Technical ReportPDF Available

Beheer van de Muskusrat in Nederland. Synthese van een grootschalige veldproef en parallelle studies. A&W-rapport 2458. Feanwâlden: Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek.

Authors:

Abstract and Figures

Bijna overal in Nederland zijn muskusratten en worden ze bestreden, hetgeen raakt aan belangen van diverse groepen in de samenleving. Een afgewogen oordeel over de meest gewenste strategieën vereist inzichten die tot voor kort onvoldoende voor handen waren. Resultaten van een recent onderzoeksprogramma maken het mogelijk om het publieke debat helderder te voeren en een beter onderbouwde strategie van bestrijding te kiezen. Centraal in het programma stond een grote veldproef, iets wat al in veel voorgaande onderzoeken was aanbevolen. Deze rapportage omvat de synthese van alle resultaten die bij de veldproef en aanpalende onderzoeken zijn verzameld. Het voorliggende rapport is een vervolg op een uitgebreide tussenrapportage uit 2016. De deel resultaten van het onderzoek zijn in meer detail beschreven in diverse publicaties waarnaar in het onderhavige stuk wordt gerefereerd. Met deze synthese beogen we een toegankelijke Nederlandstalige weergave te geven van de voornaamste resultaten en conclusies.
Content may be subject to copyright.
A preview of the PDF is not available
... In den Anfangsjahren waren dies vor allem Schreibtischstudien, die oft unter dem Namen "Nutzen-und Notwendigkeitsstudien" zusammengefasst werden (u. a. BCM 2006, GAAFF et al. 2007, VAN VAN LOON 2018), folgte der Beweis für eine faktische Auswirkung der Bekämpfung auf die vorhandene Anzahl der Bisame, wenn genug Aufwand betrieben wurde und die Bekämpfung gut organisiert war. Die ökonomischen Studien zeigten, dass sich die Kosten der professionellen Bekämpfung in der niederländischen Situation mit dem Nutzen die Waage halten. ...
Article
Full-text available
Die Bisampopulation in den Niederlanden ist durch Bekämpfung weitgehend unter Kontrolle. Nutrias wurden komplett aus dem Inland bis an die Landesgrenze zurückgedrängt. Der Grund für das intensive Bekämpfungsprogramm in den Niederlanden liegt primär in der Aufrechterhaltung des Hochwasserschutzes. Die wichtigsten Erkenntnisse eines Forschungsprogramms und die Organisation der Bekämpfung in den Niederlanden werden in diesem Artikel beschrieben. Der Schaden durch Grabaktivitäten an Ufern und Schutzanlagen ist größer, wenn mehr Bisame vorhanden sind. Der Schaden kann den Wasserschutz ernsthaft gefährden. Die Bekämpfung kann Auswirkung auf die Anzahl der Bisame haben, wenn genug Aufwand betrieben wird und die Organisation gut ist. In der niederländischen Situation halten sich die Kosten für die professionelle Bekämpfung auf nationaler Ebene die Waage mit dem Nutzen. Es gibt deutliche Hinweise, dass die Kosten der Bekämpfung letztendlich sinken, je kleiner die verbleibende Population wird.
Article
Full-text available
Bijna overal in Nederland zijn Muskusratten en worden ze bestreden. De muskusrattenbestrijding raakt aan verschillende aspecten waaronder veiligheid, schadebestrijding, dierenwelzijn, waterhuishouding en ecologie. Een afgewogen oordeel over de meest gewenste strategieën vereist inzichten die vooralsnog onvoldoende voor handen zijn. Wat is de relatie tussen aantallen en schade dan wel risico op schade? Recente analyses laten zien dat het mogelijk is de aantallen voor een groot aantal gebieden objectief te schatten. Dat opent de deuren naar een goede publieke verantwoording en een beter onderbouwde strategie van bestrijding.
Technical Report
Full-text available
De Unie van Waterschappen (UvW) heeft een veldproef uitgevoerd waarin op praktisch vlak kennis over de populatieontwikkeling van muskusratten is verzameld bij verschillende wijzen van bestrijden. De eerste resultaten daarvan zijn in 2016 beschreven in een samenvattende tussenrapportage en een aantal achtergrondstudies. Voor de afronding van de veldproef zijn twee aanvullingen gemaakt op de reeds beschreven resultaten. Het gaat om twee onderdelen van de veldproef die destijds nog in gang waren: de verslaglegging van objectbescherming in Dinteloord en Lelystad en een aanvullende analyse op de ontwikkelingen in uren inzet en vangsten die zich ná de veldproef in de proef uurhokken hebben voorgedaan. De nieuwe gegevens en analyse resultaten, worden hierin als aanvullende technische rapportage toegankelijk gemaakt. Voor een synthese van de eindresultaten wordt verwezen naar Bos & van Loon (2018). De aanvullende analyses van de grootschalige veldproef (117 veldproef uurhokken), met de gegevens uit 2016 en 2017 erbij, zijn consistent met de bevindingen uit de tussenrapportage. De omvang van de gemiddelde daling in vangsten tijdens en na het experiment zijn niet in belangrijke mate beïnvloed door de behandelingen. In de periode na de proef zijn er in de uurhokken met de ‘extensiveren’-behandeling wel meer velduren besteed dan tijdens de proef. Maar dat is een helder verklaarbare reactie van de organisaties na afloop van een toch ingrijpend experiment. Het komt erop neer dat de veldproef plaats vond in een periode waar de vangsten (en ook de geschatte populatie) in heel Nederland, in bijna alle gebieden, een dalende trend vertoonde. Die trend heeft zich onverminderd voortgezet tijdens en na het experiment. De veldproef leert ons dat ruimtelijke schaal en samenhang veel belangrijker zijn dan tevoren gedacht. Die kennis is belangrijk, omdat het uitmaakt voor de schaal waarop bestrijding wordt georganiseerd. In de twee objectbeschermingsgebieden is de populatie muskusratten gedurende drie jaar feitelijk onbestreden gebleven. De populatie muskusratten is in de afwezigheid van bestrijding sterk gegroeid, hetgeen blijkt uit a) state-of-the-art overlevingsmodellen op grond van individueel gemerkte dieren, b) ontwikkelingen in levende vangsten per valnacht, en c) uit de aantallen dood gevangen dieren na afloop van de proef. De resultaten worden geïnterpreteerd als experimenteel bewijs voor een effect van bestrijding op de populatie.
Thesis
Full-text available
SUMMARY Muskrats (Ondatra zibethicus) are abundant all over the Netherlands, except the Waddeneilanden. In areas where muskrats are present, the ditch and waterway sides are vulnerable. Namely because individuals dig corridors in the ditch and waterway sides. The diggings are used as residence, also known as burrows. These residences are seen as dam-ages by the Regional Water Boards. The damages can cause subsidence at ditch and waterway sides, which can weaken weirs and dikes. The regional water boards are respon-sible for the protection of these weirs and to prevent subsidence’s and floods. This is why the muskrats are controlled nationwide. The last few years the national control of the muskrat population is being questioned more and more. The Dutch Union of Water Boards has started partly because of that, in cooperation with Wageningen University & Research centre, Altenburg & Wymenga and the Dutch Mammal Cooperation, a large scale research aiming at understanding the muskrat pop-ulation development under different control strategies and preventive measures. In the context of the field experiment, an area in Lelystad is designated where no control measures concerning muskrats are taken. Water Board Zuiderzeeland is responsible for the safety of the weirs and has appointed only five vulnerable situations which have to be protected from any muskrat activity. This area is called the “Objectbeschermingsgebied” and is around 28 km2. In total 304 kilometres of ditch and waterway sides are present in the area, hereof more than 70% is unprotected. In total twelve different sides are present in the area. The campshots and other protected side types are not focused on stopping muskrat activity, only to control the erosion and corrosion on the waterway. The ditch and waterway sides are inspected on the presence of muskrat damages annually between February 2014 and February 2017. Water Board Zuiderzeeland wants to gain insight in which sides muskrat damages are present and or certain sides are more attractive for muskrats. With the results of this research, the Water Boards will gain this insight and will be able to protected the sides better from muskrats. For the research, the next question is most important: “Is there a difference in attraction of protected and unprotected waterway side types for muskrats in the Ob-jectbeschermingsgebied of Lelystad?”. The research took place between September 2015 and April 2016. In order to be able to track animals more specific, 17 muskrats were fitted with a radio transmitter. The muskrats were followed for 14 weeks. The individuals showed that muskrats use several bur-rows and utilize several ditch and waterway sides with varied campshots. Their home-range varied between 197 and 2704 meter waterway, in which 1 to 12 burrows were used. The muskrats used both protected and unprotected ditch and waterway sides for their burrows. The analysis shows that the damage density in the protected and unprotected sides is almost equal in the Objectbeschermingsgebied. In the habitats of the muskrats with a transmitter also the damage density seems to hardly differ between the side types. Fur-ther analysis showed that the individuals certainly were attracted more to protected or unprotected sides. Sometimes it concerned protected sides and on other occasions un-protected sides. The conclusion is that there is no difference in attraction of protected side types in the Objectbeschermingsgebied of Lelystad. Through following the muskrats 54 burrows were found, of which 39 damages were not found by the Regional Water Board in previous inspections. About 31% would have been found during the next inspections. Around 69% of these new damages were not visible and would stay undiscovered. ................................................................................................................................................... SAMENVATTING Muskusratten (Ondatra zibethicus) komen in heel Nederland voor met uitzondering van de Waddeneilanden. In gebieden met muskusratten zijn oevers kwetsbaar. Ze graven namelijk gangenstelsels en kamers in oevers, die gebruikt worden als verblijfplaats. Deze verblijfplaatsen, ook wel bouwen genoemd, worden door de waterschappen gezien als schade. Deze schades kunnen leiden tot verzakkingen waardoor waterkeringen kwets-baar worden. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beschermen van water-keringen en het voorkomen van verzakkingen en overstromingen waardoor muskusrat-ten landelijk worden bestreden. De laatste jaren wordt de muskusrattenbestrijding steeds meer ter discussie gesteld. De Unie van Waterschappen zijn mede daardoor, in samenwerking met Wagenin-gen University & Research centre, Altenburg & Wymenga en de Zoogdiervereniging in 2012 een grootschalig onderzoek gestart naar het effect van verschillende bestrijdings-strategieën op de ontwikkeling van muskusrattenpopulaties. In het kader van deze lan-delijke veldproef is ook in Lelystad een gebied aangewezen waar muskusratten groten-deels leven in een onbestreden situatie. Waterschap Zuiderzeeland is hierbinnen verantwoordelijk voor de veiligheid van waterkeringen en bestrijdt alleen nog muskusratten in vijf kwetsbare oever-objecten. Zo is de naam van het Objectbeschermingsgebied ontstaan, met een oppervlakte van ruim 28 km2 . Hierbinnen ligt 304 kilometer oever, waarvan meer dan 70% onbeschermd is. In het gebied komen 12 verschillende oevertypes voor. De beschermde oevertypes zijn niet gericht op het weren van muskusratten, maar op het voorkomen van bodemerosie en afkalving. Eenmaal per jaar worden tussen februari 2014 en februari 2017 alle oevers geïn-specteerd op de aanwezigheid van muskusrattenschade. Waterschap Zuiderzeeland wil inzicht krijgen in welke oevers schades van muskusratten zitten en of bepaalde oevers aantrekkelijker zijn voor muskusratten. Met de resultaten van dit onderzoek zijn de water-schappen beter in staat om oevers te beschermen tegen muskusratten. Binnen het onderzoek staat daarom de volgende vraag centraal: “Is er verschil in aantrekkelijkheid van beschermde en onbeschermde oevertypes voor muskusratten in het Objectbeschermingsgebied van Lelystad?”. Het onderzoek is uitgevoerd tussen september 2015 en januari 2016. Zeventien mus-kusratten zijn voorzien van een radiozender zodat ze gerichter gevolgd konden worden. De muskusratten zijn 14 weken gevolgd en waaruit bleek dat ze binnen hun leefgebied meerdere bouwen in verschillende oevertypes gebruiken. Hun leefgebied varieerde van 197 tot 2704 meter watergang waarin 1 tot 12 bouwen werden gebruikt. Ze gebruikten hiervoor zowel beschermde- als onbeschermde oevers. Uit de analyse blijkt dat de schadedichtheid in het Objectbeschermingsgebied van beschermde oevers en onbeschermde oevers vrijwel gelijk is. Binnen het leefgebied van de gezenderde muskusratten blijkt ook dat de schadedichtheid tussen beschermde oe-vers en onbeschermde oevers nauwelijks verschilt. Nadere analyse van de gezenderde muskusratten toonde aan dat zij bepaalde oevers weldegelijk aantrekkelijker vonden dan andere. Soms betrof het echter beschermde- en andere keren onbeschermde oevers. De conclusie is dat er geen verschil is vast te stellen in aantrekkelijkheid van beschermde en onbeschermde oevertypes in het Objectbeschermingsgebied van Lelystad. Voor het onderzoek werden met behulp van de gezenderde muskusratten 54 bou-wen gevonden, waarvan 39 nieuw waren. Hiervan zou 31% eenvoudig ontdekt zijn bij de jaarlijkse oeverinventarisatie, terwijl zonder dit onderzoek maar liefst 69% onontdekt zou zijn gebleven.
Article
Full-text available
For a good public debate on the pro's and contra's of muskrat control, it is useful to also weigh knowledge about the species and the numbers of by-catches. What factors affect the development of the number of by-catches? In this study we show that the number of by-catches from muskrat control in the Netherlands has fallen sharply in recent years. The number of by-catches depends mainly on the number of hours in the field (a proxy for the number of traps in the field). Apart from that there is a difference between control organizations, in interaction with the style of trapping. Our conclusion is that effective muskrat control can be seen as a suitable investment, in order to achieve less by-catches in the long term. Voor een goede inhoudelijke discussie over muskusrattenbestrijding is het nuttig om feitelijke kennis over de soorten en aantallen bijvangsten in het debat mee te wegen. Welke factoren zijn op de ontwikkeling van het aantal bijvangsten van invloed? In deze studie laten we zien dat het aantal bijvangsten de laatste jaren sterk is gedaald. Het aantal bijvangsten hangt vooral af van het aantal uren in het veld (of het aantal uitstaande vangmiddelen), maar daarbinnen is er nog verschil tussen bestrijdingsorganisaties, in interactie met stijl van bestrijden. Onze conclusie is dat een effectieve bestrijdingsinzet kan worden gezien als een geschikte investering, om te komen tot minder bijvangsten op de lange termijn.
Technical Report
Full-text available
This intermediate report describes the first results of a three year field experiment on the management of Muskrats in the Netherlands. Parallel to the experiment an analysis of historical data on catch and effort was done to put the field information into perspective. The experiment was performed by the Dutch water authorities, in cooperation with partners from Altenburg & Wymenga ecological research, Wageningen University and Research, The Dutch Mammal Society, and H&K Waterkeringen. The report accompanies a separate summary report in Dutch in which the outcome of separate components of the study, are summarized and a synthesis in Dutch is given. This back-ground report provides the chapters that have been written to document the results in a more detailed and scientific way. Some of these chapters are presented in English, for that reason.
Article
Full-text available
Muskrat control during the outbreak of Foot-and-Mouth Disease in 2001. The muskrat populations in much of the low lying parts of northwestern Europe are subject to control programmes , in order to prevent damage by digging. Control is mainly implemented by trapping. As yet there is, however , no rigorous evidence that trapping actually affects the population size. In search for experimental evidence, we hypothesised that a temporary reduction in trapping effort during the outbreak of Foot-and-Mouth Disease (FMD) in the Netherlands in 2001 could be used for this purpose. The FMD epidemic hit the Netherlands when numbers of muskrat catches were rising in nine out of twelve provinces. During three months in spring, 16,000 field hours (15%) have been spent less than the five-year spring average until then. The reduction in effort was not absolute and also not homogeneously distributed in space. On average, there was a decline in effort and catches in agricultural areas, but an increase in urban areas. The variation and the range of the differences with the five-year average effort were not larger than in previous years. The outbreak of FMD, and the associated reduction in effort, is confounded with an autonomous development in effort and catches. We therefore tested whether changes in catch rate in summer, autumn and spring, were related to differences in effort spent in spring. The developments in the polder area Krimpenerwaard have been summarised separately, because it was especially there that extreme numbers of muskrat had been caught in the years after FMD. The high levels of catches in the Krimpenerwaard in the period 1999-2006 cannot be attributed to limitations caused by the FMD epidemic. This is because the number of hours spent in the Krimpenerwaard was not significantly decreased during the FMD period as compared to the five-year average until then, and secondly because the catch rates had already sharply increased before the FMD crisis erupted. Our basic assumption, i.e. that the developments during and after the FMD period could be used to illustrate the effectiveness of the control programme in limiting muskrat populations, cannot be sustained. It is, however, justifiable to say that the FMD crisis may have strengthened existing negative developments. We conclude that the FMD period has limited value as a spontaneous experiment. The impact of the FMD crisis is small relative to other sources of variation and the increase in catches around the FMD must therefore primarily be seen as an autonomous development.
Article
Full-text available
Background: Muskrat are considered a pest species in The Netherlands, and a year-round control programme is in effect. We aimed to evaluate the effectiveness of this programme using historical data on catch and effort collected at a provincial scale. Results: The development of the catch differed between provinces, depending on the year of colonisation by muskrat and the investment of effort (measured as field hours). The catch did not peak in the same year for the various provinces, and provinces that were colonized earlier in time took longer to attain the peak catch. Trapping resulted in declining populations, but only after a certain threshold of annual effort in trapping had been surpassed. On average populations were observed to decline when the annual effort exceeded 1.4 field hour per km of waterway for several successive years. After having reached a phase of greater control, control organizations tended to reduce effort. Conclusion: We conclude that control measures can make muskrat populations decline, provided that the effort is commensurate with the population size. Our study emphasizes that experimentation is needed to confirm the causality of the findings, to establish the relation with damage or safety risk and to derive an optimal control strategy.
Article
Full-text available
Numerous examples exist of successful mammalian invasive alien species (IAS) eradications from small islands (<10km2), but few from more extensive areas. We review 15 large-scale removals (mean area = 2,627km2) from Northern Europe since the 1900; including edible dormouse, muskrat, coypu, Himalayan porcupine, Pallas’ and grey squirrels and American mink; each primarily based on daily checking of static traps. Objectives included true eradication or complete removal to a buffer zone, as distinct from other programmes that involved local control to limit damage or spread. Twelve eradication/removal programmes (80%) were successful. Cost increased with, and was best predicted by area, whilst the cost per unit area decreased; the number of individual animals removed did not add significantly to the model. Doubling the area controlled reduced cost per unit area by 10%, there was no evidence that cost-effectiveness had increased through time. Compared to small islands, larger-scale programmes followed similar patterns of effort in relation to area. However, they brought challenges when defining boundaries, consequent uncertainties around costs, the definition of their objectives, confirmation of success and different considerations for managing recolonization. Novel technologies or increased use of volunteers may reduce costs. Rapid response to new incursions is recommended as best practice rather than large scale control to reduce the environmental, financial and welfare costs.
Article
• The decline in emergent reed beds in eutrophic shallow lakes in Europe has been linked to multiple factors, such as adverse water and sediment quality, shoreline development and fixed water level preventing recolonisation, recreational disturbances and herbivory by geese and muskrat. This study analyses the relative importance of these factors in a historical context and tests experimentally what currently may prevent the re‐establishment of emergent reed beds. • We examined the historical extent of emergent reed stands (1925–2013) in relation to long‐term time series of lakeside housing development (1920–2013), abundance of greylag geese (Anser anser) and muskrat (Ondatra zibethicus) as well as water quality (1977–2013) for the shallow lowland peat lake district of Reeuwijk in The Netherlands. In addition, we carried out a comparative survey to generalise our results and an exclosure experiment to test whether current muskrat grazing pressure may hamper restoration efforts. • A steady, linear decline in the extent of emergent reed beds over time corresponded significantly with a similar increase in lakeside house density. We found no correlation with herbivore stocks or water quality parameters. • In the exclosures, rapid expansion of common reed (Phragmites australis), branched bur‐reed (Sparganium erectum) and submerged pondweeds (Potamogeton spp.) occurred, suggesting muskrat herbivory as a factor‐limiting emergent reed re‐establishment in the foreshore. • A combined understanding of the different roles of slow, long‐term pressures (such as housing development) and present constraints (the continuous grazing pressure by muskrat despite a culling program) is crucial to the successful restoration of reed beds in shallow lakes.