ArticlePDF Available

De maximale hartfrequentie: berekend of gemeten?

Authors:

Abstract

Cardiovasculaire training is een be-langrijk middel in sportcentra en bij be-handeling in de (sport) fysiotherapeuti-sche praktijk. De laatste jaren is veel geschreven over rekenformules die een voorspelling geven van de maximale hartfrequentie. De eenvoudigste en meest gebruikte rekenformule is: 220 – leeftijd (1). Maar hoe nauwkeurig is deze berekening/schatting en welke formule is (wanneer) het beste? De maximale hartfrequentie is de hoogst mogelijke hartfrequentie bij een lichamelijke (sport)activiteit. Een for-mule voor het berekenen van Hfmax wordt gebruikt als je de Hfmax van een persoon niet weet en deze niet wilt of kunt meten maar moet schatten. Voor het berekenen, dus het schatten, van iemands maximale hartfrequentie zijn er vele formules in omloop. Voor dit artikel zijn, met behulp van geauto-matiseerde literatuurbestanden en zoekmachines, 12 verschillende reken-formules getraceerd en uitgekozen. Zonder te pretenderen dat deze lijst compleet is, geeft dit dus wel aan dat er vele verschillende formules bestaan 6 S p o r t g e r i c h t n r. 2 / 2 0 0 7 – j a a r g a n g 6 1 FYSIOLOGIE De intensiteit van cardiovasculaire training wordt vaak bepaald aan de hand van een percentage van de maximale hartfrequentie (Hfmax) of een afgeleide daarvan. In de trainingsliteratuur (en op Internet) zijn veel verschillende formules te vinden om de maximale hartfrequentie te bere-kenen. In dit artikel worden verschillende methoden voor het berekenen van de maximale hartfrequentie vergeleken en toegelicht, en worden de consequenties voor de praktijk weergegeven.
Cardiovasculaire training is een be-
langrijk middel in sportcentra en bij be-
handeling in de (sport) fysiotherapeuti-
sche praktijk. De laatste jaren is veel
geschreven over rekenformules die een
voorspelling geven van de maximale
hartfrequentie. De eenvoudigste en
meest gebruikte rekenformule is:
220 – leeftijd (1). Maar hoe nauwkeurig
is deze berekening/schatting en welke
formule is (wanneer) het beste?
De maximale hartfrequentie is de
hoogst mogelijke hartfrequentie bij een
lichamelijke (sport)activiteit. Een for-
mule voor het berekenen van Hfmax
wordt gebruikt als je de Hfmax van
een persoon niet weet en deze niet wilt
of kunt meten maar moet schatten.
Voor het berekenen, dus het schatten,
van iemands maximale hartfrequentie
zijn er vele formules in omloop. Voor
dit artikel zijn, met behulp van geauto-
matiseerde literatuurbestanden en
zoekmachines, 12 verschillende reken-
formules getraceerd en uitgekozen.
Zonder te pretenderen dat deze lijst
compleet is, geeft dit dus wel aan dat
er vele verschillende formules bestaan
6Sportgericht nr. 2 / 2007 – jaargang 61
FYSIOLOGIE De intensiteit van cardiovasculaire training wordt vaak
bepaald aan de hand van een percentage van de maximale
hartfrequentie (Hfmax) of een afgeleide daarvan. In de
trainingsliteratuur (en op Internet) zijn veel verschillende
formules te vinden om de maximale hartfrequentie te bere-
kenen. In dit artikel worden verschillende methoden voor het
berekenen van de maximale hartfrequentie vergeleken en
toegelicht, en worden de consequenties voor de praktijk
weergegeven.
De maximale hartfrequentie: berekend
of gemeten?
Hans Bult &
Gerard van der Poel
Formules berekenen/schatten maximale hartfreqentie
Formule Bron
220 - leeftijd Astrand
220 - (0,9 x leeftijd) Ilmarinen
208 - (0,7 x leeftijd) Tanaka
205 - (0,5 x leeftijd) Urho Kaleva Kekkonen instituut (UKK)
220 - leeftijd (mannen) American Heart Association (AHA)
226 - leeftijd (vrouwen) American Heart Association (AHA)
206,3 - (0.711 x leeftijd) Londeree and Moeschberger
217- (0.85 x leeftijd) Millar
205 - leeftijd Kallio en Seppanen (1)
214 - (0,8 x leeftijd) voor mannen Internet (2 en 3)
209 - (0,7 x leeftijd) voor vrouwen Internet (2 en 3)
220 - (0,64 x leeftijd) Internet (3)
1: http://www.sportwandelen.nl/www/template.php?o=nordicwalking&d=1&c=hart
s
2: http://www.conditietesten.nl/hartslagwaardenlopen.htm
3: http://www.mtchuizen.com/Karvonen2.php
Tabel 1
om de maximale hartfrequentie te
schatten. In tabel 1 vindt u een opsom-
ming van de formules die wij vonden.
De formule: Hfmax = 220 – leeftijd is
het eenvoudigst en daarom wellicht
het meest bekend en het meest ge-
bruikt. Deze formule werd door
Åstrand en Christensen in 1964 gepu-
bliceerd in een klassiek artikel met gra-
fieken waarin de daling van de Hfmax
wordt weergegeven van metingen bij
350 proefpersonen in de leeftijd van
8 tot 65 jaar (1). Irma Åstrand publi-
ceerde in 1959 en 1960 samen met haar
man Per Olof Åstrand (en Rodahl)
meer gegevens over het schatten van
de Hfmax bij ouderen (2).
De laatste jaren wordt de formule van
Ilmarinen:
Hfmax = 220 – (0,9 x leeftijd) steeds
meer gebruikt bij personen boven de 50
jaar. Ilmarinen (3, 4) heeft bij groepen
mannen en vrouwen de relatie tussen
leeftijd en Hfmax bepaald en kwam tot
de conclusie dat een wat subtielere af-
stelling van de formule een iets hogere
graad van nauwkeurigheid opleverde.
Åstrand publiceerde in 1960 al over de
noodzaak om te komen tot correctie-
factoren voor met name de ouder wor-
dende mens (5).
Recent (2006) gaven Wilmore en Costill
in hun boek (6) de voorkeur aan de vrij
‘nieuwe’ formule van Tanaka uit 2001:
Hfmax = 208 - (0,7 x leeftijd). Tanaka
deed een meta-analyse waarin de ge-
gevens uit 351 studies met in totaal
18.712 proefpersonen werden geanaly-
seerd (7). In deze meta-analyse bleek
dat, bij het gebruik van de formule 208
- (0,7 x leeftijd), Hfmax het hoogste
correleerde met de leeftijd (r = -0.90).
Daarna vergeleek Tanaka in een eigen
onderzoek het berekende maximum
van 541 gezonde proefpersonen met
de gegevens van een maximaal-test in
het laboratorium. De test was een
looptest op een tredmolen (lopende
band) met ademgas-analyse waarbij
elke 2 minuten de helling met 2,5%
werd verhoogd. Aan minimaal 3 van
de volgende 4 criteria moest voldaan
worden voor het vaststellen van een
‘werkelijk’ maximum:
1. Een plateau in VO2 ondanks toe-
name van intensiteit.
2. Een respiratory exchange ratio
(RER) van minimaal 1,15.
3. Een maximale ademfrequentie van
respiratie van minimaal 35 x per mi-
nuut.
4. Een score van minimaal 18 op de
Borg-schaal.
Tanaka’s conclusie was dat de formule
een goede schatting biedt van de
Hfmax bij gezonde volwassenen. Hij
vond géén verschillen tussen mannen
en vrouwen. En hij vond ook géén ver-
schil in Hfmax tussen mensen met een
hoge of lage belastbaarheid en ge-
traindheid.
De American Heart Association han-
teert wèl verschillende formules voor
mannen en vrouwen (8), met als reden
dat er mogelijk hormonale invloeden bij
de vrouw spelen die zorgen voor een
hogere maximale hartfrequentie. Zoals
al genoemd weerspreekt Tanaka dit
verschil tussen man en vrouw op basis
van zijn meta-analyse. Hij geeft verder
aan dat alléén leeftijd invloed heeft op
de Hfmax, geslacht of getraindheid is
niet van invloed. Zavorsky (9) onder-
steunt dit en geeft aan dat een goede of
matige getraindheid maar een zeer be-
perkte invloed heeft op de werkelijke
maximale hartslag (maximaal 1 slag
hogere of lage Hfmax).
In figuur 1 is een drietal gangbare for-
mules uit tabel 1 en 2 uitgezet in een
figuur.
Uit deze grafiek komt duidelijk naar
voren dat de verschillen tussen de for-
mules na het 50ste levensjaar groter
worden. Zo is het verschil tussen de
Sportgericht nr. 21 / 2007 – jaargang 61 7
120
130
140
150
160
170
180
190
200
210
220
10 20 30 40 50 60 70 80
Leeftijd (in jaren)
Astrand 220-lft
Ilmarinen 220-
(0,9xlft)
Tanaka 208-
(0,7xlft)
Figuur 1
klassieke formule (220 -- leeftijd) en
die van Tanaka op een leeftijd van 50
jaar ongeveer 5 slagen en op een leef-
tijd van 70 jaar al 10 slagen per mi-
nuut. De Hfmax wordt bij ouderen bij
het gebruik van de klassieke formule
dus lager ingeschat.
Groot verschil tussen formules,
en groot verschil per persoon!
Welke formule je precies gebruikt kan
heel wat uitmaken! Er zijn grote ver-
schillen mogelijk in de uitkomsten. In
tabel 2 hebben we de 12 formules (ge-
noemd in tabel 1) doorgerekend bij
personen van 10 tot 80 jaar. Het groot-
ste verschil tussen twee formules loopt
van 21 tot 44 slagen per minuut!
Alle rekenformules gebruiken voor het
schatten van Hfmax de leeftijd van de
betreffende persoon in de formule. Ervan
uitgaande dat die leeftijd klopt, is de
hartfrequentiewaarde die uit de for-
mule rolt een gemiddelde waarde voor
iemand met die leeftijd! Deze gemid-
delde hartfrequentiewaarden zijn het
resultaat van metingen bij grote en
soms wat minder grote groepen (die
verschillen qua doelgroep, geslacht,
leeftijd, trainingstoestand, trainings-
toestel, inspanningstest, cultuur/land).
Het nadeel van gemiddelden is, dat ‘in
het echt’ bijna iedereen ‘om het gemid-
delde heen zit’, bijna niemand heeft
precies die gemiddelde waarde, de één
iets hoger, de ander iets lager. De vraag
is dus, hoe dicht zit zo’n gemiddelde
bij de werkelijke Hfmax-waarde van de
persoon met wie je wilt trainen?
De spreiding rond het gemiddelde, de
standaarddeviatie, geeft aan ‘hoeveel
de werkelijke scores afwijken van het
gemiddelde’. Inspanningsfysioloog
Tinus Jongert vond in een analyse van
eigen gegevens van zijn maximale in-
spanningstesten bij een diverse popu-
latie een standaarddeviatie van bijna
15 slagen per minuut (10). De werke-
lijke maximale hartfrequentie van een
individu zit dus vaak behoorlijk wat
slagen naast de berekende waarde.
Als sprake is van een standaard nor-
male verdeling dan zal 95% van de
echte Hfmax-waarden in een gebied
van +/- 30 slagen per minuut liggen
rond het BEREKENDE gemiddelde. In
5% van de gevallen zal de werkelijke
maximale hartfrequentie nog buiten
dit gebied van +/- 30 slagen vallen!
De data van de 514 mensen die Tanaka
testte laten ook een grote spreiding
zien, op alle leeftijden (figuur 2).
De maximale hartfrequentie bij
lopen, fietsen, zwemmen, roeien
of schaatsen
Elke activiteit en sport kent een eigen
maximale hartfrequentie. Londeree
(11) geeft aan dat bij sporten waarbij
het eigen lichaamsgewicht moet wor-
den verplaatst, een hogere maximale
hartfrequentie wordt gevonden. Hier-
bij is de hoeveelheid actieve spier-
massa ook van groot belang. Hoe meer
spiermassa, hoe hoger de hartfrequen-
tie. Zo is bij dezelfde persoon bij hard-
lopen de maximale hartfrequentie
vaak iets hoger dan bij fietsen. Bij
zwemmen is de maximale hartfre-
quentie juist lager (ongeveer 10 slagen)
door de hydrostatische druk van het
water op het lichaam (12). Het is dus
verstandig om de Hfmax individueel
voor de verschillende activiteiten en
sporten te bepalen (zie tabel 3).
Het meten van de maximale
hartfrequentie
In veel omstandigheden is het moge-
lijk of wenselijk om de werkelijke
8Sportgericht nr. 2 / 2007 – jaargang 61
Tabel 2
Figuur 2: De spreiding in de
gemeten maximale hartfre-
quentie van 514 personen.
De lijnen geven de gemid-
delde waarde, de punten
(bolletjes) de werkelijke
individuele waarden.
Uit Tanaka (7)
Berekenen/schatten maximale hartfreqentie
AHA* AHA* Astrand Ilmarinen Tanaka UKK** Internet Internet Londeree Millar Kallio et al Internet range grootse verschil
Leeftijd 220-lft 226-lft 220-lft 220-(0,9xlft) 208-(0,7xlft) 205-(0,5xlft) 214-(0,8xlft) 209-(0,7xlft) 206,3-(0.711xlft) 217- (0.85xlft) 205-lft 220-(0,64xlft)
mannen vrouwen mannen vrouwen
10 210 216 210 211 201 200 206 202 199 209 195 214 195 - 214 21 sl/min
20 200 206 200 202 194 195 198 195 192 200 185 207 185 - 207 22 sl/min
30 190 196 190 193 187 190 190 188 185 192 175 201 175 - 201 26 sl/min
40 180 186 180 184 180 185 182 181 178 183 165 194 165 -194 29 sl/min
50 170 176 170 175 173 180 174 174 171 175 155 188 155 - 188 33 sl/min
60 160 166 160 166 166 175 166 167 164 166 145 182 145 - 182 37 sl/min
70 150 156 150 157 159 170 158 160 157 158 135 175 135 - 175 40 sl/min
80 140 146 140 148 152 165 150 153 149 149 125 169 125 - 169 44 sl/min
* AHA = American Heart Association ** UKK = Urho Kaleva Kekkonen instituut
maximale hartfrequentie echt te meten.
Natuurlijk is het verstandig om de no-
dige voorzorgmaatregelen te nemen
alvorens een maximale inspannings-
test te doen. Het American College of
Sports Medicine (ACSM) geeft in haar
richtlijnen (14) aan dat alle 50-plussers
èn vrijwel iedereen met een chronische
aandoening een door een arts en/of
een inspanningsfysioloog begeleide
(maximale) inspanningstest onder
ECG-controle moeten doen. Zeker bij
patiëntengroepen is het tevens ver-
standig om vooraf op risicofactoren te
screenen en bijv. een PAR Q-vragenlijst
(15) af te nemen (zie www.hc-sc.gc.ca/
hppb/paguide/pdf/guideEng.pdf).
Het voordeel van een maximaaltest
mèt ademgasanalyse is dat je door het
meten van het respiratoire quotiënt
(respiratory exchange ratio, RER), ze-
ker weet of het werkelijke maximum
bereikt is. Het RER geeft de verhou-
ding tussen de uitgeademde kool-
dioxide en ingeademde zuurstof. Een
RER van meer dan 1,0 geeft aan dat
meer kooldioxide uitgeademd wordt
dan er zuurstof in gaat en betekent dat
er CO2 vrijkomt als gevolg van buffe-
ring in het bloed; een teken dat de Ph
daalt en dat de aërobe energievoorzie-
ning tekort schiet en er ook anaërobe
energielevering nodig is om het inten-
siteitniveau te kunnen uitvoeren. Een
jonger en gezonder persoon kan een
maximale veldtest uitvoeren. Het pro-
tocol voor zo’n loop- of fietstest is ver-
rassend eenvoudig.
Loop- en fietsprotocol:
maximale veldtest
– doe een hartslagmeter om (liefst met
geheugen);
– doe een warming up van ongeveer
5 minuten binnen het aërobe systeem;
– bouw de belasting/intensiteit binnen
een belastingsblok van 2 tot maximaal
3 minuten geleidelijk
op (bij hardlopen onge-
veer 800 meter en bij
fietsen ongeveer 2000
meter);
– laat de proefpersoon
de laatste 15 seconden
een maximale eindspint
maken;
– de hoogst gemeten
hartfrequentie is op dat moment de
maximale hartfrequentie.
Op het moment dat tijdens een trai-
ning of (sport)activiteit een hogere Hf-
max gemeten wordt is deze waarde ui-
teraard de nieuwe Hfmax.
Het meten van de
rusthartfrequentie
De hartfrequentie in rust geeft geen
duidelijk beeld van de actuele conditie.
Uiteraard kan deze hartfrequentie
beïnvloed worden door medicijnge-
bruik. Zeker bij patiëntengroepen is dit
regelmatig het geval. De rusthartfre-
quentie daalt door duur- en/of inter-
valtraining als gevolg van o.a. de ver-
groting van het slagvolume.
Hoe wordt de hartfrequentie in rust
gemeten? Als richtlijn voor de praktijk
kan de rusthartfrequentie worden be-
paald door gedurende 5 dagen de
hartfrequentie te meten kort na óf liefst
vlak voor het wakker worden (bijv.
met behulp van een hartslagmeter met
geheugen). Door de resultaten deze
5 dagen op te tellen en te delen door
5 ontstaat de gemiddelde hartfrequen-
tie in rust.
De rusthartfrequentie ligt gemiddeld
tussen de 60 en 80 slagen per minuut
(16). Van elite duursporters zijn zeer
lage waarden bekend. Zo zou Indurain
een rusthartfrequentie van 28, Arm-
strong van 33 en Merckx van 36 heb-
ben gehad. Bij Franceso Moser, de
voormalig houder van werelduurre-
cord, zou ‘s nachts zelfs een hartfre-
quentie van 21 slagen per minuut zijn
genoteerd. Dit zijn extreme waarden
die juist ook ’s nachts problemen kun-
nen geven.
De consequenties voor de
praktijk
Alle formules zijn gebaseerd op ge-
middelde Hf-waardes. De waardes zijn
gemeten bij grote en soms wat minder
grote groepen. De werkelijke maxi-
male hartfrequentie van een individu
kan makkelijk 10 tot 15 slagen/minuut
afwijken van de geschatte waarde met
Sportgericht nr. 21 / 2007 – jaargang 61 9
Hfmax bij: Percentage van het maximum
Loopband met helling 100%
Loopband horizontaal 95-98%
Steppen 97%
Fietsergometer 90-95%
Zwemmen 85%
Arm-ergometer 65-70%
Tabel 3. De maximale hartfrequentie bij ver-
schillende activiteiten (13)
de formule! Maar hoe verwerk je dan
de gevonden waardes in een trainings-
richtlijn? En hoe beperk je deze ‘schat-
tingsfout’?
Voor het bepalen van de trainingshart-
frequentie raden wij aan gebruik te
maken van een combinatie van de
maximale- en rusthartfrequentie. Hier-
bij wordt in vrijwel de gehele trai-
ningsliteratuur de methode van Kar-
vonen gebruikt (6,16). Door het
gebruiken van de werkelijk gemeten
rusthartfrequentie van een individu, is
de schatting/berekening van de trai-
ningshartfrequentie niet meer alléén
afhankelijk van de (geschatte) maxi-
male hartfrequentie. De mogelijke fout
wordt daardoor kleiner. Dit is tevens
een pleidooi om indien mogelijk het
werkelijke maximum te meten.
Conclusies
De formules voor het bepalen van de
Hfmax geven een ruwe schatting en
zijn vooral ontwikkeld om bij groepen
mensen bij wie Hfmax niet 'zomaar' te
bepalen valt mogelijk te maken. Daar-
bij moet je grote individuele verschil-
len accepteren omdat een nauwkeuri-
ger schatting niet mogelijk is. Om de
trainingsintensiteit te bepalen geniet
het de voorkeur om informatie te ver-
zamelen over de werkelijke maximale
én rusthartfrequentie, en op basis hier-
van (verstandige) percentages voor de
trainingsintensiteit te kiezen met be-
hulp van de formule van Karvonen.
Door het gestructureerd verzamelen
van gegevens kan de training indivi-
dueel op maat gesneden worden. Het
bijhouden van een trainingslogboek
kan hierbij een zeer nuttig instrument
zijn. Als dit om welke reden dan ook
niet mogelijk is, is het berekenen/
schatten van de Hfmax de enige moge-
lijkheid. Uit de literatuur komen de
formules van Tanaka en Ilmarinen
naar voren als de best onderbouwde
formules om de Hfmax te berekenen.
Literatuur
1. Åstrand, P-O., and E.H. Christensen: Aerobic
Work Capacity, in F. Dickens, E. Neil and W.F.
Widdas (Eds), p. 295,Oxygen in the Animal
Organism, Pergamon Press, New York, 1964.
2. Åstrand, I., P-O. Åstrand and K.Rodahl:
Maximal Heart Rate during Work in Older
Men., J. Appl. Physiol., 14: 562, 1959.
3. Juhani Ilmarinen, J., Beziehungen zwischen be-
ruflicher und sportlicher körperlicher Aktivität
und kardiopulmonaler Leitungsfahigkeit, 1978,
Deutsche Sporthochschule, Köln.
4. Ilmarinen, J., Rutenfranz,J., Longitudinal studies
of the changes in habitual physical activity of
schoolchildren and working adolescents, 1980.
In K. Berg & B.O. Eriksson (Eds).: Children and
exercise IX( pp. 149-159), International Series
on Sport Sciences,Vol. 10. Baltimore: University
Park Press.
5. Åstrand, I.,: Aerobic Work Capacity in Men
and Women with Special Reference to Age,
Acta Physiol. Scand., 49 ( Suppl.169), 1960.
6.Wilmore, J.H en Costill, D.L., Inspannings- en
sportfysiologie , Elsevier, 2006.
7.Tanaka, H., Monahan, D.K., Seals, D.R. Age-pre-
dicted maximal heart rate revisited, Journal of
the American College of Cardiology. 2001,37,
153-156.
8.A Statement for Healthcare Professionals
From the American Heart Association, Gerald
F.Fletcher,MD, Chair; Gary Balady, MD;Victor F.
Froelicher, MD; L. Howard Hartley, MD; William
L. Haskell, PhD; Michael L. Pollock,PhD,This
report is in accord with the "Statement on
Exercise" published by the American Heart
Association in Circulation (1992;86:340-344).
9. Zavorsky G.S., Evidence and possible
mechanisms of altered maximum heart rate
with endurance training and tapering, Sports
Medicine, 2000, 29(1):13-26.
10. Persoonlijke communicatie met T. Jonger t,
2007.
11. Londeree, B.R. et al, %VO2max versus
%HRmax regressions for six modes of exercise,
Medicine and Science in Sports en Exercise,
1995, 27(3): 458-61.
12.Vos, J.A., Hoofdstuk 2: fysiologie: druk, tem-
peratuur en inspanning uit Lambeck, J.,
Hydrotherapie, Nederlands Paramedisch
Instituut, eerste druk, 2000.
13. Syllabus cursus ‘Inspanningsfysiologie en oe-
fentherapie’, Nederlands Paramedisch Instituut,
2007.
14.American College of Spor ts Medicine,
(2000), Guidelines for exercise testing and
prescription, 6th. edition, Philadelphia, PA:
Lippincott,Williams en Wilkins
Arraix, G.A., Wigle, D.T., Mao,Y. (1992). Risk
Assessment of Physical Activity and Physical
Fitness in the Canada Health Survey Follow-Up
Study. J. Clin. Epidemiol. 45: 4, 419-428.
15. PAR-Q Validation Report, British Columbia
Ministry of Health, 1978.
16. Morree, de J.J., Jongert, M.W.A. en Poel, van
de, G., Inspanningsfysiologie, oefentherapie en
training, Bohn Stafleu Van Loghum, 2006.
10 Sportgericht nr. 2 / 2007 – jaargang 61
Methode van Karvonen: Trainingshartfrequentie = Hfrust + (50 tot 85%
x Hfreserve). De Hfreserve = Hfmax - Hfrust
Bij het bepalen van de trainingshartfrequentie kan de volgende onderverdeling
worden gehanteerd (6, 16). In het gebied tussen de 45 en 55% (van de Hfre-
serve) leert het lichaam (weer) wennen aan trainingsprikkels.Van 55% tot 65%
(van de Hfreserve) is het meer een training gericht op gezondheid en minder
op lichamelijke fitheid.Tussen 65 en 85% (van de Hfreserve) ligt het belangrijk-
ste aërobe trainingsgebied voor het trainen van duuruithoudingsvermogen.
Boven de 85% (van de Hfreserve) wordt het over het algemeen een training
boven de anaërobe drempel.
Over de auteurs
Hans Bult is fysiotherapeut en cursus-
leider bij het Nederlands Paramedisch
Instituut (NPi) van o.a. de cursus ‘In-
spanningsfysiologie en oefentherapie’
alsmede van diverse cursussen op het
terrein van de sportfysiotherapie en
sportrevalidatie.Voor reacties:
bult@paramedisch.org
Gerard van der Poel is inspannings-
fysioloog, hoofdredacteur van
Sportgericht en o.a. docent in meer-
dere post-HBO-cursussen van het
Nederlands Paramedisch Instituut.
Met dank aan: Sylvia van de Heuvel (NPi-
documentatiecentrum), Michel Edelaar,
Tinus Jongert, Peter Kruft en Jan Vos.
Article
18 S p o r t g e r i c h t n r. 1 / 2 0 0 9-j a a r g a n g 6 3 Het stroomschema de Rehaboom 1 bestaat uit drie grondmotorische eigen schappen: kracht, snelheid en uithoudingsvermogen. Bij iedere grondmotorische eigenschap is een mogelijke systematische opbouw van de belasting weergegeven. Bij gebruik binnen (sport)revalidatie is het cruciaal dat deze opbouw wordt gerelateerd aan de aard van de blessure. Op deze manier kan en moet er klinisch gefun-deerd van de gestelde volgorde wor-den afgeweken. Denk hierbij aan het overslaan van zogenaamde lactische prikkels in bepaalde fasen van spierherstel of het overslaan van maximale krachttraining gekoppeld aan bindweefsel-herstel en het risico op falen. Dit maakt het model, in de juiste handen, bruikbaar voor zowel fitte als geblesseerde sporters. In de revalidatie wordt er dan in principe vanaf weinig belastende en eenvoudige trainingsvormen tot aan zeer belastende en complexe trai-ningsvormen op sportniveau gewerkt (figuur 1). Door de verschillende verschij-ningsvormen van het aërobe uithoudings vermogen (aërobe capaciteit en aëroob vermo-gen) in oefenstof met elkaar te verenigen ontstaat de prakti-sche invulling van de (sport) revalidatietraining. In deze artikelenreeks worden diverse trainingsvormen uitgeschreven om duidelijk te maken hoe de Rehaboom in de praktijk gebruikt kan worden. Dit derde artikel beschrijft trainingsvormen van aërobe capaciteit en aëroob vermogen met praktische dwars-en kruisverbanden binnen de Reha-boom methodiek. ReValIDaTIe-TRaInIng ReValIDaTIe-TRaInIng Dwars-en kruisverbanden binnen de Rehaboom Aërobe capaciteit en aëroob vermogen
Article
Full-text available
Voor een goed trainingseffect van een cardiovasculaire (duur) inspanning is het belangrijk dat de training op de juiste intensiteit wordt uitgevoerd. Een percentage van de geschatte maximale hartslag en de praattest zijn veel gebruikte methodes om de intensiteit van de inspanning te bepalen. Maar zijn deze wel nauwkeurig?
Article
Full-text available
Als vervolg op het eerdere artikel over het meten en berekenen van de maximale hartfrequentie (1), gaat het onderstaande artikel over de praktische toepassing van trainen op hartfrequentie of op percentages van de anaërobe drempel. Het Aëroob Revalidatie Systeem (ARS) geeft (duidelijke) richtlijnen voor de mogelijke invulling van de verschillende trainingsmethoden voor het trainen van het (duur)uithoudingsvermogen. Zowel paramedici als trainers kunnen hiermee hun training structureren en sturen. Het ARS kan gebruikt worden bij patiënten binnen de revalidatie, bij de begeleiding van cliënten na een periode van inactiviteit en bij de training van sporters.
Article
Full-text available
Als vervolg op twee eerdere artikelen over het meten en berekenen van de maximale hartfrequentie en het Aëroob Revalidatie Systeem (ARS), gaat het in dit artikel over de praktische toepassing van het ARS-model bij het begeleiden en trainen van patiënten met een chronische aandoening. Gezien de vaak lage belastbaarheid van deze mensen is het doseren van de omvang en intensiteit van de training van groot belang. Het Aëroob Revalidatie Systeem geeft duidelijke richtlijnen om deze trainingsvariabelen in te vullen.
Article
Full-text available
In deze artikelenreeks worden diverse trainingsvormen uitgeschreven om duidelijk te maken hoe de Rehaboom in de praktijkgebruikt kan worden. Dit derde artikel beschrijft trainingsvormen van aerobe capaciteit en aeroob vermogen met praktische dwars- en kruisverbanden binnen de Rehaboom methodiek.
Article
Nine 56–68-year-old male subjects performed muscular work up to maximal loads on a bicycle ergometer while breathing both ambient air and oxygen. Heart rate increased to an average maximum of 163/min. The maximal O 2 intake averaged 2.24 l/min. and the blood lactic acid concentration 85 mg/100 ml. In no case was the maximal heart rate higher when breathing O 2 than when breathing air. This low maximal heart rate in older people probably limits the capacity for O 2 intake. Four subjects were able to work for about 1 hour without any sign of exhaustion on a work load requiring an O 2 consumption of about 50% of their maximal aerobic work capacity. Submitted on October 3, 1958
Article
The purpose of the study was to compare the %VO2max versus %HRmax regression equations developed from data collected during incremental work on six exercise modes: treadmill (T), cycle (C), skier (S), shuffle skier (SS), stepper (ST), and rower (R). Ten active males were habituated to all modes and then performed an incremental test to maximum on each mode. Mode order was assigned by Latin square sequences and the tests were separated by at least 72 h. VO2 and HR were recorded at each increment. Regression analyses were performed using SAS-GLM. Regressions for T, S, SS, and ST were not significantly different. C had a lower intercept and higher slope, while R had a higher intercept and lower slope than the other exercise modes. These results suggest that weight bearing exercise modes have similar %VO2max-%HRmax regressions. However, weight supported and arm exercise modes appear to have different regressions.
Article
Exercise physiologists, coaches and athletes have traditionally used heart rate (HR) to monitor training intensity during exercise. While it is known that aerobic training decreases submaximal HR (HRsubmax) at a given absolute exercise workload, the general consensus is that maximum HR (HRmax) is relatively unaltered regardless of training status in a given population. It has not been seriously postulated as to whether HRmax can change modestly with aerobic training/detraining. Despite several sources stating that HRmax is unaltered with training, several studies report that HRmax is reduced following regular aerobic exercise by sedentary adults and endurance athletes, and can increase upon cessation of aerobic exercise. Furthermore, evidence suggests that tapering/detraining can increase HRmax. Therefore, it is plausible that some of the same mechanisms that affect both resting and HRsubmax may also play a role in altered HRmax. Some of the proposed mechanisms for changes in HRmax that may occur with aerobic training include autonomic (extrinsic) factors such as plasma volume expansion and(enhanced baroreflex function, while some nonautonomic (intrinsic) factors are alteration of the electrophysiology of the sinoatrial (SA) node and decreased beta-adrenergic receptor number and density. There is a high correlation between changes in both maximal oxygen uptake (VO2 max) and HRmax that occurs with training, tapering and detraining (r= -0.76: p < 0.0001; n = 314), which indicates that as VO2max improves with training, HRmax tends to decrease, and when detraining ensues, HRmax tends to increase. The overall effect of aerobic training and detraining on HRmax is moderate: effect sizes based on several studies were calculated to be -0.48 and +0.54, respectively. Therefore, analysis reveals that HRmax can be altered by 3 to 7% with aerobic training/detraining. However, because of a lack of research in the area of training on HRmax, the reader should remain speculative and allow for cautious interpretation until further, more thorough investigations are carried out as to the confirmation of mechanisms involved. Despite the limitations of using HR and HRmax as a guide to training intensity, the practical implications of monitoring changing HRmax are: (i) prescribed training intensities may be more precisely monitored; and (ii) prevention of overtraining may possibly be enhanced. As such, it may be sensible to monitor HRmax directly in athletes throughout the training year, perhaps at every macrocycle (3 to 6 weeks).
Article
We sought to determine a generalized equation for predicting maximal heart rate (HRmax) in healthy adults. The age-predicted HRmax equation (i.e., 220 - age) is commonly used as a basis for prescribing exercise programs, as a criterion for achieving maximal exertion and as a clinical guide during diagnostic exercise testing. Despite its importance and widespread use, the validity of the HRmax equation has never been established in a sample that included a sufficient number of older adults. First, a meta-analytic approach was used to collect group mean HRmax values from 351 studies involving 492 groups and 18,712 subjects. Subsequently, the new equation was cross-validated in a well-controlled, laboratory-based study in which HRmax was measured in 514 healthy subjects. In the meta-analysis, HRmax was strongly related to age (r = -0.90), using the equation of 208 - 0.7 x age. The regression equation obtained in the laboratory-based study (209 - 0.7 x age) was virtually identical to that obtained from the meta-analysis. The regression line was not different between men and women, nor was it influenced by wide variations in habitual physical activity levels. 1) A regression equation to predict HRmax is 208 - 0.7 x age in healthy adults. 2) HRmax is predicted, to a large extent, by age alone and is independent of gender and habitual physical activity status. Our findings suggest that the currently used equation underestimates HRmax in older adults. This would have the effect of underestimating the true level of physical stress imposed during exercise testing and the appropriate intensity of prescribed exercise programs.
Longitudinal studies of the changes in habitual physical activity of schoolchildren and working adolescents
  • J Ilmarinen
  • J Rutenfranz
Ilmarinen, J., Rutenfranz,J., Longitudinal studies of the changes in habitual physical activity of schoolchildren and working adolescents, 1980. In K. Berg & B.O. Eriksson (Eds).: Children and exercise IX( pp. 149-159), International Series on Sport Sciences,Vol. 10. Baltimore: University Park Press.
Inspannings-en sportfysiologie
  • J Wilmore
  • D L En Costill
Wilmore, J.H en Costill, D.L., Inspannings-en sportfysiologie, Elsevier, 2006.
11. Londeree, B.R. et al, %VO2max versus %HRmax regressions for six modes of exercise, Medicine and Science in Sports en Exercise
  • Met T Persoonlijke Communicatie
  • Jongert
Persoonlijke communicatie met T. Jongert, 2007. 11. Londeree, B.R. et al, %VO2max versus %HRmax regressions for six modes of exercise, Medicine and Science in Sports en Exercise, 1995, 27(3): 458-61.