Content uploaded by Christianus Van Koppen
Author content
All content in this area was uploaded by Christianus Van Koppen on Sep 13, 2022
Content may be subject to copyright.
denkwerk
Vanaf het prille begin van natuurbescherming
is er aandacht geweest voor natuureducatie
van kinderen. Toch is educatie van de jeugd - en
educatie in het algemeen - nooit erg belangrijk
geweest in het Nederlandse natuurbeleid, zeker
niet als het ging om verdeling van de altijd
schaarse middelen. Verwerving en beheer kregen
en krijgen dan veruit de prioriteit. De laatste jaren
zien we tekenen van een kentering.
— Chris van Koppen (hoogleraar NME, Wageningen Universiteit)
> Natuurbeschermers maken zich zorgen over draagvlak voor
natuur. Een groeiend aantal auteurs stelt dat jeugdervaringen met
natuur een belangrijke basis leggen voor de latere betrokkenheid van
burgers bij natuur en daarmee voor het toekomstige draagvlak voor
Het laatste kind in het bos: de biografie van natuurbetrokkenheid
natuurbescherming. Is de binding van kinderen met natuur inderdaad zo
belangrijk? En zo ja, hoe kan die binding worden gestimuleerd? In deze
bijdrage belicht ik deze vragen vanuit sociaalwetenschappelijke hoek.
Natuurbetrokkenheid van burgers, zal ik betogen, is afhankelijk van
hun biografie en natuureducatie van kinderen verdient daadwerkelijke
prioriteit binnen het geheel van maatregelen ter bescherming van
natuur.
Natuurtekort
De internationale aandacht voor het contact van kinderen met natuur
is de laatste jaren sterk gegroeid. Een krachtig signaal was het boek
van Richard Louv, The last child in the woods, gepubliceerd in 2005.
Het werd een bestseller in de Verenigde Staten en in 2007 verscheen
ook een Nederlandse vertaling. Louv laat overtuigend zien hoe weinig
hedendaagse kinderen nog in natuur komen. Zij lijden daarom aan
een ‘natuurtekort’ (nature deficit) met negatieve gevolgen voor hun
gezondheid, hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling en voor hun
betrokkenheid bij natuurbescherming als volwassenen.
Dat de zorg over dit natuurtekort ook bij overheden leeft, zien we in
het Verenigd Koninkrijk. In 2011, wanneer natuurminnend Nederland
nog tobt met Blekers bezuinigingen, presenteert de Britse regering,
foto’s Hans van den Bos, Bosbeeld.nl
34
Het laatste kind in het bos: de biografie van natuurbetrokkenheid
The Natural Choice: securing the value of nature. Het motto van
deze lezenswaardige nota luidt: maak de waarde van natuur tot een
centraal element in onze besluitvorming - in de regering, in de lokale
gemeenschap en in het bedrijfsleven. ‘Action to get more children
learning outdoors’ is één van de sleutelmaatregelen.
Ook bij natuurbeschermingsorganisaties groeit de aandacht voor
kinderen, met opnieuw de Britten in de voorhoede. De National Trust
laat onderzoek doen naar kinderen en natuur (Moss 2012) en lanceert in
het voorjaar de actie 50 things to do before you’re 11 & 3/4, in Nederland
overgenomen door de NRC. In de bijlage van 18 augustus staat een top
50 van favoriete buitendingen, ingezonden door bijna 1000 lezers (de
top 10 daarvan is weergegeven in de tekstbox). Inspelend op deze trend
is Natuurmonumenten kort geleden gestart met OERRR, een campagne
gericht op ouders en grootouders om kinderen weer in natuur te krijgen.
Levenservaringen
Wat weten we over de ontwikkeling van natuurbetrokkenheid in de
levensloop van mensen? Grote kwantitatieve langetermijnstudies
ontbreken, maar er is wel interessant kleinschalige onderzoek gedaan.
Zo zijn er de studies van Kamphorst en collega’s in de jaren ‘80 naar
de invloed van iemands biografie – dat wil zeggen, levensloop – op
recreatiegedrag. Hun conclusie is dat de gewoonte van natuurbezoek al
voor een belangrijk deel in de kindertijd vorm krijgt. Louise Chawla en
andere onderzoekers hebben research gedaan naar de levenservaringen
die naar het eigen oordeel van natuurliefhebbers hun betrokkenheid
hebben bepaald. Veel van deze ‘significant life experiences’ zijn
jeugdervaringen in de natuur.
De lezer van het Vakblad Natuur Bos Landschap kan dergelijke
onderzoeksresultaten ook toetsen aan introspectie. Welke ervaringen
in het eigen leven zijn doorslaggevend geweest voor de huidige
betrokkenheid bij natuur? De kans is groot dat zo’n zelfonderzoek
ondersteunt wat de meeste onderzoekers plausibel achten:
jeugdervaringen met natuur zijn een belangrijke determinant van onze
verhouding met natuur als volwassene.
Mechanismen
We kunnen deze vraag ook op een dieper niveau stellen: wat voor sociale
en psychische mechanismen kunnen het verband tussen jeugdervaring
en latere houding verklaren? Elk antwoord op die vraag moet voorzichtig
zijn, want de wetenschappelijke bewijsvoering is beperkt. Toch is er wel
wat te zeggen.
Om te beginnen is er de biophilia-hypothese van Edward O. Wilson,
die veronderstelt dat mensen een aangeboren affiniteit hebben met
de natuurlijke omgeving. Kellert en Wilson beargumenteren dat op
evolutionaire gronden en op basis van sociologisch onderzoek. Ik voeg
daar historisch onderzoek aan toe: in alle ons bekende culturen vinden
we uitdrukkingen van ontzag en bewondering voor natuur. Tegelijkertijd
is duidelijk dat deze genetische aanleg zich niet automatisch vertaalt
in grote betrokkenheid bij natuurbescherming: we zien hier grote
diversiteit, zowel tussen samenlevingen als tussen individuen.
Dat deze beide zaken - genetische aanleg en individuele en culturele
diversiteit - niet in tegenspraak zijn, kunnen we illustreren aan de hand
van taal. Ook hier hebben mensen duidelijk een genetische aanleg. Maar
deze bepaalt niet welke taal geleerd wordt en zelfs niet óf dat gebeurt.
Dat hangt af van de interactie met de omgeving. Uit onderzoek weten
we dat er in de ontwikkeling van een kind een gevoelige periode is,
waarin het uiterst effectief leert om taalvaardig te zijn. Hoe goed de
taalvaardigheid uiteindelijk wordt, verschilt van individu tot individu:
de één is een taalkunstenaar, de ander niet. Zowel de omgeving als de
aanleg (de ‘talenknobbel’) spelen daarbij een rol.
Ik acht het plausibel dat een soortgelijk mechanisme ook in onze
omgang met natuur optreedt. Waar de gevoelige periode ligt, weten
35december 2012
denkwerk
we niet precies, maar het eerder genoemde onderzoek wijst in de
richting van de vroege jeugd, tussen 4 en 14 jaar en mogelijk zelfs nog
eerder. Een andere vraag is wát er dan geleerd wordt. Welke vorm van
‘natuurvaardigheid’ leidt tot affiniteit? Indicatief kunnen we twee zaken
noemen. Enerzijds gaat het om overwinnen van angst. Ook angst voor
natuur zit ingebakken in mensen, en contact met natuur is nodig om te
ontdekken dat spinnen niet gevaarlijk zijn en dat je je veilig kunt voelen
in een natuurlijke omgeving. Anderzijds gaat het erom dat kinderen
leren om aan contact met natuur een positieve emotionele energie te
verbinden. In aanleg is dat positieve gevoel er bij kinderen, maar om te
bestendigen is herhaling en sociale versterking nodig. Die versterking
krijgt gestalte in ‘ritual chains’, ketens in de tijd waarin handelingen
succesvol herhaald worden. In onderzoek naar natuurbeleving van
kinderen zien we dan ook dat er bij herhaling van natuuractiviteiten
in de tijd een versterkt effect optreedt. Bijvoorbeeld bij het programma
Het Bewaarde Land, waarin kinderen drie dagen de natuur ingaan (met
tussenpozen van een week), zien we het gemak en de vertrouwdheid
waarmee kinderen zich in de natuur bewegen per dag groter worden.
Wat er tot nu toe bekend is uit onderzoek naar jeugdervaringen
suggereert dat ‘vrij spelen’ in natuur wellicht de krachtigste
leeromgeving voor natuurvaardigheid is. Samengevat in een citaat uit
het eerder genoemde onderzoek voor de National Trust: “Widespread
evidence suggests that the strongest environmental sensibilities in
adulthood stem from childhood experiences of unstructured play in
natural environments”. Niet toevallig vinden we veel van dat soort
spelervaringen terug in het top 10 lijstje van de NRC.
Zorg
Het verontrustende in deze diagnose is dat de tijd die kinderen spelend
in natuur doorbrengen drastisch is teruggelopen in de afgelopen 30
jaar. Onderzoek in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wijst
op een afname van 50% of meer. Voor Nederland gaan schattingen in
dezelfde richting. Deze negatieve ontwikkeling heeft verschillende
oorzaken. De directe bereikbaarheid van groen is zeker voor kinderen
in de stad afgenomen. Minstens even belangrijk zijn de toegenomen
angst en het risicomijdend gedrag van ouders. Veel meer dan vroeger
vinden zij buiten spelen in park, boerenland of bos veel te gevaarlijk
voor hun kind. En verder is er de aantrekkingskracht van TV en
computer. Kinderen brengen veel tijd door binnenshuis en ontwikkelen
daarbij een onverschilligheid of zelfs afkeer van de natuur buiten. Als
gevolg van al deze oorzaken verschillen hedendaagse kinderen in hun
natuurbiografie sterk van de 30-plussers die nu sturing en steun geven
aan het natuurbeleid.
De zorgen van Louv, de National Trust en Natuurmonumenten lijken
dus gegrond. Wat kunnen we doen om deze trend tegen te gaan? Een
belangrijke maatregel is het scheppen van gelegenheid voor spelen in
het groen. Gelukkig zien we daar steeds meer voorbeelden van, in de
36
Top 10 van buitendingen die je gedaan
moet hebben voor je twaalfde,
NRC 18-8-2012.
1. Slootjespringen
2. Geheime hut bouwen
3. Fikkie stoken
4. Boompje klimmen
5. Buiten slapen
6. Kleddernat worden
7. Het ijs op
8. Naar kikkervisjes kijken
9. Vruchten plukken
10. Voor een dier zorgen
vorm van groene speelplaatsen, speelbossen, en natuurterreinen waar
kinderen worden uitgenodigd níet op de paadjes te lopen. Verder is
het belangrijk om iets te doen aan de cultuur van voorzichtigheid en
risicomijding, al is dat een thema dat voor een flink deel buiten de
reikwijdte van natuurbeschermers ligt. Een derde belangrijke maatregel
- en één die wel binnen het handbereik van natuurbescherming ligt - is
natuureducatie voor kinderen. Hoe kan de interesse van kinderen voor
natuur worden aangewakkerd op een manier die beklijft?
Natuureducatie
Als gevolg van onderzoek en ervaringen binnen de educatie zelf is de
nadruk in natuureducatie in de laatste tien jaar meer op zintuiglijke
ervaring en minder op kennis komen te liggen. Dat sluit aan op het
inzicht dat emotie en affiniteit drijfveren zijn van natuurvriendelijk
handelen. Kennis is nog altijd van belang, maar dan met name als
ondersteuning van de ervaring. Soortenkennis, bijvoorbeeld, kan
leiden tot een rijkere beleving van de natuurlijke omgeving. Maar
kennis om de kennis, of complexe ecologische verklaringen die een
verband leggen tussen biodiversiteitsverlies en economische functies
van natuur staan, zeker in de kindertijd, niet op de voorgrond. Verder
is het aannemelijk, tegen de achtergrond die hierboven is geschetst,
dat één mooie natuurervaring weinig impact heeft als die geen vervolg
krijgt in andere natuurontmoetingen. Zoals ik al aanstipte, neemt het
effect van natuurbelevingsprogramma voor kinderen toe naarmate
zij meerdere dagen de natuur ingaan. Twee bekende Nederlandse
natuurbelevingsprogramma’s voor kinderen, Natuurwijs en Het Bewaarde
Land, gaan dan ook uit van zo’n intensievere opzet van drie dagen in drie
opeenvolgende weken. Evaluaties laten zien dat dit een zeer succesvolle
werkwijze is. Het meest effectief is dergelijke educatie als er een
follow-up kan plaatsvinden waarin school en ouders het contact tussen
kinderen en natuur blijvend gaan stimuleren.
Om de trend van het ‘natuurtekort’ van kinderen te keren, is een
bundeling van inspanningen vanuit verschillende groepen en
organisaties noodzakelijk. De noodzaak van maatregelen voor
natuureducatie wordt steeds breder erkend, maar daadwerkelijke
prioriteit krijgt natuureducatie nog altijd niet. In tijden van
bezuiniging is het milieucentrum vaak één van de eerste bezuinigingen
die de gemeente in het vizier heeft. Beschikbare budgetten voor
natuurbescherming gaan op de eerste plaats naar aankoop, beheer en
infrastructurele voorzieningen. Programma’s zoals Natuurwijs en Het
Bewaarde Land, die al voor een belangrijk deel op vrijwilligerswerk
draaien, kunnen nog maar nauwelijks overleven, terwijl ze met het geld
van één ecoduct in lengte van jaren vooruit zouden kunnen. Misschien
wordt het tijd voor een grondige wijziging van prioriteiten.<
Chris van Koppen, chris.vankoppen@wur.nl
37december 2012