ArticlePDF Available

Knapen, J., Moriën, Y, & Vancampfort, D. (2017). Evidentie voor lichaamsbeweging in de preventie en behandeling van burn-out. Neuron, 22, 4.

Authors:

Abstract

Burnout staat in België en internationaal al meer dan een kwarteeuw in de belang-stelling. Burnout is een extreme vorm van langdurige psychische en fysieke uitput-ting ten gevolge van het uitgevoerde werk. Hoewel burnout een belangrijk persoonlijk, maatschappelijk en economisch probleem is, zijn de beschikbare prevalentiecijfers moeilijk met elkaar te vergelijken omdat ze afhankelijk zijn van het meetinstrument, de diagnostische criteria en de normgroep waarmee vergeleken wordt. In deze bij-drage bespreken we beknopt de psychiatrische en somatische comorbiditeit en de wetenschappelijke evidentie van bewegen in de preventie en behandeling van burnout. We geven eveneens adviezen voor bewegingsgerichte interventies.
ACTUA
1 l NEURON VOL 22 Nr. 3 2017
N2475N
EVIDENTIE VOOR
LICHAAMSBEWEGING
IN DE PREVENTIE
EN BEHANDELING
VAN BURN-OUT
Burn-out staat in België en internationaal al meer dan een kwarteeuw in de belang-
stelling. Burn-out is een extreme vorm van langdurige psychische en fysieke uitput-
ting ten gevolge van het uitgevoerde werk. Hoewel burn-out een belangrijk persoonlijk,
maatschappelijk en economisch probleem is, zijn de beschikbare prevalentiecijfers
moeilijk met elkaar te vergelijken omdat ze afhankelijk zijn van het meetinstrument,
de diagnostische criteria en de normgroep waarmee vergeleken wordt. In deze bij-
drage bespreken we beknopt de psychiatrische en somatische comorbiditeit en
de wetenschappelijke evidentie van bewegen in de preventie en behandeling van
burn-out. We geven eveneens adviezen voor bewegingsgerichte interventies.
Burn-out wordt gedefinieerd vanuit medische
en psychologische invalshoeken
Medische benadering
Burn-out is volgens de psycho-neuro-immunologie en psycho-neuro-endocrinonologie
het gevolg van langdurige stress die leidt tot een chronische ontregeling van het
neuro-hormonale systeem, hetgeen de bron is van het hele scala van lichamelijke klach-
ten en psychisch disfunctioneren. Medici linken burn-out aan het disfunctioneren van
de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (2).
Burn-out is echter geen bestaande diagnostische entiteit in de Diagnostic and Statistical
Manual of Mental Disorders (DSM 5), noch in de International Statistical Classification
of Diseases (ICD-10) van de World Health Organization. De diagnose burn-out is
operator-/psy-dependent’ en wordt niet gesteld op basis van een bloedonderzoek, beeld-
vorming of een ander onderzoek (1). Hierdoor zijn artsen het vaak niet met elkaar eens.
Jan Knapen1, Yves Moriën1,
Davy Vancampfort2,3
1. AZERTIE (Zonhoven)
2. Departement revalidatiewetenschappen,
KU Leuven
3. UPC KU Leuven, Campus Kortenberg
2 l NEURON VOL 22 Nr. 3 2017
Psychologische benadering
De psychologische benadering omschrijft
het concept burn-out als een werk-
gerelateerd syndroom dat gekenmerkt wordt
door drie kernsymptomen: emotionele/
mentale uitputting, depersonalisatie en
verminderde persoonlijke competentie. Na
decennia onderzoek groeide de consen-
sus rond de psychologische definitie.
Burn-out is een negatieve, aanhoudende
gemoedstoestand die verband houdt met
het werk, die voorkomt bij ‘normale’ indi-
viduen en die gekenmerkt wordt door uit-
putting, een gevoel van onbekwaamheid,
demotivatie en disfunctioneel gedrag op
het werk. Deze gemoedstoestand blijft
vaak lange tijd verborgen voor de werk-
nemer en vloeit voort uit een onevenwicht
tussen de intenties en de realiteit op het
werk. Vaak houden de werknemers deze
gemoedstoestand in stand door coping-
strategieën die inefficiënt zijn zoals ontwij-
kend of passief gedrag, nog meer grenzen
verleggen, een ongezonde levensstijl,
afbouwen van energiegevers zoals bv.
lichaamsbeweging en ontspanning (3).
Assessment van
burn-outsymptomen
Er bestaan verschillende vragenlijsten die
de ernst van de burn-outsymptomen eva-
lueren (4). In België en Nederland wordt
vaak gebruikt van de Utrechtse Burn-
OutSchaal (UBOS), de Nederlandstalige
versie van de Maslach Burnout Inventory
(5). Er zijn drie versies van de UBOS: één
voor contactuele beroepen (20 items), één
voor leerkrachten (22 items) en één voor
algemeen gebruik (15 items). De UBOS
bestaat uit drie schalen: emotionele uitput-
ting (bv. “Ik voel me mentaal uitgeput door
mijn werk”), mentale distantie (bv. “Ik
merk dat ik teveel afstand heb gekregen
van mijn werk”), en competentie (bv. “Ik
vind dat ik mijn werk goed doe, maar...”).
Ruwe scores worden geïnterpreteerd met
behulp van een vijfpuntsnormerings-
schaal, gaande van ‘zeer laag’ tot ‘zeer
hoog’. De schaalscores kunnen vergeleken
worden met een criteriumscore voor burn-
out. Voor iedere versie van de UBOS is een
algemene normgroep beschikbaar.
Burn-out begint altijd
met werkstress
Burn-out vormt het eindstadium van een
continuüm dat loopt van ‘energie’, ‘toewij-
ding’, ‘bevlogenheid’ en ‘prestatiegericht-
heid’ tot ‘invaliderende uitputting’ (5).
Burn-out is een proces van overmatige
aanpassing aan langdurige en ernstige
werkstress (1). Hoewel factoren buiten het
werk ook een rol kunnen spelen of het pro-
ces versterken, is burn-out altijd werkge-
relateerd. Een opeenstapeling van
stressoren kan overspanning en in latere
fase burn-out veroorzaken. Een burn-out
ontstaat uit de wisselwerking tussen aan-
houdende overbelasting en disfunctionele
copingstrategieën (perfectionisme, sub-
assertiviteit, het werk niet kunnen loslaten,
een ongezonde levensstijl). Wanneer een
werknemer met een burn-out niet tijdig
een nieuw perspectief heeft, kan deze
vorm van uitputting evolueren naar een
depressie. Burn-out en depressie zijn
complementaire concepten die elkaar
gedeeltelijk overlappen (6). De ernst van
burn-out verhoogt het risico op het ontwik-
kelen van een depressie (1).
Differentiaaldiagnose
burn-out en depressie
Een burn-out is een energiestoornis met
een hoofdzakelijk werkgerelateerde oor-
zaak die gekenmerkt wordt door uitput-
ting, een gevoel van onbekwaamheid en
demotivatie. Hoewel burn-out ook een
invloed heeft op hoe de werknemer zich
naast het werk voelt, ligt de bron van het
energieverlies in de eerste plaats in de
werksituatie (7).
Een depressie is een stemmingsstoornis
die gekenmerkt wordt door een sombere
stemming, verminderde interesse en ple-
zier-beleving, gevoelens van waardeloos-
heid en schuldgevoelens, slaap- en
concentratiestoornissen. De symptomen
van depressie strekken zich uit over alle
levensdomeinen. Bij een ernstige depres-
sie zijn zelfmoordgedachten manifest. Een
voorgeschiedenis van depressie kan een
burn-out in de hand werken.
Voor een literatuuroverzicht naar de diffe-
rentiaaldiagnose, de overlappende symp-
tomen en verbanden tussen burn-out en
depressie verwijzen we naar Hansez et al.
(7). Deze auteurs geven ook een overzicht
van de somatische, cognitief/affectieve en
gedragsmatige symptomen van burn-out.
Psychiatrische en
somatische comorbiditeit
Een burn-out gaat gepaard met een
belangrijke psychische en somatische
comorbiditeit. Bij ongeveer 70% van de
gevallen is ernstige burn-out geassocieerd
met psychiatrische stoornissen, in het bij-
zonder stemmingsstoornissen, angst- en
somatoforme stoornissen (8). Door de
onduidelijke diagnostische criteria voor
burn-out varieert de coïncidentie met psy-
chiatrische aandoeningen in de literatuur.
Een Amerikaans onderzoek bij 1.386 leer-
krachten rapporteert een zeer hoge
correlatie (r = 0,84) tussen burn-out en
depressieve symptomen. Zesentachtig
procent van de leerkrachten geïdentifi-
ceerd met burn-out volgens de Shirom
Melamed Burnout Measure voldoen aan
de depressiecriteria van de Patient Health
Questionnaire (9).
Burn-out is een negatieve, aanhoudende
gemoedstoestand die verband houdt met het werk, die
voorkomt bij ‘normale’ individuen en die gekenmerkt
wordt door uitputting, een gevoel van onbekwaamheid,
demotivatie en disfunctioneel gedrag op het werk.
3 l NEURON VOL 22 Nr. 3 2017
Burn-out gaat tevens vaak gepaard met
somatische gezondheidsproblemen, zoals
cardiovasculaire aandoeningen en mus-
culoskeletale klachten (10). De prevalen-
tie van somatische aandoeningen is
afhankelijk van de ernst van burn-out. Zo
is burn-out een onafhankelijke risicofactor
voor cardiovasculaire aandoeningen.
Longitudinaal onderzoek over een periode
van 3,4 jaar (n = 8.838) geeft aan dat
burn-out geassocieerd is met een ver-
hoogd risico op cardiovasculaire aandoe-
ningen na correctie voor verschillende
risicofactoren (relatieve risico = 1,41).
Personen met een ernstige burn-out hebben
een sterk verhoogd risico in vergelijking met
diegenen met weinig burn-outsymptomen
(relatief risico = 1,79) (11). Burn-out is ook
een onafhankelijke risicofactor voor diabe-
tes type 2. Longitudinaal onderzoek over
een periode van 3,6 jaar (n = 677) toont
aan dat burn-out geassocieerd is met een
sterk verhoogd risico op diabetes type 2 na
correctie voor verschillende risicofactoren,
zoals hypertensie, de body mass index en
alcoholgebruik (relatieve risico = 4,32) (12).
Onderzoek naar
lichaamsbeweging en burn-out
Onderzoek naar het verband tussen bewe-
ging en burn-out is schaars, zeker in ver-
gelijking met het groot aantal studies naar
het effect van beweging op depressie.
Cross-sectioneel onderzoek (n = 197)
toont aan dat werknemers met een gemid-
delde tot hoge cardio-respiratorische fit-
heid minder burn-out en depressieve
symptomen hebben dan personen met
een zwakke fitheid. Een hoge cardio-
respiratorische fitheid is geassocieerd
met een hoge stressresistentie (13).
Een onderzoek bij arts-specialisten in
opleiding (n = 149) geeft aan dat 53,9%
burn-outsymptomen heeft. Eenenveertig
procent van de artsen voldeed niet aan de
richtlijnen voor fysieke activiteit volgens
het US Department of Health and Human
Services. De groep fysiek weinig actieve
artsen had een verhoogd risico op burn-
out (relatief risico = 1,62) in vergelijking
met de groep die wel voldeed aan de
normen voor fysieke activiteit (14).
Een prospectieve cohortstudie (n = 3.717)
onderzocht de samenhang tussen de ver-
anderingen in fysieke activiteit, burn-out,
depressie en angst over een periode van
zes jaar (15). Een verhoging van de fysieke
activiteit gaat gepaard met een verminde-
ring van de symptomen van burn-out,
depressie en angst (r variërend van -0,57
tot -0,79, ps < 0,01). Een interventiestu-
die onderzocht het effect van een
6 weken-durend oefenprogramma (drie-
maal per week joggen aan lage intensiteit)
op drie indicatoren van stressgerelateerde
vermoeidheid (emotionele uitputting, alge-
mene vermoeidheid en behoefte aan her-
stel), de kwaliteit van de slaap en het
cognitief functioneren bij een groep
van 99 universiteitsstudenten (16).
In vergelijking met de controlegroep
(wachtlijst) verbeterde de bewegingsgroep
op de variabelen ‘algemene vermoeid-
heid’, ‘behoefte aan herstel’, ‘slaapkwali-
teit’, en ‘cognitief functioneren’. Twaalf
weken na het begeleide bewegingspro-
gramma oefende 80% van de studenten
op regelmatige basis en verbeterden ze
verder op de variabelen ‘vermoeidheid’,
‘emotionele uitputting’ en ‘slaapkwaliteit’.
Een andere interventiestudie onderzocht de
effectiviteit van 12 weken gesuperviseerde
aerobe training (2 tot 3 keren per week, één
uur aan een intensiteit van 60-75% van de
maximale hartslag) op de waargenomen
stress en de symptomen van burn-out en
depressie op een groep mannen met een
hoge score op de Maslach Burn-out
4 l NEURON VOL 22 Nr. 3 2017
Inventory (17). De effect sizes waren groot,
variërend van 1,35 tot 1,84. Daarenboven
ervaarden de deelnemers na een eenma-
lige sessie aerobe training een stemmings-
verbetering (effect sizes van 0,60 tot 2,00).
De onderzoekers concluderen dat een
aeroob trainingsprogramma ook een pro-
tectief effect kan hebben op de evolutie
naar een diepere depressie en een positief
effect op de fysiologische mechanismen die
de link tussen burn-out en cardiovasculaire
aandoeningen verklaren.
Stressgerelateerde veranderingen in de hippo-
campus verklaren de geheugenproblemen
bij burn-out. Regelmatige fysieke activiteit
stimuleert de neurogenese en het volume
van de hippocampus. Lichaamsbeweging
leidt immers tot een hogere productie van
brain derived neurotrophic factor (18). Wie
kampt met een burn-out, heeft dus echt baat
bij beweging.
Het verband tussen burn-out en cardiovas-
culaire aandoeningen en diabetes type 2
wordt verklaard door zowel gedragsfactoren
als biologische mechanismen (19). Een
aantal fysiologische processen zijn kenmer-
kend voor zowel hart- en vaataandoeningen
als burn-out.
Deze zijn het metaboolsyn-
droom, een dysregulatie van de hypothalamus-
hypofyse-bijnieras met een hyperactiviteit van
het sympathisch zenuwstelsel, systemische
inflammatie, een verhoogde bloed-
plaatjesactiviteit en een verminderde immu-
niteit. De aanwezigheid van deze risicofacto-
ren
bij beide ziekten verklaart gedeeltelijk
de samenhang tussen burn-out en cardio-
vasculaire aandoeningen en diabetes type
2. Een verminderde parasympathische en
een verhoogde sympathische activiteit zijn
risicofactoren voor cardiovasculaire
morbiditeit. De hartslagvariabiliteit of hart-
coherentie is een indicator voor de parasym-
pathische en sympathische sturing van het
hart. Een hoge hartcoherentie wijst op een
goede balans tussen het sympathisch en
het parasympathisch zenuwstelsel, een lage
hartcoherentie of kleine hartritmevariabili-
teit wijst op een disbalans. Bij mensen met
een ernstige burn-out is de hartcoherentie
verlaagd (20). Een verlaagde hartslagvaria-
biliteit is een voorspellende factor voor het
ontstaan van cardiovasculaire aandoenin-
gen (21). Een meta-analyse toont aan dat
regelmatige fysieke activiteit de hartritme-
variabiliteit verhoogt (22).
Personen die lijden aan een ernstige burn-
out in combinatie met (risicofactoren voor)
cardiovasculaire aandoeningen en diabe-
tes type 2 dreigen in een depressie terecht
te komen (23). Het verhogen van de
fysieke activiteit bij deze doelgroep kan
zowel de lichamelijke als de mentale
gezondheid verbeteren.
Mentale veerkracht, het vermogen om te
gaan met tegenslagen, bepaalt hoe vatbaar
men is voor stress en dus ook het risico op
burn-out (24). Mentale veerkracht is ech-
ter net als spierkracht trainbaar. In de pre-
ventie van burn-out is niet alleen mentale
veerkracht maar ook de fysieke veerkracht
belangrijk. We weten immers uit onderzoek
dat wie gezond eet en voldoende beweegt,
bestendiger is tegen stress. Beweging en
sport helpt spanning en stress verwerken.
Bovendien verbetert fysieke activiteit het
concentratievermogen, energieniveau en
de kwaliteit van de slaap. Een goed
burn-outbeleid houdt rekening met zowel
de fysieke als de mentale component van
veerkracht (24).
Beweging in de multidisciplinaire
preventie en behandeling
van burn-out
Bewegingsgerichte interventies kunnen
een meerwaarde betekenen in de multi-
disciplinaire secundaire en tertiaire pre-
ventie. Deze interventies kunnen zowel op
bedrijfsniveau als individueel worden
aangeboden.
Secundaire preventie
(schade voorkomen)
Wanneer de eerste symptomen van burn-
out (pre-burn-out) zichtbaar zijn maar er
nog geen schade is, zijn secundaire pre-
ventiemaatregelen van belang (1). Deze
maatregelen hebben tot doel op te treden
tegen eerste de symptomen van burn-out
en schade te voorkomen (‘preventie’). Deze
interventies zijn gericht op de werknemers
met een verhoogd risico op burn-out,
die nog aan het werk zijn. Tijdens de pre-
burn-outfase gaan veel werknemers door
de ontkenningsfase (1). Bewegingsinterventies
hebben een bewustmakingsfunctie en
worden doorgaans als niet-beschuldigend
en laagdrempelig ervaren. Voorbeelden
van bewegingsgerichte interventies zijn:
personeelsleden informeren over de voor-
delen van lichaamsbeweging op de soma-
tische en mentale gezondheid, en in het
bijzonder op de somatische, cognitief/
affectieve en gedragsmatige symptomen
van burn-out. Andere voorbeelden zijn:
(a) het aanleren van eenvoudige relaxatie-
en ademhalingsoefeningen die aangepast
zijn aan de specifieke werksituatie; en
(b) het organiseren van bedrijfsportactivitei-
ten met de focus op coping met stress, het
gezondheidsgedrag, de intrinsieke motiva-
tie, het stellen van geïndividualiseerde
doelen, het realiseren van persoonlijke ver-
wachtingen, het ervaren van positieve
gevoelens tijdens bewegingsactiviteiten,
sociale steun en groepscohesie (25).
Tertiaire preventie
(schade beperken)
Deze maatregelen hebben tot doel de gevol-
gen, de schade van burn-out te beperken,
de terugkeer naar het werk te bevorderen
en herval te vermijden.
Behandeling van
Burn-out gaat vaak gepaard met somatische
gezondheidsproblemen, zoals cardiovasculaire
aandoeningen en musculoskeletale klachten.
5 l NEURON VOL 22 Nr. 3 2017
de persoon is noodzakelijk. De interven-
ties zijn gericht op werknemers met ern-
stige burn-out die met ziekteverlof zijn.
Bijvoorbeeld: mogelijkheid om deeltijds
het werk te hervatten, re-integratie-
gesprekken voeren, personeelsleden op
de hoogte brengen van het ondersteu-
ningsaanbod van het bedrijf, therapeuti-
sche begeleiding. Kinesitherapeuten met
een specialisatie in de geestelijke gezond-
heidszorg (psychomotorische therapie)
kunnen een specifieke bijdrage leveren
in de multidisciplinaire behandeling.
Het complexe karakter van de burn-out-
problematiek vereist een samenwerking
met deskundigen zoals de verwijzende
psychiater of een andere arts, psycholoog,
bedrijfsarts en andere disciplines.
De focus van de kinesitherapeutische
begeleiding ligt op het (leren) herkennen
van lichaamssignalen. Werknemers met
een burn-out gaan voortdurend over hun
grenzen. Een manier om deze lichaams-
signalen goed te leren herkennen is het
combineren van inspanning en ontspan-
ning. Hierdoor leert de persoon herstelmo-
menten inbouwen waardoor de negatieve
spiraal naar uitputting wordt doorbroken.
De kinesitherapeut werkt volgens het bio-
psychosociaal model. Dat houdt in dat hij/
zij de lichamelijke, psychologische en
sociale aspecten van de werk- en leefom-
standigheden bij de behandeling betrekt.
De therapie is gepersonaliseerd uitgaande
van de hulpvraag, de specifieke fysieke en
psychische klachten, persoonlijke doelen
en verwachtingen. Belangrijke doelstellin-
gen in een kinesitherapeutische begelei-
ding zijn de volgende:
inzicht verwerven in de oorzaak van
de klacht en in de factoren die de
klacht in stand houden;
aanleren van relaxatietechnieken en
een bewust ademhalingspatroon o.a.
hartcoherentietraining;
het gradueel opvoeren van de fysieke
belastbaarheid rekening houdend
met de (extreme) vermoeidheids-
klachten. De cardio-respiratorische
fitheid is een belangrijke component
van het oefenprogramma (cf. weten-
schappelijke evidentie);
de energiebalans herstellen: een
evenwicht vinden tussen de energie-
bronnen en de werkstressoren;
het verfijnen van de lichaamsbewust-
wording (body awareness);
het aanvoelen en leren respecteren
van de grenzen van de mentale en
fysieke draagkracht;
het stimuleren van gedragsverande-
ring (bewustwordingsproces) om op
een gezonde manier om te gaan met
stressklachten;
bevorderen van het vertrouwen in het
fysiek en mentaal functioneren,
waardoor het zelfvertrouwen en zelf-
beeld versterkt wordt.
Een aantal patiënten met een ernstige
burn-out zal ongetwijfeld nood hebben aan
een motiverende begeleiding om hun hin-
dernissen om te bewegen (o.a. extreme
vermoeidheid, energieverlies, neurovegeta-
tieve klachten) te overwinnen en stapsge-
wijs lichaamsbeweging in hun dagelijks
leven te integreren. Patiënten motiveren
tot bewegen is een van de kernopdrach-
ten van kinesitherapeuten met een speci-
alisatie in de geestelijke gezondheidszorg.
Voor deze motivationele begeleiding kun-
nen kinesitherapeuten beroep doen op
een evidence-based gestructureerd stap-
penplan (26).
AZERTIE, gevestigd in Zonhoven, is een
van de 11 centra voor Gespecialiseerde
Opleiding, Begeleiding en Bemiddeling
(GOB) in Vlaanderen en Brussel. De
GOB’s zijn centra voor arbeidsrehabilitatie
voor personen met (een) mentale en/of
fysieke functiebeperking(en). AZERTIE
ontwikkelde een specifiek programma, het
I Care-concept, voor personen met psychi-
sche aandoeningen zoals burn-out,
depressie, angst- en somatoforme stoor-
nissen, en autisme. Het I Care-programma
integreert psychomotorische en mentale
training in de arbeidsrehabilitatie. Voor
meer informatie over het I Care-concept
en de tewerkstellingsresultaten van deze
kwetsbare doelgroep verwijzen wij naar
Knapen et al. (27).
Referenties
1. Vanderheyden JE. Pre-burn-out opsporen. Om sneller te
kunnen behandelen. Neuron 2016;21(3).
2. Verhaeghe J, Van den eede F, Van den ameele H, Sabbe,
B. Neuro-endocriene correlaten van burn-out. Tijdschrift
voor psychiatrie 2012;54(6):517-26.
3. Schaufeli W, Bakker A. De psychologie van arbeid en
gezondheid. Eds Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2007.
4. Vanderheyden JE. Le burn-out des quinquas. Eds De
Boeck, Bruxelles, 2013.
5. Schaufeli W. Van burnout naar bevlogenheid. Werk en
welbevinden in Nederland. Tijdschrift voor management
en organisatie 2015;69(2):15-31.
6. Bianchi R, Schonfeld IS, Laurent E. Burn-out depression
overlap: A review. Clin Psychol Rev 2015;36:28-41.
7. Hansez I, Mairiaux P, Firket P. Onderzoek naar burn-out
bij de Belgische beroepsbevolking. Onderzoeksrapport in
op dracht van de Federale Overheidsdienst. Eds FOD,
Brussel, 2010.
8. Maske U, Riedel-Heller S, Seiffert I, Jacobi F, Hapke U.
Prevalence and comorbidity of self-reported diagnosis
burnout syndrome in het general population. Psychiatr
Prax 2016;43(1):18-24.
9. Schonfeld I, Bianchi R. Burnout and depression: Two
entities or one? J Clin Psychol 2016;72(1):22-37.
10. Honkonen T, Ahola K, Pertovaara M, et al. The association
between burnout and physical illness in the general
population. Results from the Finnish health 2000 study.
J Psychosom Res 2006;61(1):59-66.
11. Toker S, Melamed S, Berliner S, Zeltser D, Shapira I. Burnout
and risk of coronary heart disease: a prospective study of
8838 employees. Psychosom Med 2012;74(8):840-7.
12. Melamed S, Shirom A, Toker S, Shapira I. Burnout and risk
of type 2 diabetes: a prospective study of apparently healthy
employed persons. Psychosom Med 2006;68(6):863-9.
13. Gerber M, Lindwall M, Lindegård A, Börjesson M,
Jonsdottir I. Cardiorespiratory fitness protects against
stress-related symptoms of burnout and depression.
Patient Educ Couns 2013;93(1):146-52.
14. Olson S, Odo N, Duran A, Pereira A, Mandel J. Burnout and
physical activity in Minnesota internal medicine resident
physicians. J Grad Med Educ 2014;6(4):669-74.
15. Lindwall M, Gerber M, Jonsdottir I, Börjesson M, Ahlborg
G. The relationship of change in physical activity with
change in depression, anxiety, and burnout: a longitudinal
study of Swedish healthcare workers. Health Psychol
2014;33(11):1309-18.
16. de Vries J, van Hooff M, Geurts S, Kompier M. Exercise
as an intervention to reduce study-related fatigue among
university students: a two-arm parallel randomized
controlled trial. PLoS ONE 2016;11(3).
17. Gerber M, Brand S, Elliot C, Holsboer-Trachsler E, Pühse
U, Beck J. Aerobic exercise training and burnout: a pilot
study with male participants suffering from burnout. BMC
Res Notes 2013;6:78.
18. Kandola A, Hendrikse J, Lucassen P, Yücel M. Aerobic
exercise as a tool to improve hippocampal plasticity and
function in humans: practical implications for mental
health treatment. Front Hum Neurosci 2016;29(10):373.
19. Melamed S, Shirom A, Toker S, Berliner S, Shapira I.
Burnout and risk of cardiovascular disease: evidence,
possible causal paths, and promising research directions.
Psychol Bull 2006;132(3):327-53.
20. Lennartsson A, Jonsdottir I, Sjörs A. Low heart rate
variability in patients with clinical burnout. Int J
Psychophysiol 2016;110:171-8.
21. Villareal R, Liu B, Massumi A. Heart rate variability and
cardiovascular mortality. Curr Atheroscler Rep
2002;4(2):120-7.
22. Sandercock G, Bromley P, Brodie D. Effects of exercise
on heart rate variability: inferences from meta-analysis.
Med Sci Sports Exerc 2005;37(3):433-9.
23. Armon G, Melamed S, Toker S, Berliner S, Shapira I. Joint
effect of chronic medical illness on burnout and
depressive symptoms among employed adults. Health
Psychol 2014;33(3):264-72.
24. Geraerts E. Mentaal kapitaal. Versterk je mentale
veerkracht en vermijd burn-out. Eds Lannoo, Leuven,
2015.
25. Bernaards C, den Besten L, Jansen Y. Determinanten van
duurzame sportbeoefening bij deelnemers aan
bedrijfssport. Tijds gezondheidswetenschappen
2015;93:102.
26. Knapen J, Vancampfort D, Schoubs B. Motiverend
bewegingsadvies in de ambulante geestelijke
gezondheidszorg: een stappenplan. In: J Simons, Actuele
themata uit de psychomotorische therapie (45-75). Eds
Acco, Leuven, 2012.
27. Knapen J, Myszta A, Moriën Y. Integration of mental and
psychomotor training in vocational rehabilitation for
persons with mental illness improves employment.
International Journal of Psychosocial Rehabilitation 2017,
in press.
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Article
Full-text available
Aerobic exercise (AE) has been widely praised for its potential benefits to cognition and overall brain and mental health. In particular, AE has a potent impact on promoting the function of the hippocampus and stimulating neuroplasticity. As the evidence-base rapidly builds, and given most of the supporting work can be readily translated from animal models to humans, the potential for AE to be applied as a therapeutic or adjunctive intervention for a range of human conditions appears ever more promising. Notably, many psychiatric and neurological disorders have been associated with hippocampal dysfunction, which may underlie the expression of certain symptoms common to these disorders, including (aspects of) cognitive dysfunction. Augmenting existing treatment approaches using AE based interventions may promote hippocampal function and alleviate cognitive deficits in various psychiatric disorders that currently remain untreated. Incorporating non-pharmacological interventions into clinical treatment may also have a number of other benefits to patient well being, such as limiting the risk of adverse side effects. This review incorporates both animal and human literature to comprehensively detail how AE is associated with cognitive enhancements and stimulates a cascade of neuroplastic mechanisms that support improvements in hippocampal functioning. Using the examples of schizophrenia and major depressive disorder, the utility and implementation of an AE intervention to the clinical domain will be proposed, aimed to reduce cognitive deficits in these, and related disorders.
Article
Full-text available
Common mental health problems, such as depression, burnout, personality disorders, anxiety- and somatoform disorders are often associated with unemployment. Employment is for many people with a mental vulnerability not only a source of financial income, but employment also determines their social status and inclusion, identity and self-image. In order to increase the employment rate of people with a mental vulnerability a centre for vocational rehabilitation in Belgium (AZERTIE) developed the I Care program. The I Care program, a combination of psychomotor and mental training, resulted in a employment over than 50% of people with a mental vulnerability. After at least one year employment 90% was still at work. When we compare the employment rate (over than 50%) with the rate of the period before the start-up of the I Care program (10%), we can conclude that the I Care program increased the employment of this vulnerable group five-fold.
Article
Full-text available
Background: Many university students experience high levels of study-related fatigue. This high prevalence, and the negative impact of fatigue on health and academic performance, call for prevention and reduction of these symptoms. The primary aim of the current study was to investigate to what extent an exercise intervention is effective in reducing three indicators of study-related fatigue (emotional exhaustion, overall fatigue, and need for recovery). Effects of exercise on secondary outcomes (sleep quality, self-efficacy, physical fitness, and cognitive functioning) were also investigated. Methods: Participants were students with high levels of study-related fatigue, currently not exercising or receiving other psychological or pharmacological treatments, and with no medical cause of fatigue. They were randomly assigned to either a six-week exercise intervention (low-intensity running three times a week, n = 49) or wait list (no intervention, n = 48). All participants were measured before the intervention (T0), and immediately after the intervention (T1). Exercisers were also investigated 4 weeks (T2) and 12 weeks (T3) after the intervention. Results: Participants in the exercise condition showed a larger decrease in two of the three indicators of study-related fatigue (i.e., overall fatigue and need for recovery) as compared to controls. Additionally, sleep quality and some indicators of cognitive functioning improved more among exercisers than among controls. No effects were found for self-efficacy, and physical fitness. The initial effects of the exercise intervention lasted at follow-up (T2 and T3). At 12-week follow up (T3), 80% of participants in the exercise condition still engaged in regular exercise, and further enhancements were seen for emotional exhaustion, overall fatigue, and sleep quality. Conclusions: These results underline the value of low-intensity exercise for university students with high levels of study-related fatigue. The follow-up effects that were found in this study imply that the intervention has the potential to promote regular exercise and accompanying beneficial effects in the longer run. Trial registration: Netherlands Trial Register NTR4412.
Article
Full-text available
Objective: Burnout is a negative affective state consisting of emotional exhaustion, physical fatigue, and cognitive weariness symptoms. This study was designed to evaluate prospectively the association between burnout and coronary heart disease (CHD) incidence and to test the possibility that this association is nonlinear. Methods: Participants were 8838 apparently healthy employed men and women, aged 19 to 67 years, who came for routine health examinations at the Tel Aviv Sourasky Medical Center. They were followed up for 3.4 years on average. Burnout was measured by the Shirom-Melamed Burnout Measure. CHD incidence was defined as a composite of acute myocardial infarction, diagnosed ischemic heart disease, and diagnosed angina pectoris. Results: During follow-up, we identified 93 new cases of CHD. Baseline levels of burnout were associated with an increased risk of CHD, after adjustment for various risk factors (hazard ratio = 1.41; 95% confidence interval = 1.08–1.85). In addition, we observed a significant threshold effect of burnout on CHD incidence. Participants who scored high on burnout (scores in the upper quintile of the Shirom-Melamed Burnout Measure scores distribution) had a higher risk (hazard ratio = 1.79; 95% confidence interval = 1.05–3.04) of developing CHD on follow-up compared with others. Conclusions: Burnout is an independent risk factor for future incidence of CHD. Individuals with high levels of burnout (upper quintile) have a significantly higher risk of developing CHD compared with those with low levels of burnout. Abbreviations: CI = confidence interval CHD = coronary heart disease IHD = ischemic heart disease SMBM = Shirom-Melamed Burnout Measure BMI = body mass index ECG = electrocardiogram LDL = low-density lipoprotein
Article
Aerobic exercise (AE) has been widely praised for its potential benefits to cognition and overall brain and mental health. In particular, AE has a potent impact on promoting the function of the hippocampus and stimulating neuroplasticity. As the evidence-base rapidly builds, and given most of the supporting work can be readily translated from animal models to humans, the potential for AE to be applied as a therapeutic or adjunctive intervention for a range of human conditions appears ever more promising. Notably, many psychiatric and neurological disorders have been associated with hippocampal dysfunction, which may underlie the expression of certain symptoms common to these disorders, including (aspects of) cognitive dysfunction. Augmenting existing treatment approaches using AE based interventions may promote hippocampal function and alleviate cognitive deficits in various psychiatric disorders that currently remain untreated. Incorporating non-pharmacological interventions into clinical treatment may also have a number of other benefits to patient well being, such as limiting the risk of adverse side effects. This review incorporates both animal and human literature to comprehensively detail how AE is associated with cognitive enhancements and stimulates a cascade of neuroplastic mechanisms that support improvements in hippocampal functioning. Using the examples of schizophrenia and major depressive disorder, the utility and implementation of an AE intervention to the clinical domain will be proposed, aimed to reduce cognitive deficits in these, and related disorders.
Article
Several studies have shown that acute psychosocial stress and chronic psychosocial stress reduce heart rate variability (HRV). It is likely that individuals suffering from burnout have reduced HRV, as a consequence of the long-term stress exposure. This study investigated HRV in 54 patients with clinical burnout (40 women and 14 men) and in 55 individuals reporting low burnout scores (healthy; 24 women and 31 men) and 52 individuals reporting high burnout scores (non-clinical burnout; 33 women and 19 men). The participants underwent a 300 s ECG recording in the supine position. Standard deviation of normal R-R intervals (SDNN) and the root mean square of successive normal interval differences (RMSSD) were derived from time domain HRV analysis. Frequency domain HRV measures; total power (TP), low frequency power (LF), high frequency power (HF), and LF/HF ratio were calculated. All HRV measures, except LF/HF ratio, were lower in the clinical burnout patients compared to both the non-clinical burnout group and the healthy group. The difference was larger between the patients and the healthy group than between the patients and the non-clinical burnout group. HRV did not differ significantly between the non-clinical burnout group and the healthy group. Low HRV in burnout patients may constitute one of the links to associated adverse health, since low HRV reflects low parasympathetic activity – and accordingly low anabolic/regenerative activity.
Article
Copy and paste this link http://academicworks.cuny.edu/gc_pubs/257/ Objectives: The purpose of this study was to examine the overlap in burnout and depression. Method: The sample comprised 1,386 schoolteachers (mean [M]age = 43; Myears taught = 15; 77% women) from 18 different U.S. states. We assessed burnout, using the Shirom-Melamed Burnout Measure, and depression, using the depression module of the Patient Health Questionnaire. Results: Treated dimensionally, burnout and depressive symptoms were strongly correlated (.77; disattenuated correlation, .84). Burnout and depressive symptoms were similarly correlated with each of 3 stress-related factors, stressful life events, job adversity, and workplace support. In categorical analyses, 86% of the teachers identified as burned out met criteria for a provisional diagnosis of depression. Exploratory analyses revealed a link between burnout and anxiety. Conclusions: This study provides evidence that past research has underestimated burnout-depression overlap. The state of burnout is likely to be a form of depression. Given the magnitude of burnout-depression overlap, treatments for depression may help workers identified as "burned out."
Article
Achtergrond en doelstelling: Veel deelnemers aan bedrijfssport stoppen tijdens of na afloop van het programma met sporten. Wat bepaalt of werknemers gedurende en na afloop van het bedrijfssportprogramma blijven sporten? Methode: Vijf semi-gestructureerde focusgroepen met medewerkers en zes interviews met bedrijfssportcoördinatoren van drie bedrijven over het bijwonen van trainingen, zelfstandig trainen, redenen om al dan niet door te gaan met sporten na afloop van het programma, kenmerken van het bedrijf, de invoering van het bedrijfssportprogramma, communicatie, kenmerken van deelnemers en het programma. Resultaten: Redenen om te blijven trainen gedurende het programma waren: 1. Intrinsieke motivatie, 2. Realisatie van verwachtingen, 3. Doelen stellen, 4. Ervaren van positieve gevoelens tijdens en na het trainen, 5. Sociale steun, 6. Individuele aandacht, 7. Plichtsbesef richting werkgever. Redenen om te blijven sporten na afloop van het programma waren: 1. Eigen-effectiviteitsverwachtingen t.a.v. gedragsbehoud, 2. Nieuwe uitdagingen door nieuwe kennis en vaardigheden, 3. Realisatie van verwachtingen, 4. Motivatie tot behoud van gerealiseerde uitkomsten, 5. Samen sporten, 6. Het gevonden hebben van een leuke sport die positieve gevoelens oproept en praktisch en financieel uitvoerbaar is. Discussie en conclusies: Dit onderzoek heeft verschillende determinanten van duurzame sportbeoefening opgeleverd op basis waarvan aanbevelingen ter verbetering van de bedrijfssportprogramma’s zijn geformuleerd.