Content uploaded by Marijke Naezer
Author content
All content in this area was uploaded by Marijke Naezer on Aug 06, 2019
Content may be subject to copyright.
1
vereniging
tegen seksuele kindermishandeling
binnen gezin, familie en
andere vertrouwensrelaties
Ouders aan het woord
Over vader- en moederschap na seksuele kindermishandeling
in het verleden
In opdracht van de Vereniging tegen Seksuele Kindermishande-
ling binnen gezin, familie en andere vertrouwensrelaties (VSK)
Marijke Naezer
Februari 2011
2
Toen ik je zag
Was ik bang je te spreken
Toen ik je sprak
Was ik bang je te kussen
Toen ik je kuste
Was ik bang van je te houden
Nu ik van je hou
Ben ik bang je te verliezen
(Nieuwsbrief VSK Limburg, 2003)
3
Inhoudsopgave
Inleiding 4
1. Seksuele kindermishandeling en ouderschap 6
1.1 Seksuele kindermishandeling 6
1.2 Ouderschap 8
2. Opvoeding: emotionele, lichamelijke en seksuele aspecten 10
2.1 De keuze voor ouderschap 10
2.2 Beschikbaar zijn als ouder 13
2.3 Emotionele opvoeding 14
2.4 Parenticatie 18
2.5 Lichamelijke zorg 19
2.6 Seksuele opvoeding 20
3. Geweld 22
3.1 Bescherming tegen geweld: te weinig bescherming 22
3.2 Bescherming tegen geweld: overprotectie 23
3.3 Agressie en geweld tegen de eigen kinderen 26
3.4 Vertellen over het misbruik? 28
3.5 De reactie van de kinderen 29
4. Conclusie 32
Literatuurlijst 38
4
Inleiding
Voor veel leden van de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling binnen
gezin, familie en andere vertrouwensrelaties (VSK) is ouderschap een belang-
rijk thema. Op de Dag tegen geweld in 2009 bood de VSK de aanwezigen een
workshop aan over ‘ouderschap en de eigen ervaring met seksueel misbruik’.
Centraal stond de vraag: welke invloed heeft jouw verleden van seksuele kin-
dermishandeling op de relatie met je (klein)kinderen? Het thema riep veel
emoties, verhalen en vragen op. De deelnemers ondervonden verschillende
problemen in de opvoeding van hun kinderen en kleinkinderen. Het bestuur
van de VSK besloot na deze workshop om een onderzoek te laten uitvoeren
naar de invloed van seksueel misbruik in het verleden op ouderschap in het la-
tere leven, met als doel meer inzicht te krijgen in deze thematiek en informatie
te bundelen die beschikbaar gesteld kan worden aan leden, lotgenoten, betrok-
kenen en andere geïnteresseerden.
Vraagstelling
De centrale vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt: welke invloed heeft
seksueel misbruik in het verleden op ouderschap in het latere leven?
In dit onderzoeksverslag worden de volgende deelvragen beantwoord:
• Hoe beïnvloedt seksueel misbruik in het verleden de keuze om vader of
moeder te worden?
• Welke gevolgen heeft het vroegere misbruik volgens ouders op het gebied
van emotionele, lichamelijke en seksuele opvoeding?
• Wat helpt in de opvoeding van de kinderen?
• Zijn er verschillen tussen de ervaringen van mannen en die van vrouwen?
Afbakening
Ter afbakening van de vraagstelling is een aantal keuzes gemaakt. Allereerst
ligt de focus op de periode na de zwangerschap, niet op de zwangerschap
zelf. Ten tweede richt het onderzoek zich op ouderschap na gewenst seksueel
contact. Tot slot richt het onderzoek zich in eerste instantie op mensen die in
hun jeugd seksueel misbruikt zijn door hun eigen vader en/of moeder. Dit op
basis van de aanname dat seksuele kindermishandeling door de ouder(s) een
specieke invloed heeft op het eigen ouderschap. Deze laatste afbakening kon
gedurende het onderzoek niet geheel consequent worden vastgehouden; bij
twee geïnterviewde mannen en een aantal deelnemers aan de workshop was
de pleger iemand anders dan een ouder.
Methoden
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is gebruik gemaakt van verschil-
lende kwalitatieve onderzoeksmethoden. Door middel van literatuurstudie
analyseerde ik wat er uit binnen- en buitenlands onderzoek reeds bekend is en
welke vragen nog niet voldoende beantwoord zijn. Vervolgens organiseerde
ik een focusgroep met mannen en een focusgroep met vrouwen. Hieraan de-
5
den drie mannen en vier vrouwen mee. De focusgroepen maakten het mogelijk
om in korte tijd veel informatie te verzamelen. Deelnemers vulden elkaar aan,
vergeleken standpunten en stelden elkaar nieuwe vragen. Een vruchtbare ma-
nier om het onderwerp te verkennen. Daarnaast observeerde ik bij een twee-
de workshop van de VSK over het thema in december 2010, waaraan zeven
vrouwen en een man deelnamen. Tot slot nam ik individuele interviews af,
om dieper op een aantal thema’s in te gaan. Deze interviews werden ook in-
gezet als mensen wel aan het onderzoek mee wilden werken, maar niet in een
focusgroep. Redenen om niet mee te willen doen aan een focusgroep waren
privacy en het niet kunnen verdragen van de verhalen van anderen. Drie vrou-
wen en vier mannen werkten mee aan een individueel interview. Twee van
deze mannen waren misbruikt door iemand anders dan een ouder, namelijk
een huisvriend en een oma. Tot slot beantwoordden nog eens vier vrouwen de
interviewvragen schriftelijk. In totaal zijn dus ervaringen van 26 mensen opge-
nomen in dit onderzoek. 1)
Dankwoord
Graag richt ik op deze plaats een woord van dank aan deze 26 mensen, die de
moed hadden om hun ervaringen te delen en openbaar te maken. De manier
waarop deze mensen andere ouders helpen en van informatie voorzien, is een
inspirerend voorbeeld van het proces ‘van klacht naar kracht’. Mijn dank gaat
verder uit naar alle hulpverleners en collega-organisaties die hebben geholpen
om in contact te komen met de ouders. Ik bedank ook mijn eigen moeder, die
met veel enthousiasme en interesse het notuleren bij de focusgroepen op zich
heeft genomen. Ina van Beek en Ben Serkei van Movisie bedank ik voor hun
positieve reactie op het thema van dit onderzoek, en voor het meelezen. En last
but not least een dankwoord voor Janny van Heerbeek, voorzitter van de VSK.
Van het begin tot het eind van het onderzoek liet zij nooit na om te informeren
hoe het onderzoek verliep en of ze nog ergens mee kon helpen. Bedankt voor
de steun, de adviezen en het kritische meelezen.
Leeswijzer
Het onderzoeksverslag start in hoofdstuk 1 met een theoretisch kader over
seksuele kindermishandeling en de gevolgen daarvan. In de hoofdstukken die
daarop volgen ga ik in op de ervaringen van ouders. Hoofdstuk 2 gaat over de
emotionele, fysieke en seksuele opvoeding: slaagden ouders erin om een band
op te bouwen met hun kind, leverde het fysieke contact problemen op, en lukte
het ouders om hun kinderen seksuele voorlichting te geven? Hoofdstuk 3 be-
schrijft de rol van geweld: hoe beschermen ouders hun kinderen tegen geweld
en in hoeverre lukt het hen om zelf geen geweld te gebruiken? In hoofdstuk 4
bespreek ik de conclusies per deelvraag en doe ik suggesties voor vervolgon-
derzoek.
1) Om privacy-redenen zijn de namen van alle geïnterviewden in dit onderzoeksverslag gengeerd
6
1. Seksuele kindermishandeling en ouderschap
Seksuele kindermishandeling is een term waarachter een grote verscheiden-
heid aan geschiedenissen schuilgaat. Er bestaan onder andere verschillen wat
betreft de leeftijd waarop het misbruik plaatsvond, de duur en de aard van het
misbruik en het aantal plegers. In dit eerste hoofdstuk schets ik een theoretisch
kader over seksuele kindermishandeling: wat is het, hoe vaak komt het voor en
wat zijn de gevolgen, met name op het gebied van ouderschap?
1.1 Seksuele kindermishandeling
Seksuele kindermishandeling betreft seksuele contacten tussen een (bijna) vol-
wassene en een kind die tot elkaars leefwereld behoren; er bestaat een vertrou-
wensband tussen hen. De seksuele contacten zijn tegen de zin van het kind,
het kind heeft het gevoel zich niet aan deze contacten te kunnen onttrekken of
deze te kunnen weigeren. Een kind kan niet altijd aangeven of seksueel contact
tegen zijn/haar zin is.
Nel Draijer heeft in 1988 voor het eerst in Nederland onderzoek gedaan
naar seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Zij vroeg een represen-
tatief aantal vrouwen in diepte-interviews of zij voor hun 16e jaar te maken
hadden gehad met seksuele kindermishandeling door een verwante. Het on-
derzoek betrof alleen lichamelijke aanrakingen, variërend van een eenmalige
ongewenste aanraking tot langdurig, ernstig misbruik. Op basis van deze afba-
kening concludeert Draijer dat 15,6% van alle vrouwen voor haar 16 e te maken
heeft gehad met seksuele kindermishandeling door een of meer verwanten.
Dat is 1 op de 6 à 7 vrouwen.
Representatieve cijfers over misbruik van jongens binnen gezin, familie
en vertrouwensrelaties zijn in Nederland niet beschikbaar. Wel zijn er schattin-
gen op basis van buitenlands onderzoek, die ervan uitgaan dat zo’n 20% van
alle misbruikte kinderen jongens zijn (van Outsem, 1992). Dat zou betekenen
dat 4% van de mannen in hun jeugd seksueel misbruikt is door een verwante: 1
op de 25 mannen. Mogelijk is dit een onderschatting van de werkelijkheid, om-
dat het taboe op slachtofferschap voor jongens nog groter is dan voor meisjes,
en omdat onderzoekers het bij meisjes waarschijnlijk eerder (h)erkennen. Kin-
deren met een lichamelijke of verstandelijke beperking lopen een nog groter ri-
sico om slachtoffer te worden van seksuele kindermishandeling, hoewel exacte
cijfers ontbreken (o.a. Lammers et al, 1993; Melberg Schwier & Hingsburger,
2000; Douma, 1998).
Seksuele kindermishandeling binnen gezin, familie en andere vertrou-
wensrelaties heeft vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, zowel op korte als
op lange termijn. Het feit dat het misbruik plaatsvond in een situatie die veilig
zou moeten , zorgt ervoor dat het basisgevoel van veiligheid is aangetast. Hoe
ingrijpend de gevolgen zijn hangt voor een deel samen met de ernst en de duur
van het misbruik, wie de pleger was en hoe jong het slachtoffer was toen het
misbruik begon. Ondanks het feit dat de gevolgen per persoon verschillen la-
ten onderzoeken zien dat mensen die seksueel misbruikt zijn een verhoogd ri-
sico lopen op allerlei lichamelijke en psychische aandoeningen (Naezer, 2009).
7
Vier categorieën veel voorkomende gevolgen zijn: medisch-biologische,
psychische, sociale en economische gevolgen. Medisch-biologische gevolgen
betreffen de hersenen en het lichaam. Perry (o.a. 1997) en Teicher (2002) lie-
ten zien hoe groot de invloed van kindermishandeling is op de ontwikkeling
van de hersenen. Een verhoogde afgifte van het stresshormoon cortisol zorgt
ervoor dat het limbische deel van de hersenen schade oploopt. Dit is het deel
van de hersenen dat onder andere betrokken is bij de regulering van emoties
en het geheugen. Vooral de hippocampus, die zorgt voor de vorming van het
langetermijngeheugen, raakt beschadigd. Dit heeft lichamelijke en psychische
consequenties. Seksueel misbruik kan een (mede-) oorzaak zijn van uiteenlo-
pende lichamelijke klachten zoals een lage weerstand, gynaecologische klach-
ten, klachten aan urinewegen, spanningsklachten aan de spieren, hyperventi-
latie en slaapstoornissen.
Ook de psychische gevolgen van seksuele kindermishandeling zijn di-
vers. Seksuele kindermishandeling, met name binnen het gezin, familie en an-
dere vertrouwensrelaties, heeft de kenmerken van een traumatische gebeurte-
nis: het veroorzaakt een gevoel van hevige angst, hulpeloosheid, onmacht en
dreigende vernietiging. Verzet of ontsnapping lijkt onmogelijk (Herman, 1992).
Mogelijke psychische gevolgen hiervan zijn: herbelevingen en nachtmerries,
depressie, gebrek aan eigenwaarde/zelfvertrouwen, psychische stoornissen,
posttraumatische stressstoornis en risicovol of zelfdestructief gedrag.
De gevolgen van seksuele kindermishandeling werken door in het so-
ciale leven van slachtoffers. Mogelijke sociale gevolgen zijn: isolement, moeite
om anderen te vertrouwen, niet om kunnen gaan met hiërarchische relaties,
moeite hebben met (seksuele) relaties, moeite hebben met het aangeven van
grenzen, en opnieuw slachtoffer of dader worden van geweld. Tot slot is er
vaak ook economische schade, doordat slachtoffers vanwege hun klachten niet
meer kunnen werken of hoge ziektekosten hebben. Een ervaringsdeskundige
hulpverleenster van de VSK heeft voor zichzelf berekend dat zij op haar 44ste
al zo’n 200.000 euro kwijt was aan therapiekosten en gemiste inkomsten (Nae-
zer, 2009).
Ondanks alle negatieve gevolgen van seksuele kindermishandeling heb-
ben veel slachtoffers de veerkracht om het verleden een plek te geven en zin
en inhoud aan hun leven te geven. Verschillende factoren dragen eraan bij dat
slachtoffers de kracht kunnen vinden om hun negatieve ervaringen op een po-
sitieve manier in te zetten. Voorintholt (2002) benoemt er vijf: het ervaren van
sociale binding (mensen hebben op wie je terug kunt vallen), het hebben van
vriendschappen buiten het gezin, het hebben van zorgrelaties (zorg voor een
mens of dier), emotionele en intellectuele intelligentie, en een temperament ge-
richt op het krijgen wat je nodig hebt. Hoe meer van deze factoren samenval-
len, hoe groter de kans dat het slachtoffer het misbruik kan verwerken.
Mensen benoemen soms –na verwerking– positieve gevolgen van sek-
sueel misbruik, zoals: ‘voelsprieten’ hebben voor de sfeer in een gezelschap en
voor emoties bij anderen, niet snel gekwetst kunnen worden (alles lijkt minder
erg in vergelijking met het misbruik) en assertief kunnen reageren als een situ-
atie daarom vraagt. In de VSK publicatie ‘Anders was ik misschien wel minis-
8
ter geweest’ (Voorintholt, 2002) over de gevolgen van seksueel misbruik voor
de (school)loopbaan, benoemen de geïnterviewden positieve gevolgen als: ex-
tra motivatie om zich in te zetten op school, doorzettingsvermogen, discipline,
zelfstandigheid en meer bereidheid tot zelfreectie.
Een speciek kenmerk van de gevolgen van seksuele kindermishande-
ling is dat deze zich vaak in verschillende levensfasen in verschillende vormen
manifesteren. Zo gaan de gevolgen vaak in nieuwe of verhevigde vorm spe-
len als iemand gaat werken, een eerste (seksuele) relatie aangaat, of kinderen
krijgt.
1.2 Ouderschap
Vanuit de gehechtheidstheorieën bestaan er sterke aanwijzingen dat (seksuele)
kindermishandeling in het eigen verleden consequenties heeft voor de manier
waarop iemand later met zijn of haar kinderen omgaat. Gehechtheid betreft de
aangeboren neiging van mensen om relaties aan te gaan met anderen. Dit be-
gint al bij de geboorte. Een kind zal toenadering zoeken tot, in eerste instantie,
de ouders/verzorgers. Door de manier waarop de ouders hierop mee omgaan,
leert het kind al dan niet te vertrouwen op anderen. Een veilig gehecht kind
heeft een ouder die snel en adequaat op zijn of haar signalen reageert. Het kind
ontwikkelt in deze interactie een beeld van de ouder als liefdevol en beschikbaar
en leert zichzelf als beminnenswaardig te zien (Bakermans-Kranenburg&Van
IJzendoorn, 1994). Hierdoor ontwikkelt het kind betere sociale competenties
en meer veerkracht dan kinderen met een onveilige hechting. Ook leert het
kind zijn angsten beter te beheersen. De ouders reageren immers sensitief en
adequaat op de angsten van het kind, waardoor het zelfvertrouwen en vertrou-
wen in anderen opbouwt (Rus, 2006). Internationale onderzoeken laten zien
dat kinderen die mishandeld zijn een grotere kans hebben om onveilig gehecht
te raken. Deze kinderen hebben een lager zelfbeeld, minder zelfvertrouwen, en
zijn sociaal minder vaardig dan leeftijdsgenootjes (Cicchetti, 1987; Rus, 2006).
Vroege ervaringen hebben een grote invloed op het hechtingsgedrag in
het latere leven en het gedrag tegenover de eigen kinderen. Van IJzendoorn
(1994) beschrijft de intergenerationele overdracht van gehechtheidspatronen.
In eerste instantie gingen onderzoekers er vaak van uit dat ouders die in hun
jeugd onveilig gehecht waren, dit rechtstreeks doorgaven op de eigen kinde-
ren. Later bleek dat het verband niet zo eenduidig is. Men reconstrueert de
herinnering aan de eigen jeugd immers voortdurend, waardoor ook de voor-
stelling van de eigen gehechtheid en opvattingen over gehechtheid verande-
ren. Onveilige gehechtheid kan gecorrigeerd worden door verwerking van het
verleden en/of nieuwe, positieve ervaringen met bijvoorbeeld een partner. Het
gedrag als opvoeder wordt dus wel door de eigen gehechtheid beïnvloed, maar
gaat eerst als het ware door een lter van de huidige representatie van de eigen
gehechtheid (Roche et al, 1999).
Ook in de ‘social learning’ theorieën vinden we aanwijzingen dat sek-
sueel misbruik gevolgen heeft voor ouderschap. Deze theorieën gaan ervan uit
dat we bepaald gedrag leren door het bij anderen te observeren en dit vervol-
gens na te doen. Mensen die te maken hebben gehad met seksueel misbruik
9
door hun ouders, hebben minder de mogelijkheid gehad om goed, gezond
ouderschap te observeren, wat gevolgen heeft als deze persoon zelf kinderen
krijgt (Armsworth&Stronck, 1999) .
Tegelijkertijd zijn er, naast de eigen jeugdervaringen, nog vele andere
factoren die het gedrag van een opvoeder beïnvloeden. Van Heerbeek (1999)
laat aan de hand van een analyse van verschillende onderzoeken het belang
zien van bijvoorbeeld de persoonlijkheid van de ouder, de leeftijd waarop ie-
mand een kind krijgt, complicaties tijdens de zwangerschap of de geboorte en
het ontvangen van sociale steun vanuit de omgeving. Al deze factoren maken
verschil voor de gevoelens en houding van een ouder ten opzichte van een
kind. Lambermon en Van IJzendoorn (1991) noemen nog andere factoren, zoals
het IQ van de ouder, de relatie tussen beide ouders, de economische positie
van het gezin en de culturele waarden van de samenleving waartoe het gezin
behoort.
Onderzoek naar het verband tussen (seksuele) kindermishandeling en
het functioneren als ouder, brengt dan ook verschillende moeilijkheden met
zich mee op methodologisch gebied. Het is immers vrijwel onmogelijk om de
invloed van andere factoren, zoals hierboven genoemd, uit te sluiten. In 2001
analyseerden Rumstein-Mc Kean en Hunsley de bestaande onderzoeken op
dit gebied. Zij concluderen dat er waarschijnlijk wel verbanden bestaan tus-
sen seksuele kindermishandeling in het verleden en het functioneren als ouder,
maar dat geen van de bestaande onderzoeken denitief uitsluitsel geeft over de
specieke, causale rol van seksuele kindermishandeling.
Hoewel het interessant zou zijn om een dergelijk onderzoek uit te voe-
ren, is het minstens even belangrijk om juist de wisselwerking tussen de ver-
schillende factoren te onderzoeken. Dat is immers de dagelijkse realiteit van de
ouders om wie het gaat: de verschillende gebeurtenissen en omstandigheden
uit heden en verleden laten zich niet zo gemakkelijk scheiden. In mijn onder-
zoek staat centraal hoe ouders deze dynamiek ervaren. Hebben zij het idee dat
het misbruik van toen hun ouderschap beïnvloedt, en zo ja, op welke manier?
Welke factoren spelen een rol? En welke gevoelens komen erbij kijken? Het is
hierbij nadrukkelijk de ervaring van ouders zelf die centraal staat. Het gaat in
dit onderzoek niet om het vaststellen van een direct, causaal verband, maar om
het beschrijven van ervaringen van ouders die zelf als kind seksueel misbruikt
zijn. In deze ervaringen speelt de seksuele mishandeling de ene keer een heel
duidelijke en prominente rol, en is het de andere keer meer indirect en in sa-
menhang met andere factoren van belang.
10
2. Opvoeding: emotionele, lichamelijke
en seksuele aspecten
Opvoeding kan gedenieerd worden als ‘de werkelijke vraag van het kind
verstaan, willen en in staat zijn tot beantwoorden en tegelijkertijd jezelf ver-
antwoordelijk voelen voor de zelfontplooiing van het kind’ (Van Heerbeek in
lezing, 2002, gebaseerd op De Ruyter & Baartman, 1987). Belangrijk in deze
denitie is het onderscheid tussen het kunnen en willen beantwoorden van de
vraag van het kind. Voor ouders die in het verleden seksueel misbruikt zijn, is
de uitdaging om aan beide aspecten te voldoen extra groot.
Als het goed gaat, is dat een overwinning: ‘Het is fantastisch om mee te
maken als getraumatiseerd kind, dat je een gezond kind krijgt. Om te zien dat
het kind je gaat helpen, want dat kind reageert heel goed en gezond op jou. Dus
je krijgt constant positieve bevestiging. Dat begint op het moment dat het kind
geboren wordt en je legt het aan je borst en dat mannetje gaat drinken. Wow,
het werkt! Je overstijgt jezelf, zo voelt het.’
Maar als het niet helemaal gaat zoals gehoopt en verwacht, kan dat veel
onzekerheid oproepen. Annemarie, die van haar vierde tot haar zeventiende
werd misbruikt door haar vader en een oom, vertelt in een schriftelijk inter-
view: ‘Mijn zoon had zeer druk gedrag, wat later ADHD/ppd-nos bleek te
zijn. Zijn vader vond dat ik hem niet goed opvoedde, waardoor ik erg onzeker
werd. Want ik was zelf ook niet erg goed opgevoed. [...] Soms dacht ik dat het
mijn schuld was dat hij zo was.’ Ook Hans twijfelde aan zichzelf. Toen zijn
stiefzoon in een boze bui verklaarde dat zijn moeder Hans de deur maar uit
moest zetten, was dat een enorme klap: ‘Ik ben mezelf toen heel erg gaan haten,
ik kreeg een periode van: ik tel niet, het zie-je-wel-gevoel. Zou dit dan de doem
zijn die toch terugkeert? Ik voelde me onzeker, verdrietig, ik voelde me niks.’
In dit hoofdstuk beschrijf ik hoe ouders invulling geven aan de emotionele, fy-
sieke en seksuele opvoeding van hun kinderen. Wat gaat goed in het opvoeden
en wat is moeilijk? Welke rol speelt het seksuele misbruik van toen?
2.1 De keuze voor ouderschap
Niet iedereen die te maken heeft gehad met seksueel misbruik heeft de keus
om (biologisch) vader of moeder te worden. Sommige mannen en vrouwen zijn
bijvoorbeeld door het misbruik niet meer vruchtbaar, willen geen seks meer, of
zijn niet in staat een relatie op te bouwen door wat er in het verleden gebeurd
is. Een man raakt tijdens de workshop van de VSK geëmotioneerd omdat het
hem, ondanks zijn kinderwens, niet lukt een relatie aan te gaan. Kinderen zijn
daarom voor hem een onbereikbare droom geworden. Een vrouw schrijft in
2003 in Perspectief, het ledenblad van de VSK: ‘Ik heb geen kinderen en ik heb
geen seks. Hoe doen ze [lotgenoten, MN] dat in hemelsnaam, hoe zetten ze die
afschuwelijke herinneringen uit?’
Een ander VSK-lid schrijft hoe zij door het misbruik van de ene in de
andere therapie terecht kwam (Perspectief, 2009). Toen ze uitbehandeld was,
schreven de artsen medicijnen voor, zodat ze stabiel kon blijven. Daardoor
bleef echter vanaf haar 28ste haar menstruatie uit en kon zij niet zwanger raken.
11
‘Als ik zwanger zou willen worden, dan zou ik met alle medicatie moeten stop-
pen. [...] Maar ik wist dat als ik met de medicatie zou stoppen, dat ik dan weer
terug zou vallen in dat zwarte gat –dat was al een keer gebeurd– en dan zou ik
dus ook niet geschikt zijn als moeder.’ Ze heeft het nog elke dag moeilijk met het
besef dat zij nooit kinderen zal krijgen.
Vrouwen en mannen die wèl een keus hebben, kiezen er soms bewust
voor om geen kinderen te krijgen. Een VSK-lid licht toe: ‘Ik wil mijn kinderen
niet opzadelen met de beschadigingen die ik in mijn jeugd heb opgelopen.’ Zo-
wel mannen als vrouwen stellen het ouderschap vaak uit. Dat kan zijn omdat
ze aan zichzelf twijfelen, vanwege de extra last die ze met zich meedragen, of
omdat ze van huis uit geen goed voorbeeld hebben gekregen van ouderschap.
Hulpverleenster Marjorie Saltzberg beschrijft dit proces bij haar vrouwelijke cli-
enten (2000): ‘Een vrouw kan het ouderschap uitstellen, [...] omdat ze het gevoel
heeft dat kinderen opvoeden zoveel ingewikkelde emotionele problemen met
zich meebrengt dat ze daar niet mee om kan gaan. Wat gebeurt er als zij het niet
meer aankan, jong sterft, of depressief wordt? Wat als ze haar kinderen niet kan
beschermen tegen geweld?’
Uit mijn interviews komt naar voren dat het uitstel ook te maken kan
hebben met de wens om eerst het verleden te verwerken, en dan pas aan kin-
deren te beginnen. Dit wordt duidelijk beschreven door Karin, die gedurende
haar lagere school periode misbruikt werd door haar vader. Het misbruik leidde
tot uitstel van het ouderschap. Ze vond dat zij hier pas klaar voor was als zij
aan drie voorwaarden voldeed: ‘Eén: dat ik van seks kon genieten, een kind in
liefde kon ontvangen. [...] Ten tweede dat ik zo gezond was dat ik een kind kon
overwegen. Dat heeft lang geduurd, voordat ik het gevoel had dat het verle-
den verwerkt was en ik stevig en gezond genoeg was. En ten derde dat ik het
alléén kon. Dat is een grote stap geweest. Want door mijn gezin van afkomst
geloofde ik niet in het gezin. Het gezin heeft mij niet veel goeds gebracht.’ Als
ik haar vraag hoe ze bepaald heeft dat ze gezond genoeg was antwoordt ze:
‘Dat is een jarenlang proces geweest. Toen was ik zo ver dat ik goed alleen kon
functioneren, dat ik mijn trauma echt de baas was. Ik had geen herbelevingen
meer, ik kon erover praten zonder dat ik ervan overstuur raakte, ik had redelijk
in kaart wat de restverschijnselen waren. Ik dacht: ik ben niet gestoorder dan de
gemiddelde Nederlander.’
Karin is moeder geworden van een gezonde zoon. Zij had graag nog
meer kinderen gekregen, maar doordat ze pas laat aan het moederschap begon,
en vervolgens ook nog drie miskramen kreeg, is die wens nooit uitgekomen.
Het is altijd een pijnlijk punt gebleven: ‘Als ik kijk waar ik boos over ben, dan is
het dat het verleden mij tien jaar heeft gekost. Als ik dat misbruik niet had gehad
dan had ik veel eerder met kinderen kunnen beginnen. Al met al vind ik dat het
ergste.’
Hans, die van zijn zevende tot zijn twaalfde werd misbruikt door een
pastoor uit het dorp, had veel moeite met seksualiteit. Hij trouwde op zijn 21ste
met zijn jeugdliefde, die net als hij graag kinderen wilde. Dat ging echter niet
gemakkelijk: ‘Ik zei: voordat wij seks hebben moet je weten dat er vroeger van
alles met mij gebeurd is. Verder kwam ik toen niet. [...] Het bleef een beetje tus-
12
sen ons zitten. Als ik terugdenk dan was het seksuele contact lief, maar heel
ontdekkend.’ Hans en zijn vrouw groeiden uit elkaar en de kinderwens bleef
onvervuld. Na het beëindigen van de relatie richtte Hans zich op het verwerken
van zijn verleden. ‘Ik heb aan mezelf gewerkt voordat ik een gezin aanging. Ik
heb mezelf helemaal geleerd, tot op het bot.’ Dit heeft echter lang geduurd en
daardoor heeft hij, net als Karin, minder kinderen gekregen dan zijn wens was:
‘Ik vind het verdrietig en heb het er ook vaak met mijn vrouw over: hadden we
er maar tien. We zouden een hartstikke leuk gezin hebben. Een grote bus, vlag
erop. Maar ik moest er eerst helemaal mee klaar zijn.’
Het uitstellen van het ouderschap kan ook andere redenen hebben. Ilse,
die als kind misbruikt werd door haar moeder, durft geen kinderen te krijgen uit
angst voor haar moeder. Haar moeder geeft namelijk aan een rol te willen spe-
len in de opvoeding van eventuele kinderen. Tijdens de workshop van de VSK
concludeert Ilse: ‘Ik schuif mijn kinderwens voor me uit, omdat mijn moeder
erbij betrokken wil zijn. Zo bescherm ik mijn kinderen, door ze niet te krijgen.’
De andere deelnemers moedigen haar aan om voor zichzelf te kiezen en haar
moeder niet zoveel macht te geven, maar voor Ilse is het nog een brug te ver.
Niels dacht lange tijd dat hij nooit kinderen zou krijgen, omdat hij homo-
seksueel is. Inseminatie bleek uitkomst te bieden. Dit ging echter, mede door het
misbruik uit het verleden, niet gemakkelijk. Zo liepen de gesprekken met een
potentiële moeder op niets uit: ‘Zij was 39,5 en haar klok was heel hard aan het
tikken. Zij was alleenstaand, heteroseksueel, en haar wens was een partner met
een kind. Haar wanhoop was zo groot dat ze binnen twee minuten zei: jullie zijn
helemaal geweldig. Mijn vriend was helemaal enthousiast, maar ik was heel erg
op mijn hoede. Ik dacht nee, die vrouw is straks zwanger en dan gaat ze weg.
[...] Dat heeft ook met mijn misbruik te maken. Ik weet zo goed wat er mis kan
gaan met een kind, dat het allemaal helemaal goed moet zijn. Ik zie alle gevaren
en dat maakte ook dat ik er nee op heb gezegd.’ Zo vormde het seksuele mis-
bruik uit het verleden voor Niels een hindernis om vader te worden. Pas jaren
later werd hij alsnog vader van een zoon.
Voor een aantal geïnterviewden was het verleden geen belemmering of
reden tot uitstel, maar juist een extra motivatie om zelf kinderen te krijgen. Bram
werd van zijn zesde tot zijn zestiende misbruikt door zijn vader, moeder en
tante. Zijn vader zat bij de Waffen-SS en voerde dat regime ook thuis: bevel was
bevel. Bram vertelt: ‘Ik wilde graag kinderen hebben om te laten zien dat het
ook anders kon. Anders dan hoe het vroeger bij mij thuis was.’ Hij kreeg vijf
kinderen, hoewel een van deze kinderen later het kind van zijn vader bleek te
zijn.
Er zijn ook mannen en vrouwen die van tevoren niet zo bewust reecte-
ren op de vraag of zij vader of moeder willen worden, en welke invloed het mis-
bruik mogelijk zou kunnen hebben. De reden daarvoor kan zijn dat zij zich het
misbruik (nog) niet herinneren, dat de zwangerschap niet gepland is, of dat zij
geen problemen voorzien. Bernhard werd ongepland vader: ‘We vrijden samen.
Op een keer voelde ze dat ze vruchtbaar was, toen is ze naar me toegekomen.
[...] Twee weken later was ze in verwachting. Het was totaal niet de bedoeling,
ik had nog niet eens kennis gemaakt met haar ouders.’ Hij had op dat moment
13
geen herinneringen aan het vroegere misbruik door zijn vader en moeder. Het
laatste geldt voor veel geïnterviewden. ‘Ik heb geen bewuste afweging gemaakt.
Toen ik aan het moederschap begon, zaten mijn herinneringen aan het seksueel
misbruik nog diep verstopt’, schrijft Els in een schriftelijk interview.
Irene maakte weliswaar een afweging, maar voelde zich door druk uit
haar omgeving toch gedwongen haar beslissing te herzien. ‘Ik kom uit een ka-
tholiek milieu. Volgens mijn schoonvader was het een doodzonde dat ik de pil
gebruikte. Als we bij familie kwamen werd er steeds gevraagd: en? En dan zei
ik: nee, ik krijg voorlopig nog geen kinderen. Ik had het gevoel: ik kan dat niet
aan met al die last vanuit mijn verleden op mijn schouders. Maar op een ge-
geven moment dacht ik: misschien heb ik wel een steekje los. Toen heb ik toch
kinderen gekregen. Want ik was 26 en ik dacht, ja, dan is het wel een beetje raar
dat ik nog geen kinderen krijg.’ Irene kreeg twee dochters.
De mogelijkheden die mensen hebben om te overwegen of zij ouder wil-
len worden hangen sterk samen met de tijdsperiode. Sommige geïnterviewden
werden vader of moeder in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de twintigste
eeuw. Een tijd waarin het veel minder gebruikelijk was dan nu om jezelf de
vraag te stellen of je een kind wil krijgen, en bovendien een tijd waarin seksueel
misbruik minder bespreekbaar was. Geïnterviewden die in latere decennia va-
der of moeder werden, konden proteren van maatschappelijke veranderingen
waardoor meer reectie mogelijk was op misbruik en ouderschap.
2.2 Beschikbaar zijn als ouder
In de voorgaande paragraaf werd duidelijk dat sommige vrouwen en mannen
het ouderschap bewust uitstellen om eerst het verleden te verwerken. Anderen
worden vader of moeder op een moment dat de eigen problemen nog veel tijd
opeisen. Dit heeft consequenties voor het contact met de kinderen. Johan vertelt
tijdens de focusgroep: ‘Ik had geen tijd voor ze. Precies toen ze wat bewuster
werden van het leven zat ik met mezelf in de knoei. Ik zat thuis en deed niks;
ik kon de hele dag doorbrengen met niks.’ De andere mannen herkennen dit.
Danny: ‘Je bent eigenlijk je hele leven bezig om in jezelf orde op zaken te stellen,
en daardoor mis je zoveel. Ook met mijn zoon, die is nu alweer vijftien. Dat is
zo snel gegaan.’ Vooral de mannen geven aan dat zij de neiging hadden om te
vluchten in werk, sport of religie. Danny was naar eigen zeggen onbereikbaar
voor zijn zoon: ‘Ik was altijd druk aan het werk of aan het bidden. Ik was er wel
af en toe, maar meestal was ik dan met de bijbel of de kerk bezig. Ik was zelfs
nog een tijdje kerkoudste; nog drukker met de kerk. Vluchtgedrag.’ Ron vertelt
over zijn weekritme: ‘Ik was ‘s morgens om 7 uur op de bouw en dan ging ik
‘s avonds nog twintig kilometer hardlopen. Ik ging drie keer per week naar de
sportschool, vechten, gewichten drukken, sterk worden.’
Andere geïnterviewden zochten hun toevlucht in drank of drugs en kon-
den daardoor niet goed voor hun kinderen zorgen. Lisette werd van haar vierde
tot haar achttiende door meerdere mannen misbruikt, onder wie haar vader,
twee ooms en haar opa. Vanaf haar negende gaven haar ouders haar de drug
pervitine, ‘om beter te functioneren op school en niet zo huilerig en zeikerig te
zijn.’ Ze raakte verslaafd en gebruikte allerlei soorten drugs. Ongepland raakte
14
ze zwanger, terwijl ze nog verslaafd was. Toen haar zoon acht was ging het fout:
‘Ik raakte zo ernstig verslaafd... Toen ben ik naar mijn moeder gegaan en ik zei:
ma, ik ben zwaar, zwaar verslaafd. Ik kan niet meer voor hem zorgen. Ik was
helemaal gek in die tijd. Ik heb hem zo achtergelaten.’ Pas toen hij dertien was
ging Lisette weer voor haar zoon zorgen. Hij had in de tussentijd ernstig over-
gewicht gekregen en was er ook geestelijk niet goed aan toe. Lisette weet nog
altijd niet wat haar zoon in de tijd bij haar ouders precies heeft meegemaakt.
Bram probeerde het vroegere misbruik door zijn ouders en tante te ver-
dringen met ernstig alcoholgebruik. Daardoor verwaarloosde hij zijn gezin:
‘Door mijn drank heb ik mijn gezin verwaarloosd, ben ik tekortgeschoten als
vader.’ Als ik hem vraag waarin hij dan tekortschoot legt hij uit: ‘Ik had weinig
aandacht, weinig tijd. Als ik zei: ik ben vanavond om acht uur thuis en dan gaan
we spelletjes doen, dan kwam ik om tien uur thuis en dan was ik al ink in de
olie. En dan ging ik naar de winkel een cadeautje voor ze halen. Om het goed
te maken. Het was echt het kopen van liefde.’ Na de scheiding van zijn tweede
vrouw verloor hij het contact met zijn kinderen. Zijn vrouw wilde de kinderen,
ondanks de omgangsregeling, niet meer aan hem meegeven. Bram: ‘Op een
gegeven moment wilde ik ze afhalen en toen kreeg ik ze niet mee. Toen heb ik
uit wanhoop de politie gebeld en toen heeft ze ze toch meegegeven. Maar toen
dacht ik bij mezelf: als dit het tafereel moet zijn, dat ik ze door de politie uit huis
moet laten halen, dan hoeft het voor mij niet meer. En dat vinden mijn kinderen
onbegrijpelijk. Dat ik ze niet meer bezocht heb, niet meer meegenomen heb.’
Het moeilijkst vindt Bram het om om te gaan met de zelfmoord van zijn
dochter. Zij nam op 26-jarige leeftijd een overdosis. ‘Toen heb ik een heel gevecht
gehad met mezelf: had je haar niet meer moeten bezoeken, had je niet meer in
haar leven moeten zijn? Is het niet jouw schuld geweest dat ze dit gedaan heeft?
Ze heeft zelf die keuze gemaakt, maar af en toe maak ik toch die link: jij was ook
verslaafd. Zit daar niet een stukje erfelijkheid in? Ik wil er eigenlijk niet verder
op ingaan, want dan krijg ik nog meer schuldgevoel.’
Het lijkt erop dat het vooral de mannen zijn die vluchten in activiteiten
buitenshuis. Dat heeft ook te maken met traditionele rollenpatronen, waarin
vrouwen meer ‘vanzelfsprekend’ de verzorging van de kinderen op zich ne-
men. Veel geïnterviewden wijzen op de dynamiek tussen henzelf en hun part-
ner. Zo sloot de neiging van Ron om zich op zijn werk en sport te storten goed
aan bij de gewoonte van zijn vrouw om voor de kinderen te zorgen. Door deze
rolverdeling wordt het voor mannen ook ‘makkelijker’ om het huis te ontvluch-
ten en elders een uitlaatklep te zoeken.
2.3 Emotionele opvoeding
Veel ouders die vroeger te maken hebben gehad met seksueel misbruik doen
extra hun best om een goede band met hun kinderen op te bouwen. Hans ver-
telt tijdens een interview hoe zijn eigen vader een voorbeeld voor hem was:
‘Hij nam me mee op pad, waar hij ook naartoe ging. Als hij thuis was dan was
hij ook echt aanwezig, een spelletjesvader. We hadden veel gesprekken, ik kon
alles bij hem kwijt. Hij was creatief in ideeËn, ideevorming. Hij was lief, ik kon
bij hem wegkruipen.’ Hoewel zijn vaderbeeld verstoord raakte doordat de pas-
15
toor ‘God de Vader’ gebruikte als legitimatie voor het misbruik, heeft Hans al-
tijd vastgehouden aan het voorbeeld dat zijn vader hem gaf. Dat begon meteen
vanaf het moment dat zijn dochter geboren werd: ‘Ik mocht er niet bij zijn op
de OK. Dus ik zat daar op de gang in mijn groene pak in mijn eentje, midden
in de nacht. En toen kwam dat karretje met die twee mensen langs. Ik dacht:
dat is mijn kind, dus jullie gaan niet ervandoor. Ik kroop met hun de lift in, ben
echt letterlijk tussen de deur... Dat gevoel: als ik er moet zijn dan ben ik er vol.
Dat was heel goed voor mij. Toen had ik iets om voor te knokken, iets dat van
mij was.’
Meteen vanaf het begin heeft Hans de zorg van zijn dochter op zich ge-
nomen. Zijn partner speelde daarin een sleutelrol: ‘Dat ik van haar de volledige
ruimte kreeg om te zorgen en verzorgen, dat was heel erg belangrijk. Als er
scepsis zit, dan lijkt het net alsof je als vader een stap achteruit doet. Terwijl als
het at er komt, dan helpt dat jou om je geschiedenis in de juiste proporties te
ervaren.’
Het vroegere misbruik kan een positief effect hebben op het contact met
de kinderen, vertellen meerdere geïnterviewden. Zij hebben door het misbruik
een ‘antenne’ ontwikkeld voor andermans stemmingen en gevoelens en kun-
nen deze vaardigheid inzetten in het contact met hun kinderen. Niels kreeg
een belangrijk aandeel in de opvoeding van de kinderen van een vriendin, toen
hun vader overleed. Hij heeft het gevoel dat zijn verleden een positieve invloed
heeft gehad op de manier waarop hij deze kinderen kon steunen: ‘Ze waren
toen vier en zes, de leeftijd waarop ik zelf nog in de valkuil zat van mijn oma.
Die kinderen hadden een enorm trauma, dat die vader ziek was en dood ging,
afscheid nemen. Ik heb het gevoel dat wat ik zelf gemist heb, mijn eenzaamheid
daarin, dat zij juist iemand extra hadden. [...] Ik denk dat ik van binnenuit die
kinderen snap omdat ik zelf dingen heb gemist daarin.’ Ook Mieke vindt dat ze
haar kinderen extra goed aanvoelt: ‘Als ik mijn dochters uit school zie komen
etsen, dan weet ik direct hoe het met ze gaat.’
Susan ziet het als haar kracht dat zij door haar verleden niet snel ergens
van schrikt: ‘Ik vind heel weinig dingen raar, ik oordeel of veroordeel niet snel.
Ik probeer vooral te begrijpen. Zelfs al zijn het dingen die botsen met sociale
normen. [...] Mijn kinderen zijn nu nog klein, maar ik hoop dat ik met hen een
band op kan bouwen waarin je heel open bent, vanuit vertrouwen. Mijn zoon
stelt soms vragen waar anderen heel anders mee omgaan dan ik. Rond de dood
bijvoorbeeld, vindt mijn schoonmoeder dat je daar niet teveel over moet praten
met de kinderen. Maar hij is er heel nieuwsgierig naar en ik heb zoiets van:
praat er maar vooral over! Dat je niet zo snel verrast bent, dat komt wel vanuit
die misbruikervaring. Als je dat hebt meegemaakt... Je weet dan hoe abnorma-
liteit in een normaal leven ingebed kan raken. Hoe sommige dingen niet zijn
wat ze lijken. En dat je met van die gekke gevoelens kunt zitten.’ Zo heeft het
misbruik als positief effect dat het het emotionele contact met de kinderen be-
vordert.
Toch lopen ouders ook tegen problemen aan. Amerikaanse onderzoekers
wijzen erop dat veel ouders die in het verleden te maken hebben gehad met
seksuele kindermishandeling moeite hebben om hun gevoelens te voelen en te
16
uiten. Ze sluiten zich (automatisch) af van negatieve gevoelens, omdat ze die
niet meer durven voelen of omdat ze het in het verleden zo geleerd hebben,
maar komen daardoor ook niet meer in contact met positieve emoties als liefde
en genegenheid (Duncan 2004; Polusny & Follette, 1995).
Ik herken dit in de verhalen van verschillende geïnterviewden. Johan
werd van zijn twaalfde tot zijn zestiende misbruikt en mishandeld door zijn
vader. Hij kreeg zelf een zoon en een dochter. In de focusgroep vertelt hij dat
hij door zijn verleden moeite had om te bepalen wat hij nou precies voor zijn
kinderen voelde: ‘Ik had dat gevoel er niet bij. Dat was weggeslagen, doodge-
slagen. Ik hoor zo vaak mensen zeggen: ik hou van hem, of ik hou van haar.
En dat doe ik ook, ik zou ze voor geen goud willen missen. Maar ik had niet
een gevoel erbij.’ Nu hij opa is gaat het hem beter af: ‘Gisteren waren twee van
mijn kleinkinderen op bezoek. De kleinste daarvan lijkt heel erg op mij en die
knuffelt graag. En dat voelt heel jn. Maar dat is nieuw voor mij hoor, dat ik dat
voel.’
Danny, die van zijn derde tot zijn veertiende misbruikt en mishandeld
werd door zijn vader, vertelt een soortgelijk verhaal. Hij had moeite om zich
te uiten naar zijn zoon, waardoor zijn zoon op zijn beurt ook moeite kreeg om
over zijn gevoelens te praten: ‘Ik was hem een paar jaar kwijt, in die zin dat hij
zich niet kon uiten. Ik heb dat nooit geleerd, dus ik heb dat nooit over kunnen
brengen. En mijn vrouw is ook vrij introvert. We dachten zelfs dat onze zoon
autistisch was.’ Ook Niels durfde niet goed toenadering te zoeken tot zijn zoon.
Zelf werd hij tot zijn zesde misbruikt door zijn oma. Zij deed een groot emotio-
neel beroep op hem; vond dat ze recht had op zijn grenzeloze liefde. Niels hield
vervolgens bewust afstand van zijn zoon, omdat hij hem niet wilde claimen
zoals zijn oma dat bij hem had gedaan. Zo staat voor elk van deze mannen het
verleden een hechte band met de eigen kinderen in de weg. Een van de man-
nen wijst tijdens de focusgroep op de link met mannelijkheidscoderingen: ‘Als
man mag je niet huilen, je moet ink en sterk zijn, je bent verantwoordelijk voor
je gezin.’ Het uiten van emoties, wat toch al niet makkelijk is als je dat vroeger
nooit geleerd of gemogen hebt, wordt door deze normen op het gebied van
mannelijkheid niet makkelijker.
Toch is het niet kunnen voelen of uiten van emoties geen typisch ‘man-
nenprobleem’; ook vrouwen kunnen er moeite mee hebben. In Perspectief
(2003) schrijft een vrouw over haar onvermogen om liefde te voelen: ‘Het roze
gevoel was er niet. Ik verzorgde mijn dochter, maar voelde niets voor haar.’ Ze
staat hierin niet alleen. Een ander VSK-lid schrijft: ‘In mijn hoofd had ik een
vermoeden van de hechte band tussen moeder en kind, maar ik heb dat nooit
echt kunnen voelen. [...] Soms voelde ik wel een steek van gemis in mij als ik
keek naar andere moeders. Ik wendde mijn hoofd af voor de liefde-volheid die
ik bij hen zag in de relatie met hun kind.’ Ze zoekt de oorzaak in haar verleden,
waarin zij seksueel misbruikt werd door haar broer en geen bescherming vond
bij haar ouders: ‘Hoe kon ik echt van mijn kinderen houden als ik niet wist hoe
dat moest? Hoe kan je een ‘goede’ moeder zijn als je niet weet wat het is om
vastgehouden te worden? Hoe kan je een goede moeder zijn als je niet weet hoe
van het geschonden kind in jezelf te houden? [...] Er is boosheid en verdriet in
17
mij om dat onvermogen tot gevoelde liefde voor mijn eigen kinderen. Ik heb
hen tekort gedaan, omdat ik zelf tekort ben gekomen’ (Perspectief, 2009).
Annemarie durfde lange tijd haar emoties niet te laten zien aan haar
kinderen: ‘Ik kon zelf ook niet huilen, raakte ervan in paniek. Ik wilde dit zo
snel mogelijk weg hebben. Logisch als je nagaat dat ik altijd gemolesteerd werd
(opgesloten, geslagen) als ik als klein kind huilde. Ik heb pas laat geleerd, in
therapie toen ik veertig was, om mijn boosheid te uiten en te huilen. Ik denk wel
dat dit invloed op mijn kinderen heeft gehad. Ze geven alle twee hun grenzen
niet goed aan en hebben ook moeite met boosheid uiten nu ze volwassen zijn.’
Ook voor de vrouwen kan het verleden dus de relatie met de eigen kinderen
bemoeilijken, doordat zij hun gevoelens niet goed voelen of kunnen tonen.
Hoewel het in mijn onderzoek niet naar voren kwam (misschien omdat
ik er niet expliciet naar vroeg) beschrijven zowel Saltzberg (2000) als Dijkstra
(2000) dat de emotionele band tussen ouder en kind ook bemoeilijkt kan wor-
den door jaloezie. Een man uit het onderzoek van Dijkstra (2000) vertelt over
zijn zoon: ‘Als het jongetje, ik denk dat ik mezelf in hem zie en alle dingen die
hij doet... als hij uit de band springt, op welke manier dan ook, dan denk ik vaak
van: ja, jij wel. Om het maar even heel simpel aan te duiden, maar daar komt het
vaak op neer, ja, jij wel en ik ben ook vaak jaloers op het jong.’ De zoon van deze
man herinnert hem aan de jongen die hij zelf nooit heeft kunnen zijn. Het voelt
als onrechtvaardig dat hij zelf nooit uit de band heeft kunnen springen, onbe-
kommerd heeft kunnen leven, en zijn zoon wel. Zoals Dijkstra het formuleert:
‘Met de maatstaf van zijn eigen jeugdherinneringen wordt zijn zoon gewogen
en te licht bevonden.’ Dit roept gevoelens van woede en jaloezie op, wat leidt
tot een verwijdering tussen ouder en kind.
Een andere factor in het opbouwen van een emotionele band met zoons
en dochters is het om kunnen gaan met emoties van de kinderen. Soms hebben
ouders hier moeite mee. Met name verdriet wordt niet altijd even goed verdra-
gen, waardoor troost bieden lastig wordt (Verberk 2009). In Perspectief (2003)
schrijft een vrouw: ‘Het huilen van mijn dochter kon ik niet horen. Soms zat
ik urenlang in het souterrain met mijn handen op mijn oren. Doodsbang.’ Els
werd juist woedend om het gehuil van haar dochter. ‘Het kon me buiten mezelf
brengen’, zo schrijft ze, ‘Op zulke momenten kon ik haar danig door elkaar
rammelen en daarna had ik daar altijd ontzettend veel spijt van.’
Saltzberg (2000) biedt een mogelijke verklaring voor deze gevoelens. Zij
denkt dat ouders die te maken hebben gehad met seksuele kindermishande-
ling geneigd zijn het verdriet van hun kind te onderschatten (niemand heeft
het kind immers ‘echt’ kwaad gedaan) of juist te overschatten (de boosheid of
het verdriet van het kind wordt voor het gevoel van de ouder een urgent to-
taalprobleem in plaats van een voorbijgaande stemming). Els nuanceert deze
verklaring. Zij wijst op het proces dat voorafgaat aan het beoordelen van de
emoties, namelijk het waarnemen van de emoties: hoe ervaart de vader of moe-
der de emoties van het kind? Zelf beschrijft ze dat zij altijd het idee had dat haar
dochter veel huilde. Juist doordat zij het zo ervoer, kon het huilen haar radeloos
maken. Doordat de waarneming erg gekleurd is, is het moeilijk het verdriet
objectief te beoordelen en er rustig mee om te gaan.
18
2.4 Parenticatie
Hoewel een deel van de ouders moeite heeft met het voelen en tonen van de
eigen emoties, spelen deze emoties voor andere ouders juist een heel grote rol.
Een aantal geïnterviewden beschreef hoe zij hun emoties te gemakkelijk lieten
gaan waar de kinderen bij waren. In de workshop van de VSK vertelt Sandra
hoe ze zichzelf herkende in een klasgenootje van haar kinderen, dat erg buiten
de groep viel. ‘Ik ben toen naar de lerares gegaan: er moet iets met dat meisje
gebeuren! Ik moest er gewoon van huilen; ik herkende zoveel in dat meisje.
Mijn kinderen schaamden zich, vonden het vreselijk dat ik daar stond te huilen.
Ze weten het nu nog.’ Dit sluit aan bij het verhaal van Janneke, die er niet aan
twijfelt dat haar kinderen haar verdriet hebben aangevoeld: ‘Ze hebben genoeg
gezien. Mijn lichaamstaal spreekt boekdelen, ik kan dat niet verstoppen. Ze
hebben lading gevoeld, dat kan niet anders.’ De kinderen van Ron maakten
mee dat hij instortte na de begrafenis van zijn vader: ‘Toen sloeg de stop door.
Ik huilde tranen met tuiten. Ik ging op bed liggen, mijn vrouw kwam eraan en
de kinderen kwamen erbij. En die zagen papa natuurlijk helemaal van de kaart,
dus die huilden mee. Het was een heel verdrietige situatie, voor de kinderen
heel erg moeilijk natuurlijk.’
Hulpverleners waarschuwen voor parenticatie, waarbij kinderen de
neiging krijgen om voor hun vader of moeder te gaan zorgen en daarmee de
rol van ouder overnemen. Burkett (1991) onderzocht deze dynamiek bij kinde-
ren en moeders en concludeert dat moeders die te maken hebben gehad met
seksueel misbruik meer geneigd zijn hun kind als goede vriend te beschouwen
dan moeders die niet te maken hebben gehad met misbruik. Uit de interviews
die Burkett afnam bleek ook dat deze vrouwen meer emotionele steun van hun
kinderen vroegen. Het onderzoek van Alexander et al. (2000) nuanceert deze
bevindingen en laat zien dat survivors met een goede partnerrelatie geen nei-
ging hebben tot rolomkering.
In de interviews gaven twee moeders aan dat rolomkering wel degelijk
een risico is. Els denkt dat haar kinderen veel zorg op zich namen: ‘Ze hebben
erg met me meegeleefd en emoties helpen opvangen, samen met m’n man, elke
keer als ik thuis kwam na een zware therapiesessie. Ook hebben ze erg met me
meegeleefd toen ik moest opboksen tegen mijn moeders (hun oma’s) ongeloof.
Misschien heb ik in die tijd soms een te zware wissel op ze getrokken. Mis-
schien hebben ze daardoor meer rekening met me gehouden dan goed voor ze
was.’ Janneke werd door een collega gewaarschuwd dat haar jongste dochter
haar constant in de gaten hield. ‘Zij zei: ze houdt je steeds in de gaten, merk je
dat? Ze volgt je constant, wat je doet. En vanaf toen ben ik erop gaan letten, en
zij komt inderdaad met de vragen: moet ik iets voor je doen, zullen we samen
dit of dat?’ Janneke ging met haar dochter in therapie om haar onafhankelijk-
heid te vergroten.
2.5 Lichamelijke zorg
Vooral baby’s en jonge kinderen vragen veel lichamelijke zorg: ze krijgen vaak
borstvoeding, luiers moeten verschoond worden, de kinderen gaan in bad en
worden ‘s avonds naar bed gebracht. Maar ook als kinderen ouder worden blijft
19
lichamelijk contact een rol spelen: als het bij de vader of moeder op schoot wil,
wil knuffelen of een kus wil geven. Hoe ervaren ouders die te maken hebben
gehad met seksueel misbruik deze handelingen?
Verberk (2009) sprak met twee moeders over lichamelijk contact: ‘De
moeders vinden het moeilijk om lichamelijk contact te bieden. De een is bang
dat dit emoties oproept en de ander vindt het niet prettig omdat er dan her-
inneringen naar boven komen van haar verleden.’ Ook in het onderzoek van
Armsworth en Stronck (1999) rapporteren ouders moeilijkheden met fysieke
nabijheid. Een van de moeders sprak in het verleden zelfs verhaaltjes voor het
slapen gaan in op tape, zodat zij deze aan haar zoon kon laten horen als zij hem
zelf niet naar bed wilde brengen. Zij heeft overigens door veel oefening haar
afkeer van aanrakingen overwonnen.
De geïnterviewden uit het onderzoek van Dijkstra (2000) rapporteren
relatief weinig problemen. Slechts ‘een enkeling’ ervaart moeilijkheden in de
fysieke omgang met zijn of haar kinderen. Een van de mannen heeft hier erg
veel last van. Hij heeft het liefst helemaal geen lichamelijk contact met anderen.
Als hij het niet kan vermijden, is het belangrijk dat hij zelf het initiatief houdt.
Zijn kinderen zijn hierdoor heel afwachtend geworden en de spontaniteit is eraf
gegaan. Dit komt erg sterk naar voren als hij zijn kinderen naar bed brengt: ‘Dan
ben ik degene die moet knuffelen en dan moet ik vragen doe je armen om mijn
nek. En dan denk ik: het is toch absurd dat ik dat moet vragen, maar het is iets
wat je zelf in de hand hebt gewerkt.’
Mijn informanten bevestigen dat fysiek contact met de kinderen de no-
dige problemen kan opleveren. Ongeveer de helft van de geïnterviewden heeft
moeite gehad met de lichamelijke verzorging van hun zoon of dochter. Voor
een deel van de geïnterviewden hangt dit, net als bij de vrouwen en de man
uit het onderzoek van Verberk en Dijkstra, samen met de herinneringen die het
oproept aan de eigen jeugd. Ingrid werd van haar negende tot haar twaalfde
misbruikt door haar moeder. Nu heeft ze zelf twee dochters. In eerste instantie
ging de borstvoeding moeizaam: ‘Ik kan mijn moeders borst heel goed herin-
neren, want daar draaide heel veel om. Dus de borstvoeding was... Ik heb het
een jaar volgehouden en toen was het gewoon jn en goed. Maar het was een
moeilijk proces.’
Ook Susan wordt door lichamelijk contact met haar kinderen geconfron-
teerd met het vroegere misbruik: ‘Mijn dochter van drie is heel knuffelig. Dan
zijn ze net in bad geweest en ze hebben maar een hemdje aan, en dan streel je
haar onder haar hemdje over haar rug. Dat vindt ze natuurlijk heerlijk. Maar
op het moment dat ik daarmee stop dan durft ze gewoon mijn hand te pakken
en dan zegt ze: nog! En dan stopt ze mijn hand zelf al onder haar hemdje. Dat
vind ik zeer confronterend. Zo ging het bij mij ook, maar dan veel verder.’ Het
knuffelige van haar dochter raakt voor haar aan de manier waarop het misbruik
door haar vader begon: als onschuldig en prettig lichamelijk contact.
De moeite met lichamelijk contact kan ook samenhangen met de angst
om grenzen te overschrijden. Ingrid: ‘Ik ben misbruikt door mijn moeder en ik
ben moeder. Dat maakt de moederrol moeilijk. Met aanraken: wat is goed? Bij
mijn moeder was het ook veel aanraken. Toen ik de oudste kreeg, dan ga je met
20
zo’n kind in bad, en ik merkte toch dat ik een overalert bewustzijn had. Zo van:
wat gebeurt hier, is het goed wat ik doe?’ Vooral het in bad doen van de kin-
deren blijkt voor veel ouders een obstakel. Bram liet dat dan ook over aan zijn
vrouw: ‘Echt afschuiven: doe jij het maar, want ik heb geen tijd, of ik moet nog
zus of zo. Bewust niet gedaan. Ik wilde dat op een of andere manier niet. Dat
is waarschijnlijk een stukje remming geweest van mezelf.’ Die remming zat in
de angst om op zijn vader te lijken: ‘Er werd heel gauw gezegd: je bent precies
je vader. Mijn moeder zei dat ook altijd. En zo wilde ik dus niet zijn. Ik heb me
gelukkig beperkt tot het drinken en het gokken, maar verder is er niks gebeurd.’
Niels beschrijft hoe hij zichzelf in de gaten houdt: ‘Met het luier verscho-
nen en het stoeien, dan vindt mijn zoontje het heel prettig als je in zijn billen
knijpt. Dat is natuurlijk ook de plek waar ik gekwetst ben. En dan ben ik mezelf
wel aan het checken, een soort helikopter: is dit okÈ?’ Ron raakte helemaal in
paniek tijdens het verschonen van de luier van zijn oudste zoon. ‘Ik was 26, zag
dat blote lijfje en dacht: goh wat een mooi kindje. Dat triggerde me, want ik was
zelf ook een kindje. Ik dacht: oh mijn god, of mijn god! Ik sprong achteruit, wat
gebeurt er nou, wat doe ik? Lieve help! Ik raakte in paniek: ik ben dader. De
gedachte die ik had gehad maakte mij dader.’ Vooral bij de mannen bestaat deze
angst om dader te worden. Voor Johan voelde dat zelfs als een onontkoombaar
lot: ‘Toen mijn kinderen wat groter werden had ik een voorgevoel: ik ga die
kinderen ook misbruiken. Ik wil dat helemaal niet, maar dat gaat wel gebeuren,
dat overkomt je gewoon.’
Deze angst hangt samen met het idee dat zich soms opdringt, vooral bij
vaders: als je zelf seksueel misbruikt bent, kan het niet anders dan dat je zelf
pleger wordt. Hans kreeg van een collega zelfs de vraag of hij, met zijn verle-
den, zelf zijn dochter ging verzorgen. Bernhard typt al in de mail waarmee hij
zich aanmeldt voor het onderzoek: ‘Ik heb gelukkig nóóit enig verlangen naar
seksueel contact met mijn vijf kinderen gevoeld.’ Ook tijdens het interview laat
hij geen moment onbenut om te benadrukken dat hij geen enkel seksueel gevoel
heeft naar zijn kinderen toe.
Een aantal vaders beschrijft hoe hun angst om grenzen te overschrijden
het fysieke contact met hun kinderen heeft belemmerd. Zo heeft Johan niet veel
met zijn kinderen geknuffeld. ‘Ik was vreselijk bang dat ik dan die grens over
zou gaan, dat ik dan... dat het lustgevoelens op zou wekken. Dat was het laatste
wat ik wilde.’ Ook Danny nam drastische voorzorgsmaatregelen: ‘Ik denk dat
ik toch wel een bepaalde afstand naar mijn zoon toe heb gehad. Ik wilde niet
zijn zoals mijn vader, en daar had ik ook bewust voor gekozen: dat overkomt
mij nooit! En dat heeft als effect gehad dat ik wat afstandelijk ben geweest naar
mijn zoon toe.’ Deze verhalen maken duidelijk hoezeer het verleden een jn,
spontaan contact met de eigen kinderen in de weg staat.
2.6 Seksuele opvoeding
Het kan voor ouders die te maken hebben gehad met seksuele kindermishan-
deling moeilijk zijn om over seksualiteit te praten. Een van de vrouwen uit
het onderzoek van Dijkstra (2000) had zoveel moeite om haar kinderen seksu-
ele voorlichting te geven, dat zij hiervoor de hulp van haar ex-partner en zijn
21
vriendin inschakelde. Aan de andere kant blijkt uit Engels onderzoek (Grocke,
Smith, & Graham, 1995) dat vrouwen die in hun jeugd seksueel misbruikt zijn,
juist de neiging hebben om méér over seksualiteit te praten met hun kinderen.
In mijn onderzoek waren beide uitersten vertegenwoordigd. Hans vond
het niet jn om met zijn (stief)zoon over seksualiteit te praten. Dat riep immers
herinneringen op aan vroeger, waar hij niet over durfde te praten. ‘Ik vond dat
spannend, want hij ging ook vragen stellen over mijn puberteit. Ik heb me daar
wel uit gered, puur technisch. Maar ik heb veel verdriet gevoeld. Ik durfde niet
zo gemakkelijk te vertellen hoe mijn tijd toen was. Dat als ik een erectie kreeg,
dat ik het gevoel had dat ik net als de dader was. En dat ik latent homofobische
klachten heb gehad.’
Ook Johan heeft alleen het ‘mechanische gedeelte’ ter sprake gebracht.
‘Maar wat daarbij komt kijken, de gevoelens, dat het liefdevol kan zijn en pret-
tig, dat heb ik nooit kunnen vertellen. Ik zat met mezelf in de war, dus dan kan
je daar niet makkelijk over praten. Ik wilde in ieder geval niet het verkeerde
doorgeven.’ Als ik vraag wat hij bedoelt met het verkeerde doorgeven, legt hij
uit: ‘Het feit dat ik een tijd het idee heb gehad dat ik homoel was. In de krin-
gen waar ik verkeerde was de doodstraf beter dan homoel zijn. Dan deugde je
echt nergens voor, als je homoel was.’ Johan wilde hier niet met zijn kinderen
over praten en vond het daarom eng om seksuele voorlichting te geven.
Susan vindt het moeilijk om te bepalen wat ‘normaal’ is, juist omdat
haar eigen ervaring zo vertroebeld is. Zij heeft daardoor de neiging om het he-
lemaal bij haar kinderen te laten en het niet ter sprake te brengen. Het is echter
maar de vraag of dat de beste benadering is. Lisette gaf haar zoon geen seksu-
ele voorlichting en heeft daar achteraf veel spijt van. Ze heeft hem immers ook
geen ‘wijze lessen’ mee kunnen geven over gezonde seksuele relaties. Ze maakt
zichzelf nu het verwijt dat dit er de oorzaak van is dat haar zoon haar nichtje is
gaan misbruiken.
Of het verwijt terecht is of niet, uit de ervaringen van andere geïnter-
viewden blijkt dat ouders die wel goede voorlichting hebben gegeven daar veel
voordelen in zien voor hun kinderen Èn zichzelf. Annemarie kon goed met
haar zoons over seksualiteit praten en gaf ze condooms mee toen ze veertien
waren. Ook sprak ze met hen over de omgang met meisjes (nee = nee) en ze is
er trots op dat het zachtaardige mannen zijn geworden. Ook Ron heeft zonder
problemen, zelfs met plezier, met zijn zoon over seks kunnen praten. ‘Op een
gegeven moment, hij was een jaar of twaalf, vroeg hij of hij ook sperma kon
krijgen zonder een meisje. Want hij had voorlichting gekregen op school. Nou,
ik vond het schitterend, dat ik zo’n vertrouwen had van die jongen dat hij dat
durfde te vragen. En toen heb ik hem uitgelegd dat dat inderdaad kan.’ Voor
Ron was het niet alleen jn dat zijn zoon weer wat wijzer was, maar ook dat
was gebleken dat hij het vertrouwen van zijn zoon had en dat hij in staat was
geweest om de vragen te beantwoorden.
22
3. Geweld
Er zijn veel aanwijzingen dat problemen binnen een familie worden overge-
dragen van generatie op generatie, soms wel drie generaties ver (Baas, 2001).
De overdrachtspercentages lopen sterk uiteen, mede afhankelijk van de onder-
zochte vormen van geweld tegenover kinderen, de daarbij gehanteerde deni-
ties en criteria, de onderzochte periode en of het onderzoek een retrospectief of
prospectief karakter heeft. In vrijwel alle onderzoeken wordt echter aangetoond
dat kindermishandeling in de ene generatie een risicofactor is voor kindermis-
handeling in de volgende generatie. Een groot Europees onderzoek uit 1998
(het CAPCAE-onderzoek: Kooijman & Wattam, 1998) bevestigde dit. Van de
Nederlandse mishandelende ouders in het onderzoek bleek 82% een trauma-
tische en/of problematische voorgeschiedenis te hebben. 26% van die ouders
was fysiek mishandeld, 13% seksueel misbruikt en 25% verwaarloosd. Dat veel
mishandelende ouders zelf ook mishandeld zijn, betekent overigens niet dat
mishandelde kinderen later mishandelende ouders worden.
Een belangrijke nuancering op het onderzoek naar de zogenoemde ‘in-
tergenerationele overdracht’ van geweld en kindermishandeling wordt aange-
dragen door Sietske Dijkstra (2000). Zij laat zien dat de vraag niet zozeer is of
iemand de mishandeling herhaalt, maar welke positie ouders innemen op de
lijn tussen het herhalen en het doorbreken van het geweld. Uit interviews van
Dijkstra met ouders die in hun jeugd te maken hebben gehad met fysiek en
emotioneel geweld blijkt dat ouders er in verschillende mate in slagen om het
geweld te doorbreken. Bovendien lukt het deze ouders in bepaalde periodes
beter dan in andere periodes om het geweld niet voort te laten bestaan. Dijkstra
laat zien dat het belangrijk is om niet zwart-wit te kijken naar het gedrag van
ouders, maar om in plaats daarvan aandacht te hebben voor de nuances in hun
verhalen. Pas dan ontstaat de ruimte om te zien dat de geschiedenis van geweld
zowel doorbroken als herhaald wordt.
In dit hoofdstuk beschrijf ik vanuit die benadering welke rol (de angst
voor) geweld speelt in de relatie van ouders met hun kinderen. Daarbij ga ik in
op twee aspecten: in hoeverre zijn ouders in staat hun kinderen te beschermen
tegen geweld door anderen, en in hoeverre lukt het ouders om zelf geen geweld
te gebruiken? In de laatste paragraaf bespreek ik of ouders hun kinderen vertel-
len over het misbruik waar ze mee te maken hebben gehad, en hoe ze dat doen.
3.1 Bescherming tegen geweld: te weinig bescherming
Uit een aantal (vooral Amerikaanse) onderzoeken komt naar voren dat ou-
ders die zelf in het verleden mishandeld zijn, moeite hebben om hun kind te
beschermen tegen geweld (Duncan 2004; Polusny & Follette, 1995; Saltzberg,
2000). Saltzberg (2000) beschrijft een situatie bij een cliënte met een jonge, man-
nelijk oppas voor haar dochter. Deze oppas maakte een depressieve indruk op
de moeder; hij bleef de hele dag in pyjama en lag veel in bed. Ze trof hem vaak
slapend in bed met haar dochtertje. Desondanks durfde ze niet de conclusie
te trekken dat deze jongen wellicht geen veilige oppas was voor haar kind, of
haar mogelijk zelfs lastig viel.
23
Saltzbergs verklaring hiervoor is dat mensen die zelf mishandeld of mis-
bruikt zijn, gewend zijn om conicten uit de weg te gaan uit angst mensen boos
te maken. Het is moeilijk om dit patroon te doorbreken om de eigen kinderen
adequaat te kunnen beschermen. Dit sluit aan bij de verhalen die we kennen
over mensen, vooral vrouwen, die bij een partner blijven die hen of hun kind
mishandelt. Het sluit ook aan bij het onderzoek van Cole en Woolger (1989),
waarin gevonden werd dat een geschiedenis van seksueel misbruik samen-
hangt met de neiging om veel autonomie van het kind te verwachten. Vrouwen
die zelf in hun jeugd seksueel misbruikt waren, waren het eerder dan andere
vrouwen eens met stellingen als ‘hoe vroeger een kind zich losmaakt van de
emotionele banden met de ouders, des te beter kan het zijn eigen problemen
oplossen.’
Een gebrek aan bescherming is inderdaad een risico. Verhalen van de
geïnterviewden geven ook andere factoren aan dan genoemd in de verklaring
van Saltzberg. Zo waren er verschillende moeders en vaders die hun kinderen
bij opa en oma lieten logeren, ondanks het feit dat ze zelf vroeger door deze
mensen misbruikt waren. De reden om de kinderen toch bij hen te laten loge-
ren was niet alleen dat ze het conict met hun ouders uit de weg gingen, zoals
Saltzberg stelt, maar ook dat ze geen herinneringen aan het misbruik hadden,
of dat ze het misbruik niet als zodanig erkenden. Janneke bijvoorbeeld hield
zichzelf voor dat het niet zoveel te betekenen had: ‘Ik dacht: je moet je niet aan-
stellen, het stelt niks voor. Want het enige wat hij deed was aan mijn boezem
zitten.’ Toch werd ze op een gegeven moment onrustig als haar oudste dochter
bij opa en oma ging logeren, en uiteindelijk besloot ze het contact met haar va-
der te verbreken. Ook Bernhard liet zijn kinderen bij hun opa en oma logeren,
hoewel hij door beiden misbruikt was. Zijn herinneringen aan het misbruik
had hij echter verdrongen, waardoor hij zich nooit bedacht dat zijn kinderen
mogelijk gevaar liepen.
Een andere verklaring waarom het ouders soms niet goed lukt hun kin-
deren te beschermen kan zijn dat hun eigen problemen te groot zijn en alle
aandacht opslokken. Al eerder beschreef ik het verhaal van Lisette, die de zorg
voor haar zoon niet meer aankon door haar drugsverslaving. Toen hij acht jaar
was bracht ze hem naar haar ouders, terwijl dat een bijzonder onveilige situatie
was; ze was immers zelf door hen misbruikt. Haar zoon ontwikkelde psychi-
sche problemen en toen hij zestien was misbruikte hij zijn nichtje. Nog altijd
vraagt Lisette zich af of dat komt door de jaren dat haar zoon bij zijn opa en
oma heeft gewoond. Ook Lotte had door het vroegere misbruik zoveel psychi-
sche problemen, dat zij niet in de gaten had dat haar (inmiddels ex-) man haar
twee dochters misbruikte.
3.2 Bescherming tegen geweld: overprotectie
Aan de andere kant kunnen ouders die zelf misbruikt zijn juist heel bezorgd
zijn dat hun kinderen hetzelfde overkomt. Zij doen extra hun best om ervoor te
zorgen dat hun kinderen veilig opgroeien. In het onderzoek van Armsworth en
Stronck (1999) gaf 60% van de deelnemende moeders, zelf in hun jeugd seksu-
eel misbruikt, aan dat zij ernstige of zelfs extreme zorgen om hun kind hadden.
24
Zij pasten hun leven aan om te controleren en lieten bijvoorbeeld geen mensen
in huis of gingen geen relatie met een man aan.
Verberk (2009) beschrijft een voorbeeld: ‘Toen de kinderen wat jonger
waren, belde D. elk uur de kinderen op met de vraag waar ze waren. Tegen-
woordig kan D. dit al wat beter loslaten. Maar als er iets niet gaat zoals het
hoort te gaan, dan raakt D. in paniek. Haar kinderen weten ook dat ze de tele-
foon op moeten nemen als hun moeder belt.’ Een geïnterviewde vrouw uit het
onderzoek van Dijkstra (2000), die seksueel misbruikt werd door haar vader,
vertelt een soortgelijk verhaal: ‘Juist omdat mijn dochter zo’n spontaan en open
kind was, heb ik gezegd van: niet met vreemde mannen meegaan en dat soort
dingen, want daar was ik altijd bang voor. En ik liet ze ook geen minuut alleen,
altijd maar een bepaalde controle moest ik over ze hebben.’ Een aantal van
de vrouwen uit het onderzoek van Armsworth en Stronck (1999) ontwikkelde
hierdoor zelfs psychiatrische beelden: fobieën, psychoses en automutilatie.
Vrijwel alle geïnterviewden bevestigden het gevoel van angst voor ge-
weld tegen de kinderen. Ze houden scherp in de gaten met wie hun kinderen
omgaan, waar ze zijn en wat daar gebeurt. Danny: ‘Ik was heel beschermend,
hield alles in de gaten. Als hij ergens ging spelen was ik toch een beetje wan-
trouwend, met name naar nieuwe mensen. Dan ging ik met hem praten: waar
ben je geweest, hoe was dat? Om eruit te halen: wat is er gebeurd en wat niet?’
Ron vindt achteraf dat hij eigenlijk te ver is gegaan: ‘Mijn zoon had op een ge-
geven moment een homoele leraar. Niks mis mee, maar in mijn verwarring...
Want mijn plegers waren ook mannen. Ik heb die man in de gaten gehouden,
daar word je niet goed van. [...] Ik ging normaal nooit mee naar ouderavonden,
want dan was ik aan het werken of sporten, maar bij die man deed ik het wel.
Als er open podium was dan ging ik ook, en dan ging ik hem observeren. Ik
keek de hele avond: kan ik iets ontdekken?’
Lisette zag overal ogen die op haar zoontje loerden: ‘Vanaf het moment
dat mijn zoon vier werd zag ik overal alleen maar ogen die naar hem keken.
Maar dat waren de ogen van vroeger, die naar mij hadden gekeken en die mij
constant zochten. [...] Ik was zeer beschermend, hij mocht niet alleen naar bui-
ten tot zijn achtste jaar. Ik ben altijd met hem en vriendjes meegegaan naar de
speeltuin. Hij mocht nergens logeren. Naarmate hij ouder werd, werd dat wel
moeilijk voor hem.’ Ook Joke had last van hevige angsten: ‘Er waren plotse-
linge angsten die als een vlam naar boven sloegen. [...] Mijn zoon was vijftien of
zestien, toen had ik een uitbarsting van heftige doodsangst. Plotseling maakte
ik overal sloten op. Binnendeuren, buitendeuren, overal moesten sloten op. Ik
sloop ‘s nachts de kamer van mijn zoon in en deed het raam dicht, want ze
konden van buiten met een ladder naar binnen komen. Dat was ook zo in mijn
verleden: mijn vader kwam via het keukentrapje mijn raam binnen.’
Een aantal moeders hoopte tijdens de zwangerschap dat het kind een
jongetje zou zijn, uit angst voor de kwetsbaarheid van meisjes. Karin, die be-
wust ongehuwd moeder is, heeft goed contact met de vader van haar zoon, die
ook betrokken is bij de opvoeding. Karin was blij dat haar kind een jongetje
was: ‘Ik denk dat het een godsend is dat het een jongetje is. Want ik geloof
nooit dat ik een dochter aan de zorg van haar vader had toevertrouwd.’ Ook
25
Susan hoopte dat haar kind een zoon zou zijn: ‘Ik heb wel angst gevoeld dat
het een meisje zou zijn. Op de een of andere manier hoopte ik ergens toch op
een jongen. En toen de tweede een meisje was.... Maar toen waren mijn ouders
al gescheiden, dus de angst was wel minder. Want mijn angst kwam voort uit
het idee: stel dat het een meisje is en ze gaan naar opa en oma.’
Verberk (2009) wijst op het gevaar dat aan overprotectie kleeft, gezien
vanuit het kind: ‘Door de bezorgdheid van de moeders en de controle die zij
over het kind willen hebben, heeft het kind soms maar weinig vrijheid om
zichzelf en de omgeving te ontdekken en eigen verantwoordelijkheden te leren
dragen.’ Mijn informanten benoemen dit zelf ook. Zo brengt Irene de afstan-
delijkheid van haar dochters tegenover mannen in verband met de vele waar-
schuwingen die ze haar kinderen gaf: ‘Ik heb wel een neus voor mannen die
iets seksueels uitstralen, iets van je willen. En dat hebben mijn kinderen ook.
Ze zeggen dat ik dat overgebracht heb, dat ze daar op letten.’ Lisette heeft het
gevoel dat zij haar zoon beperkt heeft in zijn ontwikkeling, omdat hij niet alleen
buiten spelen of uit logeren mocht. Hans is bang voor de manier waarop hij de
vriendjes van zijn dochters beoordeelt: ‘Ik ben nog net geen ballotagecommis-
sie. [...] Het is nu nog spielerisch, maar ik hoop niet dat ik echt een ballotage-
commissie word, want dat vind ik niet goed.’
Tegelijkertijd beargumenteert een moeder dat ouders zonder een ge-
weldsverleden soms ook wel erg gemakkelijk zijn: ‘Die laten bijvoorbeeld hun
kinderen rustig in een aparte ruimte met elkaar spelen, zonder zelf een keer
te gaan kijken wat ze aan het doen zijn. Terwijl hier een duidelijk risico aan
vastzit. Veel ouders hebben een gevoel van schijnveiligheid.’ Ouders die niet te
maken hebben gehad met (seksuele) kindermishandeling zijn volgens haar niet
voldoende op de hoogte van de gevaren.
Een bepaalde mate van alertheid is belangrijk om de kinderen te kun-
nen beschermen, en blijkt vaak ook te leiden tot maatregelen om de kinderen
weerbaarder te maken. Armsworth en Stronck (1999) beschrijven bijvoorbeeld
hoe moeders die zelf in het verleden seksueel misbruikt zijn, heel bewust be-
zig zijn met het ontwikkelen van bepaalde talenten en vaardigheden van hun
kinderen, zodat zij zich gemakkelijk in een groep kunnen mengen en voor zich-
zelf op kunnen komen. Deze ouders kennen het gevoel van eenzaamheid en
afzondering zo goed, dat zij er extra op letten dat hun kinderen niet hetzelfde
overkomt. Hans is hier een goed voorbeeld van. Hij vindt het belangrijk dat
zijn kinderen goed gekleed zijn, zodat ze zich zeker voelen en sterk overko-
men: ‘Dat was in een tijd dat ik zelf ook heel veel gaf om een sterk uiterlijk.
Zodat ik mij sterk voelde bij lezingen, of optredens. [...] Dat is net als dat je een
wandeling gaat maken en je hebt van die gympies aan of van die klossen. Dan
st· je gewoon. En dat deed ik ook bij mijn kinderen. Als een soort bescherming,
beschermmantel.’ Janneke ging een cursus doen om weerbaarheidslessen te
kunnen geven. ‘In al die lessen heb ik mijn kinderen meegenomen: ik heb dit
gehoord, dit gehoord. En wat ik jullie wil meegeven: als iemand je zo vastpakt
en je wil het niet, wat zou je dan doen? Ik zei heel sterk: nee is nee en daar mag
je je mannetje in staan.’
Karin wijst erop dat alertheid in principe niet verkeerd is, zolang je hier
26
op een ‘gezonde’ manier mee omgaat. Het voorbeeld dat ze hierbij geeft is ver-
helderend: ‘Ik weet nog dat mijn zoon, toen hij een jaar of vier was, voor het
eerst zei: ik wil niet naar papa dit weekend. Toen gingen bij mij alle alarmbellen
rinkelen. Maar ik vroeg: o, hoezo niet? En toen was het omdat de voetbal bij
papa lek was.’ Door op een rustige manier uitleg te vragen beschermt zij haar
kind, zonder daarbij haar eigen trauma een overheersende rol te laten spelen.
3.3 Agressie en geweld tegen de eigen kinderen
Geen van de ouders wil de eigen kinderen mishandelen of agressief benaderen,
omdat zij zelf zo goed weten hoe dat is voor een kind. Bestaande onderzoe-
ken laten echter zien dat ouders met een verleden van fysieke of seksuele mis-
handeling eerder geneigd zijn tot strenge, fysieke straffen (oa Banyard, 1997,
Armsworth&Stronck, 1999; Dubowitz et al, 2001; DiLillo&Damashek, 2003).
Ook verschillende ouders in mijn onderzoek gaven aan dat zij om kleine din-
gen onevenredig boos konden worden, soms met (dreigende) agressie jegens
de kinderen tot gevolg. Johan wilde zijn anderhalf jaar oude zoon een pak slaag
geven toen die per ongeluk iets in het aquarium liet vallen. ‘Hij wilde de rand
van het aquarium pakken, maar toen schoof er een glasplaatje naar binnen. Dat
zag ik vallen en dat raakte bijna de vissen. En toen wilde ik uithalen om hem
een lel te geven, want dat had ik geleerd. Als je iets deed wat niet mocht, dan
werd je de hoek in geslagen. En mijn vrouw ziet dat en ze zegt: denk erom!
En toen werd ik wakker: ik had bijna hetzelfde gedaan als wat mijn vader had
gedaan. Mijn god, dat wil ik nou juist niet!’
Danny heeft door het misbruik en de mishandeling van vroeger een
agressieprobleem ontwikkeld, dat ook opspeelt in de relatie met zijn zoon. Eén
voorval herinnert hij zich nog levendig: ‘Op zijn veertiende kreeg hij verkering
en hij wilde ook bij haar slapen. Daar waren mijn vrouw en ik niet zo blij mee.
En toen is hij stiekem weg gebleven. Hij had gezegd dat hij bij een neefje was,
maar het bleek dat hij bij zijn vriendinnetje had gelogeerd. Ik was zo boos, zó
boos op hem geworden, op de een of andere manier genereerde ik zo’n gigan-
tische energie... Ik was in alle staten. Ik dacht: ik mep hem helemaal in elkaar,
dat gevoel had ik, zo boos was ik. Op de een of andere manier kon ik me geluk-
kig nog beheersen. En toen ben ik gaan nadenken: is het boosheid naar mijn
zoon, of is het boosheid die je in je hebt? En het was boosheid die ik in me had.’
Inmiddels heeft hij beter geleerd zijn boosheid te kanaliseren, door eerder te
praten over wat hem dwars zit.
Ingrid kan er niet goed mee omgaan als haar kinderen niet doen wat ze
zegt, vooral als ze moe is. Een extra frustratie ontstaat omdat ze haar moeder
herkent in haar eigen neiging om controlerend te zijn: ‘Mijn dochter is vijf, dus
het is heel normaal als ze niet meteen wil doen wat je zegt. Maar soms dan heb
je het vier keer gezegd en dan doet ze het nog niet. En dan... Mijn moeder telde
altijd, ik hoor het nog in mijn hoofd: ´Één.... En dan die ogen.... En nu hoor ik
het mezelf zeggen. Dan vind ik het moeilijk om rustig te blijven en niet te heftig
te reageren.’ Ook Els kon onbeheerst boos worden op haar kinderen. ‘Wat me
van mijn zoon volledig uit mijn evenwicht kon brengen, was het feit dat hij zich
zo grenzeloos kon vervelen, alsof hij met zichzelf geen raad wist. Soms verloor
27
ik dan mijn geduld en gaf ik hem een pak rammel, waarna ik zelf moest huilen.
Ik denk dat deze drift van mij wel degelijk zijn oorsprong vond in mijn eigen
verleden.’ Alle informanten die dit thema ter sprake brengen, wijten hun agres-
sieve reactie aan de boosheid die zij in zichzelf hebben opgebouwd, en/of aan
hoe zij in het verleden hebben geleerd te reageren op ongewenst gedrag.
De ouders die Dijkstra (2000) interviewde wezen erop dat gevoelens van
boosheid ook te maken kunnen hebben met de herinneringen die kinderen op-
roepen. Zoons en dochters kunnen door hun temperament, geslacht, leeftijd
en/of gedrag op de pleger van vroeger lijken, wat leidt tot gekleurde reacties
van de ouder. Een door Dijkstra geïnterviewde vrouw vertelt hoe haar zus, in
het verleden misbruikt door haar vader, al haar negatieve gevoelens op haar
dochter projecteert. Hoewel ze haar dochter niet slaat of misbruikt, ziet ze haar
als slecht, verwend en agressief: ‘Mijn zus vindt dat haar dochter lijkt op mijn
vader. Dat leidt tot een breuk en zo blijft de geschiedenis zich herhalen.’ Saltz-
berg (2000) vertelt vanuit haar werk als hulpverlener over een situatie waarbij
bepaald gedrag van een kind herinneringen opriep aan de pleger: ‘Een cliënt
die wilde proberen kinderen te krijgen ging eerst op de kinderen van vrienden
passen, in de hoop dat ze zich meer bij kinderen op haar gemak zou voelen.
Toen de zoon van een vriend haar uitjouwde omdat ze een bordspelletje had
verloren, voelde ze een sterke drang hem te slaan, omdat het haar sterk herin-
nerde aan hoe zij als kind was uitgescholden.’ Zij projecteert dus eigenlijk haar
woedegevoelens jegens haar eigen opvoeders op dit kind.
Hoewel meerdere ouders uit mijn onderzoek wezen op de herinnerin-
gen die de kinderen oproepen aan de eigen jeugd, riep dat bij niemand boos-
heid of agressie op. Waarschijnlijk komt dat doordat de kinderen deze ouders
aan zichzelf doen denken en niet aan de pleger. Daardoor roept het eerder ver-
driet op dan boosheid. ‘Ik merk dat ik nu bij mijn jongste heel vaak itsen
heb: hoe was ik toen ik vijftien was? Wat was ik toch opgesloten. Ik kan er ook
wel weer van genieten, hoe mijn dochter meeblèrt met muziek, danst, grapjes
maakt... Maar ik kom mijzelf tegen: wat was ik toch strak, wat durfde ik niet,
ik verdween.’ Susan noemt het een rouwproces: ‘Rouwen om het kind in jezelf,
waar misbruik van gemaakt is. De confrontatie met je kinderen maakt dat mo-
gelijk.’
Het risico op agressie jegens de eigen kinderen wordt paradoxaal ge-
noeg vergroot door de druk die ouders zichzelf opleggen om een goede ouder
te zijn. Ze willen het zo goed doen, dat frustraties snel op kunnen lopen als er
dingen mis gaan. Dat blijkt wel uit het relaas van Aletta, een van de vrouwen
uit het onderzoek van Dijkstra (2000). Zij werd fysiek mishandeld door haar
stiefmoeder en wil nu alle narigheid uit haar jeugd compenseren tegenover
haar eigen kinderen. Ze stelt hoge eisen aan zichzelf en laat weinig ruimte voor
fouten. Haar dochter huilt echter erg veel en aan haar partner heeft ze weinig
steun. In de kringloop van huilen en stress slaat ze op een gegeven moment
door: ‘Ik heb eens boven aan de trap gestaan met haar en ik dacht: als je nou je
kop niet dichthoudt, dan gooi ik je naar beneden.’ Gelukkig schakelt ze op dat
moment hulp in, waardoor dit gevaarlijke moment uiteindelijk een doorbraak
wordt en ze niet meer zulke onrealistische eisen aan zichzelf stelt.
28
3.4 Vertellen over het misbruik?
Voor ouders is het een lastige keus of ze hun kinderen moeten vertellen over de
seksuele mishandeling waar ze mee te maken hebben gehad. Het zijn immers
zware verhalen, waar ouders hun kinderen eigenlijk niet mee willen belasten.
Kinderen zouden zich zelfs schuldig of verantwoordelijk kunnen gaan voelen
voor het leed van hun ouders en het zou hun houding ten opzichte van de ple-
ger kunnen veranderen (Dijkstra, 2000). Ron wil zijn kinderen niet opzadelen
met een geheim, zoals zijn vader dat vroeger bij hem had gedaan: Mijn vader
vertelde dat hij homoel was en ik wist dat als enige. [...] Ik moest met een heel
groot geheim lopen, dat ik helemaal niet wilde weten. Dat is de reden dat ik het
niet aan mijn kinderen verteld heb.’
Vooral als het misbruik geen grote rol meer speelt in het huidige leven
van de vader of moeder is er weinig aanleiding om de kinderen op de hoogte
te brengen. Karin: ‘Ik zie nu nog geen aanleiding om het mijn zoon te vertellen.
Als ik het ga doen dan ga ik daar nog heel erg lang mee wachten. Ik zie nu nog
even niet de winst ervan in.’ Bernhard heeft er zelfs nog nooit over nagedacht
om het te vertellen: ‘Nooit bij me opgekomen. Ik dacht: dat is iets wat van mij
is en daar moeten jullie buiten blijven. Ze weten er niets van.’
Maar ouders vinden het ook belangrijk om eerlijk te zijn tegen hun kin-
deren. Danny: ‘Ik heb het verteld omdat het deel uitmaakt van mezelf. Waarom
ik geworden ben zoals ik ben. De vader-zoon relatie is een heel intieme relatie,
een relatie die echt heel erg dichtbij staat. Dus ik wilde het met hem delen.’
Kinderen voelen bovendien vaak toch wel dat er iets aan de hand is, al wordt
dit niet hardop uitgesproken. Als niet besproken wordt wat er speelt, kunnen
kinderen ontbrekende stukjes gaan opvullen in hun fantasie (Dijkstra, 2000).
Ook kan er verwarring en spanning ontstaan over bepaalde gebeurtenissen en
gewoontes, vooral als het misbruik een grote rol speelt in het leven van de ou-
der en leidt tot bijvoorbeeld overspannenheid, depressiviteit of opname in een
hulpverlenende instelling.
Veel ouders kiezen er uiteindelijk voor om iets over hun jeugd aan hun
kinderen te vertellen. Soms wachten ze tot hun kinderen een bepaalde leeftijd
hebben bereikt, bijvoorbeeld vijftien, zestien, of achttien jaar. Op die manier
scheppen de ouders ook ruimte voor zichzelf om te wennen aan het idee dat
hun kind ervan zal gaan weten. Er bestaat veel verschil in de hoeveelheid in-
formatie die ouders hun kinderen geven en de bewoordingen die gekozen wor-
den. Dijkstra (2000) beschrijft een aantal verschillende situaties, van een meer
algemene opmerking zoals dat het vroeger thuis niet zo leuk was, tot meer
concrete verhalen over wat de mishandeling inhield, bijvoorbeeld slaan of op-
sluiten. Helaas gaat Dijkstra niet speciek in op het onthullen van seksuele
kindermishandeling. Een van de mannen uit haar onderzoek heeft dit gedaan,
maar weet niet meer precies welke woorden hij heeft gebruikt.
Een moeder schreef een indrukwekkend artikel over de manier waarop
zij haar zoons in fasen over het misbruik vertelde: ‘Mijn zoons waren vier en
zeven jaar oud toen ik geconfronteerd werd met mijn verleden van seksueel
geweld. Ik ging in therapie en kreeg daardoor allerlei emoties te verwerken die
ik in mijn dagelijks leven met mijn zoons moest zien op te vangen. Mijn zoons
29
kwamen met vragen. Hoe klein ze ook waren, ze voelden dat er iets niet klopte.
Vragen als: waar ga je heen, waarom moet je huilen, waarom kan je niet spelen,
waarom ben je nu al weer moe, ben je ziek? Ik besprak met mijn therapeut hoe
ik kon reageren en kwam erachter dat een simpel antwoord mogelijk was: ik ga
met een mevrouw praten omdat ik verdrietig ben, we gaan niet meer bij opa op
bezoek omdat ik boos en verdrietig ben door opa, omdat hij toen ik net zo klein
was als jij mij heel veel pijn heeft gedaan.
Naarmate ze ouder werden reageerden ze anders, en stelden ook andere
vragen. Op zijn twaalfde jaar kreeg mijn jongste zoon in de brugklas lessen
over seksualiteit, waaronder uitleg over seksueel geweld. Hij vroeg mij toen hij
thuis kwam: mama, heb jij dit ook meegemaakt? Dit gesprek gaf hem, en later
ook mijn andere zoon, de gelegenheid om vragen te stellen. Zoals: hoe oud
was jij toen dat gebeurde, wat deed oma, waarom ging je niet weg? Toen mijn
jongste de leeftijd van achttien jaar had, en ik hartproblemen kreeg, heb ik een
compleet verhaal voor ze geschreven, met alle feiten maar zonder details. Ze
waren blij met deze openheid. Het verklaarde veel van mijn gedragingen naar
hun toe, die ze niet altijd hadden begrepen. Ze waren ook geschokt maar kon-
den hierover met mij in contact zijn. Ik heb de cirkel van zwijgen verbroken.’
Voor Hans was een televisie-optreden vijftien jaar geleden de reden om
aan zijn veertienjarige (stief)dochter te vertellen over het misbruik. In 2010
kwam hij opnieuw op televisie, en besloot hij het ook aan zijn biologische doch-
ter te vertellen, die inmiddels vijftien was. Omdat dit kort geleden was, weet hij
nog goed hoe hij dit aangepakt heeft: ‘Ik heb gezegd: papa is misbruikt en dat
heeft ontzettend lang geduurd. Ik was zeven jaar en het heeft geduurd tot mijn
dertiende. Ik heb er heel veel verdriet van gehad, ik ben heel eenzaam geweest,
heel alleen, en ik heb een heel lastige puberteit gehad. [...] Ik heb niet verteld
dat ik ook fysieke verschijnselen had, waardoor ik last kreeg van de gelijke-
nis met de dader. Een orgasme, of... Dat heb ik niet verteld, dat vond ik te ver
gaan. Ik heb wel gezegd dat ik verkracht ben. Ik heb dat wel een term gegeven.
Ik heb ook gezegd dat ik het moeilijk vond om in mijn tienertijd relaties aan te
gaan, omdat ik mijzelf niet kende, en bang was dat mij opnieuw iets aangedaan
werd. [...] Dat ik er heel hard aan heb gewerkt om het een plaatsje te geven. En
dat ik daar heel blij mee was en daardoor heel veel kan betekenen voor andere
mensen. Gewoon een heel positief verhaal. En ik heb gezegd: als je vragen hebt
mag je ze altijd aan me stellen. Ik zal altijd antwoord geven.’ Hans bouwt ook
zelf ‘check-momenten’ in, om na te gaan of zijn dochters nog vragen hebben:
‘Waar we het toen over hebben gehad, heb je dat begrepen? Moet je er nog wel
eens aan denken?’ Zo schept hij ook expliciet ruimte voor zijn dochters om met
vragen te komen.
3.5 De reactie van de kinderen
De moeders uit het onderzoek van Armsworth en Stronck (1999), die hun kin-
deren over het misbruik vertelden, rapporteerden uiteenlopende reacties van
hun kinderen. Ongeveer de helft van de kinderen reageerde positief en kreeg
door de onthulling meer begrip, empathie en sympathie voor zijn of haar moe-
der. Zij waren opgelucht om nu te weten wat ze altijd al vermoed hadden.
30
De andere helft van de kinderen reageerde ‘negatief’: zij raakten overstuur of
bezorgd, namen afstand van hun moeder, werden boos op hun moeder of be-
trokken het heel erg op zichzelf. Armsworth en Stronck (1999) gaan er niet op in
hoe met deze ‘negatieve’ reacties is omgegaan en of het uiteindelijke resultaat
wellicht alsnog positief was. Immers, met een goede begeleiding kunnen ge-
voelens als verdriet, boosheid en bezorgdheid besproken worden en een plek
krijgen, wat juist tot een verdieping van de ouder-kind relatie kan leiden.
Voth en Tutty (1999) interviewden zes inmiddels volwassen dochters
van misbruikte moeders. Deze dochters bevestigden de problemen die in voor-
gaande hoofdstukken aan de orde kwamen. Vanaf het moment dat de dochters
van het misbruik wisten, waren zij beter in staat om de vroegere problemen te
duiden. Zij begrepen toen dat het misbruik het probleem was geweest, en niet
zijzelf. Dit plaatste voor de geïnterviewde dochters het hele verleden in een
ander perspectief. In de meeste gevallen ontstond er meer begrip en daardoor
meer goede wil of zelfs meer liefde jegens de moeder.
Dit is ook het beeld dat uit mijn interviews naar voren komt. Bram heeft
nog met één zoon contact. Toen hij hem vertelde over het misbruik, vielen voor
zijn zoon de puzzelstukjes op hun plaats: ‘Ik heb het uitgebreid verteld, mijn
schoondochter was er ook bij en mijn vrouw. Zonder diep in te gaan op details,
dat vond ik ook weer niet nodig, maar wel globaal wat er gebeurd is. En het
enige wat mijn zoon zei was: nu kan ik je pas begrijpen pa. Dat deed me heel
erg goed. Hij gaf me een knuffel en klopte me op mijn schouder en zei: nu kan
ik je begrijpen.’ Voor Els ging het hetzelfde. Zij vertelde het haar dochter toen
ze zestien was: ‘Ze moest huilen toen ze het hoorde. Mijn zoon heb ik het korte
tijd daarna ook verteld. Ze vonden het natuurlijk verschrikkelijk voor me, maar
wel jn dat ik het hen had verteld. Zoals mijn dochter zei: we hebben liever dat
je huilt en dat we weten waarom het is, dan dat we niet weten wat je dwarszit.
Want merken dat er iets is doen we toch wel.’ Els sluit het schriftelijke interview
af met een citaat van haar moeder: ‘Liever een hel van een waarheid dan een
hemel van leugens.’ Zelfs al was er soms in eerste instantie verdriet en bezorgd-
heid, uiteindelijk ontstond er meer begrip.
Veel moeders en vaders krijgen vervolgens ook steun van hun kinderen.
Johan: ‘Mijn kinderen zijn allebei boos geworden: verdomme, dat had hij niet
mogen doen. Dat vond ik wel een heel logische reactie, en steunend.’ In Per-
spectief (2002) schrijft een vrouw: Toen ik mijn kinderen verteld heb van mijn
geheim was de eerste vraag van hen: wat deed oma dan toen ze het wist? Met
een brok in mijn keel heb ik maar een woord geuisterd: NIETS. Nog nooit heb
ik mijn moeder-dochter/zoon band met hen zo sterk gevoeld als toen zij mij
troostten na dit ene woordje. Ze staan voor honderd procent achter me. Het
deed heel veel pijn om te zien hoe opa en oma van hun voetstuk vielen. Maar
het deed me goed te weten dat ze achter me stonden, me geloofden en me zelfs
probeerden te troosten.’
Joke heeft het idee dat er bovendien meer openheid ontstond: ‘Het was
een opening, hij uit zich nu veel meer. Voor het eerst vertelt hij dat hij zijn neven
en nichten mist, dat had hij nooit gezegd. [...] En hij vertelt nu ook dat hij toch
zijn vader heeft gemist.’ Voor de zestienjarige kleinzoon van Johan was de ont-
31
hulling aanleiding om zelf ook hulp te zoeken voor de mishandeling door zijn
vader. Johan is hier heel gelukkig mee: ‘Mijn kleinzoon kent mijn voorgeschie-
denis en ik die van hem, dat weten we van elkaar, en ik kan er met hem goed
over praten. Het feit dat ik er met hem over gepraat heb is voor hem aanleiding
geweest om hulp te zoeken.’ Ouders uit meerdere onderzoeken vertellen dat
hun kinderen na de onthulling zelf ook seksueel misbruik onthulden.
32
4. Conclusie
Ieder slachtoffer beleeft de gevolgen van seksuele kindermishandeling op zijn
of haar eigen wijze. In verschillende levensfasen zal iemand zich er steeds weer
mee moeten leren verhouden; ook in de periode van (naderend) ouderschap.
Vanuit de gehechtheidstheorieën en social learning theorieën bestaan er aan-
wijzingen dat er een verband is tussen seksuele kindermishandeling in het ver-
leden en het functioneren als ouder in het heden. Onderzoek geeft echter geen
denitief uitsluitsel of het een rechtstreeks, causaal verband betreft, omdat het
vrijwel onmogelijk is om de invloed van andere factoren (eigenschappen/er-
varingen van de ouder, van het kind en de sociale context) uit te sluiten. In dit
onderzoek ging ik uit van een wisselwerking tussen de verschillende factoren.
De meest in het oog springende conclusie van dit onderzoek is dat er
een grote verscheidenheid aan verhalen bestaat. Ieder individu heeft een eigen
geschiedenis, maakt eigen keuzes en gaat op een eigen manier met gebeurte-
nissen om. Algemeenheden volstaan dan ook niet; elk verhaal is uniek. In dit
laatste hoofdstuk bespreek ik de conclusies van het onderzoek per deelvraag,
waarbij ik een aantal ‘grote lijnen’ benoem en tegelijkertijd rekening houd met
de verschillen tussen de verhalen.
De keuze om ouder te worden
De eerste deelvraag luidde: hoe kiezen mensen die in het verleden te maken
hebben gehad met seksuele kindermishandeling ervoor om vader of moeder
te worden?
Uit het onderzoek blijkt dat een deel van deze mensen geen keus heeft: zij kun-
nen door de gevolgen van het vroegere misbruik geen kinderen krijgen. An-
deren kiezen ervoor om geen kinderen te krijgen, of zij stellen ouderschap uit
vanwege twijfels over de eigen capaciteiten, vanwege de keuze om eerst het
verleden te verwerken, of uit angst voor de pleger. Een mogelijk gevolg van
dit uitstel is dat iemand minder kinderen krijgt dan hij/zij had gewild. Voor
sommige vrouwen en mannen is het misbruik juist een motivatie om ouder te
worden en te laten zien dat het ook anders kan.
Een deel van de ouders denkt heel bewust na over de relatie tussen de
vroegere seksuele mishandeling en het ouderschap; ze maken afwegingen en
ondernemen de nodige acties om ervoor te zorgen dat het misbruik zo weinig
mogelijk negatieve invloed heeft op de opvoeding. Dit maakt mensen sterker
en geeft een gevoel van empowerment: je neemt je leven in eigen hand. Ver-
schillende factoren kunnen deze reectie bemoeilijken of onmogelijk maken.
Zo hebben niet alle vrouwen en mannen die kinderen willen herinneringen
aan het misbruik. De zwangerschap kan ongepland of zelfs ongewenst zijn. En
sommige mannen en vrouwen zijn zich er helemaal niet bewust van is dat het
misbruik effect zou kunnen hebben op het ouderschap.
Een aantal ouders uit het onderzoek werd moeder of vader in een tijd
dat kinderen krijgen heel vanzelfsprekend was. Reecteren op de vraag of je
wel of niet kinderen wilde was niet gebruikelijk, laat staan nadenken over de
33
vraag welke rol je eigen verleden hierin zou kunnen spelen. Dit is in de afgelo-
pen decennia veranderd: er is steeds meer ruimte gekomen om al dan niet voor
het ouderschap te kiezen. Ook is er meer bekend geworden over de gevolgen
van seksuele kindermishandeling. Dit geeft ouders in deze tijd de gelegenheid
om na te denken over de relatie tussen ouderschap en seksueel misbruik, en
waar nodig stappen te zetten om eventuele negatieve gevolgen te beperken.
Gevolgen van het misbruik op de opvoeding
De tweede deelvraag luidde: welke gevolgen heeft het vroegere misbruik vol-
gens ouders op het gebied van emotionele, lichamelijke en seksuele opvoeding?
Een ingrijpend gevolg kan zijn dat ouders door het misbruik zoveel proble-
men hebben, dat zij niet beschikbaar zijn voor hun kinderen. Zij kunnen niet
de energie opbrengen om activiteiten met hun kinderen te ondernemen, of ze
zoeken hun toevlucht in werk, sport of religie. In een aantal gevallen was er
sprake van drank- of drugsverslaving, waardoor het contact met de kinderen
ernstig verstoord raakte.
In het onderzoek bleek dat ouders duidelijk een verband zien tussen
het vroegere seksuele misbruik en de emotionele band met hun kinderen. Het
misbruik kan een positieve invloed hebben: vooral ouders die heel bewust over
hun ouderschap nadenken zien het als hun taak om extra te investeren in de
relatie met hun kind, vaak met succes. Sommige ouders vinden zichzelf sensi-
tiever geworden door het misbruik. Zij voelen hun kinderen beter aan en kun-
nen makkelijker met hun kinderen praten over beladen thema’s.
Het vroegere misbruik kan ook problemen veroorzaken. Zo gaven veel
ouders aan dat zij het moeilijk vinden om liefde en genegenheid te voelen voor
hun kinderen, omdat zij door hun verleden niet in contact staan met hun ge-
voelens. Zij hebben daardoor tot hun eigen verdriet een minder goede band
met hun kind. Volgens eerdere onderzoeken kan ook jaloezie de emotionele
band verstoren; ouders kunnen jaloers zijn op het (relatief) onbezorgde leven
van hun kinderen. Een ander probleem waar ouders op wezen was het niet
kunnen opvangen van de emoties van de kinderen; een eigenschap die nor-
maal gesproken kan bijdragen aan een betere relatie met het kind. Een laatste
probleem dat kan gaan spelen is dat ouders juist te open zijn in het tonen van
hun emoties. Kinderen kunnen hierdoor de neiging krijgen om voor hun ou-
ders te gaan zorgen, waardoor parenticatie optreedt.
Seksuele kindermishandeling heeft vaak gevolgen voor de lichamelijk
zorg. Ongeveer de helft van de geïnterviewden kreeg te maken met problemen;
soms doordat het lichamelijke contact met hun kinderen herinneringen opriep
aan de gebeurtenissen in de eigen jeugd, maar vaker vanwege de angst om
grenzen te overschrijden. Ouders zijn bang dat zij, omdat ze vroeger slachtoffer
waren, zelf pleger zullen worden. Daardoor voelen zij zich ongemakkelijk bij
lichamelijk contact met hun kinderen, houden zij zichzelf scherp in de gaten, en
vermijden ze soms zelfs lichamelijke verzorging en affectie.
Het vroegere misbruik kan ook de seksuele opvoeding beïnvloeden.
Soms is die invloed negatief: door te praten over seksualiteit kunnen bij ouders
34
pijnlijke herinneringen bovenkomen, er kan gène bestaan om over bepaalde
thema’s te praten en ouders kunnen onzeker zijn over wat ‘normaal’ is om
met kinderen te bespreken, omdat hun eigen beleving zo verstoord is. Maar de
invloed van het misbruik kan ook positief uitpakken: juist vanwege hun eigen
negatieve ervaringen besteedt een deel van de moeders en vaders extra aan-
dacht aan de seksuele opvoeding. Daarmee rusten ze niet alleen hun kinderen
goed toe, maar bouwen ze ook aan hun eigen zelfvertrouwen.
Voor alle ouders speelt het thema geweld een belangrijke rol in de op-
voeding. Ouders lieten blijken dat zij soms moeite te hebben om hun kinderen
te beschermen tegen geweld. Dat kan komen omdat zij vooral hebben geleerd
conicten uit de weg te gaan, met als gevolg dat ze niet voldoende opkomen
voor hun kinderen, zo wijst eerder onderzoek uit. Maar er zijn meer redenen,
vooral waar het gaat om bescherming van de kinderen tegen opa en/of oma.
Het kan zijn dat een vader of moeder geen herinneringen heeft aan het mis-
bruik, of het misbruik niet als zodanig erkent, waardoor de kinderen toch naar
opa en oma gaan. Soms zijn de eigen problemen van ouders te groot om goed
voor de kinderen te kunnen zorgen.
De meeste ouders bevinden zich echter aan de andere kant van het
continu¸m: zij zijn juist heel bezorgd dat hun kinderen iets overkomt en nemen
(soms drastische) maatregelen om dat te voorkomen. Het risico hiervan is dat
de kinderen te weinig vrijheid krijgen om zichzelf te ontwikkelen. Ouders die
een middenweg weten te vinden, blijken vaak adequate maatregelen te nemen
om de kinderen weerbaarder te maken.
Alle ouders doen hun best om geen geweld tegen hun kinderen te ge-
bruiken. Toch is dat moeilijk en dreigt soms geweld. De geïnterviewden brach-
ten dit in verband met het vroegere misbruik; zij zien hierin de oorsprong van
hun woede en/of van de onmacht om hier goed mee om te gaan. Hoe meer
druk ouders zichzelf opleggen om alles goed te doen, hoe kwetsbaarder ze
worden. In eerder onderzoek werd de boosheid ook in verband gebracht met
herinneringen die kinderen soms oproepen aan de pleger. De vaders en moe-
ders uit mijn onderzoek zagen in hun kinderen echter eerder zichzelf terug dan
de pleger.
Een belangrijke vraag voor veel ouders is of ze hun kinderen moeten
vertellen over het misbruik waar zij vroeger mee te maken hebben gehad. De
meeste ouders kiezen er uiteindelijk voor om iets over hun jeugd te vertellen,
hoewel zij vaak wachten tot hun kinderen een bepaalde leeftijd hebben bereikt.
Dat geeft ouders zelf ook ruimte om te wennen aan het idee dat hun kind ervan
zal gaan weten. De reactie van de kinderen op de onthulling was overwegend
positief en over het algemeen ontstond er nadien meer begrip, steun en weder-
zijdse openheid.
Wat helpt?
De derde deelvraag was erop gericht om te achterhalen wat helpt in de opvoe-
ding van de kinderen.
Uit de verhalen van de ouders is op te maken dat vooral zelfreectie een grote
35
bijdrage levert aan het kunnen omgaan met problemen. Het gaat daarbij om
vragen als: wil ik zelf graag kinderen? Welke rol kan mijn verleden spelen in
het contact met mijn kinderen? Wat kan ik doen om goed beslagen ten ijs te
komen? Hoe kan ik mogelijke problemen oplossen? Welke hulp kan ik daarbij
inzetten en hoe organiseer ik die hulp? Welke mensen wil ik wel bij ons gezin
betrekken en welke mensen niet? Deze reectie kan iemand alleen doen of met
hulp van anderen. Dat kunnen vrienden of familieleden zijn, maar ook profes-
sionele hulpverleners. Door deze zelfreectie wordt het mogelijk om het heft in
eigen hand te nemen, verantwoordelijkheid te nemen, en stappen te zetten om
eventuele negatieve gevolgen van het misbruik te beperken.
Ook het gezin zelf, zowel partner als kinderen, kan een belangrijk bijdra-
ge leveren aan het minimaliseren van negatieve effecten van het verleden. Part-
ners kunnen zorg uit handen nemen, wat de nodige verlichting kan brengen.
Tegelijkertijd helpt het ook als partners juist de zorg over durven te dragen; een
at geven dat ook de ouder met een belast verleden kan en moet zorgen voor
haar of zijn kind. Dit geeft zelfvertrouwen, en al doende gaat het ouderschap
de vaders en moeders steeds beter af. Dat komt ook door de bevestiging van-
uit het kind: hoe vaker dingen goed gaan, hoe meer positieve bevestiging dat
biedt.
Ironisch genoeg kan zelfs het vroegere misbruik een positieve bijdrage
leveren aan de opvoeding. Een aantal ouders merkte dat zij door het misbruik
bepaalde kwaliteiten en eigenschappen hebben ontwikkeld die helpen in het
contact met hun kinderen. Zij gaven bijvoorbeeld aan dat zij goed aanvoelen
hoe hun kinderen zich voelen en wat ze nodig hebben. Ze laten zich minder
snel afschrikken door moeilijke vragen en zijn extra gericht op een open com-
municatie met hun kind. Ook zijn ouders die zelf aan den lijve geweld hebben
ondervonden eerder geneigd om alert te zijn op geweld tegen de kinderen, en
nemen zij vaker stappen om de weerbaarheid van hun kinderen te vergroten.
Verschillen tussen mannen en vrouwen
De vierde en laatste deelvraag was: zijn er verschillen tussen de ervaringen van
mannen en die van vrouwen?
Hoewel de ervaringen in grote lijnen op elkaar lijken, werd ook duidelijk dat er
verschillen bestaan. Deze hangen samen met de verschillende posities en rol-
len van mannen en vrouwen in onze samenleving. Zo lijken mannen eerder de
neiging te hebben om in moeilijke tijden hun verantwoordelijkheden voor het
gezin te ontvluchten en zich te storten op werk, sport of religie. Dit wordt mo-
gelijk gemaakt door hun vrouwelijke partners, die de zorgtaken overnemen.
Dat sluit aan bij traditionele rollenpatronen, waarin vrouwen meer ‘vanzelf-
sprekend’ de verzorging van de kinderen voor hun rekening nemen. In het
geval van echtscheiding komen deze patronen nog duidelijker naar voren, en
komt de zorg voor de kinderen meestal bij de moeder te liggen.
Zowel mannen als vrouwen liepen tegen het probleem aan dat het moei-
lijk kan zijn om een emotionele band met hun kind op te bouwen, omdat zij
vroeger nooit geleerd hebben emoties te voelen en te uiten. Voor mannen wordt
36
dit probleem versterkt door mannelijkheidscoderingen: het is in onze samenle-
ving voor mannen minder gebruikelijk dan voor vrouwen om emoties te tonen.
Vaders hebben daardoor nog een extra hindernis te nemen in het opbouwen
van een band met hun kinderen.
Ook in de fysieke zorg voor de kinderen bestaat er voor vaders een ho-
gere drempel dan voor moeders. Hoewel beide groepen ouders bang zijn om
grenzen te overschrijden, bestaat vooral bij vaders de angst om zelf pleger van
seksueel misbruik te worden. Dit heeft zijn weerslag op de manier waarop va-
ders omgaan met het fysieke contact met hun kinderen. De angst om grenzen te
overschrijden werkt verlammend en neemt veel spontaniteit en onbezorgdheid
weg. Soms leidt het zelfs tot het vermijden van lichamelijke zorg en affectie.
Vervolgonderzoek
Door dit onderzoek is een aantal vragen beantwoord. Er zijn ook nieuwe vra-
gen ontstaan. Hoe beleven kinderen hun opvoeding? Het zou interessant om
met de kinderen te praten over dit onderzoek en te horen wat hun mening is.
Hoe is het voor partners om kinderen op te voeden met een partner die te ma-
ken heeft gehad met seksueel misbruik? Wat doen zij om eventuele negatieve
gevolgen te beperken?
Een ander waardevol vervolgonderzoek zou onderzoek zijn waarin
meerdere diversiteitsfactoren betrokken worden. In het huidige onderzoek is
weliswaar expliciet onderzocht wat de verschillen zijn tussen de ervaringen
van mannen en vrouwen, maar er is niet gekeken of er bijvoorbeeld ook ver-
schillen bestaan tussen de ervaringen van oudere en jongere ouders, ouders uit
verschillende etnisch-culturele groepen, ouders in homoseksuele en heterosek-
suele relaties, en gezinnen met zoons of dochters. In dit onderzoek zijn aanwij-
zingen gevonden dat meerdere diversiteitsfactoren dan gender een rol zouden
kunnen spelen, bijvoorbeeld leeftijd en seksuele geaardheid. Verder onderzoek
zou uit kunnen wijzen in hoeverre dat daadwerkelijk het geval is.
Tot slot blijft kwantitatief onderzoek belangrijk, om vast te kunnen stel-
len hoe vaak de hierboven beschreven problemen voorkomen, in hoeverre dit
te wijten is aan het misbruik en of er statistisch relevante verschillen bestaan
tussen verschillende groepen mensen. Kwantitatief onderzoek zou veel aan-
dacht moeten besteden aan het schetsen van een context, om te voorkomen
dat de cijfers een eigen leven gaan leiden en stigmatiserend werken. Veruit de
meeste ouders doen immers hun uiterste best om een goede moeder of vader
te zijn. Zij hebben meer baat bij een analyse van mogelijke problemen en oplos-
singen, dan bij een veroordeling.
Tenslotte
Meewerken aan dit onderzoek was voor geen van de betrokkenen gemakkelijk.
Een interview betekent immers het ophalen van -soms zeer pijnlijke- herinne-
ringen, het delen van gevoeligheden, je kwetsbaar opstellen en uit de anonimi-
teit treden. Gedurende het onderzoek bleek echter ook dat de geïnterviewden
steun haalden uit de interviews en gesprekken. Een van de deelnemers aan
de focusgroep mailde na aoop: ‘Het gesprek gisteren heb ik als waardevol
37
ervaren. Het kost energie, dat voelde ik nadien sterk. Maar het is goed om uit-
gedaagd te worden om over de kwestie na te denken, en op je eigen handelen
en emoties te reecteren in gesprek met deelgenoten.’ Voor veel ouders was
het interview een aanleiding om (opnieuw) over vraagstukken na te denken
en deze te bespreken met een gezins- of familielid, vriend(in), of hulpverlener.
Ik hoop dat dit onderzoeksverslag een soortgelijke functie kan vervullen. Het
biedt geen kant-en-klaar recept; dat kan en hoeft ook niet. Maar hopelijk biedt
het ouders en betrokkenen wel herkenning, inspiratie en handvatten om na te
denken over de invulling van het eigen ouderschap.
38
Literatuurlijst
Alexander, P. C., Teti, L., & Anderson, C. L. (2000) ‘Childhood sexual abuse
history and role reversal in parenting’, in: Child Abuse & Neglect, 24, 829-838.
Armworth, M.W. & Stronck, K. (1999) ‘Intergenerational effects of incest on pa-
renting: Skills, abilities, and attitudes,’ in: Journal of Counseling & Development,
77, 303-317.
Baas, N.J. (2001) Probleemouders, probleemkinderen? Een literatuurstudie van trans-
generationele overdracht van problemen die tot kinderbeschermingsmaatregelen (kun-
nen) leiden. Den Haag: Ministerie van Justitie/WODC.
Bakermans-Kranenburg, M.J. & IJzendoorn, van M.H. (1994) ‘Intergeneratio-
nele overdracht van gehechtheid. De stand van zaken in het psychometrisch,
klinisch en pedagogoisch onderzoek’, in: Kind en Adolescent, 15, pp. 1-24.
Banyard, V. L. (1997) ‘The impact of childhood sexual abuse and family functio-
ning on four dimensions of women’s later parenting’, in: Child Abuse & Neglect,
21(11), 1095-1107.
Burkett, L. P. (1991) ‘Parenting behaviors of women who were sexually abused
as children in their families of origin’, in: Family Process, 30, 421-434.
Cicchetti, D. (1987) ‘Developmental psychopathology in infancy: Illustration
from the study of maltreated youngsters’, in: Developmental Psychology, 25, 525-
531.
Cole, P. M., & Woolger, C. (1989) ‘Incest survivors: The relation of their per-
ceptions of their parents and their own parenting attitudes’, in: Child Abuse &
Neglect, 13, 409-416.
Cole, P. M., Woolger, C., Power, T. G., & Smith, K. D. (1992) ‘Parenting difcul-
ties among incest survivors of father-daughter incest’, in: Child Abuse & Neglect,
16, 239-249.
Dijkstra, S. (2000) Met vallen en opstaan. Hoe vrouwen en mannen betekenis geven
aan geweldservaringen uit hun kindertijd. Delft: Eburon.
DiLillo, D. & Damashek, A. (2003) ‘Parenting Characteristics of Women Repor-
ting a History of Childhood Sexual Abuse’, in: Child Maltreatment, 8(4), pp. 319-
333.
Douma, J., Bergh, P. & Hoekman, J. van den (1998) Verstandelijk gehandicapten en
seksueel misbruik. Rotterdam: Lemniscaat.
39
Draijer, N. (1988) Seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Een landelijk on-
derzoek naar de omvang, aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de
psychische en psychosomatische gevolgen. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid.
Dubowitz, H., Black, M. M., Kerr, M. A., Hussey, J. M., Morrel, T. M., Everson,
M. D., et al. (2001). ‘Type and timing of mothers’victimization: Effects on mo-
thers and children’, in: Pediatrics, 107, pp. 728-735.
Duncan, K. (2004) Healing from the trauma of childhood sexual abuse: The journey of
women. Westport, CT: Praeger.
Grocke, M., Smith, M., & Graham, P. (1995) ‘Sexually abused and nonabused
mothers’ discussions about sex and their children’s sexual knowledge’, in:
Child Abuse & Neglect, 19, 985-996.
Heerbeek, J. van (1999) De invloed van prenatale factoren op de ontwikkeling
van een kind. Empirisch onderzoek naar de samenhang tussen prenatale psy-
chosociale factoren en geboorte-uitkomst & literatuurstudie naar de predictie
van fysieke kindermishandeling. Niet uitgegeven (scriptie).
Herman, J.L. (1992) Trauma en herstel. De gevolgen van geweld- van mishandeling
thuis tot politiek geweld. Amsterdam: Wereldbibliotheek.
IJzendoorn van, M.H. (1994) Gehechtheid van ouders en kinderen. Houten: Bohn
Staeu Van Loghum.
Kooijman, K., & Wattam, C. (1998) Moving towards effective child maltreatment
prevention strategies in Europe. Final report to the European Commission for CAP-
CAE. Utrecht/Lancaster: NIZW/Lancaster. University (UK).
Lambermon, M.W. & IJzendoorn, M.H. van (1991) ‘Over de appel en de boom.
Intergenerationele overdracht bij verwaarlozing en mishandeling in gehecht-
heidtheoretisch perspectief’, in: Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming
en Onderwijs, 2, 1991.
Lammers, M., Vrijlandt, M., Shepard, L. (1993) Blind voor misbruik? Seksueel
misbruik van mensen met een lichamelijke handicap. Herkennen, signaleren en
bespreekbaar maken. Utrecht: Medusa.
Melberg Schwier, K. & Hingsburger, D. (2000) Sexuality: Your Sons and Daugh-
ters With Intellectual Disabilities. Baltimore: Paul Brookes Pub Co.
Naezer, M. (2009) Brondocument seksuele kindermishandeling binnen gezin, familie
en andere vertrouwensrelaties. Utrecht: VSK.
40
Outsem, R. van (1992) Seksueel misbruik van jongens. Amsterdam: SUA.
Perry, B.D. (1997) ‘Incubated in Terror: Neurodevelopmental Factors in the ‘Cy-
cle of Violence’’, in: J. Osofsky (Ed.), Children, Youth and Violence: The Search for
Solutions. New York: Guilford Press, pp. 124-148. Online: http://www.child-
trauma.org/CTAMATERIALS/incubated.asp (5 januari 2009)
Polusny, M., & Follette, V. (1995) ‘Long-term correlates of child sexual abuse:
Theory and review of the empirical literature’, in: Applied and Preventive Psycho-
logy, 4, pp.143-166.
Roche, D.N., Runtz, M.G., & Hunter, M.A. (1999) ‘Adult Attachment: A medi-
ator between child sexual abuse and later psychological adjustment’, in: Journal
of Interpersonal Violence, 14(2), 184-207.
Rumstein-Mc Kean, O. & Hunsley, J. (2001) ‘Interpersonal and family functi-
oning of female survivors of childhood sexual abuse’, in: Clinical Psychology
Review, 21(3), pp. 471-490.
Rus, C. (2006) ‘Bruisend en breekbaar: jongeren op drift door gefragmenteerde
maatschappij’, in: Tijdschrift voor Humanistiek, 7(28), pp. 99-110.
Saltzberg, M. (2000) ‘Parenting challanges for women with abuse histories’, in:
Journal of Feminist Therapy, 12(1).
Teicher, M.H. (2002) ‘The neurobiology of Child Abuse’, in: Scientic American,
2002(3), pp. 54-61.
Verberk, J. (2009) Hulpverlening voor de kinderen van een seksueel misbruikte moe-
der. Niet uitgegeven (scriptie).
Voth, P. F.,& Tutty, L.M. (1999) ‘Daughter’s perceptions of being mothered by
an incest survivor:A phenomenological study’, in: Journal of Child Sexual Abuse,
8, pp. 25-43.
Voorintholt, H. (2002) Anders was ik nu misschien wel minister geweest... Delft:
Eburon.