Conference PaperPDF Available

Mooij, T. (1994). Geweld en preventie op school. Paper en plenaire voordracht met discussie op het symposium 'Geweld op school' van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs te Amersfoort, 18 november 1994. Nijmegen: Katholieke Universiteit, Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen.

Authors:

Abstract and Figures

Onderscheid wordt gemaakt tussen pro- en antisociaal gedrag, geweld of gewelddadig gedrag, en crimineel gedrag. Aandacht wordt besteed aan de mate van voorkomen van deze gedragingen bij leerlingen in het voortgezet onderwijs. Ook wordt verhelderd hoe scholen de preventie van ongewenst leerlinggedrag kunnen inrichten en ondersteunen.
No caption available
… 
No caption available
… 
Content may be subject to copyright.
//.
GEWELD EN PREVENTIE OP SCHOOL
Voordracht op het symposium
"Geweld op school"
te Amersfoort, 18 november 1994
Dr. T. Mooij
Katholieke Universiteit Nijmegen
Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen
Toernooiveld 5
6525 ED Nijmegen
november 1994
1. Pro- en anti-sociaal gedrag
Sociale relaties tussen personen kunnen positief zijn. Dat wil zeggen: personen kunnen elkaar helpen
ofondersteunen, ofsamenwerken om dezelfde doelen te realiseren. Zij kunnen zich met andere woorden
"pro-sociaal" gedragen. Plagen, ofelkaar speels uitproberen, is veelal ook positief en een uiting van
humor.
Er is echter ook "anti-sociaal" gedrag. Personen kunnen elkaar in meerdere of mindere mate jennen,
pesten oftreiteren, te slun afzijn, herhaald slaan of schoppen, ofbewust ondemit halen. Dit psychologisch
of ook fysiek/lichamelijk anti-sociaal gedrag kan lang duren en uiterst vervelende consequenties hebben
voor de gepeste of zondebok.
Geweld, of gewelddadig gedrag, wordt gebruikt wanneer een dader iets gedaan wil krijgen wat het
slachtoffer niet wil, of de dader wil slechts destructie. Intimidatie, het breken van de wil van het slachtoffer
of ook gebruik van wapens is hierbij kenmerkend. Ook ten opzichte van de materiele omgeving kan
gewelddadig opgetreden warden: vandalisme, vernielingen, zwart rijden, stelen.
Ten aanzien van een aantal gewelddadige handelingen heefit het wetboek van strafrecht regelmgen getroffen.
In dit geval is sprake van crimineel gedrag, denk bijvoorbeeld aan handel met hard drugs.
Pro-sociaal gedrag en anti-sociaal gedrag zijn van alle tijden. Wel veranderen de mhoud, vonn en intensiteit
van deze gedragingen, omdat deze ingebed zijn in de maatschappelijke structuur en de culturele waarden
en normen waarin personen leven. De structuur 6n waarden en normen veranderen steeds, en daarmee
ook de inhoud, vorm en intensiteit van pro- en anti-sociaal gedrag. Deze veranderingea dringen ook
door in bepaalde insdtuties, zoals het gezin ofprimau- samenlevingsverband en in de school. In vergelijking
met 20 jaar geleden lijkt het er op alsof wij nu in een hardere, minder pro-sociale periode zijn. Ik wil
in ditverband ingaan op de huidige situatie rondom geweld in school. Vervolgens stel ik aspecten van
de stimulering van pro-sociaal gedrag aan de orde: hoe doe je dat in school?
2. Leerlinggeweld in het voortgezet onderwijs
Blijkens onderzoek neemt geweld en crimineel gedrag, ook onder de jeugd in Nederiand, toe. Een
eerste landelijk onderzoek naar leerlinggeweld in het voortgezet onderwijs, uitgevoerd op initiatief
vandeCommissieJeugdonderzoek, iszojuistafgerond (zieT. Mooij: "Leerlinggeweldinhetvoortgezet
onderwijs. Sociale binding van scholieren". Nijmegea: Katholieke Universiteit, Instituut voor Toegepaste
Sociale wetenschappen, 1994). Dit onderzoek werd geconcentreerd op de socials relaties tussen leerlingen
onderling en de samenhangen met leerling-, klas- en schoolkenmerken. Bij de stukkenter voorbereiding
op dit symposium heeft u de samenvatting uit het rapport met een aantal cijfers over leerlinggeweld
gekregen. In mijn voordracht beperk ik mij daarom tot enkele andere, opvallende resultaten.
Vaak wordt gezegd dat geweld op school m66i voorkomt:
. bij leerlingen met een ongeordende thuissituatie;
. op grotere scholen;
. in lagere typen van het voortgezet onderwijs.
Verrassend is dat deze veronderstellingen nauwelijks ofniet kloppen. Het onderzoek levert in dit opzicht
een aantal onverwachte uitkomsten. Het blijkt onder andere dat:
wat betreft de ongeordende thuissituatie van een leerling:
- het gescheiden zijn van ouders wel meespeelt bij het gebruik van soft drugs, maar
niet bij het gewelddadig zijn;
- negatieve leerlingervaringen met school en docenten wel samenhangen met storend
schoolgedrag en het slachtoffer ofdader zijn van geweld; de thuissituatiehangt hiermee
met samen;
. wat betreft de grootte van scholen:
- de schoolgrootte als zodanig nietvan belang is. Eerder is sprake van een omgekeerde
relatie: op grotere scholen is minder geweld;
wat betreft onderwijstype:
- niet zozeer onderwijstype als wel de gedragswijzen van docenten in de omgang met
leerlingen en het onderwijs in de klas de doorslag geven.
Het onderzoek levert nog meer inzichten die anders zijn dan gebruikelijk. Naar voren komt ook dat,
rekening houdende met andere kenmerken:
. allochtone leerlingen nauwelijks of niet gewelddadiger zijn dan autochtone leerlingen;
. scholen in grotere steden inderdaad vaker problemen hebben met leerlingen of te kampen
hebben met geweld van leeriingen, maar op zich niet met de meest harde vormen van
leerlinggeweld geconfronteerd warden.
Belangrijk is ook de bevinding dat m66r gewelddadige leerlingen door medeleeriingen sympathiek gevonden
warden: gewelddadig zijn is populair. Het slachtoffer daarentegen wordt door klasgenoten in sterke
mate niet sympathiek gevonden: zwak zijn is niet populair. Slachtoffers warden dan ook niet geholpen,
hetgeen hun problemen vergroot. Er bestaat blijkbaar een op geweld gerichte "leeriingcultuur".
Het onderzoek verheldert bovendien dat scholen terdege een rol spelen in deze leerlingcultuur. De
ene school is niet gelijk aan de andere. Op zich is dit verheugend: er kan vanuit scholen dus ook het
66n en ander gedaan warden aan deze problematiek. Belangrijk is ten eerste of de school dit wil.
3. Pedagogische houding in de school
Globaal gesteld zijn er twee pedagogischevisies en bijbehorende houdingen van leerkrachten. De eerste
pedagogischevisie is dat de leerling gezien wordtals "jongepersoon in ontwikkeling" . Natuurlijkspelen
kennis en vaardigheden een grote rol, maar de sociale, motivationele en emotionele kenmerken van
de leerling behoeven ook uitdrukkelijk aandacht en ontwikkeling. Problemen worden m overleg met
de leerling besproken en hiermee wordtzoveel mogelijk rekening gehouden. Qvergang naar een andere
school vindt plaats wanneer de leerling er baat bij zou hebben. De leerkracht fiinctioneert hier mede
als begeleider van de ontwikkeling van de leerling.
In de tweede visie komen leerlingen vooral naar school om te leren. Leren is gelijk aan "kennis en
vaardigheden verwerven": de decent brengt leerlingen zo goed mogelijk de voor het examen benodigde
kennis en vaardigheden bij. Leeriingen warden bezien vanuit hun leerprestaties. Wanneer leerlingen
problemen ervaren, wordt geprobeerd deze bijvoorbeeld met behulp van leeriingbegeleiding te ondervangen.
Duidelijke problemen in het gezin of buiten school mogen geen invloed hebben op de leerprocessen
in school. Indian de leerling teveel problemen ervaart, kan hij beter naar een andere school of een
lager onderwijstype. De leerkracht functioneert hier veelal als "autoriteit".
De tweede visie, de leerling als verwerver van kennis en vaardigheden, is gebaseerd op vrij strakke
regels en werkwijzen. Indien hier problemen optreden, is al snel sprake van verstoring van de orde.
De leerling wordt dan relatiefsnel aan de leerlingbegeleiding ofzijn eigen lot overgelaten. De sociale
binding van de leerling met school kan dan snel kleiner warden. In het onderzoek naar leerlinggeweld
blijkt dat de kans op gewelddadig gedrag dan groter wordt.
In de wetten op het basis- en voortgezet onderwijs, inclusief de basisvorming, wordt gesteld dat het
onderwijs dient om de cognitieve, sociale, creatieve, emotionele en esthetische vaardigheden van leerlingea -
te ontwikkelen. De eerste pedagogische visie omtrent de leerling als "jonge persoon in ontwikkeling"
is daarmee de enige visie die legaal genoemd kan worden. Ook motivatie- en leerpsychologisch is deze
visie beter dan de tweede visie. Dit komt ook tot uiting in de verschillende benaderingen van de aanpak
of preventie van leerlinggeweld. Ik onderscheid drie soorten preventie. Ik begin met de aanpak die
het meest in de belangstelling staat.
4. Tertiaire preventie
De meeste aandacht van de media en de scholen gaat tot nu toe uit naar bepaalde geweldsincidenten
waarbij leeriingen betrokken zijn, bijvoorbeeld het gebruik van een pistool in de klas. In het onderzoek
is gebleken dat dit soort gedrag veelal is ingebed in een soort leeriingcultuur op en buiten school. Ten
aanzien van een geweldsincident is in elk geval een onmiddellijke reactie en aanpak nodig. Duidelijke,
voor iedereen waarneembare, en soms harde maatregelen zijn gewenst: zie bijvoorbeeld de brochure
"EffeDimme" vandegemeenteDenHaag. Deze aanpaknoemikdetertiaireofderdevornivanpreventie
van geweld.
In scholen waarin leren vooral gezien wordt als "kennis en vaardigheden verwerven" van leerlingen,
dus scholen met de tweede pedagogische visie, wordt veelal een pleidooi gehouden voor een slechts
harde aanpak, bijvoorbeeldeenweek schorsinge.d.. Vergeten wordtdaarbij datdeze strafvoorbepaalde
leerlingen eerder een beloning is. Bovendien leert de leerling geen beter gedrag aaa. Tenslotte wordt
ook de sociale binding met school kleiner in plaats van groter, dus de kans op nieuw gewelddadig gedrag
neemt toe.
Er zijn ook scholen waar de leeriing gezien wordt als eenjongepersoon in ontwikkeling, dus de eerste
pedagogische visie gehanteerd wordt. Hier wordt eerder getracht om via hulp en ondersteuning met
strakke(re) regels en het aanleren van ander gedrag een gewelddadige leeriing (5(5k niet-gewelddadig
gedrag als doelgericht, zinvol en succesrijk te laten ervaren. Dit kan natuurlijk niet eindeloos duren,
maar de kans op positief leerlinggedrag is uitdmkkelijk groter dan bij de aanpak volgens de tweede
pedagogische visie.
5. Secundaire preventie
De ervaring in scholen leert dat docenten of mentoren bij nieuwe leerlingen vrij snel doorzien welke
leerlingen tot meer agressiefgedrag ofgeweld geneigd zijn. Deze leerlingen worden vaker voor minder
ernstigeanti-socialehandelingentegenmedeleerlingenofleerkrachten,inofbuitenschool,ophetmatje
geroepen. Veelal genieten zij al extra aandacht, bijvoorbeeld in het kader van de leeriingbegeleiding.
En als docenten het niet weten: de medeleerlingen weten zeer nauwkeurig welke leerlingen m dit opzicht
risico-leerlingen zijn.
De sociaal relevante informatie van medeleerlingen en docenten zou, naast informatie van de leerling
zelf, gebruikt kunnen warden om duidelijk te maken welke leeriingen wat betreft geweld problematisch
zijn. Vervolgens kan, bijvoorbeeld in de klas en in de leerlingbegeleiding, extra ondersteuning ofsociale
training gegeven warden aan deze risico-leerlingen 6n hun medeleerlingen. Het gaat erom pro-sociaal
gedrag het meest effectieve gedrag te laten zijn op school en buitea school.
In deze preventieve aanpak van geweld wordt gepoogd verharding van de kant van leerlingen te onder-
vangen. Deze aanpak noem ik de secundaire oftweede vorm van preventie van geweld. Deze preventie
maakt naar verwachting m66r kans in scholen waarin de leerling gezien wordt als een jonge persoon
in ontwikkeling, dus waarin de eerste pedagogische visie bestaat. Daarentegen zullen scholen waar
leerlingenvooral gezien warden als verwervers van kennis en vaardigheden, wegens de geringere mate
van secundaire preventie, uiteindelijk m66r acute geweldsincidenten ervaren.
6. Primaire preventie
Dan de primaire of eerste vorm van preventie van geweld. In het onderzoek blijkt dat geweld, in
verschillende vormen, in en rond scholen, samenhangt met bepaalde onderwijskenmerken in de klas
en in de school. Aansluitend op inzichten uit de motivatie-, onderwijs- en sociale psychologie, zou
dit negatief sociaal gedrag vooral kunnen warden ondervangen door het bevorderen van het positieve
handelen en denken in school:
de leerlingen dienen 6cht mede-verantwoordelijk te zijn voor de sociale processen en regels
in de klas, op school en buiten school;
bij de formulering en handhaving van de sociale processen en regels dient een pedagogische
werkwijze gehanteerd te warden: leerlingen moeten serieus genomen warden vanafde eerste
schooldag, met de leerkracht samen gedragsafspraken maken, het goede leeriinggedrag moet
beloond warden, het niet-acceptabele gedrag moet gestraflt warden, leerlingen en leerkrachten
dienen de regels consequent en helder na te komen <5f indien nodig aan te passen, leerlingen
onderling 6n leerlingen en docenten moeten investeren in goede onderiinge relaties en de
opbrengsten hiervan gezamenlijk delen;
de leerprocessen in school dienen z6 ingericht te warden dat de sociale en cognitieve
ontwikkeling van elke leeriing op school ondersteund wordt. Dit vereist flexibeler werken
dan gebruikelijk, zo mogelijk in subgroepen en met leerstoflijnen waarin meer eigen verant-
woordelijkheid van leeriingen waargemaakt kan worden;
vanafhet begin in klas 1 dienen sociale en cognitieve kenmerken van leeriingen op beperkte
schaal vastgesteld en geregistreerd te warden. Deze gegevens vormen het fundament van
de verdere sociale en cognitieve ondersteuning van de leerling in school;
bij eventuele anti-sociale ofgeweldsincidenten blijft van kracht: onmiddellijk en alert ingrijpen
(zo nodig met een instantie van buiten school) 6n elk incident gebruiken om m6t alle leerlingen
en docenten te verhelderen (1) waarom het (waarschijnlijk) gebeurde, (2) wat wel en niet
toelaatbaar is in en rond school en (3) waarom dit zo is: vanwege het respect voor elke
mens.
Het moge duidelijk zijn dat deze primaire preventie het meest aansluit bij de eerste pedagogische visie
op de leeriing, namelijk de leerling als jonge persoon in ontwikkeling. Deze visie is dus de eigenlijk
pedagogische visie en, zoals gezegd, ook de enig legale visie.
Desondanks valt op dat leerta-achten vaak vasthouden aan de tweede pedagogische visie op de leeriing,
dus aan het beeld van de leeriing als verwerver van kennis en vaardigheden. Als dit uitdrukkelijk het
geval is, en na veel discussie ook blijft, is er in de betrokken school weinig ruimte voor secundaire,
laat staan primaire, preventie.
Bij het nagaan van de mogelijkheden tot aanpak van geweld op school dient met deze verschillen in
pedagogischevisie en hun relatie met de soortenpreventie scherp rekening gehouden te warden. Anders
loopt de discussie vast in (schija)tegenstellingen en een verwarring van oorzaken, symptomen en gevolgen
van leeriinggeweld. Deze verwarring is momenteel nog kenmerkend voor veel discussies en berichtgeving
over leerlinggeweld.
7. Feitelijke aanpak van geweld op school
De feitelijke aanpak van geweld op school vindt plaats in verschillende fasen. Deze aanpak kan per
school verschillen, afhankelijk van de kenmerken van de school, het team en de leerlingen. Ik noem
de volgende fasen.
1. Bewustwording en overleg in het team.
Er dient, indien nodig naar aanleiding van een incident, gesproken te warden over de veUigheid op
en rond school. In dit verband dient helderheid te komen over de mate waarin men kiest voor de eerste
pedagogische visie ofdaarentegen de tweede pedagogische visie. Zoals gezegd: indien gekozen wordt
voor de tweede visie, zal er weinig ruimte zijn om geweld daadwerkelijk preventief te ondervangen.
De vraag is echter of een school het zich kan permitteren om te kiezen voor "illegaal" onderwijs of
het op zijn beloop laten van leerlinggeweld.
In deze pedagogische bewustwording en besluitvorming dienen ook de verschillende soorten preventie
onderscheiden te warden. Het belang hiervan is als volgt:
. de tertiaire preventie naar aanleiding van een bepaald incident eist wel direkte en soms harde
maatregelen, maar neemt geen oorzaken weg. Integendeel: vaak leiden maatregelen in het
kader van tertiairepreventie totverkleining van de sociale binding van de leerling aan school,
dus mogelijk tot grotere en complexere problemen voor de leerling (en ook de school).
de secundaire preventie bij risico-leerlingen verheldert voor deze leerlingen dat zij naast
gewelddadige ook niet-gewelddadige gedragsalternatieven kunnen kiezen. Zij kunnen leren
dat constructief sociaal gedrag leidt tot positievere resultaten dan anti-sociaal of destructief
sociaal gedrag. Zij dienen deze positievere resultaten ook werkelijk te ervaren m de schoolsitua-
tie. Een cursus sociale vaardigheden alleen is dus niet genoeg: persoonlijke, sociale en materiele
ondersteuning, en controle vanwege medeleerlingen en docenten, is onontbeeriijk.
de primaire preventie geldt voor elke leerling. Het is vrij snel aantoonbaar dat het sociale
systeem enhet cognitieve systeem in de meeste scholen constructiever en adequater op elkaar
afgestemd kunnen warden dan nu meestal het geval is. Het belangrijkste probleem is dat
er in veel scholen geen echt doortunmerd sociaal afsprakensysteem fimctioneert en dat daarom
het cognitieve systeem, met zijnbekende feilen, overheersend is. Het sociaal systeem moet
dus eerst doordacht en in concept verhelderd warden.
2. Ontwerpen sociaal systeem.
In de school kan een werkgroep "sociaal functioneren" of "geweldspreventie" ingesteld warden. Leerlmgen
en ouders kunnen hiervan ook deel uitmaken. De werkgroep analyseert voor elk van de drie soorten
preventies de situatie op de eigen school. HIerover volgt een concept-rapport inclusief aanbevelingen
voor beleid op school.
3. Besluitvorming in team.
Het team komt weer bijeen om over de rapportage en het beleid voor elke soortpreventie te discussieren
en te komen tot besluitvorming. Overleg met de andere scholen in de buurt of regio kan uitermate
zinvol zijn. In de besluitvorming wordt ook de volgorde van aanpak bij elke soort preventie afgesproken.
Denkbaar is dat men eerst de tertiaire preventie wil regelen, in samenspraak met leerlingen en ouders.
4. Tertiaire preventie.
Definitieveregelingen warden samen met de MR getroffen. De regelingen warden opgenomen in onder
andere het schoolwerkplan en het schoolinformatie-boekje.
5. Secundaire preventie
De voorgestelde regelingen warden uitgeprobeerd en verder geconcretiseerd in voorlopige draaiboeken.
Regelmatig warden het team, de leerlingen, de MR en de ouders gei'nformeerd. Definitieve procedures
warden onder andere opgenomen in het schoolwerkplan.
6. Primaire preventie.
Nodig is een juiste vaststelling van beginkemnerken van leerlingea in sociaal en cognitief opzicht en
een (meer) flexibel, pedagogisch verantwoord onderwijsaanbod zoals bedoeld in de basisvorming en
de tweede fase voortgezet onderwijs.
7. Ondersteuning voor scholen.
Scholen behoeven het 66n en ander niet geheel zelf te doen. Ondersteuning is te verwachten via het
"Actie-programma" dat voorbereid wordt onder voorzitterschap van de staatssecretaris, mevr. Netelenbos.
Via de Coinmissie Jeugdonderzoek is zojuist een praktijkonderzoekvan start gegaan om de bovenstaande
zes punten in scholen te helpen realiseren. Besturen van scholen, en scholen zelf, hebben initiatieven
genomen, vormen netwerken en geven brochures uit. Vakbonden stimuleren overleg en discussie. Het
symposium van vandaag legt ook gewicht in de schaal. De media geven regelmatig ookjuiste aandacht
aan de problematiek. In korte tijd verandert veel ten goede.
8. Conclusies
Geweld ligt klaarb^kelijk in de aard van de mens, tenminste een aantal van hen. Juist daarom moet
er een keuze gemaakt warden: ouders en leerkrachtenbehoren, inhet kader van opvoeding en onderwijs,
de pro-sociale gedragingen vanjonge mensen te ondersteunen en de anti-sociale gedragingen te verzwakken.
Met andere woorden: geweld hoort niet tussen ouder en kind, geweld hoort niet op school, en geweld
hoort ook niet buiten school. Dit geldt tweezijdig: van de oudere ten opzichte van dejongere, en van
dejongere ten opzichte van de oudere. Thuis, op school, en buiten school.
Juist het onderzoek naar leerlinggeweld maakt, evenals het eerdere onderzoek naar pesten CT. Mooij,
"Pesten in het onderwijs". Nijmegen, Katholieke Universiteit, Instituut voor Toegepaste Sociale
wetenschappen, 1992), duidelijk dat bepaalde pedagogisch-didactische houdingen en gedragingen van
de leerkracht in de klas en daarbuiten essentieel zijn bij het optreden van de verschillende varianten
van pro- of anti-sociaal gedrag van leerlingen. Docenten en de door docenten gekozen pedagogische
visies en houdingen, en hun didactische uitwerkingen, doen er dus uitdrukkelijk toe.
WUlen wij dat leeriingen zich pro-sociaal of anti-sociaal ontwikkelen? Een schoolkeuze voor de pro-sociale
leerling lijkt aanbevelenswaardig: scholen en docenten werken dan ook aan de verbetering van hun
eigen werksituatie.
In mijn betoog heb ik het niet gehad over buitenschoolse instanties als RIAGG, politie, dejeugdpsycholoog.
Het is duidelijk dat deze buitenschoolse instanties een rol zullen blijven vervullen bij leerlinggeweld
op school. Ik hoop u echter verhelderd te hebbea dat deze rol kleiner zou kunnen zijn dan momenteel
het geval is.
Tot slot. Ik zelfzal ook het nodige blijven doen. Met behulp van preventiefpraktijkonderzoek in scholen
zal ik, samen m6t leerkrachten, schoolleiding en leerlingen, de juiste veranderingen doorvoeren. U
zult hierover weer vernemen.
Ik dank u voor uw aandacht.
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
ResearchGate has not been able to resolve any references for this publication.