Content uploaded by Christophe Matthys
Author content
All content in this area was uploaded by Christophe Matthys on Aug 08, 2016
Content may be subject to copyright.
26 Vlaams tij dschrift voor DIABETOLOGIE
Inname van laagcalorische zoetsto en
bij diabetespatiënten
Ir. Joris Van Loco1,*, prof. dr. Kristina Casteels2, prof. dr. Christophe Matthys3
1Operationele Directie Voeding, Geneesmiddelen en Consumentenveiligheid, Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid, 2Diabetes bij kinderen en
adolescenten, UZ Leuven, Departement ontwikkeling en regeneratie, KU Leuven, 3Klinische en Experimentele Endocrinologie, Departement Klinische en
Experimentele Geneeskunde, KU Leuven; Competentie Centrum Klinische Voeding, Departement Endocrinologie, UZ Leuven.
Voeding
J. Van Loco et al.
Correspondentie: Joris.VanLoco@wiv-isp.be
Referentie: Van Loco J, Casteels K, Matthys C. Vlaams tijdschrift voor Diabetologie 2016 nr. 1, 26-29.
INLEIDING
Gezoete levensmiddelen zijn niet meer weg te denken uit ons
dagelijks voedingspatroon. Gelet op de obesitasepidemie vin-
den we meer en meer producten in de winkelrekken waarbij
suiker geheel of gedeeltelijk werd vervangen door zoetstoffen.
De zoetstoffen worden onderverdeeld in natuurlijke, intensieve
(of laagcalorische) en extensieve zoetstoffen.
Natuurlijke zoetstoffen zijn sucrose, glucose, fructose, lac-
tose, malto-dextrine, stropen, honing… In tegenstelling tot
suikers dragen intensieve en extensieve zoetstoffen niet bij
tot de glycemische respons en beïnvloeden ze dus niet of in
zeer geringe mate de bloedsuikerwaarden. Laagcalorische
of intensieve zoetstoffen zijn toegelaten onder de Europese
additievenregelgeving.1 De laagcalorische zoetstoffen hebben
bovendien als voordeel dat zij geen of een slechts een mini-
male calorische waarde en een hoge zoetkracht bezitten. In
tegenstelling tot de laag calorische zoetstoffen bezitten ex-
tensieve zoetstoffen, waaronder de polyolen, wel een be-
duidende calorische aanbreng en is hun zoetkracht vergelijk-
baar of lager dan sucrose. Deze worden vooral gebruikt om
een product gewicht of bulk te geven en zijn belangrijk in de
voedingsindustrie. Maltitol, sorbitol, xylitol, isomalt … zijn de
meest gebruikte extensieve zoetstoffen. Deze stoffen, ook wel
suikeralcoholen genoemd, worden verkregen door chemische
bewerking van gewone suikers. Bepaalde polyolen komen ook
in kleine hoeveelheden voor in natuurproducten, bijvoorbeeld
in appelen of bessen. Ook deze zoetstoffen zijn toegelaten on-
der de additievenwetgeving, behalve tagatose dat toegelaten
is als nieuw voedingsmiddel.
Voor personen met diabetes type 1 (T1D) kunnen deze zoet-
stoffen daarom een interessant alternatief vormen om toch
gezoete producten te consumeren zonder dat dit een invloed
heeft op hun bloedsuikerwaarden. Het is algemeen aanvaard
dat zoetstoffen een aantal voordelen bieden aan T1D patiënten
bij hun voedingstherapie.2
Vooraleer een zoetstof op de markt kan gebracht worden,
ondergaat het een risicobeoordeling door de Europese Voed-
selautoriteit (EFSA). Om de risico’s bij een eventuele te hoge
inname te beperken werd door EFSA voor de verschillende
zoetstoffen een aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) gede-
nieerd. De ADI is de maximale hoeveelheid die men levens-
lang kan innemen zonder gezondheidsrisico’s.3 De ADI is een
belangrijk maatstaf om eventuele risico’s voor de bevolking
te evalueren. Zoetstoffen mogen daarom als veilig worden
beschouwd bij de voorgestelde consumptieaanbevelingen.
Een (extreem) hoge inname aan laagcalorische zoetstoffen
kan echter wel negatieve effecten hebben op de gezondheid.
Daarom legt de wetgeving de lidstaten een verplichting op om
de consumptie van zoetstoffen onder de ADI te houden. Le-
vensmiddelen mogen de wettelijke maximale gehalten voor
zoetstoffen niet overschrijden en de lidstaten zijn verplicht om
zowel de maximale gehalten in de producten als de inname
van zoetstoffen te veri ëren.
Aangezien personen met T1D aangewezen zijn op zoetstoffen
om een zoete smaak te geven aan hun voeding, wordt veronder-
steld dat zij een hoog consumptiepatroon vertonen voor deze
zoetstoffen. Het is dus aangewezen dat de inname van zoetstof-
fen bij diabetespatiënten wordt geëvalueerd. In dit artikel zullen
we dieper ingaan op de verschillende laagcalorische zoetstoffen
die gebruikt mogen worden, alsook op de inname van zoetstof-
fen bij de algemene bevolking en bij personen met diabetes.
LAAGCALORISCHE ZOETSTOFFEN
Laagcalorische zoetstoffen zijn levensmiddelenadditieven en
worden aangeduid door een internationaal gestandaardiseerd
nummer E9xx.4 Deze zoetstoffen worden gekenmerkt door een
hoge zoetkracht en een lage of onbestaande calorische waar-
de. De relatieve zoetkracht (t.o.v. sucrose) varieert van 30 à 50
voor cyclamaat tot 20000 voor advantaam. Zij worden bijge-
volg vooral gebruikt ter vervanging van suiker of in producten
met verlaagde calorische aanbreng. Daarnaast kunnen deze
zoetstoffen ook gebruikt worden in niet-cariogene levensmid-
delen of in producten voor een speci ek dieet.1 De zoetstof-
fen mogen worden gebruikt in 37 verschillende klassen van
levensmiddelen. In de praktijk vinden we deze zoetstoffen
vooral terug in frisdranken, melkproducten, broodbeleg, ont-
bijtgranen, desserten, snoep, kauwgom, fruitbieren en tafel-
zoetstoffen. Met de uitzondering van thaumatine werd er door
EFSA een ADI vastgelegd voor al deze zoetstoffen (Tabel1).
Acesulfaam-K
Acesulfaam-K is een krachtige zoetstof met een zoetkracht
van 200 (t.o.v. sucrose). Acesulfaam-K wordt niet gemeta-
diabetologie_1_2016.indd 26 7/07/16 14:25
27
Vlaams tijdschrift voor DIABETOLOGIE
boliseerd en wordt als dusdanig uitgescheiden via de nie-
ren.5
Saccharine
Sacharine is de oudste gekende zoetstof en wordt net zo-
als acesulfaam-K, niet gemetaboliseerd in het menselijke
maagdarmkanaal. Sacharine is 300 tot 700 keer zoeter dan
sucrose.5 Typisch voor saccharine is de vrij bittere nasmaak en
daarom wordt deze zoetstof meestal gecombineerd met ande-
re zoetstoffen.
Cyclamaten
De term verwijst naar calcium- en natriumzouten van cy-
claamzuur. Cyclamaat heeft, in vergelijking met met de an-
dere intensieve zoetstoffen een beperkte zoetkracht van 30.
Cyclamaat is toegelaten in de EU als additief E952, maar
verboden in de Verenigde Staten.5 Cyclamaat wordt onver-
anderd uitgescheiden, maar eventuele niet-geabsorbeerde
cyclamaat kan gemetaboliseerd worden door microora in de
menselijke darm.6
Aspartaam
Aspartaam (L-aspratyl-L-fenylalaninemethylester) is een syn-
thetische zoetstof die veel wordt gebruikt in voedingsmiddelen
en dranken. Aspartaam werd ontdekt in 1965 en is 200 keer
zoeter dan sucrose.7 Bij de vertering wordt aspartaam gehy-
drolyseerd tot methanol en de aminozuren L-asparaginezuur
en L-fenylalanine.8 Deze hydrolyseproducten vormen voor ge-
zonde individuen geen gezondheidsrisico›s maar voor mensen
met de fenylketonurie (PKU) kan de inname leiden tot een op-
hoping van fenylalanine, met mogelijke neurologische klach-
ten.9 Daarom dienen levensmiddelen met aspartaam een ver-
plichte vermelding “bron van fenylalanine” te bevatten op het
etiket.1 De veiligheid van aspartaam en zijn afbraakproducten
werd in 2013 geherevalueerd door EFSA. EFSA concludeerde
echter dat er geen bewijs is voor de vermeende genotoxiciteit
en kankerverwekkendheid van aspartaam en zag daarom geen
reden tot herziening van de ADI van 40mg/kg lg/d.10 In tegen-
stelling tot acesulfaam-K, saccharine en sucralose is aspar-
taam hittelabiel. Het is daarom niet geschikt voor bereidingen
van producten die verwarmd moeten worden.
Sucralose
Sucralose of trichlorosucrose is een derivaat van sucrose. Het
is 600 keer zoeter dan sucrose en wordt gebruikt in een breed
scala van voedingsmiddelen en dranken.7 Het wordt niet ge-
metaboliseerd of opgeslagen in het menselijk lichaam. Het is
hittestabiel en kan bijgevolg ook gebruikt worden in producten
die verwarmd moeten worden.
Thaumatine
Thaumatine is een proteïne met een hoge intense zoetkracht
afkomstig van de tropische plant Thaumatococcus danielli.11
Het is ongeveer 10 000 keer zoeter dan suiker. Thaumatine is
niet toxisch en er werd geen ADI voor vastgelegd.
Steviolglycosiden
Steviolglycosiden (E960) zijn natuurlijke zoetstoffen afkom-
stig van de Stevia rebaudiana plant. Stevioglycosiden worden
gebruikt als een mengsel waarbij stevioside en rebauside A
de meeste gebruikte stoffen zijn. Steviolglycosiden zijn sinds
2010 toegelaten als zoetstof in de EU.12 De zoetkracht is on-
geveer 140 tot 240 keer zoeter dan sucrose, maar onwille van
de lage ADI van 4 mg/kg lg/d en de bittere nasmaak worden
steviolglycosiden meestal in combinatie met suiker of andere
zoetstoffen gebruikt. Steviolglycosiden zijn stabiel bij verwar-
ming en kunnen dan ook gebruikt worden in levensmiddelen
die verwarmd moeten worden.
Neohesperedine dihydrochalcone (NHCD)
NHDC is een semi-synthetisch zoetmiddel dat meer dan 600
keer zoeter is dan sucrose. Deze zoetstof, net zoals neotaam
en advantaam, wordt weinig gebruikt voor het zoeten van le-
vensmiddelen.
Neotaam
Neotaam (E 961) is een krachtige (synthetische) intensieve
zoetstof die verwant is aan aspartaam. Naast een hogere sta-
biliteit in vergelijking met aspartaam is het ook 30 tot 60 maal
zoeter dan aspartaam. In tegenstelling tot aspartaam worden
er geen gezondheidsrisico’s verwacht als gevolg van de extra
inname van fenylalanine voor PKU-patienten. Een vermelding
op het etiket is dan ook niet vereist.
Advantaam
Advantaam is een relatief recente zoetstof verwant aan as-
partaam, die verkregen wordt door een chemische synthese
van aspartaam en isovanilline. Advantaam wordt maar beperkt
geabsorbeerd door de darm. Het heeft een extreem hoge
zoetkracht van 37 000 maal de zoetkracht van sucrose. Het
is onstabiel in zure levensmiddelen en net zoals aspartaam is
advantaam niet stabiel bij verhitting.
INNAME VAN LAAGCALORISCHE ZOET-
STOFFEN BIJ DE ALGEMENE BEVOLKING
Internationaal
Het meten van de inname van zoetstoffen wordt verplicht ge-
steld door art. 27 van de additievenwetgeving.1 In de literatuur
zijn meerdere studies te vinden omtrent de inname van zoet-
stoffen.
In een recente studie door Vin en collega’s in verschillende Eu-
ropese landen (Italië, Frankrijk, Ierland en het Verenigd Konink-
rijk (VK)) werden met een verjnde berekeningswijze voor kin-
deren en voor volwassenen geen overschrijdingen van de ADI
TABEL 1: Laagcalorische zoetstoffen.
Zoetstof ADI
mg/kg lg/d§E-nummer
Acesulfaam K 9 E 950
Aspartaam 40 E 951
Cyclamaat 7 E 952
Saccharine 5 E 954
Sucralose 15 E 955
Thaumatine NS* E 957
Neohesperidine dihydrochal-
cone 5 E 959
Steviol glycosiden 4 E 960
Neotaam 2 E 961
Zout van aspartaam-acesul-
faam K 40/9 E 962
Advantame 5 E 969
§ mg/kg lg/d : mg per kg lichaamsgewicht per dag; *NS: niet
gespecifieerd;
diabetologie_1_2016.indd 27 7/07/16 14:25
28 Vlaams tijdschrift voor DIABETOLOGIE
voor aspartaam en acesulfaam-K gevonden.13 In een Franse
studie werden geen overschrijdingen van de ADI vastgesteld
voor cyclamaat bij kinderen en volwassenen.14
Studies in Italië toonden geen overschrijdingen van de ADI
aan voor aspartaam, acesulfaam-K, saccharine en cyclamaat
bij kinderen en volwassenen.15,16 Niet-alcoholische dranken
en tafelzoetstoffen droegen het meest bij voor de inname van
cyclamaat en acesulfaam-K. De inname van aspartaam werd
vooral veroorzaakt door de consumptie van kauwgom, yoghurt
en snoep, terwijl de tafelzoetstoffen dan weer vooral bijdroe-
gen aan de inname van saccharine.
In het Verenigd Koninkrijk werd een gedetailleerde studie bij
kinderen uitgevoerd.17 In deze studie werd de inname van sa-
ccharine, aspartaam, acesulfaam-K en cyclamaat via frisdran-
ken bestudeerd. Enkel voor veelverbruikers (P97.5) werd voor
cyclamaat een overschrijding van de ADI genoteerd. In een re-
cente studie bij Ierse kleuters (1-4 jaar) werden geen overschrij-
dingen van de ADI vastgesteld voor aspartaam, acesulfaam-K,
sucralose en saccharine.18 De inname werd geschat op 23%
van de ADI voor acesulfaam-K, 15%, 13% en 7% van de ADI
respectievelijk voor saccharine, sucralose en aspartaam.
België
In een Belgische studie van 2012 werd de blootstelling aan
aspartaam, acesulfaam-K, saccharine, cyclamaat en sucra-
lose bij de volwassen bevolking gemeten.19 Uit de resultaten
( Tabel2) bleek dat de inname, zelfs voor grootverbruikers (P95
en P97.5) signicant onder de ADI werd geschat.
INNAME VAN LAAGCALORISCHE ZOET-
STOFFEN BIJ PERSONEN MET DIABETES
Internationaal
Er zijn nog maar een beperkt aantal studies die de inname van
zoetstoffen bij diabetes hebben bestudeerd. De studie van
Garnier-Sagne heeft de inname van acesulfaam-K, aspartaam
Garnier-Sagne heeft de inname van acesulfaam-K, aspartaam
en saccharine bij kinderen en tieners en jong volwassenen (2-
en saccharine bij kinderen en tieners en jong volwassenen (2-
20 jaar) met T1D.
20 jaar) met T1D.
20
Hier werd geen overschrijding van de ADI
Hier werd geen overschrijding van de ADI
geconstateerd.
geconstateerd.
In een Zweedse studie bij kinderen met diabetes werd enkel
voor cyclamaat een overschrijding van de ADI vastgesteld.21
Hierbij moet opgemerkt worden dat de studie een conserva-
tieve aanpak volgde, waardoor de resultaten vermoedelijk een
overschatting zijn van de reële inname. Dezelfde resultaten
werden gevonden door Renwick, waarbij vastgesteld dat er
geen overschrijding van de ADI mogelijk was, behalve bij kin-
deren met diabetes met een hoog consumptiepatroon.22
In studies in Australië en Nieuw-Zeeland werden voor groot-
verbruikers in de algemene populatie en in een populatie met
patiënten met diabetes of met glucose-intolerantie een over-
schrijding vastgesteld van de ADI van 7 mg/kg lg/d.23 Er was
geen overschrijding voor aspartaam, acesulfaam-K, sucralose
en saccharine.
In een Canadese studie van 2004 werd er geen overschrijding
van de ADI gevonden voor de consumptie aspartaam, acesul-
faam-K, sucralose en cyclamaat bij T1D kinderen tussen 2 en
6 jaar.24
In een Ierse studie bij jonge patiënten (1-4 jaar) met fenylketo-
nerie en met koemelkallergie werd aangetoond dat PKU pati-
enten de ADI overschrijden voor acesulfaam-K en sucralose en
dat koemelkallergie patiënten een te hoge inname hebben voor
sucralose.25 De inname van cyclamaat, saccharine, evenals
steviolglycosiden, werd niet bestudeerd. Bovendien moet op-
gemerkt worden dat de innameberekeningen gebaseerd wa-
ren op een zeer conservatief model en dat deze berekeningen
hoogstwaarschijnlijk een overschatting zijn van de werkelijke
inname. Toch geeft dit aan dat de inname van zoetstoffen bij
jonge kinderen met speciek dieet, een aandachtspunt is voor
verder onderzoek.
België
In de studie van Huvaere bij de Belgische volwassen bevol-
king werd er geen noemenswaardig verschil genoteerd tussen
de inname van de algemene volwassen bevolking en een di-
abetespopulatie (Tabel 3). De inname van aspartaam, acesul-
faam-K, saccharine, cyclamaat en sucralose waren voor beide
populaties ruimschoots beneden de ADI.19
Recent werd in een Belgische studie aangetoond dat er een
overschrijding is van de ADI bij kinderen tussen 4 en 6 jaar voor
acesulfaam-K, cyclamaat en steviolglycosiden.26 Ook voor de
oudere kinderen (7-18 jaar) die veel producten met zoetstoffen
consumeren was de inname van cyclamaat (71-74% ADI), ace-
sulfaam-K (58-84% ADI) en steviolglycosiden (64-72% ADI)
niet verwaarloosbaar. Dewinter en collega’s suggereerden dan
ook dat kinderen met T1D het aantal producten met dezelfde
zoetstof moeten beperken. Zij kwamen tot de volgende dage-
lijkse voedingsaanbevelingen:
•
Kinderen 4 – 6 jaar: maximaal één glas frisdrank (150 ml), één
glas melkproduct (150 ml) en drie sneden met broodbeleg
met dezelfde zoetstof;
•
Kinderen 7 – 12 jaar: maximaal twee glazen frisdrank (300 ml)
en melkproducten (300 ml) met dezelfde zoetstof;
•
Kinderen 13 – 18 jaar: maximaal 3 glazen frisdrank (450 ml)
met dezelfde zoetstof.
BESLUIT
Voor de volwassen algemene bevolking is er geen risico op een
overschrijding van de ADI van zoetstoffen. Bij een hoge con-
sumptie van producten met cyclamaat, en vooral bij kinderen,
kan er eventueel wel een overschrijding zijn van de ADI. Hierbij
moet wel opgemerkt worden dat de aanpak in de meeste stu-
Tabel 2: Inname van laag calorische zoetstoffen bij de volwassen
Belgische bevolking.19
Zoetstof
(ADI)
Percentiel Inname
(mg/kg lg/d) (% ADI)
Acesulfaam-K p50 0.46 5
(9 mg kg-1 dag-1)p95 1.21 13
p97.5 1.42 16
Aspartaam p50 0.51 1
(40 mg kg-1 dag-1)p95 1.40 4
p97.5 1.68 4
Cyclamaat p50 0.10 1
(7 mg kg-1 dag-1)p95 0.89 13
p97.5 1.19 17
Saccharine p50 0.12 2
(5 mg kg-1 dag-1)p95 0.37 7
p97.5 0.43 9
Sucralose p50 0.39 3
(15 mg kg-1 dag-1)p95 0.82 5
p97.5 0.93 6
diabetologie_1_2016.indd 28 7/07/16 14:25
29
Vlaams tijdschrift voor DIABETOLOGIE
dies mogelijk tot een overschatting heeft geleid. Daarnaast is
het belangrijk te noteren dat een tijdelijke overschrijding van
de ADI niet noodzakelijk aanleiding zal geven tot gezondheids-
klachten. De ADI is namelijk de hoeveelheid die levenslang ge-
consumeerd mag worden zonder een gezondheidsrisico. Toch
is het aangewezen om bewust om te springen met het consu-
meren van producten met zoetstoffen en vooral met produc-
ten die cyclamaat bevatten, aangezien een overschrijding van
de ADI niet uitgesloten kan worden bij excessieve consumptie
door kinderen.
Producten met zoetstoffen worden meer en meer gepromoot
en recent werden er nieuwe zoetstoffen op de markt gebracht.
Bovendien wijzigen de consumptiegewoontes. Daarom blijft
het belangrijk om regelmatig de inname van zoetstoffen op te
volgen, in de eerste plaats bij kinderen.
REFERENTIES
1. European Commission. 2008. Regulation (EC) No 1333/2008
of The European Parliament and of the Council of 16 December
2008 on food additives, Official Journal of the European Union, L
354/16-33.
2. Franz MJ, Powers MA, Leontos C, et al. The evidence for medical
nutrition therapy for type 1 and type 2 diabetes in adults. J Am Diet
Assoc 2010;110:1852-89.
3. European Commission. Report from the Commission on Dietary
Food Additive Intake in the European Union, 2001. Online docu-
ment: [http://ec.europa.eu/food/fs/sfp/addit_avor/av15_en.pdf].
4. Codex Alimentarius. Class names and the International Numbering
System for food additives, 1989. CAC/GL 36.
5. Renwick AG . The metabolism of intense sweeteners. Xenobiotica
1989;16:1057-71.
6. Renwick AG & Williams RT. The fate of cyclamate in man and other
species. Biochem J 1972;129:869-79.
7. Mortensen A. Sweeteners permitted in the European Union, Safety
aspects. Scand J Nutr 2006;50:104-16.
8. Ranney RE, Mares SE, Schroeder RE, Hutsell TC, Radzialowski
FM. The phenylalanine and tyrosine content of maternal and fetal
body uids from rabbits fed aspartame. Toxicol Appl Pharmacol
1975;32:339-46.
9. Williams RA, Mamotte CD, Burnett JR. Phenylketonuria: An Inborn
Error of Phenylalanine Metabolism. Clin Biochem Rev 2008;29:31-
41.
10. EFSA. Scientic Opinion on the re-evaluation of aspartame (E 951)
as a food additive. EFSA Journal 2013;11:3496.
11. Kant R. 2005. Sweet proteins - Potential replacement for articial
low calorie sweeteners. Nutr J 2005;4:5.
12. EFSA. Scientic Opinion on safety of steviol glycosides for the pro-
posed uses as a food additive. EFSA Journal 2010;8:1537.
13. Vin K, Connolly A, McCaffrey T, McKevitt A, et al. Estimation of the
dietary intake of 13 priority additives in France, Italy, the UK and
Ireland as part of the FACET project. Food Additives and Contami-
nants 2013;30:2050-80.
14. Bemrah N, Leblanc JC, Volatier JL. Assessment of dietary exposu-
re in the French population to 13 selected food colours, preserva-
tives, antioxidants, stabilizers, emulsiers and sweeteners. Food
Addit Contam Part B Surveill 2008;1:2-14.
15. Leclercq C, Berardi D, Sorbillo MR, Lambe J. Intake of saccharin,
aspartame, acesulfame K and cyclamate in Italian teenagers: Pre-
sent levels and projections . Food Addit Contam 1999;16:99-109.
16. Arcella D, Le Donne C, Piccinelli R, Leclercq C. Dietary estimated
intake of intense sweeteners by Italian teenagers. Present levels
and projections derived from the INRAN-RM-2001 food survey.
Food Chem Toxicol 2004;42:677-85.
17. Food Standard Agency. Diary survey of the intake of intense swee-
teners by young children from soft drinks, 2013. Food Standard
Agency: London, pp. 1-24.
18. Martyn DM, Nugent AP, McNulty BA, et al. Dietary intake of four
articial sweeteners by Irish pre-school children. Food Addit Con-
tam Part A Chem Anal Control Expo Risk Assess 2016;33:592-602.
19. Huvaere K, Vandevijvere S, Hasni M, Vinkx C, van Loco J. Die-
tary intake of articial sweeteners by the belgian population.
Food Addit Contam Part A Chem Anal Control Expo Risk Assess
2012;29:54-65.
20. Garnier-Sagne I, Leblanc JC, Verger P. 2001. Calculation of the
intake of three intense sweeteners in young insulin dependent dia-
betics. Food Chem Toxicol 2001;39:745-9.
21. Ilbäck, NG, Alzin M, Jahrl S, Enghardt-Barbieri H, Busk L. Estima-
ted intake of the articial sweeteners acesulfame-K, aspartame,
cyclamate and saccharin in a group of Swedish diabetics. Food
Addit Contam 2003;20:99-114.
22. Renwick AG. 2006. The intake of intense sweeteners – an update
review. Food Addit Contam 2003;23:327-38.
23. Food Standards Australia New-Zealand, Consumption of inten-
se sweeteners in Australia and New-Zealand: Benchmark Survey
2003, Evaluation Report Series N° 8, 2004.
24. Devitt L, Daneman D, Buccino J. Assessment of intakes of articial
sweeteners in children with type 1 diabetes mellitus. Can J Diabe-
tes 2004;28:142-6.
25. O’Sullivan AJ, Gibney, MJ, McKevitt AI. Use of dietary ex-
posure modelling to estimate the intake of articial sweete-
ners by young children with medical conditions. Proc Nutr Soc
2014;73(OCE2):E47.
26. Dewinter L, Casteels K, Corthouts K, et al. Dietary intake of
non-nutritive sweeteners in type 1 diabetes mellitus children.
Food Addit Contam Part A Chem Anal Control Expo Risk Assess
2016;33:19-26.
Tabel 3: Vergelijking tussen de inname van zoetstoffen door de algemene volwassen Belgische bevolking en de diabetespopulatie.19
Ace-K: acesulfaam K; Asp: aspartaam; Cyc: cyclamaat; Sac: saccharose; Suc: sucralose.
Inname (mg/kg lg/d)
Groep Ace-K Asp Cyc Sac Suc
ADI 9 40 7 5 15
Algemene bevolking percentiel p50 0.24 0.21 0 0.02 0.23
(N = 6 166) p95 1.96 2.46 1.18 0.60 1.53
Diabetici percentiel p50 0.06 0.03 0.00 0.03 0.07
(N = 428) p95 1.48 1.36 1.20 0.57 1.13
diabetologie_1_2016.indd 29 7/07/16 14:25