burgerschap in de verzorgingsstaat.
Over de nieuwe publieke moraal. In T. Kampen, I. Verhoeven, & L. Verplanke (Red.), De
58
affectieve burger: hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (pp. 10-21).
Amsterdam: Van Gennep.
Wilde, M. de (2013). Een gevoelige kwestie of een gevoelskwestie? Affectief burgerschap in de
wijk in historisch perspectief. In E. Tonkens & M. de Wilde (Red.), Als meedoen pijn doet.
Affectief burgerschap in de wijk (pp. 24-43). Amsterdam: Van Gennep.
Wilde, M. de (2015). Brave new neighbourhood. Affective citizenship in Dutch territorial
governance (Dissertatie). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Wilde, M. de (2016). Home is where the habit of the heart is: governing a gendered sphere of
belonging. Home Cultures: Journal of Architecture, Design and Domestic Space, 13(2), 123-
144.
Wilde, M. de (2017). Domesticating, festivalizing and contesting space. Spatial acts of
citizenship in a superdiverse neighbourhood in Amsterdam. In S. Oosterlynck, M. Loopmans
& N. Schuermans (Eds.), Place, Diversity and Solidarity (pp. 147-165). London: Routledge.
Wilde, M. de & Duyvendak, J.W. (2016). Engineering community spirit: the pre-figurative
politics of affective citizenship in Dutch local governance. Citizenship Studies, 20(8), 973-
993.
WRR (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Noten
1. Met dank aan de redacteurs van deze bundel voor hun grondige commentaar.
2. Dit artikel is gebaseerd op onderzoeken die zijn gefinancierd door Instituut GAK, de ministeries van BZK en
VWS, het VSB-fonds, Actiz, de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Leeuwarden, Zwolle, Sittard-Geleen en
Eindhoven, en de woningbouwcorporaties Rentree, Mitros en Stadgenoot.
3. Wijkcirkel is de gefingeerde naam van het bewonersparticipatieprogramma van deze wijk.