ArticlePDF Available

Olievervuiling en olieslachtoffers langs de Nederlandse kust, 1969-97: signalen van een schonere zee

Authors:

Abstract

Oil pollution and oil victims along the Dutch coast, 1969-97: signals of a cleaner environment Marine oil pollution is taking its toll among seabirds since the late 19th century. Systematic beached bird surveys were used to demonstrate the effect of oil pollution since the late 1950s. However, beached bird surveys were not widely accepted as a means to evaluate the effectiveness of measures to reduce oil pollution. The reluctance to use these data was mainly caused by the enormous fluctuations in numbers of birds washing ashore, which is a result of a complex of factors ranging from onshore winds through severe winters and to oil incidents. Beached bird survey results were considered very difficult to interpret. A recent analysis of the data showed that oil rates (the proportion of oiled casualties of the total number of birds washing ashore) were fairly constant between species and between areas, with rather small fluctuations between years. The oil rate was now considered to illustrate the 'risk' of birds to become oiled in certain areas. Dutch beached bird surveys were therefore re-analysed. The oil rate, based on a sufficient sample of 'complete' corpses of birds, was used to decribe trends in oil contamination among seabirds, coastal birds and land birds. These trends were believed to mirror the trends in the amount of oil pollution of the seas washing our shores. A power analysis performed on the basis of 10 years of data showed that significant trends were to be expected with a certainty of 75% in datasets of 13-17 years (Camphuysen 1995). This study reports on the results of beached bird surveys in The Netherlands which were conducted since 1969, with emphasis on data collected since 1977 as a responsibility of the working group beached bird surveys of the Dutch Seabird group (NZG/NSO).
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
43
1997
Olievervuiling
en
olieslachtoffers
langs
de
Nederlandse
kust,
1969-97:
signalen
van
een
schonere
zee
Oil
pollution
and
oiled
seabirds
in
the
Netherlands,
1969-97:
signals
of
a
cleaner
sea
Kees+(C.J.)
Camphuysen
Nederlandse
Zeevogelgroep,
werkgroep
Nederlands
Stookolieslachtoffer-Onderzoek
(NZG/NSO)
CSR
Consultancy,
AnkerstraaT
20,
1794
BJ
Oosterend,
Texel
Nederlands
Instituut
voor
Onderzoek
der
Zee
(NIOZ),
P.O.
Box
59,
1790
AB
Den
Burg,
Texel
ABSTRACT
Marine
oil
pollution
is
taking
its
toll
among
seabirds
since
the
late
19th
century.
Systematic
beached
bird
surveys
were
used
to
demonstrate
the
effect
of
oil
pollution
since
the
late
1950s,
but
were
not
widely
accepted
as a
means
to
evaluate
the
effectiveness
of
measures
to
reduce
oil
pollution.
The
reluctan-
ce
to
use
these
data
was
mainly
caused
by
the
enormous
fluctuations
in
numbers
of
birds
washing
ashore,
which
is
a
result
of
a
complex
of
factors
ranging
from
onshore
winds
through
severe
winters
and
oil
incidents.
Bea-
ched
bird
survey
results
were
considered
very
difficult
to
interpret.
A
recent
analysis
of
the
data
showed
that
oil
rates
(the
proportion
of
oiled
casualties
of
the
total
number
of
birds
washing
ashore)
were
fairly
constant
between
species
and
between
areas,
with
rather
small
fluctuations
between
years.
The
oil
rate
was
considered
to
illustrate
the
’risk’
of
birds
to
become
oiled
in
certain
areas.
Dutch
beached
bird
surveys
were
therefore
re-
analysed.
The
oil
rate,
based
on a
sufficient
sample
of
'complete
corpses
of
birds,
was
used
to
decribe
trends
in
oil
contamination
among
seabirds,
coastal
birds
and
land
birds.
This
study
reports
on
the
results
of
beached
bird
surveys
in
The
Netherlands
which
were
conducted
since
1969,
with
emphasis
on
data
collected
since
1977
as a
responsibility
of
the
working
group
beached
bird
surveys
of
the
Dutch
Seabird
group
(NZG/NSO).
It
is
shown
that
over
the
last 30
years
oil
rates
have
significantly
declined
in
beached
birds
in
the
Netherlands,
but
the
overall
levels
are
still
rather
high.
The
results
are
presented
in
Dutch,
but
an
extensive
summary
is
provided
and
all
tables
and
figures
are
English
sub-titled.
C.J.
Camphuysen
44
Sula
11(2)
INLEIDING
ONDERZOEKSOPDRACHT
Het
Directoraat-Generaal
Scheepvaart
en
Maritieme
Zaken
(DGSM)
van
het
Ministerie
van
Verkeer
en
Waterstaat
(V&W)
is
betrokken
bij
zowel
het
na-
De
vervuiling
van
de
zee
met
olie
wordt
al
sinds
het
einde
van
de
19e
eeuw
gezien
als
een
ongewenste
aantasting
van
het
zeemilieu
(Barclay-Smith
1930,
1931).
Waarnemingen
van
met
olie
besmeurde
zeevogels
hebben
steeds
een
belangrijke
signaalfunctie
gehad
en
vanaf
de
jaren
zestig
werden
in
grote
delen
van
Europa
systematische
tellingen
van
olieslachtoffers
(beached
bird
surveys)
uitgevoerd
om
de
schadelijke
effecten
van
olie
in
zee
te
demon-
streren
(loensen
1972,
Camphuysen
1989,
Vauk
et
al.
1990,
Heubeck
1991,
Camphuysen
1995).
De
effectiviteit
van
overheidsmaatregelen
om
de
vervui-
ling
van
de
zee
met
olie
terug
te
dringen
(IJlstra
1989)
werd
vooral
op
basis
van
de
resultaten
van
olieslachtoffertellingen
betwijfeld
(Camphuysen
1989).
Gesuggereerd
werd
dat
deze
tellingen
een
bruikbaar
instrument
zouden
kun-
nen
zijn
om
de
effectiviteit
te
onderzoeken
van
nieuwe
maatregelen
ter
be-
strijding
van
olievervuiling
op
zee,
zoals
die
bijvoorbeeld
voortvloeien
uit
het
MARPOL
verdrag
(Vauk
1978,
Camphuysen
&
Van
Franeker
1992,
Heu-
beck
1995,
Van
Diepen
et
al.
1995).
Omdat
tellingen
van
olieslachtoffers
al
sinds
het
midden
van
de
jaren
zestig
in
veel
landen
in
West
Europa
op
gestandaardiseerde
wijze
werden
uit-
gevoerd,
werd
op
de 3e
Noordzee
Ministersconferentie
in
1990
besloten
om
de
mogelijkheden
tot
het
gebruik
van
deze
tellingen
te
onderzoeken.
In
een
voorstudie
werd
geconstateerd
dat
tellingen
van
olieslachtoffers,
mits
op
de
juiste
wijze
geïnterpreteerd,
een
nuttige
en
vooral
gevoelige
indicator
vormen
om
veranderingen
in
het
voorkomen
van
olievervuiling
op
zee
te
’monitoren’
(Camphuysen
1995).
Dit
rapport
bespreekt
het
voorkomen
van
olieslachtof-
fers
op
de
Nederlandse
kust
in
de
periode
1969-97,
met
nadmk
op
de
gege-
vens
over
1977-97.
Trends
in
het
oliebevuilingspercentage
worden
gepresen-
teerd
als
maat
voor
de
veranderingen
in
het
risico
voor
vogels
om
op
zee
met
olie
in
aanraking
te
komen.
Dit
risico
wordt
als
een
afgeleide
beschouwd
van
de
mate
van
vervuiling
van
de
zee.
Bijzondere
omstandigheden
die
het
olie-
bevuilingspercentage
beïnvloeden
worden
besproken
en
het
materiaal
wordt
vergeleken
met
de
resultaten
van
andere
onderzoeksprogramma’s.
45
Olieslachtojfers
in
Nederland,
1969-97
45
tionale
’Milieubeleidsplan
voor
de
Scheepvaart’
als
bij
internationaal
overleg
over
scheepvaart
en
de
gevolgen
voor
het
milieu
(in
IMO
en
NSC
verband).
DGSM
nam
de
suggestie
van
de 3e
Noordzee
Ministersconferentie
ter
harte
en
gaf
in
1994
opdracht
om
de
bruikbaarheid
van
olieslachtoffertellingen
te
onderzoeken.
In
een
overeenkomst
met
het
Instituut
voor
Bos-
en
Natuur-
onderzoek
(IBN-DLO)
heeft
DGSM
project
"Beached
Bird
Survey"
laten
uitvoeren
(DGSM
overeenkomst
2835(70/4/
127;
Rijswijk
&
Den
Burg,
no-
vember
1994).
Hierbij
werd
nagegaan
in
hoeverre
olievogel-’monitoring’
een
bruikbaar,
aanvullend
instrument
zou
kunnen
zijn
om
de
effectiviteit
van
het
departementsbeleid
te
meten.
Het
1BN-DLO
stelde
C.J.
Camphuysen
(CSR
Consultancy),
coördinator
van
de
Werkgroep
Nederlands
Stookolieslachtof-
fer-Onderzoek
van
de
Nederlandse
Zeevogelgroep
(NZG/
NSO),
in
staat
om
de
gegevens
van
olieslachtoffer-tellingen
over
de
periode
1986-95
in
de
computer
in
te
voeren
en
te
analyseren
(Camphuysen
1995).
Binnen
het
contract
werd
een
relationele
database
opgezet,
waarmee
de
gegevens
opti-
maal
toegankelijk
werden
gemaakt.
Camphuysen
&
Van
Franeker
(1992)
opperden
dat het
oliebevuilings-
percentage
(fractie
met
olie
besmeurde
kadavers
van
het
totaal)
een
geschikte-
re
eenheid
was
om
veranderingen
te
volgen
dan
het
totaal
aantal olieslachtof-
fers
op
een
kust.
Binnen
het
DGSM
contract
werd
een
power-analyse
uitge-
voerd,
om
na
te
gaan
of
het
materiaal
wel
geschikt
en
gevoelig
genoeg
was
om
trends
aan
te tonen.
Geconstateerd
werd
dat het
oliebevuilingspercentage
inderdaad
een
bruikbare
een
bovendien
gevoelige
indicator
is
om
veranderin-
gen
in
het
voorkomen
van
olievervuiling
op
zee
te
volgen.
Uitgangspunt
daarbij
was,
dat het
oliebevuilingspercentage
een
afgeleide
is
van
de
(soort-
specifieke)
kans
om
op
zee
met
olie
in
aanraking
te
komen.
Een
andere
belangrijke
uitkomst
van
het
eerste
project
was,
dat
de
zeggingskracht
van
de
gegevens
over
een
dataset
van
meer
dan
10
jaren
aanmerkelijk
zou
toenemen.
Omdat
in
1983
een
substantiële
maatregel
van
kracht
werd
ter
beteugeling
van
de
olievervuiling
(MARPOL
73/78,
Annex
I),
werd
het
raadzaam
geacht
om
ook
oudere
gegevens
van
hoge
kwaliteit
te
mobiliseren.
In
een
tweede
contract
met
DGSM
(overeenkomst
5771),
ditmaal
direct
verleend
aan
CSR
Consultancy,
werd
afgesproken
dat
in
elk
geval
ook
de
gegevens
over
1980-85
aan
de
database
zouden
worden
toegevoegd
en
bovendien
om
de
tellingen
van
op
de
Nederlandse
kust
gestrande
kust-
en
zeevogels
te
continueren,
met
nadruk
op
de
winterperiode
(1995/96
en
1996/97).
De
gehele
database
moest
vervolgens
worden
geanalyseerd,
waar-
bij
het
zoeken
naar
(statistisch
significante)
trends
in
het
percentage
olie-
46
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
slachtoffers
een
belangrijk
onderdeel
van
het
werk
was.
Een
bijkomend
onderdeel
van
dit
contract
was
de
vergelijking
van
het
materiaal
met
de
rapportage
over
het
voorkomen
van
olievlekken
in
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee,
zoals
dat
eind
1996
zou
verschijnen.
Op
eigen
initiatief
zijn
ook
de
gegevens
over
de
periode
1969-79
ingevoerd,
waardoor
nu
de
totale
Nederlandse
gegevensbank
met
olieslachtoffertellingen
(archief
NZG/NSO)
gemobiliseerd
is.
ONDERZOEKSGEBIED
Tellingen
van
olieslachtoffers
worden
uitgevoerd
langs
de
gehele
Nederlandse
Noordzeekust
(Cadzand-Rottumeroog),
alsmede
in
het
Waddengebied
(Den
Helder-De
Dollard
en
de
wadzijde
van
de
Waddeneilanden
(Figuur
1).
Vóór
de
afdamming
van
de
meeste
zeearmen
in
het
Deltagebied
werden
hier
ook
tellingen
uitgevoerd,
maar
de
nadruk
lag
toch
steeds
op
strandjes
die
dicht
bij
zee
gesitueerd
waren.
Ook
tegenwoordig
worden
tellingen
die
worden
uitge-
voerd
ten
oosten
van
Vlissingen
en
Breskens
in
het
Westerscheldegebied
niet
aan
het
normaal
geraadpleegde
gegevensbestand
toegevoegd.
De
totale
onder-
zochte
kustlengte
bedraagt
671
km
en
dit
stuk
is
onderverdeeld
in
101
trajecten
van
variabele
lengte
(Appendix).
Voor
een
bijzondere
analyse,
de
ruimtelijke
variatie
in
olie-
besmeuringspercentages,
werd
dit
onderzoeksgebied
ook
nog
anders
onderver-
deeld.
Vanwege
de
ver-
wacht
lagere
bevuilings-
percentages
in
bijvoor-
beeld
de
Waddenzee,
is
het
nodig
dit
gebied
ook
afzonderlijk
te
bekijken.
Waar
bij
de
traditionele
verdeling
in
deelgebieden
de
regio’s
IV
en
V
staan
voor
de
Waddeneilanden
Figuur
I.
Onderzoeksgebied
en
onderverdeling
in
deelgebieden
(I-VI).
Figure
I.
Study
area
and
subregions
(I-VI).
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
47
47
inclusief
de
wadzijde
van
deze
eilanden,
werd
deze
kant
nu
gevoegd
bij
de
Friese,
Groningse
en
Noordhollandse
waddenkust
(VI).
Gekozen
werd
voor
twee
verdere
onderverdelingen
van
de
kust,
waarbij
behalve
de
traditionele
6
deelgebieden
(I-VI)
en
101
trajecten
(1001-6101),
ook vier
kustgedeelten
en
27
traject-clusters
werden
onderscheiden
(Tabel
1).
De
gecursiveerde
termen
worden
verder
in
dit
rapport
gebmikt.
Tabel
1.
Onderverdeling
van
de
Nederlandse
kust
in
6
(traditionele)
deelgebieden
(Dgb
TVI),
101
trajecten
(1001-6101),
27
traject-clusters
(Tc)
en
vier
kust-
gedeelten
(Kged).
Apart
werd
weergegeven
of
het
telgebied
betrekking
heeft
op
Noordzeestrand
(S)
of
Waddenzeekust
(W).
Table
I.
Subdivision
of
the
Dutch
coast
in
six
subregions
(Dgb
TVI),
101
stretches
(1001-6101),
27
stretch-clusters
(Tc)
and
four
sectors
(Kged).
The
last
column
indicates
whether
the
coast
borders
the
North
Sea
(S)
or
Wadden
Sea
(W).
Dgb
Trajecten
Tc
Trajectcluster
Kged
Kustgedeelte
S/W
I
1001
-
1
Zeeuws
Vlaanderen
1
Delta
s
I
1002
-1007
2
Walcheren
1
Delta
s
I
1008
-1011
3
Schouwen
1
Delta
s
I
1012
-1014
4
Goeree
1
Delta
s
I
1015
-1018
5
Voorne-Maasvlakte
1
Delta
s
II
2019
-2023
6
Zuid-Holland
2
Vasteland
s
11
2024
-2027
7
Noord-Holland
Z
2
Vasteland
s
III
3028
-3033
8
Noord-Holland
M
2
Vasteland
s
III
3034
-3038
9
Noord-Holland
N
2
Vasteland
s
IV
4039
-4043
10
Texel
strand
3
Waddeneilanden
s
IV
4049
-4053
11
Vlieland
strand
3
Waddeneilanden
s
IV
4044
-4048
16
Texel
wad
4
Waddenzee
w
IV
4054
-4057
17
Vlieland
wad
4
Waddenzee
w
IV
4058
-4058
18
Griend
4
Waddenzee
w
V
5059
-5062
12
Terschelling
strand
3
Waddeneilanden
s
V
5068 -5071
13
Ameland
strand
3
Waddeneilanden
s
V
5077
-5078
14
Schiermonnikoog
strand
3
Waddeneilanden
s
V
5080 -5081
15
Rottum
3
Waddeneilanden
s
V
5063
-5067
19
Terschelling
wad
4
Waddenzee
w
V
5072
-5075
20
Ameland
wad 4
Waddenzee
w
V
5076
-5079
21
Schiermonnikoog
wad 4
Waddenzee
w
VI
6082
-6085
22
Balgzand
4
Waddenzee
w
VI
6086
-6088
23
Afsluitdijk
4
Waddenzee
w
VI
6089
-6092
24
Friese
kust
W
4
Waddenzee
w
VI
6093
-6096
25
Friese
kust
O
4
Waddenzee
w
VI
6097
-6099
26
Groninge
kust
W
4
Waddenzee
w
VI
6100
-6101
27
Groningse
kust
O
4
Waddenzee
w
48
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Gannet
washed
ashore
in
a
storm
(foto
C.J.
Camphuysen)
tussen
aangespoelde
rommel
na
storm
Sula
bassana
Jan
van
Gent
49
Olieslachtojfers
in
Nederland,
1969-97
49
MATERIAAL
Het
archief
olieslachtoffertellingen
bevat
gegevens
over
de
periode
januari
1969
tot
en
met
heden
(mei
1997).
De
database
van
het
Nederlands
Stook-
olieslachtoffer-Onderzoek
is
een
dynamische
gegevensbank
waaraan
voort-
durend
nieuwe
tellingen
worden
toegevoegd.
Niet
alleen
worden
nog
steeds
tellingen
georganiseerd,
maar
bovendien
is
er
een
voortdurend
streven
om
ouder
materiaal,
dat
om
welke
reden
dan
ook
niet
aan
het
archief
was
aange-
boden,
te
traceren
en
op
te
nemen.
Zo
werden
eind
1996
enkele
tientallen
'vergeten’
tellingen
van
de kust
bij
Zandvoort
uit
1991
ontdekt
en
toege-
voegd.
Deze
dynamiek,
gekoppeld
aan
het
zeer
frequent
publiceren
van
resul-
taten,
maakt
dat
er
verschillen
kunnen
optreden
tussen
eerdere
en
latere
publicaties
over
'dezelfde'
gegevens.
Op
het
moment
van
rapporteren
bevatte
de
gegevensbank
5178
tellingen
over
38
168
km
kust
waaraan
tenminste
578
personen
hebben
bijgedragen,
waarbij
187
116
vogels
en
(zee-)
zoogdieren
werden
gerapporteerd
(9498
terugmeldingen
van
al
eerder
gevonden
kadavers).
Van
alle
gevonden
vogels
werden,
voor
zover
bekend,
gegevens
opgeslagen
over
de
soort,
ondersoort,
leeftijd,
geslacht,
kleed,
oliebesmeuring,
verstrikking
in
verspeeld
vistuig
of
ander
afval,
mate
van
oliebesmeuring,
staat
(vers,
vrij
vers,
oud,
zeer
oud,
incompleet)
en
bijzonderheden.
Voor
dubbeltellingen
werd
vanaf
1982
gecor-
rigeerd
door
vogels
te
merken.
Van
eerdere
tellingen
is
de
correctie
voor
dubbeltellingen
in
het
verleden
met
de
hand
uitgevoerd,
maar
deze
aandui-
dingen
werden
niet
kritiekloos
gevolgd
en
ingevoerd
in
de
database.
In
de
toekomst
zal
de
hele
set
kritisch,
traject
voor
traject
en
telling
voor
telling,
bekeken
moeten
worden
op
(1)
waarschijnlijke
dubbeltellingen
en
(2)
als
'ge-
merkt'
aangeduide,
niet
eerder
gerapporteerde
vondsten
(onterecht
als
dubbel-
telling
opgenomen
kadavers).
De
gegevens
werden
gesplitst
in
de
'winter'
(november-april)
en
de
'zomer'-periode
(mei-oktober).
De
gegevens
over
de
winter
zijn
aanmerkelijk
omvangrijker
dan
die
over
de
zomer
(Tabel
2).
Indertijd
werd
besloten
om
de
gegevens
over
de
winter
ook
voorrang
te
geven
boven
die
in
de
zomer
wer-
den
verzameld,
omdat
tellingen
in
het
'badseizoen'
om
verschillende
redenen
verstoord
zijn
(Camphuysen
1995).
Van
alle
gevonden
soorten
werd
het
sei-
zoenpatroon
berekend
(gemiddeld
aantal
vondsten
per
maand,
gecorrigeerd
voor
waarnemingsinspanning)
en
bediscussieerd.
In
enkele
gevallen
werden
ook
(bijvoorbeeld
Noordse
Stormvogel
Fulmarus
glacialis,
Eidereend
Soma-
teria
mollissima)
en
soms
zelfs
alleen
(bijvoorbeeld
sterns)
de
zomergegevens
50
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
in
detail
geanalyseerd.
Behalve
oliebesmeuring
van
de
bevuilde
kadavers
werd
ook
de
frequentie
van
verstrikkingsslachtoffers
in
plastics,
touwen
of
vistuig
uitgewerkt.
De
aantallen
gevonden
vogels
werden
uitsluitend
gebruikt
om
het
seizoenpatroon
en
de
ruimtelijke
verspreiding
van
de
kadavers
te
analyseren
en
om
de
steekproefgrootte
van
de
besmeurde/onbesmeurde
kada-
vers
aan
te
geven.
Incomplete
kadavers
werden
bij
de
eerste
routine
inbegre-
pen,
maar
voor
de
analyse
van
oliebesmeuring
buiten
beschouwing
gelaten.
Er
werd
geen
poging
gedaan
om
een
schatting
te
geven
van
het
totaal
aantal
gestrande
vogels,
omdat
het
bestand
nog
kritisch
'geschoond’
moet
worden
van
dubbeltellingen
(zie
boven).
Tabel
2a.
Kilometer
strand
onderzocht
per
deelgebied
in
de
winter
(november-april)
sinds
januari
1969
(archief
NZG/NSO;
31
mei
1997).
Table
2a.
Observer
effort
(km
surveyed)
per
subregion
in
winter
(November-April)
since
January
1969
(files
NZG/NSO;
31
May
1997).
winter
I
II
III
IV
V
VI
rest
Totaal
1968/69
73
68
75
124
122
74
0
536
1969/70
96
85 61
125
199 135
0
701
1970/71
21
107
54
105
63 95
0 445
1971/72
28
121
117
79
74
171
0
590
1972/73
84
8
65
103
60
129
0 449
1973/74
0
20
36
0 0
0 0
55
1974/75
0
139
202
26 25
0 0
392
1975/76
0
62
148
40 0 0
0 250
1976/77
0
94
110
40 0 0 0
244
1977/78
18
122
217
48
3
0 0 407
1978/79
35
229 209
55 51
0 0 579
1979/80
123 169
303
50
77
0 0
721
1980/81
524 463
507
167 198 267
0 2125
1981/82
301
403 473
164 139
489 0
1968
1982/83
796
479
571
228 370
677
0 3120
1983/84
638 423
282
282 309
492
0
2423
1984/85
527
367 244
187 180 361
0
1865
1985/86
594
368
149
147
205
371
0
1833
1986/87
317
226
179 107
203 390 0
1420
1987/88
469 218
148 120
406
475
0
1837
1988/89
342
223
387
90 250 380 0
1671
1989/90
381
287
369
215 60
170
26
1480
1990/91
554
226
410
60
74
31
0
1353
1991/92
293 207
307
90
75 31
0
1001
1992/93
246
221
210
63
106
94 0 939
1993/94
219
127 176
85
84
230
0
920
1994/95
112
25
198
60
71
230
0
695
1995/96
170
67
245
85
84
175
0
826
1996/97
161
90
116
78
54
98 0 597
Totaal
7119
5640 6563 3016 3538 5569 26
31472
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
51
Tabel
2b.
Kilometer
strand
onderzocht
per
deelgebied
in
de
zomer
(mei-oktober)
sinds
mei
1969
(archief
NZG/NSO;
31
mei
1997).
Table
2b.
Observer
effort
(km
surveyed)
per
subregion
in
summer
(May-October)
since
May
1969
(files
NZG/NSO
;
31
May
1997).
zomer
1
II
III
IV
V
VI
rest
Totaal
1969
0
0
0 0 38 0
38
1972
0 0
4
0 0 0
4
1973
0 0 4 0
0 0
4
1974
0 0
2
1
0 0
3
1975
0
11
15
0 2 0 27
1976
0 0
20
0 0 0 20
1977
0 0
19
53
0 0
72
1978
3
52
47
17
31
0
149
1979
52 61 33 18
28 0
191
1980
19
43
89
101
64
35
349
1981
28 95
163 122
89
399 895
1982
7
66
105
114
91
335
716
1983
309
34
72
37
30 278 759
1984
101
76 72
26
55
298
628
1985
63
50 52 54
117
68
402
1986
0
25 19 19
78
138
278
1987
12 22 33
0
14
200 280
1988
0
0
183
0
18
106
306
1989
18
20
154
5
31
116 343
1990
27 27
144
23
6
50
276
1991
0
15
189
6
52 75
336
1992
10
0 87
19 39
0
155
1993
0 0
73
0
14
8
94
1994
0 0 57
11
26
0 94
1995
0 0 66
20
46
6
138
1996
0
4 58
14 18 16
110
Totaal
648
599
1755
657 882
2126 0 6666
52
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
MEDEWERKERS
Sinds
1969
werd
door
een
groot
aantal
vrijwilligers
meegewerkt
aan
het
on-
derzoek
naar
het
voorkomen
van
olieslachtoffers.
De
deelname
van
verschil-
lende
(regionale)
vogelwerkgroepen
(VWG’s)
en
de
participatie
van
landelij-
ke
organisaties
zoals
de
Nederlandse
Jeugdbond
voor
Natuurstudie
(NJN)
en
de
(Algemeen)
Christelijke
Jeugdbond
voor
Natuurvrienden
([AjCJN)
maakt
dat
veel
tellers
helaas
anoniem
zijn
gebleven.
Van
teams
van
meer
dan
drie
tellers
(een
veelvoorkomend
verschijnsel),
werden
als
regel
slechts
drie
waarnemers
in
het
computerbestand
opgenomen.
Mijn
hartelijke
dank
geldt
dan
ook
niet alleen
de
in
onderstaande
lijst
opgesomde
tellers,
maar
ook
de
talloze
onbekend
gebleven
medewerkers.
Zonder
hun
belangeloze
medewer-
king
zou
dit
onderzoek
een
uitermate
kostbaar
en
alleen
daarom
al
onuitvoer-
baar
project
zijn
geworden.
Tellingen
werden
ontvangen
van:
A.
Aaldriks,
L.
Aarts,
N.
Aarts,
G.
Abel,
CJN
Afd.
Schaalhoorn,
CJN
Afd.
Teapert,
E.J.
Alblas,
J.
Apperloo,
A.
Arendse,
F.
Arendse,
M.
Arendse,
M.
Argeloo,
C.
van
Baarle,
T.
Baarspul,
P.
Baas,
J.
Bais,
H.
Bakkenes,
H.
Bakker,
J.
Bakker,
NJN
Bakkum,
A.
Bank,
A,
Barnhoorn,
R.
Bartelds,
L.
Baukema,
A.
Bax,
S.
op
de
Beek,
W.
Beekhuizen,
J.
Beekman,
N.
Beenhakker,
J.
Beers,
R.
Bekebrede,
S.
Benjamin,
F.
Benjaminsen,
A.
van
den
Berg,
G.
van
den
Berg,
J.
van
den
Berg,
C.
Berrevoets,
P.
Bijlhouwer,
P.
Bil,
W.
Bil,
P.
Bison,
W.
Bison,
J.
van
Blijswijk,
D.
Blok,
P.
Böhre,
C.
Bode,
G.J.
de
Boer,
K.
den
Boer,
P.
de
Boer,
O.
Boere,
O.
Boeren,
E.P.
van
Bokhoven,
S.
Bolsward,
DJ.
Booij,
S.J.
Boot,
J.
Boot-Janse,
F.
Booy,
K.
Borrius,
M.
Bos,
G.
Both,
N.
Botman,
A,
Botte,
A.
Botter,
C.
Braat.
F.
Brak,
S.J.
Breedveld,
A.J.
Brink,
C.
Brinkman,
R.E.
Brouwer,
H.
Brugge,
J.
van
der
Brugge,
L.
Brugs,
C.
Bruin,
L.
Bruinzeel,
J.
Brusselaars,
P.
Bruul,
B.
Budde,
R.
Buiter,
L.
Burges,
L.S.
Buurma,
C.J.
Camphuysen,
D.C.
Camphuysen,
E.A.M.
Camphuysen,
M.K.
Camphuysen,
N.
Carré,
F.W.
Gastel,
R.
Costers,
F.
Cottaar,
A.S.
Couperus,
C.
Couperus,
CvZ,
L.F.
Dekkers,
VWG
Den
Helder,
P.J.T.
Derks,
J.
van
Diermen,
A.J.
van
Dijk,
C.
van
Dijk,
F.
van
Dijk,
J.
van
Dijk,
K.
van
Dijk,
P.
van
Dijk,
B.
Dijkhuizen,
F.
Dijkhuizen,
H.
Dijkhuizen,
J.A.
Dijkhuizen,
A.
Dijksen,
S.
Dijksen,
N.
Dijkstra,
S.
Dirksen,
M.
Ditmarsch,
F.
Dorel,
E.
Douwma,
R.M.
Dubbelt,
G.J.M.
Dumay,
F.
Duyffjes,
H.
van
Duyn,
L.
van
Duyn,
NJN
D-I,
ACJN
D-VI,
CJN
D-VI,
NJN
D-VIII.
H.M.
Eek,
M.R.
Eerden,
W.
Eikelboom,
A.J.
van
den
Ende,
F.P.
van
den
Ende,
P.
van
den
Ende,
K.A.M.
Engelen,
R.
Erents,
L.
van
Es,
J.
Eshuis,
M.
Eshuis,
A.
van
Evenaar,
J.
van
Ewijk,
J.
Feddema,
J.
van
Fdius,
M.
Fellinger,
R.
Fijn,
W.
Fokker,
E.
Fopma,
L.
Francke,
J.A.
van
Franeker,
J.J.
van
Franeker,
P.R.
van
Franeker,
J.
Freyer,
G.
Fuchs,
H.
Gartner,
S.C.V.
Geelhoed,
M.
Geertsma,
G.
van
de
Geest,
P.C.
van
der
Geest,
T.C.
van
der
Geest,
W.
van
Gelder,
F.
Geldermans,
L.
Geldermans,
R.
Geldermans,
Zijp
Gelder-
mans,
C.
van
Gils,
A.
van
Gilst,
J.
Goedbloed,
G.M.
Goedhart,
C.J.
de
Graaf,
H.J.
van
der
Graaf,
I.
de
Graaf,
J.D.
van
der
Graaf,
P.
de
Graaf,
R.
de
Graaf,
S.
de
Graaf,
V.
van
der
Graaf,
R.
de
Graaff,
T.
Gras,
S.
Groenewold,
A.
Gronert,
R.
Gronert,
NJN
Groningen,
F.
Haan,
K.
ter
Haar.
ACJN
Haarlem, NJN
Haarlem,
R.
de
Haas,
B.J.M.
Haase,
R.
van
Halewijn,
R.
Halff,
E.
Halm,
N.F.
van
der
Ham,
R.
ten
Harmsen,
D.
Hart,
M.
Hart,
R.
Hart,
S.
Hart,
R.
de
Heij,
T.
van
der
Heijden,
G.F,
de
Hek,
VWG
Den
Helder,
B.
Helm,
R.
Hemmelder,
B.
Hemmers,
J.
van
Hengel,
U.
Henkel,
B.
Henstra,
Y.
Hermes,
J.
van
Herwijnen,
P.
van
Heusden,
L.
van
den
Heuvel,
T.
van
den
Heyden,
C.
Hieselaar,
F.
Hieselaar,
E.
van
Hijum,
H.
Hin,
M.
Hoekstein,
M
van
’t
Hof,
L.
Hofstee,
N.
den
Hollander,
P.
Honkoop,
N.C.
Hoogen-
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
53
53
doorn,
P.
Hoogerwerf,
J.
ten
Hoorn,
L.
ten
Hoorn,
F.
Hopman,
H,
Horn,
P.
van
Horssen,
R.
van
Houwelingen,
F.
Hovenkamp,
H.J.
van
Huffelen,
E.
van
Huijssteede,
J,
Hulscher,
D.
IJff,
J. Unsen,
F.
Jachman,
H.
Jachman,
J.
Jager,
A.H.
James,
A.
Janse,
H.
Janse,
M.
Janse,
F.
Jansen,
M.
Janssen,
J.
Jassies,
A.
de
Jong,
C.
de
Jong,
J.
de
Jong,
K.
de
Jong,
M.
de
Jong,
P.
de
Jong,
R.
de
Jong,
Y.
de
Jong,
A.
de
Jonge,
H.
de
Jonge,
G.
Jonker,
A.
Joosse,
L.
Josse,
dhr
Kamp,
W.
Kannenworff,
K.
Kapteijn,
M.
van
de
Kasteele,
M.
Kater,
R.
Keersemeeckers,
G.O.
Keijl,
N.
Kerkhof,
W.
Keuzekamp,
K.
Klitsie,
W.
van
de
Klooster,
W.
Kocera,
L.
de
Koeler,
H.
Koffïjberg,
K.
Koffijberg,
P.
Kok,
E.J.O.
Kompanje,
A.
Kooiker,
C.
Koolman,
A.
Kooy,
J.
Kooyman,
G.
Korf,
J.
de
Korte,
E.
Kraak,
T,
Kramer,
A.A.
Kraus,
R.
Kriek,
H.
Krikke,
B,
Kuiken,
D.
Kuiken,
T.
Kuiper,
R.
Kuipers,
J.
van
der
Laak,
J.
van
der
Laan,
S.
van
der
Laan,
M.H.
Laks,
S.
Lancee,
G.
Langedijk,
D.
Laponder,
G.
Leaper,
C.
van
der
Lee,
K,
Leeftink,
J.
de
Leeuw,
E.J.
van
Leeuwen,
G.
van
Leeuwen,
NJN
Leiden,
L.J.
Leopold,
M.F.
Leopold,
W.
Leurs,
A.
Leuvering,
L.
Leydekkers,
G.
van
der
Linde,
T.
van
der
Linde,
M.
Lindeman,
G.
Linden,
J.
Linden,
P.
Lock,
B.
Loos,
H.
Lovink,
G.
Lubbers,
E.
Luide,
R.
Luntz,
P.
Luteijn,
T.
Luyendijk,
C.
Maas,
F.J.
Maas,
F.
Majoor,
R.
van
de
Male,
L.J.
van
Manen,
Y.
van
Manen,
T.
Mank,
A.
Mantel,
R.
Mantel,
J.C.
Manuel,
I.
Marsman,
H.
Masseling,
M
A.
Mastenbroek,
R.
Mastenbroek,
J.
Meekel,
F.
van
der
Meer,
J.
van
der
Meer,
A.
Meijboom,
F.
de
Meijer,
P.L.
Meininger,
T.
Meininger,
J.
van
der
Meulen,
R.A.T.
Meulenberg,
J.M.W.
Meulmeester,
M.
Michels,
J.
Middelie,
J.W.
Minnaar,
D.
Möller,
D.
Moerbeek,
C.
Molenaar,
F.
Monsees,
R.
Mooij,
R.
Mooijman,
J.
Moree,
K.
Mostert,
B.
Mulder,
E.
Mulder,
L.
Munier,
M.,
D.
Nauta,
C.
Nederveen,
K.
Nederveen,
F.
Neudecker,
T.
Niel,
J,
Niesen,
A
M.
van
der
Niet,
G.
Nieuwland,
J.
Niezen,
NJN
Nijmegen,
NJN,
NMF,
G.
de
Nooijer,
L.
de
Nooijer,
Hoogheemraadschap
Noord-Holland,
A.
Nusse,
M.
Oerlemans,
D.
van
den
Oever,
H.
Offringa,
K.
van
Oorde,
M.
Oort,
A.
Oosterbaan,
K.
Oosterbeek,
R.
Oosterlaar,
W.
Ooyen,
A.
Otte,
C.
den
Ouden,
J.E.
den
Ouden,
S.
Overdevest,
O.
Overdijk,
P.
van
’t
Padje,
J.
Pannekoek,
E.
Pebesma,
F,
Perk,
T,
Petegem,
W.
Pflug,
W.J.
Phaff,
C.J.M.
Philippart,
E.
Pierini,
H.
van
Pijkeren,
E.
van
der
Plas,
M.
Platteeuw,
M.
Plenckers,
H.T.
van
der
Pol,
W.
Pompen,
A.
Poppe,
C.H.
Post,
P.
Postma,
T.
Postma,
F.
Prak,
H.
Punselie,
O.
Puy,
H.
Ravestein,
R.
Ravia,
R.
Reekers,
P.
Reinders,
M.
Res,
H.
Rietveld,
N.
Rodel,
J. Roersma,
A.S.
Rolaff,
R.
Roodhorst,
M.
van
Roomen,
D.
Roos,
M.
Roos,
C.S.
Roselaar,
B.
van
Rossum,
A.
Rotte,
J.
Rotte,
A.
Ruigrok,
W.
de
Ruiter,
E.
de
Ruyter,
H.
Sandee,
SBB,
A.H.N.
Schaap,
H.A.
Schaap,
A.
Schaftenaar,
ACJN
Schagen,
H.
Schekkerman,
M.
Schekkerman,
A.
Schellevis,
D.
Schermer,
NJN
Schiedam-Vlaardingen,
R.
Schoevaart,
S.
Schoevaart,
VWG
Schouwen-Dui-
veland,
B.
Schreiner,
S.
Schut,
H.
Siebel,
T.
Sikkema,
H.
Slager,
G.
Sleeuwenhoek,
T.
van
Slot,
J.
Sluijter,
T.C.J.
Sluijter,
R.
Sluys,
Q.
Smeele,
C.J.
Smit,
J.
Smit,
S.
Smit,
B.J.
Smulders,
L.
Snellink,
R.
van
Splunder,
W.
van
Splunder,
A.
van
der
Spoel,
D.
van
der
Spoel,
J.
Stapels,
Hr.
Starrenburg,
A.
Steenvoorden,
L.
Stegeman,
A
M.
Sterk,
K.
Stem,
D.
Stienstra,
L.
Stougie,
M.
Stougie,
J.
Smart,
P.
Sturm,
J.
Sytsma,
T.
Talsma,
D.
Tensen,
L.
Tervelde,
T.
Tesselaar,
P.
Thomas,
J.
Tieleman,
J.
Tramper,
VWG
Tringa,
L.
Tromper,
F.
Twisk,
W.
Twisk,
H.J.
Udding,
J.
de
Vaan,
R.
van
Varik,
M.
van
Veen,
L.
Veenstra,
F.
Veldhuizen,
H.
Veldhuyzen
van
Zante,
J.A.P.
van
Velzen,
M.J.
Venema,
P.
Venema,
H.
Verbrugge,
J.W.
Vergeer,
M.
Vergeer,
B.
Verhoeff,
J.
Verhuist,
K.
Vermulst,
M.
Versluys,
I.
Verwey,
J.
Verwey,
R.
Verwey,
W.
de
Vet,
A.
Visser,
D.C.
Visser,
J.
Visser,
N.
Visser,
A.
Vlasblom,
M.
de
Vlieger,
C.
van
der
Vliet,
F.
van
Vliet,
F.
Vloemans,
D.
Vlugt,
H.
Vonk,
NJN
Voorne,
F.
de
Vries,
J.
de
Vries,
I.
Vroom,
ACJN
VWG,
CJN
VWG,
NJN
VWG,
W.
de
Waard,
G.
van
der
Wal,
R.
Wal,
Vogelopvang
Walcheren,
VWG
Walcheren,
B.
Wattel,
J.
Wattel,
H.
van
de
Weele,
L.
van
Weele,
W.
Weerheijm,
S.
Wellinga,
J.
Wessel,
H.
Westdorp,
T.
Wiebe,
H.
Wiegman,
H.
Wiegmans,
C.
van
der
Wiel,
W.J.R.
de
Wijs,
M.
Willems,
De
Windbreker,
A.
Winden,
E.
van
Winden,
J.
Winkelman,
C.J.N.
Winter,
E.
Winter,
W.
de
Winter,
G.
Winter-
mans,
G.
Witte,
H.
Witte,
L.
Witte,
M.
Witte,
R.
Witte,
E.
van
Witteloostuyn,
R.
Wolbers,
P.
Wolf,
P.
van
der
Wolf,
P.A.
Wolf,
K.
Woutersen,
P.
van
Zalen.
W.
van
der
Zande,
H.
Zandstra,
J.
Zandvliet,
P
M.
Zegers,
J.
Zijp,
M.
Zijp,
N.
Zijp,
NJN
ZOKA,
K.
van
Zomeren,
C.
Zonneveld,
K.
Zwaan,
P.
Zwaan.
54
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
ANALYSE VAN
HET
MATERIAAL
De
analyse
van
het
materiaal
behelst
de
volgende
aspecten:
(1)
Een
overzicht
van
olie-incidenten
sinds
1969
die
de
aantallen
olieslachtoffers
hebben
kunnen
beïnvloeden;
(2)
Een
bespreking
van
de
voornaamste
groepen
vogels,
waarbij
bijzonderheden
over
het
voorkomen
in
Nederlandse
kustwateren
(Nederlands
Continentaal
Plat)
worden
besproken
in
relatie
tot
de
strandvondsten.
Deze
soortbespreking
bevat
ook
een
analyse
van
het
seizoenpatroon
van
stran-
dingen,
geeft
de
aantallen
kadavers
zonder
en
met
olie,
of
in
vistuig
verstrikt,
in
elke
winter
vanaf
1976,
en
geeft
de
gemiddelde
bevuilingspercentages
over
drie
voorname
tijdvakken:
1969-76,
1977-85
en
1986-97
(alleen
wintergege-
vens,
tenzij
expliciet
anders
vermeld);
(3)
Een
analyse
en
discussie
van
de
trends
in
het
oliebevuilingspercentage
voor
die
groepen
vogels
waarvan
een
voldoende
steekproef
gerealiseerd
kan
worden;
(4)
Een
analyse
van
de
ruimtelijke
variatie
in
oliebevuilingspercentage
van
aan
de
Nederlandse
kust
gevonden
vogels;
(5)
Een
bespreking
van
de
resultaten
in
vergelijking
met
de
rapportage
van
olievlek-voorkomens
in
Nederlandse
wateren
(Helmers
in
prep.
en
rapportage
Directie
Noordzee);
en
(6)
Een
discussie
van
het
totale
pakket
aan
gegevens
met
conclusies
die
voor
beleidsmakers
relevant
zijn
en
met
aanbevelingen
voor
een
voortzetting
van
dit
monitoringprogramma.
CHRONOLOGISCH
OVERZICHT
VAN
OLIE-INCIDENTEN
EN
BIJZONDERE
OMSTANDIGHEDEN,
1969-97
In
het
onderstaande
overzicht
worden
bijzonderheden
met
betrekking
tot
olie-
vervuiling
in
de
(zuidelijke)
Noordzee
toegelicht,
alsmede
bijzondere
omstan-
digheden
als
gevolg
waarvan
opmerkelijke
vogelsterfte
is
opgetreden.
De
wintergegevens
zijn
gebaseerd
op
het
aantal
vorstdagen
te
De
Bilt
(KNMI
maandelijkse
rapporten),
waarbij
een
dag
met
een
gemiddelde
temperatuur
onder
nul,
maar
boven
de
-5°C
als
één
vorstdag
telde,
dagen
met
een
gemid-
delde
temperatuur
van
-5°
tot
-10°C
als
twee
vorstdagen
en
bij
lagere
gemid-
delde
temperaturen
als
drie
vorstdagen
(tabel
3).
Volgens
deze
berekening
kon
het
bijvoorbeeld
gebeuren
dat
de
maand
januari
1979
36
vorstdagen
telde.
Voor
een
gedetailleerde
weergave
van
de
door
Directie
Noordzee
waargenomen
olieverontreinigingen
zij
verwezen
naar
de
jaarrapporten
van
deze
directie.
55
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
55
1969
Winter
1968/68
werd
geklassificeerd
als
’matig’
(43
vorstdagen),
waarbij
veel
vorst
voorkwam
in
december
(20
dagen)
en
februari
(18).
Een
kleine
olievlek
die
vlak
boven
de
Waddeneilanden
werd
geloosd
leidde
tot
een
geweldige
hoe-
veelheid
olieslachtoffers
op
de
Waddeneilanden
(Spaans
1969,
Swennen
&
Spaans
1970).
Naar
schatting
15-20
000
Zwarte
Zeeëenden,
15
000
Eidereenden,
1-2000
alkachtigen
en
2500
meeuwen
werden
getroffen.
Later
in
het
jaar
werd
ongeveer
500
ton
olie
gemorst
na een
serie
defecten
aan
boord
van
de
Texaco
Westminster.
Door
derden
werden
in
1969
24
olievlekken
gerapporteerd
(archief
Directie
Noordzee/Ministerie
van
Verkeer
&
Waterstaat
(archief
DN/V&W).
1970
Winter
1969/70
was
streng
(55
vorstdagen),
met
25
vorstdagen
in
decem-
ber,
14
in
januari
en
12
in
februari.
In
de
Zuidhollandse
Biesbosch
raakte
op
27
december
1970
een
brandstof
tank
lek,
waardoor
ongeveer
9000
ton
dieselolie
in
de
rivier
de
Amer
terechtkwam.
Vooral
ganzen,
eenden
en
Meerkoeten
werden
getroffen,
in
de
Biesbosch
zelf
en
in
het
Hollands
Diep
(Oome
1971,
Ouweneel
1971,
Vaas
1971).
Ongeveer
900
ton
olie
lekte
in
zee
vanuit
de
tanker
Pacific
Glory,
na een
aanvaring
in
de
Zuidelijke
Noordzee
(Branderhorst
1979,
Koops
1980).
Door
derden
werden
in
1970
96
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1971
'1
Winter
1970/71
was
matig,
met
33
vorstdagen
gelijkelijk
verdeeld
over
de-
cember-maart.
Tenminste
100
ton
olie
kwam
in
zee
door
een
aanvaring
waarbij
de
tanker
Elizabeth
Kmdsen
was
betrokken
(Branderhorst
1979,
Koops
1980).
Door
derden
werden
in
1971
145
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1972
Een
zachte
winter
(14
vorstdagen)
met
een
koude
periode
in
januari
(12
dagen).
Door
derden
werden
in
1972
105
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1973
Een
zachte
winter
met
slechts
11
vorstdagen,
waarvan
8
in
december
1972.
Een
olievlek
van
onbekende
herkomst
spoelde
aan
op
de
kust
van
België
en
op
stranden
van
de
Zeeuwse
en
Zuidhollandse
Eilanden
op
24
februari.
Honderden
olieslachtoffers
werden
waargenomen
en
tenminste
400
besmeurde
Zwarte
Zeeëenden
werden
gevonden
tussen
Voorne
en
Schouwen.
Tijdens
deze
telling
werden
nog
flinke
aantallen
besmeurde
zeeëenden
in
de
kustwateren
waargeno-
men.
Door
derden
werden
in
1973
151
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1974
Opnieuw
een
zachte
winter,
nu
met
slechts
9
vorstdagen,
waarvan
7
in
december
1973.
Eind
december
1974,
vlak
na een
landelijke
telling
van
olieslacht-
offers,
vond
een
ongeluk
plaats
met
een
tanker
juist
buiten
Umuiden.
Een
enorme
sterfte
onder
Zwarte
Zeeëenden,
meeuwen
en
Zeekoeien
werd
vastgesteld
(R.
Luntz,
NJN;
archief
NZG/NSO).
Door
derden
werden
in
1974 128
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1975
'5
Winter
1974/75
was
buitengewoon
zacht,
met
in
totaal
slechts
4
vorstdagen,
alle in
februari.
Een
aanvaring
waarbij
de
Olympic
Alliance
was
betrokken
leidde
tot
een
olievlek
van
8000
ton
zware
olie
in
de
Zuidelijke
Noordzee
(Branderhorst
56
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
1979,
Koops
1980).
Er
zijn
geen
berichten
van
verhoogde
vogelsterfte
bekend.
In
1975
werd
het
patrouille
vliegtuig
van
de
Directie
Noordzee
van
Rijkswaterstaat
operationeel.
In
totaal
werden
16
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
in
1975 138
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1976
6
Een
matige
winter
met
in
totaal
28
vorstdagen.
Een
korte
periode
van
strenge
vorst
in
januari
leidde
tot
aanzienlijke
sterfte
onder
steltlopers
en
water-
wild
(Swennen
&
Duiven
1983;
archief
NZG/NSO).
Bij
een
operationele
lozing
van
de
Athenian
Victory
II
stroomde
ongeveer
200
ton
olie
in
zee.
Op
Texel
Tabel
3.
Aantal
vorstdagen
in
de
winterseizoenen
1968-69
tot
en met
1996/97,
op
basis
van
de
gemiddelde
temperatuur
te
De
Bilt
(KNMI
1968-97).
Bij
de
telling
van
het
aantal
vorstdagen
telden
dagen
met
een
gemiddelde
temperatuur
beneden
de
-10°C
voor
drie,
dagen
met
een
gemiddelde
tussen
-10°
en
-5°
voor
twee.
Table
3.
Number
of
cold
days
in
winters
1968/69
-
1996/97,
based
on
mean
air
temperatures
in
De
Bilt
(KNMI
1969-97).
Days
with
mean
air
temperatures
below
-IO°C
were
counted
as
three
days,
days
with
mean
temperatures
between
-
10°
and
-5°
counted
as
two
days.
seizoen
season
dec
jan
feb
mrt
Totaal
1968/69
20
2
18
3
43
matig
moderate
1969/70
25 14 12
4
55
streng
severe
1970/71
10 10
3
10 33
matig
moderate
1971/72
-
12
1
1
14
zacht
mild
1972/73
8 2
1
-
11
zacht
mild
1973/74
7 2
-
-
9
zacht
mild
1974/75
-
-
4
-
4
zacht
mild
1975/76
4
10
8 6
28
matig
moderate
1976/77
7 5
1
-
13
zacht
mild
1977/78
3 2
15
-
20
zacht
mild
1978/79
18 36
20
-
74
streng
severe
1979/80
3
17
-
2
22
matig
moderate
1980/81
4
4
10
-
18
zacht
mild
1981/82
21 16
6
-
43
matig
moderate
1982/83
1
-
12
-
13
zacht
mild
1983/84
8
4
7
-
19
zacht
mild
1984/85
1
36 22
1
60
streng
severe
1985/86
5 5
34
4
48
streng
severe
1986/87
3
35
7
12
57
streng
severe
1987/88
7
- - -
7
zacht
mild
1988/89
-
1
- -
1
zacht
mild
1989/90
5
-
-
-
5
zacht
mild
1990/91
2 6
22
-
30
matig
moderate
1991/92
3
10
3
-
16
zacht
mild
1992/93
6 5
6
1
18
zacht
mild
1993/94
2
1
12
-
15
zacht
mild
1994/95
4
4
- -
8
zacht
mild
1995/96
24
22
16
3
65
streng
severe
1996/97
18
25
43
matig
moderate
57
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
57
werden
in
februari
732
dode
Eidereenden
gevonden,
waarvan
63%
met
olie
was
besmeurd.
De
oorzaak
van
dit
incident
is
niet
bekend.
Door
DN
werden
in
1976
39
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
in
1976
148
olie-
vlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1977
7
Een
zachte
winter
met
slechts
13
vorstdagen,
waarvan
7
in
december
en
5
in
januari.
In
mei
werden
op
het
Texelse
strand
opvallende
aantallen
olieslachtof-
fers
gevonden,
waaronder
veel
Zeekoeien.
Ofschoon
een
toen
veronderstelde
rela-
tie
met
de
blow-out
van
de
Ekofisk
Bravo
in
het
Noorse
deel
van
de
Noordzee
nooit
kon
worden
bevestigd
(en
ook
niet
werd
onderzocht;
Camphuysen
1977,
Mehlum
1980)
leidde
de
stranding
tot
de
oprichting
van
de
werkgroep
Nederlands
Stookolieslachtoffer-Onderzoek
(NSO).
Door
DN
werden
in
1977
596
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
123
olievlekken
gerapporteerd
(ar-
chief
DN/V&W).
1978
Een
tamelijk
zachte
winter
met
in
totaal
20
vorstdagen,
waarvan
15
in
februari.
Door
DN
werden
in
1978 363
olievlekken
waargenomen,
daarnaast
werden
door
derden
125
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1979
Een
zeer
strenge
winter
met
liefst
74
vorstdagen
(december
18,
januari
36,
februari
20).
Deze
eerste
strenge
winter
sinds
jaren
leidde
tot
omvangrijke
vorst-
vluchten
en
sterk
verhoogde
mortaliteit
onder
fuutachtigen,
waterwild,
steltlopers
en
meeuwen.
Door
DN
werden
in
1979
397
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
103
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1980
Een
matige
winter
met
in
totaal
22
vorstdagen,
waarvan
17
in
januari.
Door
DN
werden
in
1980
294
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
der-
den
82
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
Van
vijftig
op
heterdaad
betrapte
lozende
schepen
in
Nederlandse
wateren
was
16%
Nederlands,
14%
Grieks
en
10%
Brits
(Het
Parool,
10
november
1981).
1981
11
Een
zachte
winter
met
18
vorstdagen,
waarvan
10
in
februari.
In
de
winter
1980/81
werden
voor
het
eerste
sterk
verhoogde
dichtheden
van een
aantal
’echte’
zeevogels
(Noordse
Stormvogel,
Jan
van
Gent,
Drieteenmeeuw
en
alkachtigen).
De
sterfte
viel
samen
met
het
incident
met
de
Stylis
in
het
Skagerrak,
maar
had
daarmee
geen
enkele
relatie
(Anker-Nilssen
&
Rostad
1981,
Camphuysen
1981,
1984).
Deze
sterfte
betrof
naar
later
bleek
de
eerste
van een
lange
serie
van
zeevogel
-wrecks
in
de
Zuidelijke
Noordzee.
Op
4
januari
1981
verloor
de
Cypriotische
vrachtvaarder
Christel
Hermann
zestig
vaten
met
zoutzuur
voor
de
Zuidhollandse
kust.
Door
DN
werden
in
1981
542
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
118
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1982
Een
matige
winter
met
in
totaal
43
vorstdagen,
waarvan
21
in
december
1981
en
16
in
januari.
Hoge
dichtheden
Drieteenmeeuwen
en
Zeekoeien
in
de
winter
1981/82
vormden
de
tweede
wreek
van
de
jaren
tachtig
(Camphuysen
1985).
De
strandingen
begonnen
al
in
november
1981
en
hebben
de
gehele
winter
aangehouden.
De
winterse
kou
leidde
vervolgens
tot
verhoogde
aantallen
wa-
terwild
op
de
kust,
maar
ditmaal
kwamen
maar
weinig
steltlopers
om
het
leven.
In
58
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
april
leidde
een
aanvaring
van
de
Belgische
tanker
Benetank
en
een
Spaans
schip
op
de
Westerschelde
tot
een
olievlek,
waarvoor
een
grootschalige
schoonmaakope-
ratie werd
opgezet.
Op
7
juni
botste
de
olietanker
Kalina
op
de
ertscarriër
Bengali
op
de
rede
van
Hoek
van
Holland.
Ondanks
de
aanzienlijke
olievlek
die het
gevolg
was,
leek
het
erop
dat
maar
weinig
vogels
waren
getroffen
(Directie
Noordzee
1982a).
De
uitgebreide
schoonmaakactie
op
zee
ten
spijt
spoelde
op
13
juni
een
grote
hoeveelheid
olie
aan
op
de
Zuidhollandse
kust.
In
december
leidde
opnieuw
een
aanvaring
op
de
Westerschelde,
ditmaal
tussen
de
containerschepen
Erato
(Hamburg)
en
Yumpa
(Thailand),
tot
aanzienlijke
olievervuiling.
In
decem-
ber
kwamen
ook
flinke
hoeveelheden
olie
op
het
strand
terecht
aan
de
Noordhol-
landse
kust
en
op
Schiermonnikoog.
Door
DN
werden
in
1982
340
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
126
olievlekken
gerapporteerd
(ar-
chief
DN/V&W).
1983
13
Een
zachte
winter
met
slechts
13
vorstdagen,
waarvan
12
in
februari.
Opnieuw
werd
een
omvangrijke
zeevogelwreck
geconstateerd,
waarbij
ditmaal
behalve
Drieteenmeeuwen
en
Zeekoeien
ook
veel
Alken
waren
betrokken
(Camp-
huysen
1983).
De
vogelopvangcentra
langs
de
kust
liepen
letterlijk
vol
met
verzwakte,
vaak
licht
met
olie
besmeurde
zeevogels
en
de
kranten
stonden
weken
lang
in
het
teken
van
de
excessieve
zeevogelsterfte.
De
wreck
was
een
uitloper
van
de
wreek
aan
de
Britse
oostkust
(Underwood
&
Stowe
1984,
Jones
et
al.
1984).
In
maart
verliest
het
Russische
vrachtschip
Vostosc
II
nogal
wat
stookolie
na
het
rammen
van een
scheepswrak
op
de
rede
van
Vlissingen.
Directie
Noord-
zee
neemt
in
1983
een
vliegtuig
in
gebruik
dat
olievlekken
kan
opsporen
met
remote
sensing
apparatuur.
Door
DN
werden
in
1983
887
olievlekken
waargeno-
men.
Daarnaast
werden
door
derden
137
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1984
Î4
Een
zachte
winter
met
19
vorstdagen,
verspreid
over
de
maanden
december
tot
februari.
In
de
loop
van
de
winter
1983/
84
werden
opnieuw
sterk
verhoogde
dichtheden
Alken,
Zeekoeien
en
Drieteenmeeuwen
aangetroffen,
feitelijk
de
vierde
wreek
in
successie.
Vooral
het
aantal
gestrande
Drieteenmeeuwen
in
de
zuidelijke
provincies
was
enorm
(Hart
&
Jachmann
1988).
In
de
eerste
dagen
van
januari
raakte
vrijwel
de
gehele
Hollandse
kust
met
olie
besmeurd,
zonder
dat
daarvoor
een
oorzaak
aangewezen
kon
worden.
Medio
januari
verspeelde
een
Deens
vrachtschip
in
de
buurt
van
de
Doggersbank
67
vaten
Dinoseb,
een
gevaarlijk
landbouwgif.
In
de
nacht
van
28
op
29
februari
vond
tijdens
windstil,
mistig
weer
een
opmerkelijk
incident
plaats
in
de
westelijke
Waddenzee.
Om
tot
dusverre
onduidelijke
redenen
bleven
grote
aantallen
steltlopers
tijdens
opkomend
water
op
de
drooggevallen
platen
achter.
De
vogels
raakten
onderkoeld
en
ver-
dronken
massaal.
Grote
aantallen
steltlopers
werden
op
het
Texelse
strand
aangetroffen.
In
augustus
zinkt
het
Franse
vrachtship
Mont
Louis
met
een
450
ton
radioactieve
lading,
na een
aanvaring
voor
de
Belgische
kust
met
de
veerboot
Olau
Brittannia.
Door
DN
werden
in
1984
528
olievlekken
waargenomen.
Daar-
naast
werden
door
derden
121
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
In
februari
1985
constateert
Rijkswaterstaat
dat
het
aantal
olievlekken
op
de
Neder-
landse
Noordzee
sterk
is
afgenomen
(Staatscourant
8
februari
1985)
en
wijt
deze
verandering
aan
het
in
gebruik
nemen
van
een
nieuw
olie-patrouille
vliegtuig.
59
Olieslachtojfers
in
Nederland,
1969-97
59
1985
Een
strenge
winter
met
in
totaal
60
vorstdagen.
De
maanden
januari
(36
vorstdagen)
en
februari
(22
vorstdagen)
waren
het
koudst.
In
het
seizoen
1984/85
vond
opnieuw
een
wreek
plaats
onder
alkachtigen
en
Drieteenmeeuwen.
Net
als
in
de
voorgaande
seizoenen
waren
de
meeste
vogels
sterk
vermagerd
en
dikwijls
licht
met
olie
besmeurd.
Het
invallen
van
de
strenge
vorst
leidde
vervolgens
tot
sterk
verhoogde
mortaliteit
onder
fuutachtigen,
Meerkoeten,
steltlopers
en
eendachtigen
(Camphuysen
1987).
Begin
mei
vond
een
stranding
plaats
van
volkomen
met
dikke
olie
overdekte
Noordse
Stormvogels,
Zeekoeien
en
Alken.
De
herkomst
van
deze
olie
werd
nooit
vastgesteld.
In
de
herfst
van
1985
vond
een
invasie
plaats
van
de
Middelste
Jager,
waardoor
aantallen
dode
jagers
gevonden
werden
zoals
dat
nog
nooit
eerder
(en
sindsdien
evenmin)
was
voorgekomen
(Camphuysen
&
Van
Uzendoorn
1988).
Ook
liepen
de
aantallen
dode
Noordse
Stormvogels,
Zeekoeien
en
Kleine
Alken
snel
op.
Door
DN
werden
459
olie-
vlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
112
olievlekken
gerappor-
teerd
(archief
DN/V&W).
1986
16
Een
tamelijk
strenge
winter,
met
laat
invallende kou
(totaal
48
vorstdagen).
De
winterse
omstandigheden
in
vooral
februari
leidden
tot
verhoogde
aantallen
dode
vogels
op
de
kust.
Waarschijnlijk
omdat
de
strengste
vorstperioden
tamelijk
laat
in
het
seizoen
vielen,
is de
sterfte
voor
veel
vogels
nog
meegevallen.
In
het
Waddengebied
was
de
sterfte
van
Toppereenden
en
Brilduikers
echter
enorm
(Leopold
et
al.
1986).
Olie-incidenten
van
betekenis
kwamen
dit
jaar
niet
voor.
Door
DN
werden
in
1986
282
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
96
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
De
aantallen
waarge-
nomen
olievlekken
waren
opvallend
klein
in
januari
(12),
februari
(5),
november
(11)
en
december
(10).
Veruit
de
grootste
vlekken
werden
evenwel
in
januari
en
december
waargenomen.
In
januari
werden
twee
grote
vlekken
(20x5
en
25x7
km)
met
een
geschatte
inhoud
van
respectievelijk
1500
m
3
en
175
m
3
op
de
rand
van
de
Nederlandse
sector
ter
hoogte
van
Texel
niet
bestreden.
In
december
werd
een
vlek
van
13x1
km
met
een
inhoud
van
ongeveer
65
m
3
op
enige
afstand
van
de
kust
van
Walcheren
wel
aangepakt.
1987
De
derde
strenge
winter
in
successie
met
in
totaal
57
vorstdagen,
waarvan
35
in
januari
en
12
in
maart.
Een
operationele
lozing
van
een
vissersvaartuig
in
de
Waddenzee
leidde
in
het
begin
van
1987
tot
een
omvangrijke
slachting
onder
de
Eidereenden
(Engelen
1987a).
Ook
op
de
Noordzee
werden
in
januari
(52)
en
februari
(87)
opvallend
veel
olievlekken
waargenomen
tijdens
de
surveillance
vanuit
de
lucht,
waarvan
er
vier
op
zee
werden
opgeruimd.
Maart
was
een
rustige
maand
met
slechts
17
gerapporteerde
olievlekken,
maar
in
april
werden
opnieuw
76
vlekken
opgespoord
die
overigens
niet
tot
nieuwe
bestrijdingsacties
leidden.
Door
DN
werden
in
1987
in
totaal
413
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
wer-
den
door
derden
122
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
De
strenge
winter
had
een
flinke
sterfte
van
vooral
steltlopers
tot
gevolg,
en
in
het
Wadden-
gebied
kwamen
ook
flinke
hoeveelheden
waterwild
om
het
leven.
In
november
werden
op
de
Waddeneilanden
veel
Jan
van
Genten,
Eidereenden
en
alkachtigen
aangetroffen
met
een
uiterst
kleverige,
moeilijk
te
verwijderen
lijmachtige
sub-
stantie
in
de
veren
(Engelen
1987b).
Naar
later
bleek
ging
het
hier
om
een
schoonmaakmiddel
voor
olietankers
(Swennen
pers.
comm.).
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
60
1988
Een
zeer
zachte
winter,
met
in
totaal
slechts
7
vorstdagen,
alle in
decem-
ber
1987.
In
1988
vonden
twee
incidenten
plaats,
vlak
onder
de
Nederlandse
kust
{Borcea,
Anna
Broere).
In
januari
lekte
de
ertscarrier
Borcea
een
relatief
kleine
hoeveelheid
olie
voor
de
Zeeuwse
kust.
Een
geweldige
slachting
onder
vooral
Futen
en
Zwarte
Zeeëenden
was
het
directe
gevolg
(Camphuysen
et
al.
1988).
Eind
mei
zonk
de
chemicaliën
tanker
Anna
Broere
op
ongeveer
96
km
uit
de
kust
ter
hoogte
van
Umuiden.
Uit
het
wrak
lekten
enkele
honderden
tonnen
van
het
giftige
Acrylonitril
voordat
het
wrak
in
augustus
eindelijk
geborgen
kon
worden.
Een
opvallende
sterfte
van
Aalscholvers
in
het
Waddengebied
in
de
nazomer
betrof
vooral
jonge
vogels
die
sterk
met
wormen
geïnfecteerd
bleken
te
zijn.
Door
DN
werden
in
1988
318
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
der-
den
111
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1989
19
In
Nederland
was
de
winter
van
1988/89
was
met
slechts
één
vorstdag
in
januari
de
zachtste
winter
sinds
in
1965 de
systematische
olieslachtoffertellingen
voor
het
eerst
werden
georganiseerd,
In
1989
werden
577
olieverontreinigingen
gemeld
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee,
waarvan
350
door
het
kust-
wachtvliegtuig
tijdens
het
systematische
onderzoek.
In
vijf
gevallen
werden
olie-
vlekken
bestreden,
waarbij
in
totaal
35
ton
olie
werd
opgeruimd.
Het
aantal
meldingen
door
derden
bij
het
kustwachtcentrum
was
in
vergelijking
met
de
voorafgaande
jaren
verdubbeld
(227).
Het
totaal
aantal
waargenomen
verontreini-
gingen
per
vlieguur
tijdens
het
systematische
onderzoek
bleef
sinds
1983
onge-
wijzigd
(range
0.8-1.3
per
jaar;
Notitie
NZ-N-90.05).
In
januari
veroorzaakte
een
vervuiling
met
plantaardige
olie
en
Nonylphenol
een
flinke
kustverontreiniging
en
sterfte
onder
zeevogels
(Zoun
et
al.
1991).
Ondanks
een
flinke
commotie
in
de
media
werd
een
door
TNO
Den
Helder
opgesteld
analyse-rapport
niet
wijd
ver-
spreid
en
bleven
hun
bevindingen
onduidelijk.
Een
bijna-ongeluk
vond
plaats
in
februari,
toen
de
op
drift
geraakte
tanker
Alexandros
stuurloos
m
de
richting
van
het
NAM
olieplatform
Dan
Earl
dreef
tijdens
een
zware
storm
op
190
km
ten
noordwesten
van
Texel.
Op
14
november
werden
ten
noorden
van
Terschelling
vijf
compacte
olievlekken
waargenomen,
met
een
geschat
volume
van
150
ton.
1990
'O
Winter
1989/90
was
de
derde
buitengewoon
milde
winter
in
successie,
met
alleen
5
vorstdagen
in
december.
Voor
de
Nederlandse
kust
kwamen
zeevogels
in
februari
in
aanraking
met
een
lijmachtige
substantie.
Nader
onderzoek
wees
uit
dat het
ging
om
een
lozing
van
Dodecylphenol
(Zoun
&
Boshuizen
1992).
In
het
begin
van
de
zomer
zorgde
een
aanvaring
in
Het
Kanaal
tussen
een
Liberiaanse
olietanker
(Rosé
Bay)
en een
Brits
vissersvaartuig
(Dionne
Mariii)
voor
een
flinke
olievlek.
In
juni
werd
een
grote
olievlek
bestreden
op
ongeveer
100
km
ten
noorden
van
Vlieland.
Naar
schatting
25-50
ton
olie
waren
in
dit
gebied
in
zee
terechtgekomen,
zonder
dat
de
veroorzaker
kon
worden
achterhaald.
In
november
werden
forse
olieverontreinigingen
opgemerkt
voor
de
Hollandse
kust
en
ongeveer
2000
dode,
zwaar
met
olie
besmeurde
Zeekoeien
spoelden
aan
op
de
Nederlandse
kust
(Camphuysen
&
Keijl
1994).
De
slachting
werd
veroorzaakt
door
een
om-
vangrijke
lozing
van
ruwe
olie
(Bachaquero
crude;
Dahlmann
et
al.
1994).
In
1990
werden
in
totaal
721
verontreinigingen
waargenomen
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee,
waarvan
272
vlekken
werden
gerapporteerd
door
derden,
87
door
het
kustwachtvliegtuig
op
zogenaamde
’projectvluchten’
en
362
tijdens
61
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
61
'systematisch
onderzoek’.
Een
directe
relatie
met
een
(vermoedelijke)
veroorzaker
kon
bij
164
meldingen
worden
vastgesteld.
In
85
gevallen
ging
het
om
een
offshore-installatie,
in
79
gevallen
om
een
lozing
vanaf
een
schip.
1991
'1
De
winter
1990/91
was
met
30
vorstdagen
matig
te
noemen,
maar
was
aanzienlijk
kouder
dan de
drie
eraan
voorafgaande
jaren.
De
maand
februari
was
met
22
vorstdagen
het
koudst.
In
het
begin
van
1991
werd
een
flinke
sterfte
onder
steltlopers
in
het
Waddengebied
en
in
de
Zeeuwse
Delta
geconstateerd,
die
evenwel
niet
alleen
door
het
heersende
winterweer
kon
worden
verklaard
(Camp-
huysen
et
al.
in
press).
Ook
onder
de
Eidereenden
werd
een
sterk
verhoogde
sterfte
geconstateerd,
die
werd
veroorzaakt
door
de
overbevissing
van
schelpdie-
ren
in
het
Waddengebied.
De
sterfte
van
Eidereenden
was
ongeveer
drie
maal
groter
dan
normaal.
In
de
winter
1990/91
kwamen
zeer
grote
aantallen
Zeekoeien
om
het
leven
tijdens
een
'wreek
1
in
de
zuidelijke
Noordzee.
In
Nederland
spoelden
naar
schatting
15
000
Zeekoeien
aan.
Bij
Directie
Noordzee
werden
in
1991
712
olieverontreinigingen
gemeld,
waarvan
er
291
tijdens
monitoringvluchten
werden
opgespoord.
In
maart
werd
een
flinke
olievlek
voor
de
Zeeuwse
kust
gezien
en
grotendeels
opgeruimd,
die
mogelijk
was
veroorzaakt
door
een
aanvaring
tussen
de
Panamese
bulkcarrier
Clipper
Confidence
en
de
Noorse
gastanker
Norgas
Voyager.
Vanaf
oktober
werden
steeds
vaker
olievlekken
gezien
vanuit
de
lucht
en
in
december
lag
het
aantal
verontreinigingen
op
ongeveer
twee
per
vlieguur.
Rond
de
kerst
werd
in
het
Zeeuwse
kustgebied
een
flinke
strandverontreiniging
gerap-
porteerd,
waarbij
bleek
dat
honderden
Zeekoeien
het
slachtoffer
geworden
waren
van
zware
stookolie
(Camphuysen
1995).
1992
Winter
1991/92
was
opnieuw
zacht,
maar
met
16
vorstdagen
(10
in
januari)
aanmerkelijk
kouder
dan de
drie
zachte
winters
aan
het
eind
van
de
jaren
tachtig.
Onder
de
Eidereenden
werd
opnieuw
een
sterk
verhoogde
sterfte
gecon-
stateerd
als
gevolg
van
structurele
voedseltekorten
voor
deze
vogels
in
het
Waddengebied.
De
sterfte
van
Eidereenden
was
ongeveer
drie
maal
groter
dan
normaal.
In
de
nacht
van
15
op
16
februari
spoelde
een
grote
hoeveelheid
zware
stookolie
aan
op
Texel
en
in
de
kop
van
Noord-Holland.
Een
drift-simulatie
model
toonde
aan
dat
de
olie
afkomstig
kon
zijn
geweest
uit
een
gebied
rond
de
Bruine
Bank
(Leopold
&
Camphuysen
1992).
Ongeveer
800
met
dikke
teer
overdekte
zeevogels
werden
op
de
kust
aangetroffen.
Kort
tevoren
was
voor
de
Zeeuwse
kust
een
grote
olievlek
bestreden.
Op
26
februari
werd
op
120 km
uit
de
Zeeuwse
kust
een
lozend
vrachtschip
afkomstig
van
de
Bahama’s
betrapt.
Pogingen
om
met
de
Argo
Induna
contact
te
maken
faalden
en
terwijl
het
kustwacht
vliegtuig
boven
het
schip
cirkelde
ging
de
lozing
gewoon
door.
Half
maart
spoelde
een
flinke
hoe-
veelheid
olie
aan
tussen
Monster
en
Noordwijk
(ZH).
Deze
olie
was
in
zee
te-
rechtgekomen
na een
aanvaring
tussen
de
Chinese
tanker
Long
Lin
en
de
bulkcar-
rier
Cast
Muskox
bij
Zeebrugge.
Eind
april
spoelde
een
grote
hoeveelheid
oranje
palmolie
aan
op
de
kust,
vooral
op
Texel.
De
vervuiling
was
al
geruime
tijd
eer-
der
veroorzaakt
na een
aanvaring
van een
tanker
met
palmolie
bij
Dover
(Enge-
land).
Op
25
oktober
verging
het
Noorse
vrachtschip
Nordfrakt
op
vijftig
kilome-
ter
voor
de
kust
van
Egmond
aan
Zee,
waaruit
tenslotte
ruim
twee
ton
loodsulfide
concentraat
weglekte.
Door
DN
werden
in
1992
401
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
281
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
62
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
1993
'3
Winter
1992/93
was
opnieuw
tamelijk
zacht,
met
18
vorstdagen
verspreid
over
de
gehele
periode.
Dit
seizoen
leidde
net
als
de
voorafgaande
winter
niet
tot
massale
koudetrek
en
daarmee
samenhangende
vogelsterfte.
In
januari
werd
begonnen
met
de
berging
van
de
loodsulfide
lading
van
de
Noorse
Nordfrakt
v00r
de
kust
van
Egmond
aan
Zee.
In
februari
leidde
een
lozing
van
paraffine-achtige
C14-C20
alkanen
tot
een
omvangrijke
vogelsterfte.
De
precieze
omvang
van
de
sterfte
is
nooit
vastgesteld,
omdat
veel
vogels
in
opvangcentra
werden
opgevangen
en
omdat
er
talloze
kadavers
van
de
stranden
werden
opgeruimd
voordat
een
sys-
tematische
registratie
mogelijk
was.
Op
12
en
13
maart
werd
op
20
km
voor
de
kust
van
Scheveningen
een
zeer
omvangrijke
olievlek
gesignaleerd
(30km
x
900m),
waarvan
de
veroorzaker
door
het
Justitieel
Opsporingsteam
Milieudelicten
Noordzee
(JOMN)
uiteindelijk
werd
achterhaald.
Op
22
maart
ontplofte
één
van
de
chemicaliëntanks
van
de
Deense
Mairbritt
Terkol
op
20
km boven
Vlieland,
maar
het
schip
kon
naar
de
haven
van
Rotterdam
terugkeren.
In
december
raakte
het
strand
bij
Haemstede
(Schouwen)
over
een
flinke
afstand
met
olie
besmeurd.
Het
was
onduidelijk
waardoor
de
vervuiling
was
veroorzaakt.
Door
DN
werden
in
1993
688
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
296
olievlek-
ken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W),
1994
Winter
1993/94
was
mild,
met
slechts
15
vorstdagen,
waarvan
12
in
februari.
In
Nederland werd
het
nieuws
in
het
begin
van
1994
gedomineerd
door
de
stranding
van
duizenden
zakjes
met
landbouwgif
(Apron
plus).
Er
zijn
geen
aanwijzingen
dat
dit
landbouwgif
zeevogelsterfte
heeft
veroorzaakt.
Aan
de
Britse
oostkust
werd
een
zeevogelwreck
waargenomen,
waarvan
uitlopers
(verhoogde
sterfte
van
alkachtigen)
ook
in
Nederland
geconstateerd
konden
worden.
Naar
schatting
tenminste
enkele
tienduizenden
alkachtigen
waren
bij
deze
wreek
betrok-
ken.
De
brandschone,
broodmagere
Zeekoeien
die
op
de
Nederlandse
kust
aanspoelden
in
januari
en
februari
waren
door
voedselgebrek
om
het
leven
gekomen
en
niet,
zoals
verschillende
persberichten
suggereerden,
door
de
consumptie
van
gifzakjes.
In
maart
werden
verschillende
olievlekken
waargeno-
men
voor
de kust
van
Texel,
Egmond
en
Rockanje,
die
vermoedelijk
het
gevolg
waren
van
lozingen
vanaf
schepen
tijdens
dichte
mist.
Eén
van
deze
vlekken
was
meer
dan
20
km
lang.
Eveneens
in
maart
werd
een
opvallende
sterfte
onder
Rotganzen
geconstateerd
in
het
oostelijke
deel
van
het
Waddengebied.
Door
DN
werden
in
1994
605
olievlekken
waargenomen.
Daarnaast
werden
door
derden
261
olievlekken
gerapporteerd
(archief
DN/V&W).
1995
Ook
winter
1994/95
was
met
slechts
8
vorstdagen
(december
4,
januari
4)
de
vierde
zachte
winter
in
een
reeks
en
extra
sterfte
onder
steltlopers
en
waterwild
bleef
daarom
opnieuw
uit.
Omvangrijke
olie-incidenten
werden
in
de
eerste
tien
maanden
van
dit
jaar
niet
gerapporteerd.
Opvallende
vogelsterfte
door
olie
vond
plaats
in
de
eerste
maanden
van
1995,
vooral
op
de
Waddeneilanden
en
langs
de
Friese
kust,
maar
veel
meer
dan enkele
duizenden
vogels
waren
daarbij
niet
betrokken.
De
waarnemingen
van
olievlekken
op
de
Noordzee
in
1995
werden
nog
niet
door
Directie
Noordzee
gepubliceerd.
1996
De
winter
van
1995/96
was
de
eerste
strenge
winter
sinds
1987
en
leidde
tot
een
enorme
sterfte
van
vooral
Scholeksters
in
het
Waddengebied
en
in
de
Del-
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
63
63
ta.
In
totaal
waren
er
deze
winter
65
vorstdagen,
waarvan
24
in
december,
22
in
januari
en
16
in
februari.
De
waarnemingen
van
olievlekken
op
de
Noordzee
in
1996
werden
nog
niet
door
Directie
Noordzee
gepubliceerd.
1997
De
eerste
weken
van
1997
stonden
in
het
teken
van
strenge
vorst
en
sterke
ijsontwikkeling
in
de
Waddenzee.
In
december
werden
18
vorstdagen
gemeten,
januari
telde
25
vorstdagen.
Het
resultaat
was
een
verhoogde
sterfte
onder
waterwild
en
steltlopers,
maar
veel
Scholeksters
bleken
bijtijds
van
de
hoogwater-
vluchtplaatsen
in
het
Waddengebied
verdwenen
te
zijn.
In
de
Zeeuwse
Delta
werden
zeer
grote
aantallen
vorstslachtoffers
gevonden.
Zwaar
met
olie
besmeurde
Zeekoet
Uria
aalge,
kort
na
het
aan
land
gaan
(foto
C.J.
Camphuysen)
Heavily
oiled
Guillemot,
shortly
after
the
bird
went
ashore
64
Sula
11(2)
C.J.
Camphuysen
RESULTATEN
(1)
VONDSTEN
Een
analyse
op
soortniveau
is
bij
het
gebruik
als
instrument
voor
de
monito-
ring
van
olievervuiling
zelden
zinvol.
Ofschoon
ruim
180
000
kadavers
ver-
deeld
over
210
soorten
vogels
en
zoogdieren
werden
gevonden,
zal
de
steek-
proef
op
jaarbasis
meestal
te
klein
blijken
te
zijn.
Conform
eerdere
rapporten
(Camphuysen
1989,
1995)
en
internationale
afspraken
werd
de
volgende
inde-
ling
in
groepen
en
soorten
vogels
gehanteerd:
duikers
Gaviidae;
4
soorten
futen
Podicipedidae;
5
soorten
Noordse
Stormvogel
Fulmarus
glacialis;
1
+
5
andere
stormvogelsoorten
Jan
van
Gent
Sula
bassana;
1
soort
aalscholvers
Phalacrocoracidae;
2
soorten
Eidereend
Somateria
mollissima;
1
soort
zeeëenden
Melanitta;
2
soorten
overige
zeeëenden
Aythya,
Clangula,
Bucephala,
Mergus;
6
soorten
overig
waterwild Anatidae;
24
soorten
steltlopers
Charadriidae,
Scolopacidae;
28
soorten
jagers
Stercorariidae;
4
soorten
Laras-meeuwen
Laridae;
11
soorten
Drieteenmeeuw
Rissa
tridactyla;
1
soort
sterns
Sternidae;
6
soorten
Zeekoet
Uria
aalge;
1
soort
Alk
Alca
torda;
1
soort
Papegaaiduiker
Fratercula
arctica;
1
soort
Kleine
Alk
Alle
alle;
1
soort
reigers
&
rallen
Ardeidae,
Rallidae;
7
soorten
landvogels
roofvogels,
uilen,
zangvogels;
70
soorten
Overige
zeevogels
(2
soorten),
walvisachtigen
(4),
zeehonden
(2),
zeeschild-
padden
(1),
haaien
&
beenvissen
(1)
en
landzoogdieren
(15)
worden
hier
verder
buiten
beschouwing
gelaten.
In
de
aanhef
van
de
onderstaande
soortbesprekingen
wordt
het
totaal
aantal
aangetroffen
kadavers
in
de
tijdvakken
1969-76,
1977-85
en
1986-97
weergegeven.
Bij
voldoende
talrijke
soorten
werd
daarnaast
over
de
’s
winters
(november-april)
als
’compleet’
gerapporteerde
kadavers
een
oliebe-
vuilingspercentage
(%
olie)
berekend.
Een
oliebevuilingspercentage
werd
alleen
berekend
en
weergegeven
indien
tenminste
van
10
vogels
de
olie-
besmetting
was
genoteerd
(bij
de
latere
trend
analyse
werd
een
ondergrens
duikers
Gaviidae;
4
soorten
futen
Podicipedidae;
5
soorten
Noordse
Stormvogel
Fulmarus
glacialis;
1
+
5
andere
stormvogelsoorten
Jan
van
Gent
Sula
bassana;
1
soort
aalscholvers
Phalacrocoracidae;
2
soorten
Eidereend
Somateria
mollissima
;
1
soort
zeeëenden
Melanitta
;
2
soorten
overige
zeeëenden
Aythya,
Clangula,
Bucephala,
Mergus;
6
soorten
overig
waterwild
Anatidae;
24
soorten
steltlopers
Charadriidae,
Scolopacidae;
28
soorten
jagers
Stercorariidae;
4
soorten
Zanw-meeuwen
Laridae;
11
soorten
Drieteenmeeuw
Rissa
tridactyla;
1
soort
sterns
Sternidae;
6
soorten
Zeekoet
Uria
aalge
;
1
soort
Alk
A
lea
tarda;
1
soort
Papegaaiduiker
Fraie
rcula
arctica;
1
soort
Kleine
Alk
Alle
alle;
1
soort
reigers
&
rallen
Ardeidae,
Rallidae;
7
soorten
landvogels
roofvogels,
uilen,
zangvogels;
70
soorten
65
Olieslachtojfers
in
Nederland,
1969-97
65
van
25
kadavers
gehanteerd).
In
de
tekst
worden
enkele
karakteristieken
van
deze
vogels
met
betrekking
tot
het
voorkomen
langs
de
kust,
op
zee
en
(dood)
op
het
strand
geschetst.
Op
basis
van
de
strandvondsten
in
de
periode
1977-97
werd
het
seizoenpatroon,
gecorrigeerd
voor
de
onderzochte
kust-
lengte,
in
beeld
gebracht
(figuren).
Aan
de
hand
hiervan
wordt
bepaald
of
de
winter-,
de
zomer-
of
beide
sets
gegevens
bruikbaar
zijn
bij
de
latere
trend
analyse.
Bijzondere
incidenten,
zoals
sterfte
als
gevolg
van
een
olie-incident,
’wrecks’,
invasies
en
vorstvluchten,
worden
genoemd.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Roodkeelduiker
Gavia
stellata
173
353
278 804
%
met
olie
oiled
98
91 81
Parelduiker
Gavia
arctica
57
45 24
126
%
met
olie
oiled
98 85
48
IJsduiker
Gavia
immer
2
5
4
11
Geelsnavelduiker
Gavia
adamsii
0
10
1
ongedet.
duiker
Gavia
spp.
13 75
46
134
Duikers
zijn
wintergasten
in
de
Neder-
landse
kustwateren
en
dit
seizoenpa-
troon
wordt
duidelijk
weerspiegeld
bij
de
strandvondsten
(Figuur
2).
Rood-
keel-
Gavia
stellata
en
Parelduiker
Gavia
arctica
zijn
de
meest
talrijke
verte-
genwoordigers
van
deze
groep.
In Nederlandse
wateren
overwinteren
onge-
veer
10
000
duikers
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
Duikers
zijn
uitermate
olie-gevoelige
vogels,
die
in
Nederland
binnen
een
strook
van
20
km
uit
de
kust
voorkomen.
Van
oudsher
is
het
percentage
met
olie
bevuilde
duikers
zeer
hoog
(Camphuysen
1989),
maar
van
deze
soorten
worden
jaarlijks
hoog-
uit
enkele
tientallen
exemplaren
gevonden.
Incidenteel
worden
ook
in
vistuig
verstrikte
duikers
gevonden
(5x
sinds
1977),
maar
de
sterfte
in
bijvoorbeeld
DUIKERS
GAVIIDAE
Figuur
2.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
duikers
Gaviidae,
1977-97.
Figure
2.
Seasonal
pattern
(n/km)
of
bea-
ched
divers,
1977-97.
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Roodkeelduiker
Cavia
stellata
173
353
278
804
%
met
olie
oiled
98
91 81
Parelduiker
Cavia
arctica
57
45
24
126
%
met
olie
oiled
98
85
48
IJsduiker
Cavia
immer
2 5
4
11
Geelsnavelduiker
Cavia
adamsii
0
1
0
1
ongedet.
duiker
Cavia
spp.
13 75 46
134
66
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
visfuiken
is
mogelijk
omvangrijker
dan
uit
het
strandmateriaal
wel
blijkt.
In
de
zomer
van
1996
vond
juist
ten
oosten
van
ons
onderzoeksgebied
een
opmerkelijke
sterfte
van
(Roodkeel-)
duikers
plaats,
veroorzaakt
door
een
exceptionele
algenbloei.
Het
verenkleed
van
deze
vogels
was
volkomen
lek,
net
zoals
wanneer
ze
volledig
met
olie
besmeurd
waren
geweest.
Dit
inci-
dent,
waarbij
vele
honderden
duikers
waren
betrokken,
was
de
meest
om-
vangrijke
massastranding
van
duikers
ooit
in
Europa
geregistreerd.
Deze
specifieke
algenbloei
was
in
de
Noordzee
zo
sinds
de
jaren
veertig
niet
voorgekomen
(G.C.
Cadée
pers.
comm.).
Met
olie
besmeurde
Roodkeelduiker
Gavia
stellata
maakt
zich
onzichtbaar
(foto
J.A.P,
van
Velzen)
Oiled
Red-throated
Diver
in
a
desperate
attempt
to
remain
undetected
67
67
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Dodaars
Tachybaptus
ruficollis
13 75
59
147
%
met
olie
oiled
89
66 38
Fuut
Podiceps
cristatus
406
2541
1540
4487
%
met
olie
oiled
98
49 43
Roodhalsfuut
Podiceps
griseigena
60 228 72
360
%
met
olie
oiled
100
55 57
Kuifduiker
Podiceps
auritus
24
35
11
70
Geoorde
Fuut
Podiceps
nigricollis
8
22
8
38
Kuifduiker/Geoorde
Fuut
P.
auritus/nigricollis
0 2
1
3
%
met
olie
oiled
(beide
soorten
both
species)
96 56 46
ongedet.
fuut
Podiceps
spp.
3
6
3
12
De
meeste
fuutachtigen
zijn
vogels
van
de
binnenwateren,
die
alleen
bij
bijzon-
dere
omstandigheden
min
of
meer
massaal
naar
zee
trekken.
Camphuysen
&
Derks
(1989)
toonden
het
verband
aan
tussen
het
aantal
vorstdagen
in
een
winter
en
de
dichtheden
dode
Futen
Podiceps
cristatus
op
het
strand.
In
mil-
de
winters
worden
tijdens
olieslachtoffertellingen
soms
maar
enkele
tientallen
exemplaren
geregistreerd,
terwijl
in
strenge
winters
vele
honderden
kadavers
kunnen
worden
gevonden.
De
grootste
aantallen
overwinterende
Futen,
ruim
21
000
exemplaren,
worden
in
de
periode
feb-mrt
in
de
Nederlandse
kustwa-
teren
waargenomen
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
Dit
is
ook
precies
de
periode
waarin
de
grootste
aantallen
dode
fuutachtigen
op
de
Nederlandse
kust
worden
gevonden.
De
Fuut
werd
zwaar
getroffen
tijdens
het
incident
met
de
Borcea
in
1988,
hetgeen
duidelijk
tot
uitdrukking
komt
in
het
exceptioneel
hoge
bevuilings-
percentage
in
de
winter
1987/88.
Flinke
aantallen
bereikten
de kust
tijdens
dat
incident
in
levende
lijve,
ofschoon
volkomen
met
olie
overdekt,
zodat
het
absolute
aantal
geregistreerde
slachtoffers
tijdens
de
stookolieslachtoffer-
FUTEN
PODICIPEDIDAE
Figuur
3.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
futen
Podicipedidae,
1977-97.
Figure
3.
Seasonal
pattern
(n/km)
of
bea-
ched
grebes,
1977-97.
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Dodaars
Tachybaptus
ruficollis
13 75
59
147
%
met
olie
oiled
89
66
38
Fuut
Podiceps
cristalus
406
2541
1540
4487
%
met
olie
oiled
98
49 43
Roodhalsfuut
Podiceps
griseigena
60
228
72
360
%
met
olie
oiled
100
55
57
Kuifduiker
Podiceps
auritus
24
35
11
70
Geoorde
Fuut
Podiceps
nigricollis
8
22
8
38
Kuifduiker/Geoorde
Fuut
P.
auritus/nigricollis
0
2
1
3
%
met
olie
oiled
(beide
soorten
both
species)
96
56
46
ongedet.
fuut
Podiceps
spp.
3
6
3
12
68
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
tellingen
uiteindelijk
nog
meeviel
(Camphuysen
et
al.
1988).
In
totaal
werden
sinds
1977
10
in
vistuig
verstrikte
Futen
gevonden.
Mogelijk
is
de
sterfte
in
visfuiken
langs
de
kust
omvangrijker
dan
uit dit
strandmateriaal
kan
worden
opgemaakt.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Noordse
Stormvogel
Fulmarus
glacialis
207
1901
1393 3501
%
met
olie
oiled
74
71
56
Kuhls
Pijlstormvogel
Calonectris
diomedea
0
10
1
Grote
Pijlstormvogel
Puffinus
gravis
0
0
1
1
Grauwe
Pijlstormvogel
Puffinus
griseus
0
2 0
2
Noordse
Pijlstormvogel
Puffinus
puffinus
1
8 2
11
ongedet.
pijlstormvogel
Puffinus
spp.
10
0
1
Stormvogeltje
Hydrobates
pelagicus
0 3
1
4
Vaal
Stormvogeltje
Oceanodroma
leucorhoa
3 8 6
17
ongedet.
stormvogeltje
O.
leucorhoa/H.
pelagicus
0 2 0
2
Van
de
groep
van
stormvogelachtigen,
vogels
van
open
zee,
is
de
Noordse
Stormvogel
Fulmarus
glacialis
veruit
de
talrijkste
vertegenwoordiger.
In
deze
bespreking
zijn
de
pijlstormvogels
(vier
soorten)
en
de
beide
stormvogeltjes
daarom
buiten
beschouwing
gelaten.
Op
de
Noordzee
is
de
Noordse
Stormvogel
een
zeer
algemene
soort
die
het
gehele
jaar
door
voorkomt.
In
Nederlandse
wateren
komen
de
grootste
aantallen
(ruim
200 000
exemplaren)
in
de
nazomer
voor
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
Op
het
strand
worden
het
gehele
jaar
door
Noordse
Storm-
vogels
gevonden,
maar
de
aantallen
zijn
’s
zomers
aanmerkelijk
groter
dan
’s
winters
(Figuur
4).
In
sommige
jaren
komen
opmerkelijke
massastrandingen
voor
in
de
zomermaanden,
waarbij
soms
een
flink
deel
en
soms
geen
enkel
FULMARUS GLACIALIS
PROCELLARIIFORMES
Figuur
4.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Noordse
Stormvogels
NOORDSE
STORMVOGEL
1977-97.
EN
OVERIGE
STORMVOGELS
1977-97.
Fulmarus
glacialis,
Figure
4.
Seasonal
pattern
(n/km)
of
bea-
ched
Fulmars,
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Noordse
Stormvogel
Fulmarus
glacialis
207
1901
1393 3501
%
met
olie
oiled
74
71
56
Kuhls
Pijlstormvogel
Calonearis
diomedea
0
1
0
I
Grote
Pijlstormvogel
Puffinus
gravis
0
0
I
1
Grauwe
Pijlstormvogel
Puffinus
griseus
0 2 0 2
Noordse
Pijlstormvogel
Puffinus
puffinus
1
8
2
11
ongedet.
pijlstormvogel
Puffinus
spp.
1
0 0
1
Stormvogeltje
Hydrobales
pelagicus
0
3
1
4
Vaal
Stormvogeltje
Oceanodroma
leucorhoa
3 8
6
17
ongedet.
stormvogeltje
0.
leucorhoa/H.
pelagicus
0 2 0 2
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
69
69
exemplaar
met
olie
is
besmeurd.
Behalve
deze
zomer-strandingen
lopen
de
aantallen
dode
Noordse
Storm-
vogels
soms
ook
in
andere
jaargetijden
flink
op
en
tussen
de
jaren
bestaat
een
flinke
variatie
in
aantallen.
Winters
met
opvallend
grote
aantallen,
zoals
1980/81, 1983/84,
1987/88
en
1989/90
zijn
niet
bij
uitstek
jaren
met
relatief
kleine
aantallen
olieslachtoffers,
maar
er
zijn
geen
duidelijke
aanwijzingen
dat
bijzondere
olielozingen
op
grote
afstand
van
de kust
verantwoordelijk
zijn
geweest
voor
de
verhoogde
aantallen.
Ook
in
het
voorkomen
in
de
zuide-
lijke
Noordzee
werden
dergelijke
fluctuaties
gevonden.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Jan
van
Gent
Sula
bassana
132
528
511
1171
%
met
olie
oiled
95
87
78
De
Jan
van
Gent
Sula
bassana,
opnieuw
een
’echte’
zeevogel,
staat
officieel
te
boek
als
een
doortrekker
in
de
Zuidelij-
ke
Noordzee,
die
langs
de
Nederlandse
kust
het
meest
talrijk
is
in
de
herfst
(CNA
1970,
Camphuysen
&
Van
Dijk
1983).
Recent
onderzoek
toonde
even-
wel
aan
dat
de
Jan
van
Gent
het
gehele
jaar
door
in
de
Noordzee
voorkomt
(Stone
et
al.
1995).
In
de
Zuidelijke
Bocht
worden
in
de
herfst
ook
op
zee
de
grootste
aantallen
waargenomen
(ongeveer
20
000
exemplaren;
Camphuysen
&
Leopold
1994).
Op
het
strand
werden
Jan
van
Genten
merkwaardig
regelmatig
gevonden.
Niet
alleen
is
er
geen
enkel
seizoen
met
bijzonder
grote
aantallen
aanwijsbaar
(Figuur
5),
maar
ook
verschilden
de
aantallen
van
jaar
tot
jaar
weinig
of
niet.
Kadavers
van
Jan
van
Genten
vallen
maar
langzaam
uiteen,
zodat
van
deze
grote
zeevogel
veel
terugmeldingen
bekend
zijn.
Op
sommige
plaatsen
bleven
JAN
VAN
GENT
SULA
BASSANA
Figuur
5.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Jan
van
Genten
1977-97.
1977-97.
Figure
5.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Gannets,
Sula
bassana,
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Jan
van
Gent
Sula
bassana
132
528 511
1171
%
met
olie
oiled
95
87
78
70
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
kadavers
van
Jan
van
Genten
meer
dan
een
half
jaar
liggen.
Jan
van
Genten
worden
vaak
aangemerkt
als
olieslachtoffers.
Net
als
bij
Noordse
Stormvogels
dikwijls
wordt
vastgesteld,
zijn
bij
met
olie
besmeurde
Jan
van
Genten
vaak de
vleugelpunten,
poten
en
onderstaart
met
teer
bedekt.
Een
dergelijke
besmeuring
treedt
vooral
op
bij
vogels
die
een
lange
aanloop
nodig
hebben
alvorens
op
te
vliegen.
Een
belangrijke
andere
doodsoorzaak
is
evenwel
de
verstrikking
in
touwen
en
allerhande
vistuig.
Vaak
bleken
in
vis-
netten
verstrikte
vogels
ook
met
olie
besmeurd
te
zijn
(vermoedelijk
post-
mortale
besmeuring).
Waar
meeuwen
vooral
in
nylon
visdraad
verstrikt
raken,
bleken
de
meeste
Jan
van
Genten
in
zwaarder
vistuig
verward
te
zijn
geraakt.
In
totaal
werden
sinds
1977 57
verstrikkingsslachtoffers
geregis-
treerd
(5.5%,
n=
1039).
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Aalscholver
Phalacrocorax
carbo
2
115 154 271
%
met
olie
oiled
49
10
Kuifaalscholver
Phalacrocorax
aristotelis
12
10 13
Aalscholvers
Phalacrocorax carbo
zijn
nieuwkomers
in
de
Nederlandse
kustwa-
teren,
Kuifaalscholvers
P.
aristotelis
zijn
schaarse
gasten.
In
de
jaren
zeventig
werden
vrijwel
geen
Aalscholvers
langs
de kust
gezien
(Camphuysen
&
Van
Dijk
1983),
ofschoon
de
soort
een
talrijke
broedvogel
in
het
binnenland
was.
Vanaf
het
begin
van
de
jaren
tach-
tig,
toen
de
binnenlandse
populatie
snel
groeide
(Van
Eerden
&
Gregersen
1995),
kwamen
steeds
meer
Aalscholvers
fourageren
in
de
kustwateren,
vooral
in
het
Waddengebied.
De
grootste
aantallen
werden
in
de
nazomer
ge-
zien
(Platteeuw
et
al.
1994)
en
het
indertijd
voorspelde
verschijnen
als
’olie-
AALSCHOLVERS
PHALACROCORACIDAE
Figuur
6.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Aalscholvers
1977-97.
1977-97.
Phalacrocorax
car-
bo,
Figure
6.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Connorants,
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Aalscholver
Phalacrocorax
carbo
2
115 154
271
%
met
olie
oiled
49
10
Kuifaalscholver
Phalacrocorax
aristotelis
1
2
10 13
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
71
71
slachtoffer’
op
de kust
weerspiegelt
dit
seizoenpatroon
nauwkeurig
(Figuur
6).
In
gebieden
in
Europa
waar
aalscholvers
talrijk
voorkomen
langs
de kust
is
de
oliegevoeligheid
van
deze
kustgebonden
duikvogels
ondubbelzinnig
aan-
getoond.
In
Nederland
is
het
aantal
olieslachtoffers
tot
dusverre
vrij
laag,
en
de
laatste
jaren
bovendien
nog
verder
afgenomen.
Opgemerkt
dient
te
worden
dat
deze
dieren
weliswaar
op
zee
(in
de
kustzone)
fourageren,
maar
aan
land
of
op
boeien
roesten
en
daardoor
relatief
weinig
tijd
in
het
water
doorbren-
gen.
De
geringe
aantallen
die
er
tot
dusverre
jaarlijks
gevonden
worden
maken
de
groep
van
aalscholvers
niet
bijster
geschikt
om
te
gebruiken
bij
een
monitoringprogramma
van
zeevervuiling.
Verstrikkingen
in
vistuig
werden
tot
dusverre
nog
maar
vijf
maal
gevon-
den.
Dit
is
stellig
een
onderschatting
van
wat
een
belangrijk
probleem
voor
Aalscholvers
moet
zijn.
Bijvangsten
in
visfuiken
in
het
IJsselmeer
en
in
het
Waddengebied
zijn
een
bekend,
ofschoon
vooralsnog
niet
te
kwantificeren,
verschijnsel.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Eidereend
Somateria
mollissima
4354
4083
10211
18648
%
met
olie
oiled
92
28
25
De
Eidereend
Somateria
mollissima
is
in
het
verleden
herhaaldelijk
getroffen
bij
olie-incidenten
dicht
onder
de
kust.
De
incidenten
in
1969
(Swennen
&
Spaans
1969),
1976
(Camphuysen
1989),
1987
(Engelen
1987)
en
1988
(Camphuysen
et
al.
1988)
spreken
wat
dat
betreft
het
meest
tot
de
verbeel-
ding.
In
Nederland
overwinteren
jaarlijks
ongeveer
200
000
Eidereenden.
Tot
1991
verbleven
deze
vogels
vrijwel
zonder
uitzonderingen
in
het
Waddenge-
SOMATERIA
MOLLISSIMA
EIDEREEND
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Eidereend
7.
1977-97.
Figuur
Figure
7.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Eiders, 1977-97.
Somateria
mollissima,
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Eidereend
Somateria
mollissima
4354
4083
10211
18648
%
met
olie
oiled
92
28
25
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
72
bied
(Swennen
1991,
Camphuysen
in
press),
sindsdien
komen
ook
tienduizen-
den
Eidereenden
in
de
Noordzee
kustzone
voor
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
Deze
verschuiving
werd
veroorzaakt
door
het
plunderen
van
mossel-
en
kokkelbanken
in
het
Waddengebied
door
schelpenvissers,
waardoor
de
eenden
van
hun
belangrijkste
stapelvoedsel
werden
afgesneden.
De
Eidereend
wordt
vooral
op
de
noordelijke
stranden
(>
traject
3036)
in
hoge
dichtheden
gevonden.
Het
bevuilingspercentage
van
de
Eidereend
is
op-
vallend
snel
gedaald
gedurende
de
afgelopen
30
jaren,
hetgeen
hoofdzakelijk
werd
veroorzaakt
door
de
opgetreden
extra
sterfte
van
vermagerde
Eiders.
Het
sterk
afgenomen
bevuilingspercentage
dient
daarom
met
een
zekere
re-
serve
te
worden
bekeken.
Kleine
lozingen
van
olie
en
andere
lipofiele
stoffen
in
de
kustwateren
illustreerden
de
bijzondere
kwetsbaarheid
van
deze
in
grote
geconcentreerde
groepen
voorkomende
kustvogel.
Eidereenden
werden
herhaaldelijk
in
vistuig
verstrikt
aangetroffen
(29x
sinds
1977).
Net
als
bij
de
Aalscholver
worden
de
meeste
bijvangsten
in
vis-
fuiken
vermoedelijk
over
het
hoofd
gezien
en
zijn
de
geregistreerde
gevallen
hooguit
een
topje
van
de
ijsberg.
De
beschrijving
van
kadavers
tijdens
een
verdwijntijdenonderzoek
in
1982
Describing
the
state
of
corpses
during
a
survey
in
1982
(foto
J.E,
den
Ouden)
73
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
73
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Zwarte
Zeeëend
Melanitta
nigra
9343
1970
4046
15359
%
met
olie
oiled
99
71
78
Grote
Zeeëend
Melanitta
fusca
90
184
83
357
%
met
olie
oiled
98 61
60
ongedeterm.
zeeëend
Melanitta
spp.
4
13
8
Zwarte
Zeeëenden
Melanitta
nigra
zijn
talrijke
overwinteraars
in
de
Neder-
landse
kustwateren,
waarvan
soms
meer
dan 100
000
exemplaren
werden
geteld
(Camphuysen
&
Leopold
1994,
Leo-
pold
et
al.
1995).
Doorgaans
komen
de
eenden
in
enkele
grote
groepen
voor,
in
het
Deltagebied,
boven
de
Waddeneilanden
of
langs
de
Hollandse
kust.
De
precieze
verspreiding
hangt
af
van
het
voorkomen
van
schelpenbanken
van
het
voornaamste
prooidier
in
Nederland
voor
deze
eenden,
Spisula
subtrun-
cata.
Deze
concentraties
eenden
zijn
enorm
kwetsbaar
voor
olievervuiling.
Eén
en
ander
bleek
ondubbelzinnig
in
1969,
toen
tienduizenden
zeeëenden
om-
kwamen
boven
de
Waddeneilanden
(Swennen
&
Spaans
1970),
maar
ook
in
1988
tijdens
het
incident
met
de
Borcea
in
het
Deltagebied
(Camphuysen
et
al.
1988).
De
Zwarte
Zeeeend,
en
ook
de iets
grotere,
schaarsere
verwant
de
Grote
Zeeëend
Melanitta
fusca,
rusten
niet
op
het
land
en
komen
ook
niet
op
de
binnenwateren
voor.
Dit
permanente
verblijf
op
zee
maakt
hun
kwetsbaar-
heid
voor
olie
hoog.
Leopold
et
al.
(1995)
toonden
aan
dat
de
grootste
concentraties
eenden
van
jaar
tot
jaar
op
verschillende
plaatsen
kunnen
worden
aangetroffen.
Zo
verbleven
er
aan
het
eind
van
de
jaren
zeventig
enorme
aantallen
voor
de
Noordhollandse
kust,
terwijl
in
het
begin
van
de
jaren
negentig
vooral
de
kustwateren
boven
Terschelling
van
grote
betekenis
ZEEEENDEN
MELANITTA
SPP.
Figuur
8.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
zeeëenden
Melanitta
Figure
8.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
scoters,
1977-
97.
spp.,
1977-97.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Zwarte
Zeeëend
Melanitta
nigra
9343
1970
4046
15359
%
met
olie
oiled
99
71 78
Grote
Zeeëend
Melanitta
fusca
90
184
83
357
%
met
olie
oiled
98 61
60
ongedeterm.
zeeëend
Melanitta
spp.
4
1
3 8
74
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
zijn
geweest.
Zwarte
Zeeëenden
zijn
echter
elk
jaar
talrijke
overwinteraars,
waarvan
jaarlijks
vele
honderden
kadavers
gevonden
worden
waarop
de
aan-
wezigheid
van
olie
kwan
worden
nagegaan.
De
groep
geeft
een
belangrijk
signaal
over
het
voorkomen
van
olie
in
de
kustwateren.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Toppereend
Aythya
marila
78
425
1853
2356
%
met
olie
oiled
97 24 26
Ijseend
Clangula
hyemalis
16
4
8
28
%
met
olie
oiled
87
Brilduiker
Bucephala
clangula
56
296
197
549
%
met
olie
oiled
86
18 11
ongedet.
duikeend
Aythya
spp.
2
26 22 50
Nonnetje
Mergus
albellus
3
5
4
12
Middelste
Zaagbek
Mergus
serrator
46 274
115
435
%
met
olie
oiled
77
31
23
Grote
Zaagbek
Mergus
merganser
14 33
24
71
%
met
olie
oiled
71
20
24
ongedet,
zaagbek
Mergus
spp,
0
4
2 6
De
groep
van
'overige
zeeëenden’
is
feitelijk
een
allegaartje
van
eenden
die
in
grote
aantallen
op
de
binnenwateren
voorkomen
(Toppereend
Aythya
marila,
Brilduiker
Bucephala
clangula,
Gro-
te
Zaagbek
Mergus
merganser)
en
meer
kustgebonden
soorten
(Middelste
Zaagbek
Mergus
serrator
en
Ijseend
Clangula
hyemalis).
In
strenge
winters
vluchten
de
Toppereenden
en
zaagbekken
massaal
naar
zee,
waar
ze
in
som-
mige
jaren
ook
in
grote
aantallen
om
het
leven
komen
(bijvoorbeeld
in
1986;
Leopold
et
al.
1986).
Het
ongeregelde
voorkomen
op
zee
en
de
daardoor
geringere
expositie
voor
olievervuiling
maakt
deze
soorten
minder
geschikt
als
instrument
om
het
olievoorkomen
in
de
kustwateren
te
volgen.
Het
bevui-
OVERIGE
ZEEEENDEN
ANATIDAE
Figuur
9.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
overige
zeeëenden
Anatidae,
1977-97.
1977-97.
Figure
9.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
other
seaduck,
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Toppereend
Aythya
marila
78 425
1853
2356
%
met
olie
oiled
97 24 26
Ijseend
Clangula
hyemalis
16
4
8
28
%
met
olie
oiled
87
Brilduiker
Bucephala
clangula
56 296
197
549
%
met
olie
oiled
86
18
11
ongedet.
duikeend
Avlhya
spp.
2
26 22 50
Nonnetje
Mergus
albellus
3 5
4
12
Middelste
Zaagbek
Mergus
serrator
46 274
115
435
%
met
olie
oiled
77
31
23
Grote
Zaagbek
Mergus
merganser
14
33
24
71
%
met
olie
oiled
71
20 24
ongedet.
zaagbek
Mergus
spp.
0
4
2
6
75
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
75
lingspercentage
heeft
een
nogal
erratisch
verloop
in
de
tijd,
hetgeen
vooral
veroorzaakt
wordt
door
het
optreden
van
bijzondere
sterfte
in
sommige
jaren,
de
sterk
wisselende
aantallen
overwinteraars
op
zee,
de
van
jaar
tot
jaar
ver-
schillende
soortsamenstelling
en
de vaak
nogal
kleine
steekproef.
Verstrikking
in
vistuig,
een
veelvoorkomend
verschijnsel
op
het
IJssel-
meer,
werd
slechts
5x
gerapporteerd.
Net
zoals
bij
een
aantal
andere
soorten
zullen
verdrinkingen
in
visfuiken
in
de
Waddenzee
meestal
niet
als
zodanig
worden
herkend
bij
de
op
de kust
aangetroffen
kadavers.
De
gerapporteerde
gevallen
waren
alle
in
nylon
vislijnen
verward
geraakt.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Knobbelzwaan
Cygnus
olor
6
45
22
73
Kleine
Zwaan
Cygnus
columbianus
13
5
9
Wilde
Zwaan
Cygnus
cygnus
13
3
7
ongedet.
zwaan
Cygnus
spp.
2
3 8
13
zwanen
swans
%
met
olie
oiled
31 19
Rietgans
Anser
fabalis
2
15
42
59
Kleine
Rietgans
Anser
brachyrhynchus
3 8
15
26
Kolgans
Anser
albifrons
2
21 88
111
Dwerggans
Anser
erythropus
10
0
1
Grauwe
Gans
Anser
anser
3
33 58
94
tamme
gans
Anser
domesticus
0
11
2
ongedet.
grijze
gans
Anser
spp.
0
3 6 9
Anser
spp
%
met
olie
oiled
33 22
Canadese
Gans
Branta
canadensis
0
0
2
2
Brandgans
Branta
leucopsis
2 29
55 86
Rotgans
Branta
bernicla
14
343 391
748
ongedet.
gans
Anser/Branta
spp.
3
13 34
50
Branta
spp.
%
met
olie
oiled
80
16
6
Nijlgans
Alopochen
aegyptiacus
0
4 9
13
Bergeend
Tadorna
tadorna
258
1842 1994
4094
%
met
olie
oiled
46
22
8
Smient
Anas
penelope
9
192
328 529
%
met
olie
oiled
71 17
8
Krakeend Anas
strepera
2
13 16 31
Wintertaling
Anas
crecca
6
73
70
149
Wilde
Eend
Anas
platyrhynchos
71
561
284 916
%
met
olie
oiled
60
29 4
Soepeend
Anas
domesticus
0
23
8
31
hybr.
Wilde
Eend
X
Smient
A.
platyrh.
X
penelope
0
10
1
Pijlstaart
Anas
acuta
7
107 192
306
%
met
olie
oiled
23
12
Zomertaling
Anas
querquedula
0
3
0
3
Slobeend
Anas
clypeata
4
8
26
38
OVERIG
WATERWILD
ANATIDAE
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Knobbelzwaan
Cygnus
olor
6
45 22 73
Kleine
Zwaan
Cygnus
columbianus
1
3 5 9
Wilde
Zwaan
Cygnus
cygnus
1
3 3 7
ongedet.
zwaan
Cygnus
spp.
2
3 8
13
zwanen
swans
%
met
olie
oiled
Rietgans
Anser
fabalis
2
31
15
19
42 59
Kleine
Rietgans
Anser
brachyrhynchus
3 8
15
26
Kolgans
Anser
albifrons
2
21
88
111
Dwerggans
Anser
erylhropus
1
0 0
1
Grauwe
Gans
Anser
anser
3
33
58 94
tamme
gans
Anser
domesticus
0
1 1
2
ongedet.
grijze
gans
Anser
spp.
0
3
6 9
Anser
spp
%
met
olie
oiled
Canadese
Gans
Branta
canadensis
0
33
0
22
2
2
Brandgans
Branta
leucopsis
2 29
55 86
Rotgans
Branta
bernicla
14
343
391
748
ongedet.
gans
Anser/Branta
spp.
3
13 34
50
Branta
spp.
%
met
olie
oiled
80
16
6
Nijlgans
Alopochen
aegyptiacus
0
4 9
13
Bergeend
Tadorna
tadorna
258
1842
1994
4094
%
met
olie
oiled
46
22
8
Smient
Anas
penelope
9
192 328
529
%
met
olie
oiled
71 17
8
Krakeend
Anas
strepera
2
13 16 31
Wintertaling
Anas
crecca
6
73
70
149
Wilde
Eend
Anas
platyrhynchos
71
561
284 916
%
met
olie
oiled
60
29 4
Soepeend
Anas
domesticus
0 23
8
31
hybr.
Wilde
Eend
X
Smient
A.
platyrh.
X
penelope
0
1
0
1
Pijlstaart
Anas
acuta
7
107
192
306
%
met
olie
oiled
Zomertaling
Anas
querquedula
0
23
3
12
0
3
Slobeend
Anas
clypeata
4
8
26
38
76
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
vervolg
waterwild
wildfowl
continued
1969-76 77-85 86-97
Totaal
ongedet.
zwemeend
Anas
spp.
19
8
15
42
other
Anas
spp.
%
met
olie
oiled
71
27 2
Krooneend
Netta
rufina
0 0 2 2
Tafeleend
Aythya
ferina
6
75
72
153
%
met
olie
oiled
32
4
Kuifeend
Aythya
fuligula
30 439 277 746
%
met
olie
oiled
95 24 24
ongedet.
eend
unidentified
duck
33
198 104
335
Veel
van
de
hieronder
gerekende
soor-
ten
ganzen
en
eenden
zijn
doortrekkers
of
wintergasten
in
de
kustwateren.
De
sterk
verschillende
soortsamenstelling
van
jaar
tot
jaar
maakt
dat
deze
groep
als
geheel
niet
goed
bruikbaar
is
om
het
voorkomen
van
olie
op
zee
te
moni-
toren,
terwijl
de
afzonderlijke
soorten
geen
voldoende
grote
steekproef
garan-
deren.
Bij
alle
talrijkere
soorten
werd
evenwel
een
afnemende
tendens
in
het
percentage
met
olie
besmeurde
kadavers
gesignaleerd.
In
strenge
winters
worden
van
vrijwel
al
deze
soorten
verhoogde
dichtheden
dode
vogels
op
het
strand
gevonden
(Camphuysen
1989).
Van
jaar
tot
jaar
verschilt
het
aantal
zwanen
op
het
strand
vrijwel
niet
en
het
gaat
steeds
om
in
ruimte
en
tijd
verspreide
individuen.
In
strenge
winters
spoelen
soms
wat
meer
exemplaren
aan.
Van
grauwe
ganzen
zijn
echter
ver-
schillende
strandingen
van
meerdere
individuen
op
een
klein
strandgedeelte
bekend,
op
grond
waarvan
verondersteld
zou
kunnen
worden
dat
soms
hele
groepen
over
zee
trekkende
ganzen
in
de
problemen
komen.
Veruit
de
talrijk-
ste
gans
is
de
Rotgans
Branta
bernicla,
de
enige
soort
in
Nederland
die
veel
in
het
zoute
milieu
voorkomt.
Zwemeenden
komen
vooral
in
strenge
winters
op
de kust
voor.
Inciden-
teel
vinden
massastrandingen
van
bepaalde
soorten
plaats
zonder
dat het
koud
is
geweest.
Zo
spoelden
in
december
1996
op
Texel
plotseling
meer
dan
40
Smienten
Anas
penelope
aan.
Vermoedelijk
betreft
het
bij
zo’n
stranding,
net
als
bij
de
grauwe
ganzen,
een
groep
trekvogels
die
op
zee
is
verongelukt.
Figuur
10.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
het
overige
waterwild
Anatidae,
1977-97.
1977-97.
Figure
10.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
other
wildfowl,
vervolg
waterwild
wildfowl
continued
1969-76 77-85 86-97
Totaal
ongedet.
zwemeend
Anas
spp.
19
8
15 42
other
Anas
spp.
%
met
olie
oiled
71
27
2
Krooneend
Netto
rufina
0 0
2 2
Tafeleend
Aythya
ferina
6
75 72
153
%
met
olie
oiled
32
4
Kuifeend
Aythya
fuligula
30 439 277 746
%
met
olie
oiled
95
24
24
ongedet.
eend
unidentified
duck
33
198 104 335
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
77
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Scholekster
Haematopus
ostralegus
1005
3896
10640
15541
%
met
olie
oiled
25 11
2
Kluut
Recurvirostra
avosetta
0
30
40 70
Kleine
Plevier
Charadrius
dubius
10
0
1
Bontbekplevier
Charadrius
hiaticula
13
5
9
Strandplevier
Charadrius
alexandrinus
0
10
1
Goudplevier
Pluvialis
apricaria
6
22 25
53
Zilverplevier
Pluvialis
squatarola
2 242 233 477
%
met
olie
oiled
32
1
Kievit
Vanellus
vanellus
161
231
56 448
%
met
olie
oiled
3
10
7
Kanoetstrandloper
Calidris
canutus
35
220 267 522
%
met
olie
oiled
3
12
1
Drieteenstrandloper
Calidris
alba
24
85 81
190
%
met
olie
oiled
42
42
6
Kleine
Strandloper
Calidris
minuta
0 0
1 1
Paarse
Strandloper
Calidris
maritima
1
12 15
28
Bonte
Strandloper
Calidris
alpina
73
367 680
1120
%
met
olie
oiled
3
11
1
ongedet.
strandloper
Calidris
spp.
5
30
5
40
Kemphaan
Philomachus
pugnax
3
4
1
8
Bokje
Lymnocryptes
minimus
110
2
Watersnip
Gallinago
gallinago
8
24
13
45
Houtsnip
Scolopax
rusticola
1
159 118
278
%
met
olie
oiled
19
0
Grutto
Limosa
limosa
0 3
1
4
Rosse
Grutto
Limosa
lapponica
2 97
65
164
Regenwulp
Numenius
phaeopus
0
4 4
8
Wulp
Numenius
arquata
49 774
1092 1915
%
met
olie
oiled
6
12
1
Zwarte
Ruiter
Tringa
erythropus
0 2
0
2
Tureluur
Tringa
totanus
159 979 555
1693
%
met
olie
oiled
3 8
0
Groenpootruiter
Tringa
nebularia
0
10
1
Witgatje
Tringa
ochropus
0
10
1
Bosruiter
Tringa
glareola
0
10
1
Oeverloper
Actitis
hypoleucos
0
0
1
1
Steenloper
Arenaria
interpres
20
241
264
525
%
met
olie
oiled
19
7
2
ongedet.
steltloper
unidentified
wader
9
240
67
316
Veel
steltlopers
zijn
doortrekkers
of
wintergasten
in
de
kustwateren,
alleen
de
Drieteenstrandloper
Calidris
alba
is
in
zijn
verspreiding
beperkt
tot
het
strand.
De
verschillende
soortsamenstelling
van
jaar
tot
jaar
maakt
dat
deze
STELTLOPERS
CHARADRIIDAE,
SCOLOPACIDAE
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Scholekster
Haematopus
ostralegus
1005
3896
10640
15541
%
met
olie
oiled
25
11
2
Kluut
Recurvirostra
avosella
0
30
40 70
Kleine
Plevier
Charadrius
dubius
1
0 0
1
Bontbekplevier
Charadrius
hiaticula
1
3
5
9
Strandplevier
Charadrius
alexandrinus
0
1
0
1
Goudplevier
Pluvialis
apricaria
6
22 25
53
Zilverplevier
Pluvialis
squatarola
2
242 233
477
%
met
olie
oiled
32
1
Kievit
Vanellus
vanellus
161
231
56 448
%
met
olie
oiled
3
10
7
Kanoetstrandloper
Calidris
canutus
35
220 267
522
%
met
olie
oiled
3
12
1
Drieteenstrandloper
Calidris
alba
24
85 81
190
%
met
olie
oiled
42 42
6
Kleine
Strandloper
Calidris
minuta
0 0
1
1
Paarse
Strandloper
Calidris
marilima
1
12 15 28
Bonte
Strandloper
Calidris
alpino
73
367
680
1120
%
met
olie
oiled
3
11
1
ongedet.
strandloper
Calidris
spp.
5
30
5
40
Kemphaan
Philomachus
pugnax
3
4
1
8
Bokje
Lymnocryptes
minimus
I
1
0 2
Watersnip
Gallinago
gallinago
8
24
13 45
Houtsnip
Scolopax
rusticola
1
159 118 278
%
met
olie
oiled
19
0
Grutto
Limosa
limosa
0
3
1
4
Rosse
Grutto
Limosa
lapponica
2
97 65
164
Regenwulp
Numenius
phaeopus
0 4
4
8
Wulp
Numenius
arquata
49 774
1092
1915
%
met
olie
oiled
6
12
1
Zwarte
Ruiter
Tringa
erylhropus
0 2 0
2
Tureluur
Tringa
totanus
159
979
555
1693
%
met
olie
oiled
3 8
0
Groenpootruiter
Tringa
nebularia
0
1
0
1
Witgatje
Tringa
ochropus
0
1
0
1
Bosruiter
Tringa
glareola
0
1
0
1
Oeverloper
Aclitis
hypoleucos
0 0
1
1
Steenloper
Arenaria
interpres
20
241
264
525
%
met
olie
oiled
19
7
2
ongedet.
steltloper
unidentified
wader
9
240
67
316
78
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
groep
als
geheel
niet
goed
bruikbaar
is
om
het
voorkomen
van
olie
op
zee
te
monitoren,
terwijl
de
afzonderlijke
soorten
geen
voldoende
grote
steekproef
garanderen.
Bij
sommige
soorten
werd
een
afnemende
tendens
in
het
percentage
met
olie
besmeurde
kadavers
gesignaleerd,
voor
andere
soorten
was
het
verloop
erratisch.
In
strenge
winters
worden
van
vrijwel
al
deze
soorten
verhoogde
dichtheden
dode
vo-
gels
op
het
strand
gevonden
(Camphuysen
1989).
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Middelste
Jager
Stercorarius
pomarinus
1
134
24
159
%
met
olie
oiled
36 29
Kleine
Jager
Stercorarius
parasiticus
6
23
16
45
Kleinste
Jager
Stercorarius
longicaudus
1
10
2
13
Grote
Jager
Catharacta
skua
12
54
41
107
%
met
olie
oiled
67 54
ongedetermineerde
jager
Stercorarius
spp.
2
2
6
10
Jagers
zijn
doortrekkers
langs
de
Ne-
derlandse
kust,
waarvan
de
grootste
aantallen
in
het
najaar
worden
waarge-
nomen
(Camphuysen
&
Van
Dijk
1983).
Alleen
de
Grote
Jager
Catharacta
skua
is
een
talrijke
soort
op
open
zee
in
de
Zuidelijke
Bocht
van
juli
tot
Figuur
II.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
steltlopers
Charadriidae/Scol-
opacidae,
1977-97.
Figure
11.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
waders,
1977-97.
STERCORARIIDAE
JAGERS
1977-97.
1977-97.
Figure
12.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
skuas,
Figuur
12.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
jagers
Stercorariidae,
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Middelste
Jager
Stercorarius
pomarinus
1
134
24
159
%
met
olie
oiled
36
29
Kleine
Jager
Stercorarius
parasiticus
6
23 16 45
Kleinste
Jager
Stercorarius
longicaudus
1
10
2
13
Grote
Jager
Catharacta
skua
12 54 41
107
%
met
olie
oiled
67
54
ongedetermineerde
jager
Stercorarius
spp.
2 2 6
10
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
79
november
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
Een
opmerkelijke
invasie
en
’wreck’
van
Middelste
Jagers
Stercorarius
pomarinus
in
1985
was
het
meest
spectaculaire
incident
in
zijn
soort
sinds
1879
(Camphuysen
&
Van
IJzen-
doorn
1988).
Alleen
in
de
herfst
van
1985
werden
vele
tientallen
jagers
op
de
kust
gevonden
(naar
schatting
tenminste
2000
Middelste
Jagers
trokken
toen
door),
in
andere
jaren
ging
het
slechts
om
enkele
exemplaren.
Het
seizoenpa-
troon
van
strandingen
van
jagers
volgt
het
voorkomen
langs
de kust
vrij
nauwkeurig
(Figuur
12).
Deze
soorten
zijn
veel
te
schaars
om
van
betekenis
te
zijn
bij
het
volgen
van
veranderingen
in
de
male
van
olievervuiling
op
zee.
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Zwartkopmeeuw
Larus
melanocephalus
0
10
1
Dwergmeeuw
Larus
minutus
5
97
49
151
%
met
olie
oiled
56 33
Vorkstaartmeeuw
Larus
sabini
0
10
1
Kokmeeuw
Larus
ridibundus
526 2627
1653
4806
%
met
olie
oiled
82
47
18
Stormmeeuw
Larus
canus
621
2364
1604
4589
%
met
olie
oiled
80 54 27
Kleine
Mantelmeeuw
Larus
fuscus
19
474
311
804
%
met
olie
oiled
61
50 20
Kleine
Mantel/Zilverm
L.
fuscus/argentatus
24
81
8
113
%
met
olie
oiled
63 86
Zilvermeeuw
Larus
argentatus
410
8572 6048
15030
%
met
olie
oiled
73
41
19
Geelpootmeeuw
Larus
cachinnans
0
10
1
Kleine
Burgemeester
Larus
glaucoides
0
10
1
Grote
Burgemeester
Larus
hyperboreus
2
4
3
9
Grote
Mantelmeeuw
Larus
marinus
152
1504
771
2427
%
met
olie
oiled
77 47
20
ongedetermineerde
meeuw
Larus
spp.
580
1024
462 2066
%
met
olie
oiled
97 99
84
De
meeste
vertegenwoordigers
van
de
Larus-
meeuwen
zijn
min
of
meer
kust-
gebonden
en
de
belangrijkste
roestplaatsen
bevinden
zich
aan
land
of
op
offshore
installaties.
Het
resultaat
van
dit
gedrag
is,
dat
in
vergelijk
met
de
pelagische
Drieteenmeeuw
Rissa
tridactyla
een
belangrijk
lager
oliebevui-
lingspercentage
wordt
gevonden.
Van
de
algemene
soorten
komen
de
Storm-
meeuw
Larus
canus,
Zilvermeeuw
L.
argentatus
en
de
Grote
Mantelmeeuw
L.
marinus
vooral
in
het
winterhalfjaar
massaal
op
de
zuidelijke
Noordzee
LARIDAE
Ldtff/S-MEEUWEN
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Zwartkopmeeuw
Lams
melanocephalus
0
1
0
1
Dwergmeeuw
Lams
minutas
5
97 49
151
%
met
olie
oiled
56
33
Vorkstaartmeeuw
Lams
sabini
0
1
0
1
Kokmeeuw
Lams
ridibundus
526
2627
1653
4806
%
met
olie
oiled
82
47
18
Stormmeeuw
Lams
canus
621
2364
1604
4589
%
met
olie
oiled
80 54 27
Kleine
Mantelmeeuw
Lams
fuscus
19
474
311 804
%
met
olie
oiled
61
50 20
Kleine
Mantel/Zilverm
L.
fuscus/argentatus
24
81
8
113
%
met
olie
oiled
63
86
Zilvermeeuw
Lams
argentatus
410
8572
6048
15030
%
met
olie
oiled
73
41 19
Geelpootmeeuw
Lams
cachinnans
0
1
0
1
Kleine
Burgemeester
Larus
glaucoides
0
1
0
1
Grote
Burgemeester
Lams
hyperboreus
2
4
3 9
Grote
Mantelmeeuw
Lams
marinus
152
1504
771
2427
%
met
olie
oiled
77 47 20
ongedetermineerde
meeuw
Lams
spp.
580
1024
462
2066
%
met
olie
oiled
97 99
84
80
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
voor
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
De
Kleine
Mantelmeeuw
L.
fuscus
is
broedvogel
en
zomergast,
de
Dwergmeeuw
L.
minutus
is
een
doortrekker.
Kokmeeuwen
L.
ridibundus
beperken
zich
hoofdzakelijk
tot
de
kustwateren.
De
opmerkelijke
piek
in
de
nazomer
bij
de
strandvondsten
wordt
veroorzaakt
door
een
omvangrijke,
min
of
meer
jaarlijks
optreden
post-fledging'
mortali-
teit
en
hierbij
zijn
vooral
juveniele
vogels
betrokken
die
de
zee
alleen
nog
maar
op
afstand
gezien
hebben.
Het
oliebevuilingspercentage
is
bij
deze
jongen
zeer
laag.
Figuur
13.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Larus-meeuwen
Laridae,
1977-
97.
Figure
13.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Larus-gulls,
1977-97.
Verzwakte
Dneteenmeeuw
op
zee
Kittiwake
in
poor
condition
al
sea
Rissa
tridactyla
(foto
J.
Apperloo)
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
81
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Drieteenmeeuw
Rissa
tridactyla
262 8696 2525
11483
%
met
olie
oiled
88 85 62
De
Drieteenmeeuw
Rissa
tridactyla
is
een
klifbroedende,
pelagische
soort
die
buiten
de
broedtijd
permanent
op
open
zee
verblijft.
In
de
eerste
helft
van
de
jaren
tachtig
was
de
Drieteenmeeuw
betrokken
bij
een
groot
aantal
’wrecks’
in
de
Noordzee,
waardoor
ook
de
Nederlandse
kust
plotseling
met
deze
vo-
gels
werd
overspoeld.
Veel
van
deze
Drieteenmeeuwen
waren
met
olie
be-
smeurd,
een
afspiegeling
van
hun
pelagische
levensstijl.
De
oorzaak
van
de
wrecks
was
echter
een
structureel
voedselgebrek
in
de
noordelijke
Noordzee,
waaronder
ook
de
alkachtigen
te
leiden
hebben
gehad
(Camphuysen
1990).
In
de
zuidelijke
Noordzee
zijn
Drieteenmeeuwen
doortrekkers
en
winter-
gasten,
hetgeen
duidelijk
in
het
seizoenpatroon
op
basis
van
strandingen
tot
uiting
komt
(Figuur
14).
Een
kleine
piek
van
strandingsgevallen
in
de
nazo-
mer
wordt
veroorzaakt
door
verzwakte,
juveniele
vogels
die
direct
na
het
uitvliegen
min
of
meer
hulpeloos
de
Noordzee
oversteken
en
sterven
(post-
fledging
mortaliteit).
Vooral
in
1987
werden
veel
van
dergelijke
sterfgevallen
in
Nederland
geconstateerd
(Camphuysen
1987).
In
de
jaren
negentig
werden
weer
aanmerkelijk
minder
Drieteenmeeuwen
gevonden
dan
in
de
jaren
tachtig,
maar
nog
steeds
is
dit
een
geschikte
soort
om
veranderingen
in
bevuilingspercentages
te
volgen.
Anders
dan
de
meeste
Lrzras-meeuwen
geeft
deze
soort
een
indruk
van
de
risico’s
op
grotere
afstand
van
de
kust,
omdat
gezonde
Drieteenmeeuwen
de
kustwateren
mijden.
In
de
Nederlandse
Noordzee
werden
tijdens
inventarisaties
vanaf
schepen
(1987-93)
maximaal
zo’n
150
000
Drieteenmeeuwen
aangetoond
in
de
maanden
okto-
ber-november
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
DRIETEENMEEUW
RISSA
TRIDACTYLA
Figuur
14.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Drieteenmeeuwen
1977-97.
Figure
14.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Kittiwakes,
1977-97.
Rissa
tridacty-
la,
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Drieteenmeeuw
Hissa
tridacryla
262
8696 2525
11483
%
met
olie
oiled
88 85
62
82
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Lachstern
Gelochelidon
nilotica
OIO
1
Grote
Stern
Sterna
sandvicensis
2 27
10
39
Visdief
Sterna
hirundo
18
45 36 99
Noordse
Stern
Sterna
paradisaea
0 9 2
11
Visdief/Noordse
Stern
S.
hirundo/paradisaea
1
15
1
17
%
met
olie
oiled
(beide
soorten
both
species)
67
Dwergstern
Sterna
albifrons
0
11
2
Zwarte
Stern
Chlidonias
niger
0 2
1
3
ongedetermineerde
stern
Sterna
spp.
3
2
5
10
’s
Winters
zijn
vrijwel
alle
sterns
uit
de
Noordzee
verdwenen,
maar
zomers
komen
in
de
Nederlandse
kustwateren
vele
tienduizenden
exemplaren
voor
(Camphuysen
&
Van
Dijk
1983,
Camp-
huysen
&
Leopold
1994,
Platteeuw
et
al.
1994).
Het
gebruik
van
de
kust-
strook
en
het
vermogen
om
olievlekken
te
ontwijken
bij
het
fourageren
maakt
dat
er
maar
weinig
sterns
met
olie
worden
gezien
en
ook
bij
de
gestrande
vogels
is
het
percentage
met
olie
besmeurde
dieren
laag.
Wintergegevens
van
sterns
zijn
onbruikbaar
voor
de
monitoring
van
olievervuiling
(veel
te
weinig
gestrande
individuen),
maar
ook
’s
zomers
werden
maar
weinig
sterns
aange-
troffen
en
waren
de
meeste
kadavers
bovendien
incompleet.
De
soortsamen-
stelling
onder
de
vondsten
komt
goed
overeen
met
de
relative
talrijkheid
van
de
verschillende
soorten
op
zee.
De
Grote
Stem
Sterna sandvicensis
is
een
algemene
doortrekker
en
broedvogel
aan
de
kust.
Visdiefjes
S.
hirundo
broeden
daarnaast
ook
massaal
in
het
binnenland.
Noordse
Sterns
S.
paradi-
saea en
Dwergsterns
zijn
schaarse
broedvogels
van
de kust.
Zwarte
Sterns
Chlidonias
niger
zijn
schaarse
doortrekkers
in
de
Nederlandse
kustwateren.
In
het
noordelijke
IJsselmeer
pleisteren
in
de
nazomer
soms
meer
dan
100
000
Zwarte
Sterns,
maar
zij
verlaten
Nederland
vermoedelijk
over
land.
STERNS
STERNIDAE
Figuur
15.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Sterns
Sternidae,
Figure
15.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
tems,
1977-97.
1977-97.
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Lachstern
Gelochelidon
nilotica
0
1
0
1
Grote
Stern
Sterna
sandvicensis
2
27 10 39
Visdief
Sterna
hirundo
18
45
36
99
Noordse
Stern
Sterna
paradisaea
0
9
2
11
Visdief/Noordse
Stern
S.
hirundo/paradisaea
1
15
1
17
%
met
olie
oiled
(beide
soorten
both
species)
67
Dwergstern
Sterna
albifrons
0
1
1
2
Zwarte
Stern
Chlidonias
niger
0
2
1
3
ongedetermineerde
stern
Sterna
spp.
3 2 5
10
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
83
1969-76 77-85
86-97
Totaal
Zeekoet
Uria
aalge
927
16484 13355
30766
%
met
olie
oiled
98 89 75
Alk/Zeekoet
Alca
torda/Uria
aalge
19
352
324
695
%
met
olie
oiled
100 100
96
De
Zeekoet
Uria
aalge
is
tegenwoordig
veruit
het
meest
voorkomende
olie-
slachtoffer
in
Nederlandse
wateren.
In
de
Zuidelijke
Noordzee
arriveren
Zeekoeten
in
gezelschap
van
de
juist
uitge-
vlogen
jongen
in
juli
en
augustus,
maar
komen
daarbij
niet
zuidelijker
dan
het
Friese
Front
(ongeveer
53°30’N,
ten
noordwesten
van
Texel
en
Vlieland;
Camphuysen
&
Leopold
1994).
Ofschoon
er
dan
al
naar
schatting
zo’n
45
000
Zeekoeten
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee
voorkomen,
neemt
het
aantal
strandingsgevallen
pas
toe
in
november
(Figuur
16),
wan-
neer
ook
de
rest
van
de
Zuidelijke
Bocht
volstroomt
met
Zeekoeten.
Op
het
hoogtepunt
van
hun
aanwezigheid,
in
de
late
herfst
en
vroege
winter,
verblij-
ven
naar
schatting
een
kwart
miljoen
Zeekoeten
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee.
In
het
begin
van
de
jaren
tachtig
nam
het
aantal
strandende
Zeekoeten
plotseling
geweldig
toe
(Camphuysen
1981,
1989).
Deze
verandering
ont-
stond
doordat
veel
grotere
aantallen
Zeekoeten
dan
daarvoor
in
de
Zuidelijke
Bocht
overwinterden,
als
gevolg
van
een
ongunstige
voedselsituatie
in
de
noordelijke
Noordzee
(Camphuysen
1990).
Adulte
vogels
bleven
elk
jaar
opvallend
lang
weg
van
hun
broedplaatsen
aan
de
Schotse
kust.
In
’goede’
jaren
keren
de
broedvogels
al
in
november
terug
op
de
kolonies,
begin
jaren
tachtig
bleven
de
rotsen
soms
tot
in
februari
leeg.
Van
hier
overwinterende
Zeekoeten
krepeerden
eveneens
veel
vogels
door
voedselgebrek
en
vogelop-
vangcentra
raakten
elke
winter
weer
overstroomd
met
verzwakte
Zeekoeten.
ZEEKOET
URIA
AALGE
Figuur
16.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Zeekoeten
1977-97.
1977-97.
Uria
aalge,
Figure
16.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Guillemots,
1969-76 77-85
86-97
Totaal
Zeekoet
Uria
aalge
927
16484 13355
30766
%
met
olie
oiled
98
89 75
Alk/Zeekoet
Ale
a
torda/Uria
aalge
19
352 324
695
%
met
olie
oiled
100 100
96
84
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Veel
van
deze
dieren
waren
maar
licht
met
olie
besmeurd.
Sinds 1993
is
het
aantal
dode
Zeekoeien
op
onze
kust
weer
wat
afgenomen,
maar
of
deze
trend
definitief
doorzet
zal
moeten
blijken.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Alk
Alca
torda
658
4025
2551
7234
%
met
olie
oiled
98 89
74
Alken
Alca
torda
overwinteren
in
wat
kleinere
aantallen
in
Nederlandse
wateren
dan
Zeekoeien
en
bovendien
verschijnt
de
hoofdmacht
wat
later
in
het
jaar
(Figuur
17).
In
februari-maart
werden
tijdens
tellingen
vanaf
schepen
maximaal
ongeveer
45
000
Alken
gevonden
(Camphuysen
&
Leopold
1994).
Veel
van
deze
vogels
fourageren
in
de
kustwateren
vlak
benoorden
de
Wad-
Zojuist
gestorven
Zeekoet
Uria
aalge
op
het
strand
(foto
P.
de
Knijff)
Guillemot
freshly
dead
ALCA
TORDA
ALK
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Alk
Alca
tarda
658
4025
2551
7234
%
met
olie
oiled
98 89
74
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
85
deneilanden,
maar
ook
op
grotere
af-
stand
uit
de kust
en
diep
in
de
Zuidelij-
ke
Bocht
worden
veel
overwinterende
Alken
aangetroffen.
Ofschoon
de
Alk
wat
minder
talrijk
is
dan
de
Zeekoet,
worden
elke
winter
voldoende
kadavers
gevonden
om
deze
soort
als
zeer
ge-
schik
te
beoordelen
bij
het
zoeken
naar
soorten
en
groepen
vogels
om
de
male
van
vervuiling
met
olie
op
zee
te
monitoren.
Ook
de
Alk,
net
als
de
Zeekoet
en
de
Drieteenmeeuw,
kende
enkele
mas-
sale
wrecks
in
het
begin
van
de
jaren
tachtig
in
de
Zuidelijke
Noordzee.
In
een
enkel
geval
werden
gedurende
een een
korte
tijd
zelfs
meer
Alken
dan
Zeekoeien
gerapporteerd.
Alken-wrecks
waren
evenwel
uitzonderlijker
dan
Zeekoeten-wrecks
en
de
laatste
jaren
is
het
aantal
Alken
weer
merkbaar
gedaald.
Net
als
bij
de
Zeekoet
was
de
meerderheid
van
de
gestrande
Alken
tijdens
deze
wrecks
in
lichte
mate
met
olie
besmeurd
en
vrijwel
alle
betrok-
ken
vogels
waren
letterlijk
vel
over
been.
Het
gemiddelde
oliebevuilingsper-
centage,
berekend
over
de
drig
voornaamste
tijdvakken
in
deze
rapportage
is
opvallend
gelijk
aan
dat
van
de
nauw
verwante
en
in
gedrag
ook
goed
vergelijkbare
Zeekoet.
Een
aspect
wat
in
de
toekomst
aandacht
verdient
is
dat
bij
beide
soorten
juveniele
vogels
minder
vaak
met
olie
besmeurd
zijn
dan
oudere
dieren
(1977-97,
Alk
juveniel
67.0%,
n=
561,
ouder
82.9%,
n
=
1885;
Zeekoet
juveniel
62.3%,
n=
940,
ouder
84.1%,
n=
1841).
1969-76
77-85
86-97
Totaal
Papegaaiduiker
Fratercula
arctica
26 69
96
191
%
met
olie
oiled
100
85 51
Papegaaiduikers
Fratercula
arctica
werden
feitelijk
alleen
afzonderlijk
behandeld
vanwege
de
analyse
van
olieslachtoffertellingen
in
het
buitenland,
met
name
op
de
Britse
Eilanden.
Deze
soort
was
ook
betrokken
bij
de
groot-
Figuur
17.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Alken
1977-97.
Alca
torda,
Figure
17.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Razorbills,
1977-97.
FRATERCULA
ARCTICA
PAPEGAAIDU1KER
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Papegaaiduiker
Fratercula
arctica
26 69 96
191
%
met
olie
oiled
100
85 51
86
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
schalige
wreck
van
alkachtigen
op
de
Britse
oostkust
in
februari
1983
(Underwood
&
Stowe
1984).
In Nederlandse
wateren
zijn
Papegaaiduikers
schaars
(maximaal
3500
op
het
Nederlands
Continentaal
Plat,
februari-maart;
Camphuysen
&
Leopold
1984)
en
het
is
hier
elke
winter
de
laatst
arriverende
overwinterende
alkachtige
(Figuur
18).
Ofschoon
de
winters
van
1982/83
en
1989/90
duidelijk
meer
aanspoelende
Papegaaiduikers
opleverden
dan
de
overige
jaren
is
dit
minder
een
’invasie
gast’
als
de
Kleine
Alk
Alle
alle.
Het
oliebevuilingspercentage
ligt
bij
Papegaaiduikers
gemiddeld
ook
wat
hoger
dan
bij
de
Kleine
Alk,
hetgeen
misschien
op
een
langduriger
verblijf
in
de
vervuilde
Zuidelijke
Noordzee
wijst.
Als
afzonderlijke
soort
om
de
oliever-
vuiling
op
zee
te
monitoren
is
de
Pape-
gaaiduiker
ongeschikt.
Er
komen
jaar-
lijks
te
weinig
kadavers
aan
land
om
een
redelijke
steekproef
op
te
leveren.
(foto
C.J.
Camphuysen)
Papegaaiduiker
Fratercula
arctica
Puffin
Figuur
18.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Papegaaiduikers
1977-97.
Figure
18.
Seasonal
paltern
(n/km)
in
bea-
ched
Puffins,
Fratercula
arctica,
1977-97.
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
87
De
ogenschijnlijke
nazomerpiek
in
het
seizoenpatroon
(Figuur
18)
is
een
artefact
dat
is
ontstaan
doordat
een
telling
op
de
Waddeneilanden
twee
zeer
oude
kadavers
heeft
opgeleverd
in
de
maand
juli,
bij
een
relatief
geringe
waarneminsinspanning.
Na
de
maand
april
werden
geen
min
of
meer
verse
Papegaaiduikers
meer
op
de
Nederlandse
kust
aangetroffen.
Het
is
opvallend
dat
de
doortrekpiek,
die
zeetrekwaamemers
in
oktober-november
registreren
(Platteeuw
et
al.
1994),
niet
naar
voren
komt
in
het
strandingsmateriaal.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Kleine
Alk
Alle
alle
7
103
223 333
%
met
olie
oiled
76 28
Vrijwel
elke
winter
worden
wel
enkele
Kleine
Alken
Alle
alle
gevonden,
maar
in
sommige
jaren
gaat
het
om
tientallen
vogels.
Vooral
in
de
winter
van
1995/96
werden
opvallend
veel
meer
Kleine
Alken
dan
normaal
aangetroffen
en
dit
jaar
stond
dan ook
in
het
teken
van
een
invasie
van
deze
vogels
in
grote
delen
van
de
zuidelijke
Noordzee
(Camphuysen
&
Leopold
1996).
Jaren
waarin
grotere
aantallen
Kleine
Alken
werden
gevonden
kwamen
niet
altijd
overeen
met
de
waarnemingen
van
verhoogde
aantallen
door
zeetrekwaamemers
langs
de
kust.
Zo
leidt
kennelijk
de
ene
massale
verplaatsing
van
Kleine
Alken
in
de
Zuidelijke
Noordzee
wel
en
de
andere
niet
tot
verhoogde
sterfte.
Zonder
uitzonderingen
blijken
de
op
onze
kust
aangespoelde
Kleine
Alken
broodmager
te
zijn
(Camphuysen
1986,
1996).
Sinds 1983
overwinteren
veel
meer
Kleine
Alken
in
de
Noordzee
dan
voordien
en
ook
op
het
strand
werd
deze
soort
veel
vaker
gevonden
dan
gedurende
de
15
jaren
daarvoor.
De
meeste
Kleine
Alken
die
hier
verwaaid
raken
komen
vermoedelijk
rechtstreeks
uit
het
Skagerrak
of
het
gebied
rond
ALLE ALLE
KLEINE
ALK
Figuur
19.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
Kleine
Alken
Alle
alle,
Figure
19.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
Linie
Auks,
1977-97.
1977-97.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Kleine
Alk
Alle
alle
7
103 223 333
%
met
olie
oiled
76 28
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
88
de
Doggersbank.
De
geringe
aantallen
overwinteraars
in
de
Zuidelijke
Bocht
maakt
dan
ook
dat het
bevuilingspercentage
bij
deze
soort,
althans
in
vergelij-
king
tot
dat
van
de
andere
alkachtigen,
opvallend
laag
is.
De
geringere
’exposure'-
tijd
van
levende
vogels
zowel
als
kadavers
is
daarvoor
vermoede-
lijk
verantwoordelijk.
In
alle
landen
rond
de
Noordzee,
en
ook
onder
de
gestrande
vogels
op
de
Nederlandse
kust
(Figuur
19),
worden
de
grootste
aantallen
Kleine
Alken
in
de
late
herfst
waargenomen.
Het
accent
op
februa-
ri-tellingen
in
de
jaren
1969-77
maakt
dat het
goeddeels
ontbreken
van
Kleine
Alken
op
het
strand
in
die
tijd
(gedeeltelijk)
een
artefact
kan
zijn.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Roerdomp
Botaurus
stellaris
0
3 3
6
Blauwe
Reiger
Ardea
cinerea
11
67 66
144
%
met
olie
oiled
10 13
5
Ooievaar
Ciconia
ciconia
0 0
1
1
Lepelaar
Platalea
leucorodia
0
12
3
Waterral
Rallus
aquaticus
1
13 10
24
Waterhoen
Gallinula
chloropus
12
160
47
219
%
met
olie
oiled
60
18
5
Meerkoet
Fulica
atra
199
2904
758
3861
%
met
olie
oiled
61
12
5
De
overeenkomst
tussen
reigers
en
rallen
is
voor
wat
betreft
de
Neder-
landse
kustwateren
dat
geen
van
beide
groepen
hier
normaal
voorkomt.
Ral-
achtigen,
vooral
de
Meerkoet
Fulica
atra,
trekken
bij
strenge
vorst
soms
massaal
naar
de
kust,
maar
in
dergelijke
gevallen
is
de
sterfte
onmiddellijk
zeer
hoog.
Reigers,
vooral
de
Blauwe
Reiger
Ardea
cinerea
worden
inciden-
teel
op
het
strand
gevonden,
ofschoon
ze
zelden
vissend
langs
de
kust
worden
REIGERS
EN
RALLEN
ARDEIDAE
EN
RALLIDAE
Figuur
20.
Seizoenpatroon
(ii/km)
van
ge-
strande
reigers
Ardeidae
en
rallen
Ralli-
dae,
Figure
20.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
herons
and
rails,
1977-97.
1977-97.
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Roerdomp
Botaurus
stellaris
0
3 3 6
Blauwe
Reiger
Ar
de
a
cinerea
11
67 66
144
%
met
olie
oiled
10 13
5
Ooievaar
Ciconia
ciconia
0 0
1
1
Lepelaar
Plalalea
leucorodia
0
1
2
3
Waterral
Hallus
aquaticus
1
13
10
24
Waterhoen
Gallinula
chloropus
12
160
47 219
%
met
olie
oiled
60
18
5
Meerkoet
Fulica
atra
199
2904
758
3861
%
met
olie
oiled
61
12
5
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
89
gezien.
Ook
vertegenwoordigers
van
deze
groep
worden
in
grotere
aantallen
gevonden
in
koude
winters,
’s
Zomers
worden
vrijwel
geen
reigers
en
rallen
op
de
Nederlandse
kust
gevonden
(Figuur
20).
Dit
is
althans
voor
de
Blauwe
Reiger
opmerkelijk,
omdat
zeetrekwaarnemers
langs
de
kust
juist
’s
zomers
veel
reigers
zien
passeren
(Platteeuw
et
al.
1994).
Geen
van
deze
vogels
komt
veelvuldig
op
grote
afstand
van
de kust
voor
en
de
gemiddelde
’drijftijd’
van
kadavers
van
deze
vogels
moet
dan
ook
kort
worden
ingeschat.
Zeker
gedurende
de
laatste
jaren
is
het
aantal
met
olie
besmeurde
exemplaren
verwaarloosbaar
laag.
1969-76
77-85 86-97
Totaal
Torenvalk
Falco
tinnunculus
6
32 18
56
Kip
Gallus
domesticus
0
18
5
23
Fazant
Phasianus
colchicus
2
69
37
108
Postduif
Columba
’domestica’
23
989
446
1458
%
met
olie
oiled
36 24
7
Holeduif
Columba
oenas
0 5
20 25
Houtduif
Columba
palumbus
2 300
47 349
%
met
olie
oiled
19
9
Veldleeuwerik
Alauda
arvensis
6
40
7
53
Merel
Turdus merula
58
461
294
813
%
met
olie
oiled
24
4
Kramsvogel
Turdus
pilaris
26
633 109
768
%
met
olie
oiled
16
Zanglijster
Turdus
philomelos
6
52 30 88
ongedet.
lijster
Turdus
spp.
0
197 102
299
Koperwiek
Turdus
iliacus
226 2168 497 2891
%
met
olie
oiled
32
Ekster
Pica
pica
0
28
11
39
Kauw
Corvus
monedula
9
97 37
143
Kraai
Corvus
corone
2
85
47
134
ongedet.
kraai
Corvus
spp.
1
13 10
24
Spreeuw
Sturnus
vulgaris
38
708 368
1114
%
met
olie
oiled
18 15
2
Vink
Fringilla
coelebs
0
21
4 25
ongedet,
zangvogel
unidentified
passerine
16
111
48
175
In
de
bovenstaande
lijst
werden
uitsluitend
de
soorten
opgenomen
waarvan
tenminste
20
exemplaren
op
het
strand
werden
gevonden.
De
gemiddelde
lichaamsgrootte
van
deze
soorten
ligt
boven
het
gemiddelde
van
de
trekvogels
die
jaarlijks
de
Noordzee
oversteken.
Vermoedelijk
wordt
dit
niet
veroorzaakt
LANDVOGELS
1969-76 77-85 86-97
Totaal
Torenvalk
Falco
linnunculus
6
32
18
56
Kip
Gallus
domesticus
0
18
5
23
Fazant
Phasianus
colchicus
2
69
37
108
Postduif
Columba
'domestica
23
989 446
1458
%
met
olie
oiled
36 24
7
Holeduif
Columba
oenas
0
5
20
25
Houtduif
Columba
palumbus
2
300 47
349
%
met
olie
oiled
19
9
Veldleeuwerik
Alauda
arvensis
6 40
7
53
Merel
Turdus merula
58
461
294
813
%
met
olie
oiled
24
4
Kramsvogel
Turdus
pilaris
26
633 109 768
%
met
olie
oiled
16
Zanglijster
Turdus
philomelos
6
52 30 88
ongedet.
lijster
Turdus
spp.
0
197
102
299
Koperwiek
Turdus
iliacus
226 2168 497
2891
%
met
olie
oiled
32
Ekster
Pica
pica
0
28
II
39
Kauw
Corvus
monedula
9
97 37
143
Kraai
Corvus
corone
2
85
47
134
ongedet.
kraai
Corvus
spp.
1
13 10
24
Spreeuw
Sturms
vulgaris
38
708 368
1114
%
met
olie
oiled
18 15
2
Vink
Fringilla
coelebs
0
21
4
25
ongedet.
zangvogel
unidentified
passerine
16
111
48
175
90
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
door
een
betere
'vindbaarheid’
van
grote
soorten,
maar
omdat
meeuwen
op
zee
de
kleine
soorten
in
zijn
geheel
inslikken
(Camphuysen
1988).
Eksters,
kraaien
en
duiven
kunnen
het
gehele
jaar
door
worden
aangetroffen,
maar
trekvogels
zoals
lijsters
en
spreeuwen
komen
dikwijls
in
de
grootste
aantallen
in
oktober
en
november
op
het
strand
voor,
wanneer
bij
storm
of
mist
gedesorienteerde
exemplaren
in
zee
storten
(Figuur
21).
Veel
van
de
gestrande
zangvogels
bestaan
uit
niet
meer
dan
twee
vleugels
en
een
borstbeen,
waardoor
een
zinnige
analyse
van
het
oliebevui-
lingspercentage
in
veel
gevallen
onmogelijk
is.
Figuur
21.
Seizoenpatroon
(n/km)
van
ge-
strande
landvogels,
1977-97.
Figure
21.
Seasonal
pattern
(n/km)
in
bea-
ched
land
birds,
1977-97.
Licht
met
olie
besmeurde
Visdief
(foto
G.
Dumay)
Sterna
hirundo
Slightly
oiled
Common
Tern
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
91
RESULTATEN
(2)
TRENDS
IN
OLIEBEVUILINGSPERCENTAGES
Conform
de
eerdere
analyse
van
de
resultaten
van
olieslachtoffertellingen
(Camphuysen
1995)
is
verondersteld
dat
de
fractie
olieslachtoffers
van
de
gevonden
vogels
(y)
een
s-vormige
relatie
heeft
met
een
index
van
olie-
vervuiling
(x).
Een
veelgebruikte
mathematische
representatie
van
zo’n
s-
vormige
curve
is
de
logit
functie:
e
x
y=
1+tf
(i).
De
hier
gepresenteerde
analyse
spitst
zich
toe
op
deze
index
van
olie-vervui-
ling,
die,
zoals
volgt
uit
(1),
gelijk
is
aan;
*=logf-X-
(2).
Trends
in
oliebevuiling
werden
berekend
door
middel
van
lineaire
regressie
op
basis
van
een
kleinste
kwadraten
schatting.
Hierbij
werd
gebruik
gemaakt
van
in
opeenvolgende
winters
(periode
november-april)
of
zomers
(mei-
oktober)
verzamelde
groepen
vogels,
waarvan
een
voldoende
groot
monster
kon
worden
genomen
(>
25
exemplaren).
Incomplete
kadavers,
levende
olieslachtoffers
en
terugmeldingen
werden
hierbij
buiten
beschouwing
gelaten.
Camphuysen
(1995)
onderzocht
het
statistische
onderscheidingsvermogen
(de
'power')
van
de
statistische
test
{cf.
Link
&
Hatfield
1990,
Fairweather
1991,
Nicholson
&
Fryer
1992,
Fryer
&
Nicholson
1993).
Het
onderschei-
dingsvermogen
(1-/3),
de
power,
is
de
waarschijnlijkheid
dat
een
trend,
indien
aanwezig,
statistisch
significant
zal
worden
aange-
toond.
Dit
hangt
af
van
de
omvang
van
de
trend
(is
de
helling
steil
of
bijna
vlak),
de
residuele
variantie,
het
aantal
jaren
van
onderzoek
(«),
en
de
(on-)
betrouwbaarheid
van
de
test
(a).
Deze
power
analyse
werd
dus
uitgevoerd
om
te
vermijden
dat
geconclu-
deerd
wordt
dat
er
geen
sprake
is
van
een
trend,
terwijl
die
in
werkelijkheid
wel
degelijk
aanwezig
is
{'Type
II
error'
,
een
laag
onderscheidingsvermogen
92
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
(de
kans
dat
een
trend
wordt
geconstateerd
die
feitelijk
niet
aanwezig
is;
Fairweather
1991).
Uit
de
analyse
bleek
dat
er
meer
van
de
ge-
gevens
verwacht
mocht
worden,
in
de
vorm
van
een
hogere
is
indicatief
voor
een
hoge
waarschijnlijkheid
voor
dit
type
foute
conclusie).
Bij
monitoringprogramma’s
wordt
doorgaans
eerder
rekening
gehouden
met
’Type
1
errors'
'power',
indien
Tabel
4.
Ruimtelijke
variatie
in
het
percentage
olieslachtoffers
(%olie)
en
het
percen-
tage
in
vistuig
verwarde
exemplaren
(%net)
op
de
Nederlandse
kust
in
de
winter
(november-april)
in
de
jaren
1977-97
(Archief
NZG/NSO).
De
waarnemingsin-
spanning
in
elk
traject-cluster
(km)
is
afzonderlijk
weergegeven.
Table
4.
Spatial
variation
in
oil
rate
(%
olie)
and
the
fraction
of
birds
entangled
in
plastic
and
fishing
gear
(%net)
on
the
Dutch
coast,
winter
(November-April)
1977-97
(files
NZG/NSO).
Observer
effort
(km
surveyed)
in
each
stretch
cluster
is
indicated.
Nr
Gebied
9
geen
olie
net
%olie
%net km
1
Zeeuws Vlaanderen
59
124 252
0
67,0
0,0
148
2
Walcheren
2439
3080
2853
13
48,0
0,2
1961
3
Schouwen
2795 3924
6383
20
61,8 0,2
2711
4
Goeree
255
941
2954
5
75,7 0,1
814
5
Voorne-Maasvlakte
1250
2268
2272
9
49,9 0,2
951
6
Zuid-Holland
2054
1949
3989
11
67,1 0,2
2077
7
Noord-Holland
Zuid
2885
1980
5796
12
74.4
0,2
2916
8
Noord-Holland
Midden
3449
2231 5791
9
72,1
0,1
2106
9
Noord-Holland
Noord
4006
7472
6789
32
47,5
0,2
3592
10
Texel
strand
2263
3449 2977
11
46,2
0,2
1489
11
Vlieland
strand
915
881
1469
3
62,4
0,1
477
12
Terschelling
strand
1467
491
1982
0
80,1
0,0
812
13
Ameland
strand
2910 2253
2496
16
52,4
0,3
1271
14
Schiermonnikoog
strand
2477
1872 1063
5
36,2
0,2
413
15
Rottum
34
5
22
0
3
16
Texel
wad 259
502
227
4
31,0
0,5
252
17
Vlieland
wad
340
471 132
0
21,9
0,0
128
18
Griend
84
244 49
2
16,6
0,7
15
19
Terschelling
wad
141 173
204
1
54,0
0,3
58
20
Ameland
wad
110
197
24 0
10,9
0,0
94
21
Schiermonnikoog
wad
723
1988
584
1
22,7
0,0
321
22
Balgzand
94
345
115
0
25,0
0,0
134
23
Afsluitdijk
1130
2437
1483
32
37,5
0,8
1497
24
Friese
kust
West
1536
1691
634
8
27,2
0,3
1429
25
Friese
kust
Oost
1251
2646
702
6
20,9
0,2
1040
26
Groninge
kust
West
1074
1116
429
2
27,7
0,1
710
27
Groningse
kust
Oost
49
100
65
0
39,4 0,0
53
Delta
(1-5)
6798
10337 14714
47
58,6 0,2
6585
Vasteland
(6-9)
12394 13632 22365
64
62,0 0,2
10691
Waddeneilanden
(10-15)
10066
8951
10009
35
52,7
0,2
4465
Waddenzee
(16-27)
6791
11910
4648
56
28,0 0,3
5727
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
93
gegevens
van
een
groter
aantal
jaren
ter
beschikking
kwamen.
In
veel
ge-
vallen,
ook
bij
soorten
en
groepen
waarbij
een
relatief
hoge
residuele
varian-
tie
en
een
zwakke
trend
gevonden
werd,
waren
significante
resultaten
te
ver-
wachten
binnen
een
bestek
van
13-17
jaren.
In dit
rapport
worden
de
gegevens
over
de
periode
1969-97
(27
jaren),
toegespitst
op
de
periode
1977-97
(21
jaren).
Een
trend
werd
als
statistische
significant
gekwalificeerd
indien
p<
0.05.
In
de
tabellen
werden
resultaten
van
de
toets
als
n.s.
(niet
significant),
*
(p<
0.05)
of
**
(p<
0.01)
aange-
duid.
Naast
een
analyse
van
trends
in
de
tijd
wordt,
anders
dan
bij
de
eerdere
analyse
(Camphuysen
1995)
ook
de
variatie
van
het
bevuilingspercentage
in
de
ruimte
onderzocht.
Een
groot
aantal
verschillende
groeperingen
van
het
materiaal
zijn
mogelijk
bij
de
analyse
van
trends
in
het
oliebevuilingspercentage.
Sommige
soorten
vogels
zijn
eenvoudig
te
zeldzaam
om
een
voldoende
grote
steekproef
op
te
leveren,
en
door
middel
van
de
groeperingen
in
het
eerste
deel
van
dit
rapport
wordt
getracht
de
steekproefgrootte
op
te
voeren.
Camphuysen
(1995)
toonde
een
aanzienlijk
verschil
aan
tussen
het
oliebevuilingspercentage
in
de
zomer
en
de
winter,
en
suggereerde
om
deze
twee
sets
in
de
toekomst
altijd
apart
te
gebruiken.
Nog
onvoldoende
onderzocht
waren
eventuele
regionale
verschillen
in
oliebevuilingspercentages
langs
de
Nederlandse
kust,
met
name
de
te
verwachten
verschillen
tussen
de
tellingen
in
het
Waddengebied
en
die
langs
de
Noordzeekust.
Een
eerste
analyse
van
zo’n
trend,
berekend
per
tra-
ject-cluster
over
alle
soorten
te
zamen,
toonde
aan
dat
er
inderdaad
duidelijke
regionale
verschillen
in
oliebevuiling
aanwijsbaar
zijn
(Figuur
22).
Samen-
gevat
per
kustgedeelte
lag
het
bevuilingspercentage
op
het
Noordzeestrand
’s
winters
tussen
50
en
60%
van
alle
aangespoelde
vogels,
maar
beneden
30%
in
het
Waddengebied
(Tabel
4).
Bij
een
ondergrens
van
25
kadavers
voor
de
berekening
van
een
bevui-
lingspercentage
is
het
voor
veel
groepen
vogels
onmogelijk
om
een
trend
analyse
op
het
niveau
van
traject-clusters
uit
te
voeren
en
voor
verschillende
groepen
voert
zelfs
een
opdeling
per
kustgedeelte
te
ver.
In dit
laatste
geval
werd
alleen
de
Noordzeekust
(kustgedeelte
1-3)
onderscheiden
van
het
Waddengebied
zelf
(4).
Landelijke
analyse
(1-4)
werd
vanwege
de
hier
ge-
vonden
regionale
verschillen
in
oliebevuiling
niet
wenselijk
geacht.
Voor
de
keuze
van
het
gebruik
van
winter-
en/of
zomergegevens
werden
de
in
het
voorgaande
hoofdstuk
geschetste
seizoenpatronen
in
strandingen
aangewend.
Zo
werden
zomergegevens
van
duikers
en
wintergegevens
van
sterns
op
voorhand
buiten
beschouwing
gelaten
bij
de
trendanalyse.
Alleen
bij
een
gecombineerde
analyse
(zeevogels,
kustvogels,
landvogels)
kunnen
derge-
94
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
lijke
sets
weer
worden
benut.
Voor
de
verschillende
groepen
zeevogels
werd
de
trend
in
oliebevuilingspercentage
berekend
over
de
in
Tabel
5
genoemde
gegevens.
RUIMTELIJKE
VARIATIE
IN
HET
OLIEBEVUILINGSPERCENTAGE
Om
een
indruk
op
te
doen
van
de
ruimtelijke
variatie
in
het
oliebevuilings-
percentage
werden
vier
algemene
soorten,
de
Eidereend,
de
Zilver-
meeuw,
de
Drieteenmeeuw
en
de
Zeekoet
geselecteerd.
De
beide
eerste
soorten
zijn
in
Nederland
broedvogel
en
min
of
meer
kustgebonden,
de
beide
andere
soorten
zijn
vogels
van
open
zee
die
in
de
Zuidelijke
Bocht
overwinteren.
Eidereenden
komen
vooral
in
het
Waddengebied
voor,
maar
zijn
vrij
schaars
langs
de kust
van
Holland
en
Zeeland.
Zilvermeeuwen
komen
verspreid
langs
de
gehele
kust
voor
en
zijn
ook
in
de
Waddenzee
zeer
talrijk.
Drieteenmeeuw
en
Zeekoet
overwinteren
op
de
Noordzee
en
alleen
verzwakte
exemplaren
Figuur
22.
Oliebevuilingspercentage
(%)
per
traject-cluster
(zie
Tabel
1)
in
de
winters
1976/77-1996/97
voor
alle
gevonden
vogels
te
zanten.
Figure
22.
OU
rate
(%)
per
stretch-cluster
(see
Table
I),
winter
1976/77-1996/97,
all
species
comhined.
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
95
mogen
in
de
Waddenzee
worden
verwacht.
Uitgaande
van
de
veronderstelling
dat
deze
vier
soorten,
dood
of
levend,
op
de
Waddenzee
een
geringere
kans
hebben
om
met
olie
in
aanraking
te
komen
dan
op
de
Noordzee,
zou
er
bij
Eidereend
en
Zilvermeeuw
in
de
traject-clusters
16-27
een
lager
bevuilings-
percentage
gevonden
moeten
worden
dan
langs
de
Noordzeekust,
ongeacht
eventuele
verschillen
in
relatieve
talrijkheid.
Zeekoet
en
Drieteenmeeuw,
waarvan
bijna
alleen
kadavers
en
verzwakte
vogels
in
de
Waddenzee
terecht-
komen,
zouden
geen
opvallend
verschil
in
bevuilingspercentage
tussen
Noordzee
en
Waddenzee
behoeven
te
vertonen.
Andere
eventuele
regionale
verschillen
in
oliebevuiling,
zoals
een
noord-zuid
of
west-oost
gradiënt,
zijn
minder
gemakkelijk
voorspelbaar,
omdat
er
onvoldoende
informatie
bestaat
over
de
relatieve
talrijkheid
van
olievlekken
in
de
verschillende
delen
van
de
Nederlandse
Noordzee.
Uitgaande
van
de
positie
van
de
grote
zeehavens
(Antwerpen,
Rotterdam)
en
de
sterk
geconcentreerde
scheepvaart
in
het
seizoen
season
kustgedeelte
sector
seizoen
season
winter
winter
zomer
summer
kustgedeelte
sector
Nzee
NSea
Wad
Nzee
NSea
Wad
duikers
divers
*
futen
grebes
*
N
Stormvogel
Fulmar
* *
Jan
van
Gent
Gannet
*
aalscholvers
cormorant/shag
Eidereend
Eider
*
* * *
zeeëenden
scoters
*
ov.
zeeëenden
other
seaduck
ov.
waterwild
other
wildfowl
*
steltlopers
waders
* *
jagers
skuas
Larus-meeuwen
Larus
-gulls
* * * *
Drieteenmeeuw,
Kittiwake
* *
sterns
terns
Zeekoet
Guillemot
* *
Alk
Razorbill
*
Papegaaiduiker
Puffin
Kleine
Alk
Little
Auk
reigers
&
rallen
herons
&
rails
landvogels
land
birds
* *
label
5.
Gebruikte
gegevens
(*)
voor
de
trend
analyse
van
bevuilingspercentages
(seizoen,
kustgedeelte,
groep
vogels).
Table
5.
Data
sets
used
(*)
for
trend
analysis
of
oil
rates
(season,
sector,
group
of
birds)
seizoen
season
winter
winter
zomer
summer
kustgedeelte
sector
Nzee
NSea
Wad
Nzee
NSea
Wad
duikers
divers
*
futen
grebes
*
N
Stormvogel
Fulmar
* *
Jan
van
Gent
Gannet
*
aalscholvers
cormorant
/shag
Eidereend
Eider
* *
zeeëenden
scoters
*
ov.
zeeëenden
other
seaduck
ov.
waterwild
other
wildfowl
*
steltlopers
waders
*
*
jagers
skuas
Larus-
meeuwen
Larus
-gulls
* * * *
Drieteenmeeuw
Kittiwake
* *
sterns
terns
Zeekoet
Guillemot
* *
Alk
Razorbill
*
Papegaaiduiker
Puffin
Kleine
Alk
Little
Auk
reigers
&
rallen
herons
&
rails
landvogels
land
birds
*
96
C.
J.
CAMPHUYSEN
Sula
11(2)
Figure
24.
Herring
Gulls
per
km
in
each
stretch
cluster
(see
Table
1),
winter
1976/
77-1996/97,
and
the
fraction
oiled
(black).
Figuur
24.
Aantal
Zilvermeeuwen
per
kilometer
per
trajectcluster,
winter
1976/77-
1996/97,
en
het
aandeel
daarvan
met
olie
besmeurde
individuen
(zwart).
Figure
23.
Eiders
per
km
in
each
stretch
cluster
(see
Table
1),
winter
1976/77-
1996/97,
and
the
fraction
oiled
(black).
Figuur
23.
Aantal
Eidereenden
per
kilometer
voor
alle
trajectclusters,
winter
1976/77-
1996/97,
en
het
aandeel
daarvan
met
olie
besmeurde
individuen
(zwart).
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
97
Figure
26.
Guillemots
per
km
in
each
stretch cluster
(see
Table
I),
winter
1976/
77-
1996/97,
and
the
fraction
oiled
(black).
Figuur
26.
Aantal
Zeekoeien
per
kilometer
voor
alle
trajectclusters,
winter
1976/77-
1996/97,
en
het
aandeel
daarvan
met
olie
besmeurde
individuen
(zwart).
Figure
25.
Kittiwakes
per
km
in
each
stretch
cluster
(see
Table
1),
winter
1976/
77-
1996/97,
and
the
fraction
oiled
(black).
Figuur
25.
Aantal
Drieteenmeeuwen
per
kilometer
per
trajectcluster,
winter
1976/77-
1996/97,
en
het
aandeel
daarvan
met
olie
besmeurde
individuen
(zwart).
98
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
zuidelijke
deel
van
de
Zuidelijke
Bocht
en
in
Het
Kanaal,
zou
een
afnemende
tendens
in
oliebevuilingspercentage
van
zuid
naar
noord
voor
de
hand
liggen.
De
resultaten
laten
flinke
verschillen
zien
in
de
aantallen
Eidereenden,
Zilvermeeuwen,
Drieteenmeeuwen
en
Zeekoeien
per
kilometer
onderzocht
strand
in
elk
van
de
traject
clusters
(Figuur
23-26).
Eidereenden
waren
vrij
schaars
ten
zuiden
van
de
kop
van
Noord-Holland
en
zeer
talrijk
in
de
westelijke
Waddenzee,
strandvondsten
van
Zilvermeeuwen
komen
inderdaad
verspreid
over
het
gehele
gebied
in
min
of
meer
vergelijkbare
aantallen
voor,
Drieteenmeeuwen
en
Zeekoeien
waren
relatief
schaars
in
het
Waddengebied.
Bij
zowel
Eidereend
als
Zilvermeeuw
was
het
oliebevuilingspercentage
langs
de
Noordzeekust
opvallend
hoger
dan
in
het
Waddengebied,
bij
Drieteen-
meeuw
en
Zeekoet
is
zo’n
tweedeling
niet
aanwijsbaar.
Wanneer
de
logit-getransformeerde
bevuilingspercentages
voor
alle
traject-
clusters
in
één
figuur
geplot
worden
(Figuur
27),
dan
blijken
Zeekoet
en
Drieteenmeeuw
elkaar
nauwelijks
te
ontlopen,
op
een
niveau
dat
aanmerkelijk
Figuur
27.
Logit-getransformeerde
oliebevuilingspercentages
voor
Eidereend
(+),
Zilvermeeuw
(O),
Drieteenmeeuw
(A)
en
Zeekoet
(O)
per
traject-cluster,
winter
1976/77-1996/97.
Lines
are
drawn
by
eye.
Figure
27.
Logit-transformed
oil
rates
of
Eider
(+),
Herring
Gull
(0),
Kittiwake
(A)
and
Guillemot
(Ô)
per
stretch-cluster,
winter
1976/77-1996/97.
Lines
are
drawn
by
eye.
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
99
hoger
ligt
dan
dat
bij
de
beide
kustgebonden
soorten
en
er
lijkt
geen
verschil
te
bestaan
tussen
de
zuidwestelijke
en
noordoostelijke
trajecten.
Ook
de
resultaten
van
Zilvermeeuw
en
Eidereend
lijken
sterk
op
elkaar,
met
dien
verstande
dat het
bevuil
ingspercentage
significant
afneemt
van
zuidwest
naar
noordoost.
Deze
resultaten
ondersteunen
de
gedachte
dat
(kadavers
van)
watervogels
in
het
Waddengebied
een
kleinere
kans
hebben
om
met
olie
in
aanraking
te
komen
dan
op
de
Noordzee.
VERANDERINGEN
VAN
HET
OLIEBEVUILINGSPERCENTAGE
IN
DE
TIJD
In
de
voorgaande
rapportage
kon
worden
gesuggereerd
op
grond
van
de
gebruikte
gegevens
(1986-85),
dat het
percentage
olieslachtoffers
op
de
Nederlandse
kust
geleidelijk
afnam
(Camphuysen
1995).
Helaas
was
geen
van
de
gevonden
(negatieve)
trends
significant,
maar
de
power-
analyse
voorspelde
dat
een
groter
aantal
jaren
gegevens
vermoedelijk
wel
tot
significante
resulta-
ten
zou
leiden.
Het
belangrijkste
onderdeel
van
het
huidige project,
was
dan
ook
een
onderzoek
van
de
eventuele
afname
van
het
oliebevuilingspercentage
in
de
loop
van
de
tijd.
Veranderingen
van
het
oliebevuilingspercentage
in
de
tijd
werden
onder-
zocht
aan
de
hand
van
enkele
algemene
vogelsoorten,
afzonderlijk
voor
de
winter
(november-april)
en
de
zomer
(mei-oktober),
onderscheid
makende
tussen
het
Noordzeestrand
(traject
clusters
1-15)
en
het
Waddengebied
(16-
27),
over
de
jaren
1977-97
(winters
1976/77-1969/97)
(zie
Tabel
5
voor
de
selectie).
Steekproeven
van
minder
dan
25
geschikte
kadavers
werden
niet
bij
de
analyse
inbegrepen,
zodat
bijvoorbeeld
de
trendanalyse
van
duikers
over
de
winter
voor
het
Noordzeestrand
(21
jaren)
slechts
8
meetpunten
kende,
die
van
Laras-meeuwen
en
Zeekoet
echter
21
punten
(Tabel
6).
De
resultaten
voor
de
winter
langs
het
Noordzeestrand
zijn
weergegeven
in
de
Figuren
28-33,
de
uitkomsten
van
de
regressieanalyse
in
Tabel
6.
Af-
nemende
tendenzen
in
het
oliebevuilingspercentage
zijn
evident
bij
alle
soor-
ten/groepen
vogels
met
uitzondering
van
de
zeeëenden
(Figuur
30),
en
de
af-
nemende
trends
zijn
significant
voor
alle
soorten
behalve
de
duikers
(Tabel
6).
De
hellingshoek
is
gemiddeld
wat
steiler
bij
de
kustgebonden
soorten
(duikers,
futen,
Eidereend,
Laras-meeuwen)
en
bij
de
aan
land
gebonden
soorten
(steltlopers,
landvogels)
dan
die
bij
de
pelagische zeevogels.
De
al
eerder
gevonden
tweedeling
in
het
niveau
van
het
oliebevuilingspercentage,
lager
bij
de
kust/landgebonden
soorten
en
hoger
bij
de
echte
zeevogels,
100
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Figure
29.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
Fulmars
and
Gannets
in
winter
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
6).
Figuur
29.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
N
Stormvogel
en
Jan
van
Gent
in
de
winter
op
het
Noordzeestrand,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
6).
Figure
28.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
divers
and
grebes
in
winter
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
6).
Figuur
28.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
duikers
en
futen
in
de
winter
op
het
Noordzeestrand,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
6).
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
101
winter
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
6).
and
Kittiwakes
in
Larus
-gulls
Figure
31.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
teenmeeuwen
in
de
winter
op
het
Noordzeestrand,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
6).
en
Drie-
Larus-meeuwen
Figuur
31.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
Figure
30.
Trends
in
(logit
transformed
)
oilrates
in
Eider
and
scoters
in
winter
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
6).
Figuur
30.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
Eidereenden
en
zeeëen-
den
in
de
winter
op
het
Noordzeestrand,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
6).
102
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Figure
33.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
waders
and
land
birds
in
winter
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
6).
Figuur
33.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
steltlopers
en
landvo-
gels
in
de
winter
op
het
Noordzeestrand,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
6).
Figure
32.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
Guillemots
and
Razorbills
in
winter
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
6).
Figuur
32.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
Zeekoeien
en
Alken
in
de
winter
op
het
Noordzeestrand,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
6).
103
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
wordt
opnieuw
bevestigd
(vgl.
Camphuysen
1989,
1995).
n=
a=
b=
se
b
=
r
2
=
rms
t=
sign
kustgebonden
soorten
Coastal
species
duikers
divers
8
3.49
-0.17
0.10 0.32
1.20 1.66
n.s.
futen
grebes
15
1.50
-0.11
0.05 0.23 0.97
1.96
*
Eidereend
Eider
19
0.59
-0.12
0.04 0.36 0.80 3.10
**
zeeëenden
scoters
17
1.19
0.00 0.05 0.00 0.99 0.06
n.s.
Larus-meeuwen
gulls
21
0.96
-0.14
0.02
0.71
0.32
6.81
***
pelagische
zeevogels
pelagic
birds
N
Stormvogel
Fulmar
16
0.93
-0.05
0.02
0.21
0.26
1.92
*
Jan
van
Gent
Gannet
12
3.13
-0.08
0.03 0.44 0.24
2.81
**
Drieteenmeeuw
Kittiwake
19
1.67
-0.06
0.03 0.23 0.42
2.27
*
Zeekoet
Guillemot
21
3.01
-0.11
0.03 0.48 0.53
4.17
***
Alk
Razorbill
18
3.17
-0.12
0.04
0.40 0.70 3.28
�*
landvogels
land
oriented
birds
steltlopers
waders
19-0.90
-0.16
0.04 0.43
1.12
3.55
**
landvogels
land
birds
15
0.52
-0.18
0.07 0.35
1.35
2.63
*
Eerder
in
dit
rapport
werd
een
overzicht
gegeven
van
bijzondere
omstan-
digheden
die
het
bevuilingspercentage
hebben
kunnen
beïnvloeden.
De
hier
gepresenteerde
data
zijn
daarvoor
niet
gecorrigeerd
en
verschillende
figuren
laten
’uitbijters’
zien.
Bij
de
Fuut
(+
in
Figuur
28)
wijkt
het
bevuilings-
percentage
in
de
strenge
winters
van
1979
(3)
en
1996
(20)
in
'negatieve’
zin
af.
In
1988
(12)
werden
juist
buitensporig
veel
met
olie
besmeurde
exem-
plaren
gevonden
als
gevolg
van
het
Borcea-
incident.
Deze
uitbijters
ten
spijt,
is
de
gevonden negatieve
trend
significant
(Tabel
6).
Het
effect
van
de
Borcea
is
ook
goed
te
zien
bij
de
Eidereend
(□)
en
de
Zwarte
Zeeëend
(+,
Tabel
6.
Trends
in
logit-getransformeerde
oliebevuilingspercentages
in
de
winters
1976/77-1996/97
langs
het
Noordzeestrand
(traject-clusters
1-15
gesommeerd)
bij
kustgebonden
soorten
(duikers
en
futen,
Figuur
28;
Eidereend
en
zeeeenden,
Figuur
30;
en
Larus-meeuwen,
Figuur
31),
echte
zeevogels
(Noordse
Stormvogel
en
Jan
van
Gent,
Figuur
29;
Drieteenmeeuw,
Figuur
31;
Zeekoet
en
Aik,
Figuur
32)
en
landgebonden
vogelsoorten
(steltlopers
en
landvogels,
Figuur
33).
Trends
werden
onderzocht
met
behulp
van
lineaire
regressie
analyse.
Weergegeven
zijn
de
steekproefgrootte
(n,
trajectclusters
met
tenminste
25
geschikte
kadavers),
a,
b,
standaardfout
van
b
(sefj,
r
2,
residuele
variantie
(rms),
tende
p
waarde
(sign).
Table
6.
Trends
in
logit-transformed
oil
rates
of
coastal
birds,
pelagic
seabirds
and
land
oriented
birds
(see
Figures
28-33)
stranded
on
North
Sea
coasts
in
winter
1976/77-1996/97
(sum
of
stretch
clusters
1-15).
Shown
are
sample
size
(n,
stretch
clusters
with
>25
complete
corpses),
a,
b,
standard-error
of
b
(sef),
r
2,
residual
variance
(rms).
t
and
P
value
(sign).
n
=
a
=
b
=
se
b
=
r
2
=
rms
t=
sign
kustgebonden
soorten
coastal
species
duikers
divers
8
3.49
-0.17
0.10 0.32
1.20
1.66
n.s.
futen
grebes
15
1.50
-0.11
0.05 0.23 0.97
1.96
*
Eidereend
Eider
19
0.59
-0.12
0.04 0.36 0.80 3.10
�*
zeeëenden
scoters
17
1.19
0.00 0.05 0.00 0.99 0.06
n.s.
Larus-meeuwen
gulls
21
0.96
-0.14
0.02
0.71
0.32
6.81
***
pelagische
zeevogels
pelagic
birds
N
Stormvogel
Fulmar
16
0.93
-0.05
0.02
0.21
0.26
1.92
Jan
van
Gent
Garnet
12
3.13
-0.08
0.03 0.44 0.24
2.81
**
Drieteenmeeuw
Kittiwake
19
1.67
-0.06
0.03 0.23 0.42
2.27
Zeekoet
Guillemot
21
3.01
-0.11
0.03 0.48 0.53 4.17
***
Aik
Razorbill
18
3.17
-0.12
0.04
0.40 0.70 3.28
**
landvogels
land
oriented
birds
steltlopers
waders
19
-0.90
-0.16
0.04 0.43
1.12
3.55
**
landvogels
land
birds
15
0.52
-0.18
0.07 0.35
1.35
2.63
*
104
C.J.
Camphuysen
Sulall(2)
beide
Figuur
30).
Het
verwijderen
van
dit
punt
zou
de
negatieve
trend
bij
de
Eidereend
niet
ongedaan
gemaakt
hebben,
terwijl
het
ontbreken
van
een
trend
bij
de
Zwarte
Zeeëend
evenmin
zou
veranderen.
Bij
zowel
Alk
(+)
als
Zeekoet
(□
in
Figuur
32)
is
het
bevuilingspercentage
in
1992
(16)
opvallend
verhoogd.
Deze
uitbijter
werd
veroorzaakt
door
de
grote
stranding
van
olieslachtoffers
op
Texel
en
de
kop
van
Noord-Holland
in
februari
(Leopold
&
Camphuysen
1992).
Bij
de
steltlopers
(+
in
Figuur
33
vallen
de
strenge
winters
van
1979,
1982,
1987
en
1996
in
'negatieve’
zin
op
(een
laag
bevuilingspercentage),
terwijl
ook
een
opvallende
verlaging
in
1984
opvalt.
Deze
laatste
uitbijter
werd
veroorzaakt
door
de
massale
verdrinking
van
steltlopers
bij
opkomend
water
ten
zuiden
van
Texel,
zoals
beschreven
op
pagina
13
van
dit
rapport.
In
al
deze
gevallen
zou
de
gevonden
trend
hooguit
versterkt
worden
in-
dien
de
uitbijters
verwijderd
zouden
worden.
In
geen
enkel
geval
zou
het
verwijderen
tot
een
andere
conclusie
hebben
geleid.
Deze
laatste
reden
was
een
voldoende
argument
om
de
punten
gewoon
te
laten
staan
en
eenvoudig
de
afwijkingen
van
de
trend
te
signaleren.
Bij
een
verdere
verlaging
van
de
oliebervuilingspercentages
zullen
toekomstige
olieincidenten
veel
vaker
dan
tot
dusverre
voor
'positieve’
uitbijters
zorgdragen.
Figuur
34.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
Eidereenden
in
de
winter
in
het
Waddengebied,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
7).
Figuur
34.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
Eiders
in
winter
along
the
Wadden
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
7).
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland
,
1969-97
105
ter
along
the
Wadden
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
7).
and
Kittiwakes
in
win-
Larus-gulls
Figuur
36.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
Drieteenmeeuw
’s
winters
in
het
Waddengebied,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
7).
en
Larus
-meeuwen
Figuur
36.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
Figuur
35.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
waterfowl
and
waders
in
winter
along
the
Wadden
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
7).
Figuur
35.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
overig
waterwild
en
steltlopers
in
de
winter
in
het
Waddengebied,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
7).
106
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
n=
a=
b=
se
5
=
r
2
=
rms
t=
sign
kustgebonden
soorten
Coastal
birds
Eidereend
Eider
17
-0.15 -0.13
0.05 0.28
1.20
2.39
*
waterwild
waterfowl
15
-1.28 -0,17
0.03
0.71
0.32 5.59
***
steltlopers
waders
15
-2.39
-0.11
0.04 0.34 0.66
2.56
*
meeuwen
Larus
-gulls
14
-0.14 -0.18
0.03 0.72
0.34 5.59
***
pelagische
zeevogels
pelagic
birds
Drieteenmeeuw
Kittiwake
7
2.97
-0.22
0.03
0.92 0.09 7.52
***
Zeekoet
Guillemot
13
3.09
-0.18
0.04 0.69 0.36 4.96
***
Tabel
7.
Trends
in
logit-getransformeerde
oliebevuilingspercentages
in
de
winters
1976/77-1996/97
in
het
Waddengebied
(traject-clusters
16-27)
bij
kustgebonden
soorten
(Eidereend,
Figuur
34;
waterwild
en
steltlopers,
Figuur
35;
en
Larus-
meeuwen,
Figuur
36),
en
echte
zeevogels
(Drieteenmeeuw,
Figuur
36;
en
Zeekoet
en,
Figuur
37).
Trends
werden
onderzocht
met
behulp
van
lineaire
regressie
ana-
lyse.
Zie
verder
Tabel
6.
Table
7.
Trends
in
logit-transformed
oil
rates
of
coastal
birds
and
pelagic
seabirds
(see
Figures
34-37)
stranded
in
de
Wadden
Sea
area
in
winter
1976/77-1996/97
(sum
of
stretch
clusters
16-27).
See
Table
6
for
conventions.
Figuur
37.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
Guillemots
in
winter
along
the
Wadden
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
7).
Figuur
37.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
Zeekoeien
in
de
winter
in
het
Waddengebied,
1976/77-1996/97
(zie
Tabel
7).
n=
a
=
b=
se
b
=
r
2
=
rms
t=
sign
kustgebonden
soorten
coastal
birds
Eidereend
Eider
17
-0.15 -0.13
0.05 0.28
1.20
2.39
waterwild
waterfowl
15
-1.28
-0.17
0.03
0.71
0.32 5.59
***
steltlopers
waders
15
-2.39
-0.11
0.04 0.34
0.66 2.56
*
meeuwen
Larus-gulls
14
-0.14
-0.18
0.03 0.72
0.34 5.59
pelagische
zeevogels
pelagic
birds
Drieteenmeeuw
Kittiwake
7
2.97
-0.22
0.03 0.92
0.09 7.52
Zeekoet
Guillemot
13
3.09
-0.18
0.04
0.69 0.36 4.96
***
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
107
De
resultaten
over
de
winter
voor
het
Waddengebied
(Figuren
34-37,
Tabel
7)
laten
eveneens
afnemende
trends zien
in
het
oliebevuilingspercen-
tage.
In
alle
gevallen
is
de
trend
significant
en
er
zijn
weinig
uitbijters
’te
bewonderen’
in
de
hier
gepresenteerde
resultaten.
De
aanzienlijke
verhoging
van
het
bevuilingspercentage
bij
de
Eidereend
(□
in
Figuur
34)
in
1987
werd
veroorzaakt
door
een
operationale
lozing
van
een
vissersschip
in
de
Wad-
denzee
(Engelen
1987)
en
kan
de
betreffende
kottervisser
worden
nage-
dragen.
Een
negatieve
uitbijter,
eveneens
bij
de
Eidereend,
is
te
zien
in
1991
toen
de
overbevissing
van
schelpdieren
in
het
Waddengebied
tot
een
geweldi-
ge
extra-sterfte
leidde.
In
1992,
toen
nog
steeds
verhoogde
sterfte
optrad,
waren
veel
Eidereenden
naar
de
Noordzeekustwateren
uitgeweken
en
ging
de
extra-sterfte
gepaard
met
een
kleine
verhoging
van
het
bevuilingspercentage.
De
gegevens
over
zomer
zijn
aanmerkelijk
gebrekkiger
dan
die
over
de
winter
en
de
laatste
jaren
worden
nog
maar
weinig
gegevens
toegevoegd
aan
het
bestand.
Voor
het
Noordzeestrand
(Figuren
38-41,
Tabel
8)
werden
voor
alle
geanalyseerde
soorten
significante
negatieve
trends
gevonden.
De
hellingshoek
van
de
gevonden
trends
was
nog
aanmerkelijk
steiler
dan
die
over
het
winterhalfjaar.
De
figuur
van
de
Laraj-meeuwen
(Figuur
40)
is
misschien wel
het
meest
overtuigend,
van
de
overige
soorten
was
de
steek-
proef
dikwijls
tamelijk
klein
of
ontbreken
er
veel
jaren
in
de
tijdreeks.
n=
a=
b=
se
b
=
r
2
=
rms
t=
sign
Noordzee
North
Sea
N
Stormvogel
Fulmar
12
1.97
-0.27
0.06 0.64
1.13 4.21
***
Eidereend
Eider
9
1.76
-0.29
0.08 0.69
1.20
3.92
�*
meeuwen
Larus
-gulls
20 0.19
-0.23
0.03 0.76 0.64 7.48
***
landvogels
londbirds
10
0.40
-0.32
0.05 0.84 0.52 6.44
***
Waddenzee
Wadden
Sea
Eidereend
Eider
8
-1.40
-0.28
0.10 0.57
1.03
2.79
*
meeuwen
Larus-gulls
10-2.60
-0.11
0.08 0.17 0.64
1.27
n.s.
Tabel
8.
Trends
in
logit-getransformeerde
oliebevuilingspercentages
in
de
zomers
1977-1996
langs
het
Noordzeestrand
bij
Noordse
Stormvogel
(Figuur
38),
Eidereend
(Figuur
39),
Larus
-meeuwen
(Figuur
40)
en
landvogels
(Figuur
41),
en
in
het
Waddengebied
bij
Eidereenden
en
Larus
-meeuwen
(Figuur
42).
Zie
verder
Tabel
6.
Table
8.
Trends
in
logit-transformed
oil
rates
of
birds
found
along
the
North
Sea
shore
and
within
the
Wadden
Sea
(see
Figures
38-42)
in
summer
1977-1996.
See
Table
6
for
conventions.
n
=
a
=
b
=
se
b
=
r
2
=
rms
t
=
sign
Noordzee
North
Sea
N
Stormvogel
Fulmar
12
1.97
-0.27
0.06 0.64
1.13
4.21
***
Eidereend
Eider
9
1.76
-0.29
0.08 0.69
1.20
3.92
**
meeuwen
Larus
-gulls
20 0.19
-0.23
0.03 0.76 0.64 7.48
***
landvogels
landbirds
10
0.40
-0.32
0.05 0.84 0.52 6.44
***
Waddenzee
Wadden
Sea
Eidereend
Eider
8
-1.40 -0.28
0.10 0.57
1.03
2.79
meeuwen
Larus-g«//,y
10
-2.60
-0.11
0.08 0.17 0.64
1.27
n.s.
108
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Figuur
39.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
Eiders
in
summer
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
8).
Figuur
39.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
Eidereenden
in
de
zomer
aan
het
Noordzeestrand,
1977-1996
(zie
Tabel
8).
Figuur
38.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
Fulmars
in
summer
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
8).
Figuur
38.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
Noordse
Stormvogels
in
de
zomer
aan
het
Noordzeestrand,
1977-1996
(zie
Tabel
8).
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
109
Figuur
41.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
land
birds
in
summer
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
8).
Figuur
41.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
landvogels
in
de
zomer
aan
het
Noordzeestrand,
1977-1996
(zie
Tabel
8).
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
8).
s
in
summer
along
the
Larus
-gulls
Figuur
40.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
zomer
aan
het
Noordzeestrand,
1977-1996
(zie
Tabel
8).
in
de
Larus
-meeuwen
Figuur
40.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuiling
bij
110
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Uit
de
zomer
is
van
het
Waddengebied
weinig
materiaal
beschikbaar.
De
beide
in
Figuur
42
uitgezette
trends
voor
Eidereenden
en
Larws-meeuwen
zijn
eveneens
afnames
de
tijd
van
het
oliebevuilingspercentage,
maar
in
elk
geval
voor
de
meeuwen
was
deze
tendens
(nog)
niet
significant.
De
laatste
jaren
is
de
nadruk
van
het
onderzoek
zo
sterk
op
de
winterperiode
gelegd,
dat
er
in
deze
regio
’s
zomers
onvoldoende
gegevens
verzameld
zijn
om
een
goed
onderbouwde
uitspraak
te
doen.
Gemeten
over
alle
soorten
vogels
op
de kust
nam
het
oliebevuilingsper-
centage
in
de
winter
zowel
langs
het
Noordzeestrand
(n=
29)
als
in
het
Waddengebied
(n=
24)
sinds
het
einde
van
de
jaren
zestig
gestaag
af
(Figuur
43).
De
gevonden
trends
zijn
overtuigende
aanwijzingen
dat
de
bevuilingsrisi-
co’s
voor
vogels
langs
de
Nederlandse
kust
in
belangrijke
mate
zijn
terugge-
lopen.
Zoals
verwacht,
gezien
de
extra
inspanningen
die
de
overheid
zich
al
jaren
getroost
om
olievervuiling
dicht
onder
de kust
en
vooral
in
het
Wad-
dengebied
te
voorkomen
(Anon.
1975, 1980,
Directie
Noordzee
1980,
1991),
is
de
afname
in
oliebevuiling
van
kadavers
het
sterkst
in
de
Waddenzee.
Wanneer
het
oliebevuilingspercentage
wordt
gezien
als
de kans
dat
een
vogel
Figuur
42.
Trends
in
(logit
getransformeerde)
oliebevuilitig
bij
Eidereenden
en
Larus-
meeuwen
in
de
zomer
in
het
Waddengebied,
1977-1996
(zie
Tabel
8).
Figuur
42.
Trends
in
(
logit
transformed)
oilrates
in
Eiders
and
Làrus-gulls
in
summer
along
the
North
Sea
coast,
1976/77-1996/97
(see
Table
8).
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
111
(dood
of
levend)
in
de
olie
terecht
komt
en
als
deze
kans
bepaald
wordt
door
de
hoeveelheid
olie
op
zee
(aantal
vlekken,
oppervlakte
olie
of
tonnen
ge-
loosde
olie),
dan
is
een
afname
in
het
oliebevuilingspercentage
recht
evenre-
dig
met
de
afname
van
de
olievervuiling.
Een
aanname
daarbij
is,
dat
andere
factoren
die
de kans
voor
vogels
om
met
olie
in
contact
te
komen
(gemid-
deld)
constant
zijn.
Er
zijn
vooralsnog
geen
redenen
om
daar
bij
het
hier
ge-
hanteerde
materiaal
(seizoengemiddelden
voor
het
gehele
Noordzeestrand)
niet
vanuit
te
gaan.
Met
de
gestelde
aannames
zou
geconcludeerd
kunnen
worden
dat
de kans
op
oliebesmeuring
in
Nederlandse
wateren
aanmerkelijk
is
afgenomen
en
dat
deze
afname
in
het
Waddengebied
het
sterkst
is.
De
in
logit-transformatie
gepresenteerde
gegevens
maken
het
niet
eenvoudig
om
de-
ze
afname
in
een
enkel
percentage
te
vangen.
Ofschoon
de
hellingshoek
in
de
gevonden
trends
steeds
ongeveer
gelijk
is,
verschilt
het
percentage
olie-
slachtoffers
per
soort
en
gebied
aanzienlijk.
Zo
kunnen
we
bij
de
alkachtigen
op
het
Noordzeestrand
sinds
de
winter
1976/77
jaren
een
afname
constateren
op
logit-schaal
van
3
(96%
met
olie
besmeurd)
naar
0.8
(70%
met
olie
be-
smeurd;
Figuur
32),
ofwel
een
afname
van
ongeveer
27%
in
het
totaal
aantal
met
olie
besmeurde
vogels
over
twintig
jaren.
In
hetzelfde
gebied
en
over
Figuur
43.
Trends
in
oliebevuiling
(logit-transfornmtie)
langs
de
Noordzeekust
en
in
het
Waddengebied
in
de
winter
sinds
winter
1968/69,
gemeten
over
alle
vogel-
soorten.
Figuur
43.
Trends
in
(logit
transformed)
oilrates
in
stranded
birds
along
the
North
Sea
coast
in
winter
since
1968/69
(all
species
combined).
112
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
dezelfde
periode
wordt
bij
de
landvogels
een
afname
geconstateerd
van
vier
eenheden
op
de
logit-schaal,
namelijk
van
0.5
(62%
met
olie
besmeurd)
naar
-3.5
(<5%
met
olie
besmeurd),
hetgeen
overeenkomt
met
een
afname
van
liefst
95%
in
het
totaal
aantal
met
olie
besmeurde
vogels
(Figuur
33).
Enkele
andere
voorbeelden
zijn
een
60%
afname
in
het
aantal
met
olie
be-
smeurde
exemplaren
bij
de
futen
(Figuur
28),
een
38%
afname
bij
de
pelagische
Drieteenmeeuw
en
een
84%
afname
bij
de
meer
kustgebonden
Laras-meeuwen
(Figuur
31),
een
19%
afname
bij
de
Jan
van
Gent
en
een
38%
afname
bij
de
Noordse
Stormvogel,
twee
vogels
van
open
zee
(Figuur
29),
een
82%
afname
bij
de
Eidereend
(Figuur
30)
en
een
ruim
95%
afname
bij
de
steltlopers
(Figuur
33).
Voor
alle
soorten
te
zanten
zou
de
afname
in
het
percentage
met
olie
besmeurde
vogels
op
het
Noordzeestrand
geschat
kunnen worden
op
50%
(op
logitschaal
van
1.2
-0.5;
76
38%).
Gemeten
over
een
langere
periode
(Figuur
43)
heeft
deze
afname
zelfs
57%
bedragen.
In
het
Waddengebied
is
het
percentage
olieslachtoffers
sinds
1976/77
liefst
met
82%
afgenomen
(op
logit-schaal
van
0.3
-*
-2.2;
57
-*
10%)
en
sinds
het
einde
van
de
jaren
zestig
met
88%.
In
plaats
van
de
ogenschijnlijk
begrijpelijke
percentages,
wordt
evenwel
bij
een
verdere
voortgang
van
het
monitoringprogramma
de
afname
uitgedrukt
in
logit-eenheden
geprefereerd
(zie
Figuren
en
discussie),
om
redenen
die
al
eerder
werden
uiteengezet
(Camphuysen
1995).
Strandafslag
bij
Bergen
aan
Zee
Wear
down
of
dunes,
Bergen
aan
Zee
(foto
C
.J.
Camphuysen)
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
113
WAARNEMINGEN
VAN
OLIEVLEKKEN
OP
ZEE,
1969-94
Vanaf
1969
worden
door
de
Directie
Noordzee
van
het
Ministerie
van
Ver-
keer
en
Waterstaat
gegevens
verzameld
over
het
voorkomen
van
olievlekken.
Aanvankelijk
ging
het
hierbij
alleen
om
waarnemingen
van
’derden’
(bijvoor-
beeld
Rijkspolitie, Koninklijke
Marine,
luchtvaart,
scheepvaart,
offshore).
Vanaf
1975
werd
met
behulp
van
een
patrouillevliegtuig
een
telling
van
olievlekken
uitgevoerd.
Eind
1982
werd
dit
vliegtuig
met
remote-sensing
apparatuur
uitgerust,
waardoor
niet alleen
ook
in
het
donker
of
bij
mist
kan
worden
waargenomen,
maar
bovendien
werd
het
hierdoor
mogelijk
om
bij
een
gelijk
blijvend
aantal
vlieguren
een
ongeveer
drie
maal
groter
gebied
te
verkennen.
Vanaf
1
januari
1982
werden
de
gegevens
gepubliceerd
in
maan-
delijkse
overzichten,
later
in
jaarverslagen
of
meerjaren
overzichten.
Inmid-
dels
werden
zo
de
gegevens
over
de
periode
1969-94
gepubliceerd
(Tabel
9).
Over
de
periode
1983-94
werden
de
aantallen
met
behulp
van
remote
sensing
apparatuur
opgespoorde
olievlekken
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee
(n/uur/jaar)
vergeleken
met
het
bevuilingspercentage
van
alle
vogels
te
zamen
langs
de
Noordzeekust
(fractie
bevuild;
exclusief
incomplete
kadavers
en
terugmeldingen).
Tussen
beide
metingen
bestond
een
positief,
niet
significant
verband
(Spearman
Rangcorrelatie
toets,
r
s
=
0.25,
n=
12,
n.s.).
Zolang
het
onderscheidend
vermogen
van
de
eerste
dataset
nog
niet
door
middel
van
een
power-analyse
is
aangetoond
is
een
meer
gedetailleerde
vergelijking
niet
zinvol.
Helmets
(in
press)
geeft
de
resultaten
van
een
statistisch
onderbouwde
schatting
van
de
oliebelasting
van
het
NCP
op
basis
van
de
door
Directie
Noordzee
waargenomen
olievlekken.
De
voornaamste
uitkomst
van
deze
stu-
die,
een
schatting
van
de
totale
hoeveelheid
olie
met
95%
betrouwbaarheids-
intervallen
over
de
jaren
1993
en
1994,
kan
(nog)
niet
goed
vergeleken
wor-
den
met
de
resultaten
van
olieslachtoffertellingen.
Het
totale
volume
is
opgebouwd
uit
een
groot
aantal
waarnemingen
van
grotere
en
kleinere
vlek-
ken
op
verschillende
locaties.
Enkele
grote
vlekken
kunnen
een
onevenredig
groot
deel
van
het
totale
volume
uitmaken,
zodat
in
een
extreem
geval
een
jaar
met
een
hoog
berekend
olie-volume
heel
goed
een
jaar
kan
zijn
met
een
relatief
gering
aantal
operationele
lozingen.
In
zo’n
geval
zal
het
bevui-
lingsrisico
voor
vogels
kleiner
zijn,
terwijl
het
olievolume
het
omgekeerde
suggereert.
Alleen
wanneer
over
een
veel
langere
reeks
van
jaren
inzicht
kan
worden
verkregen
in
de
frequentie
van
olieverontreinigingen
in
verschillende
114
C.J.
CAMPHUYSEN
Sula
11
(2)
delen
van
het
NCP
zou
een
vergelijking
kunnen
worden
gemaakt
met
de
be-
vuilingspercentages
zoals
dit
op
vogels
op
verschillende
delen
van
de kust
wordt
gevonden.
Een
degelijke
analyse
van
de
frequentie
van
olievlekken
op
het
NCP
per
jaar
is
helaas
nog
niet
voorhanden
en
uitspraken
over
eventuele
trends
op
basis
van
deze
gegevens
zijn
derhalve
niet
mogelijk
(Tabel
9).
*)
vanaf
1983
inclusief
de
vlekken
die
met
’remote
sensing’
werden
waargenomen
Tabel
9.
Olievlekwaarnemingen
van
’derden
en
door
Directie
Noordzee
van
Rijkswa-
terstaat
(zichtwaarnemingen
1975-91,
remote
sensing
data
1983-94).
De
waarne-
mingen
van
derden
zijn
gedeeld
door
het
aantal
dagen,
de
waarnemingen
van
Rijkswaterstaat
zijn
uit
gedrukt
per
vlieguur
(naar
Directie
Noordzee
1982-95).
Table
9.
Oil
slicks
observed
by
North
Sea
Directorate
(RWS)
during
aerial
surveys
(visual
observations
1975-91
and
remote
sensing
1983-94)
and
by
'third
parties’
(e.g.
coastguard,
helicopter
pilots).
Data
presented
include
total
number
of
slicks
observed
(n=),
number
of
slicks
per
day
(per
dag),
number
of
hours
of
survey
(uren)
and
number
of
slicks
per
hous
(per
uur).
From
Directie
Noordzee
1982-95.
’derden’
third
parties
n=
per
dag
RWS
(visual)*
n=
uren
p/uur
RWS
(remote
sensing)
n=
uren
p/uur
1969
24
0,07
1970
96
0,26
1971 145
0,40
1972
105
0,29
1973
151
0,41
1974
128
0,35
1975
138
0,38
16
275
0,06
1976
148
0,41
39
500
0,08
1977
123
0,34
596 629
0,95
1978
125
0,34
363 809
0,45
1979
103
0,28
392
848
0,46
1980
82
0,22
294 740
0,40
1981 118
0,32
542 974
0,56
1982
126
0,35
348
903
0,39
1983
137
0,38
887
760
1,17
620 334
1,86
1984
121
0,33
528
1119
0,47
509 388
1,31
1985 112
0,31
459
1134
0,40
399
370
1,08
1986
96
0,26
282
911
0,31
227 263
0,86
1987 122
0,33
413
1207
0,34
330
281
1,17
1988 111
0,30
318
901
0,35
276 317
0,87
1989
227
0,62
350
884
0,40
298 408
0,73
1990
272
0,75
449 919
0,49
224
392
0,57
1991
264
0,72
448
878
0,51
234
411
0,57
1992
281
0,77
184
274
0,67
1993
296
0,81
425 518
0,82
1994
261
0,72
348 427
0,81
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
115
DISCUSSIE
&
AANBEVELINGEN
De
resultaten
van
olieslachtoffertellingen
over
de
afgelopen
30
jaren
vertonen
een
eenduidige,
afnemende
trend
in
het
oliebevuilingspercentage.
Conform
de
verwachting,
gebaseerd
op
een
eerder
gepubliceerde
power-
analyse
(Camp-
huysen
1995)
waren
de
gevonden
trends
in
zo
goed
als
alle
onderzochte
ge-
vallen
significant.
Er
zijn
duidelijke
aanwijzingen
dat
de
oliebevuilings-
risico’s
in
het
Waddengebied
lager
zijn
dan
die
in
de
Noordzee.
Langs
de
Noordzeekust
is
er
bovendien
een
afnemende
trend
in
oliebevuiling
waar-
neembaar
in
een
zuid-noord
richting,
onder
de
kustgebonden
vogelsoorten.
Dit
zijn
in
het
kort
de
conclusies
die
getrokken
kunnen worden
op
het
in
dit
rapport
gepresenteerde
materiaal.
Om
tot
deze
uitspraken
te
komen
was
het
nodig
om
de
verschillende
aangespoelde
vogels
in
groepen
onder
te
ver-
delen
(vogels
van
open
zee,
kustvogels,
vogels
van
estuaria
en
landvogels),
maar
ook
om
de
verschillende
gebieden
(Noordzee,
Waddenzee)
en
seizoenen
(winter,
zomer)
afzonderlijk
te
bekijken.
Een
splitsing
op
soortniveau
levert
in
de
meeste
gevallen
veel
te
kleine
steekproeven
op,
terwijl
het
op
een
grote
hoop
schuiven
van
het
materiaal
al
evenmin
tot
overtuigende
resultaten
leidt.
De
analyse
toont
ondubbelzinnig
aan
dat
aan
de
hand
van
tellingen
van
aan-
gespoelde
vogels
op
de kust
niet
alleen
in
de
tijd,
maar
ook
in
de
ruimte
uit-
spraken
gedaan
kunnen
worden
over
de
kennelijke
ontwikkelingen
in
de
chro-
nische
vervuilingslast
van
het
mariene
milieu.
Voor
alle
soorten
te
zamen
zou
de
afname
in
het
percentage
met
olie
be-
smeurde
vogels
op
het
Noordzeestrand
de
afgelopen
20
jaren
(1977-97)
geschat
kunnen
worden
op
50%
(verandering
in
de
fractie
met
olie
besmeur-
de
vogels
op
logitschaal
van
1.2
-0.5
(cf.
Tabel
I
in
de
bijlagen);
in
procenten
een
verandering
van
76%
38%).
Gemeten
over
een
periode
van
28
jaren
(1969-97;
Figuur
43)
bedroeg
deze
afname
zelfs
57%.
In
het
Wad-
dengebied
is
het
percentage
olieslachtoffers
sinds
1976/77
met
82%
afgeno-
men
(op
logit-schaal
van
0.3
-2.2;
57
-*
10%)
en
sinds
het
einde
van
de
jaren
zestig
met
88%.
In
plaats
van
de
ogenschijnlijk
begrijpelijke
percenta-
ges,
wordt
evenwel
bij
een
verdere
voortgang
van
het
monitoringprogramma
de
afname
uitgedrukt
in
logit-eenheden
geprefereerd,
omdat
daarmee
trends
in
de
vaak
sterk
verschillende
soort-/groepspecifieke
bevuilingspercentages
beter
vergelijkbaar
worden
gemaakt
(Camphuysen
1995).
De
afname
in
(logit-getransformeerde)
oliebevuilingspercentages
bedroeg
sinds
1976/77
2.3-
3.7
logit-eenheden
bij
de
meeste
kustgebonden
soorten
langs
het
Noordzee
strand
in
de
winter,
1.2-2.6
logit
eenheden
bij
de
pelagische
zeevogels
en
116
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
groep
vogels
selection
of
birds
logit
1976/77
1996/97
verandering
change
in
logit
kustgebonden
soorten,
Noordzeekust,
winter
duikers
divers
+3.5
-
-0.2 -3.7
futen
grebes
+
1.5
-*
-0.8
-2.3
Eidereend
Eider
+0.6
-
-2.0 -2.6
zeeëenden
scoters
+
1.1
-
+1.1
0.0
Larus-
meeuwen
Larus-gulls
+
1.0
-
-2.0
-3.0
echte
zeevogels,
Noordzeekust,
winter
Noordse
Stormvogel
Fulmar
+1.0
-0.2 -1.2
Jan
van
Gent
Gannet
+3.1
+1.2
-1.9
Drieteenmeeuw
Kittiwake
+1.7
-*
+0.1
-1.6
Zeekoet
Guillemot
+3.0
+0.8
-
2.2
Alk
Razorbill
+
3.2
-
+0.8
-2.4
landgebonden
vogels,
Noordzeekust,
winter
steltlopers
waders
-0.9
-
-4.2
-3.3
landvogels
land
birds
+0.5
->•
-3.5 -4.0
kustgebonden
soorten
Waddenzee,
winter
overig
waterwild
other
wildfowl
-
1.1
-
-4.8
-
3.7
Eidereend
Eider
-0.1
-
-2.9 -2.8
steltlopers
waders
-2.3
-
-4.8 -2.5
Larai-meeuwen
Larus
-gulls
-0.1
-
-3.8
-3.7
echte
zeevogels.
Waddenzee,
winter
Drieteenmeeuw
Kittiwake
+3.0
-�
-
1.5
-
4.5
Zeekoet
Guillemot
+3.2
-
-0.7
-3.9
kustgebonden
soorten,
Noordzeekust,
zomer
Eidereend
Eider
+
1.8
->■
-3.9
-5.7
Larus-gu/Zs
+0.3
-4.5
-4.8
echte
zeevogels,
Noordzeekust,
zomer
Noordse
Stormvogel
Fulmar
+
1.9
-
-3.0 -4.9
landgebonden
vogels,
Noordzeekust,
zomer
landvogels
landhirds
+0.3
<-5.0
<-
5
kustgebonden
soorten
Waddenzee,
zomer
Eidereend
Eider
-1.3-»
<-5.0
<-4
Larus-meeuwen
Lams-
gulls
-2.7-»
-4.8 -2.1
Table
10.
Declines
in
fractions
oiled
(logit-units)
in
different
groups
of
birds
washed
ashore,
either
along
the
North
Sea
coast
or
in
the
Wadden
Sea
area,
in
winter
(November-April)
or
summer
(May-October)
since
1976/77.
See
Figures
28-43.
Tabel
10.
Afiiames
in
oliebesmeuring
(logit-eenheden)
sinds
1976/77
bij
verschillende
groepen
aangespoelde
vogels,
langs
het
Noordzeestrand
of
in
het
Waddengebied,
in
de
winter
(november-april)
of
in
de
zomer
(mei-oktober).
Zie
Figuren
28-43.
groep
vogels
selection
of
birds
logit
1976/77
1996/97
verandering
change
in
logit
kustgebonden
soorten,
Noordzeekust,
winter
duikers
divers
+3.5
-0.2
-
3.7
futen
grebes
+
1.5
-*
-
0.8
-
2.3
Eidereend
Eider
+0.6
-
2.0
-
2.6
zeeëenden
scoters
+
1.1
—>
+
1.1
0.0
Lams-
meeuwen
Larus-g«Ws
+
1.0
-
-
2.0
-
3.0
echte
zeevogels,
Noordzeekust,
winter
Noordse
Stormvogel
Fulmar
+
1.0
—*
-0.2
-
1.2
Jan
van
Gent
Gamel
+
3.1
+
1.2
-
1.9
Drieteenmeeuw
Kittiwake
+
1.7
+0.1
-
1.6
Zeekoet
Guillemot
+
3.0
-
+0.8
-
2.2
Alk
Razorbill
+
3.2
+0.8
-
2.4
landgebonden
vogels,
Noordzeekust,
winter
steltlopers
waders
-
0.9
-
4.2
-
3.3
landvogels
land
birds
+0.5
-
3.5
-
4.0
kustgebonden
soorten
Waddenzee,
winter
overig
waterwild
other
wildfowl
-
1.1
-*
-
4.8
-
3.7
Eidereend
Eider
-0.1
-
2.9
-
2.8
steltlopers
waders
-
2.3
-�
-
4.8
-
2.5
Laras-meeuwen
Lams
-gulls
-0.1
-
3.8
-
3.7
echte
zeevogels.
Waddenzee,
winter
Drieteenmeeuw
Kittiwake
+3.0
-
1.5
-4.5
Zeekoet
Guillemot
+3.2
-
-0.7
-
3.9
kustgebonden
soorten,
Noordzeekust,
zomer
Eidereend
Eider
+
1.8
-
3.9
-
5.7
Lams-
meeuwen
Lams
-gulls
+0.3
—»
-
4.5
-
4.8
echte
zeevogels,
Noordzeekust,
zomer
Noordse
Stormvogel
Fulmar
+
1.9
—*
-
3.0
-
4.9
landgebonden
vogels,
Noordzeekust,
zomer
landvogels
landbirds
+0.3
-
<-5.0
<-
5
kustgebonden
soorten
Waddenzee,
zomer
Eidereend
Eider
-
1.3
—>
<-5.0
<-
4
Lams-
meeuwen
Lams
-gulls
-
2.7
-
-
4.8
-2.1
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
117
3.3-4.0
logit-eenheden
bij
landgebonden
vogels
(Tabel
10).
In
de
Waddenzee
worden
’s
winters
zowel
bij
de
echte
zeevogels
als
bij
kust-
en
landgebonden
soorten
nog
scherpere
afnames
geconstateerd.
Kustgebonden
soorten
(Zilvermeeuw
en
Eidereend
werden
als
voorbeeld
uitgewerkt
in
Figuur
23-24)
vertoonden
over
het
algemeen
een
aanzienlijke
afname
in
het
percentage
met
olie
besmeurde
exemplaren
(Tabel
6-7)
en
een
flink
verschil
in
oliebevuilingspercentage
tussen
de
vondsten
op
de
Noordzee-
kust
en
in
het
Waddengebied.
Duidelijk
blijkt
dat
de
oliebevuilingskans
voor
kustgebonden
soorten
langs
het
Noordzeestrand
aanmerkelijk
hoger
is
dan
die
in
het
Waddengebied.
Een
uitzondering
werd
gevormd
door
de
Zwarte
Zee-
eend,
waar
geen
enkele
trend
in
het
bevuilingspercentage
aanwijsbaar
was.
De
Zwarte
Zeeëend
is
uniek
in
zijn
sterk
geclusterde
voorkomen
in
de
kust-
zone
(Leopold
et
al.
1995);
grote
concentraties
vogels
afgewisseld
met
uitgestrekte
gebieden
zonder
vogels.
Dit
afwijkende
voorkomen
maakt
de
groep
wellicht
minder
geschikt
om
als
instrument
voor
de
monitoring
van
olievervuiling
te
dienen,
maar
is
op
zich
geen
verklaring
voor
het
ontbreken
van
een
trend
in
oliebesmetting.
Een
uitgebreidere
en
vooral
gedetailleerdere
analyse
van
de
gevonden
zeeëenden
zou
wellicht
tot
een
antwoord
kunnen
leiden
op
de
vraag
waarop
deze
groep
als
enige
geen
(negatieve)
trend
in
oliebesmetting
laat
zien.
Pelagische
zeevogels
vertoonden
een
(significant)
afnemende
trend,
maar
de
hellingshoek
was
gemiddeld
kleiner
dan
die
bij
de
kustgebonden
vogel-
soorten
en
bij
landvogels.
’Echte’
zeevogels
die
in
de
Waddenzee
werden
gevonden
waren
gemiddeld
even
vaak
bevuild
als
die
op
het
Noordzeestrand
werden
aangetroffen
(Figuur
25-26).
Een
verklaring
kan
zijn
dat
deze
vogels
de
Waddenzee
pas
binnentrekken
als
hun
algehele
fysieke
conditie
een
verder
verblijf
op
open
zee
onmogelijk
maakt.
Deze
pelagische
soorten
demonstre-
ren
dan
dus
in
het
Waddengebied
de
risico’s
zoals
zij
die
op
de
Noordzee
lopen.
Dit
resultaat
is
enigszins
in
tegenspraak
met
de
eerder
aangetoonde
scherpere
afname
van
oliebesmetting
in
het
Waddengebied
in
vergelijking
met
die
langs
het Noordzeestrand.
Toekomstige
tellingen
zullen
dus
vermoedelijk
ook
bij
de
pelagische
zeevogels,
net
als
bij
de
kustgebonden
soorten
en
bij
een
prolongatie
van
de
huidige
trends,
verschillen
tussen
de
beide
kustge-
bieden
aan
het
licht
brengen.
Opgemerkt
dient
te
worden
dat
er
zowel
op
het
strand
als
in
het
Waddengebied
ook
tegenwoordig
nog
bevuilingspercentages
gevonden
worden
die
in
vergelijking
met
bijvoorbeeld
die
langs
de
Atlanti-
sche
kust
of
op
de
Shetland
en
Orkney
Eilanden
hoog
zijn
(Camphuysen
&
Van
Franeker
1992,
Heubeck
1995;
Tabel
11).
118
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Groep/soort
Nederlandse
Noordzeekust
Dutch
North
Sea
coast
Group/species
1969-76 1977-85 1986-97
Shetlands
duikers
divers
98
91
79
14
futen
grebes
98
50 43
N.
Stormvogel
Fulmar
74
71
56
6
Jan
van
Gent
Gannet
95
87
78
10
aalscholvers
C/Shag
-
54
9
5
Eidereend
Eider
92
28 25
14
zeeëenden
scoters
99 70 77
ov.
zeeëenden
other
seaduck
87
25
24
ov.
waterwild
other
wildfowl
58
25 9
steltlopers
waders
18 11
2
jagers
skuas
70 33 5
Larus-
meeuwen
La
rus
-gulls
81
48 20
3
Drieteenmeeuw
Kittiwake
Zeekoet
Guillemot
98
89 75
13
Alk
Razorbill
98
89
74
12
Papegaaiduiker
Puffin
85 51 9
Kleine
Alk
Little
Auk
76
28 22
reigers
en
rallen
herons
and
rails
58
13
5
landvogels
landbirds
63
25 25
Het
materiaal
geeft
geen
aanwijzingen
in
de
richting
van
een
'plotselinge’
verbetering
na
invoering
van
het
MARPOL
verdrag
Annex
1
in
1983;
de
ver-
betering
is al
tenminste
in
het
begin
van
de
jaren
zeventig
ingezet.
Ondanks
regelgeving
en
verscherpte
controle
worden
evenwel
nog
grote
hoeveelheden
olielozingen
geregistreerd
en
is
de kans
op
locale
incidenten,
kleine
ongeval-
len
en
calamiteiten
nog
steeds
aanwezig.
Een
opvallend
hoog
percentage
olie-
slachtoffers
onder
bijvoorbeeld
Zeekoeien
in
december
1996
en
het
zwaar
be-
vuilde
strand
bij
Katwijk
en
Noordwijk
in
de
afgelopen
winter
toonden
aan
dat
een
onverminderde
waakzaamheid
geboden
is.
Niettemin
blijkt
uit
de
gevonden
afnemende
trends
dat
belangrijke
resultaten
zijn
geboekt
bij
de
bestrijding
en
voorkoming
van
olieverontreiniging
in
de
Noordzee.
Tabel
11.
Oliebevuilingspercentages
bij
de
voornaamste
groepen
vogels
langs
het
Noordzeestrand
in
de
winter
in
de
tijdvakken
1969-76,
1977-85
en
1986-97
(dit
rapport,
NZG/NSO
database)
in
vergelijking
met
oliebevuilingspercentages
zoals
die
tegenwoordig
op
de
Shetland
Eilanden
worden
gevonden
(1979-92;
Heubeck
1995).
-=
onvoldoende
steekproef
(<25
complete
kadavers
onderzocht).
Table
11.
Proportions
oiled
in
the
main
groups
and
species
of
birds
found
along
the
North
Sea
coast
in
winter
in
1969-76,
1977-85
and
1986-97
(this
report,
NZG/
NSO
database)
in
comparison
with
oil
rates
currently
found
on
the
Shetland
islands
(1979-92;
Heubeck
1995),
-=
insufficient
sample
(<25
complete
corpses
examined).
Groep/soort
Nederlandse
Noordzeekust
Dutch
North
Sea
coast
Group/species
1969-76
1977-85
1986-97
Shetlands
duikers
divers
98 91
79
14
futen
grebes
98 50
43
-
N.
Stormvogel
Fulmar
74
71
56
6
Jan
van
Gent
Garnet
95
87
78 10
aalscholvers
C/Shag
-
54
9
5
Eidereend
Eider
92 28
25
14
zeeëenden
scoters
99 70
77
-
ov.
zeeëenden
other
seaduck
87 25
24
-
ov.
waterwild
other
wildfowl
58
25
9
-
steltlopers
waders
18
11
2
-
jagers
skuas
-
70
33
5
La
rus-meeuwen
Larus
-gulls
81
48 20
3
Drieteenmeeuw
Kittiwake
88
85
62
4
Zeekoet
Guillemot
98 89
75
13
Aik
Razorbill
98 89
74 12
Papegaaiduiker
Puffin
-
85 51 9
Kleine
Alk
Little
Auk
-
76 28 22
reigers
en
rallen
herons
and
rails
58
13
5
-
landvogels
landbirds
63 25 25
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
119
De
resultaten
van
luchtsurveillance
waar
het
gaat
om
het
voorkomen
en
de
ruimtelijke
verspreiding
van
olievlekken
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee
zijn
niet
beschikbaar
in
een
bruikbare
vorm
op
grond
waarvan
directe
vergelijkingen
getrokken
kunnen
worden.
De
surveillance
bevestigt
evenwel
het
nog
steeds
frequente
voorkomen
van
olievlekken
op
het
Neder-
landse
deel
van
de
Noordzee
en
er
bestaat
een,
niet
significant,
positief
verband
tussen
het
aantal
olievlekken
per
vlieguur
en
het
bevuilingspercenta-
ge
bij
gestrande
zeevogels
(in
de
winter,
gegevens
1983-94).
Wanneer
vlucht-
gegevens
over
een
groter
aantal
jaren
beschikbaar
zijn
is
het
mogelijk
dat
de
correlatie
tussen
bevuilingspercentage
en
olievlekvoorkomens
duidelijker
kan
worden
aangetoond.
De
waarnemingen
op
het
strand
suggereren
een
grotere
bevuilingskans
voor
vogels
in
de
Zuidelijke
Bocht
dan
ten
noorden
van
de
Waddeneilanden.
Toekomstige
analyses
van
olieslachtoffertellingen
en
lucht-
surveillances
zouden
deze
ruimtelijke
trend
wellicht
duidelijker
kunnen
aan-
tonen.
Met
de
huidige
gegevensbank
is
het
mogelijk
om
nog
een
veelheid
van
analyses
uit
te
voeren.
De
uitvoering
van
een
voortgezet
monitoringprogram-
ma
van
oliebevuiling
op
gestrande
vogels
ligt
voor
de
hand.
Een
heldere
jaar-
verslaglegging,
bestaande
uit
een
overzicht
van
verdere
ontwikkelingen
van
de
trend
en
een
beschrijving
van
bijzondere
omstandigheden
die
het
bevui-
lingspercentage
kunnen
hebben
beïnvloed,
zal
daarbij
een
nuttig
middel
kun-
nen
zijn
om
de
effectiviteit
van
het
beleid
ten
aanzien
van
olievervuiling
van
de
zee
te
blijven
volgen.
Een
logisch
vervolg
van
de
resultaten
van
deze
en
de
voorgaande
studie
is
het
uitdragen
van
de
methode
naar
de
ons
omringende
landen.
In
meer
dan
20
Europese
landen
worden
al
vele
jaren
olieslachtoffertellingen
uitgevoerd
met
vrijwel
dezelfde
methodiek,
zonder
dat
de
gegevens
op
een
eenduidige
manier
werden
geanalyseerd.
Een
advies
bij
de
voorbereidingen
van
de
eerst-
komende
Noordzee
Ministersconferentie
en
in
OSPARCOM
(Oslo-Parijse
Commissie)
verband
zou
daarom
kunnen
zijn
(1)
het
operationeel
maken
en
analyseren
van
de
in
de
landen
rond
de
Noordzee
aanwezige
gegevens
van
olieslachtoffertellingen
en
(2)
het
opzetten
van
een
Europees
monitoring
programma,
bijvoorbeeld
volgens
suggesties
gedaan
met
betrekking
tot
de
’European
Beached
Bird
Survey’
(EBBS;
Camphuysen
&
Van
Franeker
1992).
120
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
(foto
anonymous,
archief
NZG/NSO)
Describing
a
Long-tailed
Duck
’s
plumage
Clangula
hyemalis
Minutieus
onderzoek
aan
het
verenkleed
van een
gestrande
Useend
121
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
CONCLUSIES
Gestrande
vogels
zijn
onder
te
verdelen
in
(1)
vogels
van
open
zee,
(2)
kustgebonden
vogels
en
(3)
landvogels.
Soorten
binnen
elk
van
deze
groepen
hebben
specifieke
oliebevuilingsrisico’s
die
vooral
samenhangen
met
gedrag
en
expositie.
Bij
de
kustgebonden
Eidereend
en
de
Zilvermeeuw
was
het
oliebevuilingsper-
centage
langs
de
Noordzeekust
opvallend
hoger
dan
in
het
Waddengebied.
Bij
twee
pelagische
soorten,
Drieteenmeeuw
en
Zeekoet,
is
zo’n
tweedeling
niet
aanwijsbaar.
De
resultaten
ondersteunen
de
gedachte
dat
(kadavers
van)
watervogels
in
het
Waddengebied
een
kleinere
kans
hebben
om
met
olie
in
aanraking
te
komen
dan
op
de
Noordzee.
Echte
zeevogels
bereiken
de
Wad-
denzee
vooral
in
uitgeputte
(besmeurde)
toestand
en
kunnen
daarom
niet
als
bruikbaar
meetinstrument
voor
olievervuiling
in
de
Waddenzee
worden
ge-
bruikt.
In
de
winter
werden
langs
de
Noordzeekust
over
de
periode
1976/77-1996/97
afnemende
tendenzen
in
het
oliebevuilingspercentage
gevonden
bij
alle
soorten/groepen vogels
behalve
de zeeëenden.
De
afnemende
trends
zijn
sig-
nificant
voor
alle
soorten
behalve
voor
de
duikers
(Tabel
6,
Figuren
28-33).
In
de
winter
werden
in
het
Waddengebied
over
de
periode
1976/77-1996/97
afnemende
trends
in
het
oliebevuilingspercentage
gevonden.
In
alle
gevallen
was
de
trend
significant
(Tabel
7,
Figuren
34-37).
In
de
zomer
werden
op
het
Noordzeestrand
in
de
periode
1977-96
voor
alle
geanalyseerde
soorten
significante
negatieve
trends
in
het
oliebevuilings-
percentage
gevonden.
Het
materiaal
is
fragmentarischer
dan
dat
wat
in
de
winter
werd
verzameld
(Tabel
8,
Figuren
38-41).
Voor
de
zomerperiode
was
van
het
Waddengebied
maar
weinig
geschikt
materiaal
beschikbaar,
maar
de
gevonden
resultaten
wijzen
eveneens
op
(significant)
afnemende
trends
in
het
oliebevuilingspercentage
(Tabel
8,
Figuur
42).
Wanneer
het
logit-getransformeerde
oliebevuilingspercentage
wordt
gezien
als
de
kans
dat
een
vogel
in
de
olie
terecht
komt
en
als
deze kans
bepaald
wordt
122
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
door
de
hoeveelheid
olie
op
zee,
en
aangenomen
dat
andere
factoren
die
bepalend
zijn
voor
de
kans
voor
vogels
om
met
olie
in
contact
te
komen
gemiddeld
constant
zijn,
dan
is
een
afname
in
het
oliebevuilingspercentage
recht
evenredig
met
de
afname
van
de
chronische
olievervuiling.
De
afname
in
het
percentage
met
olie
besmeurde
vogels
op
het
Noordzee-
strand
bedroeg
de
afgelopen
twintig
jaren,
dat
wil
zeggen
sinds
de
winter
van
1976/77,
ongeveer
50%
(op
logitschaal
van
1.2
-0.5;
76
38%).
In
het
Waddengebied
is
het
percentage
olieslachtoffers
sinds
1976/77
liefst
met
82%
afgenomen
(op
logit-schaal
van
0.3
-2.2;
57
10%).
Voorts
kan
geschat
worden
dat
over
de
gehele
periode
(sinds
1969),
voor
alle
soorten
te
zanten,
de
afname
in
het
percentage
met
olie
besmeurde
vogels
ongeveer
57%
bedraagt
voor
de
vondsten
op
het
Noordzeestrand
(op
logitschaal
van
2
-
0.5;
88
38%),
en
liefst
88%
voor
de
vondsten
in
het
Waddengebied
(op
logit-schaal
van
1.6
-*
-2.2;
83
-*
10%).
Per
soort/groep
vogels
zijn
de
procentuele
afnames
sterk
verschillend,
omdat
het
niveau
van
oliebesmeuring
sterk
verschilt.
In
plaats
van
de
ogen-
schijnlijk
begrijpelijke,
maar
onderling
slecht
vergelijkbare
percentages,
wordt
daarom
bij
een
verdere
voortgang
van
het
monitoringprogramma
de
af-
name
uitgedrukt
in
logit-eenheden
geprefereerd
(Tabel
10).
Uit
de
gevonden
afnemende
trends
blijkt
dat
belangrijke
resultaten
zijn
geboekt
bij
de
bestrijding
en
voorkoming
van
olieverontreiniging
in
de
Noordzee.
Toch
worden
er
ook
tegenwoordig
nog
bevuilingspercentages
gevonden
die
in
vergelijking
met
bijvoorbeeld
tellingen
langs
de
Atlantische
kust
of
op
de
Shetland
en
Orkney
Eilanden
hoog
zijn
(Tabel
11).
Een
onver-
minderd
strenge
regelgeving
gekoppeld
aan
beleidsmaatregelen
en
een
kriti-
sche
evaluatie
van
de
(toekomstige)
gegevens
zijn
geboden
om
de
bevuilings-
risico’s
voor
kust-
en
zeevogels
verder
terug
te
dringen.
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
123
VERANTWOORDING
EN
DANKWOORD
Het
project
'Beached
bird
survey
II'
werd
uitgevoerd
en
dit
rapport
werd
samenge-
steld
door
C.J.
Camphuysen
(CSR
Consultancy)
in
opdracht
van
het
Directoraat-
Generaal
voor
Scheepvaart
en
Maritieme
Zaken
in
Rijswijk.
De
gebruikte
gegevens
zijn
afkomstig
uit
het
archief
van
de
werkgroep
Nederlands
Stookolieslachtoffer-
Onderzoek
van
de
Nederlandse
Zeevogelgroep
(NZG/NSO).
Drs
Theo
Janssen
van
DGSM
begeleidde
het
project,
ondermeer
als
voorzitter
van
de
begeleidingscommis-
sie,
op
enthousiaste,
stimulerende
en
kundige
wijze.
De
nuttige
commentaren
van
de
overige
leden
van
de
begeleidingscommissie,
Marieke
van
Binsbergen
(DGSM),
Her-
mien
Busschbach
(Directie
Noordzee),
Jan
Andries
van
Franeker
(Instituut
voor
Bos-
en
Natuuronderzoek,
IBN-DLO),
Marcel
van
der
Tol
(Rijksinstituut
voor
Kust
en
Zee,
RIKZ)
en
Wim
de
Vries
(DGSM),
stuurden
het
project
steeds
in
de
gewenste
richting.
Jaap
van
der
Meer
(Nederlands
Instituut
voor
Onderzoek
der
Zee,
NIOZ)
was
steeds
beschikbaar
met
advies
over
de
te
hanteren
statistische
methoden.
Marieke
van
Binsbergen,
Hermien
Bussbach,
Jan
Andries
van
Franeker,
Theo
Janssen,
Marcel
van
der
Tol,
Wim
de
Vries
lazen
en
becommentariëerden
het
manuscript
en
ook
de
eerdere
versies
van
deze
eindrapportage,
waardoor
zowel
de
zeggingskracht
als
de
kwaliteit
van
deze
publicatie
aanzienlijk
verbeterde.
Elders
in
dit
rapport
werden
de
talloze
vrijwillige
medewerkers
al
opgesomd,
zonder
welke
het
onderzoek
nooit
had
kunnen
plaatsvinden.
Mijn
bijzondere
dank
geldt
de
regionale
coördinatoren
en
de
bijzonder
actieve
tellers
die,
soms
jaren
lang,
gedeelten
van
de
Nederlandse
kust
onder
hun
hoede
hebben
gehouden:
E.J.
Alblas,
A.
Barnhoorn,
L.
Baukema,
P.
Bison,
D.
Blok,
O.
Boeren,
K.
Borrius,
C.W.
Braat,
E.A.M.
Camphuysen,
R.
Costers,
A.S.
Couperus,
A.J.
van
Dijk,
J.
van
Dijk,
K.
van
Dijk,
J.A.
Dijkhuizen,
R.M.
Dubbelt,
G.J.M.
Dumay,
A.J.
van
den
Ende,
F.P.
van
den
Ende,
K.A.M.
Engelen,
J.
Feddema,
J.A.
van
Franeker,
J.
Freyer,
S.C.V.
Geelhoed,
M.
Geertsma,
F.
Geldermans,
J.
Goedbloed,
G.M.
Goedhart,
C.J.
de
Graaf,
R.
de
Graaff,
A.
&
R.
Gronert,
R.
Halff,
M.
Hart,
S.
Hart,
G.F.
de
Hek,
E.
van
Hijum,
F.
Hopman,
L.
ten
Hoorn,
R.
van
Houwelingen,
E.
van
Huijssteede,
J.N.
Unsen,
F.
Jachmann,
A.
Janse,
H.
Janse,
M.
Janse,
M.
Janssen,
A.
de
Jong,
J.
de
Jong,
P.
de
Jong,
G.
Jonker,
M.
van
de
Kasteele,
G.O.
Keijl,
K.
Klitsie,
W.
Kocera,
H.
&
K.
Koffijberg,
E.J.O.
Kompanje,
J. de
Korte,
M.F.
Leopold,
R.
Luntz,
F.J.
Maas,
F.
Majoor,
R.
Mantel,
J.M.W.
Meulmeester,
J.E.
den Ouden,
M.
Platteeuw,
W.
Pompert,
T.
Postma,
P.
Reinders,
J.
Roersma,
A.S.
Rolaff,
C.S.
Roselaar,
H.
Sandee,
H.
Schekkerman,
S.
Schut,
T.C.J.
Sluijter,
R.
&
W.
van
Splunder,
A.
van
der
Spoel,
A.M.
Sterk,
D.
Stienstra,
L.
Stougie,
J.
Stuart,
L.
Tervelde,
P.
Thomas,
J.A.P,
van
Velzen,
J.W.
Vergeer,
M.
Versluys,
D.C.
Visser,
C.
van
der
Vliet,
C.J.N.
Winter,
R.
Witte,
P.A.
Wolf
en
K.
Woutersen.
124
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
SAMENVATTING
Dit
rapport
bespreekt
het
voorkomen
van
olieslachtoffers
op
de
Nederlandse
kust
in
de
periode
1969-1997,
met
nadruk
op
de
gegevens
over
1977-97.
Veranderingen
in
het
oliebevuilings-
percentage
worden
gepresenteerd
als
maat
voor
de
veranderingen
in
het
risico
voor
(kadavers
van)
vogels
om
op
zee
met
olie in
aanraking
te
komen.
Tellingen
van
olieslachtoffers
werden
uitgevoerd
langs
de
gehele
Nederlandse
Noordzeekust
en
in
het
Waddengebied.
Op
het
moment
van
rapporteren
bevatte
de
gegevensbank
ruim
5178
tel-
lingen
over
38
168
km
kust,
waaraan
tenminste
578
personen
hebben
bijgedragen.
In
totaal
werden
de
kadavers
van
187 116
vogels
en
(zee-)
zoogdieren
geregistreerd.
De
gegevens
werden
gesplitst
in
de
'winter’
(november-april)
en
de
’zomer’-periode
(mei-
oktober).
Tevens
werd
een
splitsing
aangebracht
in
tellingen
die
van
de
Noordzeekust
afkomstig
waren
en
van
gegevens
uit
het
Waddengebied.
Omdat
een
analyse
op
soortniveau
dikwijls
niet
mogelijk
was
(onvoldoende
steekproef)
werden
de
soorten
gegroepeerd.
De
periode
1969-97
kende
in
totaal
16
zachte,
7
matige
en
6
strenge
winters.
Opvallende
sterfte
onder
zee-
of
kustvogels
als
gevolg
van
ongevallen
of
lozingen
werden
gemeld
in
1969,
1973,
1974,
1985, 1987, 1988,
1990
en
1992,
Daarnaast
vonden
talloze
kleinere
incidenten
plaats.
In
de
jaren
tachtig
en
het
begin
van
de
jaren
negentig
werden
vrijwel
jaarlijkse
zeevogel-Vrccfa’
waargenomen
(massale
sterfte
door
verhongering).
De
talrijkste
soorten/groepen
die
in
de
periode
1969-97
gevonden
werden,
zijn
Eidereend
(18
648),
zeeëenden
(15
724),
overig
waterwild
(8729),
steltlopers
(23
465),
Lara.v-meeuwen
(29
999),
Drieteenmeeuw
(11
483),
Zeekoet
(30
766),
Alk
(7234)
en
landvogels
(10
364).
De
resultaten
over
de
afgelopen
30
jaren
laten
eenduidige,
afnemende
trends
in
het
oliebevui-
lingspercentage
zien.
Conform
de
verwachting,
gebaseerd
op
een
power-analyse (Camphuysen
1995)
waren
de
gevonden
trends
in
zo
goed
als
alle
onderzochte
gevallen
significant.
Er
zijn
bovendien
duidelijke
aanwijzingen
dat
de
oliebevuilings-risico’s
in
het
Waddengebied
lager
zijn
dan
die
in
de
Noordzee.
Bij
de
kustgebonden
Eidereend
en
de
Zilvermeeuw
was
het
oliebevuilingspercentage
langs
de
Noordzeekust
hoger
dan
in
het
Waddengebied,
bij
twee
pelagische
soorten,
Drieteenmeeuw
en
Zeekoet,
is
zo’n
tweedeling
niet
aanwijsbaar.
De
resultaten
ondersteunen
de
gedachte
dat
(kadavers
van)
watervogels
in
het
Waddengebied
een
kleinere
kans
hebben
om
met
olie
in
aanra-
king
te
komen
dan
op
de
Noordzee.
In
de
winter
werden
langs
de
Noordzeekust
over
de
periode
1976/77-1996/97
afnemende
tendenzen
in
het
oliebevuilingspercentage
gevonden
bij
alle
soorten/groepen
vogels
behalve
de
zeeëenden.
De
afnemende
trends
zijn
significant
voor
alle
soorten
behalve
voor
de
duikers
(Tabel
6,
Figuren
28-33).
In
de
winter
werden
Waddengebied
over
de
periode
1976/77-1996/97
afnemende
trends
in
het
oliebevuilingspercentage
gevonden.
In
alle
gevallen
was
de
trend
significant
(Tabel
7,
Figuren
34-37).
In de
zomer
werden
op
het
Noordzeestrand
in
de
periode
1977-96
voor
alle
geanalyseerde
soorten
significante
negatieve
trends
in
het
oliebevuilingspercentage
gevonden.
Het
materiaal
is
fragmentarischer
dan
dat
wat
in
de
winter
werd
verzameld
(Tabel
8,
Figuren
38-41).
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
125
Voor
de
zomerperiode
was
van
het
Waddengebied
maar
weinig
geschikt
materiaal
beschikbaar,
maar
de
gevonden
resultaten
wijzen
eveneens
op
(significant)
afnemende
trends
in
het
oliebevui-
lingspercentage
(Tabel
8,
Figuur
42).
Wanneer
het
oliebevuilingspercentage
wordt
gezien
als
de
kans
dat
een
vogel
in
de
olie
terecht
komt
en
als
deze
kans
bepaald
wordt
door
de
hoeveelheid
olie
op
zee,
en
aangenomen
dat
andere
factoren
die
bepalend
zijn
voor
de
kans
voor
vogels
om
met
olie
in
contact
te
komen
gemiddeld
constant
zijn,
dan is
een
afname
in
het
oliebevuilingspercentage
een
afspiegeling
van
de
afname
van
de
olievervuiling.
Sinds
1976/77,
bedroeg
de
afname
in
het
percentage
met
olie
besmeurde
vogels
voor
alle
soorten
te
zamen
op
het
Noordzeestrand
ongeveer
50%
(een
afname
op
logitschaal
van
1.2
-*
-0.5;
procentueel
76
38%).
Gemeten
over
een
langere
periode
(Figuur
43)
bedroeg
deze
afname
zelfs
57%.
Anders
uitgedrukt
bedroeg
deze
afname
sinds
1976/77
2.3-3.7
logit-eenheden
bij
de
meeste
kustgebonden
soorten
langs
het
Noordzee
strand
in
de
winter,
1.2-2.6
logit
eenheden
bij
de
pelagische
zeevogels
en
3.3-4.0
logit-eenheden
bij
landgebonden
vogels
(Tabel
10).
In
de
Waddenzee
werden
’s
winters
zowel
bij
de
echte
zeevogels
als
bij
kust-
en
landgebonden
soorten
nog
scherpere
afnames
geconstateerd.
In
het
Waddengebied
is
het
percentage
olieslachtoffers
sinds
1976/77
met
82%
afgenomen
(op
logit-schaal
van
0,3
-2.2;
57
10%)
en
sinds
het
einde
van
de
jaren
zestig
met
88%.
De
analyse
toont
aan
dat
aan
de
hand
van
tellingen
van
aangespoelde
vogels
op
de
kust
niet
alleen
in
de
tijd,
maar
ook in
de
ruimte
uitspraken
gedaan
kunnen
worden
over
de
kennelijke
ontwikkelingen
in
de
vervuilingslast
van
het
mariene
milieu.
Uit
de
gevonden
afnemende
trends
blijkt
dat
belangrijke
resultaten
zijn
geboekt
bij
de
bestrijding
en
voorkoming
van
oliever-
ontreiniging
in
de
Noordzee.
Op
grond
van
het hier
gepresenteerde
materiaal
is
de
vermindering
van
de
chronische
olievervui-
ling
al
in
het
begin
van
de
jaren
zeventig
ingezet
en
er
zijn
geen
aanwijzingen
voor
een
’plotse-
linge’
verdere
verbetering
na
invoering
van
het
MARPOL
verdrag
Annex
1
in
1983.
Ondanks
regelgeving
en
verscherpte
controle
worden
nog
steeds
grote
hoeveelheden
olie
op
zee
geloosd
en
is de
kans
op
locale
incidenten,
kleine
ongevallen
en
calamiteiten
nog
steeds
aanwezig.
In
vergelijking
met
bijvoorbeeld
de
vondsten
op
de
Shetland
Eilanden
zijn
de
oliebevuilingspercen-
tages
in
ons
land
nog
steeds
(te)
hoog
(Tabel
11).
De
resultaten
van
luchtsurveillance
waar
het
gaat
om
het
voorkomen
en
de
ruimtelijke
versprei-
ding
van
olievlekken
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee
zijn
niet
beschikbaar
in
een
bruikbare
vorm
op
grond
waarvan
directe
vergelijkingen
getrokken
kunnen
worden.
De
surveillance
bevestigt
evenwel
het
nog
steeds
frequente
voorkomen
van
olievlekken
op
het
Nederlandse
deel
van
de
Noordzee
en
er
bestaat
een,
niet
significant,
positief
verband
tussen
het
aantal
olievlekken
per
vlieguur
en
het
bevuilingspercentage
bij
gestrande
zeevogels
(in
de
winter,
gegevens
1983-94),
In
meer
dan 20
Europese
landen
worden
al
vele
jaren
olieslachtoffertellingen
uitgevoerd
met
vrijwel
dezelfde
methodiek,
zonder
dat
de
gegevens
op
een
eenduidige
manier
werden
geanaly-
seerd.
Een
advies
bij
de
eerstkomende
Noordzee
Ministersconferentie
zou
daarom
kunnen
zijn
(1)
het
operationeel
maken
en
analyseren
van
de
in
de
landen
rond
de
Noordzee
aanwezige
gegevens
van
olieslachtoffertellingen
conform
de
analyses
in
dit
rapport
en
(2)
het
opzetten
van
een
Europees
monitoring
programma,
bijvoorbeeld
volgens
suggesties
gedaan
met
betrekking
tot
de
’European
Beached
Bird
Survey’
(EBBS;
Camphuysen
&
Van
Franeker
1992).
126
C.J.
Camphuysen
Sulall(2)
SUMMARY
This
report
presents
the
results
of
beached
bird
surveys
along
the
Dutch
coast
between
I969
and
1997.
with
emphasis
on
data
collected
since
winter
1976/77.
Changes
in
oil
rates
of
beached
birds
are
presented
as
changes
in
the
risk
for
(corpses
of)
seabirds,
coastal
birds
and
land
birds
to
become
oil
contaminated
at
sea
due
to
chronic
(oil)
pollution.
Beached
bird
surveys
were
conducted
along
the
entire
Dutch
North
Sea
coast
(beaches
and
dikes)
and
in
the
Wadden
Sea
area
(dikes
and
saltmarshes:
Figure
1,
Table
I).
To
the
date
of
publication,
the
NZG/NSO
database
contained
the
results
of
5178
surveys
over
38 138
km
of
shoreline.
At
least
578
volunteers
have
contributed
to
these
surveys
and
the
corpses
of
184 808
(sea-)
birds
and
(marine)
mammals
were
recorded.
The
results
were
split
into
’winter’
(November-April)
and
'summer'
(May-October)
surveys
(Table
2).
The
North
Sea
coast
has
been
treated
separately
from
the
Wadden
Sea
area.
With
the
period
1969-97,
a
total
of
16
winters
were
recorded
as
being
rather
’mild’
(20
or
less
cold
days
between
December
and
March),
7
winters
were
listed
as
’moderate’
(21-45
cold
days)
and 6
as
severe
(>45
cold
days;
Table
3).
Severe
winters
often
caused
considerable
extra-
mortality
among
grebes,
wildfowl
and
waders,
which
resulted
in
comparatively
low oil-rates
in
these
species.
Mass-mortality
as
a
result
of
certain
illegal
discharges
of
oil
or
shipping
accidents
were
recorded
in
1969, 1973,
1974,
1985,
1987,
1988,
1990
and
1992.
Countless
smaller
or
less
conspicuous
incidents
took
place.
In
the
1980s
and
early
1990s,
massive
seabird
wrecks
(with
many
seabirds
starved
to
death)
have
been
recorded
nearly
annually.
The
most
numerous
species/groups
of
species
found
in
the
Netherlands
during
1969-97
were
Guillemot
(30
766),
Larus
-gulls
(29
999),
waders
(23
465),
Eider
(18
648),
scoters
(15
724),
Kittiwake
(11
483),
land
birds
(10
364),
other
wildfowl
(8729),
and
Razorbill
(7234).
In the
species
accounts,
effort-corrected
seasonal
patterns
are
given
for
each
group
of
birds,
showing
their
relative
abundance
as
beached
birds
throughout
the
year
(based
on
data
collected
between
1977 and
1997).
In
the
heading
of
each
account,
a
table
shows
the
total
number
of
birds
found
in
three
main
periods
(1969-76,
1977-85,
and
1986-97,
plus
the
proportion
of
oiled
birds
<%)
if
at
least
10
complete
corpses
were
available
in
the
sample.
The
assumption
is
made
that
the
fraction
of
all
beached
birds
that
is
oil
contaminated
is
in
some
way
related
to
oil
pollution
at
sea.
The
percentage
of
oiled birds
along
a
shore
is
thought
to
mirror
the
specific
risk
of
species
or
groups
of
birds
to
become
oil
contaminated
at
sea,
before
or
after
death.
In
most
land
birds
and
waders,
post-mortal
oil
contamination
will
be
more
common
than
in
often
swimming
seabirds
such
as
divers
and
auks.
If
we
assume
that
all
factors
that
influence
the
risk
for
birds
to
become
oiled
are
constant,
than
the
oil
rate
will
mirror
fluctuations
in
the
risk
to
become
oiled
at
sea
and,
hence,
in
the
amount
of
oil
present
in
the
marine
environment.
While
an
absolute
measure
of
the
quantities
of
oil
released
into
the
sea
cannot
be
derived
from
beached
bird
surveys,
it
is
believed
that
changes
in
oil
rates
will
follow
the
level
of
marine
oil
pollution.
A
decline
in
oil
rate
is thus
believed
to
be
indicative
of
a
decline
in
oil
pollution
at
sea.
Spatial
differences
in
marine
oil
pollution
are
clearly
represented
in
differences
in
species
specific
oil
rates
between
countries
around
the
North
Sea,
while
several
examples
have
shown
the
sensitivity
of
beached
bird
surveys
in
time
when
radical
measures
to
reduce
oil
pollution
come
into
effect
(Camphuysen
&
Van
Franeker
1992).
Presumably,
the
fraction
of
oiled
birds
(y)
has
some
S-shaped
relation
with
an
index
of
oil
pollution
(x;
Appendix
Table
I,
Figure
A).
A
widely
used
mathematical
representation
of
such
a
S-shaped
curve
is
the
logit
function;
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
127
e
x
y=
l+«
x
(li-
ne
analysis
focuses
on
this
index
of
oil
pollution,
which
equals
(as
follows
from
(I)):
'""■fe)
(2).
Trends
in
oil
rates
were
now
calculated
after
logit-transformation
of
the
data
by
means
of
linear
regression
(by
least-squares
estimation).
Trends
are
shown
in
diagrams
(Figures
28-43),
whereas
Tables
6-8
give
all
the
relevant
statistics
accompanying
the
calculations
(n,
a,
b,
se
h
r
2
,
rms,
t
and
the
level
of
significance).
In
the
trend
analysis
of
oil
rates,
samples
of
less
than
25
corpses
were
considered
insufficient
and
were
therefore
omitted.
From
the
seasonal
patterns
and
the
relative
abundance
as
beached
birds
within
the
two
main
areas
(North
Sea,
Wadden
Sea),
data
sets
were
selected
to
be
of
use
in
the
trend
analysis
of
oil
rates
(Table
5).
For
example,
for
divers,
only
eight
winters
of
beached
bird
surveys
along
the
North
Sea
coast
provided
a
sufficient
sample
(>25
individuals
each
winter)
to
calculate
a
trend
in
oil
rates
(Figure
28,
Table
6).
Summer
surveys
in
this
area,
and
the
surveys
within
the
Wadden
Sea
(winter
and
summer)
provided
insufficient
information
for
a
trend
analysis
in
oil
rates
of
divers.
In
contrast,
the
Eider
gave
valuable
results
for
both
winter
(19
years:
Table
6,
Figure
30)
and
summer
(9
years,
Table
8,
Figure
39)
along
the
North
Sea
coast
and
also
for
both
winter
(17
years;
Table
7.
Figure
34)
and
summer
(8
years:
Table
8,
Figure
42)
within
the
Wadden
Sea.
From
beached
bird
survey
results,
there is
strong
evidence
that
the
risk
to
become
oil
contamina-
ted
(for
birds
or
for
corpses
of
birds
floating
in
the
water)
is
substantially
less
within
the
Wadden
Sea
than
it
is
in
the
North
Sea
(Figure
22).
Several
coastal
species
which
occur
both
within
the
Wadden
Sea
and
along
the
North
Sea
coast
show
distinctly
different
oil
rates
in
the
respective
areas
(Figures
23-24),
whereas
pelagic
seabirds
found
within
the
Wadden
Sea
had
the
same
oil
rates
as
those
found
along
the
North
Sea
coast
(Figures
25-26).
Representatives
of
the
latter
group
would
only
enter
the
Wadden
Sea
when
already
weakened
or
otherwise
in
serious
trouble
(and,
most
likely,
already
oiled).
The
results
of
beached
bird
surveys
over
the
past
30
years
show
consistent
declines
in
oil
rates
in
all
areas
and
seasons
and
in
virtually
all
species.
As
expected
following
the
power-analysis
in
the
previous
study
(Camphuysen
1995)
nearly
all
trends
were
highly
significant:
In
winter
along
the
North
Sea
coast
(1976/77-1996/97),
declines
in
oil
rales
were
found
in
all
species!groups
of
birds
except
in
scoters.
All
trends
were
significant,
except
in
divers
(because
of
rather
small
sample:
Table
6,
Figure
28-33).
In
winter
in
the
Wadden
Sea
area
significant
declines
in
oil
rates
were
found
in
all
tested
species
or
groups
of
birds.
There
was
a
tendency
of
even
more
rapid
declines
in
oil
rates
in
comparison
with
the
results
of
beached
bird
surveys
along
the
North
Sea
coast
(Table
7,
Figures
34-37).
In
summer
along
the
North
Sea
coast
(1977-96),
all
tested
groups/species
of
birds
showed
significant
declines
in
oil
rates
(Table
8,
Figures
38-41).
In
summer
in
the
Wadden
Sea
area,
significant
declines
in
oil
rates
were
found,
but
it
should
be
noted
that
rather
little
material
was
available
(Table
8,
Figure
42).
Changes
in
oil
rates
of
different
groups/species
of
birds
in
winter
and
summer
along
the
North
Sea
coast
and
in
the
Wadden
Sea
area
are
summarized
in
Table
10.
The
logit
index
along
the
North
Sea
coast
in
winter
declined
over
the
last
20
years
in
all
species
except
scoters
by
at
least
128
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
1.2
units.
For
all
species
found
along
the
North
Sea
coast,
the
logit
index
changed
from
1.2
to
-
0.5
(76
38%
oiled),
which
could
be
expressed
as
an
overall
decline
of
about
50%
in
the
percentage
of
oiled birds
since
winter
1976/77.
Logit-transformed
oil
rales
of
coastal
species
found
along
the
North
Sea
coast
declined
by
2.3-3.
7
units,
of
pelagic
seabirds
by
1.2-2.6
units,
and
of
land
birds
by
3.3-4.0
units.
Over
a
longer
period
(1968/69-1996/97),
the
overall
oil
rate
in
this
area
has
declined
by
57%
(Figure
43).
Within
the
Wadden
Sea
in
winter,
the
overall
logit
index
declined
from
0.3
to
-2.2
(i.e.
57
-*
10%
oiled),
which
would
represent
a
82%
decline
since
1976/77,
or
an
88%
decline
in
the
proportion
of
oiled birds
since
the
late
1960s
(Figure
43).
Within
the
Wadden
Sea,
declines
in
oil
rates
were
steeper
than
along
the
North
Sea
coast
in
winter
and
summer
and
in
all
tested
groups/species
of
birds.
Based
on
the
material
in
this
report,
there is
no
evidence
for
a
sudden
improvement
when
MARPOL
Annex
I
came
into
effect
in
1983.
A
decline
in
oil
rates
commenced
somewhere
in
the
early
1970s,
and
the
gradual
implementation
of
MARPOL
may
only
have
assisted
the
continuati-
on
of
that
trend.
Despite
MARPOL,
substantial
amounts
of
oil
are
still
illegally
discharged
into
the
North
Sea
and
massive
seabird
mortality
as
a
result
of
shipping
accidents
and
chronic
pollution
may
still
be
expected
to
occur
at
times.
The
results
of
aerial
surveillances
for
oil
slicks
are
currently
not
available
in
a
way
that
allows
direct
comparisons
with
beached
bird
survey
results.
These
surveys,
however,
still
show
many
reported
oil
slicks
in
the
Dutch
sector
of
the
North
Sea.
A
preliminary
comparison
of
results
show
a
positive,
nonsignificant
relationship
between
the
number
of
slicks
per
hour
of
observati-
on
and
the
oil
rate
in
beached
birds
in
winter
(data
1983-94).
Beached
bird
surveys
are
now
believed
to
provide
information
on
temporal
changes
or
spatial
differences
in
the
occurrence
of
oil
pollution
in
the
marine
environment
and,
hence,
provide
a
valuable
monitoring
tool.
Beached
bird
surveys
are
organised
in
over
20
European
countries,
using
roughly
the
same
methods.
A
critical
analysis
of
the
results
would
provide
a
much
belter
insight
in
the
spatial
and
temporal
fluctuations
in
the
level
of
oil
pollution
in
this
pan
of
the
world.
It
is
suggested
that
attempts
to
set
up
a
’European
Beached
Bird
Survey'
are
further
stimulated,
leading
to
a
monitoring
programme
of
marine
oil
pollution
of
the
European
seas.
The
now
available
data
should
be
analysed
along
the
lines
described
in
this
report,
to
examine
any
possible
trends
in
the
material
in
time
all
over
Europe.
The
results
of
beached
bird
surveys
in
The
Netherlands
suggest
that
there is
a
clear
improvement
in
the
level
of
oil
pollution
in
the
southern
North
Sea
and,
particularly
so,
in
the
Wadden
Sea.
This
suggestion
is
supported
by
the
overall
impression
that
Dutch
beaches
are
nowadays
cleaner
in
terms
of
oil
loadings
than
20-30
years
ago.
Measures
to
reduce
(illegal)
discharges
of
oil
at
sea
appear
to
have
been
successful.
It
is
concluded,
however,
that
oil
rales
in
The
Netherlands
are
still
high
in
comparison
with
'clean
areas
such
as
around
the
Shetland
Islands
(Table
11).
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
129
REFERENTIES
Anker-Nilssen
T.
&
Rostad
O.W.
1981.
Undersokelser
av
oljeskadede
sjofugler
i
forbindelse
med
oljekatastrofen
i
Skagerak
desember
1980/januar
1981.
Viltrapport
16:
1-41,
Anonymous
1975.
Olieverontreiniging
"Pacific
Colocotronis”.
Ongepubl.
rapport.
Ministerie
van
Verkeer
en
Waterstaat,
Directie
Noordzee,
Rijswijk.
Anonymous
1980.
Instructiedagen
voor
oliebestrijding.
Ongepubl.
rapport.
Ministerie
van
Verkeer
en
Waterstaat,
Directie
Noordzee,
Rijswijk.
Anonymous
1990.
Petroleum
in
the
marine
environment.
Mar.
Env.
Prot.
Comm.,
30th
session,
agenda
item
22,
IMO,
London,
26pp.
Barclay-Smith
P.
1930,
Progress
made
in
combatting
oil
discharges
at
sea.
Bird
Lore
32(3):
397-400.
Barclay-Smith
P.
1931.
The
destruction
of
birds
by
oil
pollution
at
sea
and
the
progress
made
since
1915
combatting
this.
Proc.
Int.
Orn.
Congr.
7:
503-508.
Branderhorst
G.V.
1979.
Enige
aspecten
betreffende
olieverontreiniging.
Nota
Comm.
Milieuhy-
giëne
20
Dec
1979
Prov.
Waterstaat
Noord-Holland,
Haarlem.
Camphuysen
C.J.
1977.
Verslag
van
de
stookolieslachtoffertelling
op
Texel
1977,
Tjiftjaf
22(4):
9-24.
Camphuysen
C.J.
1981.
Olieslachtoffers
op
de
Nederlandse
kust
winter
1980/1981.
Het
Vogel-
jaar
29;
232-238.
Camphuysen
C.J.
1983.
Overzicht
van
de
zeevogelsterfte
voor
de
Nederlandse
kust
winter
1982/83.
Nieuwsbr.
NSO
4(4/5):
97-122.
Camphuysen
C.J.
1984.
Twintig
jaar
stookolieslachtoffers
op
de
Nederlandse
kust;
veranderin-
gen
in
de
zeevogelbevolking?
NOU
themadag
’Vogels
van
de
Noordzee’.
Limosa
57:
157-159.
Camphuysen
C.J.
1985.
Landelijke
olieslachtoffertellingen
in
februari
in
Nederland
1965-84.
Nieuwsbr.
NSO
5(3):41-55.
Camphuysen
C.J.
1986.
Vondsten
van
Kleine
Alken
Alle
alle
en
Papegaaiduikers
Fratercula
arctica
langs
de
Nederlandse
kust.
Limosa
59(3):
138-141.
Camphuysen
C.J.
1987a.
Stranding
van
Noordse
Stormvogels
Fulmarus
glacialis
en
Drieteen-
meeuwen
Rissa
tridactyla
op
de
Hollandse
kust,
juli-augustus
1987.
Sula
1:
77-78.
Camphuysen
C.J.
1987b.
De
Nationale
Olieslachtoffertellingen
van
februari
1985
en
’86.
Sula
l(l):l-7.
Camphuysen
C.J.
1988.
Dode
zangvogels
op
de
vloedlijn.
Sula
2:
79-82.
Camphuysen
C.J.
1989.
Beached
Bird
Surveys
in
the
Netherlands
1915-1988;
Seabird
Mortality
in
the
southern
North
Sea
since
the
early
days
of
Oil
Pollution.
Techn.
Rapport
Vogelbe-
scherming
1,
Werkgroep
Noordzee,
Amsterdam,
322pp.
Camphuysen
C.J.
1990.
Fish
stocks,
fisheries
and
seabirds
in
the
North
Sea.
Techn.
Rapport
Vogelbescherming
nr.
5;
Vogelbescherming,
Zeist.
Camphuysen
C.J.
1995.
Olieslachtoffers
langs
de
Nederlandse
kust
als
indicatoren
van
de
vervuiling
van
de
zee
met
olie.
Sula
9
(special
issue):
1-90,
I-XX.
Camphuysen
C.J.
1995.
Voedsel
van
Zeekoeien
Uria
aalge
voor
de
Zeeuwse
kust,
december
1991.
Sula
9(4):
164-166.
Camphuysen
C.J.
1996.
Strandingen
van
de
Kleine
Alk
Alle
alle
in
Nederland,
1969-96.
Sula
10(5):
250-252.
Camphuysen
C.J.
1997.
Ecologisch
profiel
van
de
Eidereend
Somateria
mollissima.
WSV
Rapport.
Nederlands
Instituut
voor
Onderzoek
der
Zee,
Texel.
Camphuysen
C.J.
&
Derks
P.J.T.
1989.
Voorkomen
en
sterfte
van
de
Fuut
Podiceps
cristatus
voor
de
Nederlandse
kust,
1974-86.
Limosa
62;
57-62.
Camphuysen
C.J.
&
Dijk
J.
van
1983.
Zee-
en
kustvogels
langs
de
Nederlandse
kust,
1974-79.
Limosa
special
issue
56(3):
81-230.
Camphuysen
C.J.,
Ens
B.J.,
Heg
D.,
Hulscher
J.,
Meer
J.
van
der
&
Smit
C.J.
1997.
Oyster-
catcher
winter
mortality
in
The
Netherlands;
the
effect
of
severe
weather
and
food
supply.
130
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
Ardea
84A;
469-492.
Camphuysen
C.J.
&
Franeker
J.A.
van
1992.
The
value
of
beached
bird
surveys
in
monitoring
marine
oil
pollution.
Techn.
Rapport
Vogelbescherming
10,
Vogelbescherming
Nederland,
Zeist,
191pp.
Camphuysen
C.J.,
Hart
S.
&
Zandstra
H.S.
1988.
Zeevogelsterfte
na
olie-lekkage
door
de
ertscarrier
MS
Borcea
voor
de
Zeeuwse
kust
januari
1988.
Sula
2(1):
1-12.
Camphuysen
C.J.
&
IJzendoorn
E.J.
van
1988.
Invasie
van
Middelste
Jagers
in
Nederland
in
november
1985.
Dutch
Birding
10(2):
54-65.
Camphuysen
C.J.
&
Keijl
G.O.
1994.
Leeftijd,
geslacht,
conditie
en
voedsel
van
Zeekoeien
Uria
aalge
betrokken
bij
de
massastranding
op
de
Hollandse
kust,
november
1990.
Sula
8(4);
257-268.
Camphuysen
C.J.
&
Leopold
M.F.
1994.
Atlas
of
seabirds
in
the
Southern
North
Sea.
IBN
Research
report
94/6,
NIOZ-Report
1994-8,
Instimte
for
Forestry
and
Nature
Research,
Netherlands
Institute
for
Sea
Research
and
Dutch
Seabird
Group,
Texel.
Camphuysen
C.J.
&
Leopold
M.F.
1996.
Invasies
van
de
Kleine
Alk
Alle
alle
:
voorkomen
en
achtergronden,
Sula
10(5):
169-182.
Commissie
Nederlandse
Avifauna
(CNA)
1970.
Avifauna
van
Nederland.
E.J.
Brill,
Leiden
UOpp.
Dahlmann
G.,
Timm
D.,
Averbeck
C.,
Camphuysen
C.J.
&
Skov
H.
1994.
Oiled
seabirds
-
Comparative
investigations
on
oiled
seabirds
and
oiled
beaches
in
the
Netherlands,
Denmark
and
Germany
(1990-1993).
Mar.
Poll.
Bull.
28:
305-310.
Diepen
P.
van,
Kilsdonk
J.,
Noyon
R.
&
Spek
M.
van
der
1995.
Olie
op
de
golven:
de
effecti-
viteit
van
het
Nederlandse
lozingenbeleid
voor
de
scheepvaart.
Unpubl.
report
Regioplan,
onderzoek,
advies
en
informatie
B.V.,
in
opdracht
van
het
Directoraat-Generaal
Scheepvaart
en
Maritieme
Zaken,
Rijswijk,
144pp.
Directie
Noordzee
1980.
Rampenbestrijdingsplan
Noordzee.
Ongepubl.
rapport.
Ministerie
van
Verkeer
en
Waterstaat,
Directie
Noordzee,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1982a.
Bestrijding
olieverontreiniging
ms
’Katina’
op
de
Noordzee
7-13
juni
1982.
NZ-R-8223
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk
65pp.
Directie
Noordzee
1982b.
Maandrapportage
waargenomen
olieverontreiniging,
januari-december
1982.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1983.
Maandrapportage
waargenomen
olieverontreiniging,
januari-december
1983.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1984.
Maandrapportage
waargenomen
olieverontreiniging,
januari-december
1984.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1985.
Maandrapportage
waargenomen
olieverontreiniging,
januari-december
1985.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1986.
Maandrapportage
waargenomen
olieverontreiniging,
januari-december
1986.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1987.
Maandrapportage
waargenomen
olieverontreiniging,
januari-december
1986.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee 1988-89.
Maandrapportage
waargenomen
olieverontreiniging,
januari-decem-
ber
1988.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1990.
Olieverontreinigingsrapportage
1989.
Notitie
NZ-N-90.05,
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1991a.
Verontreinigingsrapportage
1990.
Notitie
NZ-N-91.06,
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1991b.
Oliebestrijding
op
de
Noordzee
Ongepubl.
rapport,
Ministerie
van
Verkeer
en
Waterstaat,
Directie
Noordzee,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1993.
Verontreinigingsrapportage
1991.
Notitie
Directie
Noordzee,
Rijkswa-
terstaat,
Rijswijk.
Directie
Noordzee
1995.
Verontreinigingen
Nederlands
Continentaal
Plat,
1992-1994.
Directie
Noordzee,
Rijkswaterstaat,
Rijswijk.
Eerden
M.R.
van
&
Gregersen
J.
1995.
Long-term
changes
in
the
northwest
European
populati-
on
of
Cormorants
Phalacrocorax
carbo
sinensis.
Ardea
83:
61-79.
1997
Olieslachtoffers
in
Nederland,
1969-97
131
Engelen
K.A.M.
1987a.
Olieslachtoffers
in
het
Waddendistrict,
januari-februari
1987.
Sula
1(2):
38-43.
Engelen
K.A.M.
1987b.
Zeevogels
op
de
Waddeneilanden
het
slachtoffer
van
lijmachtige
substantie.
Sula
1(4):
112-113.
Fairweather
P.G.
1991.
Statitiscal
power
and
design
requirements
for
environmental
monitoring.
Aust.
J.
Freshw.
Res.
42:
555-567.
Fryer
R.J.
&
Nicholson
M
D.
1993.
The
power
of
a
contaminant
monitoring
programme
to
detect
linear
trends
and
incidents.
ICES
J.
mar.
Sci.
50:
161-168.
Geerders
P.
1981a.
Meldingen
van
olie-
en
andere
vlekken
op
de
Noordzee,
periode
januari
t/m
maart
1981.
Nederlands
Centrum
voor
Oceanografische
gegevens,
juli
1981,
De
Bilt.
Geerders
P.
1981b.
Meldingen
van
olie-
en
andere
vlekken
op
de
Noordzee,
periode
april
t/m
juni
1981.
Nederlands
Centrum
voor
Oceanografische
gegevens,
oktober
1981,
De
Bilt.
Hart
S.
&
Jachmann
F.
1988.
Zee,
zeevogels,
zeeverontreiniging:
Strandtellingen
op
Neeltje
Jans,
Schouwen,
de
Middenplaat
en
Goeree
in
de
winters
1982/83
tot
en
met
1986/87.
Versl.
&
Rapp.
Vogelw.
Schouwen-Duiveland,
nr.2:
1-34,
Scharendijke.
Helmers
R.
1996.
Spatial
Poisson
processes
and
oil
pollution
in
the
North-Sea.
Unpubl.
report
Centre
for
Mathematics
and
Computer
Science,
Amsterdam.
Heubeck
M.
1991.
Oil
Pollution
around
Orkney
and
Shetland,
1976-1983.
In:
Camphuysen
C.J.
&
J.A.
van
Franeker
(eds).
Oil
pollution,
Beached
Bird
Surveys
and
Policy:
towards
a
more
effective
approach
to
an
old
problem.
Proc.
Int.
NZG/NSO
workshop,
19
April
1991,
Rijswijk,
Sula
5
(special
issue);
6-11.
Heubeck
M.
1995.
Shetland
beached
bird
surveys:
national
and
European
context.
Proc.
Roy.
Soc.
Edinb.
103B:
165-179.
IJlstra
T.
1989.
Laws
of
the
sea.
Enforcement
of
MARPOL:
deficiënt
or
impossible?
Mar.
Poll.
Buil.
20(12):
596-597.
loensen
A.H.
1972.
Oil
pollution
and
seabirds
in
Denmark
1935-1968.
Dan.
Rev.
Game
Biol.
6(8):
1-24.
Jones
P.H.,
Barrett
C.F.,
Mudge
G.P.
&
Harris
M.P.
1984,
Physical
condition
of
auks
beached
in
eastern
Britain
during
the
wreek
of
february
1983.
Bird
Study
31:
95-98.
Kerkhof
M.,
Frintrop
P,
&
Koops
W.
1981.
Pollution
of
the
Dutch
coast
by
oil
from
the
"Eleni
V'
-
July
1978.
Sc.
Tot.
Environm.
19:
33-39.
KNMI
1968-97
[in
serie].
Maandelijks
overzicht
van
het
weer
in
Nederland.
Koninklijk
Neder-
lands
Meteorologisch
Instituut,
De
Bilt.
Koops
W.
1980.
Olieverontreinigingen
op
zee.
Nat.
&
Techn.
48(3):
164-183.
Leopold
M.F.,
Baptist
H.J.M.
,
Wolf
P
A.
&
Offringa
H.
1995.
De
Zwarte
Zeeëend
Melanitta
nigra
in
Nederland.
Limosa
68:
49-64,
Leopold
M.F.
&
Camphuysen
C.J.
1992,
Olievogels
op
het
Texelse
strand,
februari
1992.
Oiled
seabirds
on
Texel,
February
1992,
NIOZ-Report
1992-5,
Netherlands
Institute
for
Sea
Research,
Texel.
Leopold
M.F.,
Maas
F.-J.
&
Hin
H.
1986.
Elfsteden
winter
1986;
slachting
onder
de
wadvogels
met
name
de
Toppereend.
Skor
5(3):
70-78,
5(4):
90-96.
Link
W.A.
&
Hatfield
J.S.
1990.
Power
calculations
and
model
selection
for
trend
analysis:
a
comment.
Ecology71:
1217-1220.
Mehlum
F.
1980.
Seabirds
and
the
Bravo
blow-out
at
Ekofisk
North
Sea.
Acta
Orn.
17(10):
119-126.
Nicholson
M.D.
&
Fryer
R.J.
1992.
The
statitiscal
power
of
monitoring
programmes.
Mar.
Poll.
Buil.
24:
146-149.
Oome
H.J.J.
1971.
De
oliecatastrofe
in
Amer
en
Biesbosch
rond
de
jaarwisseling
1970-71
en
daarna
(en
steeds
maar
langer
daarna).
Het
Vogeljaar
19:
446-451.
Ouweneel
G.L.
1971.
De
gevolgen
van
de
olieramp
in
de
Biesbosch
voor
in
de
winter
1970-71
in
het
Hollandsdiep-Haringvliet
pleisterende
ganzen.
Limosa
44:
185-188.
Platteeuw
M.,
Ham
N.F.
van
der
&
Ouden
J.E.
den
1994.
Zeetrektellingen
in
Nederland
in
de
jaren
tachtig.
Sula
8(1/2,
special
issue):
1-203.
Schallier
R.,
Lahousse
L.
&
Jacques
T.G.
1996.
Toezicht vanuit
de
lucht:
Zeeverontreiniging
door
schepen
in
de
Belgische
Belangenzone
van
de
Noordzee
-
Activiteiten
rapport
1991-
132
C.J.
Camphuysen
Sula
11(2)
1995.
Beheerseenheid
Mathematisch
Model
Noordzee
en
Schelde
Estuarium
(BMM),
Brussel.
Spaans
A.L.
1969.
De
massale
sterfte
van
zeevogels
door
olie
in
februari
1969
in
het
Wadden-
gebied.
Waddenbull.
4(2):
7-8.
Swennen
C.
1991.
Ecology
and
population
dynamics
of
the
Common
Eider
in
the
Dutch
Wadden
Sea.
PhD
thesis.
Rijksuniversiteit
Groningen,
Groningen.
Swennen
C.
&
Duiven
P.
1983.
Characteristics
of
Oystercatchers
killed
by
cold-stress
in
the
Dutch
Wadden
Sea.
Ardea
71:
155-159.
Swennen
C.
&
Spaans
A.L.
1970.
De
sterfte
van
zeevogels
door
olie
in
februari
1969
in
het
Waddengebied.
Het
Vogeljaar
18:
233-245.
Underwood
L.A.
&
Stowe
T.J.
1984.
Massive
wreek
of
seabirds
in
eastern
Britain,
1983.
Bird
Study
31:
79-88.
Vaas
K.F.
1971.
Oil
ravages
the
Biesbosch.
Mar. Poll. Buil.
2:
51-52.
Vauk
G.
1978.
Seevögel
als
Indikatoren
für
zeitlich
und
örtlich
begrenzte
Meeresverschmutzung
im
Gebiet
von
Helgoland
(Deutsche
Bucht).
Veröff.
Inst.
Meeresforsch.
Bremerh.
18:
95-100.
Vauk
G.,
Hartwig
E,,
Reineking
B.,
Schrey
E.
&
Vauk-Hentzelt
E.
1990.
Langzeituntersuchung
zur
Auswirkung
der
Ölverschmutzung
der
deutschen
Nordseeküste
auf
Seevögel.
Seevögel
11(1):
17-20.
Wijmans
W.
1981.
Oliedetectie
op
de
Noordzee
met
behulp
van
SLAR
en
IR/UV.
NZ-R-81.37,
Dir.-Gen,
Rijkswaterstaat,
Directie
Noordzee,
Rijswijk.
Zoun
P.E.F.,
Baars
A.J.
&
Boshuizen R.S.
1991.
A
case
of
seabird
mortality
in
the
Netherlands
caused
by
spillage
of
nonylphenol
and
vegetable
oils,
winter
1988/89.
Sula
5(3):
101-103.
Zoun
P.E.F.
&
Boshuizen R.S.
1992.
Gannets
victim
to
spillage
of
lubricating
oil
and
dodecylp-
henol
in
the
North
Sea,
winter
1990.
Sula
6(1):
29-30.
1997
Bulagen
133
BIJLAGEN
Oliebevuilingspercentages
werden
in
dit
rapport
bij
de
analyse
logit-getrans-
formeerd.
Omdat
de
logit-eenheden
niet
gemakkelijk
als
percentages
leesbaar
zijn
wordt
hier
de
S-vormige
relatie
tussen
logit-getransformeerde
gegevens
en
de
eigenlijke
fractie
met
oliebesmeurde
vogels
afgebeeld
(Figuur
A).
Uit
de
figuur
kan
worden
afgelezen
(Tabel
I):
Tabel
I.
Bevuilingspercentage
(%)
versus
logit-getransformeerd
fractie
olievogels.
Table
I.
Proportion
oiled
(%)
versus
logit-transformed
fraction
of
oiled
birds.
Figuur
A.
De
s-vormige
relatie
tussen
de
logit
(log-getransformeer-
de
gegevens
van
de
fractie
met
olie
be-
smeurde
kadavers)
en
die
fractie:
x=
ln(y/l-y).
Figure
A.
Relationship
between
logit
(log-
transformed
fraction
of
oiled
birds
and
that
fraction:
x=
ln(y/l-y).
bevuilingspercentage
percentage
oiled
logit
logit
100
+
OO
90
+2.2
80
+
1.4
70
+0.8
60
+0.4
50
0
40
-0.4
30
-0.8
20
-1.4
10
-2.2
0
-
OO
134
Sula
11(2)
Appendices
REGISTRATIE
OLIESLACHTOFFERS
NEDERLANDSE
KUST
NZG/NSO
BEACHED
BIRD
SURVEYS
TELMETHODE
-
Tellingen
van
dode
vogels
op
de kust
worden
bij
voorkeur
te
voet
(strand)
of
per
fiets
(dijk)
uitgevoerd.
Een
volledige
telling
bestaat
uit
het
grondig
afzoeken
van
de
meeste
recente
vloedlijn
(hoogwaterlijn)
en
de
stormlijn
(doorgaans
de
duinvoet),
liefst
met
meerdere
personen.
Alle
kadavers
worden
genoteerd
op
een
lijst,
bijvoorbeeld
in
een
notitieboekje,
en
kort
beschreven.
Van
belang
zijn
de
soort,
hel
verenkleed
(leeftijd,
ge-
slacht),
oliebesmeuring
of
andere
doodsoorzaken
en
de
staat
van
het
kadaver.
Levende
olieslachtoffers
worden
apart
genoteerd.
Ter
herkenning
bij
latere
tellingen
op
het
traject
worden
alle
kadavers
gemerkt
door
een
vleugelpunt
af
te
knippen.
Bij
latere
tellingen
moeten
deze
gemerkte
vogels
als
terugmeldingen
worden
genoteerd.
Naderhand
kunnen
deze
gegevens
overzichtelijk
op
het
speciale
telformulier
worden
overgeschreven
en
vervolgens
ter
verwerking
worden
opgestuurd
naar
het
centrale
adres:
Kees
Camphuysen,
coördinator
NZG/NSO,
Ankerstraat
20,
1794
BJ
Oosterend,
Texel,
telefoon0222
318744,
e-mail
kees.camphuysen@pi.net
VONDSTEN
-
Noteer
de
soort
en zo
mogelijk
ondersoort
indien
dat
met
zekerheid
is
vast
te
stellen,
anders
de
groep
(alk/zeekoet,
duikeend,
zwaan)
of
eenvoudig
’ongedetermineerd’.
Bij
zeldzame
zeevogels
is
een
beschrij-
ving
van
de
kenmerken
vereist
(grote
duikers,
Kuifaalscholver,
pijlstormvo-
gels,
stormvogeltjes,
Middelste
en
Kleinste
Jager,
zeldzame
meeuwen,
zeldzame
sterns,
Zwarte
Zeekoet,
Dikbekzeekoet)
en
het
wordt
in
deze
gevallen
gewaardeerd
indien
de
resten
verzameld
worden
voor
verificatie
en
eventueel
opname
in
een
museumcollectie
(bijvoorbeeld
Leiden
of
Amster-
dam).
Het
verenkleed
kan
aanwijzingen
geven
met
betrekking
tot
het
geslacht
of
de
leeftijd
van
de
vogel.
Vaak
is
ook
het
ruistadium
van
belang
(bijvoor-
beeld
slagpenrui
Noordse
Stormvogel,
lichaamsrui
alkachtigen).
Noteer
de
leeftijd
als
juveniel
(le
kalenderjaar),
onvolwassen
en
adult
en
bij
meeuwen
steeds
zo
nauwkeurig
mogelijk
in
kalenderjaren.
Kleurfase
van
stormvogels
en
jagers,
kleden
bij
alkachtigen
en
duikers
(winterkleed,
overgangskleed,
zomerkleed).
1997
Bijlagen
135
Controleer
het
kadaver
op
de
aanwezigheid
van
olie.
Bij
complete
kadavers
is
een
schatting
van
de
bedekking
in
%
gewenst
(bijvoorbeeld
’+20%’),
bij
incomplete
kadavers
alleen
een
aanduiding
’licht’,
’matig’
en
'zwaar'.
Noteer
kadavers
waarop
geen
olie
werd
aangetroffen
alleen
als
’-
olie’
indien
alle
onderdelen
nog
ter
controle
aanwezig
waren
(zie
onder
’staat
van
het
kadaver’).
Onbevuilde
kadavers
waarvan
bijvoorbeeld
alleen
de
vleugels
en
het
borstbeen
nog
worden
aangetroffen
dienen
als
'?olie'
genoteerd
te
worden.
Andere
duidelijke
doodsoorzaken,
met
name
verstrik-
kingen
in
touwen,
netten
of
plastics,
verdienen
aandacht
en
beschrijvingen
kunnen
in
de
kolom
notities
worden
opgenomen.
Om
een
indicatie
te
hebben
van
de
staat
van
het
kadaver
is
het
handig
om
een
schatting
te
geven
als:
zeer vers
(ZV),
vers
(V),
vrij
vers
(W),
vrij
oud
(
VO),
oud
(O)
en
zeer
oud
(ZO).
Zeer
belangrijk
is
de
aanduiding
'compleet’
bij
de
vondst
van
een
volledig
intact
kadaver
of
een
opmerking
in
de
trant
van
’vleugels
met
borstbeen'
indien
slechts
een
gedeelte
van
het
kadaver
aanwezig
is.
Noteer
als
'compleet,
stuk’
indien
het
kadaver
aange-
vreten
en
kapot
is,
maar
wanneer
alle
veerpartijen
in
elk
geval
aanwezig
waren
en
op
het
voorkomen
van
oliebesmeuring
gecontroleerd
werden.
Het
verdient
aanbeveling
de
kadavers
als
routine
te
controleren
op
bijzonderheden,
zoals
de
aanwezigheid
van
ringen
of
andere
merktekens
en
op
vergroeiingen,
botbreuken
en
dergelijke.
STRANDVERVUILING
EN
ONDERZOCHT
TRAJECT
-
Van
elk
geteld
stuk
strand
wordt
zo
nauwkeurig
mogelijk
genoteerd
of
er
al
dan
niet
olie
op
de kust
lag
(beschrijving)
en
van
waar
tot
waar
de
telling
zich
uitstrekte
(strandpa-
len
of
plaatsnamen,
lengte
in
kilometers).
Bijzondere
vormen
van
vervui-
ling
(plastics,
huishoudelijk
afval)
verdienen
eveneens
aandacht.
Iedere
telling
is
welkom,
in
welk
jaargetijde
dan
ook.
Vaste
tellers
wordt
gevraagd
om
een
eigen
traject
te
selecteren
en
dat
zo
mogelijk
in
elk
geval
maande-
lijks
te
onderzoeken.
Het
consequent
merken
van
kadavers
(en
het
terug-
melden
op
latere
tellingen)
maakt
dat
eventuele
bezoeken
door
andere
tellers
het
onderzoek
niet
verstoren.
TELEFORMULIER
-
Telformulieren
zijn
(gratis)
verkrijgbaar
op
het
centrale
adres.
Alle
gevonden
kadavers
van
vogels
en
(zee-)
zoogdieren
worden
stuk
voor
stuk
genoteerd
(onderste
helft
voorzijde,
gehele
achterzijde,
desnoods
meerdere
telformulieren).
Gemerkte
kadavers
die
opnieuw
worden
gevon-
den
worden
in
de
lijst
opgenomen
met
een
kruis
(X)
ervoor.
Noteer
op
het
telformulier:
136
Sula
11(2)
Appendices
Traject
(plaatsnamen,
strandpalen)
Onderzochte
afstand
(afstand
in
km)
Trajectnummer(s)
(zie
bijlage)
Datum
(dag,
maand,
jaar)
Teller(s)
(naam,
desnoods
adres)
Kwaliteit
van
de
telling
(strand
volledig
onderzocht
of
niet,
te
voet,
op
de
fiets
of
per
auto,
kadavers
gemerkt
of
niet)
Olie
op
het
strand
(ja
of
nee,
vers
aangespoeld
of
oude
resten)
Plastic
pellets
op
het
strand
(ja
of
nee,
indicatie
van
hoeveelheid)
Van
elk
kadaver
is
vervolgens
van
belang:
Soort
(soortnaam,
een
kleine
beschrijving
bij
zeldzaamheden)
Kleed
(geslacht,
kleurfase,
leeftijd,
winter-/zomer-/overgang)
Olie
(een
duidelijke
aantekening
of
het
kadaver
olie
op
de
veren
heeft
(+),
of
niet
(-)
en een
?
bij
incomplete
kadavers
zonder
olie
(paren
vleugels
zonder
olie
niet
als
-
olie
opvoeren))
Staat
(geef
zo
nauwkeurig
mogelijk
aan
of
de
kadavers
vers
waren
of
oud
en
vergaan;
suggestie:
zeer
vers
(ZV),
vers
(V),
vrij
vers
(VV),
vrij
oud
(VO),
oud
(O)
en
zeer
oud
(ZO))
Bijzonderheden
(ringnummers
en
landen
van
herkomst,
verstrikkingen
in
touw,
visdraad
of
netten,
eventuele
andere
doodsoorzaken
en
bijzonderheden)
BIJZONDERE
STRANDINGEN
-
Het
is
belangrijk
om
massastrandingen
of
het
aanspoelen
van
abnormaal
grote
hoeveelheden
olie
terstond,
liefst
telefo-
nisch
te
melden
op
het
centrale
adres
(0222
318744
of
0222
369488,
fax
0222
319674,
e-mail
kees.camphuysen@pi.net
of
camphuys@nioz.nl),
zo-
dat
eventueel
bijzondere
actie
kan
worden
ondernomen. Wanneer
er
plotse-
ling
grote
aantallen
van
één
of
enkele
soorten
vogels
aanspoelen
is
het
soms
nuttig
om
een
steekproef
vogels
voor
nader
onderzoek
te
verzamelen.
Over-
leg
in
voorkomende
gevallen
steeds
even
met
de
landelijk
coördinator.
Bij
strandingen
van
grote
hoeveelheden
olie
of
bij
het
aanspoelen
van
onbekende
(chemische)
stoffen
kunnen
monsters
worden
genomen
(gebruik
een
schone
schaar
voor
het
afknippen
van
verenmengsels
bij
besmeurde
vogels),
verpakt
in
schone
glazen
potjes
(verkrijgbaar
op
het
NZG/NSO
adres),
goed
beschreven
(datum,
plaats,
vinder,
incident)
en
stevig
verpakt
op
de
post
naar
het
centrale
adres.
In
bijzondere
gevallen
zullen
analyses
worden
uitgevoerd
om
de
aard
en
de
herkomst
van
de
vervuiling
te
bepa-
len.
Wees
verdacht
op
schadelijke
chemische
stoffen
en
raak
onbekende
stoffen
daarom
liefst
niet
met
blote
handen
aan.
Vermijd
alle
contact
met
ogen,
neus en
mond.
Omvangrijke
strandvervuilingen
moeten
even
bij
de
kustgemeente
worden
gemeld,
zodat
het
strand
kan
worden
schoongemaakt.
1997
Bulagen
137
NSO
COMPUTERDATABASE
-
De
gegevens
worden
centraal
verwerkt
in
een
relationele
database
(Paradox
4.5
for
Windows).
De
telgegevens
worden
opgesplitst
in
een
tweetal
files:
plaatsgegevens
-
EFFORT.DB
vondsten
-
BIRDS.DB
daarnaast
is
een
groot
aantal
hulpfiles
aangemaakt
waardoor
gecodeerde
gegevens
gemakkelijk
'vertaald’
kunnen worden
naar
een
begrijpelijke
uitvoer
van
het
materiaal
of
waardoor
de
vondsten
in
verband
kunnen
worden
gebracht
met
bijvoorbeeld
winterse
omstandigheden.
De
structuur
van
de
belangrijkste
files
is
als
volgt
(Tabel
II):
Tabel
II.
Databasestructuur
olieslachtoffertellingen
(Paradox
4.5
voor
Windows).
Table
II.
Database
structure
beached
bird
surveys
(Paradox
4.5
for
Windows).
Filenaam
filename
Veldnaam
Veldtype
Fieldtype
Fieldname
EFFORT.
DB
1.
Deelgebied
Al
Subregion
2.
Telling
nummer
N
Count
number
3.
Traject
nummer
(start)
S
Stretch
number
(start)
4.
Trajectnummer
(eind)
S
Stretch
number
(finish)
5.
Km
geteld
N
Km
surveyed
6.
Tellers
A34
Observers
7.
Type
telling
Al
Type
of
count
8.
Dag
S
Day
9.
Maand
S
Month
10.
Jaar
S
Year
11.
Volledigheid
Al
Quality
of
count
BIRDS.
DB
1.
Regelnummer
N
Line
number
2.
Telling
nummer
N
Count
number
3.
Euring
code
S
Euring
code
4,
Leeftijd
Al
Age
5.
Kleed
Al
Plumage
6.
Aantal
S
Number
7.
Olie
in
de
veren
S
Oil
in
feathers
8.
Staat
van
het
kadaver
Al
State
of
corpse
9.
%
olie
in
de
veren
S
%
oiled
10.
Terugmelding?
Al
Recovery
?
11.
Notities
A30
Notes
138
Sula
11(2)
Appendices
STRETCH-NUMBERS
AND
SUBREGIONS
TRAJECTNUMMERS
EN
DEELGEBIEDEN
Zeeland,
Zuid-Holland
en
Noord-Holland
(deelgebieden
I-III)
Nr.
Traject
strandpalen
km
1001
Belgische
grens
-
Breskens
14
-
0
14
1002
Vlissingen
-
Zoutelande
36
-
26
10
1003
Zoutelande
-
Westkapelle
26
-
22
4
1004
Westkapelle
-
Domburg
22
-
16
6
1005
Domburg
-
Veerse
Dam
16
-
5
11
1006
Veerse
Dam
5
-
3
2
1007
Veerse
Dam
-
Wissekerke
haven
3
-
4
1008
Neeltje
Jans
1009
De
Punt
-
Westerschouwen
18
12
2
6
1010
Westerschouwen
-
Brouwersdam
12
-
1
11
1011
Middenplaat
1012
Brouwersdam
-
Ouddorp
.
10
5
9
1013
Ouddorp
-
Kwade
Hoek
10
-
7
3
1014
Kwade
Hoek
-
Haringvlietdam
7
-
4
1015
Haringvlietdam
1016
Voorne
strand
16
6
0
10
1017
Westplaat
1018
Maasvlakte
2019
Hoek
van
Holland
-
Monster
118
-112
5
10
6
2020
Monster
-
Kijkduin
112
-
106
6
2021
Kijkduin
-
Scheveningen
106
-
102
4
2022
Scheveningen
-
Katwijk
102
-
86 16
2023
Katwijk
-
Noordwijk
86
-
82
4
2024
Noordwijk
-
Langevelderslag
82
-
75
7
2025
Langevelderslag
-
Zandvoort
75
-
66 9
2026
Zandvoort
-
Bloemendaal
66
-
60 6
2027
Bloemendaal
-
IJmuiden
60
-
56
4
3028
IJmuiden
-
Wijk
aan
Zee
55
-
52
3
3029
Wijk
aan
Zee
-
Castricum
52
-
45
7
3030
Castricum
-
Egmond
aan
Zee
45
-
38
7
3031
Egmond
aan
Zee
-
Bergen
aan
Zee
38
-
33
5
3032
Bergen
aan
Zee
-
doorbraak
33
-
30
3
3033
doorbraak
-
Camperduin
30
-
26
4
3034
Hondsbossche
Zeewering
26
-
20 6
3035
Petten
-
Callantsoog
20
-
13
7
3036
Callantsoog
-
Groote
Keeten
13
-
10
3
3037
Groote
Keeten
-
Huisduinen
10
-
0
10
3038
zeewering
Den
Helder
0
-
5
1997
Bijlagen
139
Waddeneilanden
en
de
Waddenzeekust
van
Noord-Holland,
Friesland.
Groningen
(deelgebieden
IV-VI)
Nr.
Traject
strandpalen
km
4039
Mokbaai
-
Hoornderslag
-
10
6
4040
Hoornderslag
-
Westerslag
10
-
15
5
4041
Westerslag
-
De
Koog
15
-
20
5
4042 De
Koog
-
De
Slufter
20
-
25
5
4043 De
Slufter
-
vuurtoren
25
-
32
7
4044
vuurtoren
-
De
Cocksdorp
32
-
36
4
4045 De
Cocksdorp
-
De
Schorren
36
-
3
4046 De
Schorren
-
Oostkaap
-
80
6
4047
Oostkaap
-
Oudeschild
80
-
6
4048
Oudeschild
-
’t
Horntje
6
140
Appendices
Sulall(2)
Nr.
Traject
strandpalen
km
4049
Jachthaven
-
Strandhotel
55
-
50
5
4050
Strandhotel
-
paal
46
50
-
46
4
4051
paal
46
-
Pad
van
zes
46
-
43
3
4052
Pad
van
zes
-
Vliehors
43
-
41
2
4053
Vliehors
4054
Posthuiswad
-
Dodemansbol
4055
Dodemansbol
-
Lange
Paal
4056
Lange
Paal
-
veerhaven
4057
veerhaven
-
jachthaven
4058
Griend
5059
Amelander
Duin
-
Schellingerland
30 18
15
3
3
3
1
2
12
5060
Schellingerland
-
Hoorn
18
-
15
3
5061
Hoorn
-
Midsland
aan
Zee
15
-
11
4
5062
Midsland
aan
Zee
-
Kroonpolders
11
-
3 8
5063
Kroonpolders
-
veerhaven
3
-
7
5064 veerhaven
-
Midsland
-
50
6
5065
Midsland
-
Hoorn
50
-
100
4
5066
Hoorn
-
St
Janshoek
100
-
6
5067
St
Janshoek
-
Amelanderduin
-
30
11
5068 De
Hon
-
Buurderstrandweg
25
-
15 10
5069
Huurder-
-
Ballumerstrandweg
15
-
7 8
5070
Ballumerstrandweg
-
Hollumer
Bos 7
-
2 5
5071
Hollumer
Bos
-
Reeweg
2
-
47
4
5072
Reeweg
-
Stroomleidam
47
-
42
5
5073
Stroomleidam
-
veerdam
Nes
42
-
38
4
5074
veerdam
Nes
-
Kooigrie
38
-
32
5
5075
Kooigrie
-
De
Hon
32 25
8
1997
Bijlagen
141
Met
olie
besmeurde
Zeekoet
vlucht
het
strand
op
(foto
C.J.
Camphuysen)
Oiled
Guillemot
runs
ashore
Nr.
Traject
strandpalen
km
5076
veerdam
-
Westerplas
-
28
2
5077
Westerplas
-
Badweg
28
-
4
6
5078
Badweg
-
De
Balg
4
-
15
12
5079 De
Balg
-
veerdam
15
-
9
5080
Rottumerplaat
7
5081
Rottumeroog
2
6082
Nieuwe
Haven
-
De
Kooysluis
6
6083
De
Kooysluis
-
Van
Ewijcksluis
5
6084
Van
Ewijcksluis
-
Noorderbuur!
3
6085
Noorderbuur!
-
Den
Oever
9
6086 Den
Oever
-
Breezanddijk
15
6087
Breezanddijk
-
Kornwerderzand
10
6088
Kornwerderzand
-
Zurich
6
6089
Zurich
-
Harlingen
10
6090
Harlingen
-
Koehool
10
6091
Koehool
-
Zwarte
Haan
9
6092
Zwarte
Haan
-
Noorderleeg
9
6093
Noorderleeg
-
veerdam
Holwerd
12
6094
veerdam
Holwerd
-
Wierum
9
6095
Wierum
-
Paesens
5
6096
Paesens
-
haven
Lauwersoog
8
6097
haven
Lauwersoog
-
Pieterburen
18
6098
Pieterburen
-
Uithuizen
12
6099
Uithuizen
-
Eemshaven
12
6100
Eemshaven
-
Delfzijl
12
6101
Delfzijl
-
Termunten
12
142
Sula
11(2)
Appendices
Aantallen
gevonden
vogels
in
het
winterseizoen
(november-april) tijdens
olieslachtof-
fertellingen
in
nederland
(alle
deelgebieden
gecombineerd):
oliebesmeuring
onbekend
(Oiled?),
zonder
olie
(
Unoiled),
met
olie
(Oiled),
verstrikt
in
plastic
of
vistuig
(Entangl)
en
totaal
(Total).
Het
aantal
’complete’
kadavers
(Sample),
op
grond
waarvan
het
oliebevuilingspercentage
(%oiled)
kon
worden
berekend
en
tenslotte
het
percentage
in
vistuig
of
plastic
verstrikte
vogels
(%entang[)
op
grond
van
het
totaal.
Numbers
of
birds
found
in
winter
(November-April)
during
beached
bird
surveys
in
The
Netherlands
(all
coastal
regions
combined):
oiling
unknown
(Oiled?),
unoiled,
oiled,
entangled
in
fishing
gear
or
plastics
(Entangl),
total,
sample
of
'complete'
corpses
used
to
calculate
the
proportion
of
birds
with
oil
in
the
feathers
(%oil)
and
the
percentage
of
entangled
birds
(%entangl).
Duikers
Divers
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0 0
76
0
76
76
100
0
1969/70
11
0
75
0 86
75
100
0
1970/71
2
0
25
0 27
25
100
0
1971/72
1
2
20 0
23
22
0
1972/73
0
3
14
0
17 17
0
1974/75
1
0
4
0
5
4
0
1975/76
2
0
9
0
11
9 0
1976/77
2 0
10
0
12 10
0
1977/78
1
0
15
0
16 14
0
1978/79
47 7
58
0
112
64
89,1
0
1979/80
2
1
11
0
14
12
0
1980/81
11
3
42 0 56
43
93,0
0
1981/82
5
4
46
0
55
48
91,7
0
1982/83
1 1
51
0
53
49
98,0
0
1983/84
2
3
33
0
38 31
90,3
0
1984/85
6
11
59
1
77
68
82,4
1,3
1985/86
9 4
28
2
43 32
81,3
4,7
1986/87
6
8
19
0
33 27
70,4
0
1987/88
1
3
46 0
50 25
88,0
0
1988/89
10
6 26 0
42 31
80,6
0
1989/90
1
3
14
0
18 15
0
1990/91
7
7
20 0
34
26
73,1
0
1991/92
0
1
13
0
14 14
0
1992/93
2 8
16
0
26
24
0
1993/94
2
4
21
0
27
20
0
1994/95
4
4
21
0 29
24 0
1995/96
5 5
13
1
24
19
4,2
1996/97
1 1
11
1
14
13
7,1
1997
Bulagen
143
Futen
Grebes
Noordse
Stormvogel
Fulmar
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0 4 202 0 206 206
98,1
0
1969/70
34 0
138
0
172 138 100
0
1970/71
0 0
15
0
15 15
0
1971/72
0
2
46 0 48
48
95,8
0
1972/73
0
3
29 0 32
32
90,6
0
1973/74
1
0 0 0
1
0
1974/75
6 0
9
0
15
8
0
1975/76
4
1
20 0
25 21
0
1976/77
0
1
5
0
6
6
0
1977/78
2
6
6
0
14
12
0
1978/79
331 311 225
0
867 535
41,9
0
1979/80
4
12 10
0 26 22 0
1980/81
22
10
64 0 96
65
84,6
0
1981/82
48
119
171
0
338
282
58,2
0
1982/83
19
27
88
5
139
111
71,2
3,6
1983/84
19
21
116
0
156
111
81,1
0
1984/85
227 526
395
2
1150
913
42,7
0,2
1985/86
70
65
42
1
178
107
38,3
0,6
1986/87
55
114
77
0
246
188
39,4
0
1987/88
17 10
596
1
624 120
90,8
0,2
1988/89
15 16
24
1
56 41
58.5
1.8
1989/90
18 15 21
0 54
35
57,1
0
1990/91
57 62 54 0
173
115
46,1
0
1991/92
3
18 13
0
34
29
37,9
0
1992/93
0
14
6
0 20 20 0
1993/94
11
24
21
0 56
45
46,7
0
1994/95
8
II
7
0 26
18
0
1995/96
36
97
21
0
154 116
16,4
0
1996/97
5
71
7
0
83 76
7,9
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
1
0
9
0
10
9 0
1969/70
3
0
16
0
19 16
0
1970/71
0
1
5
0 6 6 0
1971/72
2 0
5
0
7
5
0
1972/73
0
3 6
0 9 9 0
1973/74
5
0
1
0 6
1
0
1974/75
33
23
32
0
88
55
58,2
0
1975/76
4
2
11
0
17 13
0
144
Appendices
Sula
11(2)
Jan
van
Gent
Gannet
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%
oil
%
entangl
1976/77
0
2
II
0
13 13
0
1977/78
5 8
22 0
35
29
72,4
0
1978/79
15 16
26 0 57
42
61,9
0
1979/80
7
17 19
0 43
36
52.8
0
1980/81
74
72
287
0
433 346
79,8
0
1981/82
27
39 56
1
123
93
57,0
0,8
1982/83
8
27
65
0
100
86
68,6
0
1983/84
41 41
166
0 248
195
79,5
0
1984/85
10 14 29
0 53
43
67,4
0
1985/86
41
64
61
0
166 114
43,9
0
1986/87
17
11
6 0 34
16
0
1987/88
73
119
155
0
347
264
55,7
0
1988/89
50 56
81
0
187
135
58,5
0
1989/90
13
20
22
0 55
39
51,3
0
1990/91
5
7 4
0
16
11
0
1991/92
5
27 70 0
102
95
71,6
0
1992/93
12 31
16
0 59
47
34,0
0
1993/94
10 12 16
0
38
27
55,6
0
1994/95
17
23 25
0 65
45
48,9
0
1995/96
5
12 10
0
27
21
0
1996/97
6 9
10
0 25
18
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oiI
%
entangl
1968/69
1
0
15
0
16 15
0
1969/70
2
0
34
0
36 34
100
0
1970/71
3
1
11
0
15 12
0
1971/72
1
0
10
0
11
10
0
1972/73
0
2
15
0
17 17
0
1973/74
2
0 0 0
2 0
1974/75
4
0
14
1
19
15
5,3
1975/76
0 0
11
0
11
11
0
1976/77
1
3
6
0
10
9
0
1977/78
0 0
10
0
10 10
0
1978/79
6 3 8 0
17
11
0
1979/80
3 3
14
2
22
19
9,1
1980/81
7 4
47
1
59
50
90,0 1,7
1981/82
2 2
40
3
47
43
88,4
6,4
1982/83
7 9
96
3
115 106
88,7
2,6
1983/84
6
6
47
3
62
55
83,6
4,8
1984/85
8
1
27
0
36
28
96,4
0
1997
Bijlagen
145
Aalscholvers
Cormoranl/Shag
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1985/86
7
6
27
4
44
35
71,4 9,1
1986/87
5 6
16
0 27 20 0
1987/88
7
8
14
3
32
24
9,4
1988/89
5
4
18
0 27
21
0
1989/90
3
10
49
4
66 56
80,4 6,1
1990/91
4
10
49
1
64 58
81,0 1,6
1991/92
3 5
33
1
42
38
84.2
2,4
1992/93
3
4
28
2
37 33
81,8
5,4
1993/94
1
4
31
0
36 35
88,6
0
1994/95
0 6
31
2
39 36
80,6
5,1
1995/96
6 4 6
1
17 10
5,9
1996/97
7
2
16
4
29
22
13,8
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%entangl
1969/70
1
0
0
0
1
0
1970/71
0
0
1
0
1 1
0
1975/76
0
1
0
0
1
1
0
1977/78
1
0
1
0
2
1
0
1978/79
3
1
2
0 6
3
0
1979/80
0
2
0 0 2
2
0
1980/81
0
0
1
0
1 1
0
1981/82
1 1
5 0
7 6
0
1982/83
2
2
4
0 8 5
0
1983/84
2
1
5
1
9
7
11,1
1984/85
6
8
2
0
16 10
0
1985/86
2
5
1
0
8 6
0
1986/87
3
11
0 0
14
11
0
1987/88
0
3
0 0
3 3
0
1988/89
2
2
0 0
4
2
0
1989/90
0
5
0
1
6
5
16,7
1990/91
10
8
4
1
23
13
4,3
1991/92
0
8
0 0
8 8
0
1992/93
1
6 0 0
7
6
0
1993/94
1
5
2 0
8
7
0
1994/95
1
2
0 0
3 2
0
1995/96
4
5
0 0
9 5 0
1996/97
3 8
0 0
11
8 0
146
Appendices
Sula
11(2)
Eidereend
Eider
Zeeëenden
Scoters
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%entangl
1968/69
37
2
3206 0
3245
3208
99,9
0
1969/70
42
3
127
0
172 130
97,7
0
1970/71
1
7
16
0
24
23
0
1971/72
1
6
15
0 22
21
0
1972/73
1
8
11
0 20
19
0
1974/75
1
0
19
0
20
18
0
1975/76
2
301 522
0
825
823
63,4
0
1976/77
9
0
6
0
15
6
0
1977/78
5 8
13
0 26
21
0
1978/79
67 28
16
0
III
44
36,4
0
1979/80
10 19 23
0 52 42
54,8
0
1980/81
81
57
79
2
219
134
56,7
0,9
1981/82
38
115
74
2
229
190
38,4 0,9
1982/83
102
316 277
3
698
593
46,2 0,4
1983/84
152
430
118
3
703 540
20,9 0.4
1984/85
147
749
140
1
1037
886
15,6
0.1
1985/86
201 291
33
2
527
321
10,0 0,4
1986/87
659
131
537
1
1328
656
79,9 0,1
1987/88
169
349 763
2
1283
609
43,0 0,2
1988/89
279 607
178
6
1070
771
21,7
0,6
1989/90
79 227
55
3
364
276
18,8
0,8
1990/91
114
777
55
1
947
717
7.7 0,1
1991/92
103
578
141
0
822
715
19,6
0
1992/93
75
482
64
1
622 546
11.7
0,2
1993/94
38
142
26
1
207
165
15,8
0,5
1994/95
56 538 69 0 663 594
11,6
0
1995/96
143
374 26 0
543
399
6,5
0
1996/97
106
214
33
0
353
232
12,5
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%emangl
1968/69
1
13
7659 0 7673 7672
99.8
0
1969/70
49 0 464
0
513
464
100
0
1970/71
3
4
39
0
46 43
90,7
0
1971/72
1
17 51
0
69 68
75,0
0
1972/73
0 32
167
0
199 199
83,9
0
1973/74
2
0 0 0
2
0
1974/75
13
0 842 0 855 839
100
0
1975/76
1
2
36 0
39 38
94,7
0
1976/77
1
0 9 0
10
9
0
1997
Bijlagen
147
Overige
zeeëenden
Other
seaduck
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%entangl
1977/78
6 2
10
0
18
12
0
1978/79
192
145
171
0
508 313
53,7
0
1979/80
12 13 34
0
59
47
72,3
0
1980/81
45
23
87
0
155 105
80,0
0
1981/82
63
64
239
0
366
298
78,9
0
1982/83
35
55
220
0
310
270
79,6
0
1983/84
28 35
139
0
202
160
80,0
0
1984/85
43
110
144
1
298
254
56,3
0,3
1985/86
121
84
209
0 414
285
70,5
0
1986/87
55
33
166
0
254
196
84,2
0
1987/88
79 25
1579
0
1683
645
96,1
0
1988/89
42
30 78
0
150 105
72,4
0
1989/90
13 10 13
0
36 21
0
1990/91
20 47
153
0 220
197
76,1
0
1991/92
14 33 72
0
119
101
67,3
0
1992/93
304
121
175
0
600
294
59,2
0
1993/94
10 31 70
0
111
97
68,0
0
1994/95
28
77
156
0
261
218
67,4
0
1995/96
26
41
105
0
172 144
71.5
0
1996/97
7
21 67
0
95
84
76,2
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0
4
76 0
80
79
94,9
0
1969/70
16
2
51
0 69
53
96,2
0
1970/71
0
2 2
0
4
4 0
1971/72
0
5
9 0
14 14
0
1972/73
0
1
5
0 6
6
0
1974/75
0 0
15
0
15 15
0
1975/76
0
11
14
0
25
25
56,0
0
1977/78
2 2 4
0
8 6
0
1978/79
67
114
52
0 233
165
30,9
0
1979/80
3
4
5
0
12
9
0
1980/81
13
12
10
0
35 22
0
1981/82
53
110
40
1
204
146
26,7
0,5
1982/83
16
31
20
1
68 52
38,5
1,5
1983/84
15
47
11
0
73
57
19,3
0
1984/85
91
227 48 0
366 271
16,6
0
1985/86
83
659
12
0
754
671
1,8
0
1986/87
139 118 345
0
602 452
74,6
0
1987/88
14 38
45 0 97
73
50,7
0
148
Appendices
Sula
11(2)
Overig
waterwild
Other
wildfowl
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1988/89
16
17
23
1
57
41
56,1
1,8
1989/90
4
10
1 1
16 12
6,3
1990/91
25
270
11
1
307
275
3,6 0,3
1991/92
10 12
4
0 26
16
0
1992/93
10
24
5
0
39 29
17,2
0
1993/94
5
9
2
0
16 10
0
1994/95
7
18
1
0 26
19
0
1995/96
49
148
5
0 202
153
3,3
0
1996/97
9
45
2
0 56
46
2,2
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
2 46 39 0 87
85
45,9
0
1969/70
81 22
98 0
201 120
81,7
0
1970/71
1
9
8
0
18 17
0
1971/72
5
24
25
0
54
49
51,0
0
1972/73
0
18 32
0
50 50
64,0
0
1973/74
0 0
1
0
1
1
0
1974/75
3
0
3
0
6 3
0
1975/76
18
34 9 0
61 43
20,9
0
1976/77
2
3 3
0
8
6 0
1977/78
8
11 11
0 30
22
0
1978/79
235
195 107
0
537
293
33,8
0
1979/80
24
28 10
0
62 38
26,3
0
1980/81
124
64
40 0
228
94
39,4
0
1981/82
261
319
109
0
689
414
24,9
0
1982/83
104
123
53
0 280
166
27,1
0
1983/84
185 174
30 0
389 196
11,7
0
1984/85
431
694
199
0
1324
878
21,4
0
1985/86
512 360 58 0 930
412
13,1
0
1986/87
153
210
58
0
421 261
21,1
0
1987/88
47
76 6
1
130
83
7,2 0,8
1988/89
241
204
17
0
462
217
6,0
0
1989/90
59
103
9 0
171
106
5,7
0
1990/91
176 335
13
0 524
343
3,5
0
1991/92
56
106
23 0
185
127
16,5
0
1992/93
76
163
25 0 264
183
11,5
0
1993/94
63
166
9
1
239
173
5,2 0,4
1994/95
62 98
3
0
163 101
3,0
0
1995/96
150
286
9
0
445
291
3,1
0
1996/97
69 99
9
0
177 105
6,7
0
1997
Bijlagen
149
Steltlopers
Waders
Jagers
Skuas
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
4
243
85
0
332 328
25,9
0
1969/70
158 146
III
0 415 257
43,2
0
1970/71
0 37
12
0
49 49
24,5
0
1971/72
6
38 22 0 66 60
36,7
0
1972/73
0
16
9 0 25
25
36,0
0
1973/74
0
0 2 0
2
2
0
1974/75
10
3
1
0
14
4
0
1975/76
15
634
1
0
650 634
0,0
0
1976/77
9
12
1
0 22
13
0
1977/78
15
72
8
0 95
80
10,0
0
1978/79
570
455
41
0
1066
494
8,3
0
1979/80
35
62
15
0
112
77
19,5
0
1980/81
130
101
46 0
277 140
32,1
0
1981/82
302
466
55
0
823
510
10,4
0
1982/83
123 148
44 2
317 190
21,6 0,6
1983/84
254
547
21
0
822
560
3.2
0
1984/85
1270 1794
269 0
3333 2037
12,2
0
1985/86
375
1063
74 0
1512
1132
6,2
0
1986/87
1332
2530
51
1
3914 2564
1,7
0,0
1987/88
94 95
11
1
201
103
10,7
0,5
1988/89
67
84
3
2
156
87
3,4
1,3
1989/90
51
75
4
0
130
77
5,2
0
1990/91
368
1995
11
0 2374
1994
0,6
0
1991/92
68
74
9
0
151
80
10,0
0
1992/93
126
313
8
1
448 305
1,6
0,2
1993/94
73
168
7
1
249
172
2,9 0,4
1994/95
110
79
3
0
192
79
2,5
0
1995/96
956
2900
14
0
3870
2898
0,4
0
1996/97
86
771
0 0
857
767 0 0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0 2
3 0 5 5
0
1969/70
2
0
1
0 3
1
0
1970/71
0 0
1
0
1 1
0
1971/72
1
0
5
0 6
5
0
1972/73
0
1
2
0
3 3
0
1973/74
0
1
0 0
1
0
1976/77
0 0
1
0
1
0
1977/78
1
0 0 0
1
0
150
Appendices
Sula
11(2)
Larus-meeuwen
Larus
-gulls
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1978/79
0
0
1
0
1
0
1980/81
2
0 0 0
2
0
1981/82
2
4
6
0
12 10
0
1982/83
3
4
12
0
19
15
0
1983/84
2
2
8
0
12 10
0
1984/85
3
1 1
0
5
2 0
1985/86
66 44
34
0
144
60
28,3
0
1986/87
3 2
1
0
6
3
0
1987/88
1 1
6
0
8
6
0
1988/89
11
7
1
0
19
8
0
1989/90
2
1
4
0
7
5
0
1990/91
2
1
I
0
4
2
0
1991/92
1
0 0 0
1
0
1992/93
2
1
2
0
5 3
0
1993/94
0
1
0 0
1
1
0
1994/95
1
5
2
0
8
7
0
1995/96
3
2
1
0
6 3
0
1996/97
0 4
1
0
5
4
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
12 81
278
0
371
359
77.4
0
1969/70
243
30
383
0
656
413
92,7
0
1970/71
13 38
140
0
191
178
78,7
0
1971/72
51
76
118
0
245
194
60,8
0
1972/73
2
100
161
0 263
261
61,7
0
1973/74
14
11
7
0
32
18
0
1974/75
17
2
301
0
320 303
99,3
0
1975/76
21 19
131
0
171
149
87,9
0
1976/77
32
24
105
0
161
113
78,8
0
1977/78
85
67
115
0
267
165
59,4
0
1978/79
536 374
252 0
1162
611
38,8
0
1979/80
233 241
133
0
607
370
35,1
0
1980/81
908
276 874
3
2061
1011
73,2 0,1
1981/82
687
571
490
8
1756
1018
43,8
0,5
1982/83
479
367
582
10
1438
787
53,1
0,7
1983/84
724
573
516
7
1820
949
40,8
0,4
1984/85
727 618 327
5
1677
895
30,8
0,3
1985/86
732
556
197
8
1493
707
20,7 0.5
1986/87
645
418
262
2
1327
615
32,0
0,2
1987/88
297
294
169
6 766 426
30,3 0,8
1997
Bijlagen
151
Drieteenmeeuw
Kittiwake
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1988/89
550
435 149
7
1141
554
20,8
0.6
1989/90
318 368 119
5
810 448
20,5
0,6
1990/91
315 283
59
2
659
329
14,6 0,3
1991/92
167
171
83
2
423
237
29,1 0,5
1992/93
142 287
44
4
477
317
9,8 0,8
1993/94
129 152
53
2 336
185
23,2 0,6
1994/95
299 280
52
3
634
321
12,8
0,5
1995/96
329
316
22
3
670 324
4,3
0,4
1996/97
96
147
22 0
265
160
8,8
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0
5
38
0
43 43
88,4
0
1969/70
6 0
53
0
59 53
100
0
1970/71
1
6
22
0
29 28
78,6
0
1971/72
1
3
20
0
24 23 0
1972/73
0
5
24
0
29 29
82,8
0
1973/74
3
4
0
0
7
4
0
1974/75
9 0 26
0
35
26
100
0
1975/76
1
3
21
0
25
24 0
1976/77
12
3
24
0
39
27
88,9
0
1977/78
18 21 91
0
130
102
79,4
0
1978/79
46
25 36
0
107
61
59,0
0
1979/80
48
37
107
0
192 140
73,6
0
1980/81
528
188
1599
1
2316
1716
89,2 0,0
1981/82
81
51
229
0
361 257
80,2
0
1982/83
401 231
1345
2
1979 1380
83,3 0,1
1983/84
419
241
1916
0
2576
1914
87,7
0
1984/85
140
72
193
0
405
244
70,9
0
1985/86
209
107
267 0
583 324
67,3
0
1986/87
83 28 80
0
191
97
71,1
0
1987/88
113
55
159
0
327 184
70,1
0
1988/89
149
51 97
1
298
142
63,4
0,3
1989/90
54 66 99
2
221 156
56,4 0,9
1990/91
65
49
103
0
217
135
63,7
0
1991/92
21
20
52
1
94
69
69,6
1,1
1992/93
77
163
82
1
323
240
33,3 0,3
1993/94
36
39 53
1
129
87
54,0
0,8
1994/95
30
13 65
0
108
72
81,9
0
1995/96
6
10 13
0 29
23
0
1996/97
12
14
23
0 49
37
62,2
0
152
Appendices
Sula
11(2)
Sterns
Terns
Zeekoet
Guillemot
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0
3
2 0
5
5
0
1969/70
1
0
4
0
5
4
0
1970/71
3
1
I
0
5 2
0
1971/72
1
0 0 0
1
0
1972/73
0 0
2
0 2
2
0
1973/74
0 0
1
0
1 1
0
1980/81
2
0 0 0
2
0
1981/82
I
2 0 0
3 2
0
1982/83
0
1
0 0
1
0
1983/84
2
1
1
0
4
2
0
1984/85
0
3
0 0
3 3
0
1985/86
3
0 0 0
3
0
1986/87
1 1
0 0 2
1
0
1987/88
1
2 0 0
3 2
0
1988/89
2 0 0 0 2 0
1990/91
0 0
1
0
1
0
1996/97
0 0
1
0
1
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%entangl
1968/69
2
0 289 0
291
289
100
0
1969/70
23
1
195
0 219
196
99,5
0
1970/71
8 2
38
0
48
40
95,0
0
1971/72
1
0
60
0
61
60
100
0
1972/73
1
15 23
0
39 38
60,5
0
1973/74
7
2
10
0
19
11
0
1974/75
6 0
204 0
210
204
100
0
1975/76
3
0
26
0
29
23
0
1976/77
4
1
45
0
50
46
97,8
0
1977/78
8 3
102
0
113
101
97,0
0
1978/79
47
19
120
0
186 138
86,2
0
1979/80
18 17
168
0 203
179
90,5
0
1980/81
541 331
3424
4
4300
3638
91,1
0,1
1981/82
130
105
890
2
1127
963
88,9 0.2
1982/83
432 408 3994
1
4835
4000
89,9 0,0
1983/84
281
269
2195
2
2747 2173
87,9
0,1
1984/85
268 250
1137
1
1656 1346
81,5
0,1
1985/86
243 240
1124
2
1609
1304
81,6
0,1
1986/87
59
15
169
0
243 172
91,3
0
1987/88
308
84
1460
1
1853
818
89,9 0,1
1997
Bijlagen
153
Alk
Razorbill
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1988/89
411
439
1231
2 2083
1603
72,7 0,1
1989/90
183
318
1222
1
1724
1451
78,1
0,1
1990/91
268 340
1733
0
2341
2004
83,1
0
1991/92
32 79
720
0
831
780
90,3
0
1992/93
137 641
446 2
1226
1075
40,5 0,2
1993/94
166
332 495 0 993 772
57,8
0
1994/95
112 144
386
0 642 486
70,8
0
1995/96
28
71
106
0 205
172
58,7
0
1996/97
25 40
174
0 239 207
81,2
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oiI
%
entangl
1968/69
0 4
241
0 245 245
98,4
0
1969/70
35
0 222 0 257 222
100
0
1970/71
3 3
21
0 27 24 0
1971/72
3
0
12
0
15 12
0
1972/73
0
1
36
0
37
37
97,3
0
1973/74
1
0
1
0 2
1
0
1974/75
2 0
39
0
41
39
100
0
1975/76
1
0
10
0
11
10
0
1976/77
0
1
21
0
22 22 0
1977/78
4
2
33
0
39 33
93,9
0
1978/79
16
6
36
0
58 41
85,4
0
1979/80
1
3
38
0
42
40
92,5
0
1980/81
90
23
578 0
691 586
96,1
0
1981/82
19
5
124
0
148
123
95,9
0
1982/83
249
263
1522
0 2034
1674
84,3
0
1983/84
67
43
583
0
693
600
92,8
0
1984/85
24
10
108
0
142 114
91,2
0
1985/86
30
19
164
0 213
173
89,0
0
1986/87
7
2
21
0
30
22
0
1987/88
67 28 234 0
329
207
86,5
0
1988/89
68 24
188
1
281 196
87,8
0,4
1989/90
104
232
559
1
896
747
69,3
0,1
1990/91
24
44
168
0 236
197
77,7
0
1991/92
2 2 68 0 72 70
97,1
0
1992/93
12 25
48 0
85
70
67,1
0
1993/94
7
14 51
0 72
54
77,8
0
1994/95
13
24 90 0
127
104
76,9
0
1995/96
33
121
51
0
205 169
29,0
0
1996/97
2
14
29 0 45
41
65,9
0
154
Appendices
Sula
11(2)
Papegaaiduiker
Puffin
Kleine
Alk
Lillie
Auk
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0 0
9
0 9 9 0
1969/70
5
0
8
0
13
8
0
1972/73
0 0
1
0
1 1
0
1975/76
0 0
3
0
3 3
0
1976/77
0 0
1
0
1 1
0
1977/78
0 0
2
0
2 2
0
1978/79
2
0
2
0 4 2 0
1979/80
0
0
1
0
1 1
0
1980/81
1 1
9
0
11
9 0
1981/82
0
0
1
0
I
1
0
1982/83
8
7 24
0
39 31
77,4
0
1983/84
0 0
5
0
5 3
0
1984/85
0 0
1
0
1
I
0
1985/86
1
0
1
0
2
1
0
1987/88
11
2 7
0 20 7 0
1988/89
3 2 5
0
10
7
0
1989/90
11 11
13
0
35 23
0
1990/91
3
4
2
0
9 6
0
1991/92
1
0
3
0
4
3
0
1992/93
1
3
0 0
4
3
0
1993/94
1
0 0
0
1
0
1994/95
1
0
1
0
2
1
0
1995/96
2
6 0 0
8
6 0
1996/97
0
1
0 0
1
I
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0 0
1
0
1
1
0
1969/70
0
0
3
0
3 3
0
1970/71
0 0
1
0
1 1
0
1972/73
0 0
1
0
1 1
0
1974/75
0 0
1
0
1 1
0
1977/78
2 0
4
0
6 3
0
1978/79
1
0
1
0
2
1
0
1979/80
1
2
5
0
8
7
0
1980/81
3 3
15
0
21
15
0
1981/82
2 0
2
0
4
2 0
1982/83
6
5
17
0
28
20
0
1983/84
0
2
14
0
16 16
0
1984/85
1
0
2
0
3
2 0
1997
Bijlagen
155
Reigers
en
rallen
Herons
&
rails
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1985/86
4
7
5
0
16 12
0
1986/87
0
1 1
0
2
2
0
1987/88
5
4
3
0
12
7
0
1988/89
13 21
9
0
43
30
30,0
0
1989/90
3 3 2
0
8
4
0
1990/91
13
32
14
0
59 44
27,3
0
1991/92
1
7
3
0
11
10
0
1992/93
0
1
0 0
1 1
0
1993/94
1 1 1
0
3 2 0
1994/95
0
2
1
0
3 3 0
1995/96
28
26
7
0
61 32
18,8
0
1996/97
1
7
1
0 9
8
0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
0
7
31
0
38 38
81,6
0
1969/70
25
4
58
0
87
62
93,5
0
1970/71
0
6
7 0
13 13
0
1971/72
1
29
10
0 40 39
25,6
0
1972/73
0
0
1
0
1 1
0
1974/75
0
2
0
0 2 2
0
1975/76
1
34
6
0
41
40
15,0
0
1976/77
3
1 1
0
5
2
0
1977/78
2 2
0 0
4
2
0
1978/79
399 632
122
0
1153
753
16,2
0
1979/80
17
26
2
0
45
28
7,1
0
1980/81
11
13
4
0
28 16
0
1981/82
89
379
22
0
490
393
5,6
0
1982/83
7
18
7 0
32
23 0
1983/84
12 29
4
0
45 32
9,4
0
1984/85
322
801
120
1
1244
912
12,6
0,1
1985/86
86
161
4 0
251
165
2,4
0
1986/87
105
230
22
0 357
239
8,4
0
1987/88
2
3
0 0
5 3
0
1988/89
8 5 2
0
15
7
0
1989/90
2
6 0 0
8 6
0
1990/91
8
38
1
0 47
38
2,6
0
1991/92
3
15
0 0
18
15
0
1992/93
6
10
1
0
17
11
0
1993/94
5
11
1
0
17
12
0
1994/95
6 5
0 0
11
5
0
156
Appendices
Sula
11(2)
Landvogels
Landbirds
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1995/96
15
89
1
0
105
89
0,0
0
1996/97
5
38
0 0 43
38
0 0
Season
Oiled?
Unoiled
Oiled
Entangl
Total
Sample
%oil
%
entangl
1968/69
28 20 60
0
108
80
75,0
0
1969/70
58
5
40
0
103
45
88,9
0
1970/71
9
11
7
0
27
18
0
1971/72
40 0
10
0 50
10
0
1972/73
0
55 49
0
104 104
47,1
0
1973/74
293
3
0 0 296
3
0
1974/75
1
2 0 0
3
2 0
1975/76
3 3
1
0
7 4
0
1976/77
4
1
8
0
13
1
0
1977/78
89 12 35
0
136
37
67,6
0
1978/79
404
115
30
0
549
129
11,6
0
1979/80
112
47
32
0
191
66
28,8
0
1980/81
184
94
89 0
367 150
38,7
0
1981/82
699 255
107
0
1061
320
20,6
0
1982/83
379
74
55
0
508
113
34,5
0
1983/84
330
88
37 0
455 109
22,0
0
1984/85
433
128
44 0
605
147
14,3
0
1985/86
338 49
15
0 402
56
12,5
0
1986/87
65
32
6
0
103
36
11,1
0
1987/88
81
29
342
0
452 119
75,6
0
1988/89
317
32
11
0 360
34
5,9
0
1989/90
108
52
14
0
174
53
3,8
0
1990/91
105
40 2 0
147
41
2,4
0
1991/92
46 20
2
0 68
19
0
1992/93
133
33
5
0
171
36
8,3
0
1993/94
352 20
0
0
372
20 0
1994/95
14
11
0
0
25
11
0
1995/96
105
17
1
0
123
18
0
1996/97
96 7
3
0
106
9 0
... Hiertoe wordt niet het aantal olieslachtoffers bepaald, maar de verhouding tussen onbevuilde en met olie besmeurde kadavers op de Nederlandse kust (Camphuysen 1989(Camphuysen , 1995. Om een betrouwbare index (de 'oil rate' of oliebevuilingsindex) te krijgen, moet een voldoende grote steekproef genomen worden en als ondergrens geldt een absoluut minimum van 10 (complete) kadavers voor schaarse soorten, tenminste 25 voor algemenere soorten: verdeeld over de gehele winter en van een representatief gedeelte van de kust (Camphuysen 1995, 1997, Seys et al. 2001. De tellingen worden uitgevoerd door goed geïnstrueerde vrijwilligers volgens een gestandaardiseerde methode. ...
... Dankzij een financiële bijdrage van Rijksinstituut voor Kust en Zee kon de coördinatie ook in dit seizoen weer worden bewerkstelligd en het project mag worden gezien als een continuering van het vijfjaren programma (1999)(2000)(2001)(2002)(2003)(2004) dat door Directie Noordzee was geco-financieerd (Camphuysen -2004a, in serie) en als een voorbereiding voor de implementatie van de Guillemotoil -EcoQO (Camphuysen 2004b). Het benutten van het oliebevuilingspercentage voor het volgen van veranderingen van chronische olievervuiling in de Noordzee werd bediscussieerd en de mogelijkheden werden doorgerekend in drie studies die aan deze samenwerking tussen de Nederlandse Zeevogelgroep en de Nederlandse overheid ten grondslag lagen, op initiatief van het (toenmalige) Directoraat Generaal voor Scheepvaart en Maritieme Zaken (Camphuysen 1995(Camphuysen , 1996(Camphuysen , 1997. ...
... Tabel 6. Oliebevuilingspercentages bij de Zeekoet in 15 deelgebieden omschreven voor de Guillemot-oil-EcoQO, op basis van tellingen op de kust tussen 1997 en 2002(Camphuysen 2004b). OSPAR Guillemot-oil-EcoQO subregions and their ranking according to observed oil rates during1997(Camphuysen 2004b). Shetland O Engeland E Britain Zuid Engeland S Britain Orkney Nederland Waddenzee Netherl. ...
Technical Report
Full-text available
This is the first report following a series of five commissioned by the North Sea Directorate of the Ministry of Transport, Public Works and Water Management, reporting the proportion of oiled seabirds in The Netherlands as a fraction of the total number of beached birds found dead and recorded by the Dutch Seabird Group. The Institute of Coastal Research (RIKZ) of the same ministry funded the present study. Results are provided of beached bird surveys in winter 2004/2005, plus a review of birds found in summer 2004. As a continuation of previous work, the results can be compared with data collected earlier (1965-2004). The oil rate (fraction of oiled corpses of all birds found dead) is considered an indicator of levels of(chronic) oil pollution in the Southern Bight with mineral oil and other lipophilic substances (Camphuysen 1999). These (species-specific) oil rates are calculated on the basis of hundreds of beached bird surveys between November and April, carefully checking all dead birds found. The results of winter 2004/05 are compared with long-term trends calculated over 1975/76-2003/04. · Along the North Sea coast, downward trends in oil rates were found in all species and species groups. Significant declines were found in divers, grebes, Northern Fulmar, Northern Gannet, Common Eider, other wildfowl (scoters excluded), gulls, auks and land birds. · Rather lower oil rates were found in the Wadden Sea area, but sample sizes in some groups were often too small to calculate a valid oil rate in most years. Significant downward declines were found in Common Eider, other wildfowl (scoters excluded), waders, Kittiwakes, and Guillemots. · The continuation of declining trends in oil rates is important, particularly in the present season, because the Dutch North Sea accommodated exceptional numbers of wintering seabirds. Numbers of foraging and feeding divers between December and February, Guillemots and Kittiwakes off the mainland coast were unprecedented. These species are extremely sensitive to oil pollution and only 20 years ago, such concentrations would have been at risk to become oiled and die in large numbers as a result of chronic oil pollution. This winter, mass mortality did not occur and the oil rates fit the long-term trends. · The uninterrupted series of 195 months of data collected at an 8 km stretch of mainland coast showed a substantial variability in deposition rates between months, with a peak normally between November and March, and with a maximum of 4.6 ± 3.9 corpses per day (0.57 ±0.49 per km per day) in February. Between years, the number of corpses washing ashore averaged 553.5 ± 196.0 (69.2 ± 24.5 per km).
... Systematic beached bird surveys, organized to assess the fraction of oiled seabirds washed ashore among the total number of dead birds found on beaches (oil rate), have been intense for decades, particularly in Denmark, Germany and The Netherlands (Joensen, 1972 a,b;Joensen and Hansen, 1977;Reineking and Vauk, 1982;Averbeck et al., 1993;Camphuysen, 1989Camphuysen, , 1997Reineking, 1997;Reineking, 2000, 2001;Durinck and Skov, 2001;Fleet et al., 2003). Earlier results indicated slow but consistent declines in oil rates over the past decades (Camphuysen, 1997(Camphuysen, , 1998Durinck and Skov 2001;Fleet and Reineking, 2001). ...
... Systematic beached bird surveys, organized to assess the fraction of oiled seabirds washed ashore among the total number of dead birds found on beaches (oil rate), have been intense for decades, particularly in Denmark, Germany and The Netherlands (Joensen, 1972 a,b;Joensen and Hansen, 1977;Reineking and Vauk, 1982;Averbeck et al., 1993;Camphuysen, 1989Camphuysen, , 1997Reineking, 1997;Reineking, 2000, 2001;Durinck and Skov, 2001;Fleet et al., 2003). Earlier results indicated slow but consistent declines in oil rates over the past decades (Camphuysen, 1997(Camphuysen, , 1998Durinck and Skov 2001;Fleet and Reineking, 2001). Nevertheless, oil rates in the Southern North Sea and in the Wadden Sea area throughout the 1980s and 1990s were regarded unacceptably high, particularly for pelagic seabirds. ...
Chapter
Full-text available
The results of beached bird surveys in the Wadden Sea area and its approaches indicate that oil rates have declined significantly over the last decades. The decline is most prominent in the Wadden Sea itself, whereas oil rates of birds found along North Sea shores (including the North Sea side of the Wadden Sea islands) are consistently higher than those in the Wadden Sea. Pelagic seabirds, notably common guillemots, still have relatively high oil rates and the recent designation of North West European waters as a Special Area under MARPOL Annex I (enforced in 1999) has not yet lead to a drastic further decline in oil contamination levels on beached birds. Data from the German North Sea coast suggests further declines after 1999, but recent observations in The Netherlands (winter 2002/03, and winter 2003/04) suggest a reversed trend, with very high oil rates in pelagic seabirds and repeated strandings of oil slicks on beaches (NZG/NSO unpubl. material). This reversal can only partly be attributed to some unfortunate recent oil incidents, such as the sinking of the Tricolor and the Assie Eurolink in December 2002. For most inshore species, as exemplified by shelduck and herring gull, recent oil rates are generally much lower than historic levels within the Wadden Sea). It is too early yet, to assess effects of the designation of the PSSA Wadden Sea in 2002. Longer data sets are necessary to find correlations to the measures taken on the different levels to reduce oil pollution in the area concerned.
... De oliebevuilingstrend bij zee-eenden Melanitta sp. langs het Noordzeestrand is al jaren niet significant en dit is één van de weinige vogelsoorten waarbij de afnemende trend niet overtuigend kon worden aangetoond (Camphuysen 1995(Camphuysen , 1997Fig. 12). ...
Technical Report
Full-text available
This is the fifth and last report in a series commissioned by the North Sea Directorate of the Ministry of Transport, Public Works and Water Management, reporting the proportion of oiled seabirds in The Netherlands as a fraction of the total number of beached birds found dead and recorded by the Dutch Seabird Group. Results are provided of beached bird surveys in winter 2003/2004, plus a review of birds found in summer 2003 and in previous seasons. · The oil rate (fraction of oiled corpses of all birds found dead) is considered an indicator of levels of (chronic) oil pollution in the Southern Bight with mineral oil and other lipophilic substances (Camphuysen 1999). These (speciesspecific) oil rates are calculated on the basis of hundreds of beached bird surveys between November and April, carefully checking all dead birds found. The results are compared with long-term trends calculated over 1977-2002. · After a prolonged period of decline, significant downward trends in oil rates are presently only found in coastal seabirds. In pelagic seabirds (notably Kittiwake, Razorbill and Guillemot) declining trends came to a halt in the 1990s and early 21st century. Additional measures are required to further reduce chronic oil pollution in our offshore waters. · Rather low oil rates were found in the Wadden Sea area, as expected following long-term declines. · In winter 2003/2004, Common Eider mortality was back to low levels. · A wreck (mass stranding) of Northern Fulmars occurred in February-March 2004 and was also found in neighbouring countries (France, Belgium, UK, Germany, Denmark and Norway). A preliminary analysis suggested that mainly adult females were killed (pers.comm. J.A. van Franeker, Texel, and P. Thompson, Aberdeen) and that although birds were starved to death, arrested post-nuptial moult patterns indicated that the problems must have been prominent as early as autumn 2003. Oil pollution did not play a role in this wreck.
... De oliebevuilingstrend bij zee-eenden Melanitta sp. is al jaren niet significant en dit is één van de weinige vogelsoorten waarbij de afnemende trend niet overtuigend kon worden aangetoond (Camphuysen 1995(Camphuysen , 1997Fig. 12). ...
Technical Report
Full-text available
This is the fourth report in a series commissioned by the North Sea Directorate of the Ministery of Transport, Public Works and Water Management, reporting the proportion of oiled seabirds in The Netherlands as a fraction of the total number of beached birds found dead and recorded by the Dutch Seabird Group. Results are provided of beached bird surveys in winter 2002/2003, plus a review of birds found in summer 2002. · The oil rate (fraction of oiled corpses of all birds found dead) is considered an indicator of levels of (chronic) oil pollution in the Southern Bight with mineral oil and other lipohilic substances (Camphuysen 1999). These (species-specific) oil rates are calculated on the basis of hundreds of beached bird surveys between November and April, carefully checking all dead birds found. The results are compared with long-term trends calculated over 1977-2002. · After a prolonged period of decline, oil rates in 2002/2003 were considerably higher than expected. The higher oil rates were caused by oil incidents in The Channel (Tricolor), north of the Wadden Sea islands (Assie Eurolink ) and unidentified spills (chronic oil pollution). Total numbers of birds washing ashore as a result of the Tricolor spill (France, Belgium, The Netherlands and SE England) amounted to approximately 20.000 casualties. In The Netherlands, about 3000 of these were recorded. · Rather lower oil rates were found in the Wadden Sea area, largely as expected following long-term declines. An exception was formed by numerous oiled divers found mainly in December and January. · In winter 2002/2003, Common Eider mortality was back to normal levels. Again, numerous ducks found dead within the Wadden Sea area were starved to death. Oil pollution cannot be considered a factor of significance in the Wadden Sea for this species. · A wreck (mass stranding) of Razorbills, Atlantic Puffins and Little Auks was witnessed in February 2003. Among Razorbills and Atlantic Puffins, rather many mature birds were found. Reduced food supplies may have caused these wrecks. Very few wrecked auks were oiled. The wrecked auks mixed with oiled birds the Delta area in early February (Tricolor incident).
... Lower quality assessments (00, percentages based on less than 25 complete carcasses) are indicated with a lighter shading. To facilitate a trend analysis by means of linear regression, the oil-rates were logittransformed in order to obtain normalised data distributions, following recommendations in Camphuysen & Van der Meer 1996 (=LOG((x/100)/(1-(x/100))); see also Camphuysen 1995Camphuysen , 1997. For this part of the analysis, lower quality data (quality code 00) were excluded. ...
Technical Report
Full-text available
This is the annual update for OSPAR of the beached bird survey (BBS) results in The Netherlands (winter 2015/16). The Dutch BBS provides data for OSPAR area's 8, 9 and 10, but data from Belgian and German colleagues will have to be merged to arrive at the final values for these areas. For the Dutch North Sea region, significant declines in oil rates were reported over a long study period (1977/78-2014/15) as well as (clearly accelerating) over the last 10-15 years, but the last seasons was unique in the series. In winter 2015/16, while the densities of pelagic seabirds washing ashore were not particularly low (hence, the sample size was excellent), the oil-rate (percentage of oiled Common Guillemots of all complete Common Guillemots found dead) reached an all-time low of only 3% (n= 165) for all studied areas, or 2.9% (n=140) for the North Sea coast of OSPAR areas 8 and 9 combined. The five-year running mean in (Dutch) national Common Guillemot oil rates (over 2011/12-2015/16; mean ± SD) arrived at 23.5 ± 15.7% (OSPAR 8-9). The results obtained over the last decade(s) suggest a continuation of low oil rates in Common Guillemots in Dutch waters. Following the significant trends in the most recent data set (2001/02-present), a projection for 2020 would arrive at c. 5%, meaning that the OSPAR target is within reach. A poorly treated oil-spill within the western Wadden Sea casted a shadow over this otherwise excellent beached bird survey result, but fortunately, few birds were affected. Monitoring en vaststelling van het percentage met olie besmeurde Zeekoeten door middel van systematische strandtellingen in Nederland; jaarlijkse rapportage, winter 2015/16 Samenvatting Dit is de jaarlijkse weergave voor OSPAR van de resultaten van systematische strandtellingen langs de Nederlandse kust, met een verslag over het seizoen 2015/16. Middels deze tellingen verzorgt Nederland haar bijdragen voor de OSPAR deelgebieden 8, 9, en 10. Om een compleet beeld te krijgen voor deze deelgebieden zullen Belgische en Duitse gegevens moeten worden toegevoegd en gecombineerd. In deze rapportage worden alleen de Nederlandse gegevens besproken. Voor de Nederlandse Noordzeekust kon de lange termijn afname in oliebevuilingspercentages (1977/78-2014/15) bij de Zeekoeten worden bevestigd. Over de laatste jaren versnelt deze afname. In de winter van 2015/16 spoelden behoorlijke aantallen zeevogels aan, waaronder ook Zeekoeten, en de monstergrootte is dan ook ruim voldoende om tot betrouwbare uitspraken te komen. Het (Nederlandse) nationale oliebevuilingspercentage van de Zeekoet bedroeg in de winter van 2015/16 slechts 3% (n= 165) indien berekend over alle gebieden en 2.9% (n=140) indien berekend over de Noordzeekust van OSPAR gebieden 8 and 9 gecomibineerd, hetgeen de laagste waarde is die ooit in Nederland werd gemeten sinds het olieslachtoffervraagstuk werd onderzocht (dat is sinds 1910). Het vijfjaarlijks lopend gemiddelde over 20011/12-2015/16 (gemiddeld ± SD) bedroeg 23.5 ± 15.7% (OSPAR 8-9). De oliebevuilingspercentages lijken de afgelopen jaren steeds sneller af te nemen. Op basis van de lineaire regressie berekend over de logit-oliebevuilingspercentages in deze eeuw (2001/02-2015/16) waarover een significante dalende trend werd gevonden, zou het bevuilingspercentage in 2020 uitkomen op ±5%, waarmee, aangenomen dat dit niveau zich over een periode van vijf seizoen handhaaft, één van de door OSPAR gestelde doelen wat betreft milieuvervuiling voor Nederland bereikt zou zijn. Het lage niveau en de voortzetting van de dalende trend wat betreft olievervuiling werd enigszins overschaduwd door een onprofessioneel afgehandeld olie-incident in de westelijke Waddenzee waarbij gelukkig weinig olieslachtoffers vielen. 4
... Marine bird mortality events as a likely or actual re sult of surfactant-producing algal blooms have rarely been reported. Suspected cases include a bloom of Coscinodiscus concinnus in the Southern German Bight in 1996 that resulted in the largest mass stranding of red-throated loons ever recorded in Europe (~100s recorded dead; Camphuysen 1997). Other examples of plumage fouling and loss of waterproofing by an unknown green-yellow substance, similar to fouling by A. sanguinea foam, include 700 Cape gannets Morus capensis affected on Ichaboe Island, Namibia (du Toit & Bartlett 2001) and incapacitation of ~100 swift terns Sterna bergii on Robben Island, South Africa (Parsons et al. 2006). ...
Article
Harmful algal blooms (HABs) are dense concentrations of phytoplankton that can have deleterious effects on marine life. We documented two of the largest marine bird mortality events ever definitively ascribed to a single HAB, the cause of which was death resulting from plumage fouling by surfactant-like proteins produced by the dinoflagellate Akashiwo sanguinea. The two mortality events were observed along the coast of Washington State in September and October 2009, collectively representing an estimated deposition of 10 500 carcasses, of which the majority were surf scoters, white-winged scoters and common murres. Each mortality event was coincident in space and time with observed bloom landfall, with each event preceded by a similar chain of environmental conditions. Prior to each event, the presence of A. sanguinea and upwelling-favourable conditions likely led to bloom proliferation. In both cases, this period was followed by conditions that transported the senescent bloom into the nearshore environment, whereupon subsequent wave action lysed A. sanguinea cells, creating foam that contained surfactant-like compounds. This sequence of conditions, exacerbated by the presence of aggregations of marine birds in wing moult, appear to be the necessary requirements for marine bird mortality of this scale due to foam-induced plumage fouling. This mechanism of HAB-induced mortality may become more prevalent in the California Current System given the apparent increasing occurrence of HABs and the broad environmental tolerances exhibited by A. sanguinea.
... Tabel 21. Aantal gerapporteerde strandingen van bruinvissen per jaar als bijproduct van systematische stookolieslachtoffertellingen in Nederland sinds 1965 (Camphuysen 1989(Camphuysen , 1992(Camphuysen , 1997; ongepubliceerde gegevens NZG/NSO, CJ Camphuysen). Normaal gesproken, bij een functionerend strandingsnetwerk zeezoogdieren, worden bruinvissen van het strand gehaald, ruim voordat (vogelĉ)olieslachtoffertellers hun tellingen uitvoeren. ...
Technical Report
Full-text available
Harbour Porpoise strandings in The Netherlands in 2006: backgrounds, age composition, sexration, prey choice and possible exaplanations. Results of necropsies, no English summary provided Virologie Bij geen enkel dier werden morbillivirussen aangetroffen: alle tests waren negatief. Bacteriologie Brucella werd in geen enkel dier aangetoond: bij geen enkel genomen monster werd na het op kweek zetten deze bacterie gevonden. Parasitologie Tijdens de autopsies werden vele verschillende parasieten gevonden, in vrijwel alle onderzochte organen. Hieronder waren soms zware infecties met longwormen, maagwormen, wormen in de gehoororganen, hart nieren en lever, en leverbot. In enkele dieren werd na opening van de darm voor het dieetonderzoek, ook nog een lintworm gevonden. Aangetroffen resten van vistuigen Afgezien van fragmenten nylon draad (monafilament en gekleurd nylon draad) werden er geen resten vistuig of touwen aan de kadavers aangetroffen. Een aantal dieren was op brute wijze met messen bewerkt. In één geval was de speklaag over vrijwel de gehele romp weggesneden, in twee andere gevallen was de keel opengehakt. In het eerste geval is de schade vermoedelijk na de dood aangebracht, de beide `gekeelde' dieren zagen eruit alsof zij met een mes afgemaakt waren. Bij een tiental dieren waren indrukken in de huid zichtbaar die door netten met dunne lijnen waren veroorzaakt. De indrukken waren regelmatig, maar niet fraai genoeg om een maaswijdte met zekerheid te kunnen afleiden. Gevonden prooisoorten In alle magen samen werden ten minste 29 verschillende prooisoorten aangetroffen: drie soorten haringachtigen, vier kabeljauwachtigen, drie zandspieringen, twee of drie grondels, twee soorten zeenaalden, enkele andere soorten rondvissen, drie soorten platvissen en verschillende soorten ongewervelden, waaronder borstelwormen, garnalen, heremietkreeft, inktvissen en schelpdieren (Tabel 15). Twee vissoorten zijn mogelijk niet eerder voor de bruinvis beschreven: koornaarsvis en baars. Haringachtigen Haring werd gevonden in 10 verschillende bruinvissen. Deze prooisoort werd in twee grootteklassen gevonden: kleine juveniele visjes van minder dan 15 cm totale lengte (6 bruinvissen) en volwassen exemplaren van rond de 20 cm (6 bruinvissen). Kleine haring was in geen enkele bruinvis een belangrijke prooi, maar grote haringen waren de hoofdprooi voor twee exemplaren. Börjesson et al. (2003) geven een analyse van situaties waarin bruinvissen haring eten (wereldwijd) en concluderen dat als haring een belangrijke prooi is, dit altijd volwassen haring betreft. Deze is veel vetter dan jonge haring, die nog vooral investeert in groei en nog niet in lichaamsvet. Voor de Nederlandse kust komt vooral veel jonge haring voor, maar intrek van volwassen exemplaren komt mogelijk (weer) voor in het Marsdiep, in maart (Camphuysen, ongepubliceerd). Sprot, die bij een veel kleinere lengte volwassen is, en bij gelijke lengte dus vermoedelijk vetter dan haring, werd iets vaker gevonden (14 magen) en ook in grotere aantallen dan haring. Deze soort was voor 2 van de onderzochte bruinvissen de belangrijkste prooi; de bruinvis lijkt een voorkeur te hebben voor sprot boven even grote (kleine!) haring. Fint was een opvallende derde haringachtige die werd gevonden. In drie bruinvissen werden resten van forse finten gevonden (vissen van ruim 20 cm lengte en ruim 100 gram zwaar). Het ging steeds om een enkele fint per bruinvis, waarvan er van een exemplaar nog slechts een schub resteerde (in de slokdarm). Finten worden door zeevogels langs de Nederlandse kust niet of nauwelijks gegeten voor zover ons bekend, maar bruinvissen pikken er blijkbaar af en toe wel eentje mee en dan gaat het om een relatief grote vissen. Alle drie de finten werden gevonden in bruinvissen die gestrand waren in of nabij brak water: twee in augustus in de Delta (Voorne en nabij Burghsluis in de Oosterschelde) en in Noord Holland (St Maartenszee) in maart, wat past op de status van deze vis als een soort die heen en weer trekt tussen zout en zoet water. Alle drie de finten waren gegeten door onvolwassen, mannelijke bruinvissen die in slechte lichamelijke conditie waren. Kabeljauwachtigen Kabeljauwachtigen zijn in de Noordzee en Oostzee belangrijke prooien voor bruinvissen geweest, vooral in termen van relatieve biomassa. Bij eerder onderzoek aan in Nederland gestrande bruinvissen kwam deze groep als het belangrijkste stapelvoedsel naar voren (Santos 1998; Santos & Pierce 2003), met de wijting als belangrijkste soort in deze groep. Met de ineenstorting van de bestanden van kabeljauwachtigen in de gehele Noordzee is de verwachting, dat het belang van deze groep voor bruinvissen zal afnemen. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn, want wijtingresten werden in nog slechts 9 bruinvissen aangetroffen en het belang van deze voorheen zo belangrijke prooisoort was sterk achteruit gegaan (Bijlage 3). Bij een paar bruinvissen ging het om een enkel exemplaar of om een of twee kleine visjes, en slecht voor 2 bruinvissen was wijting in termen van massa de hoofdprooi geweest. Andere kabeljauwachtigen waren relatief onbelangrijk: kabeljauw, dwerg en steenbolk werden gevonden in respectievelijk 4, 2 en 1 magen en waren nooit belangrijke prooien. Zandspieringen Zandspieringen zijn voor bruinvissen in de Noordzee eveneens belangrijke prooien (Santos & Pierce 2003), maar in Nederland was het belang van deze groep ondergeschikt aan dat van wijting en grondels. De commerciële bestanden van de Noorse zandspiering Ammodytes marinus zijn ingestort tot ruim onder het "veilige biologische minimum" waardoor de vangst moest worden verboden in 2005 (http://www.ices.dk). Ooit was de visserij op deze zandspiering (in tonnage) de grootste van de Noordzee en deze crisis heeft niet alleen geleid tot een ineenstorting van de visserij maar ook tot grootschalig falen van het broedsucces van zeevogels in Schotland en vermoedelijk ook tot een wegtrek van bruinvissen uit de noordwestelijke Noordzee. Onder de gegeven omstandigheden is het interessant om na te gaan wat nu het belang is van zandspiering in het dieet van bruinvissen in Nederland, waar de aantallen bruinvissen juist sterk zijn toegenomen. Op het NCP is een andere zandspieringsoort, waar niet of althans veel minder op gevist is, mogelijk de talrijkste vertegenwoordiger van deze groep: A. tobianus of kortweg "zandspiering" in het Nederlands. Zowel A. marinus als A. tobianus is aangetroffen in de nu onderzochte bruinvissen, maar hun otolieten zijn vaak niet nader op soort te determineren dus deze twee soorten moeten worden samengenomen. Zandspieringen kwamen voor in 19 van de onderzochte bruinvissen maar waren hoofdprooi voor slechts twee dieren. Ze leken vooral belangrijk in februari en maart en voor bruinvissen in goede conditie. Juist dan, in de winter zitten zandspieringen meest ingegraven in de bodem en zijn ze voor veel predatoren onvindbaar. Bruinvissen lijken echter juist aangepast om dit soort prooien toch te vinden. Met hun hoogfrequente sonar kunnen ze ook begraven prooien vinden (Kastelein et al. 1997; Santos & Pierce 2003). Daarnaast lijkt hun bek, met kleine tanden en relatief klein keelgat ook niet aangepast op het verscheuren dan wel in zijn geheel inslikken van grote prooien (Santos & Pierce 2003). Een derde zandspieringsoort, de relatief schaarse grote zandspiering Hyperoplus lanceolatus werd tweemaal herkend. Grondels Grondels waren verreweg de meest gegeten prooien. Er werden resten van 7320 grondels gevonden, verdeeld over 33 magen, waardoor ook de incidentie (het percentage magen met deze prooi) het hoogst was. Door hun geringe grootte en gewicht (beide <10 cm lang en <10 gram zwaar) is hun bijdrage aan het dieet in termen van biomassa vaak gering, maar in de huidige studie waren grondels ook in relatieve massa een zeer belangrijke prooi. Omdat het echter de numeriek belangrijkste prooi is, die bovendien niet in grote scholen voorkomt maar eerder individueel, liggend op de zeebodem, vertegenwoordigen de massa's gevonden otolieten een aanzienlijke foerageerinspanning van de bruinvissen. Voor grondels geldt vermoedelijk hetzelfde als voor zandspieringen: ze zijn lastig te zien tegen de zeebodem (door hun geringe grootte en zandkleur en geringe beweeglijkheid), maar voor de bruinvis sonar zijn ze juist goed te "zien". Grondels waren hoofdprooi voor 5 bruinvissen, wat hun belang nog verder onderstreept. Evenals zandspiering werden grondels vooral in het vroege voorjaar (maart april) gegeten, langs de hele Nederlandse kust. De meeste grondels werden gevonden in redelijk verse kadavers wat een aanwijzing is dat deze visjes vooral dicht bij de kust worden gegeten (rotte kadavers zijn mogelijk van verder uit de kust komen aandrijven). Er was geen duidelijk effect van de lichamelijke conditie van de bruinvissen of hun lengte op de kans op grondels in maagdarm kanaal of van hun lengte. Bij eerder onderzoek is wel gesuggereerd dat grondels vooral door jonge bruinvissen gegeten zouden worden omdat ze makkelijk te vangen zouden zijn vanwege hun geringe zwemsnelheid. Dit wordt door ons onderzoek dus niet bevestigd. Er werden minimaal twee soorten grondels gevonden: het relatief grote dikkopje en de iets kleinere Lozano's grondel. Deze twee soorten komen ongeveer in gelijke dichtheden voor in de Nederlandse Noordzeekustzone (data Cindy van Damme, IMARES). Een derde soort, de brakwatergrondel kon niet worden uitgesloten omdat zijn otolieten Zeeuwse stromen en zullen daar ook zeker worden gegeten. Overige rondvis Diverse andere soorten rondvis werden incidenteel aangetroffen. Opvallend waren twee magen met resten van forse makrelen; in een geval (bruinvis # 50, Domburg, 27 augustus 2006) zat maag 1 helemaal vol met makreel botten, die konden worden herleid tot 9 verschillende vissen (van 25 35 cm lang). Andere relatief grote, maar schaarse vissoorten waren horsmakreel en zeebaars (elk in een maag). Numeriek belangrijker waren koornaarsvis, een soort die voor zover we weten niet eerder als prooi van bruinvissen in de Noordzee is vastgesteld, en spiering. We vonden koornaarsvis in 4 magen (alle februari april). Voor een jonge mannelijke bruinvis (Den Oever, Waddenzee) was spiering de belangrijkste prooi. Vermoedelijk had dit dier gefoerageerd in uitgespuid IJsselmeerwater; in zijn maag werden ook resten van een baars gevonden. Baars is mogelijk ook een niet eerder beschreven prooisoort voor de bruinvis, maar deze soort wordt regelmatig met IJsselmeerwater de Waddenzee ingespuid en komt zo beschikbaar voor mariene viseters. Tenslotte werden nog resten gevonden van pitvissen in twee bruinvissen. Wellicht waren deze bodemvissen "bijvangst" tijdens de jacht op grondels, zandspiering en tong. Platvis In twee Duitse studies (Lick 1991; Benke et al. 1998) werd relatief veel platvis gevonden. In België is er een relatie gevonden tussen de kustwaartse trek van tong in februari/maart en de aantallen in staand want bijgevangen bruinvissen (Haelters & Kerckhof 2004; Haelters et al. 2004). Ook in Nederlandse bruinvissen zijn eerder platvissen gevonden, maar het totale aantal monsters met platvis was klein (Santos 1998). In de huidige studie werden enkele resten van nul jarige botjes (3 magen) scholletjes (2 magen) en schar (2 magen) gevonden. Twee bruinvissen hadden jonge tong (<15 cm) gegeten en een van deze dieren, een vrij grote (124 cm) man, gevonden bij Westkappelle in april (dus dicht bij België en in de "juiste" periode) leek zelfs een specialist, met resten van 39 tongen in zijn maag. Ongewervelden Garnalen werden in relatief veel bruinvissen (12) gevonden, maar nooit in grote aantallen. Ze kwamen voor bij dieren variërend van 100 152 cm lengte, dus niet alleen bij jonge dieren. Juist van juveniele bruinvissen wordt vaak aangenomen dat garnalen geschikt voedsel zijn omdat ze klein en makkelijk te vangen zouden zijn (Santos & Pierce 2003). In de Nederlandse situatie lijken garnalen, net als bovengenoemde pitvissen en mogelijk ook de botjes, scholletjes en scharretjes, eerder bijvangst tijdens het foerageren op grondels, zandspiering en tong. Interessant is de vondst van een aantal zeer grote wormenkaken in een van de bruinvissen. Deze zijn afkomstig van zagers (Nereis virens). In de meeste dieetstudies aan bruinvissen worden borstelwormen afgedaan als prooien van vissen, die dus via de vissenmaag in de bruinvismaag terecht kwamen. Zagers echter zijn zeer grote wormen (tot ruim een meter lang en meer dan 100 gram zwaar), die tijdens hun paaitijd in het water zwemen en dan soms ook door zeevogels in Nederlandse wateren worden gegeten (Leopold & van Damme 2003). In de bruinvis die de zagers had gegeten kwamen geen grote vissen voor die de eigenlijke predator van deze wormen geweest konden zijn, dus we concluderen dat ook bruinvissen bij gelegenheid zagers eten. Een aantal kleinere wormensoorten (Nereis longissima, N. diversicolor en N. succinea) werden ook gevonden maar niet kon worden uitgesloten dat deze oorspronkelijk de prooien waren geweest van vissen die weer door de bruinvis gegeten waren. Tenslotte werd een puntgave heremietkreeft gevonden in een alikruikschelp die aanzienlijk groter was dan diverse steentjes die af en toe in de magen werden gevonden. Deze heremietkreeft werd echter tijdens de dissectie in de keel van de bruinvis aangetroffen en aan het voedselmonster toegevoegd. Niet uit te sluiten valt dat deze heremiet bij de in de waterlijn liggende, dode bruinvis naar binnen is gekropen. De gevonden wadslakjes en schelpdierbroedjes, alle kleiner dan 5 mm, beschouwen wij net als enkele kleine steentjes, plantenresten en diverse kleine stukjes plastic en nylon die werden aangetroffen, als "per ongeluk ingeslikt".
Technical Report
Full-text available
The annual report of the Dutch beached bird survey, with volun teer input from the Dutch seabird group, reports strandings of seabirds in summer 2007 (May-Oct) and in winter 2007108 (Nov-Apr, the 32 d season since NSO was founded in 1977. Common Guillemots and Northern Fulmars were numerous in early autumn 2007, but both species had wrecked rather than that they had suffered from (chronic) oil pollution. Over time, numbers of guillemots washing ashore in autumn have increased after about a decade with very few strandings. Most these birds are wing-moulting adults (mostly ma/es) and developing chicks, some of which stil/in downy plumage. It/s unc/ear what drives them to pass by the rich feeding grounds in the Fr/sian Front area, where these birds are known to gather and stage after the nesting season in Britain. Rarities in the summer surveys included Sooty and Manx Shearwaters, Sabine's Guil and Black Tern. Winter surveys produced remarkably low densities of pelagic seabirds (except following the infiuxes of Pomarine Skuas and Littie Auks in November). Common Guillemot densities were at an all-time low The olI contamination index arrived at 51% of all Common Guillemots along the North Sea shoreline being contaminated with oh. This oil rate is as could be expected from the long-term declining trend, but was rather higher than in the previous season. Rarities in winter were non -seabirds including Barn 0wl and Wood Duck. The dec/me in Common Guillemot densities, 1f continuing, would require a slight increase in observer effort, to guarantee that a sufficiently large number of carcasses can be checked for the presence of oil.
Technical Report
Full-text available
· This document reports the results of the 30th season of beached bird surveys in The Netherlands since the working group Nederlands Stookolieslachtoffer-Onderzoek in 1977 was founded. · In summer 2005, Herring Gull (327), Common Eider (167), Black-headed Gull (127), Lesser Black-backed Gull (102) and Common Guillemot (62) were the most numerous species found. · In winter 2005/06, the actual season reported here, Common Eider (683), Common Guillemot (285), Herring Gull (203), Oystercatcher (111) and Razorbill (95) were the most numerous species found. · The oil rates found fitted the long-term trends over the past decades, with very few coastal seabirds being oiled and with about 50% of the true seabird contaminated with oil. · An oil incident was recorded around Christmas, with probably at least hundreds of oiled auks involved. Heavy fuel oil killed mainly adult Razorbills and Common Guillemots that were in excellent condition at the time of death. · This report contains an overview of birds found (densities, n/km surveyed) and oil rates (% oiled) over the past three decades, showing that the species composition among stranded birds has changed markedly over time. · Some of these changes are duet o the lack of cold winters in recent years, others are the result of a change in overall abundance of seabirds (and marine mammals) in the Southern North Sea, again other changes may have been the result of a cleaner environment, with less oil slicks.
Technical Report
Full-text available
· This report presents the results of beached bird surveys conducted in summer 2006 and winter 2006/07 in the Netherlands, season no. 31 of the NZG/NSO monitoring programme. · In summer 2006 (May-Oct) 116 counts were conducted covering 543 km coastline. · In winter 2006/07 (Nov-Apr) 242 counts were conducted covering 954 km coastline. · Winter 2006/07 was again very mild. Based on daily meteorological data collected by the Royal Netherlands Meteotological Institite at De Kooy (Den Helder), this was even the mildest winter in recent history. Strandings data collected between 1977-2007 were related to the severity of winters. · Densities of stranded birds found between 1977 and 2007 were also related to the occurrence of strong (>5B) onshore wind (220°-030°). The frequency of occurrence (%) of such conditions in 2006/07 were just above average, but not significantly different from ‘normal’ years. · The summer surveys produced 40 species of waterbirds, two raptors, 10 landbirds, twee species of marine mammals and three species of land mammals (Tabel 4). Generally, oil rates were very low this season and the highest oil rate was found in Common Guillemots Uria aalge; 14.5% (n = 76). · The winter surveys produced 57 species of waterbirds, three raptors and owls, 12 landbirds, two species of marine mammals and five land mammals (Tabel 5). Oil rates were generally lower than in previous seasons and the highest oil rates were found in Red-throated Divers Gavia stellata; 36.4% (n = 11) and Northern Gannets Morus bassanus (33.3% (n =30). · In January 2007 a large quantity of vegetable oil mixed with some detergent washed ashore, including some dozens of heavily polluted seabirds that seemingly dissolved in the substance. · For Northern Fulmar, Northern Gannet, Common Eider, Larus-gulls Black-legged Kittiwake, Common Guillemot an Razorbill, oil rates in 2006/07 were lower than ever before. · De survey results are encouraging, because there was a general decline in oil rates after some years of stagnation.
Article
Full-text available
The birds examined were in poor physical condition, with little or no body fat remaining. Starvation was the proximate cause of death.
Article
Full-text available
This paper discusses, from a philosophical perspective, the reasons for considering the power of any statistical test used in environmental biomonitoring. Power is inversely related to the probability of making a Type II error (i.e. low power indicates a high probability of Type II error). In the context of environmental monitoring, a Type II error is made when it is concluded that no environmental impact has occurred even though one has. Type II errors have been ignored relative to Type I errors (the mistake of concluding that there is an impact when one has not occurred), the rates of which are stipulated by the a values of the test. In contrast, power depends on the value of α, the sample size used in the test, the effect size to be detected, and the variability inherent in the data. Although power ideas have been known for years, only recently have these issues attracted the attention of ecologists and have methods been available for calculating power easily. Understanding statistical power gives three ways to improve environmental monitoring and to inform decisions about actions arising from monitoring. First, it allows the most sensitive tests to be chosen from among those applicable to the data. Second, preliminary power analysis can be used to indicate the sample sizes necessary to detect an environmental change. Third, power analysis should be used after any nonsignificant result is obtained in order to judge whether that result can be interpreted with confidence or the test was too weak to examine the null hypothesis properly. Power procedures are concerned with the statistical significance of tests of the null hypothesis, and they lend little insight, on their own, into the workings of nature. Power analyses are, however, essential to designing sensitive tests and correctly interpreting their results. The biological or environmental significance of any result, including whether the impact is beneficial or harmful, is a separate issue. The most compelling reason for considering power is that Type II errors can be more costly than Type I errors for environmental management. This is because the commitment of time, energy and people to fighting a false alarm (a Type I error) may continue only in the short term until the mistake is discovered. In contrast, the cost of not doing something when in fact it should be done (a Type II error) will have both short- and long-term costs (e.g. ensuing environmental degradation and the eventual cost of its rectification). Low power can be disastrous for environmental monitoring programmes.
Article
Synopsis A Shetland-wide beached bird survey was established in March 1979 and monthly surveys have continued since. This paper presents results from March 1979 to December 1992 during which time a total of 34 320 corpses of seabird and seaduck were found, of which 34023 (99.1%) were specifically identified. Corpses of guillemot (8911), fulmar (8707), kittiwake (4421), herring gull (2264), shag (1843) and great black-backed gull (1785) comprised 82.1% of the identified total, the remainder being made up of 31 other species. The relationship between the numbers of each species found, and their numbers and occurrence in Shetland waters is discussed. A total of 2781 corpses were judged to have been oiled before their deaths, of which 2732 (98.2%) were specifically identified. The six species most frequently found oiled were guillemot (1170 corpses), fulmar (543), kittiwake (184), razorbill (131), puffin (111) and shag (99). Variations in both the percentage of corpses found that were oiled, and the number of oiled corpses found per kilometre of beach surveyed, are examined and discussed. Comparison is made with results from beached bird surveys elsewhere in the British Isles and in other countries bordering the North Sea. In some species, notably the pelagic auks, there was considerable annual variation in the numbers of unoiled corpses found while in other species the number of unoiled corpses found changed more gradually over the 14 years. Reference is made to similar changes observed in other beached bird surveys and possible reasons for these changes are discussed.
Article
Summarizing the temporal variation in an annual series of contaminant levels, for example as a downward or upward trend, is often complicated by the presence of an additional component of random year-to-year variation. This paper describes appropriate statistical tests for detecting two types of systematic variation, a linear trend and an incident in the presence of random between-year variation. Further, the effectiveness of a monitoring programme to detect these changes is quantified in terms of its statistical power. The results are used to assess the power of the International Council for the Exploration of the Sea's Co-operative Monitoring Programme of contaminant levels in fish muscle.
Article
Article
In July 1978 the Dutch coast was polluted by oil over a distance of more than 100 km. Gas chromatographic studies of samples of oil from the beaches showed that this oil was very similar to that released from the oil Tanker “Eline V”, which collided with the “Rosaline” off the coast of East Anglia, England on 6 May 1978. An examination of wind strength, wind direction and sea currents, which determine oil movements on the sea, suggests that the oil pollution on the Dutch beaches originated from the bow section of the ship, which was blown up on 30 May 1978.