Content uploaded by Franca van der Laan
Author content
All content in this area was uploaded by Franca van der Laan on Mar 01, 2016
Content may be subject to copyright.
KLPD - Dienst Nationale Recherche
Schone Schijn
De signalering van mensenhandel in de vergunde
prostitutiesector
Voorwoord 6
Gebruikte afkortingen 8
Samenvatting 10
1 Inleiding 22
1.1 Doelstelling 23
1.2 Probleemstelling 24
1.3 Onderzoeksvragen 24
1.4 Afbakening 25
1.5 Indeling in hoofdstukken / Leeswijzer 26
2 Het project Sneep 28
2.1 De programmatische aanpak 28
2.2 Het barrièremodel 29
3 De groep Dürdan 32
3.1 Structuur organisatie 32
3.2 Afscherming 33
3.3 Slachtoffers 34
3.4 Facilitatoren 36
3.5 Geldstromen 36
3.6 Omvang 37
3.7 Signalering groep Dürdan 38
3.8 Huidige stand van zaken 38
4 Methoden van onderzoek 40
4.1 Selectie van de steden en anonimisering 40
4.2 Literatuuronderzoek 41
4.3 Interviews 41
4.4 Observaties 44
4.5 Toetsing aan de praktijkervaring van deskundigen 45
4.6 Terminologie 45
4.7 Beperkingen 46
Inhoud
Disclaimer
Verspreiding en/of vermenigvuldiging van (delen van) dit verslag is niet toegestaan
zonder vooraf toegekende schriftelijke toestemming van Dienstleiding Nationale
Recherche en het Landelijk Parket.
De beschrijving van het criminele samenwerkingsverband berust grotendeels op
gegevens uit strafrechtelijke onderzoeken waarover de rechter zich nog niet heeft
uit gesproken. Ten behoeve van het vormen of verbeteren van beleid is informatie uit
deze strafrechtelijke onderzoeken gebruikt om zicht te krijgen op het maatschappelijke
verschijnsel waar dit beleid op is gericht: de vergunde prostitutiesector. Om dit zicht op
korte termijn te kunnen delen met verantwoordelijken voor (het uitvoeren van)
prostitutiebeleid, zijn gebeurtenissen en handelingen die in strafrechtelijke zin (nog) niet
‘waar’ zijn of die (nog) niet zijn bewezen, wel opgenomen in rapportage.
Alle namen van natuurlijke- en rechtspersonen die in deze rapportage naar voren komen
zijn gefingeerd of versleuteld. Elke gelijkenis met namen van werkelijk bestaande
(rechts-) personen berust op toeval.
Om duidelijkheid te kunnen geven over de rollen van de verschillende verdachten binnen
het criminele samenwerkingsverband wordt gesproken in termen van pooiers,
bodyguards, snorders, etc. Correct zou zijn: personen die ervan worden verdacht als
pooier, bodyguard, snorder, etc. te hebben gefungeerd. Omwille van de leesbaarheid is
voor korte vorm gekozen.
2SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
3
INHOUD
5 Wet- en regelgeving op het gebied van mensenhandel en
prostitutie 48
5.1 Opheffing bordeelverbod 48
5.2 Wetswijziging in de praktijk: legale en illegale sector 48
5.3 Beleidsstukken 51
6 De weg langs overheidsinstanties 52
6.1 Nederland 52
6.2 Oude EU- of EEG-lidstaten 53
6.3 Nieuwe EU-lidstaten: Toetreders in 2004 53
6.4 Nieuwe lidstaten: toetreders in 2007 54
6.5 Niet EU-landen 55
6.6 Politie en Hulpverlening 56
7 Signalering: beleid en praktijk 58
7.1 Gemeente 59
7.2 Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) 60
7.3 Belastingdienst 63
7.4 Kamer van Koophandel (KvK) 67
7.5 Exploitant/Kamerverhuurder 70
7.6 Politie 74
7.7 Hulpverlening 79
7.8 Vreemdelingenpolitie (VP) 81
7.9 Arbeidsinspectie (AI) 81
7.10 Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) 82
7.11 Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) 82
7.12 Recapitulatie 83
8 Bevindingen 84
8.1 Beleidsuitvoering 85
8.2 Onduidelijkheden in het beleid 89
8.3 Prostitutiecontroles als middel om mensenhandel te signaleren 92
8.4 Administratieve barrière 94
8.5 Overige opvallendheden 95
9 Conclusie 100
10 Overweging achteraf: de menselijke factor 104
10.1 Andere belangen: een theoretische exploratie 104
10.2 Concurrerende belangen geconcretiseerd 106
10.3 Conclusie 110
11 Aanbevelingen 112
11.1 Beleidsaanbevelingen 113
11.2 Aanbevelingen met betrekking tot de opsporing en sanctionering
van mensenhandel 117
11.3 Overige aanbevelingen 120
12 Bronnen 122
12.1 Papieren bronnen 122
12.2 Internetbronnen 125
12.3 Respondenten 127
Bijlage 1
Barrièremodel Sneep 130
Bijlage 2
Barrièremodel mensenhandel in raamprostitutie gebaseerd op
casus Sneep 132
Bijlage 3
Respondenten op verwijsnummer 134
Bijlage 4
Zelfstandig ondernemer 138
Bijlage 5
Artikel 273f Wetboek van Strafrecht 140
4SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
5
INHOUD
Het project Sneep maakt knelpunten zichtbaar in het overheidsoptreden. Met de
bestuurlijke rapportage geven OM en politie uiting aan een sterk geloof in het
gezamenlijk doel van rechtshandhaving, bestuurlijk optreden en hulpverlening.
Rotterdam, .. juli 2008
Landelijk Parket
A.H. van Wijk
Voorwoord
De illusie van een nette vergunde sector
In het Nationaal Actieplan Mensenhandel kwam de regering in 2004 reeds met
een bundeling van maatregelen voor de aanpak van mensenhandel. Daarbij
werd erkend dat voor een effectieve benadering van mensenhandel een
flexibele, gedifferentieerde en integrale inzet van strafrechtelijke, bestuurlijke,
civielrechtelijke en preventieve instrumenten noodzakelijk is.
In Perspectief op 2010, het meerjarenplan van het OM, gaf het College van
procureurs-generaal aan dat op het terrein van de mensenhandel een project
start met een samenhangende, programmatische aanpak. Daarin komen zowel
bestuurlijke als strafrechtelijke componenten en naast plaatselijke ook (inter)nati-
onale aspecten aan de orde.
Het project Sneep richt zich sinds april 2006 op een Turkse groep verdachten van
mensenhandel. De groep wordt verantwoordelijk gehouden voor de gedwongen
exploitatie van vrouwen in de raamprostitutie in Amsterdam, Alkmaar en
Utrecht. Het strafrechtelijk onderzoek is bij het verschijnen van de voorliggende
bestuurlijke rapportage nog onder de rechter. Niettemin acht het Openbaar
Ministerie voldoende redenen aanwezig om reeds nu het (lokale) openbaar
bestuur en de betrokken uitvoerende instanties te laten delen in de kennis die is
opgedaan over de werkwijze van de verdachten.
De opheffing van het algemeen bordeelverbod heeft niet geleid tot een
prostitutiebranche zonder misstanden. Controle en toezicht op de prostitutie zijn
geen garantie dat vrouwen niet onder dwang werken. Het strafrechtelijk onder-
zoek ademt bedreigingen, geweld, angst en afhankelijkheid. Het is een illusie
dat een schone normale bedrijfstak is ontstaan. In de vergunde raamsector van
de prostitutiegebieden in Amsterdam, Alkmaar en Utrecht konden mensen-
handelaren, pooiers en bodyguards jaren hun gang gaan. Hoewel andere
prostitutiegebieden in Nederland buiten de reikwijdte van dit onderzoek vallen,
is er reden aan te nemen dat gesignaleerde knelpunten ook elders van
toepassing zijn.
6SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
7
VOORWOORD
8SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
9
PCT Prostitutiecontroleteam
Pv Proces verbaal
SIOD Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
STV Stichting Tegen Vrouwenhandel
TCZ Team Commerciële Zeden
twv Tewerkstellingsvergunning
UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VP Vreemdelingenpolitie
WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum
ZP Zedenpolitie
Gebruikte afkortingen
(Wet) Bibob: Bevordering Integriteit van het Openbaar Bestuur
(College van) B&W College van burgemeester en wethouders
BSN Burgerservicenummer
btw Belasting toegevoegde waarde
CIE Criminele Inlichtingen Eenheid
CZ Commerciële Zeden
EMM Expertisecentrum Mensenhandel- en Mensensmokkel
FIOD Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
GBA Gemeentelijke Basisadministratie
GG&GD Gemeentelijke Gezondheids- en Geneeskundige dienst
IND Immigratie- en Naturalisatiedienst
KvK Kamer van Koophandel
MBZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
MvJ Ministerie van Justitie
mvv Machtiging voorlopig verblijf
NR Nationale Recherche
NRM Nationaal Rapporteur Mensenhandel
OM Openbaar Ministerie
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
Samenstelling groep
De hoofdverdachten van het project Sneep werden, voor zover dit te achter-
halen is, in Nederland het eerst gesignaleerd door politiefunctionarissen van het
politiebureau dat in Amsterdam toezicht houdt op het Wallengebied. Drie
mannen van Turkse origine, onder wie de twee broers Dürdan, kwamen in 1998
vanuit Duitsland naar Amsterdam. Het drietal had enkele Duitse vrouwen bij zich
die voor hen in de prostitutie gingen werken. In bijna een decennium is dit
criminele samenwerkingsverband uitgegroeid tot een netwerk van zo’n 35
pooiers, bodyguards en andere handlangers. De groep Dürdan is in de vergunde
raamprostitutie van minstens vijf Nederlandse steden actief (geweest). Daarnaast
werd samengewerkt met pooiers en seksbazen uit verschillende steden in
Duitsland en België.
In Nederland ontstond binnen de groep een duidelijke taakverdeling en
hierarchie. Na verloop van tijd huurden de drie mannen, die oorspronkelijk zelf
als toezichthouder optraden, zogenaamde bodyguards in om de prostituees in
de gaten te houden en om zicht te krijgen op het aantal klanten en de
verdiensten. Verschillende bodyguards promoveerden mettertijd tot pooier en
mochten zelf vrouwen voor zich laten werken. Enkelen van hen bleven niettemin
‘bodyguardwerkzaamheden’ uitvoeren.
Slachtoffers
In totaal zijn er 120 prostituees met de groep Dürdan in verband gebracht.
Achtenzeventig van hen konden per april 2007 als vermoedelijk slachtoffer
worden bestempeld op basis van informatie uit tapgesprekken, observaties of
verklaringen. Op dat moment, zo’n twee maanden na de eerste aanhoudingen,
hadden tien vrouwen aangifte van mensenhandel gedaan of een belastende
verklaring over de groep Dürdan afgelegd. Enkelen van hen wilden hun aangifte
later intrekken - hetgeen overigens juridisch onmogelijk is (College van
Procureurs-generaal, 2005).
De prostituees zijn afkomstig uit ongeveer twintig verschillende, voornamelijk
Europese, landen. De meeste slachtoffers komen uit Duitsland of Nederland, en
daarnaast uit onder meer Ierland, Polen, Bulgarije en Tsjechië. Een deel van de
vrouwen is in het uitgaanscircuit geronseld, het grootste gedeelte is echter
‘afgepakt’ van andere pooiers. De slachtoffers werken in Nederland in de raam-
prostitutie. De vrouwen werken veelal dagelijks en ook tijdens hun menstruatie-
periode. Uit onderschepte telefoongesprekken blijkt dat sommige slachtoffers hun
pooiers toestemming vragen om te stoppen met werken. Door veel van de vrouwen
moet dagelijks een streefbedrag van duizend euro worden afgedragen. Veel
slachtoffers staan praktisch 24 uur per dag onder toezicht van de criminele groep.
Samenvatting
Inleiding en doelstelling
In april 2006 ging op initiatief van het Landelijk Parket en de Nationale
Recherche het project Sneep van start. Binnen dit project richtten verschillende
opsporingsinstanties zich op een groep mensenhandelaren die op meerdere
plaatsen in Nederland actief was. De groep, die hier met de gefingeerde naam
Dürdan zal worden aangeduid, buitte jarenlang tientallen vrouwen op
gewelddadige wijze uit in de raamprostitutie. Het contrast met het tot dan toe
heersende beeld van een vrijwel schone prostitutiesector (Nationaal Actieplan
Mensenhandel, 2004; Korpsmonitor, 2004; Goderie en Boutellier, 2006; Daalder,
2007) riep een aantal vragen op: Worden er door de overheidsdiensten die een
controlerende, toezichthoudende taak hebben in de vergunde raamprostitutie
signalen van uitbuiting gemist? Is het huidige beleidsinstrumentarium dat de
prostitutiebranche moet ordenen en vrijhouden van criminaliteit toereikend om
misstanden te signaleren?
Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden en om de bevindingen uit het
project Sneep te delen met belanghebbenden, heeft het Landelijk Parket ervoor
gekozen om –parallel aan de opsporingsonderzoeken- een onderzoek in te
stellen met een tweeledig doel: de beschrijving van de modus operandi van de
dadergroep en zijn faciliatoren én een analyse van het signaleringspotentieel van
het huidige prostitutie- en mensenhandelbeleid. Een concept van het rapport is
in juni 2007 met partners in de betrokken gemeenten gedeeld. Voor u ligt het
definitieve rapport. In deze samenvatting wordt eerst de casus Dürdan
beschreven. Het tweede deel omvat vervolgens de bevindingen uit het onder-
zoek dat zich ten doel stelde eventuele onvolkomenheden of knelpunten in het
(lokale) prostitutie- en mensenhandelbeleid in kaart te brengen.
De groep Dürdan
Methoden
Om een beschrijving te geven van de manier waarop de groep Dürdan haar
criminele activiteiten organiseerde, zijn de operationele onderzoeken die deel
uitmaakten van het project Sneep op de voet gevolgd. Naast de informatie die
uit deze opsporingsonderzoeken naar voren kwam, is informatie uit eerdere
opsporingsonderzoeken vergaard. Ook is meerdere malen met de operationeel
analist en tactisch coördinator van Sneep gesproken. De beschrijving van het
criminele netwerk berust op onderzoeksgegevens die nog niet zijn getoetst door
de rechter en pretendeert dus niet in strafrechtelijke zin ‘waar’ te zijn.
10 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
11SAMENVATTING
Onderzoek naar de signalering van misstanden
Onderzoeksvraag
Uit het voorgaande blijkt dat er jarenlang vrouwen zijn uitgebuit in de vergunde
raamprostitutiesector. Dit rechtvaardigt de vraag hoe het mogelijk is dat
prostitutie onder dwang, ofwel mensenhandel, (vrijwel ongehinderd) heeft
kunnen plaatsvinden in de vergunde raamsector.
Het positieve beeld dat het kabinet en de vertegenwoordigers van enkele politie-
korpsen gaven van de situatie in de vergunde prostitutiesector ten tijde van de
start van het onderzoek, leidde tot de hypothese dat er kennelijk signalen van
mensenhandel werden gemist. De focus van het onderzoek kwam daarmee te
liggen op de manier waarop slachtoffers die reeds in de prostitutie werkzaam
zijn of stappen ondernemen om het vak in te gaan worden geïdentificeerd: de
zogenoemde signaleringsfase. Wij kozen zodoende de prostituee of het poten-
tiële slachtoffer als uitgangspunt: met welke instanties komt zij in aanraking
wanneer zij gaat werken in de vergunde prostitutiesector? Hoe is het beleid, de
beleidsuitvoering en het signaleringsvermogen van deze actoren?
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, hebben wij in een drietal
steden instanties geïdentificeerd waarmee een (startende) prostituee in aanraking
komt en/of die verantwoordelijk zijn voor het handhaven van orde en het voor-
komen van misstanden in de prostitutiesector. Deze instanties zijn benaderd voor
interviews en hun beleid en beleidsuitvoering is bestudeerd. De drie steden
(Amsterdam, Utrecht en Alkmaar) zijn gekozen op basis van informatie die bij de
start van het project Sneep bekend was over de activiteiten van de criminele groep.
De knelpunten die wij identificeerden, werden door de landelijk officier mensen-
handel en de voorzitter van de Landelijke Expertgroep Mensenhandel (LEM)
herkend als landelijke problematiek. Om te voorkomen dat een min of meer
toevallige keuze voor drie steden zou leiden tot stigmatisering van deze drie
steden én om met het rapport alle gemeenten aan te spreken, is (voor zover
mogelijk) gekozen voor anonieme uitwerking. Derhalve zijn ook in dit artikel alle
verwijzingen naar individuele steden verwijderd. Deze benadering houdt echter
niet in dat alle beschreven knelpunten onverkort op elke gemeente in Nederland
van toepassing zijn. Het decentrale karakter van het prostitutiebeleid leidt
immers tot lokale verschillen. Bovendien kunnen wij alleen uitspraken doen over
de door ons onderzochte steden.
Methoden
Naast literatuur- en dossieronderzoek, is met 63 respondenten gesproken.
Daarvan zijn 46 respondenten met behulp van een halfopen interview persoon-
De relatie van de slachtoffers met hun pooier wordt vaak gekenmerkt door een
combinatie van bedreigingen en angst enerzijds en wederzijdse afhankelijkheid,
zo niet liefde anderzijds. In veel gevallen wordt er na een aanvankelijke fase van
inpalmen steeds meer dwang en geweld gebruikt. Slachtoffers die bij de politie
een verklaring hebben afgelegd of aangifte hebben gedaan, vertellen dat zij met
honkbalknuppels in elkaar zijn geslagen en dat ze ’s winters buiten in het koude
water van recreatieplassen moesten staan. Er is daarnaast sprake geweest van
gedwongen abortussen, al dan niet gedwongen borstvergrotingen en tatoeages
met namen van de pooiers.
Facilitatoren
De prostituees huurden werkkamers bij vergunde raamverhuurbedrijven in
verschillende Nederlandse steden. In enkele gevallen bestonden rechtstreekse
contacten tussen de kamerverhuurders en de pooiers. Er is een belastingadvies-
kantoor betrokken geweest bij administratieve handelingen die prostituees
moeten verrichten om in de vergunde sector aan het werk te kunnen. Daarnaast
hebben verschillende administratiekantoren en uitzendbedrijfjes verdachten
voorzien van loonbewijzen, waarmee zij de schijn konden wekken legaal werk te
hebben. Een abortuskliniek heeft tenminste vijf abortussen voor de groep
verzorgd. Ook voor de borstvergrotingen ging men telkens naar dezelfde cosme-
tische kliniek. Een aan deze kliniek verbonden arts verstrekte korting aan
mensen die door de hoofdverdachten werden aangebracht. Van twee facilita-
toren op het gebied van huisvesting is het aannemelijk dat zij op de hoogte
waren van de criminele activiteiten van de groep Dürdan, aan wie zij meerdere
woningen verhuurden.
Signaleren misstanden rondom de groep Dürdan
Van bijna alle hierboven genoemde facilitatoren is aannemelijk dat zij in enige
mate op de hoogte waren van de uitbuitingspraktijken van de groep Dürdan.
Toch heeft slechts één raamverhuurder formeel melding gedaan bij de politie.
Verder is door een prostituee die niet voor de groep werkte een melding gedaan
over slachtoffers van de groep Dürdan die bij haar in de buurt werkten. Ten
slotte is er een anonieme melding gedaan door iemand die waarschijnlijk in de
buurt van slachtoffers en verdachten woonde.
Nadat men op het Bureau Beursstraat al in 1998 door de Duitse politie werd
gewaarschuwd, hebben in 2000 en 2003 opsporingsonderzoeken plaats-
gevonden. Deze hebben echter niet geresulteerd in het beëindigen van de
criminele praktijken van de groep. In 2004 en 2005 zijn bovendien meerdere
aangiften gedaan, zowel door slachtoffers als door (voormalige) handlangers en/
of concurrenten van de groep.
12 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
13SAMENVATTING
concrete signalen of het achterwege blijven van de opvolging van de signalen.
Nader onderzoek hiernaar viel buiten de reikwijdte van dit onderzoek.
Een ander opvallend punt betreft de beperkte lering die wordt getrokken uit
‘lessen uit het verleden’. Enkele knelpunten die uit het onderzoek naar voren
kwamen zijn al eerder geconstateerd of zelfs tot aanbevelingen en actiepunten
verwerkt. Dit betreft onder andere de rol van de gemeenten, de onduidelijkheid
omtrent arbeidsverhoudingen (met name zelfstandigheid), het verbeteren van de
communicatie tussen ketenpartners en het waarborgen van een adequaat
kennisniveau onder de betrokken personen.
Beleidsuitvoering: bestuurlijke handhaving
Hoewel de gemeenten door de wetgever een leidende rol toebedeeld hebben
gekregen in het houden van toezicht op de prostitutiesector, vervulden zij ten
tijde van de interviews in de praktijk een beperkte of geen rol in de signalerings-
fase. In de bestudeerde gemeenten was in alle gevallen de controle op en hand-
having van de vergunningsvoorwaarden goeddeels uitbesteed aan de politie. In
twee van de drie gemeenten verzorgde de politie tevens de vergunning-
verlening. Door de gemeenten werd er niet of nauwelijks op toegezien dat er
voldoende bestuurlijke controles werden verricht en dat deze controles op
adequate wijze plaatsvonden. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de
betrokken gemeenten positieve veranderingen plaatsgevonden hebben in het
laatste jaar.
Een andere discrepantie tussen beleid en uitvoering betreft de convenanten
tussen ketenpartners. Hoewel zij op managementniveau zijn gesloten, worden
zij op de werkvloer (nog) niet of nauwelijks uitgevoerd. Vooral de Belastingdienst
mist hierbij de input van de politie. Meer in het algemeen is de communicatie
tussen de betrokken instanties vaak onvoldoende en staat daarmee een
effectieve samenwerking in de weg. Overigens zou in de betrokken gemeenten
inmiddels aandacht besteed zijn aan de relaties met de partners en is de
communicatie verbeterd.
Ook binnen instanties verschilt het beleid soms van de uitvoering in de praktijk.
Bij de politie heeft dit vooral betrekking op de prostitutiecontrole. De Aanwijzing
Mensenhandel (College van Procureurs-generaal, 2006) stelt als eis dat alle
controleurs gecertificeerd zijn. In de praktijk hebben echter niet alle actieve
controleurs een cursus Prostitutiecontrole Mensenhandel (PCM) of een variant
gevolgd. In deze cursus wordt een gedragscode behandeld. Tijdens het
meelopen met de prostitutiecontroles viel op dat op sommige punten niet
conform deze code gehandeld werd. Zo worden bijvoorbeeld persoonlijke
lijk geïnterviewd; de overigen zijn telefonisch gesproken. Benaderd zijn onder
meer: Gemeenten, (Zeden- en Vreemdelingen)politie, Belastingdienst, Kamer
van Koophandel, GG&GD, Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), Landelijk
Parket, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Bureau Nationaal
Rapporteur Mensenhandel (BNRM), de Rode Draad, Stichting tegen
Vrouwenhandel, Landelijke Expertgroep Mensenhandel (LEM), hulpverlening s-
organisaties en slachtoffers.
De respondenten zijn waar mogelijk zo gekozen dat wij zowel van het beleid als
van de werkzaamheden in de praktijk een goed beeld konden krijgen. In
aan vulling op de interviews hebben wij enkele respondenten vergezeld tijdens
hun dienst. In totaal zijn zes prostitutiecontroles bijgewoond en is één keer
meegelopen met belastinginspecteurs. In de laatste fase van onderzoek hebben
wij onze voorlopige bevindingen voorgelegd aan organisaties die jarenlange
praktijkervaring hebben met betrekking tot de onderwerpen prostitutie en
mensenhandel: het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel, de Stichting
tegen Vrouwenhandel en de Rode Draad.
Bevindingen
Verschillende (knel)punten kwamen uit het onderzoek naar voren. Deze worden
hieronder gepresenteerd onder de noemers ‘beleidsuitvoering’, ‘onduidelijk-
heden in het beleid’ ‘prostitutiecontroles als middel om mensenhandel te
signaleren’ en ‘tekortkomingen van het beleid’. Tot slot wordt ‘de menselijke
component in beleidsuitvoering’ aangestipt. Allereerst worden echter twee
algemene observaties besproken.
Algemene observaties
De hypothese dat signalen van mensenhandel kennelijk niet werden opge-
vangen, werd ontkracht door het beeld dat de prostitutiecontroleurs van de
raamsector bleken te hebben: in alle drie de steden schatten zij het percentage
onvrijwillig werkende vrouwen op 50-90%. Uitgaande van de laagste schatting
van 50%, zou dit alleen al in Amsterdam 4.000 slachtoffers van mensenhandel
op jaarbasis inhouden. De gemeente Amsterdam schatte het aantal raam-
prostituees in 2005 namelijk op 8.000 (Gemeente Amsterdam, 2006). Ter
vergelijking: bij het Amsterdamse arrondissementsparket werden over de
periode 2001 tot en met 2005 in totaal 92 mensenhandelzaken geregistreerd
die alle betrekking hadden op uitbuiting in de seksindustrie; in 2005 alleen
waren dit er slechts elf (NRM, 2007, p. 191). De Stichting tegen Vrouwenhandel
kreeg in 2005 424 aanmeldingen van slachtoffers uit heel Nederland (www.
mensenhandel.nl). Mogelijke redenen voor deze opvallende verschillen zouden
kunnen zijn: overschatting door de controleurs, veel zachte maar weinig
14 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
15SAMENVATTING
KvK-inschrijving, en of prostituees uit de twee nieuwste EU-lidstaten (Bulgarije
en Roemenië) zich –net als de andere lidstaten- moeten inschrijven bij de IND.
Bovendien is niet duidelijk wanneer iemand zich zelfstandig ondernemer mag
noemen; verschillende overheidsinstanties (IND, Belastingdienst) hebben
hiervoor namelijk verschillende criteria. Hiernaast is onduidelijk wie (politie,
Arbeidsinspectie of Belastingdienst) zou moeten controleren op zelfstandigheid.
Tot 1 mei 2007 was dit vooral van belang voor alle nieuwe EU-toetreders, nu
met name voor Bulgarije en Roemenië. Burgers van deze landen mogen in
Nederland namelijk alleen in de prostitutie werken als zelfstandig ondernemer.
Bij constatering van loondienst overtreedt de exploitant de vergunnings-
voorwaarden en mogelijk ook de Wet Arbeid Vreemdelingen.
Prostitutiecontroles als middel om mensenhandel te signaleren
Voor het signaleren van mensenhandel wordt voornamelijk gebruik gemaakt van
instrumenten die het prostitutiebeleid biedt, zoals de prostitutiecontroles. Ook
bij nieuwe maatregelen tegen mensenhandel wordt meestal binnen het ‘prosti-
tutiebeleidskader’ gedacht. Andersom staat de uitvoering van het prostitutiebe-
leid voornamelijk in het teken van het detecteren van mensenhandel. Deze
verweving is nadelig voor de overige doelstellingen van de opheffing van het
bordeelverbod, zoals de normalisering van de branche. Het onderzoek dat wij
hebben verricht naar de manier waarop de bestuurlijke controles in de praktijk
hun beslag krijgen, laat zien dat deze controles niet kunnen dienen als enige
bron voor het signaleren van mensenhandel.
Aan het feit dat de controles weinig (concrete) informatie opleveren kunnen de
volgende moeilijkheden ten grondslag liggen: Ten eerste zijn slachtoffers van
mensenhandel bij uitstek moeilijk te identificeren. De aangiftebereidheid is laag,
bijvoorbeeld omdat slachtoffers te bang zijn om voor hun slachtofferschap uit te
komen. Bovendien voelen slachtoffers zich niet altijd slachtoffer; zoals wanneer
de pooier tevens hun geliefde is of zij een contract zijn aangegaan. Ook op basis
van uiterlijke kenmerken zijn slachtoffers moeilijk te herkennen. In de casus
Dürdan, bijvoorbeeld, stonden de vrouwen onder druk om per dag een hoog
streefbedrag te verdienen. Een vrolijke en uitdagende prostituee werft de
meeste klanten, dus paradoxaal genoeg zagen juist deze slachtoffers eruit als
‘happy hookers’.
Tijdens de controles wordt in het algemeen enkele minuten met de prostituee
gepraat. Uitgaande van het bovenstaande is het onwaarschijnlijk dat een slacht-
offer op dat moment aan de controleurs duidelijk zal maken dat zij wordt
gedwongen. Het feit dat de vrouwen in de gaten gehouden worden door
pooiers en bodyguards, maakt dit nog onwaarschijnlijker. De hulpverleners van
gegevens van prostituees vastgelegd, zonder dat duidelijk is op welke juridische
grondslag dit gebeurt. Ook zijn in sommige prostitutiegebieden tegen de
richtlijnen in vaste controlekoppels geformeerd. Andere afwijkingen van de
gedragscode zijn prostitutiecontroleurs die koffie drinken bij exploitanten of
raamverhuurders of controleurs die contacten onderhouden met pooiers of
bodyguards. Dit laatste verhoogt ondermeer het risico op collusie of afglijd-
gevaar, iets waar ook de gedragscode voor waarschuwt. Bovendien komt deze
handelswijze het vertrouwen van mogelijke slachtoffers van mensenhandel in de
controleurs niet ten goede.
Meer in het algemeen lijkt de prostitutiecontrole zich vrijwel volledig te richten
op (strafbare gedragingen door en jegens) prostituees, terwijl bij bestuurlijke
controle formeel wordt gecontroleerd of de vergunningsvoorwaarden door de
exploitant worden nageleefd.
Beleidsuitvoering: strafrechtelijke handhaving
Meerdere respondenten van onder andere politie spraken van ‘het intrekken van
aangiften’ door slachtoffers, hoewel dit juridisch niet mogelijk is. Op basis van
een ‘ingetrokken aangifte’ zou geen opsporingsonderzoek kunnen worden
opgestart. Mensenhandel is echter een ambtshalve vervolgbaar delict, waarvoor
geen aangifte nodig is om een opsporingsonderzoek te kunnen starten. Een
aangifte is volgens de Aanwijzing mensenhandel hoe dan ook de start van een
opsporingsonderzoek (College van Procureurs-generaal, 2005). Aangiften van
mensenhandel moeten daarom altijd worden voorgelegd aan het OM1.
Hiernaast ligt in alle drie de steden een aantal zaken ´op de plank´ te wachten op
behandeling. Dit is in strijd met de Aanwijzing Mensenhandel (2006) die stelt
dat signalen van mensenhandel altijd moeten leiden tot opsporing, en zo
mogelijk, vervolging
Onduidelijkheden in het beleid
Er heerst veel verwarring omtrent het prostitutiebeleid en aanverwante
wet geving; niet alleen bij de burgers en uitvoerende ambtenaren, maar ook
hoger in de bestuurskolom. Deels wordt de onduidelijkheid gevoed door het
gebrek aan uniformiteit dat een gedecentraliseerd beleid met zich meebrengt.
Omgekeerd leidt onduidelijkheid tot verschillen in de beleidsuitvoering. Enkele
onduidelijkheden die wij tegenkwamen betroffen de vraag of en welke controle-
gegevens mogen worden vastgelegd, de documenten waarnaar de
prostitutiecontroleurs behoren te vragen, het al dan niet verplicht zijn van een
1 Ook in verband met de mogelijkheid tot het starten van de B-9 procedure voor slachtoffers
(Adviesbureau Van Montfoort & Verwey-Jonker Instituut, 2006).
16 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
17SAMENVATTING
Conclusie
Hoe is het mogelijk dat prostitutie onder dwang, oftewel mensenhandel, heeft
kunnen plaatsvinden in de vergunde raamsector in de drie onderzochte
gemeenten?
Het huidige prostitutie- en mensenhandelbeleid is niet voldoende toegerust om
onvrijwillige prostitutie ofwel mensenhandel te signaleren. Het veronderstelt dat
signalen van mensenhandel voor een belangrijk deel voortkomen uit de bestuur-
lijke controles op vergunde bedrijven. Deze controles richten zich in de praktijk
voornamelijk op de prostituees en bestaan, voor zover wij hebben kunnen
constateren, voor een belangrijk deel uit het controleren van hun ‘papieren’.
Echter, voor het verkrijgen van de juiste papieren bestaat geen administratieve
barrière die een drempel opwerpt tegen prostitutie onder dwang; slachtoffers
worden –als zij al besluiten zich te registreren- in de procedures vrijwel nooit als
zodanig herkend. Het hebben van de juiste papieren zegt dus niets over even-
tueel slachtofferschap van mensenhandel. Uiteraard vormen de controles een
belangrijk contactmoment tussen overheid en potentiële slachtoffers van
mensenhandel en wordt geprobeerd om op deze momenten zicht te krijgen op
signalen van mensenhandel. Slachtoffers van mensenhandel zijn echter
bijzonder moeilijk te identificeren, zeker als zij zich geen slachtoffer voelen of als
zij hun slachtofferschap willen verbergen. Prostitutiecontroleurs schatten het
aantal onvrijwillig werkende prostituees hoog in, maar kunnen signalen vaak
niet voldoende concretiseren, zodat opvolging van de signalen uitblijft. In dit
licht is het belangrijk om te investeren in het aanboren van aanvullende
‘bronnen’ van signalen. Formeel is het vergunningenbeleid overigens in de
eerste plaats gericht op de exploitant. Het feit dat een bedrijf vergund is,
garandeert evenwel niet dat er geen uitbuiting (door derden) plaatsvindt.
Het mensenhandel- en prostitutiebeleid wordt niet op alle fronten naar behoren
uitgevoerd. Zo vindt er onvoldoende uitwisseling van signalen van mensen-
handel plaats tussen verschillende instanties, hebben de door ons onderzochte
gemeenten weinig regie over prostitutiecontroles, zijn niet alle prostitutie-
controleurs gecertificeerd, wordt niet altijd conform de gedragscode gehandeld.
Bovendie bestaat er onduidelijkheid over documenten waar bij controles naar
gevraagd mag worden en gegevens die genoteerd moeten worden of juist niet.
Enkele knelpunten zijn niet te herleiden tot een gebrekkige uitvoering van het
beleid, maar komen voort uit onvolkomenheden van het beleid zelf. De sterke
nadruk op bestuurlijke controles als middel om mensenhandel te herkennen of
te bestrijden en de veronderstelde aanwezigheid van een administratieve
barrière zijn hier voorbeelden van. Ook resulteert het huidige decentrale beleid
in lokale verschillen in aanpak, regels en in de mate waarin de bestrijding van
de Stichting tegen Vrouwenhandel bevestigen dat de vrouwen geen behoefte
hebben aan een praatje met de politie, maar dat zij willen dat de politie zich op
de pooiers richt.
Administratieve barrière
De prostitutiecontroles die zijn bijgewoond bestonden voor een belangrijk deel
uit controle van de ‘papieren’, vaak alleen identiteitspapieren. De administratieve
handelingen die prostituees moeten doorlopen om legaal aan de slag te kunnen
vormen echter geen barrière tegen prostitutie onder dwang. Allereerst bleek het
merendeel van de slachtoffers van de groep Dürdan zich niet te hebben inge-
schreven bij gemeente, Belastingdienst of KvK. Het slachtoffer dat wél (al dan
niet) onder dwang van een pooier de procedure doorloopt wordt netjes geregi-
streerd door instanties als IND, het gemeenteloket en de Kamer van Koophandel
– en daarbij zelden als slachtoffer herkend. Het herkennen van mensenhandel is
overigens ook niet de hoofdtaak van de registrerende instanties. Hiernaast is het
twijfelachtig of de administratieve verplichtingen wel een hindernis vormen voor
minderjarigheid en illegaliteit in de prostitutie. Dit blijkt uit het feit dat tijdens
controles valse of vervalste paspoorten zijn aangetroffen waarop een
GBA-inschrijving, een KvK-inschrijving, een sofi-nummer of een verblijfs-
vergunning was verkregen.
Een kanttekening: de menselijke component
De groep Dürdan opereerde al jaren in de prostitutiegebieden. In die jaren zijn
de prostituees, bodyguards en pooiers met verschillende instanties en andere
betrokkenen, waaronder toezichthouders van de politie, exploitanten en
klanten, in aanraking gekomen. Toch heeft dat niet geleid tot een vervolging of
een gedwongen staking van de activiteiten. Een mogelijke verklaring voor de
lange tijd dat de groep ondanks vele ‘toeziende ogen’ heeft kunnen doorgaan
ligt in de notie dat bij elke potentiële signaleerder meerdere belangen spelen. Zo
zou een onderzoek naar mensenhandel bijvoorbeeld niet gestart kunnen
worden omdat de capaciteit wordt ingezet in een kinderpornozaak. Of zou een
ondernemer huiverig kunnen zijn om de politie in te schakelen omdat politiële
aandacht een negatief effect zou kunnen hebben op de klandizie. Een
prostituant zou zijn ogen – al dan niet bewust - kunnen sluiten voor het
fenomeen gedwongen prostitutie. Hiernaast hebben slachtoffers hun eigen
redenen om geen aangifte te willen doen. Het verdient aanbeveling om bij het
maken van beleid, deze eventuele concurrerende belangen te onderzoeken en
te ondervangen.
18 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
19SAMENVATTING
mensenhandel in de praktijk is geprioriteerd. Eerder geïdentificeerde knelpunten
en andere ‘lessen uit het verleden’ zijn bij gebrek aan landelijke sturing (nog)
niet opgevolgd.
Om de onderzoeksvraag volledig te kunnen beantwoorden, moet niet alleen
gekeken worden naar de signaleringsfase, maar ook naar de opvolging van
signalen van mensenhandel. Het feit dat verschillende overheidsdiensten en
journalisten al gedurende meerdere jaren zicht hadden op de activiteiten van de
gebroeders Dürdan, duidt erop dat ook als er bruikbare signalen van mensen-
handel voorhanden zijn, deze niet altijd adequaat worden opgevolgd. Nader
onderzoek naar knelpunten en onvolkomenheden in de opvolging van signalen
van mensenhandel lijkt dan ook geboden.
20 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
21SAMENVATTING
onvrijwilligheid, die in geringe mate door onderzoekers werden aangetroffen,
voort uit het deelonderzoek naar niet-legale prostitutie (Daalder, 2007-I).
Het opsporingsonderzoek Sneep speelt wellicht een rol in de recente politieke
bewustwording en de aandacht voor mensenhandel. Het project Sneep ging in
april 2006 op initiatief van het Landelijk Parket (College van Procureurs-generaal)
in samenwerking met de Nationale Recherche van start. Binnen dit project
richtten verschillende opsporingsinstanties3 zich met parallel lopende opspo-
rings onderzoeken op een grote groep verdachten van mensenhandel.
Gedurende bijna tien jaar buitte deze groep tientallen vrouwen uit. De slacht-
offers werden op verschillende manieren gedwongen te werken in de raam-
prostitutie en hun inkomsten af te staan. De groepering was op verschillende
plaatsen in Nederland (en buitenland) actief.
Nadat de Nationale Recherche in februari 2007 de eerste aanhoudingen
verrichtte, kwam veelvuldig in het nieuws dat prostituees in Nederland op zeer
gewelddadige en georganiseerde wijze werden uitgebuit door een bende
mensenhandelaren4 – en dat dit bovendien in de vergunde sector5 gebeurde.
1.1 Doelstelling
De schaal waarop en het geweld waarmee de verdachten in de vergunde raam-
prostitutie vrouwen (b)lijken6 te hebben uitgebuit, roepen vragen op: Worden er
door de overheidsdiensten die een controlerende, toezichthoudende taak
hebben in de vergunde prostitutiesectoren signalen van uitbuiting gemist? Is het
huidige beleidsinstrumentarium dat de prostitutiebranche moet ordenen en
vrijhouden van criminaliteit toereikend om misstanden te signaleren?
Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden en om de bevindingen uit het
project Sneep te delen met belanghebbenden, is besloten om parallel aan de
operationele onderzoeken van het project Sneep een onderzoek op te starten. Dat
onderzoek heeft geresulteerd in dit rapport. Het doel van het rapport is tweeledig:
3 Naast de dienst Nationale Recherche van het Korps Landelijke Politiediensten zijn dit: de politie-
korpsen Utrecht, Noord-Holland-Noord en Amsterdam-Amstelland, de Koninklijke Marechaussee,
de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Financial Intelligence Unit-Nederland.
4 Onderzoeksjournalist Hopkins publiceerde in 2005 over dezelfde dadergroep. Toen bleef
politieke aandacht uit.
5 Sinds de opheffing van het algemeen bordeelverbod per oktober 2000 kunnen de Nederlandse
gemeenten de exploitatie van prostitutie vergunningplichtig maken. Op dit moment is een groot
aantal zichtbare en pandgebonden exploitatievormen van prostitutie -zoals raamprostitutie en
clubs - vergund (Flight, 2006: 51).
6 De rechter heeft nog geen uitspraak gedaan in de zaak.
Inleiding
Mensenhandel staat in de belangstelling. Enkele jaren geleden wees het
Openbaar Ministerie het delict, waarin dwang en uitbuiting centraal staan, al
aan als prioriteit voor justitie en politie (College van Procureurs-Generaal, 2006).
Pas recentelijk staat mensenhandel ook in de schijnwerpers bij de (lokale) politiek
en media. Vooral de prostitutiegerelateerde variant van het delict krijgt daarbij
aandacht, bijvoorbeeld in de vorm van beleidsaanpassingen en de sluiting van
bordelen (Gemeente Amsterdam, 2007; 2007-II).
Bovengenoemde aandacht staat haaks op de (gematigd) positieve toon van
verschillende evaluerende stukken en beleidsdocumenten die na de opheffing
van het bordeelverbod zijn verschenen. Zo stelde het Nationaal Actieplan
Mensenhandel van het kabinet:
Inmiddels zijn de vergunde en gecontroleerde sectoren van de seksindustrie
behoorlijk gesaneerd en komt zelfregulering binnen de branche op gang.
Het zichtbare deel van de seksindustrie blijkt redelijk vrij van mensenhandel
te zijn (Kabinet, 2004-II:12)
Een dergelijke positieve voorstelling van zaken vinden we ook terug in de
zogeheten Korpsmonitoren van het Project Prostitutie en Mensenhandel/de
Nederlandse Politie waarin de inspanningen van politiekorpsen op het gebied
van regulering van de prostitutie en bestrijding van mensenhandel worden
beschreven2. In de Korpsmonitor van 2004 gaf de helft van de politiekorpsen
aan dat de vergunde of pandgebonden prostitutiesector in hun regio (zo goed
als) vrij was van misstanden (PPM/DNP, 2004). Meer recentelijk schreven Goderie
en Boutellier (2006) over Rotterdam dat de vergunde sector klein is gebleven,
maar relatief goed functioneert. Zij stellen dat de legalisering van de prostitutie-
branche geleid heeft “tot een daadwerkelijke scheiding van het kaf van het
koren” (Goderie en Boutellier, 2006: 81). Volgens de laatste evaluatie van de
gevolgen van de opheffing van het bordeelverbod door het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is het aantal prostituees dat nog
altijd een pooier heeft weliswaar zorgwekkend maar worden in de seksindustrie
“weinig echte misstanden gesignaleerd op het terrein van arbeidsomstandig-
heden” (Daalder, 2007-I: 15). Bovendien kwamen de signalen van
2 De meest recente korpsmonitor prostitutie, die tijdens de loop van dit onderzoek is verschenen,
schetst een minder rooskleurig beeld.
1
22 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
23HOOFDSTUK 1 – INLEIDING
De gedachte hierachter is dat ieder contactmoment een potentieel toetsmoment
is: elke keer dat een (toekomstige) prostituee in aanraking komt met werk-
nemers van een instantie, zouden deze mogelijke signalen van mensenhandel
kunnen opvangen. Dit perspectief leidt tot de volgende deelvragen:
• Metwelkespelers(instanties)komteenprostitueeinaanrakingvoorafgaand
aan en tijdens haar werkzaamheden in de vergunde raamsector?
• Zijnerhiernaastnogandererelevanteinstantiesactiefindebestrijdingvan
mensenhandel?
• Watishetbeleidvandezespelers(instanties)ophetgebiedvande
regulering van prostitutie en de bestrijding van mensenhandel?
• Opwelkemanierwordtuitvoeringgegevenaanditbeleid?
• Watisindepraktijkhetsignaleringsvermogenvandeinstanties?
1.4 Afbakening
In de bestrijding van mensenhandel kunnen verschillende fasen worden onder-
scheiden. Een eerste stap is het voorkomen dat vrouwen en meisjes8 tegen hun
wil in de prostitutie belanden. Dit kan bijvoorbeeld door voorlichting in zoge-
heten bronlanden, ‘beware of loverboys’-campagnes of door de afschrikkende
werking van een effectief mensenhandelbeleid op potentiële uitbuiters. Deze
‘preventieve fase’ is geen aandachtsgebied in dit rapport. De focus van het
onderzoek ligt op het identificeren van slachtoffers die al in de prostitutie
werkzaam zijn of stappen ondernemen om het vak in te gaan: de zogenoemde
‘signaleringsfase’. Het zwaartepunt ligt op de signaleringsmogelijkheden van
overheidsinstanties aangezien het opmerken van misstanden een cruciale eerste
stap is voor de handhaving van het verbod op mensenhandel.
De volgende fase, de reactie op signalering in de vorm van opsporing, vervolging
of bestuurlijke maatregelen9, wordt slechts belicht wanneer de interviews of het
rechercheonderzoek daartoe aanleiding geven. De procedures die eventueel
weer op deze ‘reactie fase’ volgen, zoals de ontnemingsprocedure ten aanzien
van de verdachte of de B-9 verblijfsprocedure voor de slachtoffers, vallen buiten
het bestek van deze rapportage.
8 Natuurlijk zijn er ook mannelijke slachtoffers van mensenhandel. Aangezien een grote meerder-
heid van de slachtoffers in de prostitutiesector vrouw is, wordt steeds van ‘vrouwen’ gesproken.
9 Het gaat hier om bestuurlijke maatregelen die zijn opgelegd naar aanleiding van aangetroffen
minderjarigheid, illegaliteit, dwang of andere ongewenste omstandigheden onder prostituees.
De eerste doelstelling is het identificeren en lokaliseren van eventuele onvol-
komenheden of knelpunten met betrekking tot het signaleren van mensen-
handel in het (lokale) overheidsbeleid en/of de uitvoering van dit beleid.
Een nevendoel van de rapportage is het (lokale) openbaar bestuur en de
betrokken uitvoerende instanties te laten delen in de kennis over de werk-
wijzen van de groep die onderwerp is van het project Sneep, hier aangeduid
met het gefingeerde “de groep Dürdan”. Wetenschap over de handels-
wijzen van de groep Dürdan en hun facilitatoren zou kunnen leiden tot
aanpassingen van het huidige beleid of van de betreffende procedures. Ook
kan inzicht in de activiteiten van de groep bijdragen tot het vormen van
strategieën voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel.
1.2 Probleemstelling
Eén van de beleidsdoelen die met de opheffing van het bordeelverbod werd
beoogd was de bestrijding van de exploitatie van onvrijwillige prostitutie. Uit het
onderzoek Sneep blijkt dat deze doelstelling niet is gehaald. De uitkomsten van
het opsporingsonderzoek doen de vraag rijzen hoe het mogelijk is dat zoveel
prostituees onvrijwillig in de vergunde raamsector in Nederland werken; temeer
daar de bestrijding van mensenhandel al vóór de opheffing van het bordeel-
verbod een landelijke prioriteit voor justitie en politie was (Kabinet, 2004).
1.3 Onderzoeksvragen
Zoals hierboven genoemd, blijkt uit het project Sneep dat in de vergunde
misstanden zoals dwang en uitbuiting voorkomen. Dit geeft aanleiding tot de
volgende onderzoeksvraag:
Hoe is het mogelijk dat prostitutie onder dwang, oftewel mensenhandel, (vrijwel
ongehinderd) heeft kunnen plaatsvinden in de vergunde raamsector?
Om zicht te krijgen op wie misstanden zou kunnen signaleren hebben wij de
prostituee (of potentieel slachtoffer) als uitgangspositie genomen: welke
instanties moet zij benaderen om legaal7 in de vergunde raamprostitutie te
kunnen werken? En welke instanties benaderen haar?
7 Legaal heeft hier betrekking op de juiste papieren etc. Prostitutie onder dwang is per definitie
niet legaal.
24 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
25HOOFDSTUK 1 – INLEIDING
Door de prostituee als uitgangspunt te nemen, hebben wij ervoor gekozen om
middelen die zich rechtstreeks richten op potentiële daders, facilitatoren,
exploitanten of pandeigenaars, zoals bijvoorbeeld ‘de Patseraanpak’, BIBOB-
procedures en het Bouwtoezicht, niet uitgebreid te onderzoeken. Waar relevant,
zal er wel aan gerefereerd worden.
1.5 Indeling in hoofdstukken / Leeswijzer
In Hoofdstuk Twee wordt een beschrijving gegeven van het project Sneep. In het
daaropvolgende hoofdstuk wordt het subject van dit project, de groep Dürdan,
beschreven. In Hoofdstuk Vier volgen de methoden van onderzoek. In Hoofdstuk
Vijf komt het wettelijke kader en het beleidskader kort aan de orde. Vervolgens
worden in Hoofdstuk Zes de instanties geïdentificeerd waarmee een
Nederlandse of buitenlandse prostituee in aanraking komt als zij gaat werken in
de vergunde sector. In hoofdstuk Zeven worden deze instanties en hun beleids-
uitvoering belicht op basis van beleidsstukken en interviews. Hierbij wordt speci-
fiek ingegaan op het centrale aandachtspunt in dit onderzoek: de signalerings-
fase. Waar mogelijk worden de activiteiten van de groep Dürdan als voorbeeld
aangehaald. In hoofdstuk Acht worden, als voorloper op de conclusie, de knel-
punten en andere opvallendheden die uit het onderzoek naar voren komen
belicht. In Hoofdstuk 9 volgen de conclusies. In hoofdstuk 10 wordt een
theoretische zijsprong gemaakt waarin een aanzet tot verder onderzoek wordt
gegeven. Tot slot volgen de aanbevelingen in Hoofdstuk 11.
26 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
27HOOFDSTUK 1 – INLEIDING
2.2 Het barrièremodel
Aanvankelijk is bij het formuleren van de onderzoeksvragen aan de hand
waarvan het criminele netwerk zou worden onderzocht uitgegaan van het door
de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) ontwikkelde barrièremodel.
De stuurgroep koos bij de start van het project Sneep (een aangepaste versie12
van) dit model als uitgangspunt voor het maken van tactische keuzes met
betrekking tot de opsporingsonderzoeken en de partners met wie in de loop van
het project samenwerking zou worden gezocht. In de oorspronkelijke versie van
het barrièremodel wordt uitgegaan van vier drempels die een vreemdeling moet
overwinnen om zich in Nederland te vestigen, te weten: entree, huisvesting,
identiteit en arbeid. Voor het slechten van elke barrière staan de vreemdeling,
afhankelijk van zijn persoonlijke situatie en land van herkomst, legale en illegale
facilitatoren ter beschikking. Ten behoeve van het project Sneep is het model
uitgebreid met een vijfde barrière: Financiën.
De veronderstelling die aan het gebruik van dit model ten grondslag lag, was dat
de prostituees die door de criminele organisatie werden uitgebuit voor
meerdere, zo niet alle, barrières afhankelijk zouden zijn van hun uitbuiters.
Hierdoor verkeerden zij in een kwetsbare positie. De uitbuiters zouden op hun
beurt voor het verkrijgen van criminele winsten ook zelf afhankelijk zijn van de
mogelijkheden om voor de slachtoffers zaken als identiteitsbewijzen, werk-
plekken en huisvesting te regelen. Het doel was daarom om inzichtelijk te
maken welke legale en illegale facilitatoren de criminele gedragingen van de
groep Dürdan mogelijk hebben gemaakt en op welke manier dit gebeurde. Op
basis van dit inzicht zouden vervolgens strafrechtelijke of bestuurlijke maat-
regelen worden getroffen om deze processen te verstoren. Een voorbeeld:
Een onderzoeksteam stuit in de loop van het opsporingsonderzoek op een
paspoortvervalser. Door deze vervalser strafrechtelijk aan te pakken wordt
een barrière opgeworpen voor mensenhandelaren; zij kunnen moeilijker
vrouwen uit landen buiten de EU in de vergunde prostitutie te werk stellen
of zij kunnen zichzelf moeilijker van een valse identiteit voorzien. Maar het
kan ook zijn dat het onderzoeksteam stuit op een zwakke plek in de manier
waarop verblijfsvergunningen worden verstrekt. Door de hiervoor
verantwoordelijke instantie daarvan op de hoogte te stellen kan deze
aanpassingen maken in de werkprocessen en daarmee voor andere of
toekomstige dadergroepen een drempel opwerpen.
12 Een schematisch overzicht van het barrièremodel, toegespitst op het project Sneep is
opgenomen in bijlage 1.
Het project Sneep
2.1 De programmatische aanpak
Het project Sneep ging op 1 april 2006 van start bij de unit Noord- en Oost-
Nederland van de Nationale Recherche. Naast een strafrechtelijk onderzoek, het
onderzoek Sneep, werd een stuurgroep en programmabureau geïnstalleerd met
als doel relevante partners te identificeren om deelonderzoeken uit te voeren.
Gezien de grote omvang van de criminele organisatie en de complexiteit van de
strafbare feiten waarvan zij werd verdacht, koos het Landelijk Parket bij de start
van het project Sneep voor de programmatische aanpak als leidraad. In een
intern document waarin de structuur van het project staat beschreven wordt dit
begrip vertaald in de volgende vraagstelling:
“Op welke wijze kan een gezamenlijk, in een door opsporing en bestuur
(reeds) geïnitieerde en ontwikkelde strategie, bestrijding van mensenhandel
en daaraan gerelateerde illegale activiteiten, op specifiek benoemde targets
het meest effectief worden aangepakt?”10
De verdere uitwerking van de programmatische aanpak ten behoeve van het
project Sneep blijft in dit rapport beperkt tot een tweetal noties. Ten eerste
wordt gesteld dat ‘programmatische aanpak’ een veel gebruikt begrip is, dat
duidt op een ‘samenbindend element van een programma: samenwerking,
bedrijfsmatigheid, en in het kader van grootschaligheid, het organisatorische’.
Ten tweede moet de programmatische aanpak een integrale aanpak zijn, die
leidt tot duurzame effecten.11 De invulling die voor het project Sneep aan de
programmatische aanpak is gegeven, is dat verschillende partners vanuit een
gezamenlijk thema strafrechtelijke, financiële, bestuurlijke of andere middelen
inzetten, teneinde de activiteiten van de criminele organisatie en haar
facilitatoren optimaal te sanctioneren en te verstoren. Een nevendoelstelling is
dat er uit de kennis die binnen het project ontstaat lering wordt getrokken,
opdat barrières kunnen worden opgeworpen tegen andere criminele
organisaties die op soortgelijke wijze opereren of dit van plan zijn. Deze
rapportage is het resultaat van de nevendoelstelling.
10 Uit: Programma Sneep, concept 1.2 (intern stuk)
11 Idem
2
28 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
29
HOOFDSTUK 2 – HET PROJECT SNEEP
door alle prostituees werden uitgevoerd (zie Hoofdstuk 7). In het model is
aangegeven bij welke handelingen dit speelt. Een voorbeeld is het aanvragen
van een sofi- en btw-nummer. Het overslaan van deze stap heeft namelijk
consequenties: de Belastingdienst valt daarmee af als signaleerder. Ook gelden
per barrière niet voor elke persoon dezelfde voorwaarden. Voor Bulgaren en
Roemenen geldt dat zij alleen als zelfstandig ondernemer in de prostitutie
mogen werken (barrière Arbeid); voor overige EU-onderdanen geldt deze eis
niet. Deze eisen worden toegelicht in Hoofdstuk Zes. Hiernaast is gespecificeerd
welke barrières van toepassing zijn op de prostituees, uitbuiters en op zowel
prostituees als uitbuiters. Met het oog op de duidelijkheid is er voor gekozen de
barrière Arbeid alleen van toepassing te laten zijn op arbeid in de raam-
prostitutie. Hierdoor zijn bijvoorbeeld arbeidsbemiddelingsbureaus,
die voor enkele verdachten valse werkgeversverklaringen verstrekten, niet in het
schema opgenomen.
In het schema wordt onderscheid gemaakt tussen legale en illegale facilitatoren.
Dit onderscheid kan worden gehanteerd bij het ondernemen van actie ten
aanzien van deze facilitatoren. Illegale facilitatoren kunnen strafrechtelijk of
bestuursrechtelijk worden aangepakt. Legale facilitatoren zou men kunnen voor-
lichten, stimuleren signalen te melden en mazen in de (uitvoering) van de wet te
dichten. Enkele instanties of personen worden zowel onder legale als illegale
facilitatoren geschaard. Dit betreft actoren die in principe legaal zijn
(bijvoorbeeld een cosmetische kliniek), maar die assisteren in een activiteit die
–los van de bredere criminele activiteiten van de groep- illegaal is. Voorbeelden
zijn het uitvoeren van een gedwongen borstvergroting en het verstrekken van
valse werkgeversverklaringen. Tot slot is benoemd welke actoren mogelijkerwijs
signalen zouden kunnen opvangen van misstanden (signaleerders) en welke
actoren hierop actie zouden kunnen ondernemen (handhavingpartners).
In de loop van het opsporingsonderzoek bleek dat het op Sneep toegesneden
barrièremodel zich niet goed leende als leidraad voor het onderzoeken en
beschrijven van dit criminele netwerk. Een reden daarvoor is dat het model zich
richt op barrières die vreemdelingen moeten nemen om zich in Nederland te
kunnen vestigen. Voor het merendeel van de vrouwen die voor de groep Dürdan
werkten was het echter geen probleem om Nederland binnen te komen: zij
waren voor een groot deel Nederlands en in ieder geval bijna allemaal
in gezetene van een EU-lidstaat. Aan de andere kant was de kern van de criminele
activiteiten van de groep het uitbuiten van prostituees. De voornaamste
methoden die hierbij werden ingezet bevinden zich in de psychologische sfeer:
er werd angst gezaaid door gebruik van geweld en bedreigingen en er werden
liefdesrelaties aangaan om slachtoffers in een afhankelijkheidspositie te krijgen.
De onder Arbeid genoemde facilitatoren waren daardoor niet van toepassing.
Een barrièremodel op zich biedt echter wel een bruikbare handleiding voor de
bestuurlijke en strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Bovendien zijn enkele
elementen van het barrièremodel bruikbaar gebleken om aanbevelingen te
kunnen doen teneinde toekomstige dadergroepen in hun activiteiten te
belemmeren. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek (Hoofdstuk 7) is
daarom een nieuw barrièremodel ontworpen (zie bijlage 2). Dit wordt
hieronder toegelicht.
2.2.1 Het barrièremodel aangepast
Het aangepaste model is specifiek toegesneden op uitbuiting van (Europese)
vrouwen in de vergunde (raam)prostitutiesector13. Zevenentachtig procent van
de mogelijke slachtoffers14 van de groep Dürdan was afkomstig uit landen van
de Europese Unie. De barrière Entree vormde hierdoor vrijwel nooit een obstakel.
Aangezien het beslechten van de barrière Entree bovendien voornamelijk
afhankelijk is van het beschikken over de juiste (al dan niet valse/vervalste)
identiteitsdocumenten, zijn de barrières Entree en Identiteit samengevoegd.
Het aangepaste model kent vier barrières: Entree & Identiteit, Huisvesting,
Arbeid en Financiën. Voor elke barrière wordt gespecificeerd welke de benodigd-
heden zijn om de barrière te passeren. Uit het onderzoek bleek dat niet alle
handelingen die formeel nodig zijn om in de raamprostitutie te mogen werken
13 Termen als ‘werkgeversverklaring’ (arbeid) en ‘asielcentra’ (huisvesting) zijn hierdoor komen te
vervallen. Dit betekent natuurlijk niet dat deze termen niet op andere slachtoffers van mensen-
handel van toepassing zouden kunnen zijn.
14 Peiling januari 2007 (zie §4.7.1).
30 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
31
HOOFDSTUK 2 – HET PROJECT SNEEP
Rolverdeling binnen de groep
In de groep is duidelijk sprake van hiërarchische verhoudingen, ofwel ‘rangen’ in
de bewoordingen van Halit. De pooiers worden gevolgd door één of twee
‘opgeklommen’ prostituees die meer verantwoordelijkheden en vrijheden
hebben dan de overigen. Hierna volgen de ‘bodyguards’ en de ‘snorders’15. De
bodyguards houden toezicht op de prostituees en grijpen in bij ‘lastige klanten’.
Bodyguards zijn constant aanwezig in de prostitutiezones. Overigens is het
onderscheid tussen bodyguards en pooiers niet altijd te maken op basis van
werkzaamheden: sommige pooiers fungeren ook als bodyguards voor meisjes
van andere (hoger geplaatste) pooiers, en sommige bodyguards krijgen na
verloop van tijd ‘een meisje voor zichzelf’. Een belangrijk verschil tussen body-
guards en pooiers is het verschil in status of rang16: pooiers staan duidelijk boven
bodyguards. Tussen de pooiers onderling is eveneens duidelijk wie de meeste
autoriteit heeft.
De groep Dürdan breidt zich in de loop der jaren uit en krijgt steeds meer een
gelaagde structuur. Ali Serdar staat inmiddels aan het hoofd van een eigen
groepering, maar werkt bij gelegenheid nog wel met de broers samen. Begin
2006 wijkt Nejat uit naar Duitsland. Halit geeft dan leiding aan de groep pooiers
die in Nederland voor de broers actief is. De drie mannen laten zich nauwelijks
meer zien in de prostitutiegebieden. Zij laten de (toezichts)werkzaamheden over
aan anderen.
3.2 Afscherming
3.2.1 Identiteit
Per mei 2007 waren bij de verdachten vijf valse of vervalste identiteitsbewijzen
aangetroffen. Zeven verdachten namen de identiteit aan van andere verdachten
uit de groep. In één geval was een verdachte van plan dezelfde tatoeage te laten
zetten als degene voor wie hij zich uitgaf. Van drie verdachten is bekend dat zij
bij (één van) hun slachtoffers alleen onder het alias bekend waren.
3.2.2 Bezit en communicatie
De bodyguards opereren zeer openlijk in de prostitutiezone en schuwen
gesprekken met de politie niet (zie Hoofdstuk 7). Op sommige fronten doen de
15 Taxichauffeur zonder vergunning
16 Het onderscheid dat wij maken is gebaseerd op het onderscheid dat de groepsleden zelf maken.
Dit onderscheid is uit tapgesprekken, verhoren, en observaties van de politie gebleken.
De groep Dürdan
De beschrijving van het criminele netwerk is gebaseerd op informatie uit eerdere
opsporingsonderzoeken, het bijwonen van het tweewekelijkse overleg tussen de
analisten van de verschillende opsporings- en onderzoeksteams, en de dossiers
van verdachten en slachtoffers. Na de aanhoudingen zijn bovendien de
verslagen van de verhoren van de verdachten en de verklaringen van enkele
slachtoffers geraadpleegd.
In april 2007 is de concepttekst verspreid onder de teamleiders of coördinatoren
van de verschillende onderzoeksteams met het verzoek om te controleren of er
nog belangrijke feiten of nieuwe ontwikkelingen waren gemist. Een ronde
face-to-face gesprekken met de teamleiders leverde waardevolle feedback op.
Concepten zijn daarnaast in verschillende stadia gedeeld met de analisten met
het verzoek om commentaar en aanvullingen. Voor de meest recente informatie
en aanpassingen zijn in februari en maart 2008 gesprekken gevoerd met de
analist, tactisch coördinator en teamleider van Sneep (Respondenten 64, 65 & 66).
De beschrijving van het netwerk berust grotendeels op onderzoeksgegevens die
nog niet zijn getoetst door de rechter en pretendeert dus niet in strafrechtelijke
zin ‘waar’ te zijn. Omdat de inhoudelijke rechtszittingen nog niet hebben plaats-
gevonden, zijn alle fragmenten van tapgesprekken, die de modus operandi van
de groep Dürdan illustreren, in deze uitgave uit voorzorg verwijderd.
3.1 Structuur organisatie
De hoofdverdachten van het project Sneep werden, voor zover dit is te achter-
halen, in Nederland het eerst gesignaleerd door politiefunctionarissen van het
politiebureau dat in Amsterdam toezicht houdt op het Wallengebied. Drie
mannen van Turkse origine (Halit Dürdan, Nejat Dürdan en Ali Serdar) kwamen
in 1998 vanuit Duitsland naar Amsterdam. De Duitse politie informeerde de
agenten van de Beursstraat over deze mannen. Zij hadden enkele Duitse vrouwen
bij zich die voor hen in de prostitutie gingen werken. In bijna een decennium is
dit criminele samenwerkingsverband uitgegroeid tot een netwerk van ongeveer
35 pooiers, bodyguards en andere handlangers. De groep Dürdan is behalve in
Amsterdam in ieder geval actief geweest in de vergunde raamprostitutiezones
van Alkmaar, Utrecht, Den Haag en Haarlem. Ook werd samengewerkt met
pooiers en seksbazen uit verschillende steden in Duitsland en België.
3
32 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
33HOOFDSTUK 3 – DE GROEP DÜRDAN
liefde, anderzijds. Uit verklaringen van slachtoffers blijkt dat er binnen de relatie
met de verdachte vaak meerdere dwangmethoden worden toegepast. In veel
gevallen lijkt er na een aanvankelijke romantische fase, steeds meer dwang en
(psychisch) geweld te worden toegepast. De mate van geweld die wordt
toe gepast verschilt overigens van pooier tot pooier. Naast dreiging met geweld
en binding door liefdesrelaties, worden vrouwen belet de groep te verlaten
doordat zij constant onder toezicht staan. Andere geobserveerde dwang-
middelen zijn het opleggen van een vrijkoopsom, variërend van 30.00 tot
240.000 euro, en het innemen van paspoorten. Hiernaast waren sommige
vrouwen bang om vermoord te worden als zij de groep zouden verlaten.
3.3.2 Uitbuiting
De prostituees van de Dürdans werken normaalgesproken dagelijks één ‘shift’.
Volgens haar moeder werkt Anna, de vriendin van Halit, zeven dagen per week
van ongeveer half acht ‘s avonds tot zeven ‘s ochtends. Enkele slachtoffers gaven
te kennen dat zij naast deze diensten extra diensten draaiden als zij te weinig
verdiend hadden. Tijdens de menstruatie werken de vrouwen over het algemeen
gewoon door. Ook verklaarden slachtoffers een dag na de borstvergrotingsoperatie
of enkele dagen na de (gedwongen) abortus alweer aan het werk te moeten.
In verschillende onderschepte telefoongesprekken of verklaringen worden
streefbedragen van 1000 euro per dag genoemd, die de prostituees na aftrek
van kosten (zoals raamhuur) moeten afdragen aan hun pooier. Overigens blijken
de streefbedragen wel per slachtoffer te verschillen. Niet van alle slachtoffers is
gebleken dat zij een streefbedrag opgelegd kregen.
3.3.3 Werkplekken
De meeste prostituees die aan de groep verbonden zijn, hebben op meerdere
plaatsen in Nederland, en soms ook in België en Duitsland, gewerkt.
Hulpverleners spreken vaak over een groot verloop van vrouwen. De pooiers
proberen zo de slachtoffers buiten het zicht van de politie en/of hulpverlening te
houden. Ook zou het aanbod van ‘nieuwe meisjes’ in een stad de omzet doen
stijgen. Van een dergelijke prostitutiecarrousel, waarbij vrouwen achtereenvol-
gens steeds in andere steden te werk worden gesteld, lijkt bij de groep Dürdan
geen sprake. Sommige slachtoffers werken al jaren in het Wallengebied en soms
zelfs achter hetzelfde raam. Wanneer Halit bepaalt dat een prostituee verplaatst
wordt, is dit veelal om een goede werkplek bezet te houden. Als in een bepaalde
stad beter verdiend wordt, worden prostituees ook wel daarheen verplaatst.
Vaak wordt in Amsterdam het meeste geld verdiend.
groepsleden wel hun best om zichzelf af te schermen: zo staan huurhuizen en
auto’s op naam van derden (meestal prostituees). Ook wordt regelmatig van
(prepaid) simkaart gewisseld. Sommige slachtoffers hebben telefoons die alleen
maar gebruikt worden om hun pooier te bellen.
3.3 Slachtoffers
De analisten van het project Sneep hadden per januari 2007 zicht op 120
mogelijke slachtoffers rondom het netwerk van de gebroeders Dürdan, waarvan
78 vermoedelijke slachtoffers (zie ook omvang, §3.6, en methoden, §4.7.1.).
Van de 120 prostituees waren er veel afkomstig uit Duitsland (36) en Nederland
(25). In totaal kwamen 73 vrouwen (65%) uit de ‘oude EU-lidstaten’, twintig
vrouwen (17%) uit de in 2005 toegetreden lidstaten en elf (9%) uit de in 2007
toe getreden lidstaten. Zes vrouwen (5%) waren niet geboren in een land dat lid
is van de Europese Unie. Van tien vrouwen was geen geboorteland bekend17.
Uit Sneep is geen eenduidig vervoerspatroon of logistiek netwerk naar voren
gekomen dat vrouwen naar Nederland brengt. Dit is niet verwonderlijk
aan gezien de vrouwen, die pas in beeld komen bij de onderzoeken van Sneep
op het moment dat zij deel uitmaken van de groep, bijna allemaal afkomstig zijn
uit EU-landen. Ook worden velen van hen ter plekke geworven.
3.3.1 Hofmakerij, dwang en geweld
Waarschijnlijk zijn de vrouwen al werkzaam in de prostitutie voordat zij deel
gaan uitmaken van de groep Dürdan. Uit de gegevens van het project Sneep zijn
geen (vermoedelijke) slachtoffers bekend die niet van tevoren wisten dat zij als
prostituee zouden gaan werken. Prostituees worden op verschillende wijzen
door de groep ingelijfd. Meestal worden prostituees ‘afgepakt’ van andere
pooiers. Doorgaans wordt een prostituee bewogen om vrijwillig ‘over te
stappen’. Vier vrouwen hebben aangifte gedaan van intimidatie door de groep.
Groepsleden gingen bij deze vrouwen voor de deur staan en hielden klanten
weg. De prostituees hadden sterk het gevoel dat het de bedoeling was dat zij
voor de organisatie zouden gaan werken.
Veel prostituees hebben een relatie met hun pooier die wordt gekenmerkt door
een combinatie van angst en bedreigingen enerzijds, en afhankelijkheid, zo niet
17 Omdat mogelijk gebruik is gemaakt van valse of vervalste identiteitsdocumenten bestaat niet
altijd zekerheid over de juistheid van de geboortelanden..
34 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
35HOOFDSTUK 3 – DE GROEP DÜRDAN
bodyguards op vrijdagavond bij de vrouwen protectiegeld op en leveren het in
bij Anna, de vriendin van Halit. Zij betaalt hen vervolgens hun loon uit.
Van afdracht van geld door prostituees aan hun pooiers zijn de onderzoeksteams
overigens geen ooggetuige geweest; vermoedelijk gebeurde dit vooral binnens-
kamers. Er is geen bewijs gevonden van substantiële girale geldstromen tussen
de slachtoffers en verdachten. Volgens de financieel coördinator van Sneep
wordt een deel van het geld van twee verdachten in ieder geval periodiek naar
hun vaders in Duitsland gekoerierd. Een ander deel van de winst wordt
vermoedelijk rechtstreeks naar Turkije gebracht.
Over verdere besteding van de criminele winsten van de groep is weinig bekend
geworden: er is niet veel concrete informatie over het bezit van vastgoed,
banktegoeden of witwaspraktijken. Het feit dat in de prostitutie veelal contant
geld omgaat, bemoeilijkt het nagaan van de geldstromen. In het algemeen geldt
dat de pooiers een hoog uitgavenpatroon hebben: er wordt veel geld besteed
aan auto’s, dure horloges, uit eten gaan en gokken. Hoeveel er van de
verdiensten overblijft om te sparen of investeren is niet bekend. De onderzoeks-
teams vermoeden dat enkele verdachten huizen in Turkije bezitten en/of in
toeristencomplexen hebben geïnvesteerd. Op één verdachte na, hebben de
mannen geen Nederlandse bankrekening.
3.6 Omvang
Per februari 2007 waren er 55 verdachten bekend uit de onderzoeken van het
project Sneep, waarvan twintig pooiers, elf actieve bodyguards en drie vaste
chauffeurs (snorders). Dertien mannen die als bodyguard hadden gewerkt,
waren inmiddels niet meer actief voor de groep. Andere verdachten kwamen in
beeld als facilitator. Eén prostituee was naast slachtoffer ook verdachte.
Per januari 2007 stonden 120 vrouwen op de ‘mogelijke slachtofferlijst’ van het
project Sneep (zie methoden, §4.7.1.). Achtenzeventig hiervan werden toen als
‘vermoedelijk slachtoffer’ aangemerkt. De overige 42 prostituees kwamen wel
uit onderzoeken naar voren maar er was over hen onvoldoende bekend om te
kunnen vaststellen of het daadwerkelijk om slachtoffers ging. De totale groep van
120 prostituees wordt daarom met de term ‘mogelijke slachtoffers’ aangeduid.
Er zijn verschillende signalen dat het criminele netwerk waar de groep Dürdan
deel van uitmaakt omvangrijker is dan de verdachten die in het project Sneep
naar voren komen. Zij hebben contacten in onder andere Duitsland en België.
3.4 Facilitatoren
Rondom de groep zijn enkele – al dan niet bewuste - facilitatoren actief. Deze
worden hieronder onder de kopjes ‘administratie en arbeid’, ‘huisvesting’ en
‘medische en cosmetische zorg’ behandeld.
3.4.1 Administratie en arbeid
Een ‘adviesbureau’ handelt administratieve zaken af voor de prostituees van de
groep. Dit bureau is gerelateerd aan een adres waarop veel prostituees staan
ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie. Bovendien heeft het
vermoedelijk valse werkgeversverklaringen afgegeven voor enkele verdachten. Er
zijn aanwijzingen dat ook door andere bedrijven valse werkgeversverklaringen
afgegeven zijn ten behoeve van de groep. Zo werd voor één van de verdachten
een verklaring afgegeven dat hij voor een bedrijf werkte, terwijl hij op dat
moment in hechtenis zat.
3.4.2 Huisvesting
Een groot aantal verdachten en slachtoffers woont op enig moment in huisjes
op een recreatiepark. De huisjes worden ‘met groepskorting’` van een vastgoed-
bedrijf gehuurd. Het bedrijf regelt ook andere praktische zaken voor de groep
zoals auto’s, telefoons en valse werkgeverspapieren.
3.4.3 Medische en cosmetische zorg
Een abortuskliniek in Nederland heeft tenminste vijf abortussen voor de groep
verzorgd. Het is niet bekend of steeds dezelfde persoon met de vrouwen
meeging (Respondent 64). Een cosmetische kliniek heeft alle borstvergrotingen
voor de groep verzorgd en gaf de groep korting. Bij minstens één slachtoffer
sprak de pooier bij wijze van intake met de arts. Meerdere slachtoffers verklaren
dat de pooier tevens de uiteindelijke cupmaat bepaalde.
3.5 Geldstromen
Uit de weinige verklaringen of aangiften van slachtoffers van de groep blijkt
dat de prostituees in principe alle verdiensten afdragen aan hun pooier. Nu en
dan krijgen zij wat zakgeld om bijvoorbeeld kleding van te kopen of om naar
hun familie te sturen. De prostituees betalen de huur voor hun werkruimtes
rechtstreeks aan het kamerverhuurbedrijf. In een van de gemeenten halen de
36 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
37HOOFDSTUK 3 – DE GROEP DÜRDAN
3.7 Signalering groep Dürdan
Van meerdere (legale of illegale) facilitatoren is aannemelijk dat zij in enige mate
op de hoogte waren van de uitbuitingspraktijken van de groep Dürdan (zie
hoofdstuk 7 & 10). Toch heeft slechts één raamverhuurder formeel melding
gedaan bij de politie. Verder is door een prostituee die niet voor de groep werkte
een melding gedaan over slachtoffers van de groep die bij haar in de buurt
werkten. Ten slotte is er een anonieme melding gedaan door iemand die waar-
schijnlijk in de buurt van slachtoffers en verdachten woonde.
Verschillende partijen die professioneel bij de bestrijding en het signaleren van
mensenhandel betrokken zijn, hadden de groep Dürdan al jaren in het vizier.
Nadat men op het Bureau Beursstraat al in 1998 werd gewaarschuwd, hebben
in 2000 en 2003 opsporingsonderzoeken plaatsgevonden. Deze hebben echter
niet geresulteerd in het beëindigen van de criminele praktijken van de groep. In
2004 en 2005 zijn bovendien meerdere aangiften gedaan, zowel door slacht-
offers als door (voormalige) handlangers en/of concurrenten van de groep.
3.8 Huidige stand van zaken
De eerste arrestaties van het project Sneep werden in februari 2007 verricht. In
totaal zijn 28 verdachten aangehouden. Eén van de verdachten was tevens
slachtoffer. Hiernaast zaten drie verdachten al in hechtenis en was één verdachte
in Duitsland onderwerp van een opsporingsonderzoek. Tijdens de verhoor-
periode zijn twee slachtoffers aangehouden voor meineed.
Per januari 2008 zitten nog acht verdachten in voorlopige hechtenis. Dit zijn de
verdachten die door het onderzoeksteam zijn aangemerkt als pooiers. De body-
guards zijn inmiddels weer vrij. Overigens zullen alle verdachten die in beeld zijn
gekomen waar mogelijk wel worden vervolgd. De inhoudelijke behandeling van
het onderzoek ter terechtzitting van Nejat en Halit Dürdan zal in de loop van
2008 plaatsvinden. Overige data zijn nog niet bekend.
Vijftien slachtoffers hebben aangifte gedaan of een belastende verklaring
afgelegd. De meeste slachtoffers werken nog steeds in de raamprostitutie. Ook
de bodyguards zijn weer in de raamprostitutiegebieden aan het werk.
38 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
39HOOFDSTUK 3 – DE GROEP DÜRDAN
4.1.3 Keuze voor raamprostitutie
Wij hebben in ons onderzoek alleen de raamprostitutie bekeken. Andere onder-
delen van de vergunde sector, zoals clubs, erotische massagesalons en - in sommige
steden - de vergunde escort en straatprostitutie, zijn buiten beschouwing gelaten.
De keuze voor raamprostitutie is gebaseerd op het feit dat de slachtoffers van de
Dürdans vrijwel allemaal uitsluitend in de raam prostitutie werkten19.
4.2 Literatuuronderzoek
In het literatuuronderzoek zijn de voor dit onderzoek relevante rapporten en
onderzoeken bestudeerd. Ook informatie van respondenten, zoals lokale
beleidsstukken, plannen en evaluaties zijn meegenomen. Daarnaast zijn onder-
zoeksdossiers van mensenhandelzaken geraadpleegd. Hierbij heeft in het
bijzonder het onderzoek Sneep veel aandacht gekregen. Uit het dossier hebben
wij onder andere verhoren van verdachten en slachtoffers, uitgewerkte tapge-
sprekken en door de analisten bewerkte informatie geraadpleegd. Voor een
volledig overzicht van de gebruikte literatuur verwijzen wij naar het literatuur-
overzicht in Hoofdstuk 12.
4.3 Interviews
Veel informatie in dit onderzoek is afkomstig uit interviews. Hieronder wordt
gespecificeerd met wie en op welke manier deze interviews plaats vonden.
4.3.1 Selectie van respondenten
Het uitgangspunt is de (papieren) weg die een (buitenlandse) prostituee bewan-
delt als zij aan het werk wil in Nederland. Voor elke stad/regio zijn de (overheids)
instanties ‘waar zij langs komt’ geïnventariseerd en benaderd. Naast deze (over-
heids)instanties kwamen wij in de literatuur (zoals de Aanwijzing Mensenhandel)
of op conferenties personen of organisaties tegen die niet mochten ontbreken.
Deze zijn ook benaderd. Contactlegging gebeurde waar mogelijk via de
bestaande contacten van het EMM. Ook konden respondenten ons vaak aan
andere respondenten helpen tijdens de interviews. Waar dat niet mogelijk was,
hebben we de telefoongids geraadpleegd.
19 In het verleden is één prostituee in een seksclub tewerk gesteld. Incidenteel werd een slachtoffer
door een van de verdachten als escort naar een hotel gebracht. Ook zijn er aanwijzingen dat de
verdachten connecties hebben met een Turks koffiehuis en een erotische sauna.
Methoden van onderzoek
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, interviews en
observaties. De onderzoeksmethoden worden hieronder toegelicht. Allereerst
wordt de selectie en anonimisering van steden besproken.
4.1 Selectie van de steden en anonimisering
4.1.1 Selectie steden
Het onderzoek is uitgevoerd in Alkmaar, Utrecht en Amsterdam. Voor deze
steden is gekozen omdat de groep Dürdan in deze plaatsen in Nederland actief
was bij de start van het rechercheonderzoek. Gedurende het onderzoek bleek
dat zij ook in Den Haag en Haarlem meisjes exploiteerden. Het onderhavige
onderzoek liep toen echter al, en Den Haag en Haarlem zijn daarom niet
betrokken in dit onderzoek. Het gegeven dat de dadergroep in deze vijf steden
actief was, wil overigens niet zeggen dat zich in deze steden meer problemen of
knelpunten voordoen in de bestrijding van mensenhandel dan in andere plaatsen.
4.1.2 Anonimisering
Het concept van dit rapport is in juni 2007 met de betrokken gemeenten en
politiekorpsen gedeeld. Mede naar aanleiding daarvan hebben in de drie steden
positieve veranderingen plaatsgevonden op het gebied van bewustwording,
beleid en beleidsuitvoering. De knelpunten die wij identificeerden, werden door
de landelijk officier mensenhandel en de voorzitter van de Landelijke
Expertgroep Mensenhandel (LEM) herkend als landelijke problematiek18. Om te
voorkomen dat een min of meer toevallige keuze voor drie steden zou leiden tot
stigmatisering van deze drie steden én om met dit rapport alle gemeenten aan
te spreken, is door de opdrachtgever gekozen voor een (voor zover mogelijk)
anonieme uitwerking. Dit houdt in dat alle verwijzingen naar individuele steden
en respondenten zijn verwijderd. Er is gekozen voor een algemene weergave van
de geobserveerde problematiek; niet elk knelpunt speelt noodzakelijkerwijze in
elke stad.
18 Overigens zijn niet alle beschreven knelpunten onverkort op alle gemeenten in Nederland van
toepassing. Het decentrale karakter van het prostitutiebeleid leidt immers tot lokale verschillen.
Bovendien kunnen wij alleen uitspraken doen over de door ons onderzochte steden.
4
40 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
41HOOFDSTUK 4 – METHODEN VAN ONDERZOEK
Als respondenten zijn (personen van) de volgende organisaties in de drie steden
benaderd (zie Tabel 2):
4.3.1.1 Exploitanten niet benaderd
De exploitanten of raamverhuurders zijn niet als respondenten benaderd. Dit
heeft twee redenen. Ten eerste wilden wij de signaleringsmogelijkheden van de
overheidsinstanties onder de loep nemen. Overigens bevinden zich onder de
respondenten ook enkele particuliere hulpverleningsorganisaties en de Kamers
van Koophandel. Tussen deze organisaties en (lokale) overheden bestaat een
officiële samenwerking, bijvoorbeeld tussen particuliere hulpverleners en de
GG&GD. Zodoende beschouwen wij deze spelers als ‘mede-uitvoerders’ van het
prostitutiebeleid. De exploitanten zijn, daarentegen, onderwerp van dit beleid.
Zij worden immers op het voldoen aan vergunningsvoorwaarden gecontroleerd.
Ten tweede wilden wij geen argwaan wekken bij de verdachten. Het was immers
niet bekend of en in hoeverre de exploitanten en verdachten met elkaar op
vertrouwelijke voet stonden. Interviews door onderzoekers van de Nationale
Recherche zou wellicht reden tot onrust zijn. Wel is in het kader van een rondlei-
ding in het Wallengebied met één exploitant gesproken. Dit was overigens geen
gepland en gestructureerd interview.
Gedurende het onderzoek werd het duidelijk dat exploitanten wellicht een
belangrijke rol zouden kunnen vervullen in de signalering van mensenhandel
vanwege hun aanwezigheid in de prostitutiezones en hun contact met prosti-
tuees. Zij zijn daarom wel in Hoofdstuk 7 opgenomen. Aangezien slechts kort
met één exploitant gesproken is, zijn de beschrijvingen van de exploitanten
gebaseerd op het dossier van Sneep en uitspraken van derden. De beschrijvingen
geven een algemeen beeld en hebben niet de pretentie onverkort voor alle
exploitanten, beheerders of raamverhuurders20 te gelden.
4.2.1.2 Respondenten op beleid- en uitvoeringsniveau
Om zowel van het beleid als de beleidsuitvoering een goed beeld te krijgen,
hebben we waar mogelijk bij iedere organisatie zowel iemand op uitvoerend
niveau als op leidinggevend niveau geïnterviewd. Met name op de uitvoerende
posities (zoals zedencontroleur) waren er meerdere personen met dezelfde
functie. De keuze hebben we laten afhangen van de beschikbaarheid van de
respondenten voor een interview. In totaal is (inclusief de hieronder besproken
toetsing aan de praktijk) met 63 respondenten gesproken21. De respondenten zijn
voornamelijk persoonlijk geïnterviewd. Daarnaast heeft er telefonisch en schrifte-
lijk contact plaatsgevonden en is er een expertmeeting georganiseerd (Zie Tabel 1).
20 Zie Hoofdstuk 7 voor het onderscheid tussen exploitant, raamverhuurder en beheerder.
21 Hiernaast zijn voor het hoofdstuk analyse gesprekken gevoerd met leden van het onderzoeks-
team Sneep (zie § 3.10)
Wijze van interviewen
Aantal
respondenten
Persoonlijk
geïnterviewd
Expert
meeting
Telefonisch
contact
Schriftelijk
contact
63 43 322 16 1
Tabel 1
Tabel 2
Benaderde Organisaties
Arbeidsinpectie
Belastingdienst
FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsproingsdienst)
Gemeenten
GG&GD
IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst)
Kamer van Koophandel
LEM (Landelijke Expert Groep Mensenhandel)
Landelijk Parket
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nationaal Rapporteur Mensenhandel
Particuliere Hulpverleningsinstanties
Politie, wijkteams
Prostitutie Informatie Centrum
SIOD (Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst)
Stichting de Rode Draad
STV (Stichting Tegen Vrouwenhandel)
Van Traa Team
Vreemdelingenpolitie
Zedenpolitie
(Slachtoffer van mensenhandel)
22 Eén expert is ook persoonlijk geïnterviewd en wordt daarom niet nogmaals onder ‘expert
meeting’ genoemd.
42 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
43HOOFDSTUK 4 – METHODEN VAN ONDERZOEK
bijgewoond. In één gemeente zijn ook de belastinginspecteurs vergezeld tijdens
hun dienst. Met hulpverleningsinstanties is niet meegelopen. Aangezien de hulp-
verleningscontacten gebaseerd zijn op persoonlijk vertrouwen en anonimiteit,
was meekijken in strijd met het belang van de cliënten.
4.5 Toetsing aan de praktijkervaring van deskundigen
In de laatste fase van het onderzoek hebben wij onze voorlopige bevindingen en
aanbevelingen in een presentatie voorgelegd aan instanties die jarenlange
(praktijk)ervaring hebben met betrekking tot de onderwerpen vrouwenhandel
en prostitutie. Wij hebben hierbij gekozen voor de Nationaal Rapporteur
Mensenhandel, de Stichting tegen Vrouwenhandel en de Rode Draad. Het leek
ons waardevol om onze bevindingen en adviezen te toetsen aan hun ervaring
en invalshoeken.
4.6 Terminologie
Mensenhandel is in de interviews gedefinieerd als de omstandigheid waarbij een
persoon onvrijwillig werkzaam is (in de prostitutie) en zijn of haar inkomsten (of een
onredelijk percentage daarvan) moet afstaan aan een ander. Meer specifiek wordt
in dit rapport de redactie van art. 273f Sr aangehouden. De termen mensenhandel,
vrouwenhandel en onvrijwillige prostitutie worden afwisselend gebruikt.
In de media worden de termen exploitant en pooier soms afwisselend gebruikt.
In dit rapport maken wij onderscheid. De exploitant is degene die door de
gemeente is vergund om zijn pand als prostitutiepand te exploiteren. De pooier
is degene onder wiens ‘protectie’ een prostituee staat. Dit houdt in dat zij aan
hem een gedeelte van haar inkomsten afstaat en dat hij ervoor zorgt dat zij
wordt beschermd. In de praktijk vertaalt dit zich nogal eens in een uitbuitings-
situatie waarbij bescherming en het ‘onder toezicht staan’ in elkaar overlopen. In
de media wordt de term ‘loverboy’ vaak gebruikt. Een loverboy is een pooier die
zich onderscheid door de manier waarop hij een meisje overhaalt om voor hem
te werken, namelijk door te zorgen dat zij dolverliefd op hem wordt. Wij
gebruiken in dit rapport steeds het woord ‘pooier’, ook al bedient een aantal
van de verdachten zich van de ‘loverboy-methode24’.
24 In die zin dat zij de vrouw in kwestie het hof maken tot zij voor hen komt werken. In het
algemeen betreft dit wel vrouwen die al in de prostitutie werken. Een enkele keer werd door het
onderzoeksteam geobserveerd dat in het uitgaanscircuit werd geronseld. De ´klassieke´ loverboy
richt zich op meisjes die nog niet als prostituee werkzaam zijn.
4.3.2. Wijze van interviewen
De meerderheid van de respondenten is persoonlijk geïnterviewd met behulp
van half open interviews. De vragen werden toegesneden op de benaderde
instantie en de positie van de respondent daarbinnen. Steeds werd naar het
beleid en de uitvoering daarvan op het gebied van mensenhandel en prostitutie
gevraagd. Ook werd naar samenwerking met overige spelers, de persoonlijke
indruk van de situatie in de raamprostitutie, knelpunten en suggesties voor
verbetering gevraagd. De beginvragen waren algemeen en verkennend van
aard. Op interessante punten die naar voren kwamen tijdens een gesprek, werd
specifieker doorgevraagd. Met de twee slachtoffers van mensenhandel
(overigens niet van de groep Dürdan) kwamen wij toevallig in contact. De
gesprekken hadden een informeler karakter.
Bij de telefonische interviews werden veelal concretere vragen gesteld, bijvoor-
beeld met betrekking tot wetgeving of de benodigde papieren voor een
registratie bij de Kamer van Koophandel.
4.3.3 Aantal interviews
Er hebben veertig persoonlijke interviews plaatsgevonden. Enkele instanties (15)
zijn telefonisch geraadpleegd en één per e-mail. Dit betrof vooral de instanties
die een kleine of geen rol bleken te spelen in het prostitutiebeleid. Van sommige
instanties zijn meerdere medewerkers geïnterviewd en soms is dezelfde
respondent twee keer gesproken23. Ook zijn soms meerdere respondenten
tegelijkertijd geïnterviewd. De interviews zijn gevoerd in december 2006, en in
januari, februari en maart van 2007. Tijdens de interviews zijn aantekeningen
gemaakt. Deze zijn bij thuiskomst direct uitgewerkt. We hebben geprobeerd
zoveel mogelijk vast te houden aan de bewoordingen van de respondenten. Aan
de respondenten die persoonlijk geïnterviewd zijn is een beknopt gespreks-
verslag toegestuurd om hen gelegenheid te geven uitspraken te corrigeren of
nuanceren. Op twee na, hebben alle respondenten gereageerd.
4.4 Observaties
Om een goed beeld te kunnen vormen van de beleidsuitvoering in de praktijk,
hebben wij sommige respondenten tijdens hun dienst vergezeld. Dit gebeurde
meestal na het interview. In totaal hebben we vijf prostitutiecontroles
23 Een lijst van respondenten is opgenomen in Bijlage 3.
44 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
45HOOFDSTUK 4 – METHODEN VAN ONDERZOEK
Het aantal slachtoffers dat aan de groep werd gerelateerd veranderde naarmate
het onderzoek vorderde. Hierdoor is er, wanneer er in volgende hoofdstukken
aan slachtoffers gerefereerd wordt, niet altijd sprake van hetzelfde aantal. De
meest recente peildatum in dit rapport is januari 2007. De analisten gingen toen
uit van 78 vermoedelijke slachtoffers. Wanneer in volgende hoofdstukken
aantallen van slachtoffers genoemd worden, wordt hierbij de peildatum van de
gebruikte slachtofferlijst vermeld.
4.7.2 Subjectiviteit
Het is ondoenlijk om van alle organisaties iedereen te spreken die een rol speelt
in de bestrijding van mensenhandel. Ons doel was een indruk te krijgen van het
beleid en de uitvoering daarvan om zodoende knelpunten te kunnen
identificeren. Hierbij hebben wij de ervaringen en inzichten van de respondenten
zwaar laten wegen. Aangezien niet alle betrokken functionarissen geïnterviewd
konden worden, is er sprake van subjectiviteit in die zin dat verschillende
functionarissen andere opvattingen kunnen hebben. Bij leidinggevende functies
was dit meestal geen probleem aangezien er maar één aanspreekpunt was.
Zedencontroleurs zijn er per korps meerdere.
De informatie die uit de interviews naar voren komt is altijd subjectief: aan
respondenten wordt immers om hun mening en visie gevraagd. Een beeld van
de beleidsuitvoering in de praktijk kan echter alleen gevormd worden door de
ervaringen en werkwijzen van de ‘praktijkmensen’ te analyseren. Doordat we
verschillende bronnen met elkaar hebben vergeleken, vertrouwen wij erop dat
we –ondanks de subjectiviteit die inherent is aan kwalitatieve interviews – toch
tot een zo objectief mogelijk beeld van de situatie zijn gekomen.
In de praktijk kan een pooier het toezicht op en de bescherming van zijn
prostituee overlaten aan een ‘bodyguard’. Bodyguards escorteren de vrouwen
soms naar hun werkplek en treden op tegen lastige klanten. De groep Dürdan
maakt gebruik van bodyguards; sommige pooiers komen zelf nooit in de
prostitutiezones. Zoals vermeld in §3.1, heeft een bodyguard een lagere status
dan een pooier. Sommige bodyguards exploiteren na verloop van tijd zelf ook
een meisje. Als ze binnen de groep desondanks de status en werkzaamheden
van een bodyguard behouden, blijven wij hen ook met ‘bodyguard’ aanduiden.
In dit rapport worden de termen ‘slachtoffer’, ‘vermoedelijk slachtoffer’ en
‘prostituee’ afwisselend gebruikt als zij betrekking hebben op de vrouwen die
voor de groepering Dürdan werk(t)en. Aangezien de rechtszitting nog niet heeft
plaatsgevonden, is er ook nog geen officiële uitspraak over hun slachtofferschap
gedaan. In het algemeen gaan wij er niet vanuit dat elke prostituee vanzelf-
sprekend slachtoffer is.
4.7 Beperkingen
In deze paragraaf worden enkele beperkingen van het onderzoek belicht. De
elementen neutraliteit, subjectiviteit en de consequenties van het doen van
onderzoek terwijl het strafrechtelijke onderzoek nog loopt, worden besproken.
4.7.1 Consequenties van onderzoek tijdens rechercheonderzoek
De interviews hebben plaatsgevonden toen het opsporingsonderzoek nog liep
en er nog geen aanhoudingen waren verricht. Hoewel de zaak Sneep aanleiding
was tot het onderzoek naar de vergunde prostitutiesector, konden wij dit niet
aan onze respondenten meedelen. Ook was in het begin niet duidelijk dat het
onderzoek later gepubliceerd zou worden; in eerste instantie had de opdracht-
gever een interne rapportage aan partners (Politie, Gemeente, Belastingdienst)
voor ogen. Toen duidelijk werd dat het onderzoek gepubliceerd zou worden,
hebben we de respondenten opnieuw benaderd om hen dit mede te delen. We
hebben een gespreksverslag gestuurd en hen de gelegenheid gegeven
uitspraken te herzien of terug te trekken.
Na de – breed gepubliceerde – aanhoudingen in februari en april 2007 is de
sector op het gebied van beleid in beweging gekomen. Mogelijk zijn sommige
gegevens uit interviews hierdoor gedateerd en conclusies ingehaald. We hebben
geprobeerd dit te ondervangen door publieke bronnen raad te plegen. De
respondenten zijn niet opnieuw benaderd.
46 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
47HOOFDSTUK 4 – METHODEN VAN ONDERZOEK
tussen de legale en de illegale sector gebaseerd op het strafrecht. Het niet
hebben van een vergunning leidt in dat geval immers niet tot (bestuurs-
rechtelijke) illegaliteit. De door de strafwet verboden gedragingen wel. De
controle op de vergunningsvoorwaarden gebeurt, waar van toepassing, onder
andere door Brandweer, GG&GD en Belastingdienst (NRM, 2004). De bestuur-
lijke benadering is opgebouwd uit het gemeentelijke vergunningenbeleid en
andere van toepassing zijnde wetgeving, zoals arbeidsrecht en vreemdelingen-
wetgeving. De laatstgenoemde wordt hieronder besproken.
5.2.1.1 De Vreemdelingenwet en de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV)
Als niet-Nederlandse personen in Nederland in de seksindustrie werkzaam willen
zijn, moeten zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en beschikken over een
verblijfstitel waarmee het in Nederland toegestaan is te werken. Voor verschil-
lende groepen vreemdelingen gelden verschillende voorwaarden met betrekking
tot verblijf en toetreding tot de arbeidsmarkt.
Europese Unie: ‘oude lidstaten’ en toetreders in 2004
Voor burgers die afkomstig zijn uit de ‘oude EU-lidstaten25’ én Zwitserland,
IJsland, Noorwegen en Liechtenstein geldt vrij verkeer van werknemers. Zij
hebben vrij toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt, dus ook de prostitutie-
sector. Burgers van deze staten moeten zich wel kunnen legitimeren met een
paspoort, identiteitskaart of verblijfsdocument26. Ook moeten zij zich, als ze
langer dan 3 maanden in Nederland willen verblijven, inschrijven bij de IND27.
Sinds 1 mei 2007 gelden voor inwoners van de in 2004 toegetreden lidstaten
(Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije
en Tsjechië) dezelfde voorwaarden (Donner, 2007).
Europese Unie: toetreders in 2007
De in 2007 toegetreden lidstaten, Bulgarije en Roemenië, hebben vooralsnog
geen vrije toegang tot de arbeidsmarkt. Om in loondienst te mogen werken
hebben zij een tewerkstellingsvergunning nodig. Deze wordt nooit verleend voor
seksuele dienstverlening (VNG, 2003). Zij mogen echter wel als zelfstandige aan
het werk in de prostitutiesector (Politiekennisnet, 2006-2007). Hun bedrijfsvorm
in de praktijk is dan ‘zelfstandige zonder personeel’ (ZZP), oftewel freelancer.28
25 De lidstaten die vóór 2004 reeds lid waren.
26 Tot 1 mei 2006 werden plastic verblijfsvergunnings-pasjes afgegeven door de IND aan burgers
van de oude EU-lidstaten. Deze zijn nu vervangen door een sticker in het paspoort of, ingeval
van legitimatie met een ID-kaart, een los (papieren) document (Respondent 42).
27 Het niet inschrijven bij de IND heeft overigens geen consequenties voor het verblijfsrecht in
Nederland.
28 Dit is terminologie van de Kamer van Koophandel. De Belastingdienst maakt het onderscheid
ondernemer of werknemer (www.kvk.nl).
Wet- en regelgeving op het gebied van
mensenhandel en prostitutie
In dit Hoofdstuk worden achtereenvolgens de opheffing van het bordeelverbod,
de bestuurlijke benadering en de strafrechtelijke benadering besproken. Ook
worden enkele invloedrijke beleidsstukken genoemd.
5.1 Opheffing bordeelverbod
Per 1 oktober 2000 is het bordeelverbod opgeheven. De exploitatie van vrijwil-
lige prostitutie van volwassenen was daarmee niet langer strafbaar. Prostitutie
zelf, en het gebruikmaken ervan, was al niet strafbaar. In de Memorie van
Toelichting bij deze wetswijziging werd gesteld dat legalisering de overheid
betere mogelijkheden voor sturing en regulering van het prostitutiewezen zou
geven (‘de bestuurlijke benadering’). Tegelijkertijd zou strafbaarstelling van de
exploitatie van onvrijwillige prostitutie en een verhoging van de straffen, een
effectiever strafrechtelijk optreden mogelijk maken (‘de strafrechtelijke
benadering’) (MvT, 1996-1997 25437, nr. 3).
5.2 Wetswijziging in de praktijk: legale en illegale sector
De aanpassingen in de wetgeving leidden in de praktijk tot een scheiding van de
prostitutiesector in een legale en een illegale sector. De scheiding tussen beide
markten wordt gemaakt door een combinatie van strafrecht en bestuursrecht;
zowel door de in de strafwet verboden gedragingen als door de voorwaarden
gesteld in een vergunning voor het uitbaten van een seksinrichting (NRM, 2004).
5.2.1 Bestuurlijke benadering
Het uitgangspunt van de bestuurlijke benadering is het gedecentraliseerde
vergunningenbeleid. Iedere gemeente kan op basis van artikel 149 en 151a
Gemeentewet voorschriften ten aanzien van de exploitatie van prostitutie
opnemen in de APV (Algemene Plaatselijke Verordening). Op basis daarvan kan
de gemeente vervolgens vergunningen verlenen. De gemeenten zijn overigens
niet verplicht een vergunningenbeleid te voeren. Als zij (de exploitatie van)
prostitutie niet onderwerpen aan een vergunningplicht, dan is het onderscheid
5
48 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
49HOOFDSTUK 5 – WET- EN REGELGEVING OP HET GEBIED VAN MENSENHANDEL EN PROSTITUTIE
de directe taken van de politie zijn vastgelegd in de Politiewet 1993. Dit kan
verwarring opleveren voor de betrokken exploitanten (NRM, 2004). Een en
ander wordt nog versterkt doordat strafrechtelijk verboden gedragingen, zoals
minderjarigheid en illegaliteit in de vergunningvoorwaarden zijn opgenomen. De
politieambtenaar heeft dan een zowel strafrechtelijke als bestuurlijke hand-
havingstaak (Daalder, 2002).
5.2.2 Strafrechtelijke benadering
De basis van de strafrechtelijke benadering ligt in artikel 273f van het Wetboek
van Strafrecht (zie bijlage 5). Dit mensenhandelartikel stelt een groot aantal
verschillende handelingen die zich richten op de uitbuiting van personen straf-
baar. Ook facilitatoren van mensenhandel vallen onder het bereik van dit artikel.
5.2.2.1 Toezicht en handhaving
Anders dan in de bestuurlijke benadering is de politie wel direct belast met de
strafrechtelijke handhaving: op grond van artikel 2 Politiewet 1993 is de politie
namelijk belast met de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Naast de
politie kunnen ook de Koninklijke Marechaussee en de Sociale Inlichtingen- en
Opsporingsdienst (SIOD) strafrechtelijk onderzoek verrichten naar mensen-
handel. De SIOD richt zich hierbij op ‘slavernijachtige uitbuiting’ buiten de
prostitutiebranche.
5.3 Beleidsstukken
Naast de landelijke en gemeentelijke wetgeving zijn er sinds de opheffing van
het algemeen bordeelverbod meerdere beleidsdocumenten uitgebracht - veelal
naar aanleiding van rapporten zoals de eerste evaluatie ‘Opheffing bordeel-
verbod’ van het WODC en de rapportages van het Bureau Nationaal Rapporteur
Mensenhandel en Stichting De Rode Draad. De meest invloedrijke zijn het Plan
van Aanpak Ordening en Bescherming Prostitutiesector (2004), het Nationaal
Actieplan Mensenhandel (2004) en bijbehorend Addendum (2005), en de
Aanwijzing Mensenhandel (2006). Het meest recente stuk is het beleids-
programma van het kabinet getiteld “Samen wonen, Samen leven 2007-2011”.
Zij mogen, net als inwoners van de oude lidstaten en ‘de nieuwe tien’, direct na
aankomst in Nederland als zelfstandige arbeid verrichten (Respondent 41).
Het wel of niet bezitten van de status ‘zelfstandige’ door sekswerkers of prosti-
tuees heeft consequenties voor bijvoorbeeld een exploitant van een seks-
inrichting. Indien bij vrouwen afkomstig uit Bulgarije en Roemenië loondienst
wordt geconstateerd, is de exploitant immers schuldig in het kader van de Wet
Economische Delicten (WED) (NRM, 2004). Als de exploitant ‘weet of redelijker-
wijs kan vermoeden’ dat de vrouw zich wederrechtelijk toegang heeft verschaft
tot Nederland, of dat zij hier wederrechtelijk verblijft, dan maakt hij zich daar-
naast ook schuldig aan illegale tewerkstelling op grond van art. 197b Sr.
Anders dan Europese Unie
Niet-EU/EER onderdanen die een verblijf willen aanvragen in Nederland op grond
van werkzaamheden in de seksindustrie worden niet toegelaten. Art. 3 van het
Uitvoeringsbesluit van de WAV stelt dat voor prostitutie (gerelateerde werkzaam-
heden) geen tewerkstellingsvergunning (twv) wordt afgegeven aangezien er
geen Nederlands belang wordt gediend. Deze weigering houdt dan tevens
weigering van een verblijfsvergunning in. Ook een vergunning voor verblijf op
basis van arbeid als zelfstandige in de prostitutie wordt afgewezen wegens het
ontbreken van een Nederlands belang (VNG, 2003). Vreemdelingen van buiten
de EU/EER die een geldige verblijfstitel hebben op een andere grond (bijv. verblijf
bij partner) mogen in de prostitutie werken mits zij over de aantekening ‘arbeid
vrij toegestaan’ beschikken. Zij mogen dan zowel als zelfstandige als als werk-
nemer aan het werk (VNG, 2003).
Personen die op een toeristenvisum in Nederland zijn of – indien zij niet visum-
plichtig zijn - in het kader van de vrije termijn van 3 maanden in Nederland
verblijven, mogen überhaupt geen arbeid verrichten; ook niet als zelfstandig
ondernemer. Gebeurt dit wel, dan wordt hun verblijf daarmee illegaal (VNG,
2003).
5.2.1.2 Toezicht en handhaving
In feite heeft de politie geen directe taak in de bestuurlijke controle en hand-
having. Op basis van artikel 151a Gemeentewet kan de gemeente echter
ambtenaren aanwijzen die toezicht uitoefenen op de naleving van de vergun-
ningvoorwaarden. In veel gemeenten zijn politieambtenaren hiervoor
aan gewezen. Aangezien de politie de opsporing van strafbare feiten primair tot
taak heeft, krijgt deze als toezichthouder ‘een dubbele pet op’. Het houden van
toezicht in de prostitutiesector vindt plaats op basis van de Gemeentewet, terwijl
50 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
51HOOFDSTUK 5 – WET- EN REGELGEVING OP HET GEBIED VAN MENSENHANDEL EN PROSTITUTIE
6.2 Oude EU- of EEG-lidstaten
Burgers van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte (EER) of
Zwitserland hoeven zich bij aankomst in Nederland niet te melden bij de
Vreemdelingenpolitie. Als een persoon langer dan 3 maanden in Nederland
verblijft of wil verblijven en in Nederland wil werken, is een inschrijving bij de
Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) verplicht32. Als bewijs van inschrijving,
krijgt hij of zij direct een ‘verklaring van inschrijving’ in stickervorm in zijn of haar
paspoort. Hiermee is het eenvoudiger om een legaal verblijf in Nederland aan te
tonen. Inschrijving bij de IND is alleen mogelijk als de persoon in kwestie inge-
schreven staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente
waar hij of zij woont (www.ind.nl). Aangezien een prostituee als zelfstandig
ondernemer in Nederland belastingplichtig is, moet zij beschikken over een sofi-
nummer en een btw-nummer. Een sofi-nummer dient in persoon aangevraagd
te worden bij een van de belastingkantoren. Het btw-nummer kan met een
formulier worden aangevraagd (Respondent 1). Om een btw-nummer te kunnen
aanvragen, moet de persoon in kwestie al beschikken over een sofi-nummer.
Stappenplan:
1. Inschrijving GBA (in persoon)
2. Inschrijving IND (in persoon)
3. Aanvraag sofi-nummer bij de Belastingdienst (in persoon)
4. Aanvraag btw-nummer bij de Belastingdienst (formulier)
Om stap 2 te kunnen nemen, moet eerst stap 1 zijn doorlopen. Om stap 4 te
kunnen nemen, moet stap 3 zijn gemaakt. Stap 1 en 2 maken het doorlopen
van stap 3 en 4 gemakkelijker, maar zijn hiervoor geen (chronologische) vereiste.
6.3 Nieuwe EU-lidstaten: Toetreders in 2004
Burgers uit de nieuwe EU-lidstaten konden zich tot voor kort niet rechtstreeks bij
de IND laten registreren en waren daartoe dus ook niet verplicht. Zij konden bij
de gemeente een ‘toetsing aan het EU gemeenschapsrecht’ aanvragen. De
gemeente stuurde de documenten dan naar de IND, die het verzoek behandelde.
Zij waren echter niet verplicht dit bewijs van rechtmatig verblijf aan te vragen
(www.ind.nl). Per 1 mei geldt deze procedure alleen nog voor burgers van
Roemenië en Bulgarije. Burgers van de in 2004 toegetreden lidstaten vallen sinds
1 mei 2007 onder dezelfde procedure als ‘oude EU-onderdanen’ (zie hierboven).
32 Op verzuim van inschrijving staat geen sanctie.
De weg langs overheidsinstanties
Van de mogelijke slachtoffers van de groepering Dürdan waren er 25 afkomstig
uit Nederland, 49 vrouwen waren afkomstig uit overige oude EU lidstaten, 31 uit
de nieuwe lidstaten, en zes vrouwen kwamen van buiten de Europese Unie. Van
tien vrouwen was de afkomst onbekend29,30. Het traject dat vrouwen moeten
doorlopen om in Nederland legaal te kunnen werken als prostituee is verschil-
lend voor deze vier categorieën. Hieronder worden per categorie de stappen
besproken die gezet moeten worden om in de vergunde raamsector (legaal) te
kunnen werken als zelfstandig ondernemer. Overigens is het mogelijk dat
individuele gemeenten ervoor kiezen aanvullende eisen op te nemen in de
vergunningsvoorwaarden.
Afhankelijk van de mate van handhaving door de verschillende instanties, kan
het in de praktijk voorkomen dat prostituees stappen overslaan en toch
beginnen met werken.
6.1 Nederland
Een Nederlandse vrouw moet beschikken over een geldig identiteitsbewijs.
Aangezien zij als zelfstandig ondernemer belastingplichtig is moet zij beschikken
over een sofi-nummer31 en een btw-nummer. Het sofi-nummer wordt toegekend
bij geboorte. Een btw-nummer kan schriftelijk aangevraagd worden bij de
Belastingdienst met het formulier ‘Opgaaf startende onderneming’ (Respondent 1).
Een inschrijving bij de Kamer van Koophandel is niet verplicht, maar mag wel
(www.rodedraad.nl).
Stappenplan:
1. Beschikken over een geldig Nederlands identiteitsbewijs (aanvraag in
persoon)
2. Aanvraag btw-nummer bij de Belastingdienst (formulier)
29 Gegevens afkomstig uit de lijst mogelijke slachtoffers van januari 2007.
30 Dit is waarschijnlijk geen representatieve verdeling voor de Nederlandse raamsector. Respon-
denten spreken vaak van een oververtegenwoordiging van Oost-Europese vrouwen.
31 Per 1 januari 2008 is de naam sofi-nummer veranderd in Burgerservicenummer (BSN) www.
belastingdienst.nl.
6
52 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
53HOOFDSTUK 6 – DE WEG LANGS OVERHEIDSINSTANTIES
Vermoedelijk stappenplan in de praktijk:
1. Inschrijving GBA (in persoon)
2. Aanvraag toetsing aan het EU gemeenschapsrecht bij de gemeente (in
persoon) – de IND voert de toetsing uit.
3. Aanvraag sofi-nummer bij de Belastingdienst (in persoon)
4. Aanvraag btw-nummer bij de Belastingdienst (formulier)
5. Inschrijving Kamer van Koophandel (in persoon)
Om stap 2 te kunnen nemen, moet eerst stap 1 zijn doorlopen. Om stap 4 te
kunnen nemen, moet men stap 3 hebben gemaakt. Stap 1 en 2 maken het
doorlopen van stap 3 en 4 gemakkelijker, maar zijn hiervoor geen chronologisch
vereiste. Stap 5 vereist alleen stap 1; tenzij een ander document met het woon-
adres kan worden getoond.
6.5 Niet EU-landen
Zoals eerder genoemd, kunnen inwoners van landen buiten de EU of EER geen
geldige verblijfstitel krijgen op basis van arbeid in de prostitutie (§5.2.1). Als zij
echter al over een geldige verblijfstitel beschikken, kunnen zij in sommige
gevallen wel in de prostitutie aan het werk. Een gezinslid (bijvoorbeeld partner)
van een EU-onderdaan in Nederland36 heeft dezelfde rechten als een
EU-onderdaan. Deze persoon moet wel een verblijfsdocument kunnen tonen.
Hierop is de aantekening ‘arbeid vrij toegestaan, geen twv vereist’ verplicht
(Politie-kennisnet).
Stappenplan verblijf (los van werken in de prostitutie):
1. Aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het land van herkomst37,38
2. Melden bij de Vreemdelingenpolitie (in persoon)
3. Aanvraag verblijfsvergunning bij de gemeente (in persoon) waar de
vreemdeling of de referent (verblijfgever) staat ingeschreven - de IND voert
de toetsing uit
36 Een voorbeeld is de Peruaanse echtgenote van een in Nederland wonende Duitser, maar niet de
Peruaanse echtgenote van een in Duitsland wonende Duitser. Nederland wordt in deze niet tot
de EU-landen gerekend (IND Verblijfswijzer). De partner van een Nederlander in Nederland heeft
dus niet dezelfde rechten.
37 Deze stap wordt hierna niet nader besproken. Alleen Nederlandse instanties in Nederland zijn
bestudeerd.
38 Het komt voor dat personen inreizen zonder mvv hoewel zij wel mvv-plichtig zijn. Voor hen
geldt een aparte procedure. Hier gaan wij niet nader op in.
6.4 Nieuwe lidstaten: toetreders in 2007
Roemenen en Bulgaren kunnen zich op dit moment niet rechtstreeks registreren
bij de IND. Een toetsing aan het EU gemeenschapsrecht waarbij de gemeente de
formulieren ter beoordeling naar de IND stuurt, is facultatief33. Op grond van het
EG-verdrag is hun verblijf in de EU-lidstaten rechtmatig. Zij kunnen echter voor-
alsnog niet zonder meer vrij toetreden tot de Nederlandse arbeidsmarkt: voor
werken in loondienst is een tewerkstellingsvergunning vereist. Werken als zelf-
standige is wel toegestaan.
Aangezien de burgers van de nieuwste toetreders belastingplichtig zijn als zij in
Nederland activiteiten willen ontplooien als zelfstandig ondernemer, moeten zij
beschikken over een sofi-nummer en een btw-nummer. Een sofi-nummer dient
in persoon aangevraagd worden bij een van de belastingkantoren. Het btw-
nummer kan met een formulier worden aangevraagd.
Stappenplan:
1. Aanvraag sofi-nummer bij de Belastingdienst (in persoon)
2. Aanvraag btw nummer bij de Belastingdienst (formulier)
Op dit moment zijn dus niet alle nieuwe EU-burgers die langere tijd in Nederland
verblijven bekend bij de IND34. Voorheen, toen zij nog onder het associatiever-
drag vielen, moesten prostituees inreizen met een machtiging tot voorlopig
verblijf (mvv). Indien de IND een schijnconstructie vermoedde, werd het geval
voorgelegd aan de CDIU (Centrale Dienst In- en Uitvoer), dat onderdeel is van de
Douane (Respondent 41). Nu zij zonder mvv mogen inreizen, hebben Roemenen
en Bulgaren in feite een registratieverplichting minder dan de burgers van de
oude lidstaten en de tien in 2004 toegetreden landen.
Aangezien onze respondent van de KvK in Amsterdam sprak over veel inschrij-
vingen door prostituees uit de recentelijk toegetreden EU-landen (Respondent
49), vermoeden wij dat vrouwen uit deze landen in de praktijk toch vaak het
hieronder beschreven traject volgen. Voor een KvK-inschrijving is namelijk een
uittreksel uit de GBA (of een ander document met het woonadres) vereist.
Bovendien moeten prostituees in Alkmaar binnenkort aan de volgende eisen
voldoen om een kamer te mogen huren: legaal verblijf in Nederland, inschrijving
bij de Kamer van Koophandel en bekendheid bij de Belastingdienst35, aldus de
burgermeester in een raadsvoorstel (Gemeente Alkmaar, 2007).
33 Na 1 januari 2008, moet de aanvraag direct aan de IND worden gericht.
34 Tot 1 mei jl. hoefden burgers uit alle twaalf nieuwe lidstaten zich niet te melden bij de IND. Nu is
dit alleen op Bulgarije en Roemenië van toepassing.
35 De Belastingfunctionarissen in Alkmaar schatten dat slechts 60% bekend was bij de Belastingdienst.
54 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
55HOOFDSTUK 6 – DE WEG LANGS OVERHEIDSINSTANTIES
Als vervolgens de verblijfsvergunning is toegekend (op een andere grond dan
het verrichten van arbeid in de prostitutie) staat hierop vermeld of het
toe gestaan is arbeid te verrichten. Als de in Nederland wonende EU-onderdaan
arbeid mag verrichten, mag zijn of haar partner dat meestal ook (www.ind.nl).
Stappenplan (werken in de prostitutie):
1. Aanvraag sofi-nummer bij de Belastingdienst (in persoon)
2. Aanvraag btw nummer bij de Belastingdienst (formulier)
De combinatie ‘verblijfsvergunning op grond van verblijf bij partner’ en het vlak
daarna werkzaam zijn in de prostitutie geldt overigens als een signaal van
mensenhandel (Aanwijzing Mensenhandel, 2006).
6.6 Politie en Hulpverlening
Voor prostituees zijn noch de hulpverlening noch de politie een verplichte post
waar zij langs moeten alvorens aan het werk te kunnen in de prostitutie39. De
hulpverlening en de prostitutiecontroleurs van de politie zoeken echter zelf actief
contact met de raamprostituees op het moment dat zij aan het werk zijn. Om
die reden worden de politie en de hulpverlening hier genoemd als instanties
waarmee (beginnende) prostituees contact hebben. De politie en hulp verlening
zullen net als de eerder genoemde instanties besproken worden in het
volgende hoofdstuk.
39 Met uitzondering van hen die zich moeten melden bij de vreemdelingenpolitie vanwege hun
nationaliteit.
56 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
57HOOFDSTUK 6 – DE WEG LANGS OVERHEIDSINSTANTIES
7.1 Gemeente
Barrière Huisvesting
Deze paragraaf richt zich op de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie.
7.1.1 Beleid
Op grond van artikel 26 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie
Persoonsgegevens, wordt een persoon die naar verwachting gedurende een half
jaar tenminste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven geacht zich in
te schrijven in de basisadministratie van de gemeente waar deze zijn of haar
adres heeft (art. 26, lid 1). Inschrijving geschiedt pas nadat de identiteit van de
betrokkene deugdelijk is vastgesteld (art. 26, lid 3). Wanneer iemand in gebreke
blijft met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en
wethouders ambtshalve zorg voor de inschrijving (art. 26, lid 2).
7.1.2 Uitvoering
Voor inschrijving in de GBA, moet een EU-onderdaan zich persoonlijk melden bij
de gemeente met een geldig identititeitsbewijs en (indien van toepassing) een
(kopie) van de huurovereenkomst. Paspoorten worden met behulp van een
scanprogramma op echtheid gecontroleerd. De meeste baliemedewerkers
hebben een cursus documentherkenning gevolgd.
Prostitutiecontroleurs vertelden bij prostituees soms valse of vervalste docu-
menten aan te treffen waarmee een inschrijving in de GBA is gemaakt
(Respondent 10 & 11, Zie §8.5.4)
7.1.3 Casus Dürdan
Van de 78 vrouwen die op 1 januari 2007 bekend waren bij een van de Sneep
onderzoeken, stonden er 47 (60%) niet ingeschreven in de Gemeentelijke
Basisadministratie. Van de twaalf vrouwen bij wie zowel de verblijfplaats als het
GBA-adres bekend waren, kwam dit slechts in twee gevallen overeen41. Veel van
de (vermoedelijke) slachtoffers woonden bij hun pooiers in huis of bij andere
leden van de groep. Veel leden en slachtoffers van de groep Dürdan verbleven in
een park met vakantiehuisjes. Ook werden luxe huurwoningen gehuurd. In een
enkel geval verbleven vrouwen in hotels.
41 Bron: slachtofferlijst Sneep d.d. 8 januari 2007
Signalering: beleid en praktijk
In hoofdstuk 6 zijn de instanties genoemd waarmee prostituees in aanraking
(zouden moeten) komen op het moment dat zij in de prostitutie willen gaan
werken. In dit hoofdstuk worden deze instanties belicht. Uit het voorgaande
hoofdstuk blijkt dat de stappen die prostituees moeten doorlopen verschillend
zijn afhankelijk van hun nationaliteit. In dit hoofdstuk gaan wij uit van het
maximale aantal instanties waar een prostituee afkomstig uit een (nieuwe)
EU-lidstaat40 langs komt. Daarbij worden zowel officiële poortwachters, zoals de
IND en de politie, als het kamerverhuurbureau en de hulpverlening genoemd. Er
wordt uitgegaan van de ideale situatie. Het is in de praktijk mogelijk dat een
prostituee stappen overslaat en dus met bepaalde instanties niet in aanraking
komt. Instanties die niet uit het stappenschema naar voren komen, maar wel in
de Aanwijzing Mensenhandel (2006) genoemd worden als partners in de strijd
tegen mensenhandel, worden voor de volledigheid ook belicht. Dit betreft de
Vreemdelingenpolitie, Arbeidsinspectie, SIOD en FIOD.
De volgende actoren worden achtereenvolgens besproken: Gemeente, IND,
Belastingdienst, Kamer van Koophandel, Exploitant/Kamerverhuurder (zie
§4.3.1.1), Politie, Hulpverlening, Vreemdelingenpolitie, Arbeidsinspectie, SIOD
en FIOD. Per actor worden het beleid en de beleidsuitvoering besproken. Waar
mogelijk, wordt het beeld van de praktijk aangevuld met informatie uit het
dossier van Sneep (casus Dürdan). Ook wordt aangegeven met welke barrière(s)
uit het barrièremodel de instantie correspondeert. Tenslotte wordt het
signalerings vermogen van de actor in kwestie beoordeeld. De volgende
categorieën worden daarbij gehanteerd: geen, gering, matig, redelijk en groot.
Aangezien het prostitutiebeleid gedecentraliseerd is, kan het per gemeente
verschillen. Waar verschillen groot zijn, zal onderscheid gemaakt worden
tussen de onderzochte gemeenten. Voor het overige wordt een algemene lijn
weergegeven.
40 Als een niet-EU-onderdaan in Nederland in de prostitutie wil gaan werken, moeten aanvullende
stappen worden doorlopen. Aangezien de slachtoffers van de groep Dürdan bijna allemaal
afkomstig waren uit EU-lidstaten, worden deze stappen hier niet belicht.
7
58 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
59HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
van de gemeente (Respondent 42). Aangezien een GBA verklaring nodig is voor
inschrijving bij de IND, is de gemeente op dit moment ‘de identificerende
partner’ met betrekking tot de documenten. Bij de oude lidstaten43 krijgt de IND
het eigenlijke document wel in handen, maar wordt dit niet uitgebreid geanaly-
seerd omdat dit al door de gemeente gebeurd is. Bij schriftelijke aanvragen
krijgen ze vanzelfsprekend alleen een kopie (Respondent 42).
Na 1 januari 2008 komen alle inschrijvingen direct bij de IND44. De gemeente
‘gaat er dan schakel tussen uit’. De IND wordt dan zelf ‘de identificerende
instantie’ wat betreft identiteitsdocumenten (Respondent 42).
7.2.2 Uitvoering
De baliemedewerkers van de IND hebben een 3-daagse documentencursus
gevolgd. Ook beschikken ze over het Edison controle systeem dat paspoorten op
echtheid controleert. In juli 2006 hebben ze bij wijze van proef alle documenten
laten nakijken door de documenten afdeling. Hierbij is geen vals paspoort
aangetroffen (Respondent 42).
Prostitutiecontroleurs vertelden overigens bij prostituees soms valse of vervalste
documenten aan te treffen waarop een verblijfsvergunning is verkregen
(Respondent 10 & 11, Zie §8.5.4)
43 Dit interview is vóór 1 mei 2007 afgenomen.
44 Dit interview is vóór 1 mei 2007 afgenomen.
De meerderheid van de slachtoffers staat niet ingeschreven in de GBA. Om
werkzaamheden als zelfstandige in Nederland te kunnen verrichten is dit
overigens geen eis. De Belastingdienst stelt het beschikken over een Nederlands
adres niet als voorwaarde: in één van de gemeenten wordt de post voor de
prostituees bijvoorbeeld vaak naar het kantooradres van de exploitant gestuurd
(Respondenten 5 & 6). Officieel wordt een persoon geacht zich in te schrijven als
hij of zij gedurende een half jaar minstens tweederde van de tijd in Nederland
verwacht te zijn. Op verzuim staat geen sanctie.
7.1.4 Signaleringsvermogen in de praktijk: gering
Bij de groep Dürdan stond meer dan de helft van de slachtoffers niet inge-
schreven in de GBA. In geval van inschrijving, kwam het opgegeven adres vaak
niet overeen met het werkelijke adres. Valse of vervalste paspoorten worden niet
in alle gevallen herkend. Als een vrouw zich met de juiste papieren inschrijft, is
de kans dat zij als slachtoffer van mensenhandel herkend wordt erg klein.
7.2 Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)
Barrière Entrée & Identiteit
7.2.1 Beleid
Sinds 1 mei 2006 geldt een registratieplicht bij de IND voor burgers van oude
EU-lidstaten die langer dan 3 maanden in Nederland willen blijven. (Sinds 1 mei
2007 geldt deze plicht ook voor de in 2004 toegetreden lidstaten42.) Zij moeten
zich persoonlijk bij de IND melden en hun verblijfsdoel aangeven. Het
verblijfsdoel kan aangetoond worden met bijvoorbeeld een huwelijksakte, een
KvK-inschrijving of een werkgeversverklaring. Ook moeten ze een identiteits-
bewijs overleggen, een bewijs van inschrijving in de GBA en het inschrijfformulier
van de IND. Als bewijs van inschrijving krijgen zij een sticker in hun paspoort. Het
plastic pasje dat eerder werd verstrekt is afgeschaft (Respondent 42).
Burgers van de in 2007 toegetreden lidstaten kunnen een schriftelijke aanvraag
indienen via de gemeente. Met deze papieren moeten zij o.a. hun zelfstandig-
heid aantonen als het verblijfsdoel zelfstandig ondernemer is. Als ze als werk-
nemer aan de slag willen hebben ze een bepaalde tijd om werk te zoeken. Ze
hoeven dan nog geen pasje te hebben maar krijgen een sticker in het paspoort
42 Dit interview is vóór 1 mei 2007 afgenomen.
60 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
61HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
waarschijnlijk eerder herkend door de IND dan door de gemeente. Een vals
paspoort staat op de signalenlijst voor mensenhandel. Wanneer iemand echter
met de juiste papieren verschijnt, wordt hij of zij gewoon ingeschreven.
Overigens heeft het geen consequenties voor het verblijfsrecht als je verzuimt je
aan te melden bij de IND. Het is dus zeer goed mogelijk dat slachtoffers
überhaupt niet geregistreerd staan.
7.3 Belastingdienst
Barrière Arbeid
7.3.1 Beleid
Zoals besproken in het hoofdstuk ‘de weg langs de overheidsinstanties’, is er een
aantal momenten te onderscheiden waarop (buitenlandse) prostituees in contact
komen met de Belastingdienst:
1. Aanvraag sofi-nummer.
2. Aanvraag btw-nummer.
3. VAR (Verklaring Arbeidsrelatie45).
4. Waarnemingen ter plaatse.
Een sofi-nummer moet persoonlijk aan de balie aangevraagd worden. De balie-
medewerkers hebben geen speciale cursus gevolgd om signalen van mensen-
handel te kunnen herkennen. Het doel is om zo snel mogelijk een sofi-nummer
te verstrekken. Wel hebben zij een cursus documentherkenning gevolgd
(Respondent 1).
Het ophalen van een sofi-nummer dient persoonlijk te gebeuren. Bij de aanvraag
van een sofi-nummer is een geldig identiteitsbewijs nodig. Indien de persoon in
kwestie niet afkomstig is uit een land dat behoort tot de Europese Economische
Ruimte, is tevens een verblijfsdocument nodig met daar in de aantekening
‘arbeid vrij toegestaan’. Ook moet hij of zij over tewerkstellingsvergunning
beschikken46. Deze documenten moeten overlegd worden bij de aanvraag van
een sofi-nummer. Een bewijs van een adres in Nederland wordt niet als vereiste
genoemd (www.belastingdienst.nl).
45 Een VAR is alleen van toepassing op arbeid in loondienst. Aangezien bij raamprostitutie zelfstan-
digheid wordt geconstateerd, is dit contactmoment voor dit rapport verder niet van belang.
46 De Belastingdienst lijkt de optie ‘arbeid als zelfstandige’ te zijn vergeten in deze instructie.
7.2.3 Casus Dürdan
Wij hebben niet onderzocht of de (vermoedelijke) slachtoffers bekend zijn bij de
IND. De groep is wel bekend met de risico’s die verschillende nationaliteiten met
zich meebrengen. Onderstaand (tap)gesprek tussen twee verdachten gaat over
een vrouw die van buiten de EU komt:
B: “Ja?”
A: “Uuhh,…. ze zeggen drie briefjes, is dat goed?”
B: “Als alles helemaal in orde is”
A: “Ja, en ze zullen haar daar in laten stappen en ze zal in Frankrijk landen”
B: “Ja, en waarom landt zij niet hier?”
A: “Dat is niet goed”
B: “Waarom? … Zijn de papieren niet goed?”
A: “Joh, de vorige keer hier …. Uit Rusland was een meisje gekomen en
haar hebben ze toch ook bij roi/rooi (geen vertaling voor uit het Turks
of Duits) teruggestuurd, maar in Frankrijk wordt er helemaal geen
probleem gemaakt, hij zegt ik zal haar daar wel gaan ophalen.”
Bij het aanwerven van een nieuwe bodyguard wordt ook specifiek naar het
paspoort gevraagd, zoals blijkt uit onderstaand fragment:
C: “Het moet iemand zijn die te vertrouwen is, en wat belangrijk is dat die
persoon een Duits paspoort heeft. Dat is voor mij heel erg belangrijk.
Als je dat andere paspoort hebt dan kan de politie wat druk zetten
maar op deze wijze kunnen ze niets… Ik laat hun hier inschrijven dat
ze hier een woning hebben… Als de politie hun meeneemt dan
moeten ze hem de volgende ochtend vrijlaten.”
D: “Jij hebt heel veel eisen.”
C: “Ik zeg dit voor hun eigen veiligheid.”
D: “Het moet iemand zijn die te vertrouwen is, paspoort hebben....”
C: “Ik zeg dit voor hun eigen veiligheid, ik wil niet dat die persoon iets
overkomt… Met een Turks paspoort worden ze 3 dagen vastgehouden
en dan worden ze nog vastgehouden dat ze aan de vreemdelingen-
politie overgedragen moeten worden...Daarom zeg ik dit.”
7.2.4 Signaleringsvermogen in de praktijk: gering
Per 2008 krijgt de IND bij een inschrijving de beschikking over de echte
documenten – eerder waren dit kopieën in het geval van nieuwe EU-burgers.
Vanwege hun specifieke expertise worden valse of vervalste paspoorten
62 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
63HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
(Respondenten 5 & 6). In de derde gemeente wordt op dit moment niet
structureel in het raamgebied gecontroleerd. Als controles plaatsvinden zijn zij
veelal gericht op de bezettingsgraad van de exploitant. De aanvraag van een
sofi- en btw-nummer gaat op initiatief van de raamprostituee. Zij worden niet
opgeroepen. De btw-nummers worden specifiek verstrekt voor werkzaamheden
achter het raam; de prostituees mogen er niet mee in een club werken
(Respondent 7).
Tussen de politie en de Belastingdienst is een convenant met betrekking tot
informatie-uitwisseling gesloten. Meerdere respondenten zijn van mening dat er
op beleidsniveau wel, maar in de praktijk onvoldoende wordt samengewerkt
(Respondent 1, 3, 4, 5, 6 & 7). De Belastingdienst wordt niet (voldoende)
betrokken bij (gestrande) strafrechtelijke onderzoeken. Wel wordt de tijdens een
onderzoek in beslag genomen administratie aan de Belastingdienst over-
gedragen (Respondent 7). Door meerdere functionarissen wordt opgemerkt dat
de geldstroom tussen prostituee en pooier in principe buiten het zicht van de
Belastingdienst blijft. Om pooiers (fiscaal) aan te kunnen pakken, hebben zij
informatie van de politie nodig (Respondenten 1, 2, 3 & 4).
Sommige zedencontroleurs worden liever niet in verband gebracht met de
Belastingdienst uit angst hun vertrouwenspositie te verliezen. De landelijk
projectleider Prostitutie van de Belastingdienst vindt dat de overheid één gezicht
moet laten zien: “Willens en wetens een situatie gedogen waarin uitkeringsfraude
wordt gepleegd in de hoop dat je signalen van mensenhandel binnenkrijgt, is
vanuit de totale overheid bezien geen wenselijke situatie” (Respondent 1).
Soms vangen de Belastingfunctionarissen signalen op van mensenhandel, die zij
doorspelen aan de politie. Zij krijgen daar voor hun gevoel weinig respons op
(Respondent 3, 4,5 & 6)47. Het percentage vrouwen dat onder dwang werkt,
wordt door twee functionarissen op 20% geschat (Respondenten 3 &4). Twee
anderen geven aan geen zicht te hebben op de mate waarin mensenhandel
voorkomt, hoewel zij uit gesprekken met de prostituees niet de indruk krijgen
dat er veel gedwongen prostitutie plaatsvindt. (Respondenten 5 & 6). De waar-
nemingen ter plaatse lijken hen overigens gunstig voor de belastingbetalende
prostituees: “alle vrouwen die niet willen betalen rennen namelijk weg”.
Zodoende is er die dag minder concurrentie. De functionarissen schatten dat
60% van de vrouwen belasting betaalt en ongeveer 40% niet (Respondenten
5 & 6).
47 Enige tijd na het interview horen we van de leidinggevende van de ambtenaren in één van de
gemeenten dat na diverse gesprekken de informatie-uitwisseling inmiddels een stuk beter verloopt.
Een btw-nummer kan schriftelijk worden aangevraagd met het formulier
‘Opgaaf startende onderneming’. Om dit formulier te kunnen invullen, moet de
persoon in kwestie over een sofi-nummer beschikken (www.belastingdienst.nl).
Als een btw-nummer in verband met prostitutiewerkzaamheden wordt aange-
vraagd, wordt de aanvrager opgeroepen. Deze komt dan terecht bij één van de
medewerkers die prostitutie in zijn of haar taakpakket heeft (Respondent 1).
Het doel van de waarnemingen ter plaatse, ofwel controles, is het onderkennen
van zwartwerkers en onbekende werknemers, en het vaststellen van de arbeids-
verhouding en de getrouwheid van de administratie. De Belastingdienst mag
hierbij NAW (naam, adres, woonplaats) gegevens en andere gegevens van de
controle vastleggen (Respondent 1).
De Belastingdienst stelt vast of er sprake is van zelfstandigheid of loondienst. In
de raamsector wordt over het algemeen zelfstandigheid/freelance geconstateerd.
In de clubs en in de escortbranche wordt bijna altijd loondienst vastgesteld. De
exploitant biedt in dat geval de dienst aan. Een KvK inschrijving is bij de
Belastingdienst geen vereiste voor zelfstandig ondernemerschap (Respondent 1).
Per 1 januari 2008 vallen raamverhuurders behalve onder de onroerendgoed-
belasting ook onder de omzetbelastingwetgeving. Wanneer de verhuur van
ramen onder de omzetbelasting valt, dan moet ook btw in rekening worden
gebracht. Hiervan moet een administratie worden bijgehouden. Volgens art. 35
OB moet tussen ondernemers gefactureerd worden. Bij het verhuren van een
raam zou de afneemster met naam, adres en btw-nummer vermeld moeten
worden. Bij controle ziet de Belastingdienst deze gegevens in en noteert ze.
“Dat biedt wellicht meer zicht op de wereld achter het raam” (Respondent 7).
7.3.2 Uitvoering
In de uitvoering van het beleid is er verschil tussen de gemeenten. In twee
gemeenten voeren functionarissen (bijna) wekelijks waarnemingen ter plaatse
uit in de raamgebieden. Zij registeren de prostituees en leggen uit hoe zij een
sofi-nummer en btw-nummer kunnen verkrijgen en hoe zij hun administratie het
beste kunnen voeren (Respondenten 3, 4, 5 & 6). In één van deze twee
gemeenten gaan de functionarissen met hun gegevensbestand langs de raam-
bordelen en nodigen de prostituees maandelijks uit om omzetbelastingaangifte
te doen. Veel vrouwen hebben geen bankrekening en betalen via kasstortingen
bij de Postbank. Vaak hebben zij ook geen vast adres. De post voor hen wordt
dan naar het kantooradres van de exploitant gestuurd. Twee keer per maand
gaat er een deurwaarder mee om contant geld te innen van probleembetalers
64 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
65HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
de zedencontroleurs. Ook bij de Belastingdienst geldt overigens dat, bij het over-
leggen van de juiste papieren, inschrijving geen probleem is. Desalniettemin
hebben de functionarissen, anders dan de gemeente en de IND, meerdere malen
contact met de vrouwen. Twee belastingmedewerkers gaven aan dat zij één keer
hadden meegemaakt dat een prostituee vertelde niet vrijwillig te werken. In een
andere gemeente identificeerde een oplettende baliemedewerker een minder-
jarig meisje met valse papieren dat een sofi-nummer kwam ophalen. De team-
leider van Sneep vertelde overigens dat één van de slachtoffers van de groep
naar de politie is gestapt om te vertellen dat zij haar geld niet mocht houden
nadat de Belastingdienst haar een aanslag op had gelegd.
7.4 Kamer van Koophandel (KvK)
Barrière Arbeid
7.4.1 Beleid
Inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is bijna voor
elke onderneming verplicht. Uitzondering hierop vormen de volgende categorieën:
• Eenmanszakeninlandbouwenvisserij;
• Maatschappen;
• Vrijeberoepsbeoefenaren(zoalsartsen,notarissen,kunstenaars);
• Ondernemingenvaneenpubliekrechtelijklichaam(zoalsziekenhuizenen
scholen);
• Ondernemingenwaarinalleendestraathandelindevormvanventenwordt
uitgeoefend (www.startbedrijf.nl).
Hiernaast hanteert de Kamer van Koophandel een zestal criteria waaraan een
ondernemer moet voldoen om zich te kunnen inschrijven bij de Kamer van
Koophandel. Deze criteria zijn:
• deondernemerverrichteenregelmatigemaatschappelijkewerkzaamheid;
• dewerkzaamhedenwordentegenbetalingverricht;
• deondernemertreedtzelfstandigop,vooreigenrekeningenrisico;
• deondernemertreedtopenlijkop,inconcurrentiemetandereondernemers;
• deondernemerneemtdeelaanheteconomischverkeerineengeorgani-
seerd verband;
• winstofkostenbesparingwordtalsdoelstellinggehanteerd(www.kvk.nl).
7.3.3 Casus Dürdan
Van de 63 (vermoedelijke) slachtoffers die eind 2006 met zekerheid aan de
groep gerelateerd konden worden, waren er 38 bekend bij de Belastingdienst.
Zeven hiervan hadden daadwerkelijk inkomsten opgegeven. Deze inkomsten
waren echter niet afkomstig uit prostitutiewerkzaamheden; het ging om inkom-
sten uit uitkeringen of uitzendwerk dat in het verleden gedaan was. Illustratief is
de samenvatting van het volgende gesprek tussen Anna en haar opa:
De opa van Anna is een pooier die in [plaats X] zaken doet. Op een zeker
moment informeert hij bij Anna hoe het in [plaats Y] zit met belasting-
controles. Anna vertelt hem dat als de belastingdienst komt, zij weg is. “[Het
hele prostitutie gebied] is dan leeg. Alleen meiden die belasting betalen
maken die dag goed geld. De meeste meiden betalen natuurlijk geen belas-
ting en gaan weg”.
Het volgende fragment laat zien dat de groep goed op de hoogte is van de
(Belasting)papieren waarover een prostituee moet beschikken om in de
vergunde sector aan het werk te mogen:
A belt (met toestel van B) naar C naar aanleiding van een sms van C over
een mogelijke belastingcontrole in een bordeel. A zegt dat de Duitse
meisjes geen probleem zijn, er wordt iets onverstaanbaars over een vals
paspoort gezegd en A zegt: “Voor jouw meisje is er geen probleem, we
hebben alles goed gedaan, we hebben alle benodigde papieren opgehaald,
ze is geregistreerd.”
Hoewel ruim de helft van de slachtoffers bekend is bij de Belastingdienst,
hebben zij tot op heden nog geen belasting betaald. Zij overtreden daarmee de
Belastingwetten. Dit beïnvloedt de status van de werkzaamheden overigens niet:
het werk zelf blijft legaal. Overigens was de Belastingdienst in één van de
gemeenten ten tijde van de interviews wel bezig met het opleggen van
aanslagen aan prostituees, onder wie enkele vrouwen die aan de groep Dürdan
toebehoren.
7.3.4 Signaleringsvermogen in de praktijk: matig
Waarschijnlijk staan veel prostituees niet ingeschreven bij de Belastingdienst.
Eventuele slachtoffers uit deze groep worden dus niet opgemerkt. In twee
gemeenten hebben de belastingfunctionarissen veel persoonlijk contact met de
prostituees. Zij schatten het percentage onvrijwillige prostituees veel lager in dan
66 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
67HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
Ook checken zij met het zogenaamde VIS-systeem het paspoort op echtheids-
kenmerken en of het niet gestolen of vermist is (Respondent 49). Als de KvK niet
overtuigd is van de authenticiteit van de documenten of het verhaal, kan zij een
summier onderzoek doen. De KvK heeft echter in eerste instantie een registre-
rende en informerende taak (Respondent 49).
Prostitutiecontroleurs vertelden overigens bij prostituees soms valse of vervalste
documenten aan te treffen waarmee een inschrijving in de Kamer van
Koophandel is gemaakt (Respondent 11, Zie §8.5.4)
Twee belastingfunctionarissen schatten dat ongeveer de helft van de prostituees
staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (Respondent 3 & 4). Zij merken
bovendien op dat er vaak een boekhouder is die –tegen soms hoge bedragen-
het bedrijfsplan en de inschrijvingen bij de KvK en andere instanties regelt
(Respondenten 3, 4, 5 & 6).
7.4.3 Casus Dürdan
De 63 (vermoedelijke) slachtoffers die eind 2006 in verband gebracht werden
met de Dürdans, zijn door de financieel coördinator van Sneep bevraagd bij het
handelsregister. In totaal bleken vijftien (24%) van hen zich te hebben
ingeschreven als eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel met als zaaks-
omschrijving prostitutiebedrijf49. Het is niet bekend of de meerderheid van
deze vrouwen zich persoonlijk heeft ingeschreven bij de KvK. Bij enkele slacht-
offers is de inschrijving in ieder geval geregeld door een adviesbureau
(Respondenten 65 & 66).
7.4.4 Signaleringsvermogen in de praktijk: gering
Niet alle prostituees schrijven zich in bij de Kamer van Koophandel. Het is
onduidelijk of dit een eis is voor zelfstandige prostituees. De Kamer van
Koophandel heeft voornamelijk een registrerende functie en stelt geen achter-
grondvragen. Als er een vermoeden is van valse documenten, kan de KvK een
summier onderzoek instellen. Wanneer alle papieren juist zijn, wordt de
inschrijving gemaakt.
49 Bron: Rapportage financiële bevindingen onderzoek Sneep
Op de vraag of prostituees verplicht zijn zich in te schrijven in het handelsregister
van de Kamers van Koophandel kregen wij geen eenduidig antwoord. Volgens
één Kamer van Koophandel was dit niet nodig aangezien prostituee een vrij
beroep is (Respondent 52). Volgens een andere kan een prostituee zelf bepalen
of zij zich in wil schrijven. Zij kan voor zichzelf toetsen in hoeverre ze aan de zes
genoemde criteria voldoet (Respondent 51). Het Prostitutie Informatie Centrum
(PIC) raadt inschrijving bij de KvK altijd af in verband met anonimiteit
(Respondent 55). De website van de Rode Draad stelt dat prostituees zich niet
hoeven in te schrijven bij de Kamer van Koophandel aangezien zij als ZZP-ers niet
voldoen aan alle eisen die de KvK stelt aan ondernemers die verplicht zijn zich in
te schrijven (www.rodedraad.nl). De Rode Draad stelt echter ook dat zelfstandig
ondernemers uit de nieuwe EU-landen zich wel moeten inschrijven48
(www.rodedraad.nl). Sommige medewerkers van de politie zijn de mening
toegedaan dat een KvK inschrijving voor alle prostituees verplicht is (Respondent
10 & 11, Respondent 14, Respondent 54), anderen vragen er niet naar. In sommige
gemeenten is men voornemens om een inschrijving bij de Kamer van Koophandel
verplicht te stellen bij het huren van een raam (Gemeente Alkmaar, 2007).
Naar verwachting treedt op 1 juli 2008 de Handelsregisterwet 2007 in werking.
Ondernemingen en rechtspersonen die in de bovengenoemde uitzonderingsca-
tegorieën vallen, moeten zich vanaf die datum ook registreren in het handelsre-
gister (www.kvk.nl). Of een zelfstandige prostituee zich dient in te schrijven is
dan nog slechts afhankelijk van de vraag of haar onderneming aan de zes
genoemde criteria voldoet.
Een zelfstandig ondernemer dient de volgende twee documenten mee te
brengen om zich in te kunnen schrijven bij de Kamer van Koophandel:
• geldigidentiteitsbewijs(paspoort,rijbewijs,ID-kaart,verblijfsvergunning);
• eendocumentwaaruitjeadresinNederlandblijkt(zoalseenuittrekselvan
het GBA of een bankafschrift) (Respondent 49).
7.4.2 Uitvoering
In de praktijk wordt naar een geldig identiteitsbewijs en een adresbewijs
gevraagd (Respondent 50, 51, 53). Een bedrijfsplan is niet nodig (Respondent
53), zoals vaak wel gedacht wordt. Van één vestiging is in ieder geval bekend
dat de baliemedewerkers een cursus documentherkenning hebben gevolgd.
48 Prostituees uit Bulgarije en Roemenië mogen alleen als zelfstandig ondernemer werken. Daaruit
vloeit niet noodzakelijkerwijs voort dat zij verplicht zijn tot inschrijving bij de KvK.
68 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
69HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
bijgehouden. Bij het verhuren van een raam zou de afneemster met naam,
adres en btw-nummer vermeld moeten worden (Respondent 7). Hiernaast is
het mogelijk dat de gemeente bepaalde eisen aan de administratie van exploi-
tanten in de vergunningsvoorwaarden laat opnemen. Anders dan andere
instanties of personen, beschikken de raamverhuurders dus in ieder geval over
persoons gegevens van iedere prostituee en hebben zij met (bijna) alle huursters
persoonlijk contact53.
Exploitanten van vergunde (raam-) bordelen benadrukken dat zij geen werk-
geversrelatie hebben met de prostituees maar alleen een dienstverlenende
functie hebben. Daarmee zouden zij niet verantwoordelijk kunnen worden
gesteld voor eventuele misstanden. Een medewerker van een raamverhuurbedrijf
in het Wallengebied onderstreepte meer dan eens dat het bedrijf bij het
verhuren van de ramen alleen zaken doet met prostituees, nooit met mannen
(Respondent 44). Zelfs dan blijft de vraag of verhuurders als medeplichtig
moeten worden beschouwd aan uitbuitingspraktijken: zij bevinden zich tenslotte
voortdurend ‘midden in het milieu’. In het mensenhandelartikel 273f Sr wordt
ook “degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander”, als
schuldig aan mensenhandel beschouwd. Om te bepalen of raamverhuurders in
criminele zin betrokken zijn bij mensenhandel, moet worden bekeken in
hoeverre raamverhuurders met een kantoor midden in een raamprostitutiegebied
kunnen worden geacht op de hoogte te zijn van het plaatsvinden van
uitbuitingspraktijken. Overigens maken raamverhuurders wel eens melding van
‘dingen die niet in de haak lijken’. Als mensenhandel echter op de schaal plaats
vindt die de prostitutiecontroleurs denken, valt het aantal meldingen door
exploitanten hierbij in het niet. Bovenkerk (et al., 2004) schreef het volgende
over de opstelling van seksexploitanten:
We hebben al gezien dat souteneurs bij de gehele branche van de raam-
verhuurbedrijven in feite wel degelijk terecht kunnen […]. De belangrijkste
reden is eenvoudig dat het maken van omzet boven alles gaat en we zagen
al dat het lastig is om in deze tijden van beperking van buitenlandse
prostituees aan goede Nederlandse dames te komen. Exploitanten klagen
dat er geen Nederlandse meiden meer te vinden zijn want die willen niet
meer en buitenlandse meiden mogen niet meer […]. De nieuwe souteneurs
zorgen wel voor nieuwe aanvoer. De (grote) eigenaren laten het verhuren
van hun ramen over aan beheerders die resideren in een kantoortje. Dit stelt
53 Het is mogelijk dat een zogenaamde stroman gebruikt wordt; dat wil zeggen dat een prostituee
een kamer huurt maar dat een andere vrouw (die niet legaal in Nederland mag werken) van de
kamer gebruik maakt. Die laatste komt dan niet in de administratie voor.
7.5 Exploitant/Kamerverhuurder
Barrière Arbeid /Huisvesting
Vaak worden de termen exploitant, kamerverhuurder en beheerder afwisselend
gebruikt. Meestal is dit echter niet dezelfde persoon. De exploitant is degene die
de exploitatievergunning heeft aangevraagd. Dit hoeft overigens niet dezelfde
persoon te zijn als de pandeigenaar. Meestal heeft de exploitant beheerders
aangesteld die op locatie de kamerverhuur regelen. Met het woord ‘kamer-
verhuurder’ wordt wel verwezen naar zowel de exploitant als de beheerder. In
dit hoofdstuk gaat het ons voornamelijk om de beheerders, aangezien zij
degenen zijn die aanwezig zijn in de prostitutiegebieden.
7.5.1 Beleid en uitvoering
De exploitant of kamerverhuurder behoort strikt genomen natuurlijk niet tot de
overheidsinstanties waarmee een prostituee contact heeft. Exploitanten en/of
kamerverhuurders zijn daarom ook niet uitgebreid geïnterviewd50 (zie ook
§4.3.1.1). Aangezien een kamerverhuurder wel een mogelijke signalerings-
functie heeft - een prostituee heeft immers iedere keer dat zij een raam huurt
contact met de beheerder, hebben we deze categorie hier voor de volledigheid
toch opgenomen. Los daarvan heeft de raamverhuurder ook een eigen
verantwoordelijkheid: het uitsluiten van dwang en minderjarigheid is namelijk
veelal opgenomen in de vergunningsvoorwaarden.
Exploitanten of kamerverhuurders hebben een unieke informatiepositie. Waar
het voor prostituees nog mogelijk is om de Belastingdienst, hulpverlening en
eventueel de politie te omzeilen, moeten zij in contact treden met raam-
verhuurders om te kunnen werken51. Hierbij dienen zij in ieder geval geldige
legitimatie te kunnen overleggen. Meerdere raamverhuurders stellen daarnaast
het beschikken over een sofi-nummer en een Kamer van Koophandel-
inschrijving als voorwaarde voor verhuur aan vrouwen uit de nieuwe lidstaten52
(Respondent 44, Respondent 10). Bovendien valt de verhuur van ramen per
2008 onder de omzetbelasting (zie §7.3.1). Dat houdt in dat ook btw in
rekening moet worden gebracht. Hiervan moet een administratie worden
50 De (meeste) informatie in deze paragraaf is dus niet afkomstig van de verhuurders zelf, maar is
gebaseerd op informatie van derden.
51 Het is mogelijk dat een pooier de ramen rechtstreeks met de exploitant regelt, maar dan nog
zal de prostituee waarschijnlijk in de administratie voorkomen als degene aan wie het raam is
verhuurd.
52 Ten tijde van het interview gold dit nog voor de 12 nieuwste lidstaten.
70 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
71HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
A. wordt gebeld door B.. Deze vraagt of Jackie een meisje van hen is. Als A.
dit bevestigt, vertelt B. dat hun eigen meisje van C, uit haar kamer in [X] is
gezet en hij gehoord heeft dat het meisje ernaast, Jackie, ook de kamer uit
zou zijn gezet. B. legt uit dat hij naar het kantoor heeft gebeld om uitleg te
vragen, maar zij wilden hem niets vertellen, omdat zij enkel met de meisjes
wilden praten. Wel werd gezegd dat de politie was gekomen. B. zegt dat hij
de ruiten van alle kamers wil laten ingooien. A. gaat uitzoeken wat er is
gebeurd en zal B. dan terugbellen.
Uit de volgende passage wordt duidelijk dat de raamverhuurder zaken doet met
de pooiers van de groep. De groep Dürdan maakt in deze gemeente altijd
gebruik van dezelfde werkruimten. Het onderstaande gesprek tussen A. en
John, een raamexploitant, illustreert dit. De kamer is verhuurd aan een vrouw die
werkt voor John. A. probeert dit terug te draaien.
A: “Maar John, je weet toch, wij hebben altijd…deze [werkplek] is alleen
voor ons”
Het lukt A. niet om de kamer te krijgen en een paar dagen later probeert hij het
opnieuw onder de naam Halit. John lijkt de stem van A. niet te herkennen en
noemt hem vervolgens ook Halit. A. zegt dat hij al vijftien jaar op deze [locatie]
zit. Ook dit gesprek levert niet het gewenste resultaat op. John stelt voor dat
‘Halit’ naar zijn kantoor komt. Volgens de rechercheteams van het Project Sneep
zijn meerdere telefoontjes gepleegd die wijzen op direct contact tussen (mede-
werkers van) raamverhuurders en de verdachten. Hieruit blijkt ook dat de
verhuurders op de hoogte zijn van het feit dat zij met pooiers van doen hebben.
In onderstaand fragment is de bijvoorbeeld groep op zoek naar woonruimte:
A. belt met de exploitant en vraagt of hij een appartementje heeft voor twee
meisjes die naar [gemeente X] komen. Dat heeft hij niet. A. wordt door-
verwezen naar een man die door de exploitant met ‘mijn broer’ wordt
aangeduid.
Op de jaarrekening van raamverhuurbedrijf Y stond een aftrekpost van 500.000
euro onder de titel ‘provisie’. Een boekenonderzoek dat de belastingdienst
hierop instelde en een gesprek met de directeur van het bedrijf leerde dat het
ging om protectiegeld. Aan wie dit werd betaald, wilde de directeur niet zeggen.
hen in staat om op een geloofwaardige manier van niets te weten […]. [De
beheerder] heeft er alle belang bij zijn raam (vergelijk het verhuren van een
hotelkamer) voor een bepaald dagdeel over een volle week te verhuren. In
de praktijk blijkt het gemakkelijker zo’n deal voor een hele week te maken
met een souteneur die meer meisjes controleert. […] Een volgende
dwingende reden om wel met de pooiers in zee te gaan, is eenvoudigweg
intimidatie. Er bevinden zich onder de heren pooiers zeer agressieve types
zoals ook uit de politiegegevens is gebleken. We kunnen ons levendig
indenken dat de beheerders in hun kantoortje geen onnodige risico’s willen
lopen (Bovenkerk et al., 2004, p. 60-62).
Meerdere respondenten vertelden ons dat sommige exploitanten naast het
verhuren van ramen, de prostituees ook huisvesten tegen exorbitante huurprijzen
(Respondenten 5 & 6). Ten eerste doet dit denken aan de afhankelijkheidspositie
die karakteristiek is voor het delict mensenhandel. Ten tweede doet dit de vraag
rijzen of een exploitant zich schuldig maakt aan mensenhandel in de zin van
artikel 273f Sr wanneer hij slachtoffers van mensenhandel huisvest: art. 273 lid 1
sub 1 Sr noemt immers expliciet ‘huisvesten’. Overigens is een exploitant bij
wetenschap van het delict ook al schuldig aan mensenhandel: door het verhuren
van ramen trekt hij willens en wetens voordeel uit de uitbuitingssituatie.
7.5.2 Casus Dürdan
Een raamverhuurder uit één van de steden waar de groep Dürdan actief was,
heeft in het voorjaar van 2005 een gesprek aangevraagd met de afdeling
Commerciële Zeden van de plaatselijke politie. Hij was verontrust over “Duitse
Turken” in het prostitutiegebied waar hij werkkamers verhuurde. Van enkele
andere exploitanten van raamverhuurbedrijven mag worden aangenomen dat zij
op de hoogte waren van het feit dat hun huursters voor een pooier werkten,
maar geen enkele andere exploitant heeft hiervan formeel melding gedaan bij
de politie54.
Sommige raamverhuurders geven expliciet aan alleen met prostituees contact te
onderhouden; anderen doen ook met pooiers zaken. Uit onderstaand telefoon-
gesprek tussen twee hoofdverdachten kan worden opgemaakt dat de betref-
fende raamverhuurder alleen wil praten met de prostituees zelf. Anderzijds
duidt het telefoongesprek er op dat de verhuurder op de hoogte is van het feit
dat er derden zijn die een zakelijk belang hebben bij de werkzaamheden van
de huurster.
54 Of eventueel mondelinge meldingen aan prostitutiecontroleurs zijn gedaan is niet uit te sluiten.
72 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
73HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
7.6.2 Uitvoering
De controle is formeel gericht op de vergunningsvoorwaarden van de exploitant.
De toetsing vindt plaats door controles op de prostituees (Respondent 9). In de
praktijk wordt voornamelijk gecontroleerd op illegaliteit en mensenhandel.
Slechts één van de geïnterviewde prostitutiecontroleurs gaf aan ook te contro-
leren op vergunningvoorwaarden die zich rechtsreeks op de exploitant richten,
zoals de voorwaarde dat een toezichthouder binnen twintig minuten aanwezig
moet kunnen zijn (Respondent 13). Naast geplande controles, controleren de
agenten soms tijdens hun loopdiensten prostituees. Geplande controles kunnen
bestaan uit multidisciplinaire controles, waarbij bijvoorbeeld ook de VP, KMar en
Belastingdienst meegaan – of gewoon uit controlerende politiekoppels.
De zedenteams, en soms zelfs de controleurs onderling, hebben verschillende
wijzen van toezicht houden. Sommige controleurs vragen tijdens de controle
naar het identiteitsbewijs en maken een praatje om het vertrouwen van de
prostituee te winnen (Respondent 17), anderen richten zich vooral op de geldig-
heid van de papieren. Sommige controleurs stellen het bewijs van inschrijving bij
de Kamer van Koophandel en een sofi-nummer verplicht, anderen vragen alleen
naar het paspoort (Respondent 12). Enkele controleurs letten naast de controles
ook op rondhangende mannen of personen in dure auto’s. Twee ervan gaven
aan dat het belangrijk is aanwezig te zijn in de prostitutiezone om zo te kunnen
zien wat er gaande is (Respondent 10 & 11). Tijdens het meelopen met de
prostitutiecontroles bleek dat zij met bodyguards en pooiers praatten. De
verdachten gaven daarbij niet de indruk dat zij hun activiteiten wilden verhullen
tegenover de agenten. Eén van hen klaagde zelfs over een medegroepslid. In
één gemeente zijn de prostitutiecontroles altijd gepland. Er wordt dan
geprobeerd een zo groot mogelijk gedeelte van het gebied te controleren.
Tijdens de controles let men ook op eventuele bodyguards en pooiers.
Daarbuiten, voor zover bekend, niet.
In alle steden worden persoonlijke gegevens van prostituees vastgelegd, soms
worden ze ook gemuteerd in het desbetreffende politiesysteem. Meerdere
controleurs geven aan het een handicap te vinden dat de gegevens van
prostituees nu niet vastgelegd mogen worden. Het vastleggen van gegevens zou
hun informatiepositie ten goede komen (Respondent 9, 10, 11, 18, 19 & 17).
Overigens zijn niet alle actieve prostitutiecontroleurs ook daadwerkelijk
gecertificeerd (Respondent 12).
7.5.3 Signaleringsvermogen in de praktijk: groot (maar beperkte
bereidheid?)
De beheerders hebben in theorie een uitstekende signaleringspositie: zij zien
meer dan enige andere spelers voortdurend wat er speelt in de prostitutiezone.
Bovendien zijn zij verantwoordelijk voor het naleven van de vergunningsvoor-
waarden. Sommige beheerders maken wel eens melding van ‘dingen die niet in
de haak lijken’. Als onvrijwillige prostitutie echter op de schaal voorkomt die de
politie aangeeft, valt het aantal (formele) meldingen daarbij in het niet.
7.6 Politie
Barrière Entree & Identiteit, Arbeid
De politiekorpsen in de drie steden hebben elk hun eigen manier van werken.
Hieronder wordt de algemene lijn weer te geven. Waar onderlinge methoden
sterk afwijken, wordt dit gemeld.
7.6.1 Beleid
Over prostitutiecontrole schrijft de Aanwijzing Mensenhandel (2006):
Het verdient aanbeveling om door middel van regelmatige en doelgerichte
controles toezicht uit te oefenen op prostitutiebedrijven. Deze controles
werken preventief en zijn gericht op het normaliseren en behouden van
inzicht in de prostitutiebranche en het vroegtijdig opvangen van mogelijke
signalen van mensenhandel. De controles dienen te worden uitgevoerd door
aangewezen en gecertificeerde functionarissen. De activiteiten in het kader
van bestuurlijk en strafrechtelijke handhaving moeten vanwege de uiteen-
lopende bevoegdheden en belangen goed worden gecoördineerd
(Aanwijzing Mensenhandel, 2006:3).
De frequentie van de controles mogen de met toezicht belaste teams dus naar
eigen inzicht bepalen. De wijze van certificering wordt niet gespecificeerd, maar
komt in de praktijk neer op het gevolgd hebben van de Cursus Prostitutie
controle en Mensenhandel (CPM) of diens voorganger de Cursus
Prostitutiecontrole (CPC). In deze cursus wordt onder andere de gedragscode
besproken.
74 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
75HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
7.6.2.4 Aangiften
Per jaar worden ongeveer 40 aangiften van mensenhandel door de
Amsterdamse zedenpolitie opgenomen, in Utrecht ligt dit aantal op 20 en in
Alkmaar werd er in 2005 vijf maal aangifte gedaan. In enkele gevallen is sprake
van vrouwen die misbruik willen maken van de B-9 regeling (Respondenten 14 &
16). Bij een aangifte wordt overleg gepleegd met justitie en wordt gekeken naar
de opsporingsindicatie (Respondent 14). Er vindt weging en prioritering plaats.
Door verschillende factoren, zoals het niet nakomen van een afspraak om
aangifte te komen doen, beperkte beschikbare capaciteit en het gesignaleerd
staan van een verdachte, komt het voor dat een onderzoek ‘op de plank’ komt
te liggen (Respondent 21 & 22). Ook komt het voor dat slachtoffers hun
aangifte intrekken (Respondent 8 & 21). Als er naast hun verklaring meer infor-
matie is, worden deze zaken verder onderzocht. Dat is echter niet altijd het geval
(Respondent 21). Overigens kan volgens het College van Procureurs-generaal
een eenmaal gedane aangifte niet ingetrokken worden. In de Aanwijzing
opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik wordt gesteld dat:
Indien een slachtoffer in een later stadium aangeeft de aangifte te willen
intrekken, moet worden uitgelegd dat dit juridisch niet mogelijk is, maar dat
het slachtoffer wel een brief aan de officier van justitie kan schrijven met de
eigen mening over de wenselijkheid van strafvervolging.
(College van Procureurs-generaal, 2005, noot 3).
Een advocaat stuurde bijvoorbeeld uit naam van een slachtoffer van mensen-
handel en haar pooier een brief naar de politie dat strafrechtelijk optreden niet
langer gewenst was. De aangifte van mishandeling zou voortgekomen zijn uit
een echtelijke twist en door het slachtoffer gedaan zijn onder invloed van
medicatie van het ziekenhuis.
Er komen veel meer signalen binnen dan dat er aangiften worden gedaan. Bij
signalen wordt onderzocht of deze bevestigd kunnen worden en of de
prostituee uit het circuit gehaald kan worden. Niet op elke melding kan echter,
in verband met capaciteit, een langer durend onderzoek gestart worden
(Respondent 15). Momenteel liggen in alle drie de steden zaken ‘op de plank’ te
wachten tot er een onderzoek gestart kan worden.
Over aangiften in algemene zin zegt een prostitutiecontroleur: het is ‘vaak zo
dat mensen eerst een aangifte willen zien en dan pas in beweging komen’. “[De
collega’s] moeten af van het idee dat er altijd een aangifte moet zijn en dat het
in een week opgelost is” (Respondent 10).
7.6.2.1 Schatting aantal slachtoffers
Een aantal van de geïnterviewde controleurs of zedenrechercheurs vindt het
moeilijk een betrouwbare schatting te geven van het percentage prostituees dat
onder dwang werkt (Respondent 14). Anderen waagden zich wel aan een
schatting. Genoemde schattingen van het percentage werkende vrouwen bij wie
dwang en/of uitbuiting plaatsvindt, zijn 50% (Respondenten 22 & 23), 60%
(Respondent 17), 70% (Respondent 10 & 11) en 65-85% (Respondent 9).
7.6.2.2 Signalen
Afhankelijk van de gemeente krijgt de (zeden)politie signalen van uitbuiting via
de CIE (Criminele Inlichtingen Eenheid), Stichting M, klanten, prostituees, asiel-
centra, opvangcentra, scholen (Respondenten 15, 16 & 17), kamerverhuurders,
de Belastingdienst (Respondent 22). Een enkele keer doet de hulpverlening
melding (Respondenten 15, 16, 17 & 22). Ook komen signalen voort uit
prostitutiecontroles. De meeste signalen komen echter ‘van buitenaf’, dat wil
zeggen dat er incidenten of aangiften zijn (Respondent 17).
Niet alle bovengenoemde signalen hebben betrekking op de raamprostitutie:
signalen van asielcentra hebben bijvoorbeeld meestal betrekking op het illegale
circuit. Ook is er verschil per gemeente: in de ene gemeente geven exploitanten
of hulpverleners bijvoorbeeld signalen door, in de andere niet.
7.6.2.3 Communicatie
Het belang van goede communicatie wordt onderstreept door twee respon-
denten. Volgens de agenten missen de onderzoeksteams in het land veel infor-
matie en lijden ze tijdsverlies door een gebrek aan goede communicatie met ‘de
basis’[wijkteam/uniformdienst]. Zij hebben op het bureau mappen met informatie
verzameld waarop “wel 15 strafrechtelijke onderzoeken gestart kunnen worden”,
maar ze “kunnen hun informatie niet altijd kwijt” (Respondenten 10 & 11).
Voor mensenhandel zou landelijk veel meer aandacht en prioriteit moeten
komen, aldus een prostitutiecontroleur. De pakkans moet omhoog en “de illusie
dat het om een nette branche” gaat moet verdwijnen (Respondent 10). Wat
betreft de politie is er volgens een collega voornamelijk winst te behalen door
meer capaciteit in te zetten bij de opsporing van mensenhandel. “Het is een
delict dat moeilijk te onderzoeken is en veel inzet en tijd kost”. Het oppakken
van signalen van mensenhandel moet soms concurreren met zaken die sneller
kunnen worden afgehandeld, zoals verkrachtingszaken (Respondent 8).
76 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
77HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
7.6.4 Signaleringsvermogen in de praktijk: redelijk (want signalen
vaak niet concreet)
Op de raamverhuurders na, is de politie waarschijnlijk het meest aanwezig in de
prostitutiezone. Zij vangen de meeste signalen van vrouwenhandel op en
schatten het percentage onvrijwillig werkende vrouwen hoog in. Overigens zijn
deze signalen niet altijd erg concreet. Vaak zijn het ook ‘onderbuikgevoelens’
van de zedencontroleurs en kunnen zij de vinger er moeilijk opleggen. Vooral
niet als de slachtoffers in kwestie niet als zodanig geïdentificeerd willen worden.
Het probleem is dat de korte contactmomenten tijdens de controle vaak weinig
signalen opleveren met zogeheten ‘opsporingsindicatie’. De papieren die gecon-
troleerd worden zijn meestal in orde. Dit garandeert echter geen vrijwilligheid
van de kant van de prostituee.
Mogelijk dat het ‘rondhangen’ in de prostitutiegebieden concretere signalen
oplevert. De vraag blijft ook dan echter waarom er zo weinig opsporingsonder-
zoeken voortvloeien uit zoveel signalen (Zie ook hoofdstuk 10).
7.7 Hulpverlening
De Stichting Tegen Vrouwenhandel is het landelijke meldpunt voor slachtoffers
van mensenhandel. De Stichting zet ook het hulpverleningstraject in gang.
Hulpverlening aan prostituees en (nog) niet geïdentificeerde slachtoffers is niet
landelijk geregeld. Hulpverlening op locatie bestaat vaak uit het (SOA-)
spreekuur van de GG&GD en particuliere initiatieven. We kunnen hierdoor geen
algemeen beleid beschrijven en volstaan met een schets van de praktijk.
7.7.1 Uitvoering
In twee van de drie gemeenten zijn de hulpverleners positief over de samen-
werking met de politie (Respondenten 34, 35, 36 & 37), al zou meer capaciteit
bij de politie om rondhangende pooiers aan te pakken welkom zijn (Respondent
35). Eén van hen zou ook graag zien dat de gemeente de bordeeleigenaren
meer betrekt bij het tegengaan van mensenhandel (Respondent 34). Zo zou het
bijvoorbeeld verplicht gesteld kunnen worden dat er in elke kamer in meerdere
talen een bord hangt met een telefoonnummer voor meiden die onder dwang
zitten of eruit willen stappen. Op dit moment weten prostituees niet altijd hoe
ze kenbaar moeten maken dat ze hulp nodig hebben. Een meisje dat eruit wilde
stappen, vertelde haar dat zij had geprobeerd de aandacht van de politie te
trekken op het moment dat haar pooier er niet was. De agenten zwaaiden
echter nietsvermoedend terug (Respondent 34).
7.6.2.5 Bestuurlijke rapportage
Binnen het politiekorps wordt de term bestuurlijke rapportage gebruikt voor een
melding die aan de gemeente (of een ander relevant bestuursorgaan) wordt
gedaan, meestal naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. De gemeente
kan de kwestie dan ‘bestuurlijk aanpakken’. Een voorbeeld hiervan zou zijn het
intrekken van een vergunning nadat de politie overtredingen van de vergunnings-
voorwaarden heeft geconstateerd. Een bestuurlijke rapportage die een raam-
exploitant betreft, wordt zelden opgemaakt (Respondenten 14, 17, 21 & 22).
7.6.3 Casus Dürdan
In sommige steden is de kans om als pooier een bekende te worden van de
politie kleiner dan in andere, zo blijkt uit onderstaand fragment uit een verhoor
met verdachte A.
Vraag: “Jij hebt eerder gezegd dat je vrienden vaak over [prostitutiezone X]
lopen en dat jij dat niet doet. Waarom wil je dat niet?”
A: “Ik ga daar niet naar toe om te neuken. Ik haal altijd een meisje uit Y.
Daar is het ook goedkoper. In Y betaal ik 35 euro en in X moet ik 50 euro
betalen. Bovendien loopt er in X veel meer politie rond. Ik ben daar ook
twee keer gecontroleerd door de politie, in 2006, en daar houd ik niet van.
Ik wil niet dat iedereen mij daar kent. Niemand kent mij daar ook. Vraag het
maar aan [hij noemt (bij benadering) de namen van twee agenten uit X]. Ze
kennen mij niet.”
Een verklaring van een slachtoffer laat goed zien hoe zij en haar vriendin wel in
aanraking kwamen met de politie, vermoedelijk om hun documenten te laten
controleren, maar dat dit niet leidde tot het signaleren van mensenhandel55:
Eva en Pavlina wilden in Z. werken. A. bracht hen daarheen, maar wilde niet
met hen in de straat worden gezien. “Hij zei tegen ons dat hij eerst samen
met B. de straat in zou lopen. Wij mochten niet bij hun lopen. Wij moesten
een stuk achter hen lopen en net doen alsof wij niet bij hen hoorden. Wij
moesten hen wel goed in de gaten houden. A. zou dan voor een deur van
een raamprostitutiepand blijven staan. Dit was voor ons dan een teken dat
wij daar naar binnen moesten gaan om te vragen of wij daar aan het werk
konden gaan. Dit is ook zo gegaan. Dit bleek later perceel X te zijn. In het
pand moesten wij eerst wachten tot de politie ons gecontroleerd had.
Hierna zijn we aan het werk gegaan.”
55 Dit voorbeeld betreft overigens niet de in dit rapport onderzochte steden.
78 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
79HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
Er is ook een groep vrouwen die door de hulpverlening niet bereikt wordt.
Anders dan bij de politie, hoeven prostituees de hulpverleners niet binnen te
laten of te woord te staan. De slachtoffers onder deze groep vrouwen blijven
buiten het vizier van de hulpverlening.
7.8 Vreemdelingenpolitie (VP)
Barrière Entree, Identiteit
De vreemdelingenpolitie is meestal niet actief betrokken bij de handhaving van
het prostitutiebeleid. Soms participeert de VP in controle-acties op verzoek en ter
ondersteuning van de zedenpolitie; in één van de steden participeert de VP meer
structureel in het prostitutiecontrole team (Respondent 24 & Respondent 25).
7.8.1 Signaleringsvermogen in de praktijk: gering
De VP onderneemt op dit moment niet zelfstandig activiteiten in de prostitutie-
zone waarbij onvrijwillige prostitutie gesignaleerd kan worden. Wel werkt de VP
in meer of mindere mate samen met de zedenpolitie.
7.9 Arbeidsinspectie (AI)
Barrière Arbeid
De Arbeidsinspectie wordt in de Aanwijzing Aanpak Mensenhandel (2006)
genoemd als één van de instanties waarmee samengewerkt kan worden in het
kader van de Informatie Gestuurde Opsporing (IGO) van mensenhandel. De
handhavingsfunctie van de Arbeidsinspectie richt zich op arbeidsbescherming en
het tegengaan van illegale tewerkstelling (www.arbeidsinspectie.szw.nl). Zij richt
zich hierbij vooral op werkgevers. De AI voerde altijd een terughoudend beleid
ten aanzien van de prostitutiesector. In de raamsector is namelijk geen sprake
van een gezagsrelatie met een werkgever; de prostituees zijn hoofdzakelijk
ZZP-ers56 (Respondent 48). In de vergunde prostitutiebranche, en met name in
de raamsector, speelt de Arbeidsinspectie momenteel dus geen grote rol. Dit
gaat binnenkort waarschijnlijk veranderen. In zijn nieuwjaarstoespraak van 2008
gaf de directeur van de Arbeidsinspectie namelijk aan dat zijn dienst dit jaar voor
het eerst zal gaan controleren op illegale arbeid in de prostitutiesector. De AI zal
56 Zelfstandige zonder personeel
In de derde gemeente is volgens de geïnterviewde hulpverleners geen samen-
werking met de politie. “Exploitanten houden de zaak beter in de hand [in de
prostitutiezone] dan de politie”. Bij problemen met een pooier schakelen zij dan
ook de exploitant in (Respondenten 38 & 63).
Niet alle hulpverleners kunnen uitspraken doen over de mate waarin dwang
voorkomt in de prostitutiezones. Soms komt het voor dat prostituees jaren
gedwongen worden en dat pas achteraf vertellen. “De drempel om in de
prostitutie te gaan is hoog, maar de drempel om vervolgens te stoppen is nog
hoger” (Respondent 37). “[Op een tippelzone] was er bijvoorbeeld altijd een
vrolijke, gezellige meid. Na drie jaar bleek dat zij gewelddadig werd gepimpt”
(Respondent 37). Eén van de hulpverleners denkt dat veel vrouwen [in de
prostitutiezone in de stad waar zij werkzaam is] op een of andere manier onder
controle staan van een pooier. Ook voegt zij toe dat er momenteel veel
Hongaarse vrouwen werken die er vaak slecht aan toe zijn. “Sommigen weten
niet in welk land ze zijn. Soms werken ze voor veel lagere prijzen en zonder
condoom. Exploitanten hebben inmiddels een stop afgekondigd op Hongaarse
vrouwen” (Respondent 38). Een andere hulpverleenster schat dat ongeveer de
helft van de vrouwen in de prostitutie komt (door relaties in) het criminele
circuit. Het gros van de Oost-Europese vrouwen ‘komt binnen met een figuur die
alles regelt’ (Respondent 34). Onder deze jonge Oost-Europese vrouwen is het
verloop bovendien groot omdat hun pooier hen steeds op andere plekken te
werk stelt (Respondent 35). De groep Dürdan is overigens geen goed voorbeeld
van deze zogenaamde ‘prostitutie-carrousel’: de meeste meisjes werk(t)en steeds
in dezelfde stad en vaak zelfs achter hetzelfde raam.
7.7.2 Casus Dürdan
Wij konden niet nagaan of de hulpverlening de slachtoffers van de groep Dürdan
specifiek in het oog heeft gehad, aangezien het opsporingsonderzoek nog liep.
7.7.3 Signaleringsvermogen in de praktijk: matig (want
vertrouwensrelatie)
Hulpverleners hebben waarschijnlijk redelijk zicht op het feit of de vrouwen met
wie zij contact hebben al dan niet vrijwillig achter het raam werken. Een
probleem hierbij is dat veel slachtoffers waarschijnlijk met de hulpverlening
praten op voorwaarde dat hun geheim veilig is. Als de hulpverlening al te veel
signalen met de politie deelt, wordt de vertrouwensband met hun cliënten
geschaad en zullen er geen signalen meer binnenkomen. Desalniettemin
wisselen politie en hulpverlening tot op zekere hoogte inlichtingen uit.
80 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
81HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
7.11.1 Signaleringsvermogen in de praktijk: geen
De FIOD onderneemt dit moment geen activiteiten in de prostitutiezone waarbij
onvrijwillige prostitutie gesignaleerd kan worden.
7.12 Recapitulatie
Van alle besproken actoren, hebben de Belastingdienst, hulpverlening, politie en
exploitanten relatief het grootste signaleringsvermogen. Bij de Belastingdienst en
hulpverlening is het signaleringsvermogen matig omdat beide instanties met een
deel van de slachtoffers (mogelijk) niet in aanraking komen. Bovendien moeten
hulpverleners rekening houden met de vertrouwelijkheid van het cliëntencontact
en zijn Belastingfunctionarissen niet opgeleid om signalen van mensenhandel te
constateren. De politie heeft een redelijk signaleringsvermogen omdat zij veel in
de prostitutiegebieden aanwezig is en bekend is met de indicatoren van
mensenhandel. De signalen zijn echter vaak niet zo concreet dat er direct een
opsporingsonderzoek gestart kan worden. Mede om die reden wordt er wellicht
aan veel signalen geen gevolg gegeven. De exploitanten (kamerverhuurders)
hebben een groot signaleringsvermogen omdat zij dag en nacht aanwezig zijn in
de prostitutiezones. Bovendien moeten alle prostituees die in het gebied
werkzaam zijn bij één van de verhuurders de sleutel van de werkruimte (laten)
ophalen. Zodoende hebben de kamerverhuurders (allen samengenomen)
contact met elke prostituee die werkzaam is57. Het is aannemelijk dat de
verhuurders hierdoor het beste zicht hebben op eventuele misstanden. Zij
beschikken in ieder geval als enigen over de persoonsgegevens van de
werkzame prostituees; bij de Belastingdienst en in de GBA stond de meerderheid
van de slachtoffers van de groep Dürdan in niet ingeschreven. In de praktijk
geven kamerverhuurders relatief weinig signalen door aan de politie. Mogelijk is
hun signaleringsbereidheid klein omdat er andere (financiële) belangen in het
spel zijn (zie ook Hoofdstuk 10).
57 Tenzij een bodyguard of pooier het huren van de ramen regelt. In het algemeen lijken de
prostituees dit echter zelf te doen.
zich inzetten in gemeenten die illegale prostitutie actief bestrijden. Of dit alle
segmenten van de prostitutiebranche zal betreffen of, bijvoorbeeld, alleen
clubs, werd niet gespecificeerd (Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, 2008).
7.9.1 Signaleringsvermogen in de praktijk: geen
De Arbeidsinspectie onderneemt dit moment geen activiteiten in de prostitutie-
zone waarbij onvrijwillige prostitutie gesignaleerd kan worden. Dit gaat in de
toekomst waarschijnlijk veranderen.
7.10 Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)
Barrière Identiteit, Arbeid, Huisvesting
De SIOD wordt in de aanwijzing mensenhandel (2006) genoemd als partner in
de strijd tegen mensenhandel. De SIOD richt zich daarbij met name op uitbuiting
in sectoren buiten de prostitutie. De dienst werkt met betrekking tot de prosti-
tutiesector niet pro-actief en heeft geen signalerende functie (Respondent 60).
De SIOD voert zelf geen controles uit. Om die reden is de rol van de SIOD voor
dit onderzoek niet verder onderzocht en wordt dan ook niet nader besproken
7.10.1 Signaleringsvermogen in de praktijk: geen
De SIOD onderneemt dit moment geen activiteiten in de prostitutiezone waarbij
onvrijwillige prostitutie gesignaleerd kan worden.
7.11 Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)
Barrière Identiteit, Huisvesting, Arbeid, Financieel
De FIOD wordt in de aanwijzing mensenhandel genoemd (2006) als partner in
de strijd tegen mensenhandel. De dienst werkt echter niet pro-actief en heeft
geen signalerende functie. De FIOD is daarentegen betrokken bij het strafrechte-
lijke traject, bijvoorbeeld bij valse aangifte (Respondent 1). Om die reden is de rol
van de FIOD voor dit onderzoek niet verder onderzocht en wordt dan ook niet
nader besproken.
82 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
83HOOFDSTUK 7 - SIGNALERING: BELEID EN PRAKTIJK
discrepantie roept een aantal vragen op. De korpsen spraken zelf al van een
capaciteitsgebrek. Dat alleen lijkt het verschil niet afdoende te verklaren. In
Hoofdstuk 10 wordt naar mogelijke verklaringen gezocht.
8.1 Beleidsuitvoering
De paragraaf beleidsuitvoering wordt opgesplitst in bestuurlijke en straf-
rechtelijke handhaving.
8.1.1 Bestuurlijke handhaving
Deze subparagraaf behandelt bevindingen met betrekking tot de rol van
gemeenten, convenanten, gedragscode voor prostitutiecontroleurs en het
onderwerp van de bestuurlijke controle.
8.1.1.1 Rol gemeenten
Hoewel de gemeenten door de wetgever in het houden van toezicht op de
prostitutiesector een leidende rol toebedeeld hebben gekregen, vervulden zij
(ten tijde van het onderzoek) in de signaleringsfase een beperkte of geen rol. In
de bestudeerde gemeenten was in alle gevallen de controle op en handhaving
van de vergunningsvoorwaarden uitbesteed aan de politie. In twee van de drie
gemeenten verzorgde de politie tevens de vergunningverlening. Door de
gemeenten werd er niet of nauwelijks op toegezien dat er voldoende bestuurlijke
controles werden verricht en dat deze controles op adequate wijze plaatsvonden.
Wij hebben niet onderzocht of de gemeente de politie compenseert voor het
budget en de capaciteit die ingezet worden bij de prostitutiecontroles.
De laatste maanden is het prostitutiebeleid in de drie steden in beweging: de
onderzochte gemeenten nemen een actievere rol aan en werken aan beleids-
vernieuwing. Het onderzoek Sneep heeft hierbij zowel geleid tot een
bewustwording van de problematiek in de vergunde sector als gefungeerd als
katalysator van een reeds ingeslagen koers.
8.1.1.2 Convenanten
Er is sprake van een discrepantie tussen beleid en uitvoering wat betreft
convenanten tussen ketenpartners. De convenanten zijn op managementniveau
gesloten maar worden op de werkvloer (nog) niet uitgevoerd. Vooral de
Belastingdienst mist hierbij de input van de politie. In algemenere zin is de
Bevindingen
Verschillende (knel)punten kwamen uit het onderzoek naar voren. Deze worden
hieronder gepresenteerd onder de noemers ‘beleidsuitvoering’, ‘onduidelijk-
heden in het beleid’, ‘prostitutiecontroles als middel om mensenhandel te
signaleren’, ‘tekortkomingen van het beleid’ en de restcategorie ‘overige opval-
lendheden’. We beginnen met een algemene observatie.
Bij aanvang van het onderzoek, namen wij aan dat signalen van mensenhandel
in de vergunde sector waarschijnlijk niet werden opgevangen door de politie of
andere instanties. Deze aanname baseerden wij op de volgende paradox: het feit
dat de dadergroep uit het onderzoek Sneep jarenlang in de vergunde sector
opereerde en hier, naar schatting, 78 slachtoffers maakte, terwijl door de
literatuur niet bevestigd werd dat er in de vergunde sector sprake was van
misstanden. Zowel de korpsmonitoren van 2003 en 2004 als het Nationaal
Actieplan Mensenhandel (2004, p. 34) spreken van een ‘redelijk schone
vergunde sector’. Recentelijk schreven Goderie en Boutellier (2006) over
Rotterdam dat de vergunde sector klein is gebleven, maar relatief goed
functioneert. Zij stellen dat de legalisering van de prostitutiebranche geleid heeft
“tot een daadwerkelijke scheiding van het kaf van het koren” en dat voor meer
dan de helft van de prostitutiebranche sprake is van een illegale situatie.
(Goderie en Boutellier, 2006, p. 81).
Mede naar aanleiding van dit contrast, richtten wij het onderzoek op de
signalering in de vergunde sector. De hypothese dat signalen van mensenhandel
kennelijk niet werden opgevangen, werd echter ontkracht door het beeld dat de
prostitutiecontroleurs van de raamsector bleken te hebben: in alle drie de steden
schatten zij het percentage onvrijwillig werkende vrouwen op 50-90%.
Uitgaande van de laagste schatting van 50%, zou dit in Amsterdam bijvoorbeeld
4.000 slachtoffers van mensenhandel op jaarbasis inhouden58. Ter vergelijking:
de Stichting tegen Vrouwenhandel kreeg in 2005 424 aanmeldingen van
slachtoffers uit heel Nederland (www.mensenhandel.nl). Bij het Amsterdamse
arrondissementsparket werden in de periode 2001 tot en met 2005 in totaal 92
mensenhandelzaken geregistreerd die betrekking hadden op uitbuiting in de
seksindustrie. In alleen 2005 waren dit er slechts elf59 (NRM, 2007, p. 191). Deze
57 De gemeente Amsterdam schatte het aantal raamprostituees in 2005 namelijk op 8.000
(Gemeente Amsterdam, 2006).
59 Eén zaak kan op meerdere daders en slachtoffers betrekking hebben.
8
84 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
85HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
schuwt. In geval van collusie is er sprake van gedrag dat strijdig is met de wet
waar meerdere personen vanaf weten (Huberts & Nelen, 2005). De betrokkenen
rapporteren het gedrag niet, zonder dat daar overigens –zoals bij corruptie- een
tegenprestatie tegenover staat. Bij collusie zit een ambtenaar door zijn kennis
van zaken wél ‘in het complot’, met alle nadelen van dien; de ambtenaar
bevindt zich in een kwetsbare ofwel chantabele positie en het overheidstoezicht
wordt niet naar behoren uitgevoerd. Niet alleen loopt de individuele ambtenaar
hierbij persoonlijk gevaar, ook de integriteit van de politieorganisatie is in het
geding. In een later stadium kan dit dan weer problemen opleveren in een recht-
zaak: hoe objectief -en dus geloofwaardig- is immers een agent die naar de
nieuwjaarsborrel van de raamverhuurder is geweest of één van de verdachten ‘in
wezen een goede jongen’ noemt?62 Volgens een wijkteamchef in één van de
gemeenten worden controleurs - met ingang van dit jaar - overigens voor een
periode van maximaal drie jaar aangewezen. Dit om te voorkomen dat er
ver wevenheid met ‘het milieu’ ontstaat (Respondent 8).
Belangrijk is ook dat de interactie met pooiers en bodyguards het contact met de
vrouwen mogelijk in de weg staat. Op de cursus prostitutiecontrole wordt
be nadrukt dat het niet de bedoeling is dat dezelfde persoon zowel met de
vrouwen als met de pooiers of bodyguards praat (Respondent 40). Een slacht-
offer van gedwongen prostitutie zei hierover:
“als ik [prostitutiecontroleurs] pooiers de hand zie schudden of een arm om
hen heen [zie] slaan, en als ik [prostitutiecontroleurs] koffie zie drinken bij
exploitanten, heb ik het gevoel dat ik niks meer kan zeggen” (Respondent 61).
Een andere afwijking van de gedragscode betreft het vastleggen van persoon-
lijke gegevens van prostituees, zonder dat duidelijk is op welke juridische grond-
slag dit gebeurt. Veel prostitutiecontroleurs gaven aan dat zij, in het kader van
de veiligheid van de vrouwen, zouden willen dat het mogelijk was gegevens te
noteren. Op die manier kunnen zij zich namelijk een betere informatie-positie
verschaffen. Aan de andere kant spreekt het procesmodel prostitutiecontrole van
het vastleggen van (niet tot personen herleidbare) gegevens zoals welke panden
gecontroleerd zijn, hoeveel prostituees aanwezig waren, welke nationaliteiten
zijn aangetroffen, of er illegalen of minderjarigen zijn aangetroffen. Dit lijkt in de
praktijk echter niet altijd te gebeuren.
62 Overigens wensen wij te benadrukken dat de ambtenaren die wij hier als voorbeeld noemen
naar onze indruk integer en met de beste bedoelingen handelen. Zij zijn zeer begaan met het lot
van de slachtoffers van mensenhandel en hanteren deze werkwijze omdat dit in hun optiek de
meeste informatie oplevert. Wel vinden we dat de politieorganisatie hen aan een onaanvaard-
baar risico blootstelt door hen deze werkwijze te laten hanteren.
communicatie tussen en binnen de betrokken instanties vaak onvoldoende en
staat daarmee een effectieve samenwerking in de weg.
8.1.1.3 Prostitutiecontrole in de praktijk: afwijking van gedragscode
Binnen instanties verschilt het beleid soms van de uitvoering in de praktijk. Bij de
politie heeft dit vooral betrekking op de prostitutiecontrole. De Aanwijzing
Mensenhandel (College van Procureurs-generaal, 2006) stelt als eis dat alle
controleurs gecertificeerd zijn. In de praktijk hebben echter niet alle actieve
controleurs een cursus Prostitutiecontrole Mensenhandel (PCM) of een variant
hiervan gevolgd. In deze cursus wordt een gedragscode en het procesmodel
prostitutiecontrole60 behandeld. Tijdens het meelopen met prostitutiecontroles
viel op dat op meerdere punten niet conform de code of het model gehandeld
werd. In sommige prostitutiegebieden zijn, in strijd met de richtlijnen61, vaste
controlekoppels geformeerd. Andere afwijkingen van de gedragscode zijn pros-
titutiecontroleurs die koffie drinken bij exploitanten of raamverhuurders en/of
contacten onderhouden met pooiers of bodyguards. Zo verklaart een bodyguard
het volgende na zijn aanhouding:
Vraag: “Kunt u iets vertellen over de meisjes die je kent [in een bepaalde
prostitutiezone]?”
A: “Er bestaan [x aantal] ramen [in deze prostitutiezone]. Van de kleinste tot
de grote steen ken ik iedereen en alles. Ik weet niet zoveel van de meisjes. Ik
weet hun echte namen niet. Ik werd soms gematst door de politie. Ik werd
door de politie getolereerd [in de prostitutiezone]. Ik werk niet voor de
politie. Ik had wel een goed contact met politie. Ik bemiddelde altijd bij
problemen. Ik had geen vaste ramen waar ik op lette. De vier meisjes waar
ik eerder over sprak hadden wel vaste adressen”(Verhoor, Dossier Sneep).
Twee geïnterviewde prostitutiecontroleurs hebben, behalve met een aantal van
de vrouwen die zij controleren, inderdaad ‘goed contact’ met de bodyguards of
pooiers en de exploitanten (of beheerders). Door één van de exploitanten
werden zij op een nieuwjaarsfeestje uitgenodigd, door een prostituee voor haar
bruiloft (Respondenten 10 & 11). De vraag rijst of een dergelijk hecht contact de
controlewerkzaamheden niet belemmert. Ook schuilt in deze werkwijze het
gevaar voor collusie of afglijdgevaar, iets waar de gedragscode voor waar
60 Dit procesmodel is ontwikkeld door de Landelijke Projectgroep Prostitutie Mensenhandel van de
politie (Respondent 40).
61 “Er mogen nimmer vaste koppels ontstaan die het prostitutiemilieu bezoeken” (Gedragscode
(pagina 5), Politiekennisnet)
86 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
87HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
In alle drie de steden ligt een aantal zaken ‘op de plank’ te wachten op behan-
deling. Dit is in strijd met de Aanwijzing Mensenhandel (2006) die stelt dat
signalen van mensenhandel altijd moeten leiden tot opsporing, en zo mogelijk,
vervolging. Deze bevindingen lijken een bevestiging van hetgeen onlangs werd
geconstateerd in een onderzoek naar de positie van slachtoffers van mensen-
handel. Daarin werd het volgende gesteld: “In de praktijk blijkt dat de politie
regelmatig aangiften zelf seponeert of onderhands afhandelt, dat wil zeggen
eerst kijkt of de zaak en/of het slachtoffer ‘strafrechtelijk’ interessant is alvorens
de B-9 regeling toe te passen” (Adviesbureau Van Montfoort & Verwey-Jonker
Instituut, 2006: 140). Voor een sepotbeslissing of het besluit om geen onder-
zoek te starten is in het geval van aangifte van mensenhandel echter goedkeu-
ring van het OM vereist.
8.2 Onduidelijkheden in het beleid
Er heerst veel verwarring over het prostitutiebeleid en aanverwante wetgeving;
niet alleen bij de burgers en uitvoerende ambtenaren, maar ook hoger in de
bestuurskolom. Deels wordt de onduidelijkheid gevoed door het gebrek aan
uniformiteit dat een gedecentraliseerd beleid met zich meebrengt. Zo consta-
teerden wij bijvoorbeeld verschillen in frequentie en wijze van prostitutiecontrole
en verschilt de werkwijze van de Belastingdienst per gemeente. Omgekeerd leidt
onduidelijkheid tot verschillen in de beleidsuitvoering. Enkele onduidelijkheden
die wij tegenkwamen betroffen de vraag of en welke controlegegevens mogen
worden vastgelegd, de documenten waarnaar de prostitutiecontroleurs behoren
te vragen, de eisen voor zelfstandig ondernemerschap, het al dan niet verplicht
zijn van een KvK-inschrijving, en of prostituees uit de twee nieuwste EU-lidstaten
(Bulgarije en Roemenië) zich –net als de andere lidstaten- officieel moeten
inschrijven bij de IND. De onduidelijkheden rondom zelfstandig ondernemer-
schap en inschrijving bij de IND worden hieronder nader belicht.
8.2.1 Zelfstandig ondernemer
Het is niet duidelijk wanneer iemand zich zelfstandig ondernemer mag noemen:
verschillende overheidsinstanties (IND, Belastingdienst) hebben hiervoor namelijk
verschillende criteria (zie Bijlage 4). Hiernaast is onduidelijk wie (politie,
Arbeidsinspectie of Belastingdienst) zou moeten toetsen op zelfstandigheid. Tot
1 mei 2007 was dit vooral van belang voor alle nieuwe EU-toetreders, nu met
name voor Bulgarije en Roemenië. Burgers van deze landen mogen in Nederland
namelijk alleen in de prostitutie werken als zelfstandig ondernemer. Een groot
gedeelte van de prostitutiecontroleurs blijkt niet te controleren op zelfstandig-
8.1.1.4 Onderwerp van bestuurlijke controle
Meer in het algemeen lijkt de prostitutiecontrole zich vrijwel volledig te richten
op prostituees en strafrechtelijke gedragingen (mensenhandel, illegaliteit,
minderjarigheid) terwijl bij bestuurlijke controle formeel wordt gecontroleerd of
de vergunningsvoorwaarden door de exploitant worden nageleefd. Het onder-
scheid tussen een controle op bestuurlijke grond en (strafrechtelijke) opsporing
wordt hierdoor onduidelijk. Verwarrend is bovendien dat bovengenoemde
gedragingen soms ook in de vergunningsvoorwaarden zijn opgenomen. Het
grootste verschil tussen een controle op bestuurlijke grond en (strafrechtelijke)
opsporing, is dat de persoon in kwestie verplicht is mee te werken bij de eerste
maar niet bij de laatste vorm van onderzoek. Verbaal is men overigens nooit
verplicht bewijs tegen zichzelf te leveren (Van ‘t Hek, 2007). Als politieagenten
hun bevoegdheden uitoefenen op strafrechtelijke grond, zou een prostituee hen
in principe de toegang kunnen ontzeggen. Hiervoor moet zij natuurlijk op de
hoogte gesteld worden van de strafrechtelijke aard. De vraag is of de controleurs
haar cautie moeten geven. Bij vermoedens van mensenhandel is zij namelijk
geen verdachte maar slachtoffer. Bij het vermoeden van een vals paspoort wordt
zij daarentegen weer wel verdachte.
8.1.2 Strafrechtelijke handhaving
Meerdere respondenten spraken van ‘het intrekken van aangiften’ door slachtof-
fers, hoewel dit juridisch niet mogelijk is (College van Procureurs-Generaal,
2005). Bovendien spraken respondenten van onder andere politie over het
noodzakelijk, of althans wenselijk, zijn van een aangifte voor het starten van
opsporingsonderzoek. Volgens de hulpverlening in één van de gemeenten
hadden slachtoffers het idee dat de politie meerdere aangiften nodig had om in
actie te komen. Een respondent van de politie zei dat het ‘op een gegeven
moment ophoudt als iemand steeds niet komt opdagen voor een aangifte’
(Respondent 22). Mensenhandel is echter een ambtshalve vervolgbaar delict,
waarvoor geen aangifte nodig is om een opsporingsonderzoek te kunnen
starten. Overigens is volgens de Aanwijzing mensenhandel een aangifte hoe dan
ook de start van een opsporingsonderzoek (College van Procureurs-generaal,
2005). Aangiften van mensenhandel moeten daarom altijd worden ingestuurd
naar het OM63.
63 Ook in verband met de mogelijkheid tot het starten van de B-9 procedure voor slachtoffers
(Adviesbureau Van Montfoort & Verwey-Jonker Instituut, 2006).
88 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
89HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
8.2.2 Verschil in registratieverplichting IND
Onder het huidige Vreemdelingenbeleid, zoals dat op de IND-website65 staat
weergegeven, hoeven burgers van Roemenië en Bulgarije zich niet te registreren
bij de IND, maar de burgers van de oude EU-landen en ‘de nieuwe 10’ uit 2004
wel66. Roemenen en Bulgaren hoeven zich dus nu niet bekend te maken bij de
IND. Zij mogen wel een ‘toetsing aan het EU gemeenschapsrecht’ bij de
gemeente vragen, maar dit is niet verplicht. Het aantal vereiste contact-
momenten bij instanties is voor deze groep dus minder67. Dit betekent dat ook
het aantal potentiële toetsmomenten minder is. Dit is een paradoxale situatie. In
het jaarverslag uit 2006 van de Stichting tegen Vrouwenhandel stonden
Bulgarije en Roemenie op plaats 3 en 4 in de top tien68 van landen van herkomst
van slachtoffers van mensenhandel (STV, 2006).
8.2.2.1 Hypothetische casus
Onder de huidige wet- en regelgeving zou een vrouw met een Bulgaars
paspoort direct in Gemeente X aan het werk kunnen zonder zich ergens
(IND, gemeente) te laten registreren. Als de Belastingdienst hier niet actief
op locatie handhaaft, wordt haar verzuim zich aan te melden waarschijnlijk
niet opgemerkt. De enige die haar paspoort en situatie dan nog checkt is
een prostitutiecontroleur. Deze controles zijn echter over het algemeen geen
100% controles maar een steekproef. Op die manier zou zij totaal buiten
het zicht van (de handhavende) overheidsinstanties kunnen blijven.
Het is onbekend óf en in hoeverre dit in de praktijk voorkomt. De meeste
vrouwen zijn zelf niet precies op de hoogte van de regelgeving en vragen een
verblijfsaantekening aan69. Overigens zijn de prostituees vermoedelijk wel bij de
raamverhuurders bekend. Om te kunnen werken, moeten zij immers contact op
nemen met een raamverhuurbedrijf (zie §7.5).
65 Pagina www.ind.nl/nl/inbedrijf/actueel/InschrijvingEU.asp van website IND, laatst aangepast op
27 april 2007.
66 Verzuim van inschrijving wordt overigens niet gesanctioneerd.
67 Deze situatie is voorgelegd aan een medewerker van de afdeling uitvoeringsbeleid van de IND.
Deze bevestigde dat het beschreven verschil in registratieverplichting klopt en deelde mee dat de
inschrijvingsverplichting voor inwoners van de EU op dat moment onderwerp van gesprek was.
68 Op plaats 1 en 2 stonden Nederland en Nigeria.
69 Dit leiden wij af uit de door prostitutiecontroleurs aangetroffen valse/vervalste paspoorten. Er
waren onder andere Letse en Litouwse paspoorten met verblijfsaantekening van de gemeente,
waarop een KvK inschrijving was aangevraagd.
heid. “Dat is een zaak voor de Belasting(dienst)” stellen zij (Respondenten 17&
61). In feite klopt dit niet. Wanneer het vrouwen afkomstig uit Bulgarije en
Roemenië betreft, is zelfstandigheid namelijk een wettelijke eis. Voldoen zij hier
niet aan, dan verrichten zij illegaal werkzaamheden in Nederland. Ook de
exploitant is dan strafbaar. Bij constatering van loondienst overtreedt de
exploitant namelijk de vergunningsvoorwaarden en mogelijk ook de Wet Arbeid
Vreemdelingen. Dat maakt het weer een zaak voor de politie. De vraag blijft
echter hoe de politie de status ‘arbeid als zelfstandige’ moet vaststellen nu daar
in Nederland geen eenduidige definitie voor bestaat. Sommige prostitutie-
controleurs vragen daarom naar een inschrijving van de Kamer van Koophandel.
De KvK verricht zelf overigens in principe geen onderzoek naar zelfstandigheid.
Het is een lijdelijke instantie. ‘De klant zelf blijft verantwoordelijk voor het
inschrijven’ (Respondent 49).
In de praktijk wordt er dus niet op zelfstandigheid getoetst. De Belastingdienst
neemt vrijwel altijd zelfstandigheid aan bij raamprostitutie (Respondent 1).
Aangezien vrouwen uit de Europese Unie niet hoeven in te reizen met een
machtiging voorlopig verblijf, voert de IND vooraf geen toetsing op zelfstandig
ondernemerschap uit. De politie controleert in twee gemeenten niet op zelfstan-
digheid. In de derde gemeente wordt door sommige controleurs gecontroleerd
op zelfstandigheid door het vragen naar een inschrijving bij de KvK. De Kamer
van Koophandel accepteert, mits de documenten kloppen, van eenieder een
inschrijving als zelfstandig ondernemer. Zodoende is de toetsing op de zelfstan-
dige status van prostituees minimaal, zo niet afwezig. Bij afwezigheid van deze
controle, overtreden vrouwen uit de in 2007 toegetreden EU lidstaten (die ruim
vertegenwoordigd zijn in de branche) dus mogelijk de WAV. Dit zou betekenen
dat de exploitanten daarmee, wegens het toestaan van illegale werkzaamheden,
mogelijkerwijs en masse de vergunningvoorwaarden overtreden.
Overigens is het handhaven van de Wet Arbeid Vreemdelingen in eerste lijn een
zaak voor de Arbeidsinspectie. Zoals in 7.5 werd omschreven controleert deze
echter niet actief in de prostitutiesector64. Door de Arbeidsinspectie zullen dus
geen overtredingen van de WAV vastgesteld worden in de raamprostitutie.
64 Naar verwachting zal de AI in 2008 wel in de prostitutiesector gaan controleren. Of dit alleen
clubs zijn of ook de raam- en escort sector zal betreffen werd niet gespecificeerd door de AI
(zie §7.9)
90 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
91HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
Een tweede punt is dat, zoals bovenstaande vrouwen uit Sneep, slachtoffers zich
niet altijd slachtoffer voelen. Sommige vrouwen zien degene die door de politie
als hun pooier wordt aangewezen voornamelijk als hun geliefde. Deze meisjes
willen vaak (op dat moment) geen hulp van de politie. De activiteiten van de
politie richten zich immers tegen hun geliefde. Illustratief hiervoor is de zaak in
Eindhoven waarbij in 2004 een aantal mannen voor de rechter moest
verschijnen op verdenking van mensenhandel. Tijdens de zitting zaten ‘de slacht-
offers’ in de rechtszaal te huilen aangezien ‘hun vriendjes’ werden veroordeeld
(Respondent 40).
Ook vrouwen uit het buitenland zien zichzelf niet noodzakelijkerwijs als slacht-
offer. Sommigen zijn in het land van herkomst een contract aangegaan dat bij
aankomst in Nederland onrechtvaardig blijkt. Een loon van 15 euro per uur is in
het geboorteland misschien veel, maar in de prostitutie in Nederland is dat in
verhouding een schijntje. Ze zijn echter wel zelf akkoord gegaan (Respondent
37). In de bestuurlijke rapportage van een ander onderzoek naar mensenhandel
(Donar) wordt dit bevestigd:
Uit het onderzoek is gebleken dat de aangiftebereidheid van de vrouwen
laag is. Opvallend hierbij is dat dit niet geheel te wijten is aan de angst voor
represailles, maar ook te verklaren is door een verschil van opvatting in
normen en waarden. In onze ogen worden de vrouwen uitgebuit en
misbruikt, maar niet alle vrouwen ervaren dit zo. Dit komt omdat de
(financiële) positie in Bulgarije veelal erg slecht is en ze in Nederland meer
geld verdienen dan dat ze in hun eigen land zouden doen. Ook al gaat het
meeste geld naar de mensenhandelaar (Donar, 2001:12)72.
Uit een onderzoek in 2001 onder prostituees in Amsterdam bleek dat veel Oost-
Europese vrouwen het normaal vonden om een pooier te betalen of om een
contract met een agency af te sluiten. Om die reden zagen zij ook geen reden
tot het doen van aangifte. Bovendien zagen zij zichzelf niet als slachtoffers, maar
juist als survivors73:
Of course we know the men of that agency are taking advantage of us; we
must pay a lot of money, but we knew what the contract was about”. We
are all happy to stop working in this job once our debts have been paid, but
72 We gaan hier niet in op de vraag in hoeverre het ‘slachtoffer voelen’ het daadwerkelijke slacht-
offerschap definieert of zou moeten definiëren. Een slachtoffer is hier eenieder die volgens art.
273f onder dwang wordt uitgebuit.
73 Idem.
8.3 Prostitutiecontroles als middel om mensenhandel
te signaleren
Voor het signaleren van mensenhandel wordt voornamelijk gebruik gemaakt van
instrumenten die het prostitutiebeleid biedt, zoals de prostitutiecontroles70. Ook
bij nieuwe maatregelen tegen mensenhandel wordt meestal binnen het
‘prostitutie beleidskader’ gedacht. Andersom staat de uitvoering van het prostitu-
tiebeleid voornamelijk in het teken van het detecteren van mensenhandel. Deze
verweving is nadelig voor de overige doelstellingen van de opheffing van het
bordeelverbod, zoals de normalisering van de branche. Het onderzoek dat wij
hebben verricht naar de manier waarop de bestuurlijke controles in de praktijk
hun beslag krijgen, laat zien dat deze controles niet kunnen dienen als enige
bron voor het signaleren van mensenhandel.
Aan het feit dat de controles onvoldoende (concrete) informatie opleveren kan
ten grondslag liggen dat slachtoffers van mensenhandel bij uitstek moeilijk te
identificeren zijn. Ten eerste is de aangiftebereidheid laag: naar schatting zo’n
5% van de slachtoffers doet aangifte (Adviesbureau Van Montfoort & Verwey-
Jonker instituut, 2006). Redenen hiervoor zijn onder andere angst, schaamte,
een geïsoleerde positie en het verkiezen van de bekende (dwang)situatie boven
onzekerheid. Volgens de STV speelt ook mee dat er onvoldoende bescherming
geboden wordt tijdens de strafrechtelijke procedures (confrontatie met de
verdachten, begeleiding bij verhoren en de zitting, bescherming persoonlijke
gegevens) (Adviesbureau Van Montfoort & Verwey-Jonker Instituut, 2006).
Per april 2007 waren 30 vermoedelijke slachtoffers van de groep Dürdan
benaderd. Zeventien ervan verklaarden zich geen slachtoffer van mensenhandel
te voelen. Vijf vrouwen wilden of durfden niet te verklaren. Drie vrouwen legden
een belastende verklaring af. Vijf slachtoffers deden aangifte van mensenhandel,
maar drie ervan wilden deze later weer intrekken. Een aantal van deze aangiften
was overigens al voor de start van het opsporingsonderzoek gedaan. Zelfs in
deze relatief ‘comfortabele situatie’ dat verdachten in hechtenis zitten en de
politie de slachtoffers benadert, legde nog géén derde van de vrouwen een
belastende verklaring af71. (Zie ook Hoofdstuk Tien voor de oorzaken van terug-
houdendheid van deze vrouwen.)
70 Natuurlijk is het inherent aan het door ons gekozen perspectief, dat de nadruk komt te liggen
op de instrumenten die het prostitutiebeleid geeft aan de bestrijders van mensenhandel.
Desalniettemin hebben wij door de verschillende interviews een totaalbeeld kunnen vormen van
de wijze waarop de bestrijding van mensenhandel op dit moment vorm krijgt.
71 Per januari 2008 hadden 15 slachtoffers aangifte gedaan of een belastende verklaring afgelegd.
Het is ons niet bekend hoeveel slachtoffers toen in totaal benaderd waren en of en hoeveel slacht-
offers de aangifte of verklaring hebben willen intrekken (Gesprek met tactisch coördinator Sneep).
92 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
93HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
handel is overigens ook niet de hoofdtaak van de registrerende instanties. Het is
zelfs twijfelachtig of zij wel een hindernis vormen voor minderjarigheid en
illegaliteit in de prostitutie. Dit blijkt uit het feit dat tijdens controles met
regelmaat valse of vervalste paspoorten zijn aangetroffen waarop een
GBA-inschrijving, een KvK-inschrijving, een sofi-nummer of een verblijfs-
vergunning is verkregen (§8.5.4).
Overigens zijn bij Nederlandse vrouwen –naar wij aannemen- de papieren vrijwel
altijd in orde. Ook hoeven zij zich niet te melden bij de IND of een sofi-nummer
aan te vragen. Voor hen is er dus feitelijk geen administratieve barrière; een
btw-nummer kan schriftelijk aangevraagd worden. Volgens het jaarverslag van
de Stichting tegen Vrouwenhandel waren de meeste slachtoffers van mensen-
handel in 2006 trouwens afkomstig uit Nederland (STV, 2006).
Tot slot blijkt uit de casus Dürdan dat veel slachtoffers zich überhaupt niet
hadden geregistreerd bij gemeente, IND, Belastingdienst of KvK.
8.5 Overige opvallendheden
Sommige opvallende zaken hadden niet direct met het beleid of de uitvoering
daarvan te maken, maar zijn toch de moeite van het vermelden waard. Zij
worden hieronder besproken.
8.5.1 Een normaal beroep?
Met de opheffing van het bordeelverbod moest ook de normalisering van de
prostitutiebranche op gang komen (MvT, 1996-1997 25437, nr. 3). De wettelijke
acceptatie van het beroep heeft niet geleid tot maatschappelijke acceptatie van
prostitutie (zie § 8.2). De volgende anekdote illustreert dit:
Een man op leeftijd laat het leven tijdens een bezoekje aan een prostituee.
De ambulance-broeders en de politie besluiten uit respect voor de familie te
vertellen dat hij een paar straten verderop is gestorven. De familie kan
echter de scooter van ´opa´ in eerste instantie nergens vinden. Die stond
namelijk nog keurig aan het hek tegenover [de raambordelen] vastgeketend
(Respondenten 3& 4).
Ook in het gemeentelijk beleid wordt de sector niet als een normale bedrijfstak
gezien. De drie onderzochte gemeenten voeren een maximumbeleid of hanteren
het uitgangspunt dat het geen groeisector is. In het bedrijfsleven wordt prostitutie
we will not go back to Belarus. Although we are well-educated, there is no
employment for us at home. […] The men in my village are also
unemployed., they drink to much and they abuse their wives and children.
We will find a nice man here so that we can stay; we are survivors” -Lisa, 22
(GG&GD Amsterdam, 2005:7)
Ten derde zijn slachtoffers moeilijk te herkennen op basis van uiterlijke
kenmerken. In de casus Dürdan stonden vrouwen onder druk om per dag een
hoog streefbedrag te verdienen. Een vrolijke en uitdagende prostituee werft de
meeste klanten, dus paradoxaal genoeg zagen juist deze slachtoffers eruit als
‘happy hookers’. Tijdens de controles wordt in het algemeen enkele minuten
met de prostituee gepraat. Uitgaande van het bovenstaande is het onwaar-
schijnlijk dat een slachtoffer op een dergelijk moment aan de controleurs duide-
lijk zal maken dat zij wordt gedwongen. Slachtoffers halen vaak juist alles uit de
kast om te doen voorkomen dat zij er uit vrije wil zitten. Het feit dat de vrouwen
in de gaten gehouden worden door pooiers en bodyguards, maakt een slacht-
offerverklaring nog onwaarschijnlijker. Politieagenten moeten zich namelijk
l egitimeren als zij een prostituee controleren. “Als je pooier dat ziet, dan probeer
je ze [de prostitutiecontroleurs] zo snel mogelijk naar buiten te werken”, aldus
een slachtoffer. (Respondent 56). Ditzelfde slachtoffer van mensenhandel merkte
overigens op dat de prostitutiecontroleurs vaak de neiging hadden binnen te
stappen
alsof ze zelf pooiers zijn; alsof ze weten hoe het allemaal zit in die wereld.
Ze moeten gewoon normaal doen. Ze komen vaak zo stoer binnen. Dat
nodigt niet uit tot praten (Respondent 56).
Een tweede slachtoffer met wie is gesproken, had dezelfde indruk (Respondent
62). Ook de hulpverleners van de Stichting tegen Vrouwenhandel hebben de
indruk dat de vrouwen geen behoefte hebben aan ‘een praatje met de politie’,
maar dat zij willen dat de politie zich op de pooiers richt (Respondent 57).
8.4 Administratieve barrière
De prostitutiecontroles die zijn bijgewoond bestonden voor een belangrijk deel
uit controle van de ‘papieren’. De administratieve handelingen die prostituees
moeten doorlopen om legaal aan de slag te kunnen vormen echter geen barrière
tegen prostitutie onder dwang. Het slachtoffer dat onder dwang van een pooier
de procedure doorloopt wordt netjes geregistreerd door instanties als de IND,
het gemeenteloket en de Kamer van Koophandel. Het herkennen van mensen-
94 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
95HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
8.5.3 Gebrek aan landelijk overzicht /Prostitutiecarrousel?
Het Nationaal Actieplan Mensenhandel (2004) verwoordt de behoefte aan een
landelijk overzicht van de resultaten van de bestuurlijke controles en een landelijk
overzicht van malafide exploitanten. Dit overzicht is echter nog niet gerealiseerd.
Meerdere respondenten, voornamelijk van de politie, uitten hun wens om over
een dergelijk overzicht te beschikken. Als voornaamste reden wordt genoemd
dat de vrouwen vaak van stad wisselen, oftewel steeds ergens anders geplaatst
worden: de zogenaamde ‘prostitutiecarrousel’. Ook hulpverleners spreken van
verloop onder de vrouwen. De groep Dürdan is hiervan overigens een slecht
voorbeeld: de meeste meisjes hadden of hebben een vast raam.
8.5.4 Valse of vervalste paspoorten
Eén van de prostitutiecontroleurs vertelt dat er tijdens prostitutiecontroles regel-
matig valse of vervalste paspoorten77 worden aangetroffen. Hoeveel precies kan
hij niet zeggen. Het verbaast hem dat de vrouwen met deze paspoorten verschil-
lende officiële documenten hebben verkregen (Respondent 11). Uit een steek-
proef van dagrapporten uit 2005 en 2006, die hij aan ons verstrekt, blijkt dat
van de aangetroffen paspoorten is gebruik gemaakt bij een of meerdere van de
volgende registraties:
• GBA-inschrijving
• KvK-inschrijving
• So-nummer
• Verblijfsaantekeningdoorgemeente
• Aanvraagverblijfsvergunning
• VerblijfsvergunningIND
Bij geen van deze aanvragen of registraties is de vervalsing aan het licht
gekomen. Hieronder worden drie voorbeelden gegeven van incidenten die
werden aangetroffen tijdens prostitutiecontroles in één van de gemeenten.
Een Albanese legitimeert zich met een vals Grieks paspoort tijdens een
controle in augustus 2006. Door twijfel aan de juistheid van het document,
wordt de Griekse ambassade geraadpleegd. Deze vertelt dat de persoon op
77 Een vervalst paspoort is een nagemaakt paspoort of een paspoort waaraan ‘gesleuteld’ is: de foto
is bijvoorbeeld vervangen. Het document zelf is dus niet ‘echt’. Bij een vals paspoort, daaren-
tegen, is het document op zich ‘echt’ maar klopt dit niet met de identiteit van de persoon die het
paspoort gebruikt. Dit is bijvoorbeeld het geval met een ‘lookalike’ paspoort of een paspoort dat is
gebaseerd op een vals of vervalst brondocument. Vooral in het laatste geval is detectie moeilijk.
tot op heden evenmin als ‘normale sector’ gezien: banken verstrekken bijvoor-
beeld (nog) geen krediet aan seksbedrijven74.
Op het bezoeken van een prostituee heerst (nog altijd) een taboe. De vrouwen
zelf willen ook vaak anoniem blijven75. Bovendien komen misstanden in de
prostitutiebranche relatief vaak voor. In die zin is de prostitutiesector geen
branche zoals alle andere. In een poging slachtofferschap te voorkomen en te
signaleren zouden prostitutiecontroleurs graag zien dat zij bijvoorbeeld
persoonlijke gegevens mogen noteren (Respondenten 10 & 11, Respondent 17,
Respondenten 18 & 19) en stelde de gemeente Terneuzen vergunningverlening
aan individuele prostituees in plaats van aan exploitanten voor (www.rodedraad.
nl). Dergelijke maatregelen hebben echter een negatief effect op de belangen
van de vrijwillige, ‘mondige prostituees’ uit de Memorie van Toelichting van de
opheffing van het algemeen bordeelverbod (1996). Wat dat betreft zitten de
‘slachtoffers’ en de ‘vrijwillige prostituees’ ieder aan een andere kant van
dezelfde weegschaal: een maatregel die het belang van de ene groep positief
beïnvloedt, schaadt het belang van de andere groep. Maatregelen die ingezet
worden om vrouwenhandel te bestrijden doen af aan de normalisering van de
branche: de politie vraagt immers ook de ijscoman of kapper niet om zijn adres,
woonplaats en paspoort. En juist die normalisering moest bijdragen tot sanering
van de branche. Bovendien drijft een te groot eisenpakket in de vergunde sector
prostituees wellicht naar de illegale sector (www.rodedraad.nl). Kunnen vrouwen
echter zonder al teveel (administratieve) barrières aan het werk, dan werkt dit
wellicht vrouwenhandel in de hand76.
8.5.2 Exploitanten
In ons onderzoek hebben wij de exploitanten als respondenten buiten beeld
gelaten. Toch kwamen er wat opmerkelijke punten naar voren. Meerdere
respondenten vertelden ons dat exploitanten naast het verhuren van ramen, de
prostituees tegen exorbitante huurprijzen ook huisvesten. Een andere vraag is in
hoeverre de beheerders of exploitanten kennis dragen van strafbare feiten: zij
bevinden zich tenslotte voortdurend ‘midden in het milieu’. Ook blijkt uit
tapgesprekken dat zij soms rechtstreeks contact hebben met pooiers.
74 De Nederlandse Vereniging van banken is echter onlangs wel de dialoog aangegaan met burge-
meester Cohen van Amsterdam over kredietverlening aan seksbedrijven (Volkskrant, 2007)
75 Het prostitutie informatie centrum (pic) raadt om die reden inschrijving bij de KvK af.
76 Deze barrières zijn natuurlijk geen garantie tegen vrouwenhandel.
96 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
97HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
de foto niet overeenkomt met de persoon aan wie het paspoort is
uitgegeven. In mei 2006 was op dit paspoort wel een verblijfsvergunning
verstrekt. Ook had zij zich hiermee ingeschreven bij het GBA. Een week
eerder werd een vrouw aangetroffen die zich met een Litouws paspoort
legitimeerde. De vrouw bleek Bulgaarse. Het gebruikte paspoort bleek bij de
Litouwse autoriteiten als ‘invalid from 2/11/200478’ te staan geregistreerd. In
oktober 2005 had zij hierop een verblijfsvergunning toegekend gekregen. Een
andere vrouw maakte in 2005 gebruik van een gesignaleerd Litouws paspoort.
Zij was al drie keer eerder gecontroleerd en had met dit paspoort een
verblijfstitel, sofi-nummer en inschrijvingen bij het GBA en de KvK verkregen.
Aangezien wij nu geen zicht hebben op het aantal vervalste of valse paspoorten
dat in gebruik is, is het moeilijk om hier nader uitspraken over te doen. Voor de
instanties die paspoorten controleren (gemeente, IND) is het immers ook
onmogelijk om een nul procent foutmarge te halen (Respondent 43). Gezien het
feit dat een vals of vervalst paspoort echter een grote red flag is op de signalen-
lijst van mensenhandel, is nader onderzoek hiernaar zeker gewenst.
8.5.5 Taalbarrière
Veel van de vrouwen die in de prostitutie in Nederland werken, zijn de
Nederlandse taal niet machtig. Zij spreken ook niet altijd Engels. Aangezien
hulpverleners, belastingfunctionarissen of prostitutiecontroleurs niet altijd een
tolk mee (kunnen) nemen, is communicatie moeilijk. Zo is het voor een
Nederlander lastig te toetsen of een vrouw met een Grieks paspoort ook daad-
werkelijk Grieks spreekt. Sommige controleurs hebben daar trucjes voor, zoals
bijvoorbeeld het zeggen van het Griekse woord voor ‘paspoort’ (Respondenten
10 & 11). Het blijft natuurlijk moeilijk een vertrouwensrelatie op te bouwen met
iemand met wie je nauwelijks kunt communiceren.
8.5.6 Déjà vu
Een laatste opvallend punt betreft de beperkte lering die wordt getrokken uit
‘lessen uit het verleden’. Enkele knelpunten die uit het onderzoek naar voren
kwamen zijn al eerder geconstateerd of zelfs tot aanbevelingen en actiepunten
verwerkt. Dit betreft onder andere de rol van de gemeenten, de onduidelijkheid
omtrent arbeidsverhoudingen (met name zelfstandigheid), het verbeteren van de
communicatie tussen ketenpartners en het waarborgen van een adequaat
kennisniveau onder de betrokken personen.
78 De Website van de Litouwse Autoriteiten http://www.vrm.lt/paieska/dokumentai_en.php
verklaarde het paspoort ongeldig vanaf 2-11-2004. Hieraan is natuurlijk niet af te lezen op
welke datum zij deze ongeldigverklaring in hun database verwerkt hebben.
98 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
99HOOFDSTUK 8 – BEVINDINGEN
Ook veronderstelt het beleid dat signalen van mensenhandel voor een belangrijk
deel voortkomen uit de bestuurlijke controles van raamexploitanten in het kader
van het vergunningenbeleid. Deze controles richten zich in de praktijk voor-
namelijk op de prostituees en bestaan uit het controleren van hun ‘papieren’ en
vaak ook een praatje. Als de bedoelde papieren – dit verschilt per stad - in orde
zijn, betekent dit echter niet dat de prostituee in kwestie haar beroep vrijwillig
uitoefent. Het moeten beschikken over en het verkrijgen van de juiste papieren
vormt namelijk geen administratieve barrière tegen prostitutie onder dwang –
met name niet voor Nederlandse vrouwen. Slachtoffers registreren zich niet altijd
en als zij zich wel besluiten te registreren worden zij in de procedures vrijwel
nooit als slachtoffer herkend. Het hebben van de vereiste papieren zegt niets
over eventueel slachtofferschap van mensenhandel.
De controles vormen een belangrijk contactmoment tussen de overheid en
potentiële slachtoffers van mensenhandel. Door de controleurs wordt geprobeerd
om op deze momenten zicht te krijgen op signalen van mensenhandel.
Slachtoffers van mensenhandel zijn echter bijzonder moeilijk te identificeren,
zeker als zij zich geen slachtoffer voelen of als zij hun slachtofferschap willen
verbergen. Een prostituee die onder druk staat om veel te verdienen zal een
enthousiaste en vrolijke indruk maken om klanten te werven. De slachtoffers
lijken –paradoxaal genoeg - dan juist ‘happy hookers’. Bovendien is het niet
waarschijnlijk dat een slachtoffer tijdens het korte controlemoment uit de school
klapt; de risico’s (geweld, schaamte, onzekerheid, dood) zijn (in haar perceptie)
immers te groot. Niet voor niets wordt door slachtoffers van mensenhandel
zelden aangifte gedaan.
Ten derde is de uitvoering van het mensenhandel- en prostitutiebeleid niet op
alle fronten voldoende. Zo vindt er onvoldoende uitwisseling van signalen plaats
tussen verschillende instanties. Bovendien voerden de gemeenten ten tijde van
het onderzoek weinig regie over de prostitutiecontroles. Het prostitutiebeleid
is de laatste maanden echter erg in beweging: de onderzochte gemeenten
voeren momenteel veranderingen door op het gebied van beleid en rege l-
geving. Een kanttekening is overigens dat eerder geïdentificeerde knelpunten en
andere ‘lessen uit het verleden’ bij gebrek aan landelijke sturing (nog altijd) niet
zijn opgevolgd.
Behalve op landelijk en gemeentelijk niveau, wordt door de politie (op wijkteam-
niveau) niet altijd conform het beleid gehandeld. Uit interviews en veldonder-
zoek is gebleken dat niet alle actieve prostitutiecontroleurs gecertificeerd zijn.
Bovendien wordt de gedragscode niet altijd gevolgd. Ook bestaat er onduidelijk-
heid over de documenten waar bij controles naar gevraagd mag worden en
Conclusie
Allereerst moet benadrukt worden dat deze conclusies voortkomen uit onder-
zoek naar mensenhandelproblematiek in de vergunde raamsector. Wij zijn ons
bewust van de huidige trend waarin prostitutie naast de geijkte plaatsen, zoals
clubs en bordelen, wordt aangeboden in sauna’s en parenclubs (Daalder, 2007-I).
In het verlengde hiervan erkennen wij dat er een illegaal circuit bestaat waarin
mogelijk evenveel of zelfs meer gedwongen prostitutie plaatsvindt. Meerdere
respondenten hebben hun zorg geuit over de situatie van de vrouwen die in de
escort werkzaam zijn. Aangezien dit buiten de reikwijdte van dit onderzoek valt,
zijn wij er in dit rapport niet op in gegaan. Nader onderzoek hiernaar achten wij
wel zeer gewenst.
Hoe is het mogelijk dat prostitutie onder dwang, oftewel mensenhandel, heeft
kunnen plaatsvinden in de vergunde raamsector in de drie onderzochte
gemeenten?
Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn de betreffende
gemeenten de relevante spelers in het prostitutiebeleid geïdentificeerd en is
hun beleid onderzocht. De conclusies die hieruit naar voren zijn gekomen
worden hieronder besproken. Hierbij wordt de algemene lijn weergegeven.
Niet alle punten zijn op elke onderzochte stad en op alle diensten en personen
van toepassing.
Bij de start van het onderzoek, namen wij aan dat signalen van mensenhandel
niet werden opgevangen door de politie of andere instanties; uit eerdere
evaluaties van de vergunde sector was immers niet gebleken dat men
misstanden in de raamsector had gesignaleerd. Tijdens het onderzoek zijn
inderdaad enkele knelpunten in het prostitutie- en mensenhandelbeleid, en de
uitvoering daarvan, naar voren gekomen waardoor signalen van onvrijwillige
prostitutie mogelijk worden gemist.
Ten eerste is het huidige beleid niet voldoende uitgerust om onvrijwillige
prostitutie ofwel mensenhandel te signaleren. Het vergunningenbeleid is in de
eerste plaats gericht op de exploitant. Het feit dat een bedrijf vergund is,
garandeert echter niet dat er geen uitbuiting (door derden) plaatsvindt. Als een
prostituee een kamer huurt bij een raamverhuurder, blijft een eventuele pooier
die haar ertoe aanzet namelijk buiten beeld.
9
100 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
101HOOFDSTUK 9 – CONCLUSIE
gegevens die genoteerd moeten worden - of juist niet. Overigens verschilde de
manier van controleren per stad – het huidige decentrale beleid werkt verschillen
in aanpak, regels en de mate waarin de bestrijding van mensenhandel in de
praktijk prioriteit geniet, in de hand.
Tot slot kwam tijdens het onderzoek naar voren dat gebrekkige signalering zeker
niet de enige oorzaak kon zijn van het feit dat (bijvoorbeeld) de groep Dürdan
jarenlang vrijwel ongestoord kon opereren in de vergunde prostitutiesector.
Prostitutiecontroleurs en hulpverleners schatten het aantal onvrijwillig werkende
prostituees namelijk hoog in: signalen van mensenhandel worden dus wel
degelijk opgevangen. Concrete opvolging van deze signalen in de vorm van een
strafrechtelijk onderzoek blijft echter vaak uit. Uit de paradoxale situatie dat
agenten ‘aan de basis’ veelvuldig signalen van onvrijwillige prostitutie blijken op
te vangen, zonder dat dit leidt tot het evenredige aantal opsporingsonderzoeken
en eventueel rechtszaken, trekken wij de conclusie dat het kunnen voortbestaan
van mensenhandel in de vergunde sector niet alleen te wijten is aan tekort-
komingen in de signaleringsfase. Om de onderzoeksvraag in alle volledigheid te
kunnen beantwoorden, lijkt nader onderzoek naar knelpunten en onvolkomen-
heden in de opvolging van signalen van mensenhandel geboden. Het hierop
volgende hoofdstuk geeft daartoe een (theoretische) aanzet.
102 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
103HOOFDSTUK 9 – CONCLUSIE
technieken, het ontkennen van het slachtoffer (‘zij was al een hoer’) door de
verdachte, duidelijk:
Hij wordt gek omdat hij een tweede meisje wil. En het is mijn schuld. En ik
moet voor hem zoeken, Marieke moet zoeken, iedereen moet zoeken naar
een vriendin voor hem, nu. En ik zeg, “Waarom zoek je zelf niet? Kun je
geen meisje vinden buiten het Redlight”? En hij zei, “Nee als ik een meisje
van buiten het Redlight neem wordt God boos, maar als ik een meisje neem
dat al in het Redlight werkt dan zegt God niets”. Dat is hoe ze denken
(Tapgesprek, Dossier Sneep).
Cohen (2001) stelt dat het neutraliseren van onwelkome informatie niet alleen
door daders, maar ook door slachtoffers en omstanders van normoverschrijdend
gedrag wordt toegepast. Hij noemt het ‘ontkenning’: de paradox van iets
tegelijkertijd wel en niet weten. Ontkennen kan zowel op een actieve of passieve
manier. Actief ontkennen houdt verwerping of verloochening in; bij passieve
ontkenning wordt simpelweg de aandacht afgewend (wegkijken, niet onder
ogen willen zien). Ontkenning kan verschillende vormen aannemen: tolerantie,
accommodatie, gewenning, collusie, doofpotpolitiek, iets voor lief nemen of
aanvaarden. In elk geval wordt een ongewenste gebeurtenis genegeerd, niet
erkend of herkend, of genormaliseerd (Cohen, 2001). Bij al deze mechanismen
is het overigens niet duidelijk in welke mate de persoon in kwestie er zich
bewust van is.
Het belang van het onderkennen van deze afwegingen en bijbehorende
ontkennings- en rechtvaardigingsmechanismen is niet het op de vingers kunnen
tikken van individuele personen, maar het inschatten van de mogelijke invloed
van het collectief op de beleidsuitvoering. Een fictief voorbeeld is de combinatie
van een slachtoffer dat andere belangen heeft dan het doen van aangifte, een
klant die niet wil weten wat er achter de schermen gebeurt, een zedenteam met
een concurrerende kinderpornozaak en een exploitant die in verband met de
vergunningverlening liever niet met criminaliteit geassocieerd wil worden.
Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit rapport, was er op gericht concrete
knelpunten in beleid(suitvoering) te identificeren. Meerdere malen zagen wij dat
er een extra factor in het geding was die invloed uitoefent op het bereiken van
beleidsdoelen: de menselijke beslissingnemer met rivaliserende belangen. Het
viel buiten het bestek van het onderzoek om deze hypothese van concurrerende
belangen empirisch te testen. Aangezien wij vermoeden dat deze menselijke
afwegingen wel een belangrijke factor zijn in het al dan niet succesvol zijn van
een beleid, willen wij u een theoretische exploratie niet onthouden. Hieronder
Overweging achteraf: de menselijke
factor
Uitgaande van eerdere positieve evaluaties van de situatie in de vergunde prosti-
tutiesector (Korpsmonitor (2003 & 2004), Nationaal Actieplan Mensenhandel
(2004) en Daalder (2007-I)), leek het voor de hand te liggen dat misstanden in
de vergunde prostitutiesector niet gesignaleerd werden. Daar gingen wij aan de
start van het onderzoek ook vanuit. Tijdens interviews met prostitutiecontroleurs
en hulpverleners bleek echter dat zij het percentage onvrijwillige prostituees juist
al jaren hoog inschatten. Deze paradox doet de vraag rijzen waarom jarenlange
signalering op lokaal niveau niet heeft geleid tot beroering en actie op een
bovenlokaal, zo niet landelijk/publiek niveau, zoals onlangs naar aanleiding van
het opsporingsonderzoek Sneep gebeurde. In het voorgaande gedeelte van dit
rapport werden concrete knelpunten in het beleid en de uitvoering daarvan
geïdentificeerd; in dit hoofdstuk wordt een aanzet gegeven tot verklaringen op
een abstracter niveau.
10.1 Andere belangen: een theoretische exploratie
Zoals blijkt uit Hoofdstuk Zeven, is in de vergunde prostitutiesector een groot
aantal (overheids)partijen actief zoals politie, gemeente, inspecties en particuliere
betrokkenen zoals klanten en raamverhuurders. Een mogelijke verklaring voor
de lange tijd dat de groep ondanks vele ‘toeziende ogen’ heeft kunnen
doorgaan ligt in de notie dat de signalen verschillende ‘beslissingnemers’
moeten passeren voordat zij in een strafrechtelijk onderzoek of een
rechtszaak uitmonden. Bij elke potentiële signaleerder en beslissingnemer
spelen meerdere belangen. Wanneer er belangen spelen die in de ogen van
de signalerende partij of beslissingnemer zwaarder wegen dan het belang
dat gediend wordt met de opvolging van de signalen, zal hij of zij de
signalen ofwel niet (h)erkennen óf er geen actie op ondernemen. Vanuit de
sociale psychologie zijn de mechanismen, die vervolgens de eigen beslissing of
het gedrag rechtvaardigen en ongewenste informatie (in dit geval: informatie
over mensenhandel) neutraliseren, bekend als cognitieve dissonantie (Festinger,
1970) en selectieve waarneming (Hewstone & Stroebe 2001). In de criminologie
wordt de verwante term neutralisatie technieken gebruikt om rechtvaardiging
van het criminele gedrag door daders aan te duiden (Sykes & Matza, 1957). Uit
een onderschept telefoon gesprek tussen twee slachtoffers wordt één van deze
10
104 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
105HOOFDSTUK 10 – OVERWEGING ACHTERAF: DE MENSELIJKE FACTOR
situatie; het gevoel niet te kunnen ontsnappen; weinig of geen contact met
derden; en de agressor laat een vriendelijke kant zien) genoemd als voor-
waarden voor het optreden van het Stockholm Syndroom79 (www.vecip.com).
Het Stockholm syndroom is een overlevingsstrategie waarbij in de beleving van
het slachtoffer de situatie omgekeerd wordt: de uitbuiters worden gezien als ‘de
goeden’ en de politie als ‘de slechten’. Dit verklaart ook het uitblijven van een
vreugdevolle reactie op het moment dat de politie slachtoffers ‘bevrijdt’ van ‘hun
uitbuiters’ en het gedrag van de in §8.5.2.1. genoemde huilende slachtoffers in
de rechtszaal.
Hoe sterk de loyaliteit aan de daders is, blijkt uit het feit dat twee slachtoffers -
ondanks dat zij zijn aangehouden voor meineed - blijven volhouden vrijwillig te
werken en het geld zelf te mogen houden. Het team confronteert de slacht-
offers met telefoongesprekken waaruit blijkt dat de vrouwen niet zelf hun
werktijden bepalen, niet zelf mogen kiezen wie hun klanten zijn of een
minimumbedrag van 1000 euro per nacht moeten verdienen. Eén van de twee
verklaart als volgt:
Sarah: “Ik doe het echt vrijwillig. Ik snap het probleem niet. Ik deed dit werk
al een jaar voordat ik A. leerde kennen. Ik werk nu zes dagen per week. Als
ik het voor elkaar krijg, werk ik wel zeven dagen want ik moet alles alleen
doen nu A. er niet meer is. Ik moet boodschappen doen en schoonmaken en
de hond uitlaten. Ik heb de laatste maanden veel stress sinds A. vastzit. […]”
Agent: “Ik had gehoopt dat als jij niet onder druk van A. zou staan, jij dan
misschien voor jezelf op zou komen. Nu moet ik je confronteren met
leugens en dat vind ik jammer. Ik weet dat jij die leugens niet hebt verteld
om er zelf beter van te worden maar dat je ze onder druk hebt verteld. Of
zit ik ernaast?”
Sarah: “Ik wil geen antwoord geven. Ik heb genoeg vragen beantwoord. Ik
sta niet onder druk. Ik sta alleen onder druk van jullie omdat jullie elke keer
met die telefoongesprekken komen.”
10.2.2 Overigen
Het valt buiten het bestek van deze rapportage om voor iedere in Hoofdstuk
Zeven besproken partij na te gaan welke overige belangen er eventueel zouden
kunnen spelen. Daarom worden hier een korte opsomming gegeven van eventuele
concurrerende belangen en toegepaste neutralisaties door enkele van de bij de
bestrijding van mensenhandel of de exploitatie van prostitutie betrokken partijen.
79 Genoemd naar een gijzeling in Stockholm waarbij de gijzelaars het na afloop opnamen voor de
gijzelnemers.
volgen enkele voorbeelden die de stelling inzichtelijk moeten maken. Hierbij
worden bevindingen uit de literatuur gecombineerd met praktijkvoorbeelden uit
het onderzoek. De slachtoffers worden hierbij het meest uitgebreid belicht
aangezien hun vaak oncoöperatieve houding onbedoeld kan leiden tot onbegrip
bij degenen die zich juist inzetten bij de bestrijding van mensenhandel.
10.2 Concurrerende belangen geconcretiseerd
10.2.1 Slachtoffers
In eerste instantie klinkt het aannemelijk dat slachtoffers gemotiveerd zouden
zijn om signalen aan de politie door te spelen: zij hebben er het meeste mee te
winnen als er een einde komt aan de uitbuitingssituatie. Mensenhandel is echter
een delict met een zeer lage aangiftebereidheid. Welke belangen zouden er
kunnen spelen die de prostituees ertoe bewegen geen hulp van buitenaf in te
schakelen? Allereerst voelt niet elke prostituee die volgens artikel 273f slacht-
offer is van mensenhandel, zich ook daadwerkelijk slachtoffer (zie Hoofdstuk
Acht). Bovendien kan het zo zijn dat het in de ogen van het slachtoffer
adaptiever is om geen bekendheid te geven aan haar slachtofferschap en zo de
misbruiksituatie voort te laten bestaan. Behalve schaamte voor hun beroep en
de positie waarin zij zich bevinden, speelt angst voor de pooier en de angst om
niet geloofd te worden hierbij waarschijnlijk een rol. Siegel en De Blank (2008)
constateren overigens dat het stereotype beeld van een misleid, naïef slachtoffer
niet altijd opgaat: vrouwen vervullen soms (cruciale) taken in een mensenhandel-
organisatie. Vaak worden zij hiertoe gedwongen, maar er zijn ook vrouwen die
vrijwillig hun medewerking verlenen. De grens tussen slachtofferschap en dader-
schap wordt daarmee diffuus (Siegel & De Blank, 2008). Overigens zou deze
dubbelrol een extra barrière tegen aangifte kunnen vormen: behalve slachtoffer
is de prostituee in kwestie namelijk ook schuldig aan een strafbaar feit.
De slachtoffers bevinden zich vaak in een zeer geïsoleerde positie. Hun pooier of
partner is ‘de enige die ze hebben’ en ook de rest van hun (sociale) leven speelt
zich volledig af binnen het prostitutiemilieu. De stap om ermee te stoppen is dan
vanzelfsprekend zeer groot. Als zij beslist om uit de school te klappen, verliest zij
hiermee haar sociale netwerk. Buiten het milieu staat zij er volledig alleen voor.
Soms verkiezen slachtoffers de voorspelbaarheid van een dwangsituatie boven
de onbekendheid van het traject waarin zij terecht zullen komen. “Ze weten nu
tenminste nog waar ze aan toe zijn” aldus een hulpverlener (Respondent 37).
Overigens worden precies deze omstandigheden (een levensbedreigende
106 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
107HOOFDSTUK 10 – OVERWEGING ACHTERAF: DE MENSELIJKE FACTOR
Een ander slachtoffer verklaart dat zij met haar pooier van mening verschilde
over de cupmaat: hij wilde grotere dan zijzelf wilde. Tot op de dag van de
operatie wist zij niet welke cup het zou gaan worden. Uiteindelijk krijgt zij
de grootste cup die mogelijk is. Overigens verklaart Isabella dat het niet zo
was dat zij die borstvergroting moest doen. Zij had ermee ingestemd en de
papieren ondertekend (Samenvatting verhoor, Dossier Sneep).
Aangezien wij niet in het bezit zijn van een verklaring of onderschepte telefoon-
gesprekken van de cosmetisch arts of medewerkers van de kliniek, kunnen wij
niet met zekerheid zeggen welke belangen (financieel?) en mechanismen van
ontkenning er speelden. Het lijkt in ieder geval voor de direct betrokkenen in de
cosmetische kliniek moeilijk vol te houden dat zij de prostituees voor volkomen
autonoom beslissende cliënten hielden. Als neutralisatie kunnen zij wellicht
aanvoeren dat de vrouwen in kwestie zelf de papieren ondertekend hebben.
Tot slot is er een vastgoedbedrijf dat aan de groep meerdere huisjes op een
recreatiepark met groepskorting verhuurt en auto’s, telefoons en valse werk-
geversverklaringen regelt. Bij dit bedrijf is speelt het belang om de criminele
activiteiten stil te houden: het is er immers bij betrokken. Over hoe de signalen van
mensenhandel door de betrokken mogelijk verwerkt worden, merkt Cohen op:
Bystanders, like perpetrators, are gradually drawn into accepting as normal
actions which are initially repugnant. They deny the significance of what
they see by avoiding or minimizing information about victims’ suffering
(Cohen, 2001, p: 16 ).
Hulpverlening
Het terughoudend zijn in het doorgeven van signalen bij hulpverleners kan
verklaard worden door een concurrerend belang: het behoud van de
vertrouwens relatie met de cliënt. Als het slachtoffer de indruk krijgt dat de
vertrouwelijkheid geschonden kan worden en de hulpverlener met de politie zal
praten, zal zij zich vermoedelijk terugtrekken. Zij zal in ieder geval niet meer
vrijuit spreken. De hulpverlening staat op die manier klem tussen enerzijds de
politie inschakelen in het belang van de cliënt en anderzijds de politie niet in te
schakelen in het belang van de cliënt.
Politie
Omdat zedenteams vaak kampen met een capaciteitstekort, moeten er
prioriteiten gesteld worden. Ondanks de hoge prioritering van het delict
mensenhandel door het College van procureurs-generaal, stelt de Korpsmonitor
2006 vast dat deze zaken in de praktijk niet altijd de hoogste prioriteit genieten
Klanten
Zaitch en Staring (2008) concluderen na een onderzoek naar prostituanten dat,
hoewel zij op de hoogte zijn van enkele indicatoren van mensenhandel, de
meerderheid van de klanten die kennis laat varen op het moment dat zij oog in
oog staan met de prostituee van hun keuze. Zij stellen het hebben van een
prettig prostitueebezoek dan voorop en sluiten hun ogen voor eventuele ‘onge-
wenste informatie’. Een bezoeker van raamprostitutie neutraliseert als volgt:
“Ik denk dat ik deze vrouwen nooit tegenkom. […] Ik denk dat die in een
ander circuit zitten, privé-huizen en dergelijke. Dat is allemaal meer
verborgen dan hier. Hier wordt namelijk alles gecontroleerd door de zeden-
politie80” (Zaitch & Staring, 2008: 42).
Commercieel betrokkenen: exploitanten, cosmetische kliniek,
woningverhuurder
Hoewel raamverhuurders soms stellen dat zij niks met mensenhandel te maken
hebben aangezien zij alleen verhuren aan vrouwen wiens papieren in orde zijn,
hadden Bovenkerk en collega’s een andere observatie:
We hebben al gezien dat souteneurs bij de gehele branche van de raam-
verhuurbedrijven in feite wel degelijk terecht kunnen […]. De belangrijkste
reden is eenvoudig dat het maken van omzet boven alles gaat […] De (grote)
eigenaren laten het verhuren van hun ramen over aan beheerders die resideren
in een kantoortje. Dit stelt hen in staat om op een geloofwaardige manier van
niets te weten […]Een volgende dwingende reden om wel met de pooiers in
zee te gaan, is eenvoudigweg intimidatie (Bovenkerk et al., 2004: 60-62).
Aangezien wij geen onderzoek gedaan hebben naar kamerverhuurders, kunnen
wij over hun eventuele belangen geen uitspraken doen. Wel is het zo dat prosti-
tuees met de juiste papieren ook slachtoffers van mensenhandel kunnen zijn.
Uit Hoofdstuk Twee bleek al dat er door een kliniek groepskorting gegeven werd
op borstvergrotingen. De verklaring twee slachtoffers bevestigt de werkwijze
van de kliniek:
Ik heb van hen gehoord dat als de meisjes op de operatietafel lagen, de
jongens in de operatiezaal staan en tegen de dokter zeggen: “Stop maar
vol”. De borsten moeten zo groot mogelijk worden. De mannen bepalen dit
(Verklaring, Dossier Sneep).
80 Deze quote is vertaald uit het Engels.
108 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
109HOOFDSTUK 10 – OVERWEGING ACHTERAF: DE MENSELIJKE FACTOR
(Landelijke Expertgroep Mensenhandel, 2007). Een zedenrechercheur legt uit
dat er bij gebrek aan mankracht gekeken wordt naar ‘met welke zaken men iets
kan’ (Respondent 14). Aangezien aanwijzingen van mensenhandel vaak niet erg
concreet zijn, verliezen mensenhandelzaken het vermoedelijk van zaken met een
beter oplossingsvooruitzicht in het zogenaamde wegingsproces. Bovenkerk en
Pronk (2008) concluderen in lijn hiermee dat het gros van de anonieme
meldingen (Meld M) niet tot (een te achterhalen) positief resultaat had geleid
omdat bij de afweging van prioriteiten deze meldingen het waarschijnlijk vaak
aflegden tegen dringender zaken (Bovenkerk & Pronk, 2008). Ruth Hopkins laat
in haar publicatie genaamd “Slavenhandel op de Wallen” twee agenten aan het
woord. Over een opsporingsonderzoek naar mensenhandel dat al na enkele
maanden werd stopgezet, stellen de agenten dat zij “worden geacht te scoren.
Er moeten meetbare prestaties worden geleverd” (Hopkins, 2005: 24).
Twee zedencontroleurs gaven tijdens het interview aan informatie te hebben
verzameld waarop “wel 15 strafrechtelijke onderzoeken gestart kunnen
worden”, maar ‘hun informatie niet altijd kwijt te kunnen’. “Wij kunnen alleen
maar signalen doorgeven, en dat doen we ook”. Op een hoger niveau in de
politie-organisatie kwamen wij neutralisaties tegen als het ging om ‘plankzaken’
of niet opgevolgde signalen. Een functionaris vond slachtoffers van loverboys
toch ook wel heel naïef en vroeg zich af tot hoever de verantwoordelijkheid van
de staat eigenlijk reikte. Een ander gaf aan dat “het een keer ophoudt” als
slachtoffers steeds maar niet komen opdagen voor een aangifte.
10.3 Conclusie
Een theoretische zoektocht naar het antwoord op de vraag hoe de groep
Dürdan onder zoveel ‘toeziende ogen’ heeft kunnen blijven opereren, leert dat
bij elk individu of organisatie mogelijk meerdere belangen spelen. Of er actie
ondernomen wordt, hangt af van de vraag of er belangen zijn die in de ogen
van deze signalerende of beslissende partij zwaarder wegen dan het belang dat
gediend wordt met de opvolging van signalen. Zo zijn er financiële belangen,
vertrouwensbelangen of wil iemand onbezorgd van zijn prostitueebezoek
kunnen genieten. Hiernaast hebben slachtoffers hun eigen redenen om geen
aangifte te willen doen. Het verdient aanbeveling om deze stelling verder te
onderzoeken. Bij het ontwikkelen van beleid, zouden eventuele concurrerende
belangen kunnen worden onderzocht en ondervangen.
110 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
111HOOFDSTUK 10 – OVERWEGING ACHTERAF: DE MENSELIJKE FACTOR
De hierna volgende aanbevelingen zijn onderverdeeld in beleidsaanbevelingen,
aanbevelingen ten behoeve van de opsporing van mensenhandel en overige
aanbevelingen.
11.1 Beleidsaanbevelingen
1. Landelijke sturing, lokale regie bij gemeente
De sturing op en verantwoordelijkheid voor de aanpak van mensenhandel moet,
meer dan nu het geval is, op het niveau van de centrale overheid komen te
liggen. De landelijke overheid moet het initiatief nemen om een uniformer
prostitutiebeleid te creëren, onduidelijkheden ten aanzien van regelgeving in de
vergunde prostitutiesector weg te nemen, en te waarborgen dat de prioriteit die
aan mensenhandel is toegekend in de praktijk wordt vertaald in de inzet van
mankracht. De regie voor de uitvoering van het prostitutie- en mensenhandel-
beleid moet op lokaal niveau bij de gemeenten komen te liggen.
2. Landelijke Kaderwet81
Ter versterking van de mogelijkheden voor landelijke sturing op het prostitutie-
en mensenhandelbeleid, en om meer duidelijkheid te scheppen, verdient het
aanbeveling om een kaderwet prostitutie in te voeren. Een uniformer en dus
helderder beleid komt een effectieve handhaving ten goede. Duidelijkheid over
de positie en rechten voor prostituees kan bovendien hun kwetsbaarheid voor
uitbuiting doen afnemen.
Met een kaderwet kan worden gestimuleerd dat de gemeenten een uniformer
beleid gaan voeren. Dit zal de transparantie van het beleid ten goede komen.
Ten aanzien van de redenering in de MvT Opheffing Algemeen Bordeelverbod
dat de gemeenten dit beleid zelf mogen bepalen aangezien prostitutie een
lokaal fenomeen is, kan gesteld worden dat de gemeenten nog steeds de
vrijheid hebben het aantal seksinrichtingen, de locaties en de voorwaarden
waaraan de locaties moeten voldoen, te bepalen.
De kaderwet moet helder uiteenzetten aan welke voorwaarden een prostituee
moet voldoen om legaal in Nederland te werken. Daarbij moet geëxpliciteerd
worden over welke papieren zij moet beschikken naast een geldig identiteits-
bewijs. Gerelateerd daaraan moeten minimumeisen gesteld worden waaraan de
exploitant moet voldoen in het kader van het controleren van deze papieren en
81 In het meest recente beleidsprogramma (Samen werken, Samen leven) heeft het kabinet
aangegeven dat het werkt aan een dergelijke kaderwet.
Aanbevelingen
Allereerst moet benadrukt worden dat deze aanbevelingen gebaseerd zijn op
onderzoek naar mensenhandelproblematiek in de vergunde sector. Wij erkennen
dat er een illegaal circuit bestaat waarin mogelijk evenveel of zelfs meer
gedwongen prostitutie plaatsvindt. De hieronder volgende aanbevelingen zijn
gericht op verbetering van de situatie in de legale sector. Hoewel sommige
aanbevelingen wellicht ook een positief effect kunnen hebben op het illegale
circuit, zijn zij daarop niet toegesneden. Sterker, bij alle te nemen maatregelen
moet in het oog gehouden worden wat de eventuele effecten op de niet-
vergunde sector zouden kunnen zijn.
Tevens onderkennen wij dat mensenhandel een transnationaal fenomeen is. De
aanbevelingen die wij doen hebben echter betrekking op het nationale niveau.
Hoewel deze de strijd tegen mensenhandel in Nederland zullen sterken, kunnen
zij het fenomeen niet uitbannen. Zolang de vraag naar prostitutie (pull-factor) en
het aanbod (o.a. vanuit landen met een lagere levensstandaard) blijft bestaan
(push-factor) zullen er personen zijn die zich met deze zeer winstgevende handel
bezig houden. Hoewel het belangrijk is om op nationaal en lokaal niveau
barrières op te werpen om mensenhandel te bestrijden, moet het fenomeen ook
op internationaal niveau tegen worden gegaan.
Tot slot moeten twee kanttekeningen gemaakt worden. Allereerst was de
conceptversie van de bestuurlijke rapportage Sneep in juni 2007 klaar. Deze is
daarna met onder andere gemeenten en politie gedeeld. Het is aannemelijk dat
beleidsmakers in beleidsstukken van een latere datum de bevindingen en
aan bevelingen hebben geïncorporeerd of zich er door hebben laten inspireren.
Hierdoor is het mogelijk dat sommige bevindingen of aanbevelingen gedateerd
lijken. Ten tweede zijn de meeste aanbevelingen gericht op beleid en regel-
geving. Uit Hoofdstuk 10 blijkt echter dat er ook altijd een menselijke
component in het spel is: het beleid wordt immers uitgevoerd door personen
(zoals gemeente- of politieambtenaren) en is vaak ook gericht op personen
(zoals klanten of slachtoffers). Deze personen hebben allemaal eigen belangen
en beweegredenen en komen soms tot andere keuzes dan een beleidsmaker
voorzien had. Onderzoek naar eventuele concurrerende belangen en
afwegingen teneinde deze te ondervangen, zou de effectiviteit van het mensen-
handel beleid ten goede kunnen komen.
11
112 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
113HOOFDSTUK 11 – AANBEVELINGEN
4. Minder verantwoordelijkheden beleggen bij de politie
In het verlengde van de vorige aanbeveling, is het raadzaam om de verant-
woordelijkheid voor de handhaving van regels in de prostitutiesector en het
signaleren en bestrijden van mensenhandel te beleggen bij meerdere partners
dan nu het geval is. In de in deze rapportage onderzochte gemeenten is de
politie verantwoordelijk voor zowel de bestuurlijke controles als voor de straf-
rechtelijke aanpak van misstanden. Het verdient aanbeveling om de handhaving
van de prostitutiesector en het bestrijden en signalen van mensenhandel over
vier sporen te laten lopen:
• Depolitiehandhaaftdeopenbareorde,heeftoverzichtoversignalenvan
mensenhandel in de regio, maakt daarbij gebruik van hierboven genoemde
‘bronnen van signalen’ en signalen die door andere partners zoals
gemeente, Belastingdienst, Arbeidsinspectie en klanten worden opge-
vangen, en zorgt samen met het Openbaar Ministerie voor een adequate
opvolging van deze signalen. Het is hierbij van belang om een inventarisatie
te maken van alle betrokkenen die mogelijk met signalen van mensenhandel
in aanraking komen. (Het EMM heeft vervolgens weer een overzicht van
signalen uit het hele land.)
• Degemeentedraagtzorgvoordebestuurlijkecontroleopvergunningvoor-
waarden in de prostitutie. De uitvoering van een deel van de vergunnning-
voorwaarden kan worden belegd bij instanties als de brandweer en de
GG&GD. Daarnaast stelt de gemeente prostitutiecontroleurs aan die aan de
hand van regelmatige gesprekken met prostituees controleren op zaken als
minderjarigheid en onvrijwilligheid. Mocht de gemeente hierbij politiefuncti-
onarissen willen inzetten, dan moet hiervoor gecompenseerd worden zodat
de prostitutiecontroles niet ten koste van de opsporingscapaciteit gaan. Bij
overtreding van vergunningvoorwaarden legt de gemeente consequent
bestuurlijke sancties op.
• Degemeentewaarborgtdatereengedegenuitstaptrajectkomtvoor
prostituees die willen stoppen met hun vak en zorgt dat prostituees actief
worden benaderd om hen van de mogelijkheden op de hoogte te stellen.
• DeArbeidsinspectiecontroleertdevergundeprostitutiesectoractiefop
illegale arbeid83.
Wanneer deze splitsing van verantwoordelijkheden tot stand wordt gebracht, is
het opvolgen van de vijfde aanbeveling een voorwaarde voor effectief beleid.
83 De AI is voornemens om in 2008 voor het eerst te gaan controleren op illegale arbeid in de
prostitutiesector (Zie Hoofdstuk 7).
met betrekking tot zijn administratie. Daarbij valt te denken aan zaken als naar
welke papieren hij dient te vragen, een verplichte cursus documentherkenning,
het bewaren van kopieën van identiteitsbewijzen et cetera. Ter uitvoering van
deze wet moeten de prostitutiecontroleurs overal in het land naar dezelfde
papieren vragen. Er mogen geen lokale of regionale verschillen bestaan wat
betreft de eisen waaraan prostituees moeten voldoen.
Ook moet overwogen worden om het onderscheid tussen legale en illegale
exploitatie van prostitutie gelijk te trekken met het onderscheid tussen vergunde
en niet-vergunde prostitutie. Op dit moment kan prostitutie zonder vergunning
legaal uitgeoefend worden als de manier waarop dit gebeurt niet onder het
lokale vergunningstelsel valt. In het kader van een helder beleid zou de gehele
legale prostitutiesector vergunningplichtig gemaakt kunnen worden. Overigens
moet wel stil gestaan worden bij de haalbaarheid van de handhaving in de te
vergunnen sectoren.
Als sluitstuk van een helder prostitutiebeleid, verdient het aanbeveling onder-
zoek te doen naar de voor- en nadelen van de strafbaarstelling van klanten die
het illegale circuit en slachtoffers van mensenhandel bezoeken82.
3. Onderscheid maken tussen mensenhandelbestrijding en
prostitutiebeleid
De signalering van mensenhandel leunt op dit moment aanzienlijk op de inzet
van bestuurlijke bevoegdheden. De uitvoering van het prostitutiebeleid staat
daarmee sterk in het teken van de mensenhandelbestrijding. Controles die in
feite gericht zijn op exploitanten van seksinrichtingen worden met name
gebruikt als mogelijkheid om informatie over de prostituees te verkrijgen. Het
sterke accent binnen het prostitutiebeleid op het tegengaan van mensenhandel
heeft zijn weerslag op de andere doelstellingen van het beleid, zoals het
verbeteren van de positie van prostituees. Een ander negatief gevolg is dat voor
het verkrijgen van signalen van mensenhandel de aandacht te eenzijdig wordt
gericht op de prostituee, het potentiële slachtoffer. Gebleken is echter dat
slachtoffers van mensenhandel zichzelf niet altijd als zodanig beschouwen, of
dat zij hun slachtofferschap niet onder de aandacht van prostitutiecontroleurs
willen of durven brengen. Het is daarom aanbevelingswaardig om alternatieve
bronnen van signalen van mensenhandel te exploreren. Zo zou meer aandacht
moeten worden besteed aan het genereren van signalen van mensenhandel aan
de hand van kennis over pooiers, bodyguards, geldophalers, exploitanten,
snorders en andere mogelijke facilitatoren.
82 In het meest recente beleidsprogramma (Samen werken, Samen leven) heeft het kabinet
aangegeven dat het voornemens is een dergelijk onderzoek uit te voeren.
114 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
115HOOFDSTUK 11 – AANBEVELINGEN
8. Dadergerichte aanpak
De door de subdriehoek zeden in Amsterdam voorgenomen maatregelen
omtrent de zogeheten patseraanpak in het Wallengebied kunnen als pilot
dienen voor een landelijke dadergerichte aanpak in prostitutiezones. De patser-
aanpak houdt in het kort in dat door koppeling van gegevens van verschillende
ketenpartners mogelijkheden worden gecreëerd om bepaalde categorieën over-
lastgevende jongeren die in het bezit zijn van veel uiterlijk herkenbaar en onver-
klaarbaar vermogen, hun status en onverklaarbare vermogen af te pakken.
9. Voorkomen collusiegevaar
Bij de knelpunten is genoemd dat politieambtenaren die een taak hebben in de
prostitutiesector vatbaar zijn voor collusie. Ten aanzien van alle ambtenaren die
betrokken zijn bij het controleren en toezicht houden in de prostitutiesector
verdient het aanbeveling enkele safeguards te implementeren. Gedacht kan
worden aan het (daadwerkelijk) instellen van een maximale periode van
aan stelling voor prostitutiecontroleurs. Ook het afspreken en handhaven van
gedragscodes kan behulpzaam zijn bij het voorkomen van collusie. De
verschillende politietaken kunnen door verschillende personen worden
uit gevoerd. De Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) vangt bijvoorbeeld signalen
op straat op, surveillanten treden op tegen pooiers in het kader van de hand-
having van de openbare orde, en weer anderen onderhouden contacten met de
prostituees. Ook bij deze maatregelen geldt dat wel de informatiepositie in het
oog moet worden gehouden: er moet sprake zijn van continuïteit en er moet
worden gewaarborgd dat de verschillende verantwoordelijken hun informatie
met elkaar delen.
11.2 Aanbevelingen met betrekking tot de opsporing
en sanctionering van mensenhandel
10. Investeren in facilitatoren
De casus Dürdan leert dat een criminele organisatie die op grote schaal vrouwen
uitbuit in de prostitutie gebruik maakt van een groot aantal verschillende
facilitatoren. Deze facilitatoren leveren een bewuste of onbewuste bijdrage aan
de criminele activiteiten. In lijn met de programmatische aanpak van het
fenomeen mensenhandel, verdient het aanbeveling om de bewuste facilitatoren
van uitbuiting in de prostitutie in kaart te brengen en te onderzoeken welke
bestuurlijke en strafrechtelijke instrumenten kunnen worden ingezet om deze
facilitatoren sancties op te leggen. Zo kan informatie ingewonnen worden over
pooiers, snorders, bodyguards en andere facilitatoren, zoals verhuurders (illegale
onderhuur), paspoortvervalsers, ronselaars, malafide administratiekantoren etc.
5. Investeren in communicatie
Er zijn veel partners actief in het prostitutiebeleid. Dat betekent dat er informatie
aanwezig is op veel verschillende plaatsen. Het is van groot belang om deze
informatie samen te brengen en te analyseren. Hiervoor is goede communicatie
tussen partners vereist. Mogelijkheden om de communicatie te verbeteren zijn
gezamenlijke cursusdagen, overlegplatforms, gedeelde databases en vaste
aanspreekpunten. Het is raadzaam om op zowel landelijk als op lokaal niveau
een informatieplan op te stellen, waarin voor elke dienst of instantie die met
signalen van mensenhandel in aanraking komt is vastgelegd welke zaken deze
dienst mag registreren en wanneer en onder welke voorwaarden signalen
kunnen worden uitgewisseld met andere diensten. De partners dienen
betrokken te worden in opsporingssuccessen om zodoende het belang van
signaleren te illustreren en de bereidheid tot signaleren te vergroten.
6. Daadwerkelijk uitvoering geven aan aanbevelingen uit
voorgaande studies en voorgenomen beleid.
Enkele opvallendheden en knelpunten die eerder al door anderen zijn
geconstateerd, zijn tijdens het onderzoek dat aan deze bestuurlijke rapportage
ten grondslag ligt opnieuw waargenomen: het gebrek aan uniformiteit in de
uitvoering van het prostitutiebeleid, het overhevelen van bestuurlijk toezicht van
de politie naar de gemeente, onduidelijkheid omtrent arbeidsverhoudingen en
de status van zelfstandig ondernemer voor prostituees, de behoefte aan een
landelijk overzicht van malafide exploitanten en het verbeteren van het kennis-
niveau van bij de bestrijding van mensenhandel betrokken personen. Aangezien
de meeste van deze maatregelen landelijke kwesties betreffen, is het raadzaam
dat de centrale overheid (nogmaals) het initiatief neemt tot de uitvoering ervan.
7. Aanwijzen prostitutiegebieden als veiligheidsrisicogebied
Voor zover pooiers of bodyguards zich op straat bevinden in een prostitutie-
gebied bestaat hun waarneembare gedrag uit een combinatie van zeer
alledaagse handelingen. Er is daarom voor surveillanten of andere ambtenaren
die met de handhaving van de openbare orde zijn belast veelal onvoldoende
aanleiding en rechtsgrond om op te treden. Het verdient daarom aanbeveling
om de mogelijkheden te onderzoeken personen die antecedenten hebben op
het gebied van mensenhandel het verblijf in prostitutiezones te verbieden.
Tevens is het aanbevelingswaardig om te onderzoeken wat de extra mogelijk-
heden zijn om op te treden tegen ‘rondhangende figuren’ indien zônes met
raamprostitutie worden aangewezen als veiligheidsrisicogebied.
116 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
117HOOFDSTUK 11 – AANBEVELINGEN
dit een probleem binnen de organisatie of zijn de signalen niet voldoende
concreet? Dit aspect verdient nader onderzoek.
12. Aangifte aantrekkelijker maken
Het verdient aanbeveling om te onderzoeken op welke manier het doen van
aangifte door slachtoffers van mensenhandel aantrekkelijker kan worden
gemaakt. Moeten er meer of andere opvangmogelijkheden worden
aan geboden? Moet er meer duidelijkheid komen over het traject ‘na de
aangifte’, bijvoorbeeld met betrekking tot de verblijfstatus, aanslagen door de
Belastingdienst, veiligheidsgaranties, de zitting? Cruciaal is in ieder geval dat
slachtoffers op ieder moment in staat moet worden gesteld om aangifte te doen
en dat alle aangiften serieus in onderzoek worden genomen. Resultaten van
onderzoek naar aanleiding van een aangifte moeten op een transparante manier
worden medegedeeld aan de aangever.
13. Verduidelijking aangifte
Het verdient aanbeveling dat het College van Procureurs Generaal in zijn
volgende aanwijzing mensenhandel duidelijkheid schept over de status van een
ingetrokken aangifte van mensenhandel: het intrekken van een aangifte is niet
mogelijk. Aangezien mensenhandel een ambtshalve vervolgbaar delict is, hoeft
het willen intrekken van een aangifte geen vrijspraak tot gevolg hebben. Het zou
juist als (sterk) signaal van mensenhandel moeten worden opgevat.84
14. Signaleren aan de grens
Het verdient aanbeveling om het signaleren van mensenhandel aan de grens in
de toekomst structureel vorm te geven. Door medewerkers van eenheden
Mobiel Toezicht Vreemdelingen van de Koninklijke Marechaussee te trainen in
het herkennen van reisgezelschappen waarbij mogelijk sprake is van mensen-
handel, kunnen in een vroeg stadium signalen worden vastgelegd. Volgens
artikel 273f Wetboek van Strafrecht is een persoon al schuldig aan mensen-
handel als hij ‘een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk
die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling’.
Gezien deze ruime omschrijving, kunnen signalen die aan de grens worden
opgevangen al snel grond zijn voor een verdenking voor mensenhandel en
worden toegepast voor strafrechtelijke doeleinden. Volgens de Aanwijzing
Mensenhandel van het College van Procureurs Generaal moeten dergelijke
signalen van mensenhandel worden gemeld bij het Expertisecentrum
Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM).
84 In geval de strafwet ten aanzien van het delict mensenhandel de aangifte als een constitutief
vereiste zou stellen, zou een ingetrokken aangifte tot ontslag van rechtsvervolging moeten leiden.
Het in kaart brengen van facilitatoren van mensenhandel of criminele organisaties
die zich schuldig maken aan mensenhandel kan op twee niveaus en momenten
geschieden:
• Oplandelijkniveaukaneensindetweejaardoorstrategischecriminaliteits-
analyse inzage worden verschaft in soorten facilitatoren van mensenhandel
in zijn algemeenheid.
• Peropsporingsonderzoekishetraadzaamombijdestartinkaarttebrengen
van welke (soorten) facilitatoren de mensenhandelaar(-s) in kwestie gebruik
maakt. Voor ieder project kan hiertoe een barrièremodel worden ontwikkeld
dat is toegesneden op de activiteiten van de criminele groep waar het
project zich op richt. In de doelstellingen van het opsporingsonderzoek
wordt opgenomen dat de facilitatoren, eventueel in samenwerking met
andere opsporingsdiensten of bestuurlijke instanties, worden aangepakt.
Ook het gebruik van bestuurlijke mogelijkheden om exploitanten van raam-
verhuurbedrijven waar slachtoffers van mensenhandel werken aan te pakken,
kan worden onderzocht en, indien wenselijk, geïntensiveerd; bijvoorbeeld door
gebruik te maken van de BIBOB-procedure. Tevens is het aan te bevelen om
nader te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om exploitanten strafrechte-
lijk aan te pakken, als aannemelijk kan worden gemaakt dat zij op de hoogte
zijn van het feit dat zij kamers verhuren aan slachtoffers van mensenhandel.
Hiernaast is het raadzaam beleid te ontwikkelen dat gericht is op het voorlichten
van facilitatoren die zich niet bewust zijn van het feit dat zij diensten verlenen
ten behoeve van criminele activiteiten.
Tenslotte verdient het aanbeveling om de drijfveren en belangen van facilitatoren
met betrekking tot het melden van signalen van mensenhandel te bestuderen.
Naar aanleiding daarvan kan bekeken worden óf en hoe ‘passieve omstanders’
in ‘actieve signaleerders’ veranderd kunnen worden.
11. Opvolging signalen
Het College van Burgemeester en Wethouders in Amsterdam stelde in een
preadvies dat zal worden onderzocht “op welke wijze de gegevens die voort-
komen uit de toezichthoudende en controlerende taken, die mogelijk indica-
toren voor opleveren voor vrouwenhandel, binnen de organisatie van de politie
worden verwerkt en geanalyseerd met het oog op de strafrechtelijke aanpak van
vrouwenhandel en de contacten daaromtrent met het OM” (College B&W,
2005). Naar aanleiding van het onderzoek dat aan deze bestuurlijke rapportage
ten grondslag ligt, rees dezelfde vraag. Waar stokt de opvolging van signalen? Is
118 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
119HOOFDSTUK 11 – AANBEVELINGEN
19. Mogelijkheid geven tot opnemen contact
Verschillende respondenten gaven aan dat vrouwen pas onder het juk van hun
pooier uit proberen te komen op het moment dat zij daar zelf aan toe zijn. Zoals
eerder aangegeven, biedt het korte contact dat plaatsvindt bij bestuurlijke
controles waarschijnlijk niet voldoende gelegenheid tot het inschakelen van
hulp. Een oplossing hiervoor zou zijn om in elke kamer een bord (in verschillende
talen) met het telefoonnummer van de politie, een hulpverleningsinstantie en
het noodnummer te hangen. Ook is het een goede gewoonte om visitekaartjes
achter te laten bij prostitutiecontroles.
15. Vastlegging gegevens
Gezien de vatbaarheid van de prostitutiesector voor uitbuitingspraktijken zou
het vastleggen van persoonlijke gegevens van alle prostituees de signalering en
bestrijding van mensenhandel kunnen bevorderen. Op deze manier kan gevolgd
worden op welke verschillende plaatsen de prostituees hebben gewerkt en
kunnen opsporingsdiensten of bestuurlijke controleurs beter informatie met
elkaar uitwisselen op bovenregionaal niveau. Het verdient aanbeveling om
onderzoek te doen naar voordelen en nadelen van gegevensvastlegging en een
brede discussie te initiëren over de wenselijkheid hiervan.
16. Landelijke overzichten
Enkele malen kwam in dit onderzoek naar voren dat de prostitutiesector een
mobiele branche is85 en dat er behoefte bestond aan een beter landelijk over-
zicht over verschillende aspecten van deze branche. Het is aan te bevelen om
naast landelijke overzichten van verdachten en slachtoffers van mensenhandel,
zoals die nu bij het EMM worden bijgehouden een landelijk Bibob-overzicht te
creëren met informatie over malafide exploitanten, en een landelijk overzicht
met de uitkomsten van prostitutiecontroles.
17. Signalering hulpverlening
Het is aan te bevelen te zoeken naar mogelijkheden om meer signalen vanuit de
hulpverlening beschikbaar te stellen voor de opsporing van mensenhandel. Op
dit moment speelt de hulpverlening relatief weinig signalen door, terwijl zij toch
in een positie verkeert waarbij zij veel signalen opvangt. Ook betrokkenen als
abortusklinieken en artsen moeten worden getraind in het herkennen van
signalen van mensenhandel. Hulpverleners moeten door de politie worden
uitgenodigd om signalen van mensenhandel aan te brengen en hen moet
duidelijk worden gemaakt bij welk loket zij hiervoor terecht kunnen.
11.3 Overige aanbevelingen
18. Meld Misdaad Anoniem campagne richten op vrouwen
Meerdere respondenten gaven aan dat de prostituees onderling precies weten
wie er wel en wie er niet onder dwang werkt. Ook ‘praten de meiden graag
onder elkaar’. Vanuit die gedachte is het wellicht een goed idee om een Meld M
campagne gericht op prostituees te voeren. Een pilot die de bereidheid van
melden onder prostituees onderzoekt, is daarbij raadzaam.
85 De groep Dürdan rouleerde prostituees overigens niet, maar was wel actief in veel verschillende
steden.
120 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
121HOOFDSTUK 11 – AANBEVELINGEN
Gemeente Amsterdam (2007). Nota prostitutie 2007-2010. Oud beroep, nieuw
beleid. Bestuurdienst. Directie Openbare Orde en Veiligheid.
GG&GD Amsterdam (2005). Intermediary project for prostitutes. Annual report
2002-2004.
Goderie, M. & H. Boutellier (2006). Prostitutie in Rotterdam. Utrecht: Verweij
Jonker Instituut
Hek, A.C. van ‘t, (2007). De cautie; de absolute afbakening van de overgang van
controle naar opsporing. Nederlands Juristenblad. Nr 6: 330-334.
Hewstone M. & Stroebe W. (Eds.) (2001). An introduction to social psychology. A
European perspective. Oxford: Blackwell Publishers Ltd.
Hopkins, R. (2005). Ik laat je nooit meer gaan – Het meisje, de vrouw, de hande-
laar en de agent. Breda: Uitgeverij De Geus
Hopkins, R, (2005). Slavenhandel op de Wallen. M Magazine. NRC Handelsblad.
Oktober 2005.
Huberts , L. & Nelen, J. (2005). Corruptie in het Nederlandse Openbaar Bestuur.
Omvang, Aard en Afdoening. Amsterdam: Vrije Universiteit.
Kabinet (2004-I). Plan van Aanpak Bescherming en Ordening Prostitutiesector.
Aanvullende maatregelen voor het bereiken van de doelstellingen bij de ophef-
fing van het algemeen bordeelverbod.
Kabinet (2004-II). Nationaal Actieplan Mensenhandel. Aanvullende maatregelen
van het kabinet in het kader van de aanpak van mensenhandel in Nederland.
Kabinet (2005). Nationaal Actieplan Mensenhandel. Addendum.
Kernteam Noord en Oost Nederland (2001). Rapportage naar aanleiding van het
Donar recherche onderzoek.
Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), dienst Nationale Recherche (2005).
Criminaliteitsbeeld Analyse Mensenhandel. Driebergen: KLPD.
Landelijke Expertgroep Mensenhandel (2007). Korpsmonitor prostitutie en
mensenhandel 2006. Houten: In-pact Politieadviescentrum.
Bronnen
12.1 Papieren bronnen
Adviesbureau Van Montfoort & Verwey-Jonker Instituut (2006). Monitor over de
positie van slachtoffers van mensenhandel in Nederland. Den Haag: WODC.
Bovenkerk, F., San, M. van, Boone, M., Boekhout van Solingen, T., Korf, D.J. (2004).
Loverboys of modern pooierschap in Amsterdam. Utrecht: Willem Pompe Instituut.
Bovenkerk, F. & Pronk, G.J. (2008). Over de bestrijding van loverboymethoden.
Justitiële Verkenningen. Jaargang 33(7): 82-95.
Cohen, S. (2001). States of Denial. Knowing about Atrocities and Suffering.
Cambridge: Polity.
College van Procureurs-generaal (2005). Aanwijzing opsporing en vervolging
inzake seksueel misbruik (Stcrt. 25-01-2005, 17, nr. 2005A001).
College van Procureurs-generaal (2006). Aanwijzing mensenhandel. Kernpunten
aanpak mensenhandel (Stcrt. 22-3-2006, 58, nr. 2006A002).
Daalder, A.L. (2002). Het bordeelverbod opgeheven. Meppel: Boom Juridische
Uitgevers.
Daalder A.L. (2007-I). Prostitutie in Nederland na opheffing bordeelverbod. Den
Haag: Boom Juridische Uitgevers/WODC.
Daalder, A.L. (2007-II). De opheffing van het bordeelverbod; gevolgen voor
mensenhandel? Justitiële Verkenningen. Jaargang 33(7): 64-77.
Donner, J.P.H. (2007). Brief aan de Tweede Kamer over vrij verkeer werknemers.
Kenmerk AM/AMI/07/15161. 24 April 2007.
Festinger, L. (1970). A theory of Cognitive Dissonance. Stanford: Stanford
University Press.
Flight, S. e.a. (2007). Evaluatie opheffing bordeelverbod. Gemeentelijk beleid.
Amsterdam: DSP-groep.
122 SCHONE SCHIJN - DE SIGNALERING VAN MENSENHANDEL IN DE VERGUNDE PROSTITUTIESECTOR
123BRONNEN
12.2 Internetbronnen
Arbeidsinspectie. www.arbeidsinspectie.szw.nl (Geraadpleegd 12/03/2007)
Belastingdienst. http://www.belastingdienst.nl/particulier/bsn_sofinummer/bsn_
sofinummer-03.html#P29_3425 (Geraadpleegd 30/03/2008).
Gemeente Alkmaar (2007). Raadsvoorstel Aanpak Prostitutie Alkmaar. 28 juni
2007. http://www.alkmaar.nl/gemeente/webcms/site/gemeente/bestuur/raad/
bijlagen/2007/files/3318.pdf