Content uploaded by Mark Beumer
Author content
All content in this area was uploaded by Mark Beumer on May 10, 2018
Content may be subject to copyright.
1
Recensie Gloria Wekker, Witte Onschuld. Paradoxen van kolonialisme en ras (Amsterdam
University Press 2017). ISBN 9789462984776, 343 pp. €22,99.
Mark Beumer
Witte Onschuld is de Nederlandse vertaling van
White Innocence dat in 2016 bij Duke University
Press verscheen.
1
Het verschil met de Engelse
versie is dat Wekker in de Nederlandse vertaling
een extra hoofdstuk heeft toegevoegd over hoe
White Innocence door het publiek is ontvangen.
Ik vind dit boek moeilijk om hier zo neutraal en
objectief mogelijk op te reageren, al is
objectiviteit in de wetenschap eigenlijk niet
mogelijk. Het boek dwingt de lezer daarnaast
zijn eigen standplaatsgebondenheid kritisch
onder de loep te nemen, daarom geef ik hier mijn
eigen standplaatsgebondenheid vooraf. Ik ben
een blanke ofwel witte homoseksuele man van
39 die is opgegroeid in Kekerdom, een klein
dorp in de buurt van Nijmegen met overwegend
blanke mensen, al is dat nu wel anders. Het
woord blank wordt problematisch doordat
Wekker hier een koloniale/slavernij connotatie
aan geeft. Daarnaast had ik een Surinaamse
vriend en een vrouwelijke Surinaamse
danspartner. Deze recensent heeft onder andere
Geschiedenis gestudeerd, waaronder Gendergeschiedenis aan de Radboud Universiteit
Nijmegen.
In dit boek speelt de sterke paradox die volgens Wekker in Nederland bestaat en die volgens
haar in het hart van de natie ligt, namelijk de passie, kracht en zelfs agressie die ras, in zijn
intersecties met gender, seksualiteit en klasse, onder de witte bevolking oproept, terwijl
tegelijkertijd de reacties van ontkenning, loochening en ontwijking hoogtij vieren (Wekker
2017:7). Na het lezen van Witte Onschuld voel ik me ambigue. Ik vind het woord "wit" of
"witte" zelf net zo stigmatiserend klinken, als dat zwart misschien is voor donkere mensen.
Wekker zegt geïntrigeerd te zijn door de manier waarop ras op onverwachte plekken en
momenten opduikt, letterlijk als de terugkeer van het onderdrukte, terwijl een dominant
discours hardnekkig volhoudt dat Nederland kleurenblind en antiracistisch is (Wekker 2017:7).
Ik ben als historicus zeker voor intersectionaliteit, iets wat ik interdisciplinair werken noem.
Daarnaast ben ik de eerste die toegeeft dat er zeker racisme in Nederland aanwezig is. Denk
aan het selectief uitnodigen van kandidaten voor sollicitatiegesprekken, de scheefheid in salaris
tussen man en vrouw, discriminatie jegens seksualiteit. Als Nederland dat ontkent, is zij zeker
kleurenblind.
1
Gloria Wekker, White Innocence. Paradoxes of Colonialism and Race (Duke University Press 2016).
2
Wekkers’ voornaamste stelling is dat een niet-onderkend reservoir van kennis en gevoelens,
gebaseerd op vierhonderd jaar Nederlandse imperiale heerschappij, een cruciale maar niet
onderkende rol speelt in toonaangevende betekenisgevende processen, zoals de vormgeving
van het zelf, die plaatsvinden in de Nederlandse samenleving (Wekker 2017:8). Wekker maakt
hierbij gebruik van het concept ‘culturele archief’, ontleend aan Edward Said dat volgens
Wekker de centrale plek van het imperialisme in de westerse cultuur benadrukt. Volgens
Wekker heeft het culturele archief historische culturele configuraties beïnvloed, evenals
hedendaagse toonaangevende en gekoesterde zelf-representaties en culturen. Een cultureel
archief is volgens Said ‘een speciaal soort kennis en structuren van houding en referentie [en],
in de oorspronkelijke bewoordingen van Raymond Williams, ‘structuren van gevoel’… Er werd
nagenoeg unaniem voorgesteld dat onderworpen rassen moesten worden overheerst, dat er
zoiets bestond als onderworpen rassen, en dat één ras het recht verdiende en voortdurend had
verdiend te worden beschouwd als het ras waarvan het de voornaamste missie was zich uit te
breiden tot buiten zijn eigen domein (Said 1993:53-55).’ Dat is regelrecht nazisme.
Wekker verwijst vervolgens naar Said die zegt dat er in 19e-eeuwse Europese imperiale
bevolkingen een raciale grammatica is ingeplant, een diepe structuur van ongelijkheid in
gedachten en gevoelens, gebaseerd op ras, en dat dit vanuit dit diepe reservoir het culturele
archief – gevormd en gefabriceerd werd. Daarnaast maakt Wekker zich schuldig aan
generalisatie, omdat zij over Nederlanders spreekt die zichzelf zouden zien als ‘een kleine maar
rechtvaardige, ethische natie; kleurenblind en dus vrij van racisme; als inherent superieur op
moreel en ethisch terrein, en dus een gidsland voor andere volkeren en naties.’ Dit is
onwetenschappelijk. Niemand wil horen dat hij een verkapte racist is, al is er natuurlijk wel
racisme in Nederland zoals eerder betoogd. Echter gaf Wekker gisteravond bij Jinek (11-12-
2017) toe dat sommige mensen ongelukkigerwijs een racist konden zijn. Dan sta je er al niet
objectief in. Het is daarnaast naar mijn mening moeilijk te bewijzen dat het Nederlandse
imperialisme voor honderd procent is mee geëvolueerd in het huidige DNA van de blanke
Nederlander. Echter denk ik ook dat wat ik ook zeg, het nooit goed zal zijn. In haar boek vraagt
ze waar de kritische witte homo's zijn. Nou hier is er een, maar ik vraag me af of ze tegen mijn
kritiek kan en ik niet direct word weggezet als iemand die niet is ontkomen van 400 jaar
imperialisme. Het probleem lijkt toch communicatie.
Mijn recensie komt, maar het is moeilijk omdat ik als historicus hier gedwongen word mijn
standplaatsgebondenheid te ontmantelen en te positioneren. Ik denk dat Wekker meer zal
bereiken als zij haar bevindingen anders formuleert, al zal zij mij direct wegzetten als iemand
uit dat culturele archief. Wat ik ook problematisch vind, is dat het koloniale verleden niet ieders
verleden is, maar vooral van het gewest Holland. De meeste Nederlanders zijn daar helemaal
niet mee opgegroeid, maar gewoon in een stad of dorp met hun eigen problemen. Het probleem
naar mijn mening is dat aan de huidige blanke Nederlander dat cultureel archief van Said wordt
toegekend. Dat is generalisering en dat wil niemand denk ik. Je moet racisme per geval
bekijken. Bovendien leven we in een rechtsstaat waarin men onschuldig is tot het tegendeel is
bewezen. Zwart en wit worden besmet omdat Wekker het zelf besmet met al haar kritiek. Dat
is haar probleem ook. Ze is al 45 jaar hiermee bezig, waardoor zij niet meer neutraal kan kijken.
In haar boek stipt ze terecht voorbeelden van racisme aan. Dat neemt dus niet weg dat bepaalde
zaken zeker spelen, maar zoals ik al zei is dit een moeilijk boek om op te reageren, omdat zij
bij voorbaat iedereen al wegzet als onderdeel van dat cultureel archief. Zo kan niemand meer
neutraal reageren. Hoewel Wekker intersectioneel wil werken, mist ze hier de historische
3
invalshoek. Aan de andere kant ben ik het met haar eens dat er over slavernij nu pas meer
gedegen en gedetailleerd onderzoek komt, zoals van dr. Coen van Galen die de Surinaamse
slavenregisters openbaar heeft gemaakt.
Wekker vervolgt haar inleiding met vier paradoxen ten aanzien van de witte Nederlandse zelf-
representatie. De eerste paradox is de passie die ras oproept versus ontkenning. Een eerste
voorbeeld is de Zwarte Pieten-discussie waarbij Wekker verwijst naar nare ervaringen van
donkere kinderen en volwassenen en stelt zij de vraag wat er nu daadwerkelijk ‘van hen’ wordt
afgenomen als er wijzigingen in het karakter en uiterlijk aangebracht zouden worden. In het
vijfde hoofdstuk gaat zij hier dieper op in. Een tweede voorbeeld betreft Sylvana Simons. Zeker
geen neutrale keuze, aangezien Wekker lijstduwer was van haar partij Artikel 1. Simons zet
zich af tegen racisme in de Nederlandse samenleving, maar doet dat naar mijn mening op een
slinkse manier, waarbij sommige van haar uitspraken niet controleerbaar zijn. Zo sprak zij
tijdens de Historicidagen in Utrecht (2017) over haar schooljeugd. “Als ik vroeger bij
Geschiedenis in de klas zat, leek de docent het over iedereen te hebben, behalve over mij. Ik
was dan ook het enige zwarte meisje in de klas.’ Hoewel zij het enige donkere kind kon zijn, is
de houding van die docent niet te achterhalen en dus onbetrouwbaar. Simons gaat er zo hard in
dat dat natuurlijk weerstand oproept. Het is daarbij natuurlijk verwerpelijk en abject dat zij
hangend aan een boom wordt verbeeld. Dan is het wederzijds respect ver te zoeken.
Verschillende mensen die Sylvana gediscrimineerd, bedreigd en beledigd hebben, zijn terecht
veroordeeld.
De tweede paradox is geen identificatie met migranten versus aanzienlijke afstamming van
migranten. Inderdaad, sinds de 16e eeuw en met name na de Val van Antwerpen in 1585,
trokken talloze mensen naar de Republiek die bekend stond als tolerant. Spaanse en Portugese
Joden, Hugenoten, en later Indonesiërs, Turken et cetera kwamen hier terecht. Volgens Wekker
bestaat de naoorlogse migratie naar Nederland uit die belangrijke groepen: postkoloniale
migranten uit het (voormalige) imperium, arbeidsmigranten uit het gebied rondom de
Middellandse Zee en recent uit Oost-Europa en vluchtelingen uit een verscheidenheid aan
landen in Afrika, Azië., Latijns-Amerika en het Midden-Oosten. Hoewel dit feitelijk is, spreekt
Wekker op andere plaatsen weer duidelijk onder het mom van aannames. Zo haalt ze het
programma Verborgen verleden aan waarin bekende Nederlanders op zoek gaan naar hun
afkomst en voorgeschiedenis. Volgens Wekker is het altijd een ‘grote verrassing’ als men
erachter komt dat voorouders uit “Ons Indië” of Suriname zijn gekomen. Waarom wordt dit zo
negatief geframed? Er kan ook sprake zijn van echte verbazing zonder dat hier discriminatoire
gedachten aan ten grondslag liggen.
Vervolgens bespreekt Wekker haar eigen zelf-positionering ofwel standplaatsgebondenheid. Ze
geeft aan dat haar familie in 1951 naar Nederland migreerde, toen haar vader – een politie-
inspecteur – in het Surinaamse korps in aanmerking kwam voor verlof van zes maanden in het
‘moederland, waar zij uiteindelijk zijn blijven wonen. Daarnaast geeft zij aan dat haar familie
schandalig is behandeld, net zoals andere ‘asociale ‘ witte mensen uit de lagere klassen en
georiëntaliseerde indo’s die in diezelfde periode uit Indonesië kwamen. Dat moet ook
verschrikkelijk geweest zijn en is verwerpelijk. Tegelijk vraag ik me dan weer af waarom zij
dan al die jaren in Nederland gewoond en gewerkt heeft als hoogleraar. Tegenwoordig verdient
een hoogleraar €7700,- bruto per maand, en dan hoor je haar niet klagen. Ik heb daar moeite
mee.
De derde paradox is die van een onschuldig slachtoffer van de Duitse bezetting versus imperiale
agressor. Inderdaad was er sprake van accommodatie en collaboratie van foute Nederlanders
4
die meewerkten met de Duitsers. Wekker opent ook hier de ogen door te benadrukken dat het
wegvoeren van Nederlandse Joden naar Duitse vernietigingskampen pas de laatste dertig jaar
een meer centrale plaats heeft gekregen in de historiografie. Tevens blijkt dat met uitzondering
van Polen er nergens anders zoveel Joden zijn weggevoerd naar vernietigingskampen, dan uit
Nederland. Dit moet erkend worden net zoals het tweede genoemde feit dat Nederland extreem
geweld heeft gebruikt tijdens de zogenoemde politionele acties, waarvan het proefschrift van
Rémy Limpach uitgebreid verslag doet.
2
De vierde paradox is de Nederlandse imperiale aanwezigheid in de wereld versus de
afwezigheid daarvan in het onderwijs. Hier ben ik als Docent Geschiedenis kritisch. Volgens
Wekker reageren haar studenten altijd zeer verrast wanneer zij horen dat Nederland een
‘formidabele imperiale natie’ is geweest. Slavernij en kolonialisme hebben altijd deel
uitgemaakt van het curriculum, waarbij Nederland altijd werd genoemd. Het is echter
afhankelijk van de methode hoe uitbreid dit gebeurt, waarvan natuurlijk iets te zeggen valt. Ik
begeleid heden een leerling uit 2 gymnasium die met een heel hoofdstuk over kolonialisme en
slavernij bezig is en waarin de Nederlandse rol zeker niet wordt weggelaten. Als haar studenten
zo verrast zijn, denk ik eerder dat zij geen goed geschiedenisonderwijs hebben gehad. Wekker
verwijst vervolgens naar nieuwe bewustwording van het Nederlandse slavernijverleden,
bijvoorbeeld door onthulling van het slavernijmonument en NiNsee ofwel het Nationaal
Instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis. Ik heb als historicus in opdracht van het
NiNsee een vijfdelige lessenserie over slavernij gemaakt die elke docent kan gebruiken en
aanpassen.
3
Het is jammer dat dit instituut nu zo onderhand is wegbezuinigd.
Wekker vervolgt haar inleiding met het toelichten van drie concepten die zij gebruikt voor haar
analyse, namelijk onschuld, het culturele archief en witte Nederlandse zelf-representatie.
Wekker plaatst onschuld ten eerste in een christelijke context, waarbij Jezus als ‘iconische
onschuldige’ wordt bestempeld. Ten tweede is er een associatie met onschuld en een klein land,
een klein kind. Klein zijn impliceert hier beschermd worden tegen kwaden invloeden. Ten derde
wordt het vrouwelijke aan onschuld gekoppeld, liefhebbend en rationeel. Onschuld beschrijft
volgens Wekker met andere woorden in grote lijnen een deel van de dominante Nederlandse
manier om in de wereld te staan. De claim van onschuld is volgens haar een tweesnijdend
zwaard: het omvat het niet-weten, maar ook het niet-willen-weten. Wekker onderzoekt tenslotte
in elk hoofdstuk hoe onschuld tot stand wordt gebracht en in stand wordt gehouden. Het tweede
concept is het eerder genoemde ‘culturele archief’, afkomstig van Said. Volgens Wekker
bevindt dit culturele archief zich in de manier waarop we denken, dingen doen en naar de wereld
kijken, in wat we (seksueel) aantrekkelijk vinden, in de manier waarop onze affectieve en
rationele economieën zijn georganiseerd en onderling verbonden zijn. “Het belangrijkste is dat
het zich tussen onze oren en in onze harten en zielen bevindt”. Dat is generaliseren en dat
moeten we niet willen. Zoals eerder betoogd moet je mensen op hun merites beoordelen. Tot
slot spreekt Wekker over de witte Nederlandse zelf-representatie. ‘Wat betekent het om te
denken in termen van de dominante witte Nederlandse zelf-representatie? Ik begrijp het
Nederlandse metropolitane zelf als, in zijn diverse historische reïncarnaties, als een
geracialiseerd zelf, met ras als een organiserende grammatica van een imperiale orde waarin de
moderniteit is gevangen’. Wekker geeft toe hier niet voornamelijk historisch te willen zijn, maar
daar kom je inderdaad niet onderuit wanneer je dit verschijnsel nauwkeurig wil onderzoeken.
2
Rémy Limpach, Brandende kampongs van Generaal Spoor (Boom 2016).
3
http://markbeumer.eu/content/2017/09/Lessenserie-Slavernij.
5
Terecht geeft Wekker aan dat ras (bijna) niet voorkomt in de Nederlandse historiografie over
ontdekkingsreizen, VOC en kolonialisme. Ik ben dat in ieder geval nog niet tegengekomen.
Tot slot bespreekt Wekker haar theoretische en methodologische insteken van haar project, te
beginnen met ras, gender en seksualiteit. Zij brengt deze concepten samen (intersectionaliteit),
waarbij zij gebruik maakt van witte zelf-representatie als benadering. Intersectionaliteit is een
theorie en methodologie, in belangrijke mate en in eerste instantie gebaseerd op zwart
feministisch gedachtegoed, dat zich niet alleen bezighoudt met kwesties van identiteit, zoals
vaak wordt gedacht, maar ook met een heel scala aan andere sociale en psychologische
verschijnselen. Het is een manier van kijken naar de wereld, met als principieel uitgangspunt
dat het niet genoeg is om louter gender als het voornaamste analytische instrument voor een
specifiek fenomeen te nemen, maar dat gender als een belangrijke sociale en symbolische as
van verschil tegelijkertijd werkzaam is met andere assen van verschil, zoals ras, klasse,
seksualiteit en religie. Etniciteit wordt in tegenstelling tot ras veel vaker gebruikt en is sinds
het einde van de Tweede Wereldoorlog een omstreden begrip, omdat het nazistische connotaties
met zich meedraagt. Daarnaast gebruikt Wekker zwart en wit niet als biologische categorieën,
maar als politieke en culturele concepten. Wekker volgt hierin Frankenberg’s begrip van
witheid, in die zin dat witheid verwijst naar ‘een serie locaties die historisch, sociaal, politiek
en cultureel worden voortgebracht, en bovendien intrinsiek zijn verbonden met zich
ontvouwende relaties dominantie’. Het benoemen van “witheid” ontdoet dit begrip van zijn
ongemarkeerde, ongenoemde status die op zichzelf een gevolg is van zijn dominantie. Verder
wordt ras op universiteiten maar weinig onderzocht, in tegenstelling tot etniciteit.
Wekker gaat verder met ‘De metropool en haar koloniën’. Dit is haar tweede innovatieve aspect
door deze twee variabelen met elkaar in gesprek te brengen, maar qua onderwijs slaat ze de
plank weer mis. Volgens Wekker is de geschiedenis van de Nederlandse overzeese expansie in
quarantaine gezet en is het geen onderdeel van de Nederlandse nationale geschiedenis. Dat is
echt onjuist en aantoonbaar onjuist. Sla maar eens diverse lesmethode erop na. Tenslotte
bespreekt Wekker de oostelijke en westelijke delen van het rijk, waarbij er volgens haar maar
zelden vergelijkingen worden gemaakt tussen het oostelijke deel ofwel ‘Ons Indië’ en het
westelijke deel, wat niet nader wordt omschreven. Wekker maakt hier gebruik van een
voddenrapers-methodologie, waarin zij gebruik maakt van diverse inzichten uit diverse
academische disciplines.
Het eerste hoofdstuk ‘Stel dat ze een grote neger mee naar huis neemt’, is gewijd aan een serie
casestudies van alledaagse racistische gebeurtenissen, die zijn inspiratie ontleent aan de
populaire cultuur van alledaagse tv-inhoud, ervaringsverhalen en een roman. Eén casestudy
gaat over raciale verschillen, waarin onder meer Martin Bril optreedt, een populaire, inmiddels
overleden journalist, die een racistische uitspraak doet. Drie ervaringsverhalen wijzen
gezamenlijk op kenmerkende, algemeen voorkomende patronen van racisme in de omgang met
zwarte (mannen en) vrouwen in alledaagse ontmoetingen en gesprekken in Nederland:
seksualisering, verbanning naar de categorie van huishoudelijke hulp/kinderoppas, algehele
minachting en criminalisering. Volgens de gemiddelde Nederlander is er niets mis met deze
gebeurtenissen: ze worden dikwijls als louter grappig gezien. Een van de karakteristieke
manieren om racistische inhoud over te brengen is via humor en ironie. Wekker zal Freudiaanse,
Fanoniaanse, Du Boisiaanse en postkoloniale close-readings maken van deze betekenisvolle
momenten, en stilstaan bij de mogelijke connecties met het culturele archief. Wekker is vooral
geïnteresseerd in de psychoanalyse als etnografie van de witte psyche – de concepten van het
6
zelf en de ander die tot stand zijn gekomen in de psychoanalyse die immers afhankelijk was
van de koloniale verhoudingen. Ze bespreekt drie alledaagse verhalen over ras en zwarte
lichamen in Nederland en begint met verhaal 1 ‘Stel dat ze een grote neger mee naar huis neemt’
en gaat over Martin Bril die over zijn dochters spreekt en op gegeven moment onder luid gelach
zegt: ‘Stel dat ze een grote neger mee naar huis neemt’… Waar Wekker hier overduidelijk
racisme ziet, bedoelt Brill naar eigen zeggen iets anders, namelijk dat het hem koud laat wie
haar dochter nu meer naar huis neemt. Dit is een lastige situatie, want wat is waar? Perceptie is
realiteit aldus dr. Phil. Dat betekent dat men zich kan indenken dat Wekker vreemd opkijkt,
maar misschien ook omdat zij al zolang met deze materie bezig is. Aan de andere kant kan ik
zo niet beoordelen of Bril wel of niet racistisch is en moet ik het doen met mijn eigen mensbeeld
dat in de eerste plaats positief is en dus niet opzettelijk racistisch. Het wordt nog erger wanneer
Wekker de Fanoniaanse versie erbij haalt, namelijk het geval van negrofobie aan de kant van
witte mannen en vrouwen die bestaat uit seksuele angst voor een zwarte man met een enorme
penis. Heeft Wekker dan ook moeite met zwarte mensen die zeggen ‘Once you go black, you
never go back’? Zoals gezegd had ik zelf een donkere vriend. Bij mij was duidelijk geen sprake
van negrofobie. Hier blijft Wekker vaag. Kortom, een moeilijk te beoordelen situatie.
Het tweede verhaal luidt ‘Waarom roep je haar moeder niet?’ Hier speelt naar mijn mening wel
een duidelijke racistische inslag door een zwarte vrouw die met het kind van haar blanke
lesbische geliefde door het park loopt en voor de nanny wordt uitgemaakt en zelfs van het kind
wordt afgehouden. Ook de Thaise vrouw die voor prostituee wordt gezien is zeer herkenbaar.
Het derde verhaal ‘Belediging van een ambtenaar in functie’ gaat over Wekker zelf. Ze zegt ze
dat ze ooit is aangehouden in de metro omdat ze geen kaartje had. Terecht, want elke reiziger
heeft een geldig vervoersbewijs nodig. Daarna wordt ze boos en scheldt ze de agenten uit voor
fascisten. Van een hoogleraar mag je toch verwachten dat zij weet wat fascisten waren. De
problemen die zij ervaart komen voort uit haar eigen houding. Pas wanneer zij in de cel zit, zegt
zij dat zij hoogleraar is en zo een belangrijke afspraak mist. Waarom zegt ze dat niet gelijk?
Het lijkt erop dat zij heeft afgewacht en de reactie van de agenten vervolgens tegen hen zelf
heeft gebruikt. Ik mis hier eerlijk gezegd elke zelfreflectie op haar eigen tekortkoming. Als ik
geen geldig vervoersbewijs heb, krijg ik ook een boete. Vervolgens komt haar interpretatie van
de gebeurtenis aan bod, waarin zij ‘overduidelijk als een lastige zwarte vrouw’ werd gezien.
Dat is haar eigen interpretatie, waarover ik geen mening geef. Tot slot volgt de paragraaf
‘Negerjood in moederland’, een roman uit van de Surinaams-Nederlandse auteur Ellen Ombre.
Zij vertelt hierin het verhaal van het Dankerlui-gezin dat begin jaren 60 naar Nederland is
gemigreerd. Het gezin bestaat uit een Afrikaans-Surinaamse vader, een Joodse moeder, hun
zoon Richenel, die grotendeels afwezig is – en dochter Hannah, die twaalf jaar is als ze in
Amstelveen gaan wonen, een van de chique voorsteden van Amsterdam. Wekker bespreekt
hierin een scene waar racisme duidelijk aanwezig is, wanneer een politiebusje plotseling stopt
naast Hannah en Chaim en hardhandig het busje worden ingetrokken, onder een hevige
woordenwisseling.
Hoofdstuk 2 ‘Het huis dat ras heeft gebouwd’, houdt zich bezig met de vraag hoe ras zijn werk
doet in het Nederlandse publieke beleid en op de universiteit, als het gaat om
vrouwenvraagstukken. In fundamentelere zin onderzoekt Wekker de aard van de angst en de
agressie die in veel witte mensen wordt losgemaakt als zij (moeten) omgaan met raciale of
etnische kwesties. Wekker betoogt dat aan de aandacht voor de emancipatie van vrouwen in de
sfeer van beleid een wijdverbreid en diepliggend geracialiseerd concept ten grondslag ligt dat
het doel van beleidsvorming doordesemt en op vanzelfsprekende wijze vrouwen opdeelt in
7
witte, allochtone en derdewereld-vrouwen. Ras is de basis van dit onderscheid en dezelfde
stilzwijgende geracialiseerde ordening is ook van kracht op de universiteit, in de arbeidsdeling
binnen en tussen de diverse disciplines. Wekker neemt de vrouwen- en genderstudies als
onderzoeksobject. Wekker geeft verder aan zich in het gebied van bondgenoten te bevinden,
meestal witte vrouwen die diepgaan gedreven worden door gevoelens van sociale
gerechtigheid, maar toch altijd aarzelen om met ras/etniciteit te werken. Dit hoofdstuk dat is
geïnspireerd door de critical race theory. Deze theorie ‘laat zien hoe als vanzelfsprekend
beschouwde beweringen van rassenneutraliteit, kleurenblindheid en het discours van tolerantie
dikwijls de “verborgen en onzichtbare vormen van racistische uitdrukkingen en gevestigde
patronen van racistische uitsluiting” aan het oog onttrekken. Wekker kijkt naar hoe de
beleidsmatige belangstelling voor vrouwen en etnische minderheden op overheidsniveau was
georganiseerd vanaf begin jaren 80. In het tweede deel kijkt zij naar de kennisproductie over
vrouwen en etnische minderheden in de sfeer van de universiteit. Tenslotte onderzoekt zij de
vrouwen/genderstudies en kijkt zij naar hoe de diversiteit van betekenisassen van invloed is
geweest. Wekker werkte als adviseur voor Ministerie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk op het gebied van etnische minderheden en werd gevraagd feedback te
geven op een beleidsdocument. Haar radicale mening kwam haar echter duur te staan, zo bleek
jaren later. Inmiddels spreken we over migranten en moet elke inwoners de waarden en normen
delen die hier heersen. Tegelijkertijd wordt Nederland vaak aangesproken op racisme. Het is
zorgwekkend dat politici hier niet veel om geven. Ook het feit dat een donkere vrouw eerder
als iemand van de garderobe wordt gezien, is zorgwekkend. Wekker spreekt verder over de
voordelen van witheid, namelijk vrij zijn van ras, waarbij witheid absoluut niet wordt
beschouwd als een raciale of etnische positionering. Ook noemt Wekker haar ervaringen binnen
de universiteit, bijvoorbeeld toen zij werd gevraagd om het college over zwarte kritiek te geven
voor de cursus vrouwenstudies. In Amerika had zij een totaal andere ervaring. Daar wist men
wel hier vorm aan te geven. Ik denk dat dat komt omdat slavernij en racisme daar op veel grotere
schaal heeft plaatsgevonden, met name het zuiden van Amerika. Dit werkt veel sterker door in
de psyche dan hier, waar voornamelijk het gewest Holland zich bezighield met slavernij. Een
ander schrijnend voorbeeld is de vraag of Wekker echt hoogleraar is of omdat zij zwart is. Dat
slaat natuurlijk nergens op. Dan kun je ook vragen waarom Olivier Hekster hoogleraar is. Zelf
verdiend of omdat zijn vader ook hoogleraar was?
Hoofdstuk 3 ‘De gecodeerde taal van Hottentot nymphae’ analyseert een psychoanalytische
casestudy uit 1917, waarin drie klaarblijkelijk witte vrouwen uit de midden- of hogere klasse
uit Den Haag tegen hun psychoanalyticus zeggen dat zij lijden aan ‘Hottentot nymphae’, de
contemporaine term voor vergrote labia minora (kleine schaamlippen), die doorgaans in
verband worden gebracht met zwarte vrouwen. Hier moeten we naamgeving in hun historische
context plaatsen en rekening houden met de tijdsgeest. Wekker verwijst naar dr. J.W.H. van
Ophuijsen die vrouwen op hun gender beoordeelt en eerder spreekt over een ‘Freuds
mannelijkheidscomplex’, wat ook kritisch geduid kan worden. Waarom niet simpelweg spreken
over kleine schaamlippen? Een tweede aspect is dat deze arts laat zien ras in hoge mate
aanwezig was als discours in kringen van de hogere klassen in de metropool, ook al was er geen
sprake van een aanzienlijke aanwezigheid van zwarte mensen. Na de beschrijving van deze
casus, kijkt Wekker naar hoe zij zijn blootgesteld aan deze beelden over ras waarin
mannelijkheid en vrouwelijkheid vastomlijnd waren. Hierna geeft Wekker een medisch-
historische analyse van de plaats van psychoanalyse in de Nederlandse samenleving, waarin
mensen uit de arbeidersklasse begin 20-er jaren makkelijk werden opgesloten in gestichten met
8
suggestieve en directieve therapieën. Vervolgens bespreekt Wekker vijf plekken waar de
protagonisten van dit verhaal werden blootgesteld aan de kennis over zwarte vrouwen en hun
lichamen. Ten eerste noemt Wekker het aardrijkskunde (onderwijs) waar studenten leren over
de wereld met zijn verschillende rassen en culturen, en soms in/expliciet over hun eigen plaats
in die wereld. Een tweede plek is die van de kunst. De stelling is dat vanuit een vroege
bewonderende en positieve afbeelding van zwarte vrouwen in religieus opzicht vanaf de 14e
eeuw zich een geleidelijk negatievere beeldtaal heeft ontwikkeld, naarmate het Nederlandse
imperium zich in de 17e eeuw uitbreidde. Het derde domein wordt gevormd door wereld-,
koloniale en antropologische voorstellingen, plekken waar zwarten en Indische mensen – in
alle mogelijke vormen – konden worden bekeken. Een vierde plek van (pseudo)-kennis was de
popularisering van medisch en antropologisch onderzoek in tijdschriften, waarbij met name het
onderzoek van de genitaliën van zwarte vrouwen van belang was, zoals het ‘Hottentot-schort’
ofwel vergrote schaamlippen. De vijfde plek wordt gevormd door commerciële advertenties
waarbij beelden van zwarten werden getoond op de verpakkingen van koloniale producten zoals
zeep, koffie, tabak, cacao en suiker. Tenslotte laat Wekker de wetenschap hierop los en
concludeert dat bijvoorbeeld gender ook geen onschuldige onderzoekscategorie is.
Hoofdstuk 4 ‘Over Homo Nostalgia en (post) kolonialiteit’ gaat over het homobeleid in
Nederland sinds 2007. Wekker is geschokt dat overwegend witte homomannen bij de nationale
verkiezingen in 2010 in overweldigende mate op de PVV hebben gestemd. Zij volgt in dit
hoofdstuk de geschiedenis van de witte Nederlandse homobeweging in vergelijking met de
vrouwenemancipatiebeweging. Vervolgens onderzoekt zij hoe het overheidsbeleid op het
gebied van de homo-emancipatie één speciaal, gelokaliseerd concept van homoseksualiteit als
universeel heeft gewaarmerkt. Ten derde speelt in dit onderzoek de figuratie van Pim Fortuyn
met zijn tegenstrijdige verlangens – het afwijzen van moslims, ook al prefereert hij ze
tegelijkertijd als sekspartners in dark rooms – een cruciale rol. Volgens Wekker komen zijn
verlangens rechtstreeks voort uit het koloniale verleden en sluiten nauw aan bij koloniale
seksuele praktijken die zijn opgeslagen in het culturele archief. Dat is maar de vraag en moet
met valide argumenten onderbouwd worden. Fortuyn sprak iedereen aan door zijn
duidelijkheid. Zijn homoseksualiteit versterkte dat alleen nog maar. Wilders trekt sommige
homo’s aan omdat hij voor deze groep opkomt en Marokkanen en Antilianen demoniseert die
ook nog eens vaak homo’s agressief bejegenen. Ik herken mij niet in Gloria's beeld van homo's
in de maatschappij. De belangrijkste verantwoordelijkheid ligt bij jezelf, ondanks het feit dat er
veel homogeweld en racisme plaatsvindt. Ras is volgens Wekker nooit punt van orde geweest
binnen de homobeweging, omdat zij zich vooral op het gebied van seksualiteit moest
verdedigen. Bovendien bestaat het onjuiste beeld dat homo’s vooral wit waren. “Gewoon
homo” zijn is er niet bij, want homoseksualiteit is vooral bij islamitische en streng christelijke
culturen ongewenst. Bovendien bieden de media vaak stereotyperingen van homo’s als blank,
vrouwelijk en hysterisch. Ook binnen migranten zal homoseksualiteit ongetwijfeld lastig zijn.
In Nederland is het homo zijn sterk afhankelijk van dorp op stad, katholiek of protestants.
In hoofdstuk 5 ‘Want al ben ik zwart als roet, ik meen het wel goed’. Het geval van Zwarte
Piet’, onderzoekt Wekker grote hoeveelheden e-mails en haatmails die leden van het
‘Nederlandse publiek aan het van Abbemuseum in Eindhoven hebben gestuurd, na een project
dat in 2008 was geïnitieerd door de Duitse en Zweedse kunstenaars Annette Kraus en Petra
Bauer, waarin het verschijnsel Zwarte Piet op kritische wijze ter discussie wordt gesteld. Het is
sowieso de vraag waarom zij zich op deze Nederlandse verzonnen figuur hebben gericht.
9
Wekker benoemt voorts de heersende mening dat Zwarte Piet tot de Nederlandse cultuur
behoort en die pakjesavond als een onschuldig en plezierig kinderfeest ziet, maar waarvan de
kritische receptie sinds de jaren 70 – vooral door zwarte mensen – een sterke reactie bij de
meerderheid teweeg brengt. Wekker onderzoekt deze reacties van de Nederlandse witte zelf-
representatie van onschuld. Ze verbindt Zwarte Piet aan de ‘postkoloniale melancholie’ van
Gilroy. Dit kan wel eens een van de oorzaken van ergernis zijn van Wekker, namelijk het
verwetenschappelijken van deze figuur. Mij lijkt dat problematisch omdat het Sinterklaasfeest
met Zwarte Piet nooit bedoeld is als wetenschappelijk object, maar door anderen als zodanig
gezien wordt. In het geval van Zwarte Piet doet zij geen enkele moeite om de literatuur aan te
halen die aantoont dat hij nooit iets met racisme of slavernij te maken heeft gehad zoals van
Scheer en Van Trigt. Wekker zegt alleen maar dat Schenkman Zwarte Piet heeft bedacht toen
Nederland de slavernij nog niet had afgeschaft, maar dat betekent dus niet dat Schenkman zó
dacht. Dat is slechts een niet onderbouwde aanname en dus kwalijk. Ik persoonlijk heb dus geen
enkel probleem met zwarte mensen, zie mijn eerste bericht, maar door er zo over te praten,
bevlek je termen als zwart en wit naar mijn idee en ik en vele anderen willen daar niet mee
geassocieerd worden. Ik ben ik en jij bent jij en iedereen heeft een andere achtergrond, kennis,
opleiding en ervaring. Dat Wekker zelf ook sterk vasthoudt aan haar notie dat Zwarte Piet
racistisch is, blijkt uit haar opsomming van tien punten die vervolgens steevast onderuit gehaald
worden. Enig inzicht is hier niet te vinden. Zwarte Piet is inderdaad onderdeel van de
Nederlandse culturele traditie die vanzelf moet veranderen en niet vanuit externe druk. Zo werkt
dat met tradities en rituelen. Het is inderdaad een kinderfeest, waarbij de ontwikkeling van het
kind in kleutertijd zeer geschaad wordt, specifiek het magisch denken wanneer volwassenen dit
gaan verpesten met discussies en protesten die kinderen niet hoeven te zien. Daarnaast heb ik
nog niemand gehoord die de tradities van een ander volk zo bekritiseert als nu hier in Nederland
gebeurt. Wat wél duidelijk is, dat Nederlanders hier genoeg van hebben, zoals bleek tijdens de
laatste intocht. Anti Zwarte Piet-demonstreerders werden in hun bus op weg naar Dokkum tegen
gehouden. Het is zorgwekkend dat deze mensen niet inzien dat zij dit niet in aanwezigheid van
kinderen moeten doen, maar binnen een universiteit of debatclub.
Het laatste hoofdstuk ‘Het grote ongemak: de ontvangt van White Innocence’ kijkt naar de
ontvangst van de Engelse versie die in 2016 is verschenen. Nederland en Amerika staan hierbij
centraal. Ook kijkt Wekker vooruit. Wekker geeft aan dat men in Amerika dit thema beter
oppakt dan in Nederland. Hierboven heb ik al betoogd dat dat komt omdat Amerika een veel
sterker verleden heeft met racisme en slavernij dan de Republiek. Het debat over ras en afkomst
speelt daar veel sterker met veel toonaangevende voorbeelden zoals Oprah Winfrey en Barack
Obama, die Wekker overigens nergens noemt. Wekker geeft aan zich vooral te richten op witte
reflexen, gedragspatronen en mythologieën. Wekker wil echter niet dat men haar om een
oplossing voor dit probleem vraagt! Vreemd, aangezien zij dit probleem zelf aan de kaak stelt.
Zij zegt alleen bij te willen dragen aan het debat over hoe postkoloniale structuren op een
dekoloniale en intersectionele manier bestudeerd kunnen worden. Het is daarbij ook
opmerkelijk dat zij eerst in het Engels heeft gepubliceerd en niet gelijk in het Nederlands,
aangezien zij haar pijlen toch op de Nederlandse samenleving richt. Hierbij is zij zeer sterk
beïnvloed door het werk van Edward Said, waarbij ik geen enkele kritische blik ontwaar op zijn
gedachtegoed. De meeste wetenschappers schrijven eerst een kritische historiografie die hier
afwezig is. Wekker bespreekt de reacties vanuit Nederland die overwegend afwijzend zijn. Ze
verwijst hierbij naar 150 kranten- en tijdschriftartikelen en radio- en tv-interviews. Verderop
zal ik het meest recente artikel van Syp Wynia in Elsevier aanhalen, omdat dat ook veel zegt
10
als alles waar en het vragen oproept over Wekkers’ betrouwbaarheid als wetenschapper.
Wekker heeft diverse reacties ontvangen waaronder steunbetuigingen en persoonlijke verhalen
van mensen die zich in het boek herkennen. Ook zegt ze dat haar boek is aangekomen in de
academische wereld en verwijst hierbij naar slechts één boek (Van den Berg 2016). Wekker
bespreekt vervolgens diverse reacties en wijst erop dat men slechts enkele steekwoorden heeft
gelezen en daar conclusies op baseert. Zo verwijst zij naar het artikel van Robert Vuijsje in het
AD die een artikel schreef met de titel ‘Het witte superioriteitsgevoel zit in elke Nederlander
ingebakken’. Wekker ontkent in alle toonaarden dat alle blanken racisten zijn, al komt het daar
wel op neer. Niet alleen ik lees dat in haar boek, in de lopende tekst maar ook tussen de regels
door, ook anderen zien dat terug in haar boek. Echter betoogt Wekker dat die interpretatie niet
op haar boek gebaseerd kan zijn, omdat zij naar eigen zeggen het expliciet duidelijk heeft
gemaakt dat huidskleur op zich geen indicatie geeft over de vraag of iemand racistisch denkt of
handelt. Een ander ongemak betreft het concept cultureel archief in plaats van cultureel
geheugen. Hoewel opmerkelijk, stoor ik mij daar verder niet aan.
Verder bespreekt ze de heftige reacties van witte ‘lezers’. De weerstand richt zich op ‘wit’ en
‘onschuld’. Wekker bekritiseert hier de mensen die liever blank worden genoemd, ‘omdat
‘blank een woord [is] voor een kleur die een tikje warmer is dan wit’. Verder zegt Wekker
‘Alsof de koloniale bagage van reinheid, zuiverheid, onbevlektheid, van goede kwaliteit,
onschuld, superioriteit (Van Dale 1992), die de term ‘wit’ met zich meedraagt door louter
wilskracht of afgeworpen of weggedacht zou kunnen worden’. Hiermee geeft Wekker zelf het
woord blank een negatieve lading en is net zo stigmatiserend als het woord ‘zwart’. In navolging
spreekt Wekker over ‘wit privilege’, iets wat je tegenwoordig veel hoort in de Verenigde Staten.
Wit is onzichtbaar en onbenoembaar in de ogen die die positie bezitten, niet in de ogen van
zwarte mensen. Dat Wekker niet inziet welke gevolgen haar boek heeft blijkt uit het haar
opmerking ‘Terwijl ik White Innocence bedoelde als en speelse, een beetje plagerige
samenvatting van de dominante Nederlandse houding met betrekking tot ras, vatten veel
schrijvers en reaguurders mijn spotternij op als een beschuldiging. Als een onuitwisbare schuld,
met slavernij, slavenhandel en kolonialisme als centrale kenmerken. De titel zou witte mensen,
in hun zelfopvatting, vastzetten in onuitwisbare en eeuwige schuld, en hen beroven, wederom
in hun eigen ogen, van mogelijkheden om te handelen.’ Dit is behoorlijk arrogant. Als Wekker
dit niet bedoelt, hoe komt het dan dat vrijwel iedereen hier zo over valt? Ligt dat puur aan het
feit dat mensen blank zijn? Naast andere reacties van dezelfde categorie verwijst Wekker naar
het feit dat ze kritisch is over objectiviteit in de wetenschap. Hier heeft Wekker gelijk, omdat
dat niet bestaat. Iedereen is gekleurd door zijn eigen historiciteit. Leerlingen leren dit als
standplaatsgebondenheid. Wekker besluit haar boek naar hoe toekomstig onderzoek kan
worden ingevuld. Nu is er net een boek verschenen met als titel Racisms
4
dat naar racisme
tussen de Kruistochten en het heden kijkt, dus het onderwerp leeft wel. Tenslotte volgt er een
nawoord waarin zij een situatie tijdens een lezing beschrijft waarin een van de toehoorders in
de ogen van Wekker een zeer ongepaste vraag stelt.
Voorafgaand aan het schrijven van deze recensie, dat ook een opiniërend stuk is geworden, zei
ik al dat ik dit nooit goed kan doen in de ogen van de auteur en haar aanhang. Dit blijkt wel uit
de discussie die op Facebook is ontstaan, nadat duidelijk werd dat Gloria Wekker de Joke Smit-
prijs heeft gewonnen voor haar strijd om emancipatie voor zwarte vrouwen. Ik zei dat alles wat
ik zou zeggen gelijk wordt afgedaan als iemand die vanuit witte onschuld handelt en erfgenaam
4
Francisco Bethencourt, Racisms. From the Crusades to the Twentieth Century (Princeton University Press 2015).
11
is van het cultureel archief inzake 400 jaar Nederlands imperialisme. Ik verzet mij inderdaad
hiertegen. Ik vind het ook echt onzin en is wetenschappelijk onhoudbaar. In zijn meest recente
artikel gaat Syp Wyna in op deze benoeming, dat ik hier volledig citeer. Syp Wynia schrijft:
“De Joke Smitprijs voor Wekker is een grote fout
Emeritus hoogleraar Gloria Wekker heeft de Joke Smitprijs 2017 gekregen, uit handen van
minister van Onderwijs Ingrid van Engelshoven (D66). De jury, voorgezeten door tv-
presentatrice Eva Jinek, verkoos de feminismeprijs aan Gloria Wekker te geven, omdat zij ‘een
cruciale bijdrage heeft geleverd aan het onderwijzen en stimuleren (…) op het gebied van
gender en etniciteit.’ En: ‘Ze tilde tegelijkertijd het academische en maatschappelijke debat
naar een hoger niveau.’
Er was al enige opwinding toen Gloria Wekker genomineerd bleek voor deze staatsprijs. Die
opwinding werd er niet kleiner op toen de keus ook nog eens op Gloria Wekker viel. Dat ze ’s
avonds kritiekloos werd ondervraagd in de talkshow van de juryvoorzitter maakte het er niet
beter op.
Maar wie is Gloria Wekker?
De familie van Gloria Wekker (66) nam haar uit Suriname mee naar Nederland toen zij één jaar
oud was. Ze studeerde antropologie, was adviseur op het gebied van antiracisme van de
Amsterdamse burgemeester Ed van Thijn, promoveerde in Californië en was tot vijf jaar
geleden hoogleraar ‘gender studies, sexuality studies, African-American studies en Caribbean
studies’ aan de Utrechtse universiteit.
Buiten haar vakgebied werd Gloria Wekker pas na haar hoogleraarschap bekend. In 2016
publiceerde ze het boek White Innocence, waarin ze schetst dat blanken (‘witten’ in haar
jargon), graag denken onschuldig te zijn aan kolonialisme en racisme, maar dat er voor ‘witten’
geen ontkomen aan is. In interviews liet ze blijken daar ook geen prioriteit aan toe te kennen,
aan het bevrijden van de blanke van zijn of haar schuld. Ze zou naar eigen zeggen wel weten
hoe dat in zijn werk zou kunnen gaan, maar zag daar weinig reden voor. ‘Ik kan het wel, maar
wil het niet.’
‘Universiteit te wit’
Gloria Wekker was na haar emeritaat in Utrecht ook betrokken bij de ongeregeldheden aan de
Universiteit van Amsterdam twee jaar geleden, waaruit de opdracht voortvloeide om voorzitter
van een ‘diversiteitscommissie’ te worden. Die commissie was van mening dat de universiteit
veel te ‘wit’ is (er studeren en werken te weinig niet-westerse allochtonen, naar het oordeel van
de commissie).
Naar het oordeel van Wekker dient de wetenschapsbeoefening aan de Amsterdamse universiteit
ook met een korreltje zout te worden genomen. Wekker: ‘In een heleboel kritische
wetenschappen, zoals genderstudies en culturele studies, is dat ideaal van [wetenschappelijke]
objectiviteit al lang achterhaald. Die objectiviteit is een schaamlap voor de posten die mannen
innemen.’
12
Ideoloog van uit Amerika geïmporteerde identity politics
Gloria Wekker kan ook worden beschouwd als de belangrijkste ideoloog van de uit de
Verenigde Staten geïmporteerde identity politics. Die komt er kort samengevat op neer dat
mensen zijn wat hun huidskleur of etniciteit is, dat ze ook deel zijn van collectiviteiten op basis
van ras of etniciteit, dat blanken (‘witten’) per definitie ‘privileges’ hebben en dat anderen
daarom gecompenseerd moeten worden.
Bij identity politics hoort een heel begrippenapparaat, dat door Wekker en enkele van haar
collega’s één op één uit de Verenigde Staten naar Nederland is geïmporteerd. De onverwerkte
slavernijgeschiedenis van Amerika bijvoorbeeld wordt één op één naar Nederland
getransformeerd.
De Nederlandse folkloristische figuur Zwarte Piet wordt in dit geïmporteerde denkraam een
Black Face – een omstreden verschijnsel uit de Amerikaanse amusementsgeschiedenis, waarbij
blanken zich karikaturaal uitdosten als ‘neger’. Sinds begin 2017 zit Gloria Wekker ook in de
politiek. Ze was lijstduwer voor de partij van Sylvana Simons.
Waarom die opwinding?
De opwinding over de toekenning van de Joke Smit-prijs komt uit verschillende hoeken en kent
verschillende gronden. Zo was er al reden tot twijfel over het wetenschappelijke gehalte van
Wekkers werk. Die twijfel werd er niet kleiner op toen Gloria Wekker als adviseur van de
Universiteit van Amsterdam met zoveel woorden beweerde dat wetenschap ook maar een
mening is – dat het maar net is hoe je het bekijkt. Ze keert zich om die reden tegen
‘eurocentrische’ wetenschap. Tegen die achtergrond is het nogal verbazingwekkend dat Gloria
Wekker de Joke Smitprijs krijgt ‘omdat ze het academische en maatschappelijke debat naar een
hoger niveau’ zou hebben getild.
Gloria Wekker heeft dus de feminismeprijs van de Nederlandse staat voor het jaar 2017
gekregen. Menig feminist is daar echter allerminst blij mee. Wekkers beweringen worden niet
als een verrijking van het feminisme beschouwd. Wat bijvoorbeeld slecht valt, is dat Wekker
aanhanger is van het ‘intersectioneel feminisme’ – een nogal onbegrijpelijk fenomeen dat er op
neerkomt dat het feminisme ‘te wit’ is, dat vrouwenachterstelling ook moet worden bekeken
tegen de achtergrond van ras en religie en dat ‘witten’ zich niet met achtergestelde groepen
moeten bemoeien.
Gedachtegoed splijt de samenleving
Het meest opmerkelijke van de prijstoekenning aan Gloria Wekker is nog wel dat zij de hoogst
schadelijke identity politics in Nederland verspreidt. Ze heeft dat gedachtegoed van de
schuldige witte en het zwarte slachtoffer opgedaan in de Verenigde Staten, waar het al
sloopwerk doet. Het splijt de samenleving tussen witten, die als immorele schuldenaren worden
neergezet, en zwarten (iedereen die niet blank is) die moreel aan de goede kant staan en
beschermd en voorgetrokken dient te worden.
13
Het is een raciaal ingedeeld wereldbeeld, het wereldbeeld van Gloria Wekker, dat aan de
overkant van de Atlantische Oceaan al oorzaak is van de Grote Scheiding in de Amerikaanse
gelederen. Als het gedachtegoed van Gloria Wekker wortel schiet, kan dat ook in Nederland
gebeuren. Het is een grote fout van de Nederlandse regering Gloria Wekker de Joke Smitprijs
toe te kennen.”
5
Dit artikel is een goede aanvulling op haar twee boeken en de heersende opinie over Gloria
Wekker en sluit aan bij mijn eigen bevindingen. Inderdaad bevestigt Wynia dat Wekker geen
oplossing voor dit probleem wil geven, iets wat zij wel zou kunnen, maar niet wil. Ook het feit
dat blanken er niet aan ontkomen erfelijk belast met racisme te zijn, doet haar schijnbaar niets.
Daarnaast hekelt ze de witheid van universiteiten. Typisch, aangezien zij zelf tien jaar als
hoogleraar aan de Universiteit Utrecht heeft gewerkt. Wekker is vroegtijdig met emeritaat
gegaan, waarbij je je afvraagt waarom dat is. Zou het te maken kunnen hebben met haar kritiek
op witheid of omdat ze de wetenschappelijkheid van andere universiteiten in twijfel trekt? Heeft
het te maken met haar eigen niveau van wetenschappelijkheid of omdat ze alleen maar roept
vanaf de zijlijn? Alleen Wekker en de Universiteit Utrecht weten het antwoord. Ook het idee
van ‘white privilege’ stelt Wynia ter discussie en bekritiseert het feit dat zij de theorie van
identity politics naar Nederland heeft gehaald, wat in Amerika voor zoveel problemen heeft
gezorgd. Inderdaad lijkt het er sterk op dat de mensen die zogenaamd niet aan de goede morele
kant staan, dus aan Wekkers kant, het wel bedoeld slachtoffer zijn van wat Nederland tijdens
haar koloniale periode heeft aangericht.
Concluderend zie ik dit boek positief in de zin dat het de lezer dwingt zijn eigen
standplaatsgebondenheid kritisch onder de loep te nemen en zich af te vragen waarom hij denkt
en handelt zoals hij doet. Leerlingen leren dat al in de eerste klas bij Geschiedenis. Daarnaast
wijst Wekker terecht op de duidelijke aanwezigheid van racisme in Nederland, waarvan zij
diverse gevallen heeft beschreven en waar ook iets aan gedaan moet worden, bij voorkeur door
onderwijs en een respectvolle dialoog. Aan de andere kant is er kritiek. Wekker stigmatiseert
de blanke Nederlanders door hen ‘wit’ te noemen en plaatst zélf een negatieve connotatie aan
het woord blank. Daarnaast ziet Wekker niet in dat het Nederlandse slavernijverleden vooral
gold voor het gewest Holland en niet of nauwelijks voor de rest van de Republiek, dit in
tegenstelling tot de Verenigde Staten die geografisch veel sterker met slavernij en racisme te
maken hebben gehad en nog steeds. Verder vind ik het goed dat Wekker bij wil dragen aan het
debat over racisme, maar het gaat hier echt om communicatie en hoe je je mening verkondigt
aan het grote publiek. Agenten fascisten noemen draagt daar natuurlijk niet aan bij. Het
opleggen van een soort erfelijk ingebed racisme aan blanke Nederlanders gaat mij veel te ver
en is wetenschappelijk onhoudbaar. Ik mis daarnaast Wekkers visie op het feit dat zwarten zelf
ook zwarten als slaven vervoerden naar plantages. Daarnaast ben ik benieuwd naar haar boek
over het zwarte culturele archief. Ik heb het meeste moeite met haar hoofdstuk over Zwarte
Piet. Ik ben zelf opgegroeid met deze traditie zonder negatieve beeldvorming. Wekker doet
nergens moeite de heersende mening te erkennen door de literatuur aan te halen die aantoont
dat er nooit sprake is geweest van racisme of een context van slavernij. Dat is welbewust een
eenzijdig beeld schetsen en hoogleraar onwaardig. Als homo herken ik mij niet in haar beeld
van de homobeweging. Iedereen kiest uit eigen overweging voor een bepaalde politieke partij.
Net als Wynia maak ik mij echter zorgen over de impact van dit boek in die zin dat het de
5
Syp Wynia, ‘De Joke Smitprijs voor Wekker is een grote fout’, in: Elsevier Weekblad (12 december 2017).
14
samenleving kan splijten, zoals ik op Facebook heb gemerkt. Waar ik het debat met argumenten
aan ga, krijg ik alleen te horen dat ik drogredenen verkondig of “dat we hier te maken met het
toppunt van witte onschuld.” Ik hoop dat Wekker inziet dat zij de blik eens op zichzelf moet
richten en niet op de samenleving waarvan zij al zolang dankbaar gebruik maakt zonder een
kritisch woord. Het is erg makkelijk je omgeving aan te vallen, zonder daar verantwoording
voor te willen nemen. Wat dat betreft zullen er zeker nog veel kritische columns volgen. Tot
slot vraag ik mij inderdaad af of het verstandig was haar deze prijs toe te kennen. De toekomst
zal het uitwijzen. Dit boek is in ieder geval een nieuwe stok waarmee hard geslagen zal worden.