Content uploaded by Jetske A Bouma
Author content
All content in this area was uploaded by Jetske A Bouma on Aug 22, 2018
Content may be subject to copyright.
42 Tijdschrift Milieu - Dossier - mei 2018
Wat te verwachten van de
energieke samenleving?
De gedachte dat maatschappelijke actoren zelf actief aan milieu- en leefomgevingsbeheer willen
bijdragen heeft breed wortel geschoten bij de Nederlandse overheid. Daaraan gekoppeld leeft de
overtuiging dat door minder te sturen en door meer te faciliteren de overheid kan zorgen voor een
breed gedragen duurzaam milieu-en leefomgevingsbeleid. Dit artikel gaat in op de vraag wat we
kunnen ver wachten van de energieke samenleving als het gaat om de bereidheid van burgers om
financieel bij te dragen aan agrarisch natuurbeheer en meer te betalen voor ‘groene’ producten.
Introductie
Met 90% van de burgers die zegt duurzaam-
heid belangrijk te vinden, een groeiende vraag
naar producten met een milieukeurmerk en
een toenemend aantal burgerinitiatieven
rond duurzaamheid, leef t breed de gedachte
dat de Nederlandse samenleving wil verduur-
zamen. Deze gedachte is goed ver woord in
het essay ‘de energieke samenlev ing’1. Een
mooie gedachte, maar één die ook gebruikt
is om een terug tredende overheid te legiti-
meren, zoals bijvoorbeeld in het domein van
natuurbeheer. Grote bezuinigingen werden
hier gepresenteerd als ‘ruimte voor burgerini-
tiatieven’, terwijl het nog maar de vraag was
of burgers zich wel geroepen voelden om bij
te dragen aan de financiering van natuur-
beheer2. In deze context ontstond het NWO-
onderzoekprogramma ‘Biodiversiteit werkt!’
gericht op de maatschappelijke meerwaarde
van biodiversiteit. Dit ar tikel reflec teert op de
bevindingen van één van de onderzoeken die
zijn gefinancierd binnen dit programma. Dit
gebeurt vanuit de vraag wat er ten aanzien
van de energieke samenleving en de rol van
de overheid daarin kan worden geleerd.3
De maatschappelijke vraag naar
een beter milieu
Uitgangspunt van het onderzoek was de
vraag onder welke condities individuele
burgers en/of consumenten bereid zijn mee te
betalen aan een beter milieu.Dit is welis-
waar een beperkte opvatting van het begrip
‘de energieke samenleving’, maar wel een
relevante, aangezien het heeft geresulteerd
in een terugtredende overheid. Voor een
econoom is het ant woord op een dergelijke
vraag niet vanzelfsprekend, omdat het hier
om een bijdrage aan een (deels) publiek goed
gaat: publieke goederen zijn moeilijk deelbaar;
als de één bijdraagt profiteert de ander mee.
Dit zorgt voor een prikkel tot meelif tgedrag,
waardoor de hypothetische vraag naar een
beter milieu groot kan zijn, maar de effec-
tieve vraag niet. Toch zijn er mensen die
meer willen betalen voor biologische kip of
die zich belangeloos inzetten voor natuur-
bescherming. Dit hangt niet alleen sa men
met persoonlijke preferenties, maar ook met
sociale normen en verwachtingen. Hier is nog
betrekkelijk weinig onderzoek naar gedaan,
ondanks dat sociale normen de (dynamiek
van) de consumentenvraag sterk kunnen
beïnvloeden.
In het NWO-onderzoek hebben we hier
aandacht aan besteed, en gekeken naar zowel
de vraag naar groene producten als naar de
donatiebereidheid voor agrarisch natuurbe-
heer. De vraag naar groene producten hebben
we middels een spel-theoretische analyse
onderzocht, met een focus op de rol van
sociale normen in de context van een markt
die door supermarktketens wordt bepaald.
De vraag naar donatiebereid heid hebben
we empirisch bekeken, met een vragenlijst
en een donatie-experiment onder een voor
Nederland representatieve steekproef van
3600 respondenten. Tenslotte hebben we
middels een crowdfundingsexperiment
aandacht besteed aan de optimale vormge-
ving van een crowdfundingsplatform voor
natuurbeheer.
Groene consumptie
De analyse richtte zich in dit theoreti-
sche onderzoek op de vraag of gegeven de
marktmacht van supermarktketens een
verandering van de sociale norm rond
groene consumptie inderdaad leidt tot een
verbetering van de milieukwaliteit. We
veronderstelden drie typen producten:
producten zonder ‘groene kwaliteit’ (gang-
bare landbouw), producten met een licht
groene kwaliteit (één ster milieukeurmerk)
en producten met een donkergroene milieu-
kwaliteit (natuurinc lusieve landbouw).
Consumenten willen milieukwaliteit omdat
ze dit a) intrinsiek belangrijk vinden en/of b)
zich wi llen conformeren aan de sociale norm
dat groene consumptie beter is. Tegelijkertijd
willen ze niet te veel geld u itgeven, dus
Indesign Milieu_04.indd 42 04-05-18 11:22
43Tijdschrift Milieu - Dossier - mei 2018
afhankelijk van hoe groot hun intrinsieke
motivatie is én hoe groot hun wens om zich
te conformeren, kopen ze groene producten,
of niet. We zien dat, a ls de sociale norm
om groen te consumeren sterker wordt,
producenten een prikkel hebben om de prijs
van het lichtgroene product te verlagen
en daarmee de milieukwaliteit. Hierdoor
gaan er weliswaar meer mensen lichtgroen
consumeren, maar dit leidt niet automatisch
tot een milieuverbetering, aangezien de
milieukwaliteit van het lichtgroene product
daalt. Dat deze uitkomst niet hypothetisch is
illustreren we aan de hand van de markt van
gecertificeerde houtproducten. Hier leidde
de introductie van een extra, lichtgroen label
door de houtfabrikanten er toe dat er welis-
waar meer gecertificeerd hout werd verkocht,
maar met een lagere milieukwa liteit. Hoe dit
de totale milieukwaliteit beïnvloedde konden
we niet evalueren, aangezien er onvoldoende
data over de milieu-impacts van producten
met een milieukeurmerk beschikbaar zijn. Dit
geldt overigens niet alleen voor hout, maar
voor bijna alle producten met een mi lieu-
keurmerk, zoals een OECD studie uit 2016 laat
zien4.
Voor beleid is de analyse relevant omdat zij
laat zien dat het stimuleren van de vraag
naar groene producten alléén onvoldoende is:
er ligt een belangrijke rol voor de overheid in
het monitoren van effecten en reguleren van
milieukwaliteit. Onze analyse laat zien dat
dit met name belangrijk is als consumenten
kiezen voor groene producten vanuit de wens
om erbij te horen, en niet vanuit een intrin-
sieke waardering voor hoge milieukwaliteit.
In het laatste geval controleren consumenten
zelf de kwaliteit van de groene producten, in
het eerste geval niet.
Betalingsbereidheid
Om de betalingsbereidheid voor meer
natuurinclusieve vormen van landbouw te
verkennen, legden we de 3600 deelnemers
aan een TNS-NIPO-panel verschillende
versies van een vragenlijst voor. Sommige
Jetske Bouma is werkzaam
bij het Planbureau voor de
Leefomgeving (PBL, jetske.
bouma@vu.nl), Erik Ansink
bij Faculteit der Economische
Wetenschappen, Vrije
Universiteit Amsterdam
(erik.ansink@vu.nl) en Mark
Koetse bij Instituut voor
Milieuvraagstukken, Vrije
Universiteit Amsterdam (mark.
koetse@vu.nl).
Figuur 1: Voorbeeldplaatjes bij de
donatievraag. Boven gangbare
landbouw (met veel koeien, een
verlaagd waterpeil en een hoge
stikstof- en fosfaatlast), onder
natuurinclusieve landbouw (met
minder koeien, verhoogd water-
peil en gesloten kringlopen)5
►
Indesign Milieu_04.indd 43 04-05-18 11:22
44 Tijdschrift Milieu - Dossier - mei 2018
deelnemers werden gevraagd naar hun
hypothetische betalingsbereidheid, terwijl
anderen een echt donatieverzoek (met
verzoek om betaling) kregen voorgelegd.
In de vragenlijst besteden we aandacht aan
vier factoren van invloed op donatiegedrag: 1)
preferentie voor biodiversiteitsbescherming
(blijkend uit vraag naar verondersteld belang
van biodiversiteitsbescherming, donateur-
schap natuurorganisaties en aandeel weke-
lijkse boodschappen met een milieu keur-
merk), 2) de legitimiteit van de donatievraag,
3) sociale preferentie, namelijk een maat-
schappelijk doel, en 4) de verwachting die de
respondent heeft ten aanzien van andermans
bijdragen. Met betrekking tot de laatste factor
gaven we sommige respondenten feedback
over wat de daadwerkelijke bijdrage van
andere respondenten was.
Zoals ver wacht is de hypothetische dona-
tiebereidheid (veel) groter dan de daad-
werkelijke donatiebereidheid (zie tabel 1).
Verrassender is de bevinding dat sociale
preferenties en verwachtingen met name een
rol te spelen in het verklaren van hypothe-
tische donatiebereidheid: hoe warmer het
gevoel dat men kr ijgt bij doneren en hoe meer
men verwacht dat anderen zullen doneren,
hoe hoger het bedrag dan men zegt zelf te
willen overmaken. Deze factoren spelen
echter geen rol in het verklaren van daad-
werkelijk donatiegedrag: diegenen die geld
overmaken doen dat omdat ze biodiversiteits-
bescherming belangrijk vinden en omdat
ze verwachten dat anderen geen geld zullen
overmaken. Feedback over wat anderen
zeggen te gaan doen, wordt verschillend
opgepakt: Mensen met (te) lage verwachting
gaan na feedbac k minder doneren, terw ijl
mensen met (te) hoge verwachtingen meer
geven; een duidelijk geval van heterogene
reacties op een sociale norm. Respondenten
die de donatievraag legitiem v inden, en het
eens zijn met de stelling dat ‘Natuurbehoud
niet meer geheel vanuit de overheid wordt
gefinancierd maar deels af hankelijk is
geworden van bijdragen van individuele
burgers’ doneren meer dan respondenten die
het hier niet met eens zijn. Respondenten die
al doneren aan natuurorganisaties en biodi-
versiteitsbescherming belangr ijk vinden, zijn
vaker tot donaties bereid.
Beleidsrelevantie
Vanuit beleidsoogpunt zijn de bevindingen
om meerdere redenen interessant. Ten eerste
vanwege de constatering dat de daadwerke-
lijke donatiebereidheid beperkt blijft; slechts
7% van de respondenten maakt geld over in
het donatie-experiment. Maa r belangrijker is
wellicht de constatering dat degenen die geld
overmaken andere types zijn dan degenen
die zeggen geld te zullen gaan overmaken.
De eerste groep bestaat vooral uit mensen
die intrinsiek gemotiveerd zijn om aan
betere natuurbescherming bij te dragen, de
tweede groep uit mensen die een goed gevoel
Tabel 1. Hypothetische en daadwerkelijke betalingsbereidheid
* Hiervan maakt een derde, oftewel 7% van de respondenten, het bedrag ook daadwerkelijk over.
Indesign Milieu_04.indd 44 04-05-18 11:22
45Tijdschrift Milieu - Dossier - mei 2018
krijgen van doneren aan maatschappelijke
doelen en die zich wil len conformeren aan
wat zij verwachten dat anderen doen. Dit
onderscheid sluit aan bij bevindingen uit de
experimentele economie dat 10-15% van de
mensen los van wat anderen doen bijdraagt
aan maatschappelijke doelen (‘de coopera-
tors’), 10-15% sowieso niet bijdraagt (‘free
riders’) en het gros, 70-80% alleen bijdraagt
als anderen dat ook doen (‘de conditional
cooperators’)6. Deze laatste groep krijg je niet
mee door het belang van biodiversiteitsbe-
scherming te onderstrepen, maar deze groep
is wel gevoelig voor sociale norm.
Sturing middels sociale normen is niet
eenvoudig. Uit ons onderzoek blijkt dat
mensen die boven de norm zitten, de neiging
hebben om meer te gaan bijdragen als zij
hiermee worden geconfronteerd; voor de
groep mensen w iens donatie onder de norm
valt, heeft aanspreken op de norm echter een
averechts effect. Daarbij is het de vraag of
mensen het als legitiem ervaren als de over-
heid hen aanspreekt op hun donatiegedrag:
het belang van legitimiteit bleek onder meer
uit de bevinding dat alleen zij die het legitiem
vinden dat de overheid vraagt om parti-
culiere bijdragen bereid is mee te werken.
Aandacht verdient ook het gegeven dat vooral
diegenen die al doneren aan natuurorgani-
saties en groen consumeren bereid zijn om
bij te dragen: dat wijst op een beperkte basis
voor maatschappelijk gedragen natuurbeleid.
Aangezien ruim de helft van de respondenten
aangeeft biodiversiteitsbescherming wel
belangrijk te vinden, lijkt dit vooral te komen
door de voorwaardelijkheid van coöperatief
gedrag.
Potentie van crowdfunding
Tenslotte verkennen we de potentie van
crowdfunding voor de financiering van
natuurbeheer. Hiervoor ontwikkelden we
een experimenteel crowdfundingsplatform
waarop we deelnemers lieten investeren
in een aantal projecten. We varieerden met
het aantal projecten, de volgorde waarin
projecten werden aangeboden en de mate
waarin er al prefinanciering van de projecten
was. Deelnemers verdienden een bonus als
de grenswaarde van één of beide projecten
gehaald werd en we gaven de deelnemers
genoeg punten om ervoor te zorgen dat dit
voor beide projecten mogelijk was. Toch lukt
het maar in 60-80% (bij twee projecten) of
20-40% (bij meer projec ten) van de gevallen
om de grenswaarde te halen, wat kan worden
verklaard door het coördinatieprobleem:
Mensen vinden het moeilijk een keuze te
maken als de uitkomst van hun besluit mede
van de beslissingen van anderen af hanke-
lijk is. Prefinanciering (‘seeding’) helpt het
coördinatieprobleem op te lossen: mensen
zien dit als signaal in hun beslisprobleem.
Dit is extra relevant voor het gebruik van
crowdfunding in natuurbeheer omdat in een
tweede experiment, waar we de deelnemers
geen bonus uitbetaalden maar waar we de
bonus als natuurbeheerbijdrage overmaakten
naar Natuurmonumenten, het coördinatie-
probleem nog veel groter bleek: Ook bij twee
projecten werd hierin slechts 20-30 % van de
gevallen de grenswaarde gehaald.
Conclusie
Misschien wil 90% van de Nederlanders
inderdaad verduurzamen, maar hoe mobili-
seer je die energie? Hopen dat de koplopers
de rest ook in beweging krijgen is niet per se
realistisch, zeker niet gezien het feit dat het
gedrag van koplopers door andere factoren
dan dat van meelopers wordt bepaald. Als
overheid dit proces beïnvloeden is moeilijk,
aangezien de overheid zelf een belang-
rijke verantwoordelijkheid in de publieke
dienstverlening en het beheer van publieke
goederen heeft.
De overheid heeft wel een duidelijke rol te
spelen waar het om de publieke randvoor-
waarden voor maatschappelijk gedragen
natuurbeheer gaat: regulering (en handha-
ving) van milieukwaliteit en coördinatie
van collec tieve besluitvormingsprocessen
zijn essentiële overheidstaken, taken waar
de overheid bovendien maatschappelijke
betrokkenheid mee ondersteunt. Daarbij is
het belangrijk om niet naïef te zijn over de
anticipatie van (duurzaam) consumentenge-
drag door bedrijven en de beperkte prikkels
die er voor zelfregulering zijn. Of de overheid
zich ook op het pad van de sociale beïnvloe-
ding moet wagen, blijft een open vraag: zeker
is dat sturing middels sociale normen niet
eenvoudig is, alleen al omdat verschi llende
groepen verschillend op een norm reageren
dat er zelden sprake is van een sociale norm
die door de hele samenleving wordt gedeeld.
Jetske Bouma, Erik Ansink
en Mark Koetse
Referenties
1. Hajer, M. (2011). De energi eke
sam enlev ing. Op zoek n aar een
stu ringsfilosofie voor een schone
econ omie, Den Haag : Planbureau
voor de Leefomgeving.
2. Zie bijvoorbeeld Ov erbeek, M .
M. M., Don der s, J. L . M., & Vader,
J. (2014). Energiek aan de slag:
natuur-en landschapsorganisa-
ties en hun a chterba n (No. 2 7).
Wettelijke Onderzoekstaken Na-
tuur & Milieu .
3. De resultaten van het Biod ive r-
siteit wer kt! program ma zijn
ver sch enen in een special issue
van h et tijdsch ri ft L and sch ap 33
(1).
4. Prag, A., T. Lyon, a nd A . Rus sil lo
(2016). Multiplication of environ-
mental labellin g and i nformation
schemes (elis): Implications for
env ironment and tra de. OE CD En-
viron ment Working Paper No. 106,
OEC D: Pa ris.
5. Zie Boum a, J. A., Koetse. M (2016).
De betalingsber eid heid van bur-
ger s voor agrarisch n atuu r‐ en
landschapsbeheer, Netherlands
Environmental Assessment
Agency (PB L), Bilt hov en voor een
toelichting. Als voorbeeld van na-
tuurinclusieve la ndbouw gebrui-
ken w e het ‘ Boeren v oor Natuur ’
programma, zie ook Westerik et a l
(2018).
6. Fischbacher, U., & Gächter, S.
(2010). Social preferences, beliefs,
and t he dy na mic s of free riding
in pu blic good s experiments.
The American e conomic r ev iew,
100(1), 541-556.
Indesign Milieu_04.indd 45 04-05-18 11:22