ChapterPDF Available

Visueel landschapsonderzoek. Methoden van visueel-ruimtelijke analyse met GIS

Authors:

Abstract and Figures

Visuele eigenschappen zijn cruciaal voor de beleving en waardering van stad en land. Dit maakt het visuele landschap een belangrijk onderwerp voor landschapsbeleid, -ontwerp en -beheer. Maar hoe kunnen we grip krijgen op het ‘gezicht van het landschap’ in het heden, verleden of in de toekomst? In dit hoofdstuk bespreken we een aantal methoden en toepassingen van visueel landschapsonderzoek. Daarbij worden geografische informatiesystemen (GIS) verknoopt met benaderingen voor waarnemingsonderzoek en ruimtelijke landschapsconcepten en ingezet voor ontwerpstudies of beleidsontwikkeling in landelijke en stedelijke context. Behalve de achtergronden behandelen we aan de hand van praktijkvoorbeelden actuele thema’s in landschapsplanning en ontwerp, zoals landschappelijke openheid, visuele verstedelijking door hoogbouw en de plaatsing van windturbines. Het hoofdstuk start met de beschrijving van een aantal basisconcepten en -benaderingen voor visueel landschapsonderzoek. Daarna komen GIS-gebaseerde methoden aan de orde, geïllustreerd met een aantal voorbeelden. In paragraaf 8.5 werken we een aantal toepassingen verder uit en betrekken die op een aantal onderzoeksthema’s. Het hoofdstuk eindigt met een korte samenvatting en vooruitblik.
No caption available
… 
No caption available
… 
No caption available
… 
Content may be subject to copyright.
Wim Simons en Dick van Dorp (red)
METHODEN VOOR ANALYSE
EN VISIEVORMING
Praktijkgericht
onderzoek
in de ruimtelijke
planvorming
ruimtelijke-planvorming.indb 1 7/29/2014 12:54:23 PM
Colofon
Redactie
Wim Simons, Dick van Dorp, Hogeschool Van Hall Larenstein
Eindredactie: Florien Kuijper, Uitgeverij Landwerk
Beeladavies, beeldessay en foto’s rechts omslag: Ben ter Mull, Hogeschool Van Hall Larenstein
Linkerfoto omslag: Marc Custers
Vormgeving
Mariëtte Boomgaard, Uitgeverij Landwerk
Druk
Veldhuis Media, Raalte
Dit boek is mede tot stand gekomen dankzij een bijdrage van het Impulsproject Innovatief
praktijkonderzoek van Hogeschool Van Hall Larenstein, gelden waarmee de hogeschool zich
als kenniscentrum wil ontwikkelen en profileren. Wij bedanken Frans van den Goorbergh en
Freek Rurup voor hun inspirerende en enthousiaste bijdrage aan de aanvraag van dit project.
Simons, W., Van Dorp, D. (red.) (2014). Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke
planvorming - methoden voor analyse en visievorming. Wageningen: Uitgeverij Landwerk.
Isbn: 978 90 77824 00 9
Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of
openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, internet of op welke andere wijze ook,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
ruimtelijke-planvorming.indb 2 7/29/2014 12:54:23 PM
Inhoud
Woord vooraf 5
1 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming - inleiding
Wim Simons, Dick van Dorp 7
2 Ruimtelijke analyse - de structuur van de ruimte onderzocht
Ad Koolen, Jack Martin 21
3 Sociaalruimtelijke analyse - het gebruik van de openbare ruimte onderzocht
Frans van den Goorbergh 37
4 Landschapsecologische analyse - zoeken naar samenhang in het landschap
Dan Assendorp, Dick van Dorp 57
5 Het leesbare landschap - analyse en waardering
Derk Jan Stobbelaar, Karina Hendriks 81
6 De landschapsbiografie - hoe de mens het landschap heeft gevormd
Martijn Horst, Theo Spek 103
7 Landschapsstructuurkaarten - landschappelijke samenhang gevisualiseerd
Margreet van Kuijk 127
8 Visueel landschapsonderzoek - methoden en toepassingen van
visueel-ruimtelijke analyse met GIS
Steffen Nijhuis 139
9 Rapid rural appraisal - gebruikers waarderen hun leefomgeving
Daan van der Linde 169
10 Ruimtelijke kwaliteit - de werkbankmethode
Peter Dauvelier, Jannemarie de Jonge, Henk Puylaert 185
11 Water als ordenend principe - waterschalen en gidsmodellen als
onderzoeksmethoden in de ruimtelijke planvorming
Peter Groenhuijzen 195
12 Ontwerpgericht onderzoek door referentiestudie
Adrian Noortman 213
13 Scenariostudies - plannen bij onzekerheid
Ad Woudstra 241
ruimtelijke-planvorming.indb 3 7/29/2014 12:54:23 PM
139
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Steffen Nijhuis
8
Visueel landschapsonderzoek
METHODEN EN TOEPASSINGEN VAN VISUEEL-RUIMTELIJKE
ANALYSE MET GIS
Visuele eigenschappen zijn cruciaal voor de beleving en waardering van stad en land. Dit
maakt het visuele landschap een belangrijk onderwerp voor landschapsbeleid, -ontwerp en
-beheer. Maar hoe kunnen we grip krijgen op het ‘gezicht van het landschap’ in het heden,
verleden of in de toekomst?
In dit hoofdstuk bespreken we een aantal methoden en toepassingen van visueel land-
schapsonderzoek. Daarbij worden geografische informatiesystemen (GIS) verknoopt met
benaderingen voor waarnemingsonderzoek en ruimtelijke landschapsconcepten en ingezet
voor ontwerpstudies of beleidsontwikkeling in landelijke en stedelijke context. Behalve
de achtergronden behandelen we aan de hand van praktijkvoorbeelden actuele thema’s in
landschapsplanning en ontwerp, zoals landschappelijke openheid, visuele verstedelijking
door hoogbouw en de plaatsing van windturbines.
Het hoofdstuk start met de beschrijving van een aantal basisconcepten en -benaderingen
voor visueel landschapsonderzoek. Daarna komen GIS-gebaseerde methoden aan de orde,
geïllustreerd met een aantal voorbeelden. In paragraaf 8.5 werken we een aantal toepas-
singen verder uit en betrekken die op een aantal onderzoeksthema’s. Het hoofdstuk eindigt
met een korte samenvatting en vooruitblik.
8.1 Inleiding
Een gangbare definitie van het landschap is ’een gebied,
zoals waargenomen door mensen, waarvan het karakter
het resultaat is van de actie en interactie van natuurlijke
en/of menselijke factoren‘ (Council of Europe, 2000).
Deze definitie benadrukt de zintuiglijke relatie tussen
de waarnemer en het landschap. Hoewel ‘waargeno-
men door mensen’ verwijst naar een holistische ervaring
met alle zintuigen wordt het vaak gereduceerd tot de
visuele aspecten, het gebied zoals je het ziet. Dit heeft te
maken met het feit dat grofweg tachtig procent van de
zintuiglijke informatie over de ruimtelijke omgeving uit
visuele waarneming komt (Seiderman & Marcus, 1991).
Ook de reikwijdte van onze zintuigen speelt hierbij een
belangrijke rol. Granö (1929) maakte het onderscheid
tussen ‘Nahsicht’ en ‘Fernsicht’. Nahsicht of nabijheid is
de omgeving die we kunnen waarnemen en ervaren met
al onze zintuigen. Fernsicht of vergezicht is het deel van
de omgeving dat we vooral ervaren door het te zien. Het
karakter van landschappen in landelijke en stedelijke
gebieden wordt dus voor een belangrijk deel bepaald
ruimtelijke-planvorming.indb 139 7/29/2014 12:55:31 PM
140 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
door visuele aspecten. Het visuele aspect is zelfs bepalend
voor menselijk gedrag en de waardering van landschap-
pen (Coeterier, 2000). Dit maakt dat het visuele landschap
van cruciaal belang is voor landschapsplanning, -ontwerp
en -beheer, maar ook voor de monitoring en bescherming.
Maar hoe kunnen we het ‘gezicht van het landschap’ en
de waarneming, beleving en waardering ervan begrijpen?
En hoe kunnen we deze inzichten gebruiken voor ontwik-
keling en behoud van het landschap?
Deze vragen zijn het onderwerp van visueel landschapson-
derzoek. Ze zijn niet nieuw, Nederland kent een traditie
van ruim vijftig jaar van visueel landschapsonderzoek in
rurale en urbane gebieden1. Al in de zestiger jaren van
de vorige eeuw is er aandacht voor het visuele landschap.
De kaart ‘Het landschap van Nederland en aangren-
zende gebieden’ uit de tweede nota over de ruimtelijke
ordening van Nederland (1966) bevat legenda-eenheden
die verschillende gradaties van openheid weergeven
(zie afbeelding 1). Deze overheidsbelangstelling en
de toenemende wetenschappelijke aandacht voor de
menselijke waarneming van de buitenruimte, met name
in de Verenigde Staten, inspireert diverse landschapson-
derzoekers in Wageningen en Delft. Zij starten verschil-
lende onderzoeksprojecten naar de visuele waarneming
van het landschap. De verschillende invalshoeken en de
variatie in thema’s en methodiek leidt tot twee belang-
rijke onderzoeksstromen: het ‘Wageningse onderzoek’,
dat zich vooral richt op het rurale gebied en het ‘Delftse
onderzoek’, dat zich vooral richt op urbane gebieden en
architectuur (Nijhuis et al, 2011a).
Dit hoofdstuk behandelt een aantal belangrijke metho-
den en toepassingen voor visueel landschapsonderzoek in
landelijke en stedelijke gebieden, voortkomend uit deze
traditie, en plaatst deze in een internationale context.
Het geeft ook een overzicht van actuele ontwikkelingen
in het onderzoeksveld en laat toepassingen zien uit de
dagelijkse praktijk van landschapsonderzoek. Visueel land-
schapsonderzoek vatten we op als een interdisciplinaire
Afbeelding 1
Het landschap van Nederland en aangrenzende gebieden, met openheid als een belangrijke legenda-eenheid.
Bron: RijksPlanologische Dienst (1966)
ruimtelijke-planvorming.indb 140 7/29/2014 12:55:32 PM
141
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Landschapsplanning, -ontwerp en -managementconcepten
Visueel
landschaps-
onderzoek
Waarnemingsonderzoeksbenaderingen
GIS-gebaseerde methoden en technieken
aanpak waarbij (1) de concepten van landschapsplanning,
-ontwerp en management, (2) waarnemingsonderzoeks-
benaderingen en (3) geografische informatiesysteem
(GIS)-gebaseerde methoden en technieken gecombineerd
worden en elkaar versterken (Nijhuis et al, 2011a, zie
afbeelding 2). De achterliggende gedachte is dat als je de
kennis van landschapswaarneming, de technische moge-
lijkheden van Geo-informatiekunde (geomatics) en de
methodologie van landschapsarchitectuur en stedenbouw
integreert, je een solide basis hebt voor het in kaart bren-
gen en beoordelen van het visuele landschap in steden,
parken en landelijke gebieden. De gerelateerde methoden
en technieken kun je ex-ante (vooraf) en ex-post (achteraf)
inzetten in het onderzoek. Visueel landschapsonderzoek is
daarmee niet alleen een hulpmiddel om grip te krijgen op
de huidige ruimtelijke situatie, of op het verleden, maar
ook op toekomstige ontwikkelingen.
8.2 Het gezicht van landschap
Het visuele landschap bestaat uit verschillende zichtbare
verschijnselen die samen het landschapsbeeld vormen,
het ‘gezicht’ van het landschap (zie afbeelding 3). Andere
termen voor landschapsbeeld zijn verschijningsvorm, land-
schapsfysiognomie of visueel-ruimtelijke kenmerken van
het landschap (De Veer, 1977; De Veer et al, 1977). Visuele
eigenschappen zoals ruimtelijkheid en gerelateerde varia-
belen zoals openheid, bebouwingsdichtheid en ruimtelijke
begrenzing zijn belangrijke elementen in de beleving en
waardering van het landschap (Kaplan & Kaplan, 1989;
Nasar, 1998). Volgens Coeterier (2000) zijn beeldaspecten
zelfs basiskwaliteiten van het landschap. Hij onderscheidt
eenheid (het landschap als geheel, zijn eigenheid en dui-
delijkheid in karakter en begrenzing), ruimtelijkheid (het
ruimtelijke patroon of de ruimtelijke organisatie, de ruim-
telijke lay-out) en uiterlijke verschijningsvorm (het geheel
van zintuiglijke indrukken, met name het ‘zien’).
Het ‘zien’, of de visuele perceptie (gewaarwording en
waarneming), is dus de basis voor de waardering en
beleving van het landschap en daarmee een belangrijk
thema voor het definiëren en toetsen van bijvoorbeeld
Afbeelding 2
Visueel landschapsonderzoek wordt gekenmerkt door landschapsbeeldkartering en bepaald door de integratie van landschapsplanning,
landschapsontwerp en management, landschapsperceptie en GIS-gebaseerde methoden en technieken.
Bron: Nijhuis
et al
(2011)
ruimtelijke-planvorming.indb 141 7/29/2014 12:55:33 PM
142 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
ruimtelijke kwaliteit. Hoewel dit algemeen onderschreven
wordt zien we in de beleids- en ontwerppraktijk vaak dat
‘het visuele landschap’ alleen impliciet aan de orde wordt
gesteld. We veronderstellen dat dat komt omdat men het
visuele landschap an sich beschouwt als iets dat moeilijk te
objectiveren en te meten is. Toch zijn er aanknopingspun-
ten waarmee dat mogelijk is.
Hoe mensen de landschappelijke ruimte waarnemen en
ervaren is afhankelijk van de ruimtelijke organisatie.
Die wordt bepaald door de landschappelijke vorm of
structuur, de twee- en driedimensionale compositie van
opgaande elementen die de landschappelijke ruimte
definieert (cf. Bell, 1996). Die compositie bepaalt de
schaal, proportie, oriëntatie en het gebruik van de ruimte.
Deze landschappelijke structuur is te begrijpen door de
landschapsgenese te bestuderen, de ontwikkelingsge-
schiedenis waarin natuurlijke processen en menselijke
ingrepen het landschap hebben gevormd. Zo heeft elk
gebied eigen specifieke ruimtelijke kenmerken. De vorm
van het landschap kun je beschouwen als de intermediair
tussen de waarneming en de vorming van het landschap
(Wassink, 1999, zie afbeelding 4). Bij ruimtelijkheid van
het landschap gaat het dus over de wisselwerking tussen
vorm en ruimte. Waarbij de vorm gaat over de structurele
elementen (‘het bepalende’) en ruimte over de ‘openheid’
ertussenin (‘het bepaalde’).
Hieruit volgt dat je twee typen benaderingen kunt hante-
ren bij het analyseren en in beeld brengen van ruimtelijke
structuren en patronen in het landschap: benaderingen
die gericht zijn op de landschappelijke vorm en benade-
ringen die gericht zijn op de landschappelijke ruimte. Bij
de laatste benadering is er een verschil tussen de fysieke
(meetkundige) ruimte en de zichtbare ruimte. Met andere
woorden: de landschappelijke ruimte zoals je die ziet op
de kaart is ‘anders’ dan wanneer je erin staat. Afhankelijk
van waar je als waarnemer staat is kun je landschappe-
lijke vorm en ruimte vanuit een verticaal of horizontaal
perspectief benaderen (Antrop, 2007). Het verticale
perspectief beschouwt het gebied van bovenaf. Vanuit dit
perspectief breng je ruimtelijke patronen, samenhang en
interactie in beeld. Dat geeft een overzichtelijk (synop-
tisch) en gedetailleerd beeld van het grondgebied, met
een dynamische schaal omdat je in en uit kunt zoomen.
Basisbegrippen zijn hierbij: structuur, patroon, functies,
systemen, verandering en dynamiek. Vanuit het horizon-
tale perspectief beschouw je het gebied van binnenuit, als
waarnemer die in het gebied staat. Standplaats en bewe-
ging zijn daarbij belangrijk. Basisbegrippen zijn taferelen
(zicht), zichtbaarheid en openheid.
Naast bovengenoemde aspecten van de verschijnings-
vorm van het landschap spelen ook andere visuele
waarnemingscondities een rol, zoals: waarnemingspo-
sitie (hoogte en afstand), kijkrichting en atmosferische
omstandigheden.
Afbeelding 4
De relatie tussen vorm en waarneming van het landschap.
Naar Wassink (1999)
Afbeelding 3
Het gezicht van het landschap.
Bron: Optical Illusion (2012)
Perceptie van het landschap
Vorm van het landschap
Vorming van het landschap
ruimtelijke-planvorming.indb 142 7/29/2014 12:55:33 PM
143
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
8.3 Benaderingen in visueel landschapsonderzoek
In visueel landschapsonderzoek worden verschillende
wetenschappelijke benaderingen of paradigma’s gebruikt
(Zube et al,1982; Dijkstra, 1991; Sevenant, 2010). Deze
benaderingen zijn onder te verdelen in twee categorieën:
expertbenaderingen en preferentiebenaderingen.
Een expertbenadering gaat uit van evaluatie van het visuele
landschap door experts, zoals landschapsarchitecten en
landschapskundigen. De optiek van de wetenschapper of
professional is leidend bij de beschrijving van het visuele
landschap (voorbeelden zijn: Cullen, 1961; Appleyard et
al,1964; Dee, 2001). Bij de preferentiebenadering gaat het
er juist om hoe het grote publiek (of een geselecteerde
steekproef) het landschap ziet en waardeert. Hierbij
worden psychologische of psychofysische methoden
gebruikt, waarbij met behulp van foto’s en enquêtes wordt
onderzocht hoe mensen reageren op externe stimuli,
zoals bepaalde landschapselementen (voorbeelden zijn
Appleton, 1975; Van de Wardt & Staats, 1988; Kaplan &
Kaplan, 1989; Coeterier, 1996; Daniel, 2001; Nasar, 2008).
Persoonskenmerken en culturele achtergronden zijn
belangrijke aspecten. Ook worden fenomenologische
methoden gebruikt, waarmee de subjectieve beleving van
het visuele landschap wordt bestudeerd, bijvoorbeeld door
interpretatie van teksten, schilderijen of foto’s (voorbeel-
den: Lemaire, 1970; Tuan, 1974; Olwig, 2002). In principe
vullen al deze benaderingen elkaar aan en kunnen afhan-
kelijk van het onderzoeksdoel individueel of in combinatie
worden ingezet.
Bij landschapsplanning en -ontwerp wordt vaak uitge-
gaan van de expertbenadering. Het gaat dan om een
systematische, verifieerbare beschrijving en kartering
van de perceptuele eigenschappen van het landschap in
kwestie, beperkt tot de visueel-ruimtelijke kenmerken.
Zichtbaarheid en verschijningsvorm zijn hierbij belangrijke
aspecten. Je brengt als het ware het potentieel van wat je
kunt zien in beeld, dus het gaat dan vooral om de moge-
lijke en/of waarschijnlijk zichtbare ruimte (Weitkamp,
2010). Het gaat in principe om een geometrische beschrij-
ving van elementen en hun (relatieve) positie in de
omgeving, zoveel mogelijk losgemaakt van symbolische,
culturele en persoonlijke elementen. In dit type onderzoek
gebruik je analoge en digitale methoden en technieken
om grip te krijgen op formeel-esthetische aspecten van
een ruimtelijke compositie, zoals vorm, proportie, schaal,
complexiteit, kleur, ordening, hiërarchie en ruimtelijke
relaties. Deze aspecten kun je in samenhang met elkaar
bekijken als je de ruimtelijke opbouw, tafereelopbouw en
tafereelverschuiving van een stedelijk of landelijk gebied
bestudeert (bijvoorbeeld Bijhouwer,1954; De Zeeuw et al,
1981; De Monyé et al, 1978, zie ook afbeelding 5 tot en
met 9.)
Als je de ruimtelijke opbouw bestudeert analyseer je
gebieden. Je beschrijft ruimtelijke patronen van massa-
ruimte, open-dicht, ruimtelijke hiërarchie en zichtrelaties
en legt deze vast in ‘vlakdekkende’ kaarten vanuit een
verticaal perspectief. Als je de tafereelopbouw bestudeert
beschouw je de compositie van een ruimtelijk beeld zoals
je dat op ooghoogte ziet vanaf waarnemingspunten. Het
menselijk gezichtsvermogen en de menselijke manier
van kijken is het uitgangspunt. Belangrijke aspecten zijn
kijkrichting, gezichtsveld en kijkafstand; het horizontale
perspectief (zie afbeelding 10). Als je tafereelverschuiving
bestudeert kijk je naar de opeenvolging van ruimtelijke
beelden vanaf routes (beeldsequentie). Belangrijke aspec-
ten zijn het wegen- of padenverloop en de manier van
bewegen. Het gaat dan om langzame beeldverschuiving,
zoals bij lopen of fietsen, of snelle beeldverschuiving zoals
autorijden (Nijhuis, 2011a). Of je nu gebieden analy-
seert of waarnemingspunten of routes als uitgangspunt
neemt, kaarten en tekeningen zijn onontbeerlijk voor
het onderzoek, net als foto’s, film, maquettes, virtuele
3D-landschappen, GIS-gebaseerde analyses en combinaties
daarvan.
Het karteren en beschrijven van visueel-ruimtelijke
kenmerken is schaalafhankelijk (Tversky, 2007; Montello,
1993). Afhankelijk van de schaal belicht je bepaalde stel-
sels van vormen of aspecten van de ruimte. Een bekend
onderscheid is dat tussen de schaal van het regionale
landschap, de landschappelijke eenheid en de visueel-
ruimtelijke eenheid, elk met een eigen scope en mate van
detail (Vroom, 1986; Litton et al, 1974). Andere indelingen
beschrijven schaal in termen van context, die bepaald
wordt door de afbakening en de ‘korrelgrootte’ van het
object van studie (De Jong, 2006). Waar het in feite om
gaat is dat het landschap een schaal-continuüm is waar
ruimtelijke eenheden hiërarchisch met elkaar in verband
staan en elk volgens een eigen methode van landschaps-
beeldkartering in beeld worden gebracht.
ruimtelijke-planvorming.indb 143 7/29/2014 12:55:33 PM
144 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
EIGENSCHAPPEN VAN HET GEZICHTSVERMOGEN
Afbeelding 9
Onderzoek naar de ruimtelijke opbouw van het stadsbeeld van
Tenderden (Engeland).
Bron: MacManus & Cullen (1967)
Afbeelding 7
Landschapstypologie op basis van visuele eigenschappen.
Bron: Van der Ham & Iding (1971)
Afbeelding 8
Visuele complexiteit.
Bron: Kerkstra
et al
(1974)
Afbeelding 5
Visuele landschapsanalyse van de parken Sonsbeek, Zijpendaal
en Gulden Bodem in Arnhem, waarbij belangrijke taferelen en
beeldcompositie worden onderzocht.
Bron: Warnau (1979)
Afbeelding 6
Analyse van de visuele ordening van tempels op de Areopagus in
Athene (Griekenland).
Bron: Doxiadis (1972)
ruimtelijke-planvorming.indb 144 7/29/2014 12:55:35 PM
145
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
8.4 GIS en visueel-ruimtelijke analyse
Geografische informatiesystemen, of kortweg GIS, zijn
krachtige ICT-instrumenten voor visueel-ruimtelijk onder-
zoek en ontwerpondersteuning (design support system),
zowel op regionale schaal als op de schaal van een park
of stadsplattegrond3. GIS is een platform voor visualisatie,
analyse en modellering van complexe ruimtelijke vraag-
stukken. Hendriks & Otten (1997) geven de volgende
definitie: “Een geografisch informatiesysteem is een
computersysteem dat hulpmiddelen biedt om aan elkaar
gekoppelde ruimtelijke en niet-ruimtelijke gegevens
te structureren, op te slaan, te bewerken, te beheren,
op te vragen, te analyseren en weer te geven, zodanig
dat die gegevens nuttige informatie opleveren voor het
beantwoorden van een gegeven (ontwerp-,) beleids- of
onderzoeksvraag.” Vier belangrijke computergeleide
toepassingen zijn in GIS geïntegreerd: image proces-
sing (raster- ofwel ‘pixel’-georiënteerd), computer aided
design (CAD, vector-georiënteerd), mapping / cartografie
en database management (Kraak & Ormeling, 2010). In
feite bestaat GIS uit het geheel van de programmatuur,
de apparatuur, de gegevensbestanden, de mensen die het
systeem gebruiken en het organisatiekader waarbinnen
het systeem operationeel is.
Hoewel GIS natuurlijk zijn beperkingen heeft, kan de
combinatie van de rekenkracht van computers met
technieken voor inventieve analyse, modellering en
visualisatie nieuwe informatie en kennis genereren over
het visuele landschap in het heden, het verleden of de
toekomst.
EIGENSCHAPPEN VAN HET GEZICHTSVERMOGEN
De manier waarop ons gezichtsvermogen fysio-
logisch in elkaar zit bepaalt in grote mate wat
we kunnen zien en hoe. Een aantal feiten2:
• Horizontale kijkhoek (stereoscopisch zicht):
circa 120 graden en max. circa 180 graden
• Verticale kijkhoek: circa 120 graden
• Aandachtshoek horizontaal gezichtsveld
(stereoscopisch zicht): 20-30 graden
• Kleur- en patroonherkenning: 20-60 graden
• Gemiddelde ooghoogte: 1,60 meter
• Herkenning karakteristieke landschapselemen-
ten: 500 meter
• Kritische kijkafstand: 1.200-1.400 meter. Dit de
afstand waarbij contouren vervagen, objecten
met de achtergrond versmelten en dieptezicht
niet meer mogelijk is
• Theoretischekijkafstandinmeters:3,827√h
(bij 1,6 meter ooghoogte 4,8 kilometer). In
werkelijkheid spelen atmosferische omstandig-
heden een belangrijke rol
• Waarneembaar contrast: bij zwakke verlichting
5% en sterke verlichting 2%
Afbeelding 10
Het gezichtsveld van een persoon die recht vooruit kijkt. De
onregelmatige begrenzing aan de linker- en rechterkant van het
zichtveld wordt bepaald door fysieke kenmerken van het gezicht,
zoals de neus. De overlap geeft het binoculaire zichtveld aan, het
gebied zichtbaar met twee ogen.
Bron: Ware (2004)
ruimtelijke-planvorming.indb 145 7/29/2014 12:55:35 PM
146 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
Afbeelding 13
Ruimte-massa. Links een topografische kaart, rechts in zwart de daaruit
afgeleide opgaande elementen.
Bron: Nijhuis
et al
(2011a)
Afbeelding 12
Zichtbaarheidsanalyse met behulp MAP2, een vroege GIS
ontwikkeld door Nederlandse wetenschappers op basis van
Tomlin ‘s MAP software.
Bron: Van den Berg
et al
(1985)
Afbeelding 11
Een van de eerste geautomatiseerde analyses van het visuele
karakter van het landschap in de omgeving van Boston.
Bron: Steinitz & Rogers (1970)
Achtergronden
Steinitz (1967) experimenteerde vanaf 1967 voor het
eerst aan Harvard met computergegenereerde kaarten,
databases en digitale overlay-technieken voor visu-
eel landschapsonderzoek (zie afbeelding 11). Andere
pioniers waren Tomlinson, Tomlin, Amidon en Elsner. In
Nederland legden De Veer, Burrough en Buitenhuis een
belangrijke basis voor GIS-gebaseerd visueel landschaps-
onderzoek (De Veer, 1977; De Veer & Burrough, 1978;
Buitenhuis et al, 1979; Burrough et al, 1982). Zij stelden
dat dit soort onderzoek gaat over het onderscheid tus-
sen ruimte en massa, en gradaties daarvan, zoals dat
bepaald wordt door ruimtebepalende elementen. Een
ruimte definiëren zij daarbij als een ‘leeg’ of ‘open’
gebied, begrensd door lineaire of andere ruimtebepa-
lende elementen boven ooghoogte. Massa, ofwel ruim-
tebepalende (opgaande) elementen zijn bijvoorbeeld
de bosschages, gebouwen of infrastructuur. Later werd
het concept van schermen daaraan toegevoegd, om de
transparantie van bijvoorbeeld lanen van bomen aan
te geven (Buitenhuis et al, 1979; Piessens, 1985; zie ook
afbeelding 13). Door verschillen in dichtheid te meten
van elementen boven ooghoogte kun je verschillen
tussen ruimte en massa kwantificeren en landschappen
karakteriseren op basis van ruimtelijkheid.
ruimtelijke-planvorming.indb 146 7/29/2014 12:55:37 PM
147
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Met betrekking tot GIS gaat het erom hoe je dit soort
elementen systematisch en geautomatiseerd kunt
meten op basis van luchtfoto’s, topografische kaarten
en digitale landschappen. Na vergelijking van destijds
beschikbaar visueel landschapsonderzoek identificeerden
bovengenoemde onderzoekers een aantal methoden
die geschikt waren om op een geautomatiseerde manier
ruimten te meten: de compartimentenmethode, de zicht-
veldmethode en de rastermethode (De Veer et al, 1977;
De Veer & Burrough, 1978). Deze methoden verschillen
vooral van elkaar door de manier waarop ze land-
schappelijke ruimte en massa definiëren en meten. De
compartimentenmethode ziet het zichtbare landschap als
een set van ‘holle compartimenten’ of ruimtelijke eenhe-
den die worden gekenmerkt door grootte, vorm en aard
van de begrenzing. De zichtveldmethode is gebaseerd
op metingen van het gezichtsveld, met als doel om de
zichtlijnen vanuit de positie van de waarnemer in het
landschap in beeld te brengen. Met de rastermethode
wordt een geometrisch patroon van meestal vierkante
rastercellen op het landschap geprojecteerd, waarna aan
de hand van een of meer variabelen het visuele karakter
per rastercel wordt bepaald. Eerste pogingen om deze
methoden met behulp van GIS te operationaliseren zijn
bijvoorbeeld Burrough et al (1982), Van den Berg et al
(1985) en Buitenhuis et al (1986) (zie ook afbeelding 12).
Ook rond deze tijd ontstond de mogelijkheid om virtuele
3D-landschappen te construeren met behulp van CAD en
3D-modelleersoftware (Nijhuis, 2013).
GIS-gebaseerde methoden en technieken
De laatste decennia is het aantal GIS-gebaseerde metho-
den en technieken voor visueel landschapsonderzoek sterk
toegenomen en verfijnd. Er zijn algoritmen ontwikkeld
die het mogelijk maken om met grote nauwkeurigheid
bepaalde zichtbaarheidsanalyses uit te voeren. Ook is er
Afbeelding 14
BelevingsGIS is een voorbeeld van een raster-analyse waarbij de
preferentiebenadering de hoofdrol speelt.
Bron: Roos-Klein Lankhorst
et al
(2002)
Afbeelding 15
Toepassing van de viewshed-analyse bij de analyse van een ontworpen
tafereel.
Bron: S. Nijhuis
ruimtelijke-planvorming.indb 147 7/29/2014 12:55:40 PM
148 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
Afbeelding 16
De viewshed-methode kan ook gebruikt worden om een zogenaamde hemisferische analyse uit te voeren (boven).
In grijs de hoogte van de randen en in wit de zichtbare lucht. De cirkels geven de beeldhoek weer in stappen van 10 graden.
Hiermee kun je bijvoorbeeld de beeldhoek in verhouding tot de hoogte van de ruimtebegrenzende elementen bestuderen.
Dat is van belang om de ervaringsschaal te bepalen: is het een bekrompen ruimte of een weidse ruimte? (beneden).
Bron: S. Nijhuis
ruimtelijke-planvorming.indb 148 7/29/2014 12:55:41 PM
149
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
nu de mogelijkheid om naast planimetrische, tweedimen-
sionale (2D) analyses stereometrische, driedimensionale
(3D) analyses te doen (Van Lammeren, 2011). Hoewel de
ontwikkelingen nog steeds in volle gang zijn, kunnen we
in de Nederlandse academische context de volgende vijf
methoden voor GIS-gebaseerd visueel landschapsonder-
zoek onderscheiden (Nijhuis et al, 2011a):
• Raster- of gridcelanalyse
Bij de rasteranalyse wordt het landschap onderverdeeld
in rastercellen. Het visuele karakter wordt beschreven aan
de hand van een of meer variabelen die in een rastercel
geïntegreerd wordt als indicator, zoals visuele dichtheid
of visuele complexiteit. Deze analyse komt voort uit het
werk van Tomlinson et al (1976) en Tomlin (1983, 1991). De
laatste had met zijn Map Analysis Package (MAP)-software
grote invloed op de Nederlandse academici, die deze
software verder naar hun hand zetten voor landschaps-
onderzoek (bijvoorbeeld Blom et al,1985; Van Lammeren,
1985). De rasteranalyse benadert het landschap vanuit het
verticale perspectief en is bij uitstek geschikt om gebieden
in hun totaliteit te analyseren. De methode is bijvoorbeeld
gebruikt om schaaluitersten in het landschap (Dijkstra &
Van Lith-Kranendonk, 2000), ruimtelijke diversiteit (Palmer
& Roos-Klein Lankhorst, 1998) of landschappelijke beleving
(Roos-Klein Lankhorst et al, 2002, 2011) te meten, of op
verschillende schaalniveaus landschappen te karakteri-
seren (Van Eetvelde & Antrop, 2009). In internationale
context zijn gelijksoortige studies te vinden (bijvoorbeeld
Bisschop & Hulse, 1994; Dramstad et al, 2006). Hoewel het
vaak om expertbenaderingen gaat zijn er ook de nodige
toepassingen vanuit de preferentiebenadering bekend
(zie afbeelding 14). Ook vanuit het horizontale perspectief
is de rasteranalyse wel toegepast (Bishop et al, 2000). In
technische zin is rasteranalyse vaak een combinatie van
pixel-4 en vector-georiënteerde technieken. Het kan in
de basis worden uitgevoerd met standaard GIS-software
met aanvullende extensies5 In de praktijk worden meestal
aanvullende scripts of algoritmes ontwikkeld.
• Viewshed-analyse
Viewshed-analyse is een driedimensionale zichtveldme-
thode waarbij de zichtbare oppervlakte of de zichtrela-
ties worden berekend vanuit een waarnemingspositie
(of vanuit meerdere posities). Belangrijke parameters
zijn kijkhoogte, kijkrichting en kijkafstand. Tandy (1967)
introduceerde de term ‘viewshed’ (letterlijk: zichtbekken)
naar analogie van ‘watershed’ (waterbekken) en noemde
het een nuttige methode om de ruimtelijke opbouw
van het landschap vanuit ooghoogte te analyseren (cf.
Higuchi, 1975; Lynch, 1976). Het computerprogramma
VIEWIT (Amidon & Elsner, 1968) was een belangrijke
stimulans voor de viewshed-analyse. Bekende toepas-
singen zijn die van de US Forest Service in de jaren 1970,
waarna vele volgden (Ervin & Steinitz, 2003). De viewshed-
analyse benadert het landschap vanuit het horizontale
perspectief. De methode is geschikt om zichtbaarheid
te analyseren vanuit individuele waarnemingspunten,
een reeks waarnemingspunten (route) of een veld van
waarnemingspunten te analyseren. Dat laatste wordt ook
wel cumulatieve viewshed-analyse genoemd. De methode
kan worden gebruikt om zichtbaarheid van landschapsele-
menten (Kerkstra et al, 2007) en verschillende vormen van
grondgebruik te analyseren (Sevenant & Antrop, 2006),
snelwegpanorama’s te definiëren (Piek et al, 2007), het
landschappelijke karakter te bepalen (Nijhuis, 2011b) of
landschapsarchitectonische composities te onderzoeken
(Nijhuis, 2014, zie ook afbeelding 15 en 16). Ook wordt
de viewshed-analyse ingezet om de zichtbaarheid van
bepaalde objecten in een historische, huidige of toekom-
stige setting te simuleren en te evalueren, zoals hoog-
bouw (Lörzing, 2011; Van der Hoeven & Nijhuis, 2012)
of windturbines (Van Uum, et al, 2010). Een voorbeeld
is afbeelding 17, een viewshed-analyse van de domkoe-
pel van Florence. Internationaal zijn er naast bovenge-
noemde voorbeelden (bijvoorbeeld Germino et al, 2001;
Bishop, 2003; Rød & Van der Meer, 2009) ook toepas-
singen bekend in archeologisch onderzoek (bijvoorbeeld
Wheatley, 1995; Llobera, 1996, 2003). Het gaat meestal
om onderzoek vanuit een expertbenadering. Viewshed-
analyse is in technische zin een pixelgeoriënteerde
techniek die gebruikt kan worden in stedelijke en lande-
lijke gebieden, met of zonder grote hoogteverschillen.
Viewshed-analyse kan worden uitgevoerd met standaard
GIS-software met aanvullende extensies6.
• Isovistenanalyse
De isovistenanalyse (zie afbeelding 18) is een vector-
georiënteerde tegenhanger van de viewshed-analyse.
Deze methode beschrijft de zichtbare ruimte als een
horizontale zichtveldpolygoon vanaf individuele waar-
nemingspunten, routes en puntenvelden, zogenaamde
isovistenvelden. Ook hier zijn kijkhoogte, kijkrichting en
kijkafstand belangrijke parameters. Deze in principe twee-
dimensionale analyse werd door Benedikt (1979, 1981)
verknoopt met de waarnemingstheorieën van Gibson
(1979) en verder ontwikkeld voor toepassingen in de
architectuur en stedenbouw. Omdat de ruimte beschre-
ven wordt als een gesloten polygoon kun je er diverse
wiskundige eigenschappen aan toekennen om ruimtelijke
relaties en opbouw te kwantificeren (Batty, 2001; Turner
et al, 2001). Toepassingen vinden we vooral terug in
ruimtelijke-planvorming.indb 149 7/29/2014 12:55:41 PM
150 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
stedenbouwkundig onderzoek (Van Bilsen & Stolk 2007)
en landschapsarchitectuur in stedelijke setting (Nijhuis,
2014). Sinds kort wordt de methode ook toegepast in
het rurale gebied (Weitkamp, 2010). Omdat het om een
analyse in het platte vlak gaat, zijn hoogteverschillen soms
problematisch omdat deze of niet worden meegenomen
of een vertekend beeld geven van het zichtveld. Om dit
probleem te ondervangen wordt er steeds vaker gewerkt
met 3D-isovisten, waarvan de toepassing nog volop in
ontwikkeling is (Fisher-Gewirtzman et al, 2003, 2005;
Van Bilsen, 2008; Morello & Ratti, 2009). Isovistenanalyse
is in technische zin een vector- of pixel-georiënteerde
techniek die kan worden uitgevoerd met standaard GIS-
software met aanvullende extensies, of met specialistische
software7.
• Landschapsmetriek
Landschapsmetriek is een kwantitatieve analyse van struc-
tuurkenmerken van het landschap. Deze methode wordt
gebruikt om de ruimtelijke samenstelling en configuratie
te analyseren vanuit het verticale perspectief. Individuele
landschappelijke objecten of ‘patches’, klassen van
objecten (bijvoorbeeld bossen of grasland) of ruimtelijke
eenheden (bijvoorbeeld landschapstypen) kun je onderzoe-
ken op patroonkenmerken. Oppervlakte, aantal, randen,
afstand, vorm, diversiteit en mate van contact worden
daarbij als indicatoren genomen voor landschappelijke
samenhang, fragmentatie, mate van versnijding, et cetera
(Turner & Gardner, 1991; Gustafson, 1998; Li & Wu, 2007).
Deze aanpak is terug te voeren op landschapsecologische
theorieën die patroonkenmerken in verband brengen
met ecologische processen (bijvoorbeeld Forman, 1995).
De FRAGSTATS-software (McGarigal & Marks, 1995) had
grote invloed op de introductie van landschapsmetriek in
landschapsonderzoek. Landschapsmetriek wordt zowel
voor expert- als preferentiebenaderingen gebruikt. Hoewel
deze methode op allerlei manieren wordt toegepast wordt
het in het visuele landschapsonderzoek nog maar beperkt
gebruikt (Uuema et al, 2009). Je kunt landschapsmetriek
bijvoorbeeld gebruiken om onderzoek te doen naar
Afbeelding 17
De domkoepel van Florence (Italië) is een belangrijk oriëntatiepunt in het landschap, zoals deze viewshed-analyse in combinatie met een virtueel
3D-landschap duidelijk maakt. In blauw het gebied waar de domkoepel zichtbaar is.
Bron S. Nijhuis
ruimtelijke-planvorming.indb 150 7/29/2014 12:55:42 PM
151
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
de waardering van het landschapsbeeld (Palmer 2004),
ruimtelijke samenhang in relatie met visuele aspecten van
stedelijke en landelijke gebieden (Lee et al, 2008; Dramstad
et al, 2006) of landschapspreferentie (Sang et al, 2008). In
technische zin kan landschapsmetriek worden toegepast
op zowel pixel- als vectordata. De analyse kan worden
uitgevoerd met standaard GIS-software met aanvullende
extensies in combinatie met specialistische software8.
• Virtuele 3D-landschappen
Virtuele 3D-landschappen zijn digitale landschappen.
De mate van realisme is afhankelijk van het doel en de
beschikbare tijd. De virtuele landschappen kun je naar
behoefte statisch of dynamisch bestuderen, vanaf oog-
hoogte of vanuit vogelvluchtperspectief. Je kunt veran-
deringen in tijd en ruimte simuleren, of het effect van bij-
voorbeeld ruimtelijke of ecologische processen. Ook kun
je toekomstige en historische landschappen (re)constru-
eren om deze te beoordelen op ruimtelijke kwaliteiten.
Hoewel 3D-modellering in GIS nog zijn beperkingen heeft
met betrekking tot 3D-topologie en 3D-analyse (Batty,
2008, 2000; Abdul-Rahman et al, 2006) biedt het uitge-
breide mogelijkheden voor visueel onderzoek aan virtuele
landschappen (Ervin, 2001; Ervin & Hasbrouck, 2001;
Bisschop & Lange, 2005), zoals 3D-display van landschap-
pen en terreinhoogtemodellen, interactieve en dynami-
sche navigatie, 3D-symbolen en geometrieën (bijvoorbeeld
het importeren van 3D-modellen of 3D-laserscanning
data), 3D-zichtbaarheidsanalyses en het bepalen van
observatiepunten of routes (bijvoorbeeld voor fly-through
animaties) (Kemp, 2008; Raper, 1989, 2000). Toepassingen
zijn bijvoorbeeld de analyse van de transformatie van het
stadsbeeld (Alkhoven, 1993), het effect van boombeplan-
ting door de tijd heen (Van Lammeren, 2003), historische
steden (Travaglini & Lelo, 2013), reconstructie van buiten-
plaatsen (De Boer et al, 2011; Nijhuis, 2015), historische
landschappen (Sanderson, 2009; Rekitte & Paar, 2010),
ecosysteemmanagement (Ribe et al, 2002, Rekitte & Paar,
2006) en virtuele steden (Hudson-Smith & Evans, 2003;
Hudson-Smith, 2008). Een voorbeeld is te zien in afbeel-
ding 19. GIS-gebaseerde virtuele 3D-landschappen zijn
technisch gezien vaak een combinatie van pixel- en vector-
georiënteerde technieken. Virtuele 3D-landschappen
kunnen vervaardigd en gebruikt worden met standaard
GIS-software in combinatie met aanvullende extensies en
specialistische software9.
Bovenstaande methoden zijn zowel individueel als in
combinatie zeer goed bruikbaar, wat te zien is aan de
vele toepassingen. Ondanks de vele mogelijkheden is het
belangrijk om positief-kritisch te blijven ten aanzien van
de resultaten van computer-gegenereerde analyses (Ervin
& Steinitz, 2003). Je moet ze altijd met gezond verstand
interpreteren en zo mogelijk met de werkelijkheid con-
fronteren, zodat je evenwichtige conclusies kunt trekken.
Bij de viewshed-analyse blijkt uit de praktijk dat je een
betrouwbaarheid tot 85% kunt bereiken. De resultaten
kun je dus best in termen van waarschijnlijkheid uitleggen
(Riggs & Dean 2007; Fisher, 1995, 1996). Bij het gebruik
van landschapsmetriek leiden verkeerde toepassingen met
betrekking tot ruimtelijke patroonconcepten tot foutieve
conclusies (Li & Wu, 2004). Ook moet je je bewust zijn
Afbeelding 18
Onderzoek naar de ruimtelijke opbouw van het San Marcoplein in Venetië. Een isovistenanalyse toont de variatie die in het gezichtsveld optreedt
de mate van tafereelverschuiving op ooghoogte. Het kleurbereik rood-oranje-geel laat een gradueel ruimtelijk verloop zien op de overgang van
het ene plein naar het andere, met de klokkentoren als ‘scharnier’. Rechts: analyse waarbij opeenvolgende gezichtsvelden zijn berekend vanaf
de entree van het plein. Dit zogenaamde Minkowski-model laat van boven naar onder zien hoe het plein zich ‘ontvouwt’ van een sterk ingeka-
derd zicht op het water tot zicht op het hele plein.
Bron: Nijhuis (2014)
ruimtelijke-planvorming.indb 151 7/29/2014 12:55:43 PM
152 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
van de mate van realisme en materialisering van virtuele
3D-landschappen bij het gebruik in onderzoek en com-
municatie (Lange, 2001; Bodum, 2005).
Basisgegevens en digitale landschapsmodellen
De geografische basisgegevens (geodata) die aan de ana-
lyse ten grondslag liggen zijn cruciaal voor de betrouw-
baarheid van de resultaten. Het is daarom belangrijk de
werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk te benaderen in
een digitale gegeorefereerde (van geografische coördi-
naten voorziene) omgeving, binnen de mogelijkheden
en het doel van het onderzoek. Bij GIS-gebaseerd visueel
landschapsonderzoek wordt de driedimensionale werke-
lijkheid (of situatie in het verleden of toekomst) vertaald
in een zogenaamd digitaal landschapsmodel (DLM) dat de
grondslag is voor analyse en visualisatie (Li et al, 2005; Van
Lammeren, 2011). Dit digitale landschapsmodel bestaat
meestal uit een nauwkeurig terreinhoogtemodel (DEM:
digital elevation model) aangevuld met topografische
objecten die voor de ruimtebepaling en beleving belang-
rijk zijn, zoals gebouwen, bossen, lanen, infrastructuur,
geluidsschermen, et cetera. Digitale terreinhoogtemodel-
len kun je met behulp van GIS construeren als pixel- of
vectorgeoriënteerde data door interpolatie van ingeme-
ten hoogtepunten, het digitaliseren van contourlijnen of
directe metingen met behulp van stereofotogrammetrie,
airborne laser scanning (bijvoorbeeld Lidar) of terrestrial
laser scanning (Lemmens, 2011) (zie afbeelding 20). Een
voorbeeld van een digitaal terreinhoogtemodel met een
grote nauwkeurigheid is het Actueel Hoogtebestand
Nederland (AHN), dit model heeft een precisie van
ongeveer 15 centimeter per vierkante meter10. De aanvul-
lende gegevens kun je ontlenen aan beschikbare topogra-
fische of thematische kaarten. Het digitaal topografische
bestand 1:10.000 (TOP10NL) is een bruikbare bron. Het
is ook van belang om hoogtegegevens toe te voegen
(gebouwhoogte, masthoogte, hoogte van vegetatie
et cetera) omdat het gaat om de constructie van een
ruimtelijk model. Daarvoor is vaak aanvullend onderzoek
nodig, zoals van terreinbezoek of, data-interpretatie
(bijvoorbeeld van ‘ruwe’ Lidar-meetgegevens), of naar de
definities die aan de gebruikte geodata ten grondslag lig-
gen. Het is altijd belangrijk het resulterende digitale land-
schapsmodel te controleren door veldbezoek, luchtfoto’s
of standpuntfoto’s.
Soms zijn betrouwbare topografische gegevens niet
beschikbaar en moet je de geodata nog verzamelen door
metingen in het terrein of construeren aan de hand van
betrouwbare bronnen. Voor de reconstructie van histo-
rische situaties zijn gegeorefereerde (van geografische
coördinaten voorziene) en gecorrigeerde oude kaarten een
nuttige bron (Koeman, 1968; Blakemore & Harley, 1980;
Margry et al, 1987; Donkersloot-de Vrij, 1995). Voor je de
voor de analyse relevante landschappelijke elementen
vectoriseert moet je de kaarten wel evalueren op plani-
metrische, topografische en chronometrische nauwkeu-
righeid (Madry, 2006; Heere, 2008; Jenny & Hurni, 2011).
Ook schetsen, etsen en gravures kunnen inzicht geven
in bijvoorbeeld de ruimtelijke opbouw of de hoogte van
vegetatie. Voor de constructie van een toekomstig digitaal
landschapsmodel kun je ontwerptekeningen gebruiken.
Afbeelding 20
3D-visualisatie van een deel van campus van de TU Delft op basis van
data verkregen met laserscanners vanuit de lucht.
Bron: Michiel Pouderoijen, TU Delft (2011)
Afbeelding 19
Een virtueel 3D-landschap ten behoeve van ecosysteemmanagement.
GIS samen met beplantingsfysiologische modellen en
real-time rendering
maakt het mogelijk
de ontwikkeling van alpiene plantgemeenschappen
in het
UNESCO biosphere reserve
Entlebuch in Zwitserland tesimuleren.
Bron: Philip Paar, Wieland Röhricht, Olaf Schroth en Ulrike Wissen,
Lenné3D & ETH Zürich (2004)
ruimtelijke-planvorming.indb 152 7/29/2014 12:55:44 PM
153
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
8.5 Praktische toepassingen
Hieronder beschrijven we een aantal voorbeelden van
toepassingen in de praktijk, waarbij vooral de raster- en
viewshed-analyse zijn gebruikt voor het meten aan land-
schappelijke ruimte en zichtbaarheid. Deze aspecten han-
gen nauw samen met actuele thema’s in landschapsplan-
ning en -ontwerp. Zo is openheid een belangrijk kenmerk
van het landschap, dat beïnvloed wordt door bijvoorbeeld
de zichtbaarheid van hoogbouw (visuele verstedelijking)
of het plaatsen van windturbines. De praktische voorbeel-
den geven handvatten voor eigen toepassingen, zoals
ontwerpstudies of beleidsontwikkeling. Er zijn natuurlijk
veel meer toepassingen denkbaar. De bedoeling is om
met voorbeelden te laten zien hoe de besproken metho-
den kunnen bijdragen aan relevante onderwerpen voor
landschapsplanning, -ontwerp en -beheer. De methoden
zijn universeel inzetbaar, op verschillende schaalniveaus,
in landelijke en stedelijke gebieden en met verschillende
doelen. Ter inspiratie kun je ook de voorbeelden bestu-
deren waar we in het voorgaande naar verwezen en die
vergelijken met de volgende voorbeelden.
Meten aan landschappelijke ruimte: openheid
Openheid is een belangrijk kenmerk van veel landschap-
pen in Nederland, waarbij de manier waarop en de mate
van openheid verschilt. Openheid is een belangrijke graad-
meter voor de waardering van landschappen (Kaplan &
Kaplan, 1989; Nasar et al, 1983). Verdichting, ten gevolge
van verstedelijking en vergroening, leidt tegenwoordig
tot de vorming van steeds meer middenschalige ruimtes.
Met andere woorden: de schaalverschillen tussen land-
schappen worden steeds kleiner, terwijl de schaal juist
kenmerkend is voor een bepaald landschap en bijdraagt
aan de identiteit van landschapstypen (Piket et al, 1987;
Dijkstra & Lith-Kranendonk, 2000). Landschappen met een
open tot zeer open karakter, zoals in Noord-Holland, staan
onder grote druk. Daarom is het relevant om openheid te
beschrijven en in beeld te brengen en tot inzet te maken
van landschappelijk beleid en ontwerp. Dat betekent niet
dat er geen ontwikkelingen in het landschap mogelijk
zijn, maar dat die gebaseerd moeten zijn op kennis van de
ruimtelijke opbouw van het landschap, met openheid als
belangrijke indicator.
Openheid is een algemene noemer waarmee je landschaps-
elementen en de daarmee samenhangende landschaps-
beelden kunt benoemen en te ordenen (Piket et al, 1987).
Openheid is dus een afgeleide van het landschapsbeeld en
daarmee een synthesebegrip. Elk gebied heeft zijn eigen
verhouding van open en dicht. Kenmerkende verschillen in
de mate van openheid dragen bij aan de identiteit van het
landschap en kunnen worden gebruikt om het landschap
te karakteriseren. Een landschap is open wanneer er over
een zeker oppervlak geen visuele barrières aanwezig zijn,
zoals bomen, huizen of dijken. Hoewel landschappelijke
openheid een belangrijke indicator is voor het karakter
van het landschap en een graadmeter voor de waardering
van het landschap, leidt meer openheid niet per definitie
tot meer landschappelijke schoonheid (Palmer, 1996).
Afbeelding 20
3D-visualisatie van een deel van campus van de TU Delft op basis van
data verkregen met laserscanners vanuit de lucht.
Bron: Michiel Pouderoijen, TU Delft (2011)
Afbeelding 21
Van topografie naar raster.
Bron: S. Nijhuis
ruimtelijke-planvorming.indb 153 7/29/2014 12:55:44 PM
154 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
Hieronder laten we zien hoe je de ruimtelijkheid van
landschappen in Noord-Holland kunt analyseren en
beschrijven met behulp van de raster- en viewshed-
methode, met openheid als een belangrijke variabele. De
openheid van het landschap is met behulp van raster-
analyse in kaart gebracht en gekwantificeerd. Dit laat de
mate van openheid en de schaaluitersten zien (Nijhuis,
2009; Nijhuis & Reitsma, 2011). Voor een van de meest
open landschappen van Noord-Holland, het veenweide-
landschap van Laag Holland, is de relatieve openheid
in beeld gebracht met behulp van de viewshed-analyse
(Nijhuis, 2012). Tot slot een ex-ante onderzoek dat de
effecten van een landschapsontwikkelingsplan op de
relatieve openheid van een gebied in beeld brengt
(Nijhuis, 2010).
Mate van openheid
In bovengenoemd onderzoek hebben we de landschap-
pelijke ruimte geanalyseerd met behulp van de raster-
methode, op de schaal van de provincie en vanuit het
verticale perspectief. Op die manier hebben we de mate
van openheid en schaalkenmerken van landschappen in
beeld gebracht.
We hebben als het ware een raster van vierkanten (500 x
500 meter) op het landschap gelegd en daarin metin-
gen gedaan. Met GIS hebben we aan de hand van die
metingen de verhouding openheid – dichtheid gekwanti-
ficeerd en gevisualiseerd (zie afbeelding 21). Per rastercel
berekent GIS hoeveel en welke opgaande elementen
erin voorkomen. De resultaten worden ingedeeld in klas-
sen, variërend van ‘zeer open gebied’ tot ‘zeer gesloten
gebied’, en op basis van eerder onderzoek gevalideerd
(Palmer, 1996; Dijkstra & Lith-Kranendonk, 2000) (zie
afbeelding 22). Vervolgens kun je per landschapstype de
mate van openheid kwantificeren (zie afbeelding 23).
Ook kun je met behulp van deze methode iets zeggen
over de aard van de opgaande elementen (zie afbeel-
ding 24), wordt visuele verdichting bijvoorbeeld veroor-
zaakt door vegetatie of bebouwing?
Afbeelding 23
Schaalkenmerken per landschapstype.
Bron: Nijhuis (2009)
Afbeelding 22
Schaaluitersten in het Noord-Hollandse landschap.
Bron: Nijhuis (2009)
ruimtelijke-planvorming.indb 154 7/29/2014 12:55:46 PM
155
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Om tot betrouwbare resultaten te komen hebben we een
recent digitaal topografisch bestand 1:10.000 gebruikt
(TOP10NL, 2009). Voor de berekening hebben we op basis
van definities van het Kadaster Topografische Dienst alle
legenda-eenheden geselecteerd die hoger zijn dan oog-
hoogte; opgaande elementen, bebouwing en beplanting.
Deze selectie hebben we waar nodig gecorrigeerd aan de
hand van recente luchtfoto’s en veldbezoek.
Relatieve openheid
De viewshed-analyse hebben we gebruikt om de zicht-
baarheid van de landschappelijke ruimte te analyse-
ren in Laag Holland, een van de meest open gebieden
van Noord-Holland. We hebben een driedimensionale
analyse uitgevoerd van de open ruimte van binnenuit
het landschap, dus vanuit het standpunt van de beschou-
wer (de relatieve openheid). In een liggend raster van
waarnemingspunten hebben we de zichtbaarheid van de
landschappelijke ruimte achtereenvolgens geanalyseerd
en gecombineerd met een cumulatieve viewshed-analyse
(zie afbeelding 25). Om randeffecten te voorkomen heb-
ben we het landschap rondom Laag Holland in de analyse
meegenomen. De mate van zichtbare open ruimte is
afhankelijk van het aantal overlappende zichtvelden en
relatief aan het aantal waarnemingspunten. De hoeveel-
heid overlap is uitgedrukt in procenten. Als er bijvoor-
beeld tien waarneminsgspunten zijn en er is een overlap
van vier zichtvelden dan is de relatieve openheid 40%. De
gehanteerde klasse-indeling geeft de afwijking aan ten
opzichte van het gewogen gemiddelde, van ondergemid-
deld tot bovengemiddeld open, in stappen van een halve
standaardafwijking. Als kijkhoek hebben we 360 graden
aangehouden, dus vanuit elk punt hebben we een vol-
ledige kijkcirkel doorlopen (‘in de rondte gekeken’). Als
kijkhoogte hebben we 1,60 meter boven het maaiveld
aangehouden en als kijkafstand 4.800 meter, de maximale
afstand die je kunt zien op deze ooghoogte. Het resultaat
van de analyse geeft een beeld van de ruimtelijke variatie
in het open landschap, die varieert van gebieden met een
lage relatieve openheid (klasse 1: < 1%) tot gebieden met
Afbeelding 24
Karakter van opgaande elementen in het Noord-Hollandse landschap.
Bron: Nijhuis (2009)
ruimtelijke-planvorming.indb 155 7/29/2014 12:55:46 PM
156 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
een hoge relatieve openheid (klasse 5: > 10%) (zie afbeel-
ding 27). Het accent ligt in dit onderzoek op het meetbare
deel van de visuele perceptie, waarbij algemene opvattin-
gen over de subjectieve waardering van het landschap een
belangrijke rol spelen.
Als je grondgebruik koppelt aan relatieve openheid kun
je bepalen welke vormen van grondgebruik zichtbaar zijn,
maar ook welke potentieel het meest gezien worden.
Niet alleen de zichtbare oppervlakte speelt een rol bij het
bepalen van de relatieve openheid (dus wat we kunnen
zien), maar ook de ‘opeenstapeling’ (hoe vaak wordt
het gezien). Daartoe hebben we per zichtveld berekend
hoeveel van welk grondgebruik zichtbaar is en dit later bij
elkaar opgeteld. Zo hebben we de visuele dominantie van
het zichtbare grondgebruik bepaald, met andere woorden
welke vormen van grondgebruik het landschapsbeeld
domineren (zie afbeelding 26).
Afbeelding 25
Van topografie naar zichtveld
. Bron: S. Nijhuis
Afbeelding 26
Overzicht grondgebruik Laag Holland, met visuele dominantie in procenten.
Bron: Nijhuis (2012)
ruimtelijke-planvorming.indb 156 7/29/2014 12:55:48 PM
157
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Afbeelding 27
Relatieve openheid Laag Holland: zichtbare landschappelijke ruimte op ooghoogte.
Bron: Nijhuis (2012)
Het digitale landschapsmodel is gebaseerd op een precies
terreinhoogtemodel (AHN-1, 1997-2003) aangevuld
met recente topografische gegevens afkomstig uit een
digitaal topografisch bestand 1:10.000 (TOP10NL, 2009).
Deze gegevens hebben we verzameld door op basis van
definities van het Kadaster Topografische Dienst alle
legenda-eenheden te selecteren hoger zijn dan oog-
hoogte, en een opgaand element zijn, zoals bebouwing,
beplanting en geluidsschermen. Het model hebben we
verfijnd met gegevens afkomstig uit het Meetnet Kleine
Landschapselementen (MKLE Noord-Hollands Landschap,
2011). Het resulterende DLM hebben we gecorrigeerd met
behulp van recente luchtfoto’s, een veldbezoek en Street
View (Google Earth, 2009). De resultaten van de analyses
hebben we op hun betrouwbaarheid getest aan de hand
van veldbezoek en foto’s. De transparantie van laanbe-
planting en andere lijnvormige beplantingen hebben we
niet meegenomen in de analyse omdat er geen gegevens
over plantafstanden en plantverbanden voorhanden
waren. Voor de analyse van de visuele dominantie van
zichtbaar grondgebruik hebben we gebruik gemaakt van
Landgebruik Nederland (LGN5, 2009).
Verandering van relatieve openheid
Ruimtelijke ingrepen in het landschap hebben vaak een
grote invloed op het landschapsbeeld. Als je deze effec-
ten objectief in beeld te brengt is het mogelijk om goed
gefundeerde keuzes te maken die de ruimtelijke kwaliteit
ten goede komen. Een Visuele Effect Rapportage (VER) is
een hulpmiddel waarin op een wetenschappelijk verant-
woorde manier de visuele effecten van geplande ruim-
telijke ingrepen in kaart worden gebracht, als basis voor
besluitvorming. Er worden dus geen normatieve uitspra-
ken gedaan, het gaat om het creëren van een betrouw-
bare feitelijke grondslag op basis waarvan beslissingen
kunnen worden genomen. De volgende thema’s komen
in de VER aan de orde: schaaluitersten in het landschap,
de karakteristieke verhouding tussen open-dicht, de
ruimtelijke-planvorming.indb 157 7/29/2014 12:55:50 PM
158 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
ruimtevorm en de zichtbaarheid/beleving van de ruimte.
In dit voorbeeld hebben we de visueel-ruimtelijke conse-
quenties van een landschapsontwikkelingsplan in beeld
gebracht en gekwantificeerd met behulp van cumulatieve
viewshed-analyse. Daarbij ging het vooral om de verande-
ring van de relatieve openheid. In grote lijnen hebben we
de werkwijze gevolgd zoals beschreven in de vorige para-
graaf. Daarnaast hebben we ook een DLM geconstrueerd
van de toekomstige situatie. Dat maakt het mogelijk om
de huidige en toekomstige situatie met elkaar te vergelij-
ken, zodat je een beeld krijgt van de veranderingen.
Uit het onderzoek blijkt dat uitvoering van de plannen
leidt tot 3,5% verdichting, dat is circa 54 hectare. Het
grootste deel daarvan, circa 49 hectare, wordt veroorzaakt
door groene elementen zoals bosschages en bomenscher-
men. Van verstening is nauwelijks sprake omdat de meeste
nieuwe bebouwing met beplanting wordt afgeschermd.
Bovendien is het aandeel ‘rode elementen’ met cicra vijf
hectare relatief klein.
Het open gebied verandert daarnaast van karakter.
Agrarische grasland maakt grotendeels plaats voor natuur-
lijk grasland, wat sterk van invloed is op de beleving van
het landschap. De kenmerkende continue ruimte wordt
omgevormd tot verschillende ruimten die aan alle zijden
begrensd zijn. Deze voorgestelde verdichting vermindert
de relatieve openheid van het gebied met 108 hectare
(circa 4%). In afbeelding 28 is te zien dat dit een grote
verandering is van de visueel-ruimtelijke karakteristiek
van het gebied: de beleving van de open ruimte verandert
van een ‘gevarieerde open ruimte met verre doorzichten’
in een ‘gelijkmatige open ruimte zonder doorzichten’ (zie
afbeelding 28).
Meten aan zichtbaarheid: visuele
verstedelijking
Je spreekt van ‘visuele verstedelijking’ als in niet-ste-
delijke gebieden de stad wel zichtbaar is. In ruime zin
heeft de term ook betrekking op de zichtbaarheid van
opvallende ‘rode’ of gebiedsvreemde elementen, zoals
hoogbouw, industrie, zendmasten, hoogspanningsmasten
Afbeelding 28
De relatieve openheid van de huidige situatie en de toekomstige situatie, met behulp van een cumulatieve
viewshed
-analyse.
Bron: Nijhuis (2010)
ruimtelijke-planvorming.indb 158 7/29/2014 12:55:51 PM
159
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
en windturbines. Strikt genomen gaat het om het proces
waarbij deze zichtbaarheid ontstaat, maar vaak wordt
met deze term ook het resultaat van dit proces aangeduid
(De Veer, 1978). Visueel verstedelijkte gebieden zijn in het
algemeen open van karakter en liggen vaak in de buurt
van de stad of in metropolitane gebieden. Het kunnen
zowel agrarische gebieden of heidegebieden zijn, maar
ook open water. Visuele verstedelijking komt steeds vaker
voor, door toenemende fysieke verstedelijking, verande-
ringen in de opbouw van de stad en de stadsrand, ener-
gietransitie en veranderingen in de landbouw.
De visuele verstedelijking van het landschap wordt
meestal als ongewenst beschouwd en in verband gebracht
met verrommeling en aantasting van de openheid van
het landschap (Veeneklaas et al, 2006; Boersma & Kuiper,
2006; Hoogbergen, 2008). Resultaten uit omgevingspsy-
chologisch onderzoek benadrukken de weerstand tegen
het ‘zien van de stad in het landschap’ (Coeterier, 2000;
Roos-Klein Lankhorst et al, 2002). Andere studies tonen
aan dat stadsranden en hoogbouw ook een positieve rol
kunnen spelen in de identiteit van gebieden (bijvoorbeeld
metropolitane parken) of als oriëntatiepunt kunnen func-
tioneren in tijd en ruimte (Lynch, 1960). Denk bijvoorbeeld
aan de dorpsgezichten van de lintdorpen die een integraal
onderdeel zijn van het veenweidelandschap, historische
stadsgezichten, kerktorens die eeuwenoude landschaps-
beelden bepalen en de skyline van Rotterdam. Mits hoge
stedelijke elementen goed zijn gepositioneerd en ontwor-
pen kan hun zichtbaarheid dus ook een positieve bijdrage
leveren aan het landschap. Als visuele verstedelijking
afbreuk doet aan de waardering van het landschap kun je
de ongewenste elementen afschermen met bijvoorbeeld
beplanting, maar ook daar is ontwerp voor nodig. Je kunt
viewshed-analyse gebruiken om visuele verstedelijking of
de visuele invloed van hoge elementen in beeld te bren-
gen. Aspecten die een rol spelen in de analyse zijn aard,
lengte, hoogte en ligging van gebouwen of elementen,
de ruimtelijke schaal van het omringende landschap, het
reliëf en de maximale afstand (zichtbaarheidsdrempel)
tot waar de gebouwen of andere elementen duidelijk
zichtbaar zijn.
Onderstaande voorbeelden laten zien hoe je met behulp
van viewshed-analyse onderzoek kunt doen naar de ont-
wikkeling van een stedenbouwkundige hoogbouwzone-
ring, met de skyline van Rotterdam als uitgangspunt (Van
der Hoeven & Nijhuis, 2011, 2012). Het tweede voorbeeld
is een onderzoek naar de zichtbaarheid van windturbines,
naar aanleiding van de noodzaak tot sanering van de oude
en allocatie van nieuwe turbines (Van Uum et al, 2010).
Skyline van Rotterdam
Rotterdam heeft zich in de loop der jaren geprofileerd als
‘stad van de architectuur’. Hoogbouw in het stadscentrum
bepaalt de skyline. Die skyline is zelfs uitgegroeid tot een
waar icoon van de stad. Om de hoogbouwontwikkeling in
goede banen te leiden is een hoogbouwvisie opgesteld,
waarin aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve
criteria diverse zones voor bepaalde typen hoogbouw zijn
vastgesteld. Maar wat betekent deze programmatische
zonering voor de skyline van de stad? Een driedimensi-
onale zichtbaarheidsanalyse met de viewshed-methode
geeft inzicht in het gezamenlijke visuele bereik van de
130 gebouwen met een hoogte tussen 50 en 165 meter.
Het DLM bestaat uit een terreinhoogtemodel (AHN-1,
1997-2003) en topografische gegevens 1:10.000 (TOP10NL,
2009), aangevuld met de exacte locaties en hoogtegege-
vens van de hoogbouw (Emporis, 2010). Het resulterende
DLM hebben we gecorrigeerd met behulp van recente
luchtfoto’s, een veldbezoek en Street View (Google Earth,
2009). Zeker bij hoogbouw spelen de oppervlakte en vorm
van de gevel, de contrastwaarde, atmosferisch zicht, oog-
hoogte, zichthoek en de kromming van het aardoppervlak
een cruciale rol in de zichtbaarheidsanalyse (Duntley, 1948;
Middleton, 1952; Nicolai, 1971). De weersomstandigheden
bij daglicht hebben grote invloed op atmosferisch zicht.
Om deze factor mee te nemen hebben we op basis van
langjarige observaties van het KNMI de volgende atmo-
sferische zichtbaarheidsafstanden bepaald: 12 kilometer
(50% van de tijd), 20 kilometer (25%) en 28 kilometer
(10%). Deze afstanden hebben we gerelateerd aan de
geveloppervlakte om zo de zichtbaarheidsdrempels te
bepalen (zie afbeelding 29).
De zichtbaarheidsanalyse van het hoogbouwprogramma
van Rotterdam laat zien dat de hoogbouw soms een
visueel bereik heeft van meer dan 25 kilometer buiten de
stad (zie afbeelding 30). Vanaf een afstand van ongeveer
1.200 meter is het menselijk oog niet meer in staat om de
relatieve positie van de afzonderlijke gebouwen te bepa-
len. Met andere woorden: het is dan moeilijk te zeggen
of de hoogbouw keurig in het gelid staat of willekeurig
gepositioneerd is. Vanuit de stad zelf zijn slechts delen van
de skyline te zien, met name vanaf grote open plekken
zoals bij de rivier, de havens en de plassen. Aan de hand
van deze zichtbaarheidsanalyse kun je iets zeggen over de
invloed van het hoogbouwbeleid (met programmatische
zonering als uitgangspunt) op het daadwerkelijke beeld
van de stad. Een belangrijke conclusie is dat de daad-
werkelijk zichtbare hoogbouwclusters anders zijn dan de
zonering suggereert. Met de zichtbaarheidsanalyse kun
je de ‘echte’ visuele hoogbouwzones beter bepalen en de
ruimtelijke-planvorming.indb 159 7/29/2014 12:55:51 PM
160 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
effectieve hoogtecategorieën benoemen. Daarmee kun je
het hoogbouwbeleid en de betrokken zonering aanscher-
pen. Voor de analyse van het maximale visuele bereik van
de hoogbouw zijn we uitgegaan van een afstand van 20
kilometer en berekenden we de geveloppervlakte op basis
van de footprint en de bebouwingshoogte. De analyse-
resultaten testten we op betrouwbaarheid aan de hand
van veldobservaties en foto’s.
Windturbines in het landschap
Het aantal windmolens neemt snel toe en ze worden
steeds groter. Veel mensen zijn enthousiast over deze vorm
van elektriciteitsproductie, maar er is ook steeds meer
kritiek. Her en der doemen windmolens op, vaak schijn-
baar willekeurig, en je kunt je afvragen wat dat betekent
voor het landschap. Een groot deel van de bestaande
windmolens zal de komende jaren worden vervangen. De
nieuwste windturbines zijn van een totaal andere maat en
schaal dan we gewend zijn, ze zijn veel hoger en leveren
meer energie. Deze schaalsprong heeft positieve kanten
maar vraagt ook om bezinning op de consequenties voor
het visuele landschap en de ruimtelijke structuur. Het is
belangrijk om beleid te ontwikkelen voor windmolens in
relatie tot het landschap. Ontwerponderzoek en ontwer-
pend onderzoek zijn nodig om turbines zorgvuldig en
selectief te kunnen plaatsen en tegelijkertijd door sanering
(zichtbaar) turbinevrije zones te creëren.
Met viewshed-analyse hebben we de zichtbaarheid onder-
zocht van 68 windturbines die in de kaartuitsnede aanwe-
zig zijn, met verschillende masthoogten en capaciteiten.
Het DLM is ook hier een combinatie van een terreinhoog-
temodel (AHN-1, 1997-2003) aangevuld met topografische
gegevens 1:10.000 (TOP10NL, 2009) en de locaties en hoog-
tegegevens van de windturbines (Windturbine-database
Provincie Noord-Holland, 2010). Het analyseresultaat
(afbeelding 31) laat zien dat er in 47,3% van het land-
schap (98.564 hectare van de uitsnede, zonder de grote
wateren) windturbines zichtbaar zijn. De overlap van de
zichtvelden geeft het aantal zichtbare windturbines weer.
Ontwerpoefeningen in combinatie met ex-ante analyses
laten zien dat het ‘molenzicht’ sterk teruggebracht kan
worden door zorgvuldige plaatsing van nieuwe hogere
windturbines met een grotere capaciteit, samen met het
vervangen en saneren van bestaande windturbines (Van
Uum et al, 2010).
Afbeelding 29
De relatie tussen atmosferisch zicht en de verticale oppervlakte heeft grote invloed op zichtbaarheid van hoge objecten.
Bron: S. Nijhuis
ruimtelijke-planvorming.indb 160 7/29/2014 12:55:52 PM
161
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Afbeelding 30
Zichtbaarheid van gebouwen hoger dan 50 meter in Rotterdam.
Bron: Van der Hoeven & Nijhuis (2011)
Afbeelding 31
De zichtbaarheid van windturbines.
Bron: Nijhuis & Reitsma (2011)
ruimtelijke-planvorming.indb 161 7/29/2014 12:55:54 PM
162 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
8.6 Tot slot
Dit hoofdstuk heeft laten zien dat je met GIS-gebaseerde
methoden en technieken van visueel landschapsonderzoek
grip kunt krijgen op de ruimtelijke opbouw (massa-ruimte,
open-dicht), de tafereelopbouw (beeld) en tafereelver-
schuiving (beeldsequentie). Je kunt gebiedsdekkende
analyses, of analyses vanaf punten of routes. Je kunt het
landschap vanuit zowel het verticale als het horizontale
perspectief benaderen, waarbij je het van bovenaf of van
binnenuit bestudeert.
Met GIS maak je gebruik van je de rekenkracht van com-
puters. GIS biedt daarnaast de mogelijkheid om verschil-
lende informatielagen met elkaar te verknopen en met
inventieve analyse- en visualisatietechnieken te bewerken
tot nieuwe kennis. GIS kan daarmee het werkgebied van
de landschapsarchitectuur en stedenbouwkunde verdie-
pen en verbreden. Bepaalde aspecten van het vakgebied
kunnen met GIS nader worden uitgewerkt, maar GIS zet
ook nieuwe fundamentele ontwikkelingen in gang.
Huidig onderzoek laat zien dat GIS veel kan bijdragen
aan ontwerpkennis. Bijvoorbeeld als hulpmiddel om
landschapsarchitectonische composities ‘van binnenuit’ te
verkennen door te meten aan het ontwerp vanuit oog-
hoogte. Ook zou je de beschrijving van het landschapska-
rakter kunnen aanvullen met visuele landschapsindicato-
ren die je op ooghoogte meet, wat nu niet of nauwelijks
gedaan wordt. De doorgaande technische ontwikkeling
en de toenemende beschikbaarheid van data maken dat
de besproken methoden in de toekomst steeds beter
gecombineerd kunnen worden en steeds efficiënter en
nauwkeuriger resultaten zullen opleveren.
Steffen Nijhuis
S. (Steffen) Nijhuis (1976) is universitair docent en senior onderzoeker landschaps-
architectuur aan de Technische Universiteit Delft, faculteit Bouwkunde. Belangrijke
thema’s in zijn werk zijn methoden en technieken voor ruimtelijk ontwerp en onder-
zoek, landschapsbeeldkartering en visuele representatie. Het thema van zijn proef-
schrift is het gebruik van GIS in landschapsarchitectonisch onderzoek en ontwerp.
ruimtelijke-planvorming.indb 162 7/29/2014 12:55:54 PM
163
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Bronnen
Abdul-Rahman, A., Zlatanova, S. & Cours,
V. (2006). Innovations in 3D geo-informa-
tion systems. Berlin: Springer.
Alkhoven, P. (1993). The changing image
of the city: a study of the transformation
of the townscape using computer-aided
architectural design and visualization
techniques: a case study: Heusden.
Utrecht: Utrecht University.
Amidon, E.& Elsner, G. (1968).
Delineating landscape view areas. A
computer approach. Berkeley, CA: USDA
Forest Service (report RN PSW-180).
Antrop, M. (2007). Perspectieven op het
landschap. Achtergronden om land-
schappen te lezen en te begrijpen. Gent:
Academia Press.
Appleton, J. (1975). The experience of
landscape. London: Wiley.
Appleyard, D., Lynch, K. & Myer, J.
(1964). The View from the Road.
Cambridge, Ma: The MIT press.
Batty, M. (2001). Exploring isovist fields.
Space and shape in architectural and
urban morphology. In: Environment and
planning B 28, 123-150.
Batty, M. (2000). The new geography of
the third dimension. In: Environment
and Planning B 27, 483-484.
Batty, M. (2008). Virtual Reality in
Geographic Information Systems.
In Wilson, J.P. & A.S. Fotheringham
(red). The Handbook of Geographic
Information Science, 317-334. Oxford:
Blackwell Publishing.
Bell, S. (1996). Elements of Visual Design
in the Landscape. London: E&FN Spon.
Benedikt, M.L. (1979). To take hold
of space: isovists and isovist fields. In:
Environment and Planning B 6, 47-65.
Benedikt, M.L. & C.A. Burnham (1981).
Perceiving architectural space: from optic
arrays to isovists. In: Warren, W.H., R.E.
Shaw & N.J. Hillsdale (red). Persistence
and Change, 103-114. Connecticut:
Lawrence Erlbaum.
Bijhouwer, J.T.P. (1954). Waarnemen
en ontwerpen in tuin en landschap.
Amsterdam: Uitgeverij Argus.
Bishop, I. (2003). Assessment of visual
qualities, impacts, and behaviours in the
landscape by using measures of visibility.
In: Environment and Planning B 30,
677-688.
Bishop, I. & D.W. Hulse (1994). Prediction
of scenic beauty using mapped data
and geographic information systems. In:
Landscape and Urban Planning 30, 59-70.
Bishop, I. & E. Lange (red) (2005).
Visualization in landscape and envi-
ronmental planning. Technology and
applications. London/New York: Taylor
& Francis.
Bishop, I., J. Wherrett & D. Miller (2000).
Using image depth variables as predic-
tors of visual quality. In: Environment
and Planning B 27, 865-875.
Blakemore, M.J. & Harley, J.B. (1980). The
search for accuracy. Cartographica 17 (4),
54-75.
Blom, R., F. Rip, H. Toes & M. Voskens
(1985). CALP 4, proefproject Haaglanden.
Wageningen: Landbouwhogeschool.
Bodum, L. (2005). Modelling virtual
environments for geovisualization. A
focus on representation. In: Dykes, J., A.
MacEachren & M. Kraak (red). Exploring
geovisualization, 389-402. Amsterdam:
Elsevier.
Boersma, W.T. & R. Kuiper (2006).
Verrommeling in beeld. Kaartbeelden
van storende elementen in het
Nederlandse landschap. Rapport
500074003/2006. Den Haag: Milieu- en
Natuurplanbureau
Buitenhuis, A., P.A. Burrough & A.A.
de Veer (1979). De doorzichtigheid van
landschapselementen. Groen 7, 279-286.
Buitenhuis, A. et al (1986). Schaal van
het landschap. Opbouw en gebruik van
een geografisch informatie-systeem van
schaalkenmerken van het landschap
van Nederland, met landelijke kaarten
1:400.000. Wageningen.
Burrough, P.A., A. Buitenhuis & A.A.
de Veer (1982). Het Informatiesysteem
Landschapsbeeld. Wageningen: Pudoc.
Chang, K.T. (2010). Introduction to
Geographic Information Systems. New
York etc.: McGraw-Hill.
Chrisman, N. (2006). Charting the
unknown. How computer mapping at
Harvard became GIS. Redlands: ESRI.
Coeterier, J.F. (1996). Dominant attri-
butes in the perception and evaluation
of the Dutch landscape. In: Landscape
and Urban Planning 34, 27-44.
Coeterier, J.F. (2000). Hoe beleven wij
onze omgeving? Resultaten van 25 jaar
omgevingspsychologisch onderzoek van
stad en land. Wageningen: Wageningen
Universiteit.
Coppock, J.T. & D.W. Rhind (1991).
The history of GIS. In Maguire, D.,
M.F. Goodchild & D.W. Rhind (red).
Geographical Information Systems.
Principles and applications, 21-43. New
York: Wiley/Longman.
Council of Europe (2000). European
Landscape Convention. European Treaty
Series 176. Florence.
Cullen, G. (1961). Townscape. London:
The Architectural Press.
Daniel, T.C. (2001). Wither scenic beauty?
Visual landscape quality assessment
in the 21st century. In: Landscape and
urban planning 54, 267-281.
De Boer, A. et al (2011). Virtual historical
landscapes. In: Research in urbanism
series 2, 185-203.
De Jong, T.M. (2006). Context analysis.
Delft: Delft University of Technology.
De Monyé, E. et al (1978). Stolwijk.
Ruimtelijke analyse van de dorpskern.
Delft: TU Delft.
De Veer, A.A. (1977). De ruimtelijke
classificatie van het Nederlandse land-
schap. KNAG Geografisch Tijdschrift, XI,
2, 98-109.
De Veer, A.A. (1978). Visuele verstedelij-
king. KNAG Geografisch Tijdschrift XII,
(3), 281-282.
De Veer, A.A. & P.A. Burrough (1978).
Physiognomic landscape mapping in
the Netherlands. Landscape Planning 5,
45-62.
De Veer, A.A., A. Buitenhuis & H. van het
Loo (1977). Vergelijking van Nederlandse
methoden van landschapsbeeldkarte-
ring en hun toepassingsmogelijkheden.
Wageningen: Stiboka & Pudoc.
De Zeeuw, P., B. Eerhart & H. de Boer
(1981). Midden-Delfland. Beeldvorming
overgangsmilieus. Delft: TU Delft.
Dee, C. (2001). Form and fabric in land-
scape architecture. London: Routledge.
Dijkstra, H. (1991). Het visuele landschap.
Onderzoek naar de visuele kwaliteit van
landschappen. Landschap 8 (3), 157-175.
ruimtelijke-planvorming.indb 163 7/29/2014 12:55:54 PM
164 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
Dijkstra, H. & J. van Lith-Kranendonk
(2000). Schaalkenmerken van het land-
schap in Nederland. Monitoring Kwaliteit
Groene Ruimte (MKGR). Alterra-rapport
40. Wageningen.
Donkersloot-de Vrij, M. (1995).
Topografische kaarten van Nederland
uit de 16de tot en met de 19de eeuw. Een
typologische toelichting ten behoeve
van het gebruik van oude kaarten bij
landschapsonderzoek. Alphen a/d Rijn:
Canaletto.
Doxiadis, C.A. (1972). Architectural Space
in Ancient Greece. Cambridge: MIT.
Dramstad, W.E. et al (2006). Relationships
between visual landscape preferences
and map-based indicators of landscape
structure. In: Landscape and Urban
Planning 78 (4), 465–474.
Duntley, S.Q. (1948). The Visibility of
Distant Objects. In: Journal of the Optical
Society of America 38 (3), 237-249.
Ervin, S.M. (2001). Digital landscape
modelling and visualization: a research
agenda. In: Landscape and Urban
Planning 54 (1-4), 49-62.
Ervin, S.M. & H.H. Hasbrouck (2001).
Landscape Modelling: Digital Techniques
for Landscape Visualization. New York,
McGraw-Hill.
Ervin, S. & C. Steinitz (2003). Landscape
visibility computation: necessary, but not
sufficient. In: Environment and Planning
B 30, 757-766.
Fisher, P.F. (1995). An exploration of
probable viewsheds in landscape plan-
ning. In: Environment and Planning B 22,
527-546.
Fisher, P.F. (1996). Extending the appli-
cability of viewsheds in landscape plan-
ning. In: Photogrammetric Engineering
and Remote Sensing 62 (11), 1297-1302.
Fisher-Gewirtzman, D. et al (2005). View-
oriented three-dimensional visual analy-
sis models for the urban environment. In:
Urban Design International 10, 23–37.
Fisher-Gewirtzman, D. & I.A. Wagner
(2003). Spatial openness as a practical
metric for evaluating build up environ-
ments. In: Environment and Planning B
30 (1), 37-49.
Forman, R. (1995). Land Mosaics: The
Ecology of Landscapes and Regions.
Oxford: Cambridge University Press.
Germino, M.J. et al (2001). Estimating
visual properties of Rocky Mountain
landscape using GIS. In: Landscape and
Urban Planning 53, 71-84.
Gibson, J.J. (1979). The Ecological
Approach to Visual Perception. London:
Lawrence Erlbaum Associates.
Goodchild, M.F. (1992). Geographical
Information Science. In: International
Journal of Geographical Information
Systems 6, 31-45.
Granö, J.G. (1929). Reine Geographie.
Eine methodologische Studie beleuchtet
mit Beispielen aus Finnland und Estland.
In: Acta Geographica 2 (2), 202.
Gustafson, E. (1998). Quantifying land-
scape spatial pattern: what is the state of
the art? In: Ecosystems 1 (2083), 143-156.
Haak, A.J.H. & D. Leever-Van der Burgh
(1994). De menselijke maat: een studie
over de relatie tussen gebruiksmaten en
menselijke afmetingen, bewegingen en
handelingen. Delft: Delftse Universitaire
Pers.
Heere, E. (2008). GIS voor historisch
landschapsonderzoek. Opzet en gebruik
van een historisch GIS voor prekadastrale
kaarten. Utrecht: Universiteit Utrecht
(NGS 375).
Hendriks, P. & Ottens, H. (1997).
Geografische informatie Systemen
in ruimtelijk onderzoek. Assen: Van
Gorcum.
Higuchi, T. (1975). The Visual and Spatial
Structure of Landscapes. Cambridge: MIT.
Hoogbergen, M. (2008). De maatschap-
pelijke onvrede over de verrommeling
van het Nederlandse landschap. In
Zonderop, Y. & T.G. van Weezel (red). 29
plannen voor een mooier Nederland. De
ruimtelijke agenda, 47-52. Amsterdam:
Meulenhof.
Hudson-Smith, A. (2008). The Visual City.
In Dodge, M., McDerby, M., & Turner,
M. (eds.) Geographic Visualization.
Concepts, Tools and Applications.
London: John Wiley & Sons, pp. 183-197.
Hudson-Smith, A. & S. Evans (2003).
Virtual cities: from CAD to 3D-GIS. In:
Longley, P.A. & M. Batty (red). Advanced
Spatial Analysis. The CASA book of GIS,
41-60. Redlands: Environmental Systems
Research Institute.
Jenny, B. & L. Hurni (2011). Studying
cartographic heritage: Analysis and
visualization of geometric distortions. IN:
Computers & Graphics 35, 402–411.
Kaplan, R. & S. Kaplan (1989). The
Experience of Nature. A Psychological
Perspective. Cambridge: Cambridge
University Press.
Kemp, K. (red) (2008). Encyclopedia of
geographic information science. London
etc.: Sage publications.
Kerkstra, K. et al (1974). De visuele
aspecten. In Werkgroep Helmond.
Landschapsonderzoek Helmond.
Wageningen: Landbouwhogeschool
Wageningen, afdeling
Landschapsarchitectuur.
Kerkstra, K. et al (2007). Landschapsvisie
Zuid Limburg. Wageningen: Wageningen
University.
Koeman, C. (1968). Levels of Historical
Evidence in Early Maps (With Examples).
IN: Imago Mundi 22, 75-80.
Kraak, M.J. & F. Ormeling (2010).
Cartography. Visualization of Spatial
Data. London: Prentice Hall.
Lange, E. (2001). The limits of real-
ism: perceptions of virtual landscapes.
In: Landscape and Urban Planning 54,
163–182.
Lee, S.W. et al (2008). Relationship
between landscape structure and neigh-
borhood satisfaction in urbanized areas.
In: Landscape and Urban Planning 85 (1),
60–70.
Lemaire, T. (1970). Filosofie van het land-
schap. Amsterdam: Ambo.
Lemmens, M. (2011). Geo-Information.
Technologies, Applications and the
Environment. Heidelberg: Springer.
Li, H. & J. Wu (2004). Use and misuse of
landscape metrics. In: Landscape Ecology
19, 389-399.
Li, H. & J. Wu (2007). Landscape pattern
analysis: key issues and challenges. In:
Wu, J., & R.J. Hobbs (red). Key Topics in
Landscape Ecology, 39-61. Cambridge
University Press,.
Li, Z., Q. Zu & C. Gold (2005). Digital ter-
rain modelling. Principles and methodol-
ogy. London, etc.: CRC press.
Litton, R.B. et al (1974). Water and
Landscape. An aesthetic overview of
the role of water in the landscape. New
York: Water Information Centre.
Llobera, M. (1996). Exploring the topog-
raphy of mind. GIS, landscape archeol-
ogy and social theory. In: Antiquity 70,
612-622.
ruimtelijke-planvorming.indb 164 7/29/2014 12:55:55 PM
165
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Llobera, M. (2003). Extending GIS-
based visual analysis. The concepts of
visualscapes. In: International Journal
for Geographical Information Science 17
(1), 25-48.
Longley, P. et al (2011). Geographic infor-
mation systems & science. London: John
Wiley & Sons.
Lörzing, H. (2011). Visions of Belle van
Zuylen. In: Research in urbanism series 2,
303-315.
Lynch, K. (1976). Managing the Sense of
a Region. Cambridge: MIT Press.
Lynch, K. (1960). The Image of the City.
Cambridge, MIT Press.
MacManus F. & G. Cullen (1967).
Tenderden explored. An architectural
and townscape analysis. Maidstone: Kent
County Council.
Madry, S. (2006). The integration of
historical cartographic data within the
GIS environment. In Archer, S. et al (red).
Between Dirt and Discussion. Methods,
Methodology, and Interpretation
in Historical Archaeology, 33-60.
Heidelberg: Springer.
Margry, P., P. Ratsma & B. Speet (1987).
Stadsplattegronden. Werken met kaart-
materiaal bij stadshistorisch onderzoek.
Hilverum: Uitgeverij Verloren.
McGarigal, K. & B.J. Marks (1995).
FRAGSTATS: spatial pattern analysis
program for quantifying landscape
structure. Report PNW-GTR-351. Portland
(OR): USDA Forest Service.
Middleton, W.E. (1952). Vision through
the atmosphere. Toronto: University of
Toronto Press.
Montello, D.R. (1993). Scale and Multiple
Psychologies of Space. In: Frank, A.U.
& I. Campari (red). Spatial Information
theory: A theoretical basis for GIS.
Lecture Notes in Computer Science 716,
312-321. Berlin: Springer-Verlag
Morello, E. & C. Ratti (2009). A digital
image of the city: 3D isovists in Lynch’s
urban analysis. In: Environment and
Planning B 36, 837–853.
Nasar, J.L. (1998). The Evaluative
Image of the City. London etc.: Sage
Publications.
Nasar, J.L. (red) (2008). Environmental
aesthetics. Theory, research and applica-
tions. Cambridge: Cambridge University
Press.
Nasar, J.L. et al (1983). The emotional
quality of scenes and observation points:
a look at prospect and refuge. In:
Landscape Planning 10, 355-361.
Nicolai, J. (1971). De visuele invloed van
woonplaatsen op open ruimten. Met
enkele toepassingen op het midden van
west-Nederland. Delft: Delft University
of Technology.
Nijhuis, S. (2009). Het visuele landschap.
In: Werkboek bouwstenen structuur-
visie Noord-Holland 2040. Analyses en
Verkenningen 3/3. Haarlem: Provincie
Noord-Holland.
Nijhuis, S. (2010). Quickscan visuele effec-
ten Landschapsplan Binnenduingebied
Bergen. Haarlem, Provincie
Noord-Holland.
Nijhuis, S. (2011a). Visual research in
landscape architecture. In: Research in
urbanism series 2, 103-145. doi: 10.7480/
rius.2.209
Nijhuis, S. (2011b). Notitie analyse open-
heid van enkele veenweidegebieden
in Nationaal Landschap Laag-Holland.
Delft: TU Delft.
Nijhuis, S. (2012). Openheid Laag
Holland. Meten aan landschappe-
lijke ruimte. Delft/Heiloo: Technische
Universiteit Delft/ Landschap
Noord-Holland.
Nijhuis, S. (2013). Nieuw gereedschap.
Digitale media in de landschapsarchi-
tectuur. In: Vlug, J. et al (red). Over de
noodzaak van ontwerpen, 86-97. Velp:
Van Hall Larenstein.
Nijhuis, S. (2014). GIS-based landscape
design research. Exploring aspects of
visibility in landscape architectonic
compositions. In: Scholten, H., E. Dias
& D. Lee (red). Geodesign: Integrating
Design and Geospatial Science in Europe.
Heidelberg: Springer Verlag.
Nijhuis, S. (2015). GIS-based landscape
design research. Stourhead land-
scape garden as a case study. Delft:
Delft University of Technology (in
voorbereiding).
Nijhuis, S. & M. Reitsma (2011).
Landscape policy and visual landscape
assessment. The Province of Noord-
Holland as a case study. In: Research in
urbanism series 2; 229-259. doi: 10.7480/
rius.2.214.
Nijhuis, S., R. van Lammeren & M. Antrop
(2011a). Exploring visual landscapes. An
introduction. In: Research in urbanism
series 2, 15-39. doi: 10.7480/rius.2.205.
Nijhuis, S., R. van Lammeren, & F.D. van
der Hoeven (red) (2011b). Exploring
the Visual Landscape. Advances in
Physiognomic Landscape Research.
Amsterdam: IOS Press.
Olwig, K.R. (2002). Landscape, nature
and the body politic: from Britain’s
Renaissance to America’s New World.
Madison: University of Wisconsin Press.
Palmer, J. (1996). Modelling spaciousness
in the Dutch Landscape. Wageningen:
DLO-Staring Centrum (report 119).
Palmer, J. (2004). Using spatial metrics to
predict scenic perception in a chang-
ing landscape. In: Landscape and Urban
Planning 69, 201–218.
Palmer, J.F. & J. Roos-Klein Lankhorst
(1998). Evaluating visible spatial diversity
in the landscape. In: Landscape and
Urban Planning 43, 65-78.
Panero, J. & M. Zelnik (1979). Human
Dimension & Interior Space. New York:
Whitney Library of Design.
Piek, M. et al (2007). Snelwegpanorama’s
in Nederland. Den Haag/Rotterdam:
Ruimtelijk Planbureau/ NAi Uitgevers.
Piessens, C. (1985). Studie van de
landschapstransparantie in het Land
van Waas. In: De Aardrijkskunde 9 (2),
155-163.
Piket, J.C. et al (1987). Landschap. (Deel
16, Atlas van Nederland in 20 delen).
‘s-Gravehage: Staatsuitgeverij.
Rana, S. (2002). Isovist Analyst Extension.
Version 1.1. Computer software program
produced by the author at the Centre
for Advanced Spatial Analysis, University
College London.
Raper, J. (1989). Three-dimensional
applications in Geographical Information
Systems. London: Taylor & Francis.
Raper, J. (2000). Multidimensional
Geographic Information Science.
London, Taylor & Francis.
Rekitte, J. & P. Paar. (2006). Digital
Botany. Journal of Landscape
Architecture, Autumn, 28-35.
Rekitte, J. & Paar, P. (2010). Past pictures.
Landscape visualization with digital
tools. In: Bloemers, T. et al (red). The
cultural landscape & heritage para-
dox, 309-320. Amsterdam: Amsterdam
University Press.
Rijksplanologische Dienst (1966). Tweede
Nota over de ruimtelijke ordening van
Nederland. Den Haag.
ruimtelijke-planvorming.indb 165 7/29/2014 12:55:55 PM
166 Praktijkgericht onderzoek in de ruimtelijke planvorming
Riggs, P.D. & D.J. Dean (2007). An
Investigation into the Causes of
Errors and Inconsistencies in Predicted
Viewsheds. Transactions in GIS 11,
175–196.
Rød, J.K. & D. Van der Meer (2009).
Visibility and dominance analysis:
assessing a high-rise building project
in Trondheim. In: Environment and
Planning B 36 (4) 698-710.
Roos-Klein Lankhorst, J. et al (2002).
BelevingsGIS (werkdocument 2002/08).
Wageningen: Alterra.
Roos-Klein Lankhorst, J., S. de Vries & A.
Buijs (2011). Mapping landscape attrac-
tiveness. A GIS-based landscape apprecia-
tion model for the Dutch countryside. In:
Research in urbanism series 2, 147-161.
Sanderson, E. (2009). Mannahatta. A
natural history of New York City. New
York: Abrams.
Sang, N., A. Ode & D. Miller (2008).
Landscape metrics and visual topology
in the analysis of landscape preference.
Environment and Planning B 35 (3),
504-520.
Seiderman, A. & S. Marcus (1991). 20/20
is not enough. The new world of vision.
New York: Alfred A. Knopf.
Sevenant, M. (2010). Variation in
landscape perception ad preference.
Experiences from case studies in rural
and urban landscapes observed by dif-
ferent groups of respondents. Ghent
University, Department of Geography.
Sevenant, M. & M. Antrop (2006).
Settlement models, land use and visibility
in rural landscapes: Two case studies
in Greece. In: Landscape and Urban
Planning 80, 362–374.
Snowden, R., P. Thompson & T.
Troscianko (2006). Basic Vision. An intro-
duction to visual perception. Oxford:
Oxford University Press.
Steinitz, C. (1967). Congruence and
meaning. The influence of consistency
between urban form and activity upon
environmental knowledge. Cambridge,
MA: MIT.
Steinitz, C. & P. Rogers (1970). A systems
analysis model of urbanization and
change. An experiment in interdisciplin-
ary education. Cambridge, MA: MIT.
Tandy, C.R. (1967). The Isovist Method of
Landscape Survey. In: Murray C.R. (red).
Methods of Landscape Analysis, 9-10.
London: Landscape Research Group.
Tomlin, C.D. (1983). Digital Cartographic
modelling. Techniques in environmen-
tal planning. Unpublished PhD thesis.
Harvard University.
Tomlin, C.D. (1991). Cartograpic
Modelling. In: Maguire D.J., M.F.
Goodchild & D.W. Rhind (red).
Geographical Information systems:
principles and applications. London:
Longman.
Tomlinson, R.F., H.W. Calkins & D.F.
Marble (1976). Computer handling
of geographical data. Paris: UNESCO
Natural Resources Research XIII.
Travaglini, C. & K. Lelo (red) (2013).
Roma nel Settecento. Immagini e realta
di una capital attraverso la pianta di G.B.
Nolli (2 volumes). Roma: CROMA.
Tuan, Y.F. (1974). Topophilia: a study of
environmental perception, attitudes, and
values. New York: Columbia University
Press.
Turner, M.G. & R.H. Gardner (red) (1991).
Quantitative methods in landscape ecol-
ogy. New York: Springer-Verlag.
Turner, A. (2001). Depthmap. A program
to perform visibility graph analysis.
Proceedings Space Syntax symposium.
Turner, A. et al (2001). From Isovists to
visibility graphs: a methodology for
the analysis of architectural space. In:
Environment and Planning B 28, 103-121.
Tversky, B. et al (1999). Three spaces
of Spatial Cognition. In: Professional
Geographer 51 (4), 516-524.
Uuema, E. et al (2009). Landscape Metrics
and indices: An overview of Their Use
in Landscape Research. Living Review in
Landscape Research.
Van Bilsen, A. (2008). Mathematical
Explorations in Urban and Regional
Design. PhD thesis, Delft University of
Technology.
Van Bilsen, A. & E. Stolk (2007). The
potential of isovist-based visibility
analysis. In: Bekering, H.C., J. Klatte &
D. Hauptmann (red). The architectural
annual 2005-2006, 68-73. Rotterdam: 010
Publishers.
Van Eetvelde, V. & M. Antrop (2009). A
stepwise multi-scaled landscape typology
and characterisation for trans-regional
integration, applied on the federal state
of Belgium. In: Landscape and Urban
Planning 91 (3), 160-170.
Van de Wardt, J.W. & H. Staats (1988).
Veranderingen in een kleinschalig land-
schap. Omgevingspsychologisch onder-
zoek. Leiden: Rijksuniversiteit.
Van den Berg, A., J. van Lith & Roos, J.
(1985). Toepassing van het computerpro-
gramma MAP2 in het landschapsbouw-
kundig onderzoek. In: Landschap 2 (4),
278-293.
Van der Ham, R. & J. Idding (1971).
De landschapstypologie naar
visuele kenmerken. Methoden
en gebruik. Wageningen:
Afdeling Landschapsarchitectuur
Landbouwhogeschool Wageningen.
Van der Hoeven, F. & S. Nijhuis (2011). Hi
Rise, I can see you! Planning and visibility
assessment of high building develop-
ment in Rotterdam. In: Research in
urbanism series 2, 277-301. doi: 10.7480/
rius.2.216.
Van der Hoeven, F. & S. Nijhuis (2012).
Developing Rotterdam’s Skyline. CTBUH
Journal 2, 32-37.
Van Lammeren, R.J.A. (1985). MAP en de
Wageningse Uiterwaarden (2 volumes).
Wageningen: Landbouwhogeschool
Wageningen, Planologie.
Van Lammeren, R.J.A. (2011). Geomatics
in physiognomic landscape research. A
Dutch view. In: Research in urbanism
series 2, 72-97.
Van Lammeren, R.J.A. (2003).
SALIX-2, Simulatie Agenten voor
Landschapsarchitectonisch Design in
Virtual Reality (X). Wageningen: Alterra.
Van Uum, E. et al (2010). Turbulente
combinaties. Verkenning naar ruimte
voor windenergie op land door windtur-
bines te combineren met andere func-
ties. Den Haag/Amsterdam: Ministerie
van VROM/ Het Noordzuiden.
Veeneklaas, F.R. et al (2006).
Verrommeling in Nederland.
Wageningen: Alterra.
Vroom, M.J. (1986). The perception
of dimensions of space and levels of
infrastructure and its application in
landscape planning. Landscape Planning
12, 337-352.
Ware, C. (2004). Information
Visualization. Perception for design.
Burlington: Morgan Kaufmann
Publishers.
ruimtelijke-planvorming.indb 166 7/29/2014 12:55:55 PM
167
Hoofdstuk 8 Visueel landschapsonderzoek
Warnau, H. (1979). Rapport over
de parken Sonsbeek, Zijpendaal
en Gulden Bodem in Arnhem.
Beschrijving, waardering, moge-
lijke veranderingen. Wageningen:
Vakgroep Landschapsarchitectuur,
Landbouwhogeschool Wageningen
Wassink, W.T. (1999). Beekdallandschap-
pen. Een morfologisch onderzoek
in de zandgebieden van Nederland.
Wageningen: Wageningen University.
Weitkamp, G. (2010). Capturing
the View. A GIS based procedure to
assess perceived landscape openness.
Wageningen: Wageningen University.
Wheatley, D. (1995). Cumulative
viewshed analysis: a GIS-based method
for investigating intervisibility, and its
archaeological application. In: Lock,
G. & Z. Stancic (red). Archaeology and
Geographical Information Systems: An
European Perspective, 171-185. London:
Taylor and Francis.
Wilson, J.P. & A.S. Fotheringham (red)
(2008). The Handbook of Geographic
Information Science. Oxford: Blackwell
Publishing.
Zube, E.H., J.L. Sell & J.G. Taylor (1982).
Landscape perception: research, applica-
tion and theory. In: Landscape Planning
9 (1), 1-33.
Noten
1 Synoniemen zijn landschapsbeeldkartering of landschapsfysiognomisch onderzoek. Zie voor een recent overzicht Nijhuis et al (2011b).
2 De gegevens zijn ontleend aan Antrop (2007), Haak & Leever-van der Burgh (1994), Middleton (1952), Nijhuis et al (2011a), Panero & Zelnik
(1979), Snowden et al (2006).
3 De conceptuele basis van GIS ligt in Geographic Information Science (GISc). Zie Goodchild (1992) en Wilson & Fotheringham (2008).
Bruikbare handboeken over GIS zijn Longley et al (2011) en Chang (2010). Over de geschiedenis en ontwikkeling van GIS: Coppock & Rhind
(1991) en Chrisman (2006).
4 Hier wordt de term ‘pixel’ gebruikt om verwarring met de methodenaam te voorkomen. Met betrekking tot GIS wordt meestal de term
‘raster’ gebruikt.
5 Bijvoorbeeld ArcGIS in combinatie met de Spatial Analyst-extensie en Hawth’s Analysis Tools.
7 Bijvoorbeeld ArcGIS in combinatie met de Isovist Analist-extensie (Rana, 2002) of Depthmap (Turner, 2001).
8 Bijvoorbeeld ArcGIS in combinatie met de Spatial Analyst-extensie en FRAGSTATS-software (McGarigal & Marks, 1995).
9 Bijvoorbeeld ArcGIS in combinatie met de Spatial Analyst-extensie, ArcGIS 3D-scene en 3D modelleersoftware.
10 Het bestand heeft een zodanige dichtheid, verdeling en planimetrische nauwkeurigheid dat topografische objecten met een grootte van
twee bij twee meter eenduidig en met een positieafwijking van maximaal 50 centimeter kunnen worden geïdentificeerd (AHN, 2010).
ruimtelijke-planvorming.indb 167 7/29/2014 12:55:55 PM
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Book
Cambridge Core - Ecology and Conservation - Land Mosaics - by Richard T. T. Forman
Chapter
The application and integration of historical cartographic data in GIS has received much recent attention. This chapter discusses the current status of the use of such data in the larger GIS environment, and presents three case studies where such data are being used in France, Central Africa, and North Carolina. A new technique for georegistration of historical maps is presented. A brief discussion of the issues involved in incorporating such data is discussed, along with some consideration of future directions.