Content uploaded by Paul Ponsaers
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Ponsaers on Aug 30, 2017
Content may be subject to copyright.
1
biblio.ugent.be
The UGent Institutional Repository is the electronic archiving and dissemination platform for all
UGent research publications. Ghent University has implemented a mandate stipulating that all
academic publications of UGent researchers should be deposited and archived in this repository.
Except for items where current copyright restrictions apply, these papers are available in Open
Access.
This item is the archived peer-reviewed author-version of:
De veiligheidsmonitor in crisis
PONSAERS, P.
Panopticon, Antwerpen, Jg. 32, nr.2, 54-62 (ISSN 0771-1409).
To refer to or to cite this work, please use the citation to the published version:
VERWEE, I. PONSAERS, P., (2011), De veiligheidsmonitor in crisis, in : Panopticon, Antwerpen, Jg. 32,
nr.2, 54-62 (ISSN 0771-1409).
2
De veiligheidsmonitor in crisis
“Het is overal crisis” is intussen niet alleen een echte slagzin geworden maar ook
bittere realiteit. Dit zou evenzeer het geval zijn voor de veiligheidsmonitor. Er
steken namelijk meer en meer geruchten de kop op dat het bestaan van de
veiligheidsmonitor onder vuur ligt. Het - in de jaren 1990 geïntroduceerde
instrument – dat op enige wetenschappelijke leest is geschoeid, zou een stille
dood sterven. Dit laat wetenschappers, die begaan zijn met opiniepeilingen bij de
bevolking, niet onaangeroerd. Net daarom werd het hoog tijd om enkele
reflecties neer te schrijven ten voordele van de veiligheidsmonitor. Ondanks het
feit dat het instrument verre van feilloos is en er inhoudelijke en
methodologische bedenkingen bij geformuleerd kunnen worden, zou het
verdwijnen ervan bijzonder ongewenst zijn. Onderstaande forumtekst is dan ook
een warm pleidooi voor het continueren van dit monitoringinstrument.
De belangstelling voor de burger zijn opinie, houding of attitude wordt in
toenemende mate opgemerkt bij het debatteren over criminologische - en
veiligheidsthema‟s in onze hedendaagse samenleving door criminologen, bij
instanties zoals een politiekorps of preventiedienst en bij beleidsmakers die nauw
betrokken zijn bij het veiligheidsbeleid. We stellen vast dat er een veranderende
relatie is tussen het politieke criminele beleid, de burger en de wetenschapper.
Beleid wordt enerzijds gebaseerd op “knowledge based” en “evidence-based”
materiaal waarbij systematisch verzamelde kennis en wetenschappelijke
inzichten de basis vormen van het beleid (De Wree et al.,2010). De laatste
decennia speelt de burger een belangrijke rol in dit debat anderzijds. De
aandacht voor deze opinie is een positief gegeven. Er is echter ook een keerzijde
aan de medaille, wanneer volgende kritische vragen worden gesteld (Beyens,
2005): Op welke data baseren politici zich wanneer zij beleid maken? Op welke
manier worden opinies van burgers gemeten? Wat is “de” publieke opinie?
Onder meer door de vertrouwenscrisis in de overheidsinstanties in de jaren
1990, zijn deze instanties meer dan ooit geïnteresseerd in het bestuderen van de
attitudes ten opzichte van hun diensten, onder meer over de politie en justitie en
over de veiligheid in het algemeen. De burger werd als een belangrijke actor
beschouwd door overheidsinstellingen. De overheid diende het vertrouwen van
de burger terug te herstellen. Daarnaast werd er ook een traditie ingezet van het
op een meer permanente wijze bevragen van burgers, zowel voor legitimiteits-
als beleidsdoeleinden (Verwee, 2010). Deze trend was op te merken op het
3
internationale niveau en ook België ging hier niet aan voorbij. De
veiligheidsmonitor is hier een voorbeeld van.
Navolgende forumtekst wenst bepaalde pijnpunten aan te kaarten met
betrekking tot lokale bevolkingsbevragingen. De veiligheidsmonitor wordt niet
altijd aangewend omwille van diverse redenen, wat repercussies heeft op het
lokale veiligheidsbeleid. Het is zaak dat overheden gebruik maken van de
veiligheidsmonitor - ondanks de bestaande tekortkomingen – zodat een goed
lokaal veiligheidsbeleid wordt voorbereid en toegepast. In een latere fase kunnen
de resultaten van de monitor tot een evaluatie leiden. De veiligheidsmonitor
wordt bovendien gekenmerkt door haar longitudinaal karakter.
“Vogelpiek” bij de lokale entiteiten
Er doen zich bij de lokale entiteiten1 enkele problemen voor die enerzijds hun
oorsprong vinden in de structurele organisatie van de veiligheidsmonitor en
anderzijds te maken hebben met inhoudelijke moeilijkheden van de monitor (Van
Altert, Verwee & Enhus, 2009). Het structurele aspect heeft betrekking op de
financiering van de veiligheidsmonitor. De gebrekkige knowhow inzake de
exploitatie en de beperkte bruikbaarheid van de gegevens op het lokale niveau –
wat verband houdt met de representativiteit - situeert zich op het inhoudelijke
vlak.
In 2006 werd een onderzoek2 afgerond waarbij een „optimalisatie‟ van de
veiligheidsmonitor werd voorgesteld3. In de eerste fase van dit onderzoek
werden behoorlijk wat lokale entiteiten bevraagd over de waarde en het nut van
de veiligheidsmonitor. Een opmerkelijke vaststelling betrof het feit dat er nog
entiteiten waren die nog steeds de „veiligheidsmonitor‟ niet kennen (Ponsaers,
Lemaitre, Verwee, Hougardy & Hodeige, 2005). De hieronder beschreven
vaststellingen zijn gebaseerd op dit onderzoek (Ponsaers et al, 2005). We
1 Onder een lokale entiteit wordt begrepen: stad, gemeente en/of politiezone
2 “Optimalisatie van het gebruik van de veiligheidsmonitor, ontwikkeling van een Mini-
monitor, een complementaire module en methoden voor afname van enquêtes”, In
opdracht van federale overheidsdienst Wetenschapsbeleid en in samenwerking met de
Federale Politie, Dienst DSB, uitgevoerd door Promotoren Professor Paul Ponsaers
(Ugent) en Professor André Lemaître (Ulg).
3 Dit onderzoek bracht nog steeds niet de voorgestelde optimalisatie te weeg.
4
wensen het gebruik van de veiligheidsmonitor te stimuleren gezien op lokaal vlak
heel wat tekortkomingen bij het bevragen van burgers werden vastgesteld.
Vanuit dit opzicht is het dan ook alles behalve wenselijk om een afschaffing
überhaupt maar te overwegen.
Over de waarde en het nut van de veiligheidsmonitor somden de lokale actoren,
die wel vertrouwd waren met het instrument, verschillende redenen op om de
veiligheidsmonitor niet te gebruiken. Eén van de meest voorkomende redenen
betrof het financiële plaatje. De lokale entiteiten die niet tot de aanvankelijke
steekproef behoorden4, krijgen telkens de mogelijkheid om lokaal “op te
stappen”. Deze lokale opstap is een financieel struikelblok waarbij een kosten-
batenanalyse vaak resulteert in een eigen geconstrueerde bevraging. Het zijn net
deze laatste bevragingen die problematisch zijn. Dit is zelfs een understatement
wat ons pleidooi verscherpt voor de afname van een veiligheidsmonitor bij zowel
de lokale als de federale entiteiten. Laten we even inzoomen op deze „homemade
surveys‟ waarvan een korpschef het volgende beweerde: “Deze zijn
methodologisch niet correct om dan nog maar te zwijgen over de resultaten”
(Ponsaers et al, 2005).
Een opiniepeiling maken vergt tijd. Gezien de opmaak van de federale, nationale,
zonale en lokale veiligheidsplannen tijdsgebonden is, staan de lokale entiteiten
onder druk om objectieve en subjectieve gegevens te verzamelen. De objectieve
gegevens worden doorgaans uit de geregistreerde criminaliteitscijfers gehaald,
terwijl de subjectieve gegevens verzameld worden door middel van peilingen en
bevragingen in alle maten en gewichten. De verzameling van de subjectieve
gegevens blijkt voor diverse interpretaties vatbaar. Voor sommigen is dit het
gebruik van de veiligheidsmonitor of een eigen vragenlijst, anderen baseren zich
bijvoorbeeld op meldkaarten waarop de burgers hun problemen kunnen
aangeven. Nog anderen gebruiken liever bepaalde rapporten zoals dit van de
ombudsman, de stadswachten of de wijkvergaderingen die worden georganiseerd
voor het bespreken van de veiligheidsproblemen. De prioriteiten van de
burgemeester en zijn schepencollege spelen hier uiteraard ook een grote rol in.
De verschillende bronnen van subjectieve informatie worden frequent gewogen
ten opzichte van elkaar en ze worden een volgorde van belangrijkheid
toegekend. Indien een lokale entiteit gebruik maakt van de veiligheidsmonitor
wordt deze vaak gecombineerd met allerhande andere data die eveneens tot doel
hebben subjectieve gegevens te verzamelen. Het hoeft geen betoog dat dit vaak
leidt tot het vergelijken van „appelen met peren‟. Niettemin vormen deze
analyses het fundament van het lokaal veiligheidsbeleid.
4 Die niet behoorden tot de piloot politiezones die bij de eerste afname werden gecreëerd
of die – doorgaans - geen veiligheids- en preventiecontract hebben.
5
Het opstellen van een goede bevraging vergt niet alleen tijd, maar ook specifieke
methodologische deskundigheid. Het trekken van een representatieve steekproef
vergt evenzeer tijd en wetenschappelijke knowhow die vaak afwezig is. Het
afnemen van de bevraging vereist bepaalde vaardigheden van de interviewer en
de verwerking van de resultaten en de exploitatie ervan vergt een zekere kennis
waarbij vastgesteld werd dat deze niet steeds aanwezig is.
De juiste vragen stellen is een bijzonder moeilijke opdracht indien men correcte
uitspraken wenst te formuleren op de onderzoeksvraag. Het is bovendien niet
altijd duidelijk of men effectief wel meet wat men wenst te meten. Een afdoende
reflectie is meer dan vereist, evenals wetenschappelijke knowhow over hoe iets
op de beste manier te meten valt. Het inbouwen van een testfase biedt vaak
soelaas. Helaas blijkt dit alles een moeilijke opgave voor de verschillende lokale
entiteiten. Zo worden vragen gesteld die nauwelijks iets zeggen, die weinig
diepgaand zijn en waarover helemaal geen uitspraken kunnen geformuleerd
worden. Een voorbeeld van deze laatste opmerking betreft de vraag naar het
slachtofferschap. Lokale enquêtes bouwen deze vraag soms in, waarbij een
wijkagent, een student of eender welke persoon aan de deur van een inwoner
van zijn stad, gemeente of politiezone gaat vragen of deze de laatste maanden
slachtoffer werd van een crimineel feit. Dit kunnen innemende – en misschien
bedreigende - vragen zijn, waarbij mensen niet altijd het onderste van hun tong
willen laten zien.
Alhoewel er heel wat discussie is over de steekproeftrekking van de
veiligheidsmonitor, dient aangegeven te worden dat de manier waarop dit
gebeurt bij de lokale entiteiten doorgaans ondermaats is. De wetenschappelijke
knowhow om een representatieve steekproef te trekken ontbreekt vaak op het
lokale vlak. Men maakt bovendien frequent gebruik van de bevraging van
zogenaamde sleutelfiguren. Deze sleutelfiguren worden beschouwd als de
vertegenwoordigers van bepaalde organisaties zoals stadsdiensten,
buurtwerkers, … Het probleem is dat dit doorgaans zeer mondige burgers zijn die
zich vaak sociaal engageren. De problemen en de meningen die dan zullen
worden aangekaart zullen zeer eenzijdig zijn. De niet-mondige burger, de burger
die zich niet engageert, de burger die daar geen tijd wenst in te steken komt
nauwelijks aan bod. Er kunnen daarnaast heel wat vragen gesteld worden bij de
garantie van de anonimiteit.
Wat betreft de steekproeftrekking en de wijze van bevraging van de
veiligheidsmonitor, is het intussen bekend dat deze frequent onder vuur komen
te liggen omdat deze zich baseren op bestanden van telefoonnummers. Op die
6
manier blijken heel wat mensen uit de boot te vallen. Na veelvuldige
onderwerping aan kritiek is er de blijvende vaststelling dat de telefonische
bevraging tot op heden nog steeds voor dit soort van instrument de beste
bevragingsmethodiek is. Het zou nog optimaler zijn mocht deze aangevuld
worden met een face-to-facebevraging van diegenen die uit de boot vallen bij de
steekproeftrekking (Verwee & Ponsaers, 2008).
De manier waarop de lokale bevragingen worden georganiseerd en afgenomen
laten herhaaldelijk te wensen over. Een voorbeeld van een methode die frequent
wordt toegepast, is het op pad sturen van de wijkagent. De wijkagent belt aan
de deur en stelt enkele vragen over problemen en onveiligheidsgevoelens, maar
verlangt ook van de geïnterviewde dat deze de politie beoordeelt. De wijkagent
vraagt met andere woorden wat men vindt van de politie. Het klinkt misschien
wel hilarisch, maar het is spijtig genoeg bittere realiteit. De wijkagent gaat
bovendien - met de beste bedoelingen - op stap tijdens zijn werkuren, waardoor
heel wat mensen systematisch worden uitgesloten.
Een andere bevragingsimethode is het werken met studenten, waarbij ook hier
weer de vraag kan gesteld worden of die wel over de nodige competenties
beschikken en voldoende kennis hebben om dit op een goede manier te doen. Zo
stelde een korpschef: “Mocht ik geen studenten criminologie op stage hebben,
had ik nooit een bevraging. Want om dit te organiseren, dat vergt capaciteit en
middelen, die hebben we niet”.
De bevraging van de zogenaamde „sleutelfiguren‟ is evenzeer een populaire
methode om objectieve en subjectieve informatie te verzamelen. Het probleem is
dat iedereen een andere interpretatie geeft aan het woord „sleutelfiguur‟: “Voor
de ene zone is dit een bevraging van personen uit het onderwijs, een
vertegenwoordiger van een religie, iemand van de sportvereniging of van de
seniorenraad,.... Voor een andere zone gaat dit om de burgemeester en het
schepencollege, nog een andere zone ziet dit als de meest mondige burger in een
bepaalde buurt. Zoals men merkt, vult iedereen het begrip „sleutelfiguur‟ vaak
naar eigen goeddunken in” (Ponsaers et al, 2005).
Het invullen van enquêtes online wordt ook meer en meer gedaan, waarbij
opnieuw heel wat vragen kunnen gesteld worden wat betreft de bereikbaarheid
van mensen, de non-respons en de anonimiteit.
7
Of het nu een strategisch analist betreft, een beleidsmedewerker of een
preventieambtenaar is, allen proberen natuurlijk naar best vermogen de
bevraging te organiseren, waarbij de ene meer competent blijkt te zijn dan de
andere. Een goede verwerking van de resultaten is geen sinecure en moet met
de nodige omzichtigheid gebeuren en gebaseerd zijn op kennis. Tenslotte worden
de beleidsplannen op deze informatie gebaseerd.
Het is merkwaardig dat de timing van de afname van de
veiligheidsmonitor niet afgestemd is op de voorbereiding van de opmaak
van de veiligheidsplannen. Dit vormt evenzeer een reden voor de steden,
gemeenten en politiezones om de monitor niet af te nemen in hun gebied.
De huidige veiligheidsmonitor zou wellicht meer aangewend worden indien
deze de voorziene beleidscyclus volgt, zowel op het vlak van afname van
de monitor als het vrijgeven van de resultaten (Ponsaers et al, 2005).
Tot slot kennen de lokale enquêtes vaak geen longidutinaal karakter. Ze
worden doorgaans occassioneel afgenomen naar goedbelieven of naar wat
prioritair moet zijn in de veiligheidsplannen. Vandaar de term „vogelpiek‟
in de titel. De waarde van een goede wetenschappelijke survey schuilt niet
alleen in de survey zelf en de steekproeftrekking maar ook in haar
vergelijkbaarheid doorheen de tijd en ruimte. Op het lokale niveau wordt
deze vergelijksbasis vaak overboord gegooid, wat de bevraging niet ten
goede komt. Een respondent uit het onderzoek van 2005 verwoordt dit als
volgt: “Het is een standaardinstrument, wetenschappelijk tot stand
gekomen dat een vergelijking mogelijk maakt, zowel longidutinaal als
geografisch. Dit instrument bestaat uit vragen „waarover nagedacht‟ werd
en is het enigste instrument op federaal niveau dat de bevolking
bevraagt” (Ponsaers et al, 2005).
Waarde van de modules
De veiligheidsmonitor is zowel bruikbaar op het lokale als op het federale niveau.
Doch merken we dat bepaalde modules eerder bruikbaar zijn voor het federale
niveau en andere modules eerder als nuttig worden ervaren op het lokale niveau.
Als men via een gestandaardiseerd instrument informatie wenst te bekomen over
lokale – en zeer specifieke – problemen, zoals bijvoorbeeld overlast door
rondhangende jongeren, dan is dit geen evidentie. De problemen kunnen
misschien vastgesteld worden door middel van de gestandaardiseerde
vragenlijst, maar indien men diepere inzichten wenst in de resultaten, blijft de
veiligheidsmonitor vaak het antwoord schuldig. Het politieke lokale beleid heeft
nochtans nood aan diepgaande inzichten om haar beleid voor te bereiden, uit te
voeren en in een latere fase te evalueren.
8
“De veiligheidsmonitor slaagt er niet in om de lokale noden in kaart te brengen
en dat hebben we nodig voor het ZVP”.
In het onderzoek dat uitgevoerd werd door Ponsaers et al (2005) werd
geconcludeerd dat het creëren van fijnmazigheid in de monitor onontbeerlijk was
voor een lokale entiteit, opdat deze gebruik zou maken van de
veiligheidsmonitor. De steekproeftrekking werd daarbij herzien, waarbij bepaalde
modules - zoals slachtofferschap - eerder op federaal niveau dienen
geanalyseerd, en andere modules, zoals buurtproblemen en
onveiligheidsgevoelens, op het niveau van de lokale entiteiten (Verwee &
Ponsaers, 2008).
Een aantal modules worden hieronder overlopen. Er wordt kort aangegeven
welke van de modules al dan niet nuttig zijn voor het lokale of federale niveau.
Buurtproblemen
Het lokale niveau heeft lokale informatie nodig en de module buurtproblemen
leent zich hier uitstekend toe. Deze module wenst een inschatting te maken van
de problemen in de buurt. Niet alleen criminaliteit, maar ook overlast en
problemen met betrekking tot de openbare orde komen aan bod. Dit is voor de
lokale entiteiten één van de meest bruikbare modules.
Onveiligheidsgevoelens
Onveiligheidsgevoelens zijn binnen de sociale wetenschappen wellicht één van de
meest bestudeerde verschijnselen, waarbij onnoemelijk veel discussie ontstaat
over de term onveiligheidsgevoel as such en over de manier waarop men deze in
kaart kan brengen. De hamvraag is of men onveiligheidsgevoelens – net zoals
andere sociale fenomenen - beter op een kwalitatieve dan kwantitatieve manier
meet. Er luidden meer en meer klokken om dit te combineren doch is deze
combinatie niet evident.
9
Als de lokale entiteiten vijf jaar geleden gevraagd werden welke voor hen de
nuttigste modules waren, dan betrof het antwoord de modules buurtproblemen,
onveiligheidsgevoelens en politioneel functioneren. De module
„onveiligheidsgevoelens‟ wordt dus als een bijzonder nuttige module
gepercipieerd door de lokale entiteiten, die bij de opmaak van de
veiligheidsplannen hun subjectieve cijfers uit de veiligheidsmonitor kunnen
halen.
Politiefunctioneren
Een bijzonder groot deel van de vragen in de veiligheidsmonitor gaan over de
politie. Dat is de reden waarom de monitor soms de politiemonitor5 wordt
genoemd. De veiligheidsmonitor bevat twee modules die betrekking hebben op
de politie, namelijk het contact dat men had met de politie en de beoordeling van
het politionele functioneren. Het wekt weliswaar ergernis dat veiligheid beperkt
werd tot een louter politioneel gegeven, niettemin is de kennis die wordt
verzameld door deze module bijzonder belangrijk.
De burger werd als een belangrijke pion beschouwd wanneer de politievisie werd
uitgedragen door de Belgische overheid6. “In a time when aspirations about what
the police might become are running high... We should take advantage of these
times to promote a style of policing that gives the people what they want... If we
want our police to serve us right, then we are obliged to illuminate, articulate
and continuously reinforce what it means to police for people” (Mastrofski,
1998). Mastrofski wijst op het belang van de burger in het politionele debat. Bij
het reflecteren over de rol van de politie, moet men zich meer laten leiden door
de wensen van de burger.
De visie vervat in het community oriented policing model prefereert een
gedecentraliseerde politieorganisatie waarin een politiebeleid wordt ontwikkeld
dat in nauw verband staat met de noden en de behoeften van de „community‟
(Ponsaers, 2001). De relatie tussen de politie en de gemeenschap wordt
gekarakteriseerd “as the relationship between the police and the public, although
a concern since the formalization of the police function, has taken on added
significance under community policing with its emphasis on police-citizen
reciprocity. Community policing seeks to build trust between the police and the
communities and influence the perceptions of citizens (Frank, J., Novak, B.W. &
5 De Nederlandse politiemonitor was de inspiratiebron voor de Belgische
veiligheidsmonitor in de jaren „90
6 COP
10
Smith, K.J., 2005). Samen met het belang dat men hecht aan de mening van de
burger, kwam er evenzeer kritiek door onderzoekers en wetenschappers op deze
démarche. Met name werd gesteld dat beleidsmakers net een beleid aan het
ontwikkelen waren dat helemaal niet afgestemd werd op de noden en behoeften
van de burger, zoals het in een goed COP-model betaamt (Eliaerts & Enhus,
1992; Enhus, 2003 & Vandenbroeck, 2002). Deze kritiek is nog steeds zeer
actueel: de burger is vaak de vergeten schakel (Verwee, 2009).
Het is bovendien voor de politie zelf belangrijk om te weten wat de bevolking van
haar denkt. De politie wenst immers haar eigen functioneren zoveel mogelijk af
te stemmen op de belangen van de samenleving. Dit heeft opnieuw betrekking
op de community oriented policing idee en haar vijf pijlers, waarbij onder meer
externe oriëntering, partnerschap en accountability centraal staan (Verwee,
2010).
Melding en aangiftegedrag: Slachtofferschap
De officiële politiestatistieken werden met een aantal knelpunten geconfronteerd,
onder meer het darknumber. De officiële cijfers van de politie zijn ontoereikend,
want niet alle slachtoffers doen melding van het criminele feit omwille van
allerhande redenen (vrees voor represailles, angst, schaamte, te grote
inspanning,… ). Slachtofferbevragingen bieden voor bepaalde delicten een
oplossing. Het is bovendien mogelijk om een inzicht te krijgen in wat er al dan
niet wordt aangegeven bij de politie. “Deze alternatieve vorm, ontstaan in de
jaren ‟60, brengt ons ook een nuchtere kijk op hoe men als slachtoffer alles
beleefd en vooral alles probeert te verwerken”, aldus Ponsaers et al (2005). Het
criminele beleid was evenzeer invloedrijk door zijn aandacht niet meer exclusief
te richten op daders, maar ook op slachtoffers. Op internationaal vlak ontstond
de International Crime Victim Survey (ICVS), een internationaal vergelijkende
slachtofferenquête in veertien landen, waarbij verschillende vormen van
victimisatie werden bevraagd (Van Dijk, J.J.M. & Mayhew, P., 1990). Dit soort
van slachtofferbevraging werd ook, geïnspireerd op de Nederlandse
politiemonitor, geïntroduceerd in België door de veiligheidsmonitor. Deze
gegevens worden niet alleen gebruikt bij de uitwerking van het beleid maar
worden ook beschouwd als een evaluatie-instrument (Goethals J., Ponsaers P.,
Beyens K., Pauwels L. & Devroe E., 2002).
De vragen naar slachtofferschap en aangiftegedrag worden door sommigen zelfs
beschouwd als de kern van de veiligheidsmonitor. Op beide aspecten wordt
11
indringend doorgevraagd, om tot een beeld te komen van de feitelijke
slachtofferervaringen van burgers (Ponsaers et al, 2005).
Voor de federale entiteiten zijn de resultaten van de veiligheidsmonitor zeer
bruikbaar voor het inschatten van het slachtofferschap. De lokale entiteiten
beschouwen dit echter als een module die weinig wetenschappelijke resultaten
oplevert. Er is immers slechts een kleine minderheid aan slachtoffers onder de
respondenten in de steekproef terug te vinden om een antwoord te kunnen
geven op de vraag: hoeveel mensen werden er slachtoffer in stad X en/of
hoeveel van hen gaf dit aan? Het belang van deze vraag situeert hem dan ook
niet zozeer op het lokale niveau, maar eerder op bovenlokaal niveau, zoals het
federale.
Arbitrair gebruik
Het probleem van opiniepeilingen, waarvan de veiligheidsmonitor een voorbeeld
is, leidt tot een zekere willekeur bij het gebruik ervan.
“Bijna negen op de tien Belgen vinden dat de politiediensten goed tot zeer goed
werk leveren. Dat blijkt uit de Veiligheidsmonitor, een tweejaarlijks
bevolkingsonderzoek in opdracht van Binnenlandse Zaken” (De standaard, 26
november 2009). De minister concludeerde dat de politiehervorming geslaagd is.
Deze krantenkop is uitermate bevredigend voor politionele middens en
beleidsmakers, echter kan men de vraag stellen in hoeverre het doel hier de
middelen heiligt. Het arbitraire gebruik van de resultaten van de
veiligheidsmonitor gebeurt uiteraard niet alleen op het federale niveau, dit is
wellicht nog meer het geval op het lokale niveau. Menig lokale actor gaf dit ook
volmondig toe in ons onderzoek (Ponsaers et al,2005).
Het arbitraire gebruik van dergelijke peilingen leidt tot huiver bij de critici. Het
instrument wordt gebruikt waar het in het beleidskraam past, waardoor de
credibiliteit van het instrument verlaagt en zelfs verdwijnt.
Besluit
12
De lokale entiteiten worden gevraagd om zonale en lokale veiligheidsplannen op
te maken. Deze entiteiten staan onder een zekere tijdsdruk bij het verzamelen
van objectieve en subjectieve data. Het lokale veiligheidsbeleid wordt immers
uitgezet op basis van deze „harde‟ en „zachte‟ cijfers. De harde cijfers worden
gehaald uit de geregistreerde criminaliteitscijfers, terwijl de zachte cijfers op heel
wat manieren worden verzameld. Er zijn nogal wat meningsverschillen over hoe
men op de beste manier aan de zachte cijfers geraakt.
De steden, gemeenten en politiezones worden - naast de tijdsdruk - voor het
opstellen van deze plannen, geconfronteerd met het financiële aspect: het
verzamelen van subjectieve data op een wetenschappelijke manier is erg duur.
De lokale opstap voor een veiligheidsmonitor is voor de meerderheid geen optie
omwille van het financiële plaatje. De inhoudelijke beperkingen van de
veiligheidsmonitor zelf zorgen ook voor een zekere terughoudendheid ten
aanzien van het instrument. Nochtans zou het goed zijn mocht men het beleid
baseren op de resultaten van de veiligheidsmonitor, in plaats van lukraak
mensen te bevragen en uitspraken te formuleren die niet altijd even deugdelijk
worden bevraagd en geanalyseerd. Het „vogelpiek‟-gehalte bij de lokale
entiteiten is een reden om het gebruik van de veiligheidsmonitor net aan te
moedigen en dus zeker niet af te schaffen. De gebrekkige kennis en knowhow bij
het peilen naar een opinie scherpt ons pleidooi aan ten voordele van de afname
van een veiligheidsmonitor in elke lokale entiteit.
Uit ons onderzoek van 2005 blijkt dat de waarde van bepaalde modules zich
soms situeert op het lokale niveau en soms op het federale niveau. De
veiligheidsmonitor dient dus beide niveaus, wat een niet te onderschatten
meerwaarde is van het instrument. De meerwaarde ervan zit bovendien ook in
het longidutinale karakter, door de afname systematisch te herhalen kunnen
vergelijkingen doorheen de tijd en de ruimte worden gemaakt.
De veiligheidsmonitor afschaffen? Neen, zeker en vast niet. We hopen de lezer te
hebben overtuigd van de meerwaarde ervan, zeker wanneer we weten dat lokale
overheden vaak lukraak aan opiniepeilingen beginnen zonder de vereiste kennis.
Dit is een bijzonder problematisch gegeven, want het lokale veiligheidsbeleid
wordt hier in grote mate op afgestemd. Het is vanuit dit oogpunt net belangrijk
om de afname en het gebruik van veiligheidsmonitor aan te moedigen.
Weliswaar geldt nog steeds dezelfde conclusie als uit het onderzoek van 2005,
een optimalisatie van de veiligheidsmonitor zou zeker niet misstaan. Maar dat
mag zeker geen reden vormen voor de afschaffen ervan. Dat lijkt immers sterk
op „het kind met het badwater weggooien‟.
13
Bibliografie
Beyens, K. (2005). Prestatie of perceptie? De burger aan het woord, Orde van de
Dag, 29, pp. 7-19.
De Wree, E., Devroe, E. , Broer,W. & Vanderlaan, P., (2011) Evidence Based
Policing, Cahier Politiestudies, nr. 17, Maklu.
Eliaerts, C., Enhus, E., Senden R. (1992). Politie en Bevolking. Vragen staat
vrij.... De politionele afhandeling van vragen uit de bevolking. Brugge, Vanden
Broele.
Enhus, E. (2003). De relatie bevolking-politie: het paard van Troye? In J. Van
Erck (Ed.). Gemeenschapsgerichte politiezorg = externe oriëntering. Brussel:
Politeia, pp.37-52.
Frank, J., Smith, B.W. & Novak, K.J (2005). Exploring the basis of citizens‟
attitudes toward the police, Police Quarterly, 8, 2, pp. 206-228.
Goethals, J., Ponsaers, P., Beyens, K., Pauwels, L. & Devroe, E. (2002).
Criminografisch onderzoek in België. In Beyens, K., Goethals, J., Ponsaers, P. en
Vervaeke, G. (eds.) Criminologie in actie: handboek criminologisch onderzoek,
Brussel: Politeia, pp. 137-188.
Mastrofski, S. D. (1998). Community policing and Police Organisation Structure.
In: Brodeur, J.P. (Ed.). How to recognize good policing. Problems and issues.
London, Sage, pp. 161-193.
Ponsaers, P. (2001). De ontwikkeling van community (oriented) policing en de
verhouding tot andere politiemodellen. Handboek voor Politiediensten, 57, pp.
21-62.
Ponsaers, P., Goethals, J. & Vervaeke, G. (2001). De veiligheidsmonitor.
Behoeftendetectie bij de bevolking. Brussel: Politeia.
Ponsaers, P., Lemaitre, A., Verwee, I., Hougardy, L. & Hodeige, R. (2005).
Optimalisatie van het gebruik van de veiligheidsmonitor, ontwikkeling van een
mini-monitor, een complementaire module en methoden voor afname van
enquêtes (Intern Rapport), Gent-Luik: Ugent- ULg.
Van Altert, K., Verwee, I. & Enhus, E. (2009). Exit de veiligheidsmonitor? Cahiers
Integrale Veiligheid: De integrale veiligheidstoolbox: kant en klaar bruikbaar?,
pp. 17-36.
Van den Broeck, T. (2002). Keeping up appearances? A community‟s perspective
on community policing and the local governance of crime. Policing. An
international Journal of Police Strategies & Management, 25, 1, pp. 169-189.
Van Dijk, J.J.M., Mayhew, P. (1990). Criminal victimisation in the industrialized
world: key findings of the 1989 International Crime Survey, Kluwer, Deventer.
14
Verwee, I. & Ponsaers, P. (2008). De veiligheidsmonitor: een mogelijke
verrijking. Handboek Politiediensten, pp. 85-101.
Verwee, I. (2009). "De burger als vergeten schakel" In: Bruggeman, W., De
Wree, E., Goethals, J., Ponsaers, P., Van Calster, P., Vanderbeken, T. &
Vermeulen, G., Van pionier naar onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon,
Antwerpen: Maklu, reeks Libri, pp. 65-74
Verwee, I. (2010). De relatie bevolking-politie. Vrije Universiteit Brussel, Reader
„politionele organisatie en beleid‟.
X. De Standaard, 29 november 2009.