Content uploaded by Leen Cappon
Author content
All content in this area was uploaded by Leen Cappon on Nov 18, 2016
Content may be subject to copyright.
1
Tijdschrift voor Jeugd en Kinderrechten
Titel bijdrage: Gehoord worden is nog geen inspraak: Perspectieven van minderjarigen en ouders op
de beslissingen genomen door de jeugdrechter.
Auteur(s): Cappon, Leen & Vander Laenen, Freya
Titulatuur en affiliatie: Doctoranda, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Vakgroep Criminologie, Strafrecht
en Sociaal Recht, Ugent
Docent, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht, Ugent
Aantal woorden, inclusief referenties (min. 4000, max. 6000 woorden): 6252
Heeft u elders dit artikel/een verwante verwerking ingediend in een ander(stalig) tijdschrift? NEE
Werd uw bijdrage reeds publiek toegankelijk gemaakt op een website of op een studiedag? NEE
2
Tijdschrift voor Jeugd en Kinderrechten
Titel bijdrage: Gehoord worden is nog geen inspraak: Perspectieven van minderjarigen en ouders op
de beslissingen genomen door de jeugdrechter.
Abstract Nederlands (min. 150, max. 200 woorden):
Voorgaand onderzoek over beslissingen genomen door de jeugdrechters heeft slechts beperkt aandacht
besteed aan de perspectieven van minderjarigen en ouders. Niettemin krijgen vooral minderjarigen,
maar ook hun ouders een duidelijke rol toegekend in beslissingen die hen aanbelangen op basis van
artikel 5 en 12 van het VRK. Daarom wil deze bijdrage inzicht verwerven in de perspectieven van
minderjarigen met een psychiatrische problematiek en hun ouders op de genomen beslissingen.
Hiervoor werden 31 minderjarigen met een psychiatrische problematiek en 17 ouders geïnterviewd.
Uit deze interviews blijkt ten eerste dat de minderjarigen en hun ouders heel wat beslissingsfactoren
benoemen. Ten tweede ervaren minderjarigen en ouders de beslissingsprocessen van de jeugdrechters
als interactieprocessen, vooral tussen de jeugdrechters en de consulenten van de sociale dienst. Tot slot
voelen minderjarigen en ouders zich duidelijk onvoldoende betrokken in de beslissingsprocessen. Uit
dit onderzoek kan besloten worden dat extra inspanningen moeten geleverd worden rond de
betrokkenheid van minderjarigen en hun ouders bij beslissingen van jeugdrechters om te voldoen aan
artikel 12 van het VRK.
Trefwoorden Nederlands: jeugdrechtbank, mening minderjarigen en ouders, beslissing
Abstract Engels (max. 150 woorden):
Previous decision-making research has rarely paid attention to the perspectives of the minors and their
parents, despite their clear role based on article 5 and 12 of CRC. Therefore, the goal of this
contribution is to gain insight into the perspectives of minors and their parents concerning the juvenile
judge’s decisions. 31 minors with mental health problems and 17 parents were interviewed. First,
these interviews show that the minors and their parents identify several decision factors. Second, they
experience that the decision-making processes are interactions, for the most part between the juvenile
judges and the social services investigators. Finally, minors and their parents clearly indicate that they
are insufficiently involved in the decision-making processes. This study concludes that more effort
should be made to involve minors and their parents in the decisions as is stipulated in article 12 of
CRC.
Trefwoorden Engels: juvenile court, the perspective of the minors and the parents, decision-making
processes
3
Abstract Frans (max. 150 woorden):
La recherche précédente sur les décisions du Tribunal de Jeunesse examinait rarement les perspectives
des jeunes et leurs parents, malgré leur claire position sur la base d’ article 5 et 12 de la Convention
relative aux droits de l’enfant. Le but de cette contribution est d’examiner les perspectives des jeunes
avec un désordre psychiatrique et leurs parents concernant les décisions du Tribunal de Jeunesse.
L’enquêtrice a interviewé 31 jeunes et 17 parents. Premièrement, les jeunes et leurs parents décrivent
une diverse collection des facteurs des décisions. Deuxièmement, les jeunes et leurs parents indiquent
que la décision des juges de la jeunesse est un processus interactif. Finalement, les jeunes et leurs
parents pensent qu’ ils ont rien à dire concernant les décisions. Cette recherche souligne l’importance
de laisser participer les jeunes dans les procédures juridiques sur la base d’ article 12 de la Convention
relative aux droits de l’enfant.
Trefwoorden Frans: le Tribunal de Jeunesse, les idées des jeunes et leur parents, les décisions
4
Tijdschrift voor Jeugd en Kinderrechten
Inleiding
Het beslissingsproces van jeugdrechters is een belangrijk onderzoeksonderwerp in de Belgische en
internationale onderzoekswereld (Cappon & Vander Laenen, 2011; Franssens, Put, & Deklerck, 2010;
Gilbert, Mahieu, Goedseels, & Ravier, 2012; Vanneste, 2001). Bestaand beslissingsonderzoek focust
over het algemeen op beslissingsfactoren
1
die de beslissingen van de jeugdrechter kunnen beïnvloeden
(Cauffman et al., 2007; Leiber & Mack, 2003). Daarnaast wordt in beslissingsonderzoek gepeild naar
hoe de jeugdrechters kijken naar hun eigen beslissingsprocessen (Franssens et al., 2010; Gilbert et al.,
2012; Sanborn, 1996; Sheehan, 2001).
Een eerste beperking van dit bestaand beslissingsonderzoek is de focus op beslissingsfactoren en
niet op personen die een rol kunnen spelen in de beslissingsprocessen (beslissingsactoren), zoals de
consulenten van de sociale dienst of de jeugdadvocaten (Cappon, under review; Mears, 1998). Vanuit
de idee dat beslissingsprocessen een wisselwerking zijn tussen de verschillende actoren (Beyens,
2000), zou hun rol in rekening gebracht moeten worden in beslissingsonderzoek.
Een tweede belangrijke beperking van dit voorgaand beslissingsonderzoek kan geformuleerd
worden vanuit kinderrechtenperspectief. De perspectieven van minderjarigen en hun ouders, die het
“voorwerp” uitmaken van de beslissingsprocessen, op de genomen beslissingen werden nauwelijks
bestudeerd. Slechts vijf studies werden gevonden die focusten op de perspectieven van minderjarigen
(Abrams, 2006; Bright, Ward, & Negi, 2011; Lyon, Dennison, & Wilson, 2000; McGrath, 2009;
Peterson-Badali, Ruck, & Koegl, 2001). Deze studies onderzochten het ervaren afschrikkend effect
van een opsluiting in een jeugdgevangenis (Abrams, 2006; McGrath, 2009; Peterson-Badali et al.,
2001), hoe de genomen maatregel ervaren wordt (Bright et al., 2011; Lyon et al., 2000; Peterson-
Badali et al., 2001) of hoe de jeugdrechter volgens hen een maatregel kiest (Lyon et al., 2000). Slechts
twee studies peilden naar de mate van betrokkenheid die ouders ervaren in de beslissingsprocessen van
jeugdrechters (Hillian & Reitsma-Street, 2003; Peterson-Badali & Broeking, 2004).
Nochtans erkent artikel 12 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK)
2
uitdrukkelijk
het recht van minderjarigen hun mening te uiten in alle zaken die hen aanbelangen en dat aan hun
mening passend belang gehecht wordt. Dit recht wordt uitdrukkelijk toegekend in gerechtelijke
procedures. Artikel 12 stelt participatie centraal (Krappmann, 2010)
3
. Participatie wordt hierbij
gedefinieerd als: “Processen zoals delen van informatie en dialoog tussen kinderen en volwassenen op
1
Beslissingsfactoren verwijzen naar elementen die de jeugdrechters in rekening kunnen brengen in hun
beslissingen, zoals feiten, etniciteit, psychiatrische problematiek, gezinssituatie en/of verslaggeving (Cappon &
Vander Laenen, 2011).
2
Verdrag inzake de Rechten van het Kind, 20 november 1989, geratificeerd in België in 1992.
3
VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 12 'The right of the child to be heard', 20 juli
2009, CRC/C/GC/12.
5
basis van wederzijds respect, waarin kinderen kunnen leren hoe met hun mening en die van
volwassenen rekening wordt gehouden en hoe die mee vormgeven aan het uiteindelijke resultaat
(p.39)” (Comité voor de Rechten van het Kind, 2010). Dit artikel is één van de vier algemene
beginselen van het VRK
4
.
Het grote belang dat in het VRK gehecht wordt aan de mening van de minderjarige, betekent echter
niet dat de mening van de ouders minder belangrijk is (Krappmann, 2010). In artikel 5 van het VRK
worden ouders aangemoedigd om mee te stappen in het proces waarin de mening van de minderjarige
voldoende gewicht toegekend krijgt (Krappmann, 2010)
5
. Ook in artikel 4 van het Decreet
Rechtspositie van de Minderjarige
6
in het kader van de Integrale Jeugdhulp worden de rechten van de
ouders expliciet benoemd. Ondanks de belangrijke rol die ouders spelen in het dagelijkse leven van
minderjarigen, blijft hun formele rol beperkt in het Belgische jeugdrechtsysteem (Put, 2010). De
ouders worden wel geïnformeerd over het aanhangig maken van de zaak voor de jeugdrechtbank en
worden ook opgeroepen als partij, maar een hoorplicht voor de ouders zoals voor de minderjarigen
bestaat echter niet. In de dagdagelijkse praktijk zal de jeugdrechter de ouders wel vaak horen, om de
slaagkansen van de jeugdbeschermingsmaatregelen te verhogen (Put, 2010). Ondanks hun formeel
beperkte rol in het jeugdrechtsysteem, is het wel belangrijk om hun ervaringen, net als de ervaringen
van de minderjarigen, te bevragen.
Tot slot zijn zowel minderjarigen als hun ouders experten over hun eigen ervaringen en hebben ze
een eigen visie op welke maatregel voor hen het meest aangewezen is (Cashmore, 2011).
Om al deze redenen wordt in deze bijdrage gefocust op de perspectieven van de minderjarigen en
hun ouders over de beslissingsprocessen van de jeugdrechters. Hierbij wordt gefocust op hun visie
over: (1) de beslissingsfactoren en (2) de rol van de verschillende beslissingsactoren (jeugdrechter,
consulent sociale dienst, jeugdadvocaat, minderjarige en ouder).
Deze bijdrage is een onderdeel van een doctoraatsonderzoek over de beslissingsprocessen van
jeugdrechters over minderjarigen met een psychiatrische problematiek. Daarom focust deze bijdrage
op de perspectieven van minderjarigen met een psychiatrische problematiek en hun ouders.
Minderjarigen met een psychiatrische problematiek en hun ouders verdienen extra aandacht omwille
van de hoge prevalentie (30-70%) van psychiatrische stoornissen in de jeugdrechtbankpopulatie
(Colins, Vermeiren, Schuyten, & Broekaert, 2009; Vermeiren, De Clippele, & Deboutte, 2000).
Bovendien zijn ze ook vanuit kinderrechtenperspectief extra kwetsbaar (Ang, 2007). Juridisch gezien
dient aan de mening van minderjarigen met en zonder een psychiatrische problematiek evenveel
4
VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 12 'The right of the child to be heard', 20 juli
2009, CRC/C/GC/12.
5
VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 12 'The right of the child to be heard', 20 juli
2009, CRC/C/GC/12.
6
Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, BS 7 mei 2004.
6
waarde gehecht te worden op basis van het non-discriminatiebeginsel (art. 2 VRK)
7
. De visie van
minderjarigen met een psychiatrische problematiek werd tot nog toe niet specifiek onderzocht. Hun
perspectieven kunnen verschillen van die van de minderjarigen zonder een psychiatrische
problematiek gezien zij, volgens onderzoek, vaker geconfronteerd worden met onstabiele trajecten
en/of oneigenlijke maatregelen (James, Landsverk, & Slymen, 2004; Merlevede, 2014).
1. Methode
1.1. Selectieprocedure
Drie selectiekanalen werden gebruikt om minderjarigen met een psychiatrische problematiek en hun
ouders te selecteren: (1) via de consulenten van de sociale dienst van de jeugdrechtbank, (2) via de
gemeenschapsinstellingen (GI’s) en (3) via de intensieve behandeleenheden (IBE’s). Het eerste
selectiekanaal werd gekozen omwille van het regelmatig contact tussen de consulenten van de sociale
dienst en de minderjarigen en hun ouders (Put, 2010). Het tweede selectiekanaal werd gekozen omdat
voorgaand onderzoek aangetoond heeft dat 83.5% van de minderjarigen die in de
gemeenschapsinstelling verbleven, voldeden aan de criteria voor een psychiatrische diagnose (Colins
et al., 2009). De IBE’s, het derde selectiekanaal, tenslotte zijn opgericht voor minderjarigen met een
psychiatrische problematiek in contact met de jeugdrechtbank
8
. Bij deze drie selectiekanalen werden
de respondenten geselecteerd via ‘gatekeepers’.
Aan de ‘gatekeepers’ werd meegedeeld dat de te selecteren minderjarigen minimum 12 jaar oud
moeten zijn en een zekere psychische kwetsbaarheid moeten hebben. Een minderjarige wordt immers
vanaf 12 jaar gehoord en partij in het geding (Put, 2010). De psychische kwetsbaarheid werd ingeschat
door de gatekeepers gezien de voorzieningen geen toestemming gaven om de dossiers van deze
minderjarigen in te kijken. Er werd geen definiëring van psychische kwetsbaarheid meegedeeld aan de
gatekeepers. Zo werd de visie van de onderzoekster niet opgedrongen. Deze werkwijze heeft het
nadeel dat verschillende gatekeepers andere ideeën kunnen hebben over psychische kwetsbaarheid.
7
Art 2 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, 20 november 1989, geratificeerd in België in
1992; VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 9 ‘The rights of children with
disabilities’, 27 februari 2007, CRC/C/GC/9; Convention on the Rights of Persons with Disabilities, 13
december 2006, geratificeerd in België in 2009.
8
Protocol gesloten tussen de Federale Regering en de Overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138
van de Grondwet, over de organisatie van een zorgtraject voor jongeren met een psychiatrische problematiek die
vallen onder de toepassing van artikel 36, 4° en artikel 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd
en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, als onderdeel van een globaal zorgprogramma voor
kinderen en jongeren, BS 26 juni 2007.
7
Eerst werd aan de minderjarigen gevraagd of ze bereid waren mee te werken
9
. Alleen ouders
waarvan de minderjarigen bereid waren om mee te werken, werden door de onderzoekster schriftelijk
gevraagd om deel te nemen. De onderzoekster deelde niet mee aan de minderjarigen en aan de ouders
dat dit onderzoek focuste op minderjarigen met een psychiatrische problematiek. Dit verzwijgen
gebeurde ook in ander onderzoek wanneer het kennen van de volledige onderzoeksdoelstelling
negatieve gevoelens bij de respondent zou teweeg brengen, zoals het zich gestigmatiseerd voelen (Hill,
2005).
1.2. Semigestructureerde interviews
Bij de minderjarigen en de ouders werden semigestructureerde interviews afgenomen. De topiclijst
van het interview was gebaseerd op voorgaand onderzoek (Boylan & Ing, 2005; Bright et al., 2011;
Lyon et al., 2000; Thomas & O'Kane, 1999). De interviews peilden naar de perspectieven van
minderjarigen en ouders op hun eigen rol en op de rol van de jeugdrechter, de jeugdadvocaat en de
consulent van de sociale dienst in de beslissingsprocessen. Daarnaast werd nagegaan welke
beslissingsfactoren minderjarigen en hun ouders benoemen: de wettelijke factoren, de karakteristieken
van de minderjarige, de structurele context en de sociale context (Cappon & Vander Laenen, 2011).
De interviewstijl werd aangepast aan de individuele noden en mogelijkheden van de minderjarigen
door hen onder andere de keuze te geven om de vragen schriftelijk of mondeling te beantwoorden
(Punch, 2002).
1.3. Beschrijving van de steekproef
In totaal werden 31 minderjarigen met een psychiatrische problematiek en 17 ouders
10
geïnterviewd
(Tabel 1). De meeste minderjarigen en ouders werden geselecteerd via de IBE’s.
(Tabel 1 Steekproef per selectieprocedure)
18 van de 31 geïnterviewde minderjarigen (51.6%) zijn meisjes. De gemiddelde leeftijd is 15.8 jaar
en de meerderheid van de geïnterviewde jongeren volgt beroepsonderwijs (58.1%). Daarnaast werden
11 moeders en 6 vaders geïnterviewd. 11 van de 17 geïnterviewde ouders (64.7%) oefenden een job
uit.
9
Een informed consent werd verkregen van de minderjarigen en de ouders zelf. Wanneer de minderjarige jonger
was dan zestien jaar werd een bijkomende toestemming gevraagd aan de ouders (O’Gorman & Vander Laenen,
2010).
10
Alle ouders betrokken in het leven van de deelnemende minderjarigen werden aangeschreven (n= 52). Slechts
17 ouders (32.7%) hebben de brief voor deelname in de meegestuurde gefrankeerde envelop teruggestuurd.
Gezien geen informatie van de niet deelnemende ouders beschikbaar was, kon niet bepaald worden of de
geïnterviewde ouders verschillend waren van de niet-geïnterviewde ouders.
8
De samenstelling van de steekproef zal de resultaten zonder twijfel beïnvloed hebben. De resultaten
kunnen ook niet veralgemeend worden tot alle minderjarigen en/of ouders. In kwalitatief onderzoek is
generalisatie ook geen doelstelling (Mortelmans, 2007).
2. Resultaten
2.1. Het perspectief van de minderjarigen
2.1.1. De beslissingsfactoren
29 van de 31 geïnterviewde minderjarigen benoemen een diversiteit aan beslissingsfactoren (BF)
(Tabel 2). Twee minderjarigen zeggen dat ze niet weten welke beslissingsfactoren een rol spelen in de
beslissingsprocessen.
Gemiddeld vermelden de minderjarigen 2.8 beslissingsfactoren. De beslissingsfactoren uit de
categorieën karakteristieken van de minderjarige (49 van 82 BF; 59.8%) en structurele context (19 van
82 BF; 23.2%) worden het vaakst benoemd.
Binnen de karakteristieken van de minderjarige worden vooral de ‘meest zichtbare’ individuele
factoren benoemd zoals gedrag, weglopen en agressie. Slechts één minderjarige verwijst, op een
negatieve manier, naar psychiatrische problematiek als beslissingsfactor: “Omdat mijn consulent denkt
dat ik geschift ben (MJ 15, GI).”
Binnen de structurele context, is het opvallend dat vijf minderjarigen, die allemaal verblijven in een
GI, het ‘plaatsgebrek’ expliciet benoemen als beslissingsfactor. Een minderjarige zegt hierover: “Ook
niet weten waar ik na X [naam GI] [naar] toe kan (MJ 13, GI).”
Vervolgens vermelden vier minderjarigen, die allen verblijven in een IBE, het vastlopen van het
hulpverleningstraject in de ‘traditionele’ voorzieningen onder de jeugdrechtbank (Bijzondere
Jeugdbijstand, Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) als beslissingsfactor.
(Tabel 2 Beslissingsfactoren benoemd door minderjarigen (n= 29))
Tot slot verwijzen 11 van de 29 minderjarigen naar volgende beslissingsfactoren die volgens hen
onvoldoende aandacht krijgen: hun achterliggende ‘problematiek’ (n= 6), de verbetering van de
‘problematiek’ (n= 4) en hun belang (n= 1). Zo stelt een minderjarige: “Ze [de jeugdrechters] kijken
gewoon naar het gedrag dat je hebt en niet naar wat er al[lemaal] achter zit en al (MJ 1, IBE).”
2.1.2. De beslissingsactoren
28 van de 31 geïnterviewde minderjarigen geven hun mening over de rol van de verschillende actoren
in de beslissingsprocessen van de jeugdrechter. De drie jongeren die hierover geen informatie geven,
waren gedurende het volledige interview terughoudend.
9
Slechts 4 van de 28 minderjarigen stellen dat de jeugdrechter alleen beslist. Een minderjarige zegt:
“Ze [de jeugdrechter] doet altijd haar zin, je hebt niets te zeggen, ze beslist dat gewoon. Uw ouders
hebben niets te zeggen. Je advocaat kan er zelf niet meer tussen komen (MJ 30, IBE).”
24 van de 28 minderjarigen geven aan dat het beslissingsproces eigenlijk een interactieproces is.
Volgend citaat illustreert dit: “Dat [de plaatsing in een voorziening] heeft mijn consulent, ik en mijn
ma geregeld en X [naam voorziening]. Zij [de jeugdrechter] heeft gewoon haar zegen gegeven (MJ 11,
GI).”
Vooral de consulenten van de sociale dienst (n= 16) nemen in de ervaringen van de minderjarigen
een centrale plaats in bij beslissingen. De minderjarigen zien de consulent van de sociale dienst op
twee manieren een rol spelen in de beslissingsprocessen van de jeugdrechters: (1) als
informatiebezorger (n= 7) of (2) als beslisser (n= 9). De zeven minderjarigen die de consulent zien als
informatiebezorger ervaren dat de consulent ‘onjuiste’ of onvoldoende informatie doorgeeft aan de
jeugdrechter. Een minderjarige zegt: “De jeugdrechter wist zelf niet dat ik hier nog zat, omdat ze [de
consulent] het niet doorgeeft (MJ 14, GI).” Het volgende citaat illustreert de ervaren beslissingsmacht
van de consulenten: “Ze [de jeugdrechter] zegt tegen mij van ik zou het zo willen doen, maar de
consulent zegt dat het best zo dus ga ik de consulent volgen (MJ 18, GI).”
De jeugdadvocaat wordt wel genoemd als een mogelijke beslissingsactor door 16 minderjarigen,
maar krijgt geen rol (n= 11) of wordt gezien als een pion van de jeugdrechter (n= 5). Deze vijf
minderjarigen stellen dat de jeugdadvocaat de jeugdrechter volgt en niet hun mening
vertegenwoordigt.
Slechts twee jongeren zien hun ouders als belangrijkere beslissingsactoren dan zijzelf. Dit blijkt uit
volgend citaat: “Ze gaan nooit mij geloven als mijn ouders iets anders zeggen (MJ 8, IBE).” De andere
jongeren benoemen niet expliciet de rol van de ouders in de beslissingsprocessen.
Bij de perceptie van de minderjarigen over hun eigen rol in de beslissingsprocessen kan
onderscheid gemaakt worden tussen twee groepen. Een eerste groep (n= 7) ervaart dat niet naar hen
geluisterd wordt en stelt dat ze geen rol hebben in de beslissingsprocessen. Een tweede groep (n=10)
geeft aan dat wel naar hen geluisterd wordt, maar dat hun mening niet in rekening gebracht wordt bij
de beslissing. Volgend citaat illustreert dit onderscheid: “Zij [de jeugdrechter] hoort dat wel [mijn
mening], maar zij doet er niet altijd iets mee (MJ 21, GI).” Luisteren wordt door hen ingevuld als
‘begrip tonen’: “Denk dat de jeugdrechtbank allez een grote stap vooruit zou zetten, moesten ze meer
allez luisteren naar het verhaal van de jongere en er effectief wel begrip voor tonen (MJ 6, outreach).”
2.1.3. Kijk op de genomen beslissing
18 van de 31 geïnterviewde minderjarigen geven hun kijk op de genomen beslissingen. De andere
minderjarigen doen hier geen concrete uitspraken over.
10 van de 18 minderjarigen ervaren dat de jeugdrechters hen enkel willen ‘opsluiten’. Dit leeft
vooral bij minderjarigen die nu of vroeger een residentiële maatregel gekregen hebben. Een
10
minderjarige stelt: “Altijd als ik naar de jeugdrechtbank moet, dan moet ik naar een gesloten instelling
(MJ 12, GI).”
10 van de 18 minderjarigen hebben ambivalente gevoelens bij de genomen maatregel: Ze vinden de
maatregel vervelend en tegelijk noodzakelijk. Een minderjarige zegt hierover: “Soms zijn dat niet
leuke beslissingen, maar misschien wel het beste hé (MJ 26, GI).”
De helft van de minderjarigen zien de maatregel als een ‘straf’, zoals het volgend citaat illustreert:
“Maar ze moet ook niet alleen denken aan straffen geven (MJ 18, GI).”
Tot slot geven 3 van de 18 minderjarigen aan dat ze de genomen beslissing onrechtvaardig vinden:
“Het is gewoon degene dat ze [de jeugdrechters] moeten straffen, doen ze niets en degene die ze niet
moeten straffen, straffen ze wel (MJ 28, outreach).”
2.2. Het perspectief van de ouders
2.2.1. De beslissingsfactoren
Net als de minderjarigen benoemen alle ouders (n= 17) heel wat verschillende mogelijke
beslissingsfactoren (Tabel 3). De ouders noemen gemiddeld 2.8 beslissingsfactoren en verwijzen
vooral naar beslissingsfactoren in de categorieën structurele context (25 van 48 BF; 52.1%) en
karakteristieken minderjarige (18 van 48 BF; 37.5%).
‘Plaatsgebrek’ wordt expliciet benoemd als beslissingsfactor door 11 van de 17 ouders: “Geen
plaats. Stuur hem maar terug naar huis, maar ja, dat is de oplossing niet, hé. Dat kind heeft hulp nodig
en dat is het probleem. Dus eigenlijk de jeugdrechtbank kan er niet aan doen want die staan ook met
hun handen omhoog want er is geen plaats (Ouder 14, IBE).” Vier van de vijf ouders, van wie de
kinderen verblijven in de GI, geven expliciet aan dat hun zoon of dochter daar verblijft omwille van
plaatsgebrek in meer aangewezen voorzieningen.
Daarnaast verwijzen 10 van de 17 ouders naar ‘informatie die in verslaggeving staat’ over hun kind
of over hun gezinssituatie, zonder daarbij specifieke elementen uit die verslaggeving te benoemen.
Slechts twee ouders, van wie de dochter opgenomen is in een IBE, noemen psychiatrische
problematiek als beslissingsfactor. Eén van beide ouders zegt: “X [naam minderjarige] heeft
waarschijnlijk een probleem, een psychisch probleem (Ouder 13, IBE).”
(Tabel 3 Beslissingsfactoren benoemd door de ouders (n= 17))
Tot slot vermelden 7 van de 17 ouders beslissingsfactoren die volgens hen onvoldoende aandacht
krijgen: de veiligheid van de minderjarige (n= 1), de psychiatrische problematiek van de minderjarige
(n= 2) en de verandering in de gezinssituatie (n= 4). Een ouder zegt: “Want dat etiket van labiel in X
[jaartal start dossier] dat plakt nog altijd op mijn voorhoofd terwijl dat ik ondertussen een stabiele
relatie heb (Ouder 6, GI).”
11
2.2.2. De beslissingsactoren
15 van de 17 ouders geven hun visie op de rol van de beslissingsactoren. Twee ouders bespreken de
rol van deze actoren niet expliciet.
De jeugdrechter wordt door 3 van de 15 ouders expliciet benoemd als de persoon die de beslissing
alleen neemt: “Het is de jeugdrechter die beslist. […] Wat kun je doen? Je kan niet op tegen een
rechter (Ouder 15; GI).”
De meeste ouders (10 van de 15) ervaren dat de beslissingsprocessen van de jeugdrechters
interactieprocessen zijn.
De consulenten van de sociale dienst (n= 7) zijn volgens hen ‘informatiebezorger’ in de
beslissingsprocessen. Zes van deze zeven ouders geven kritiek op de rol van de consulent: Ze zijn
ervan overtuigd dat de consulent onvoldoende (n= 2) of net ‘aangedikte’ informatie (n=5) doorgeeft
aan de jeugdrechter. Een ouder stelt: “Dan bij het intakegesprek bij Y [IBE] ook. [De consulent zegt]:
‘X [naam minderjarige] heeft een drugprobleem’. Nee, X heeft geen drugprobleem helemaal niet, die
heeft een joint gerookt. […] Die heeft dat daarna nog een keer gedaan maar dat blijft daarbij (Ouder 6,
GI).”
Ook de jeugdadvocaat wordt benoemd als actor (n= 8). 6 van de 8 ouders stellen dat de
jeugdadvocaten hun ouderlijke mening trachten over te brengen aan de jeugdrechter, maar hier niet
steeds in slagen. Twee ouders geven duidelijke kritiek: Zij vinden dat de jeugdadvocaat ‘samenspant’
met de jeugdrechter.
Slechts 4 van de 15 ouders zien de minderjarige als actor bij beslissingen. Een ouder zegt: “Ze
heeft dat aan X [naam minderjarige] ook gevraagd. Die zag dat ook niet zitten. En dan vroeg ze: Is er
een oplossing, waar hij bij familie, waar dat hij toch heel efkes terechtkan (ouder 12, IBE).” Slechts
één ouder vindt dat de minderjarige een te beperkte rol toegekend krijgt in de beslissing.
13 van de 15 ouders evalueren hun eigen rol in de beslissingsprocessen. 8 van de 13 ouders vinden
dat ze betrokken worden in de beslissingen en voelen zich beluisterd. De andere vijf ouders voelen
zich echter niet betrokken in de beslissingsprocessen omdat hun mening niet wordt gevolgd: “Dat de
jeugdrechter [dat bezoek aan zijn vriendin] toegelaten had en dat ze eigenlijk niet geluisterd hadden
naar mij hé (Ouder 7, GI).” Eén ouder is scherp in haar beoordeling van het gebrek aan betrokkenheid:
“Die beslissingen zijn, al van voor dat ge binnenkomt, zijn die genomen. Ge krijgt daar niet de kans
om daar iets te zeggen (Ouder 6, GI).”
3. Discussie
Met deze bijdrage willen we het perspectief van minderjarigen met een psychiatrische problematiek en
hun ouders op beslissingsprocessen van jeugdrechters centraal stellen.
12
Ten eerste tonen de onderzoeksbevindingen aan dat de bevraagde minderjarigen de opgelegde
maatregel vooral negatief ervaren: Als opsluiten, als straf of als onrechtvaardig. Deze negatieve
perceptie is misschien het gevolg van de beperkte ervaren betrokkenheid in de genomen beslissingen
(zie infra). Onderzoek heeft immers aangetoond dat een grotere betrokkenheid bij de beslissing leidt
tot het ‘aanvaarden’ van de beslissing en tot het verhogen van eigenwaarde (Bosisio, 2012; Henning,
2010). Toekomstig onderzoek zal deze link verder moeten bestuderen om hierover uitsluitsel te geven.
Wanneer de beslissingsfactoren worden vergeleken die minderjarigen en hun ouders benoemen,
dan stellen we een verschil vast in de aard van de benoemde beslissingsfactoren. De minderjarigen
benoemen vooral ‘zichtbare’ individuele factoren zoals hun gedrag, terwijl de ouders vooral focussen
op structurele factoren, zoals plaatsgebrek en verslaggeving. Een mogelijke verklaring voor de focus
van minderjarigen op ‘zichtbare’ individuele factoren is dat zij vooral gewezen worden op wat zij
verkeerd gedaan hebben: “Het enigste dat ze [de jeugdrechter] dan deed is, ja, mij op mijn plaats
wijzen, mij waarschuwen (MJ 6, outreach).”
De psychiatrische problematiek van een minderjarige wordt nauwelijks benoemd als
beslissingsfactor door de minderjarigen en hun ouders. Een eerste mogelijke verklaring is
terughoudendheid van de jeugdrechters om de psychiatrische problematiek expliciet te benoemen
tegenover minderjarigen en ouders omwille van, zoals ze zelf ook aangeven, mogelijke stigmatisering,
onwetendheid van de minderjarige en/of de ouders over de diagnose, de onzekerheid verbonden aan
psychiatrische diagnoses, … (Cappon, 2013; Cappon & Vander Laenen, 2010). Hierdoor kunnen
minderjarigen niet weten of hun psychiatrische problematiek al dan niet mee de beslissing bepaald
heeft. Een andere mogelijke verklaring is dat de jeugdrechters dit wel meedelen maar dat de ouders
en/of de minderjarigen hierover zelf niet willen praten omwille van het stigma verbonden aan
psychiatrische problematiek (Vander Laenen, 2009).
Niettemin blijft het voor deze minderjarigen en hun ouders niet evident om te verwoorden welke
factoren een rol hebben gespeeld in de beslissingsprocessen van de jeugdrechters. Elke geïnterviewde
gaf immers aan dat zij dit een moeilijke taak vonden. De worsteling van minderjarigen en ouders om
aan te geven welke factoren een rol speelden bij een beslissing van de jeugdrechter lijkt in strijd met
een volledige implementatie van artikel 12 VRK. Een van de voorwaarden is dat de jeugdrechter
moeten communiceren over hoe ze tot hun beslissing gekomen zijn
11
. Hierbij wordt echter niet
vermeld hoe dit concreet moet gebeuren. Voorgaand onderzoek toont aan dat schriftelijke
motiveringen nauwelijks verwijzingen bevatten naar beslissingsfactoren, maar vooral
standaardmotiveringen zijn (Cappon, 2013). In het belang van de minderjarige (art 3 VRK), vooral
bepaald door volwassenen, kan het volgens de jeugdrechter aangewezen zijn dat bijvoorbeeld niet
gecommuniceerd wordt over de rol van de psychiatrische problematiek om stigmatisering en/of
11
VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 12 'The right of the child to be heard', 20 juli
2009, CRC/C/GC/12.
13
negatieve reacties van minderjarigen of ouders te vermijden (Cappon & Vander Laenen, 2010). De
jeugdrechters moeten steeds eventuele negatieve gevolgen van hun communicatie in rekening brengen
bij het verantwoorden van hun beslissing. Ook het recht van de minderjarige om ‘niet te willen weten’
zoals vermeld in Wet Patiëntenrechten
12
moet geëerbiedigd worden. De jeugdrechters dienen dus eerst
de vraag te stellen aan minderjarigen en/of ouders of zij willen weten hoe zij hun beslissingen
genomen hebben.
Het beslissingsproces van de jeugdrechter wordt door de minderjarigen en hun ouders beschouwd
als een interactieproces tussen de jeugdrechter en de consulent van de sociale dienst. De rollen die de
consulenten krijgen toebedeeld, zijn die van ‘informatiebezorger’ (door minderjarigen en door ouders)
en ‘beslisser’ (alleen door minderjarigen). De ervaring van de bevraagde minderjarigen dat hun
consulent beslist, hangt waarschijnlijk samen met het gegeven dat minderjarigen vooral rechtstreeks
contact hebben met hun consulent en dat de consulent vaker dan de jeugdrechter de boodschapper is
van de uiteindelijke beslissing. Deze interactie toont aan dat de consulent van de sociale dienst
waarschijnlijk minstens een even belangrijke rol als de jeugdrechter zal hebben in het verhogen van de
betrokkenheid van de minderjarigen en hun ouders in de beslissingsprocessen (zie infra).
Ook de rol van de jeugdadvocaat in de beslissingsprocessen wordt verschillend ervaren door de
minderjarigen en de ouders. De minderjarigen vinden dat de jeugdadvocaat hun mening niet kan (geen
rol in het beslissingsproces) of niet wil (pion van de jeugdrechter) vertolken in de
beslissingsprocessen. De meeste ouders daarentegen stellen dat de jeugdadvocaat hun mening in plaats
van die van de minderjarige tracht te vertegenwoordigen in het beslissingsprocessen. Deze ervaringen
contrasteren met de eigenlijke taak van de jeugdadvocaat waardoor minderjarigen zelfs niet indirect,
via hun jeugdadvocaat, volgens hen en hun ouders zelf betrokken worden in de beslissingsprocessen.
Dit is in strijd met de idee van artikel 12 VRK
13
.
Een laatste belangrijke vaststelling is dat zowel de bevraagde minderjarigen als hun ouders ervaren
dat hun eigen en elkaars rol in de beslissingsprocessen beperkt of zelfs onbestaand is. De
verwachtingen van de minderjarigen en de ouders rond hun eigen rol is wel verschillend (Thomas &
O'Kane, 1999). De geïnterviewde minderjarigen willen dat jeugdrechters ‘begrip tonen’ en dat hun
mening gerespecteerd wordt (Cashmore, 2011). De geïnterviewde ouders daarentegen willen dat de
jeugdrechters ‘hun’ mening volgt. Zowel ouders als minderjarigen ervaren dat niet voldaan wordt aan
de hoorplicht en het recht op inspraak zoals bepaald in artikel 12 VRK. Hun ervaringen verschillen
vrij fundamenteel van de perspectieven van jeugdrechters en/of consulenten (Cappon, under review).
Zij stellen immers dat de minderjarigen en hun ouders altijd het woord krijgen tijdens de
12
Wet betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 augustus 2002.
13
VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 12 'The right of the child to be heard', 20 juli
2009, CRC/C/GC/12.
14
contactmomenten en dat ze trachten hen inspraak te geven. Vanuit hun oogpunt wordt dus wel voldaan
aan artikel 12 VRK. Deze vergelijking wijst erop dat minderjarigen en ouders aan de ene kant en
jeugdrechters en consulenten aan de andere kant fundamenteel een andere visie hebben op inspraak.
De rechters benaderen dit formalistisch: Wanneer voldaan is aan de hoorplicht dan is er ook inspraak.
Rechters werken daarmee niet op een bewuste, doordachte en onderbouwde manier participatierechten
van kinderen uit (Herbots, Roevens, & Put, 2012). De minderjarigen en de ouders daarentegen hebben
een bredere kijk op inspraak. Voor hen moet dit verder gaan dan alleen het ‘woord geven’. Hun
mening dient op zijn minst betrokken worden en soms zelfs liefst gevolgd worden bij het nemen van
de beslissing. Hun visie sluit meer aan bij de ‘geest’ van artikel 12 VRK.
De visie van minderjarigen en ouders dat zij meer verwachten dan dat hun mening formeel
beluisterd wordt, heeft belangrijke implicaties voor de praktijk van de jeugdrechters en van de andere
betrokken beslissingsactoren. De hoorplicht zou moeten gezien worden als een startpunt voor verdere
dialoog alsook participatie van minderjarigen en ouders in de beslissingsprocessen van de
jeugdrechters (Roose, 2008).
Hierbij zal ten eerste aandacht besteed moeten worden aan hoe minderjarigen en ouders zelf
betrokken willen worden in de beslissingsprocessen van jeugdrechters (Cashmore & Parkinson, 2007;
Hillian & Reitsma-Street, 2003; Peterson-Badali & Broeking, 2009). Voorgaand onderzoek heeft
hierbij gewezen op het belang van een veilige, kindvriendelijke en niet beschuldigende context
(Augsberger, 2014; Vandekerckhove, 2011; Varma, 2007). Hierbij moet ook nagegaan worden of in
sommige gevallen bescherming meer op zijn plaats is dan betrokkenheid (Vis, Holtan, & Thomas,
2012). Wanneer bescherming noodzakelijk is of wanneer jongeren niet rechtstreeks hun mening willen
meedelen, kan een rol weggelegd zijn voor de jeugdadvocaat als indirecte ‘spreekbuis’ (Vis &
Fossum, 2013). Op basis van de onderzoeksbevindingen moet hun rol als vertegenwoordiger van de
minderjarige verder uitgeklaard worden (Henning, 2010).
Ten tweede verwachten de jongeren en hun ouders dat hun inbreng ernstig genomen wordt. Ze
willen bovendien geïnformeerd worden over de impact van hun visie op de beslissingsprocessen. Deze
verwachting sluit perfect aan bij de interpretatie van artikel 12 VRK
14
. Jeugdrechters én consulenten
(als ‘boodschapper’ van een beslissing) zullen moeten aangeven wat de precieze impact is van de
visies van minderjarigen en ouders op hun beslissingsprocessen (Vandekerckhove, 2011). De visie van
minderjarigen en ouders zijn immers extra visies die toegevoegd worden aan de reeds bestaande
perspectieven in de jeugdrechtbankcontext (Henning, 2010). De aandacht voor de perspectieven van
minderjarigen en van ouders betekent uiteraard niet dat zij ‘gelijk’ moeten krijgen. het betekent eerder
dat ze de kans moeten krijgen hun mening te verwoorden en dat door de jeugdrechters getoond moet
worden bijvoorbeeld door mondeling en/of schriftelijk de maatregel te motiveren dat ze hen gehoord
14
VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 12 'The right of the child to be heard', 20 juli
2009, CRC/C/GC/12.
15
en effectief beluisterd hebben (Pinkney, 2011; Varma, 2007). Het belang van de minderjarige (art. 3
IVRK) en de mening van de minderjarige (art. 12 IVRK) moeten hierbij als complementair
beschouwd worden
15
. Er kan niet voldaan worden aan het belang van de minderjarige wanneer de visie
van minderjarigen en ouders niet (in)direct bevraagd wordt.
Om tot een volwaardige implementatie van artikel 12 VRK in de jeugdrechtbankcontext te komen
zal in de opleiding van de jeugdrechters extra aandacht besteed moeten worden aan het vergroten van
de vaardigheden om participatief om te gaan met kinderen en jongeren (Vis et al., 2012).
Besluitend dient opgemerkt te worden dat dit een ‘exploratief’ onderzoek is. De resultaten kunnen
niet veralgemeend worden naar ‘de’ minderjarigen en ‘de’ ouders die in contact komen met de
jeugdrechtbank.
Dit onderzoek levert wel een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek op. Ten eerste is het
zinvol om meer minderjarigen en hun ouders te bevragen om de huidige onderzoeksbevindingen te
valideren. Hierbij kunnen minderjarigen uit andere voorzieningen (Bijzondere Jeugdbijstand, Vlaams
Agentschap Personen met een Handicap) en hun ouders bevraagd worden. Bijkomend kan het
onderzoek herhaald worden in de algemene jeugdrechtbankpopulatie om eventuele verschillen tussen
minderjarigen met en zonder psychiatrische problematiek te duiden. Vooral over de invulling van
inspraak door alle betrokkenen bij een beslissing in de jeugdrechtbank is extra onderzoek
noodzakelijk. Hierbij zal de mogelijke invloed van de vernieuwde IJH afgewacht moeten worden.
Voor de inspraak van de minderjarige en de ouders zal dit, in de jeugdrechtbankcontext, waarschijnlijk
weinig veranderen gezien het nieuwe decreet geen fundamentele veranderingen doorvoert in deze
context. Het Decreet Rechtspositie van 2004 blijft immers van toepassing.
4. Referenties
Abrams, L.S. (2006). Listening to juvenile offenders: Can residential treatment prevent recidivism?
Child and Adolescent Social Work Journal, 23, 61-85.
Ang, F. (2007). Jongeren en psychiatrie in Vlaanderen: Een mensenrechtelijke benadering. In Centrum
voor beroepsvervolmaking in de rechten (Ed.), Jongeren, psychiatrie en recht (pp. 15-49).
Antwerpen: Intersentia.
Augsberger, A. (2014). Strategies for engaging foster care youth in permanency planning family team
conferences. Children and Youth Services Review, 43, 51-57.
Beyens, K. (2000). Straffen als sociale praktijk. Brussel: VUBPress.
Bosisio, R. (2012). Children's right to be heard: What children think. International Journal of
Children's Rights, 20, 141-154.
15
VN-Comité voor de Rechten van het Kind, General Comment n° 12 'The right of the child to be heard', 20 juli
2009, CRC/C/GC/12.
16
Boylan, J., & Ing, P. (2005). 'Seen but not heard' – young people's experience of advocacy.
International Journal of Social Welfare, 14, 2-12.
Bright, C.L., Ward, S.K., & Negi, N.J. (2011). "The chain has to be broken": A qualitative
investigation of the experiences of young women following juvenile court involvement.
Feminist Criminology, 6, 32-53.
Cappon, L. (2013). Standaardmotivering? Motiveringen van jeugdrechters betreffende maatregelen bij
minderjarigen met een psychiatrische stoornis. Panopticon, 34, 368-393.
Cappon, L. (under review). Who decides? The decision-making process of juvenile judges concerning
minors with mental disorders. International Journal of Law and Psychiatry.
Cappon, L., & Vander Laenen, F. (2010). Minderjarigen met een psychiatrische problematiek op de
jeugdrechtbank: Hoe beslissen jeugdrechters? Tijdschrift voor Jeugd- en Kinderrechten, 218-
226.
Cappon, L., & Vander Laenen, F. (2011). The decision making process of juvenile judges concerning
minors with(out) mental disorders: A review of literature. In M. Cools, B. De Ruyver, M.
Easton, L. Pauwels, P. Ponsaers, T. Vander Beken, F. Vander Laenen, G. Vande Walle, A.
Verhage, G. Vermeulen & G. Vynckier (Eds.), Eu Criminal Justice, Financial and Economic
Crime: New perspectives (pp. 227-262). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu & Governance of
Security Research Group.
Cashmore, J. (2011). Children's participation in family law decision-making: Theoretical approaches
to understanding children's views. Children and Youth Services Review, 33, 515-520.
Cashmore, J., & Parkinson, P. (2007). What responsibility do courts have to hear children's voices.
International Journal of Children's Rights, 15, 43-60.
Cauffman, E., Piquero, A.R., Kimonis, E., Steinberg, L., Chassin, L., & Fagan, J. (2007). Legal,
individual and environmental predictors of court disposition in a sample of serious adolescent
offenders. Law and Human Behaviour, 31, 519-535.
Colins, O., Vermeiren, R., Schuyten, G., & Broekaert, E. (2009). Psychiatric disorders in property,
violent and versatile offending detained male adolescents. American Journal of
Orthopsychiatry, 79, 31-38.
Comité voor de Rechten van het Kind (2010). Het recht van het kind om te worden gehoord
(Nederlandse vertaling van General Comment No. 12). Tijdschrift voor Jeugd- en
Kinderrechten, 39-56.
Franssens, M., Put, J., & Deklerck, J. (2010). Het beleid van de jeugdmagistraat. Leuven:
Universitaire Pers Leuven.
Gilbert, E., Mahieu, V., Goedseels, E., & Ravier, I. (2012). Onderzoek naar de beslissingen van
jeugdrechters/jeugdrechtbanken in MOF-zaken. Brussel: NICC.
Henning, K. (2010). Denial of the child's right to counsel, voice, and participation in juvenile
delinquency proceedings. Child Welfare, 89, 121-138.
17
Herbots, K., Roevens, E., & Put, J. (2012). Participatie van het kind in het gerechtelijk
scheidingsproces: Droombeeld of realiteit. Tijdschrift voor Jeugd- en Kinderrechten, 23-39.
Hill, M. (2005). Ethical considerations in researching children's experiences. In S. Greene & D. Hogan
(Eds.), Researching children's experience: Approaches and methods (pp. 61-86). London:
Sage Publications Ltd.
Hillian, D., & Reitsma-Street, M. (2003). Parents and Youth Justice. Canadian Journal of
Criminology and Criminal Justice, 45, 19-41.
James, S., Landsverk, J., & Slymen, D. (2004). Placement movement in out-of-home care: Patterns
and predictors. Children and Youth Services Review, 26, 185-206.
Krappmann, L. (2010). The weight of the child's view (Article 12 of the Convention on the Rights of
the Child). International Journal of Children's Rights, 18, 501-513.
Leiber, M.J., & Mack, K.Y. (2003). The individual and joint effects of race, gender and family status
on juvenile justice decision making. Journal of Research in Crime and Delinquency, 40, 34-
70.
Lyon, J., Dennison, C., & Wilson, A. (2000). 'Tell them so they listen': Messages from young people in
custody. London: Home Office.
McGrath, A. (2009). Offenders' perceptions of the sentencing process: A study of deterrence and
stigmatisation in the New South Wales Children's Court. The Australian and New Zealand
Journal of Criminology, 42, 24-46.
Mears, D.P. (1998). The sociology of sentencing: Reconceptualizing decisionmaking processes and
outcomes. Law and Society Review, 32, 667-724.
Merlevede, S. (2014). Trajecten van minderjarigen met een psychiatrische stoornis gevolgd door de
jeugdrechtbank. UGent: Gent.
Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
O’Gorman, A., & Vander Laenen, F. (2010). Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek. In T.
Decorte & D. Zaitch (Eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 531-
556). Leuven/Den Haag: Acco.
Peterson-Badali, M., & Broeking, J. (2004). Parents' involvement in youth justice proceedings:
Perspectives of youth and parents. Ottowa: Department of Justice.
Peterson-Badali, M., & Broeking, J. (2009). Parents' involvement in the youth justice system: A view
from the Trenches. Canadian Journal of Criminology and Criminal Justice, 51, 255-270.
Peterson-Badali, M., Ruck, M.D., & Koegl, C.J. (2001). Youth court dispositions: Perceptions of
Canadian juvenile offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative
Criminology, 45, 593-605.
Pinkney, S. (2011). Participation and emotions: Troubling encounters between children and social
welfare professionals. Children and Society, 25, 37-46.
18
Punch, S. (2002). Research with children: The same or different from research with adults? Childhood,
9, 321-341.
Put, J. (2010). Handboek Jeugdbeschermingsrecht. Brugge: Die Keure.
Roose, R. (2008). Kinderrechten en jeugdhulpverlening. In W. Vandenhole (Ed.), Kinderrechten in
België (pp. 137-145). Antwerpen: Intersentia.
Sanborn, J.B. (1996). Factors perceived to affect delinquent dispositions in juvenile court: Putting the
sentencing decision into context. Crime and Delinquency, 17, 142-151.
Sheehan, R. (2001). Magistrates' decision making in child protection cases. Aldershot: Ashgate
Publishing Limited.
Thomas, N., & O'Kane, C. (1999). Children's participation in reviews and planning meetings when
they are 'looked after' in middle childhood. Child and Family Social Work, 4, 221-230.
Vandekerckhove, A. (2011). Eerste stappen naar een meer kindvriendelijke justitie. Tijdschrift voor
Jeugd- en Kinderrechten, 42-48.
Vander Laenen, F. (2009). ‘I don’t trust you, you are going to tell’, Adolescents with emotional and
behavioural disorders participating in qualitative research. Child: Care, Health &
Development, 35, 323-329.
Vanneste, C. (2001). De beslissingen genomen door de parketmagistraten en de jeugdrechters ten
aanzien van delinquente minderjarigen. Brussel: NICC.
Varma, K.N. (2007). Parental involvement in youth court. Canadian Journal of Criminology and
Criminal Justice, 49, 231-260.
Vermeiren, R., De Clippele, T., & Deboutte, D. (2000). A descriptive survey of Flemish delinquent
adolescents. Journal of Adolescence, 23, 277-285.
Vis, S.A., & Fossum, S. (2013). Representation of children's views in court hearings about custody
and parental visitations — A comparison between what children wanted and what the courts
ruled. Children and Youth Services Review, 35, 2101-2109.
Vis, S.A., Holtan, A., & Thomas, N. (2012). Obstacles for child participation in care and protection
cases—Why Norwegian social workers find it difficult. Child Abuse Review, 21, 7-23.