ArticlePDF Available

J.M.P. van Oorschot, Eindhoven. Een samenleving in verandering

Authors:
RECENSIES
uit het Vaticaans Archief staan opgegeven, maar dat uit de tekst zelf en uit het bijbehoren-
de notenapparaat nergens blijkt hoe daar gebruik van is gemaakt. Alleen als bijlage VIII
is één Vaticaanse brief afgedrukt waarnaar op bladzijde 141 in een noot wordt verwezen.
Ook is - tengevolge van verouderde en gebrekkige literatuur - de kerkelijke en wereldlijke
context van de eerste helft der negentiende eeuw onbevredigend aangegeven.
Dit neemt niet weg dat Van den Hurk er goed aan heeft gedaan zoveel wetenswaardigs
in betrekkelijk kort bestek aan de vergetelheid te ontrukken. Het zal voor menigeen ver-
rassend zijn te vernemen, hoe juist een 'verlichte' abt als Petrus Beckers het contemplatie-
ve leven, ook dat van jonge vrouwen, wilde bevorderen; of hoe de abdij, die een onver-
kwikkelijke canonieke strijd voerde met de kerkelijke overheid in het apostolisch vicariaat
van Den Bosch, daardoor bescherming ondervond van Willem I's verre van 'regulieren-
vriendelijke' bewind. De schrijver is bovendien goed thuis in kerkrechtelijke kwesties. Met
kennis van zaken heeft hij heel wat licht weten te werpen op hetgeen argeloze lezers, voor
wie monniken zich alleen toeleggen op het 'ora et labora', niet zullen weten. Wel is het
jammer dat niet of nauwelijks aan het licht komt, wat het met zorg bewaarde geestelijk
Semen Norbertinum, 'het zaad van den H. Vader Norbertus' (136, 155), voor die tijd in-
hield. In zijn Verantwoording zegt de auteur een poging te hebben ondernomen, om de
religieuze betekenis van de Bernse parochies enigszins te peilen, maar dat hem dit alleen
voor de periode van de tachtigjarige oorlog (!) is gelukt. Was er nu, zelfs zonder nasporin-
gen naar relevant materiaal, werkelijk niet althans iets te zeggen over het eigene van de
zielzorg die de norbertijnen hebben uitgeoefend?
J.A. Bornewasser
J.M.P. van Oorschot, Eindhoven. Een samenleving in verandering (Eindhoven: Gemeente
Eindhoven, 1982, 1146 blz., 2 dln., ƒ270,—, ISBN 909000 323 1).
Ter gelegenheid van de herdenking dat Eindhoven 750 jaar geleden stadsrecht ontving,
verscheen in 1982 een in omvang en uitvoering monumentale geschiedenis van de stad. Dit
boekwerk is het resultaat van een organisatorisch bijzonder geslaagd kunststuk, dat op 28
juni 1976 in de steigers werd gezet toen de gemeenteraad van Eindhoven een half miljoen
gulden voteerde voor de verwezenlijking van het project geschiedschrijving Eindhoven
1810-1960. De voorzitter van de toen ingestelde redactieraad en tevens auteur kon bij zijn
titanenwerk rekenen op medewerking en voorstudies van vrijwilligers uit de burgerij, van
studenten aan lerarenopleidingen en universiteiten en van professionele historici. Terecht
geeft Van Oorschot aan hen veel lof; minutieus worden de werkstukken, scripties en afge-
ronde studies in de lijst van geciteerde bronnenpublikaties en literatuur vermeld.
Het eerste deel van deze geschiedenis gaat over de jaren 1810-1920. In de Verantwoording
aan de lezers weet de schrijver echter niet goed te verdedigen waarom hij begonnen is in
1810, hoewel het als vertrekpunt zeker te rechtvaardigen valt. Het jaar 1920 is in de ge-
schiedenis van Eindhoven een cesuur. Door de annexatie van dat jaar wordt de gemeente
(Groot-)Eindhoven gevormd uit de samenvoeging van Eindhoven, Gestel, Stratum, Strijp,
Tongelre en Woensel. De expansie van de stad begon in de negentiende eeuw en leidde
tot grote spanningen tussen ruimte en mensen, tussen de kernstad Eindhoven en de daar-
omheen liggende dorpen. De annexatie heft die spanningen op en legt de basis voor de
stormachtige groei van Eindhoven. Deel II behandelt de geschiedenis van de stad tot 1960.
Dit eindjaar is gekozen op verzoek van het gemeentebestuur. Schrijver betreurt het dat de
301
RECENSIES
redactieraad op deze wijze is tegemoet gekomen aan de overigens aanvechtbare gedachte
dat de tijd na 1945 'nog te onbestorven en te zeer 'in beweging' (is) om onderwerp te kun-
nen zijn van een evenwichtige historische reflectie' (8).
De delen zijn opgebouwd volgens een strak en zelfde stramien. De centrale hoofdstukin-
deling bevat de thema's: verstedelijking, landbouw, industrie, sociale ontwikkeling, reli-
gie/levensbeschouwing, onderwijs, cultuur, bestuur. Aan tal van deelonderwerpen wordt
ruime aandacht geschonken. Zo wordt bijvoorbeeld in deel I onder het hoofdstuk sociale
ontwikkeling behandeld: de huisvesting (woonsituatie, huurders en huisjesmelkers, wo-
ningbouwverenigingen, overheid en particulier belang), hygiëne en volksgezondheid (diag-
nose, besmettelijke ziekten, geneeskundige armenzorg, technisch-hygiënische voorzienin-
gen, gezondheidszorg en het particulier initiatief, ziekenverzorging), armenzorg (Alge-
meen burgerlijk armbestuur, R.-K.-armbesturen, Sint-Vincentiusvereniging, Bank van le-
ning, vluchtelingenhulp), bestaansmiddelen en werkmilieu (loonontwikkeling, arbeids-
duur en werkomstandigheden, kinder- en vrouwenarbeid, inkomenspositie), bewustwor-
ding en maatschappelijke verandering (onlustgevoelens en organisatievormen, R-K.
Volksbond en De Eendracht, stakingen van 1907 en 1910, samenleving in beroering, anti-
militarisme, christen-socialisme).
Geeft deze opsomming een indruk van breedte en diepte van dit geschiedwerk, elk hoofd-
stuk besluit met een balans, die een uitstekende samenvatting geeft van het beschreven the-
ma. Alles is even leesbaar, zelfs hier en daar boeiend. Van Oorschot kan schrijven: taalge-
bruik en stijl zijn helder en fraai. De delen zijn kloek uitgevoerd: op 2'/2 cm na hebben
zij praktisch het formaat van de Nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Zij zijn
prachtig geïllustreerd en zeer instructief voorzien van tabellen, grafieken, geografische
kaarten en plattegronden. Deel II besluit met een wetenschappelijk aanhangsel (1053-
1146) waaronder geraadpleegde archieven, bronnenpublikaties en literatuur, namen van
begeleiders van voorstudies, noten, registers enz.
Alle reeds opgesomde kwaliteiten ten spijt: het boek laat zich niet in één ruk uitlezen.
Dat doet men trouwens met geen enkel standaardwerk van deze omvang, en dat is deze
geschiedenis van Eindhoven zeker. Het is een blijvend naslagwerk met een encyclopedi-
sche inslag. Wanneer één persoon een boek schrijft van een dergelijke omvang kan hij een
golf van kritiek verwachten. Die is ook over Van Oorschot heengeslagen in krant en tijd-
schrift. Er is namelijk hevige kritiek geweest op de wijze waarop Van Oorschot gebruik
heeft gemaakt van vele studies, voorstudies en scripties van anderen. De auteur zou veel
kritiek hebben kunnen vermijden wanneer hij was opgetreden als redacteur of met ver-
scheidene auteurs een collectief had gevormd. Het boek zou dan meer samenhang hebben
gekregen. Hiertegen richt zich mijn volgende punt van kritiek. Stellig kan men zich vereni-
gen met wat Van Oorschot zelf op bladzijde 8 schrijft: 'Toch realiseerden we ons ook al
in 1976 dat de synthese van alle voorstudies bijkans een duizendpoot vergde'. Goed: Van
Oorschot is die duizendpoot geweest, maar van een synthese in dit grote werk is geen spra-
ke, ondanks de pretentie ervan dat deze geschiedenis 'het beeld van een samenhang in ver-
andering' biedt (9). Een integrale geschiedenis is deze studie niet. Wellicht had de auteur
zich meer kunnen laten inspireren door hoofdstuk 17 in deel II dat de samenvatting is van
een nog te publiceren longitudinale cohortanalyse van H. van Dijk en A.M. van der Wou-
de. Dit resumé met toestemming van deze onderzoekers gemaakt geeft een demografisch
beeld van de jaren 1810-1960 en zou eigenlijk als eerste hoofdstuk in deel I moeten staan,
'omdat het de gehele periode 1810-1960 ondeelbaar behandelt' (9). Het is echter nog niet
zo gek van de schrijver dat niet te hebben gedaan; immers, zijn eigen geschiedverhaal mist
te enen male de integratie. Het boek over Eindhoven is een gecompartimentaliseerde ge-
302
RECENSIES
schiedenis geworden, zeer lezenswaard, maar een samenhang is ver te zoeken. Als zodanig
heeft het niets te maken met het begrip 'urban history', dat de schrijver zelf in zijn Verant-
woording op bladzijde 7 gebruikt. De vraag rijst zelfs of Van Oorschot op de hoogte is
van de theoretische, methodologische en praktische resultaten van de 'urban history'. Zijn
'streven om een samenvattende geschiedenis van Eindhoven in de negentiende en twin-
tigste eeuw te schrijven op basis van een reeks wetenschappelijke voorstudies' noemt hij
'ambitieus en baanbrekend' (7). Ambitieus is het zeker, baanbrekend niet en behoudens
hoofdstuk 17 is Van Oorschot in zijn streven blijven steken.
F.A.M. Messing
CA. Tamse, ed., De monarchie in Nederland (Amsterdam-Brussel: Elsevier, 1980, 240
blz., ƒ39,50, ISBN 90 1003 401 1).
Na het 'Voorwoord' van Tamse, opent deze bundel met een informatief artikel van Cra-
mer, 'De kroon op het werk van 1813', dat de geschiedenis vertelt van de soevereiniteitsop-
dracht aan Willem I en zijn aanvaarding van de koninklijke waardigheid. Men vindt er
de bekende feiten nog eens op een rij. Een mogelijk punt van kritiek is, dat de staatkundi-
ge gebeurtenissen van de eerste tijd na 1813 in dit verhaal voornamelijk uit de Oranjekoker
lijken te komen. De nationale voorbereiding op 'het werk van 1813' blijft wat onderbe-
licht, en dat geldt dan tevens voor de rol daarin van de beide Bonapartes die voor Willem
I de koninklijke sponde opgedekt hebben. Bij de behandeling van de gebiedsuitbreiding
die de oude Republiek in het zuiden verkreeg, en door Falck diplomatiek werd voorgesteld
als Tagrandissement de la Belgique', tekent Cramer aan, dat met de vestiging van het ko-
ninkrijk als eenheidsstaat teveel haast is gemaakt; een vitium origines dat historiografisch
onderbelicht is gebleven (12, 35). Gezien de zwakte die aan een federatie inherent werd
geacht, was de federatieve gedachte in 1814-1815 anderzijds internationaal betrekkelijk
kansloos en daarmee niet erg actueel.
In de door de auteur A.P.J. van Osta als essay bestempelde bijdrage over 'Plaats en func-
tie van de negentiende-eeuwse monarchie' komen de verschillende Europese verschijnings-
vormen van de monarchie ter sprake. Van Osta ontwikkelt daarvan, zij het met wat pas-
sende slagen om de arm, een typologie, uitgaande van de antwoorden die gevonden wer-
den op het post-revolutionaire probleem om voor het vorstelijk gezag een maatschappelij-
ke basis te vinden.
De meest gerichte en omvattende analyse van het functioneren van de vorst in de Neder-
landse samenleving, en daarmee een specificatie van het voorgaande artikel voor ons land,
geeft Tamse in zijn bijdrage over 'Plaats en functie van de Nederlandse monarchie in de
negentiende eeuw'. In opzet en uitwerking vormt deze 'terreinverkenning' mijns inziens
de interessantste bijdrage aan de bundel. In eerste aanzet schetst Tamse de feitelijke rol
van de eerste drie Oranje-soevereinen in staatkundig, nationaal en sociaal opzicht als re-
sultaat van de wijze waarop en de mate waarin de nationale verhoudingen en de persoon-
lijkheid van de vorst op elkaar afgestemd waren. Na het gebrekkig functioneren van de
monarchie onder Willem III kreeg de monarchie, als enige integrerende instelling die voor-
handen was, nieuwe nationale betekenis met de toenemende pluriformiteit van de samen-
leving als gevolg van emancipatie, verzuiling en massaficatie van het politieke leven. De
wijze waarop de opvolgsters van Willem III aan hun taken gestalte gaven, valt spijtig ge-
303
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
ResearchGate has not been able to resolve any references for this publication.