Content uploaded by Roel During
Author content
All content in this area was uploaded by Roel During on Nov 02, 2015
Content may be subject to copyright.
Content uploaded by Raoul Beunen
Author content
All content in this area was uploaded by Raoul Beunen on Oct 23, 2015
Content may be subject to copyright.
3
2015
JAARGANG 32 Tijdschrift voor landschapsonderzoek
Themanummer over kennisco-creatie in wetenschapswinkelprojecten
LANDSCHAP‚ tijdschr ift voor landschapsonder zoek, biedt een pla tfor m voor wetenschappelijke publicaties over het landschap in brede zin:
ecolog isch, beleidsmatig, sociologisch, ontwerpger icht, enzovoort. L ANDSCHAP is een uitgave van de Werkgemeenschap voor L andschaps onder zoek
(WLO), ver schijnt vier maal per jaar en biedt naast wetenschappelijke art ikelen ruimte aan discussiebijdragen‚ rev iews‚ mededelingen ‚ de rubriek Op
Pad, Column en boekbesprekingen. Aanwijzingen voor auteur s staan op www.l andschap.nl of kunn en worden opgevraagd bij de redactie.
Redactie
Dr. Ir. R. Beunen Ir. B. Hazeleger (eindredacteur)
Drs. G. De Blust Dr. R.H.G. Jongman
Dr. J.N.M. Dekker (hoofdredac teur) Dr. E.C.H.E.T. Lucassen
Dr. J. van Dijk Dr. J. Lutt ik
Dr. E. Dorland Dr. Ir. D.T. van der Molen
Drs. H. Duel Dr. M.P. van Veen
E-mail redactie
hoofdredacteur@landschap.nl
barend@agrapen.nl
Administratie
Ferr y Devilee
Florence van Sambeek
p/a WLO-secretariaat, postbus 805‚ 3500 AV Utrecht
tel. 030 7115 115
e-mail: wlo@knag.nl
website: www.landschap.nl
IBAN: NL73 INGB 0003 9194 46 (t.n.v. WLO te Utrecht).
Abonnement 2015
• lidmaat schap WLO (incl. L andschap): E 60‚-
• idem (voor s tudenten en uit kerin gsgere chtigden): E 40‚-
• indiv idueel a bonnement: E 50‚-
• insti tuutsabonn ement: E 115‚ -
• WLO (zonder L andschap): E 15‚-
Proef abonnement LANDSCHAP‚ twee nummers plus de DVD Kerend Tij (zolang de voor raad strekt) E 30,-.
Studenten dienen jaarlijks een kopie van de collegekaart toe te zenden. Leden die in aanmerking komen voor het lidmaatschap voor uitkerings-
gerechtigden‚ dienen dit schr iftelijk kenbaar te maken bij het WLO-secretariaat.
Betaling uitsluitend met de toegezonden acceptgirokaart of d.m.v. een machtiging. Het lidmaatschap/abonnement loopt per kalender jaar;
opzeggingen voor 2016 dienen vóór 1 december 2015 binnen te zijn.
Advertenties Tarieven en inlichtingen via de redactie
Basis l ayout Klaas de Vries ‚ Grafisch on twerper bNO‚ Groningen
Opmaak GAW ontwerp + communicatie, Wageningen (Michel Backus)
Foto omslag Flip Witte
Druk Modern, Bennekom
ISSN 01696300
© 2015 Geheel of gede eltelijk over nemen van art ikelen – met bronvermelding – is al leen toeges taan na toest emming van de redac tie.
107
In het vorige nummer van LANDSCHAP schreef Johan Bouma over transdisciplinariteit. Wetenschapsbeoefening,
waarin wordt samengewerkt met stakeholders, wordt volgens hem steeds belangrijker. Een mooi voorbeeld van
transdisciplinair onderzoek is het onderzoek dat de Wetenschapswinkel van Wageningen UR uitvoert. Dat onderzoek
staat in dit nummer centraal.
Samenwerking met stakeholders (of klanten zoals ze bij de Wetenschapswinkel heten) in transdisciplinair
onderzoek gaat veel verder dan het aanvaarden van een opdracht en het presenteren van de resultaten. Het gaat
om co-creatie van kennis, waar in de klanten ook kennis inbrengen en samen nieuwe kennis ontwikkeld wordt. Bij
landschapsonderzoek gaat het dan vaak om streek- of plaatsgebonden en waardegeladen kennis. Die kennis moet in
verband gebracht worden met de lokale situatie van de stakeholders, moet zoals het heet gecontextualiseerd worden.
De onderkenning van waarden in kennis is niet altijd eenvoudig en kan ook voor de betrokken klanten confronterend
zijn. Door de samenwerking met vaak meerdere stakeholders ontstaan complexe machtsrelaties waarin de positie
van de onderzoeker en de relevantie van zijn onderzoek niet altijd duidelijk zijn. Theorie, methoden en resultaten
kunnen gestuurd en gebruikt worden op een manier die kan botsen met de eigen standaarden van de onderzoeker. Geen
gemakkelijke wetenschap dus.
Deze praktijk is niet uniek voor het werk van wetenschapswinkels, maar komt ook voor bij het toegepaste landschaps-
en landbouwkundige onderzoek. In het werk van wetenschapswinkels komen eerder genoemde problemen echter vaak
wel heel intensief aan bod en daardoor kunnen ze een laboratoriumfunctie voor transdisciplinair onderzoek vervullen.
In dit nummer reflecteren onderzoekers op hun ervaringen met het onderzoek van de Wetenschapswinkel Wageningen
UR om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het debat over dergelijk onderzoek. Een inleidend artikel introduceert
het werk van de Wetenschapswinkel evenals de vier projecten die in de daaropvolgende artikelen worden geanalyseerd.
Henny van der Windt plaat st in zijn bijdrage het wetenschapswinkelonderzoek in een bredere maatschappelijke en
wetenschappelijke context en evalueer t als buitenstaander de eerder beschreven projecten. Op Pad laat Jolanda van
Hasselt , een van de opdrachtgevers van het Zunder t-project, aan het woord over haar ervaringen.
Dit themanummer van LANDSCHAP is gefinancierd door de Wetenschapswinkel Wageningen UR. De gelegenheids-
redactie bestond uit Martijn Duineveld, Roel During en Gerard Straver, verbonden aan de Wetenschapswinkel
Wageningen UR, en Raoul Beunen, Joke Luttik, en Jos Dekker van de redactie van LANDSCHAP.
JOS DEKKER, HOOFDREDACTEUR
Redactioneel
Ongemakkelijke wetenschap
110
Landschap
32(3)
object voor onderzoek. Toch wordt er weinig over weten-
schapswinkelprojecten gepubliceerd in wetenschappe-
lijke tijdschriften (Muijden & Verbrugge, 2015).
De zoektocht naar kennis die beter werkt in nieuwe
samenwerkingsverbanden is inmiddels in volle gang
(Tress & Tress, 2003; In 't Veld, 2014). Een belangrijk as-
pect daarvan is co-creatie, het samenbrengen van we-
tenschappelijke, professionele en ervaringskennis, om
daarmee een handelingsperspectief te ontwikkelen
(Begeer & Bunders, 2007; Hadorn et al., 2008; Wickson
et al., 2006; In 't Veld, 2014; Bouma, 2015). Het nieuwe
wetenschapsbeleid sluit hier op aan. Burgers en bedrij-
ven moeten bij de ontwikkeling van kennis betrokken
worden (OC&W, 2014). Dit roept tal van vragen op, zoals
over de borging van wetenschappelijke kwaliteit.
Wetenschapswinkelprojecten laten zien hoe kennis-
co-creatie in de praktijk kan uitwerken. De onderzoe-
ker wordt uitgedaagd om actieonderzoek te doen en
zijn kennis te delen met leken die alles behalve passie-
ve ontvangers van kennis zijn. Ze streven vaak strategi-
sche doelen na en willen het project gebruiken voor de
versterking van hun machtspositie. De ontwikkeling en
toepassing van kennis kan soms rechtstreeks indruisen
tegen de opvattingen van de onderzoekers of tegen de
dominante mores van de universiteit waar het project
wordt uitgevoerd. Het is niet ondenkbaar dat de kennis
die ontwikkeld wordt op gespannen voet staat met die
Eind 2014. Een groep natuurlief hebbers kondigt aan na-
tuurgebied het Wageningse Broek te willen kopen om
het blauwg rasland ter plekke zelf te gaa n beheren (Mooi
Wageningen voor Landschap en natuur, 2014). Volgens
ecoloog Frank Berendse, een van de initiatiefnemers en
werkzaam als onderzoeker bij Wageningen Universiteit,
zal dit beheer grotendeels met de hand moeten gebeu-
ren. Deze aanpak sluit goed aan bij de kracht van een
burgerinitiatief (voornamelijk uit vrijwilligers be-
staand), maar zou niet snel als advies aan een grote ter-
reinbeherende instantie gegeven worden. Ook de ken-
nisproductie die bij dit initiatief past, zou wel eens van
aard kunnen veranderen en van invloed kunnen zijn op
de Wageningse onderzoeksagenda.
Nieuwe vormen van kennisproductie
Wetenschapswinkelprojecten bieden burgerinitiatieven
toegang tot de kennis en expertise die binnen een uni-
versiteit aanwezig is en tot onderzoekers en studenten
die hen kunnen adviseren. Bij wetenschapswinkelpro-
jecten wordt de onderzoeksvraag vaak pas gedurende het
proces helder, wordt gestreefd naar een handelingsper-
spectief dat kans van slagen heeft en participeren vaak
partijen met verschillende perspectieven en belangen.
Dat maakt ze als het ware laboratoria waarin de relaties
tussen kennis, macht en handelen vaak expliciet aan de
oppervlakte liggen (Beunen et al., 2012) en een dankbaar
Kennis in actie voor het landschap
RAOUL BEUNEN,
JOS DEKKER,
MARTIJN DUINEVELD,
ROEL DURING,
JOKE LU TTIK &
GERARD STRAVER
Dr. Ir. R. Beunen redactie
Dr. J.N.M. Dekker hoofd-
redacteur
Dr. Ir. M. Duineveld
Wageningen UR
Dr. R. Dur ing Wageningen UR
Dr. J. Lutt ik redactie
Ir. G.H.M.B. Straver
Coördinator Wetenschaps-
winkel , Postbus 16, 6700 A A
Wageningen
gerard.straver@wur.nl
Inleiding
Burgerinitiatieven op het terrein van natuur- en landschapsbeheer, traditioneel het domein van over-
heden, nemen in aantal toe. Wat betekent dat voor de rol van kennis en van kennisproducenten op deze
terreinen? Daar is nog maar weinig empirisch onderzoek naar gedaan. Maar ervaring met onderzoek voor
en met burgerinitiatieven is er wel degelijk, namelijk bij wetenschapswinkels. In dit themanummer van
LANDSCHAP zijn projecten van de Wageningse Wetenschapswinkel object van analyse naar de verande-
rende rol van kennis in de participatiemaatschappij.
111
waar beleids- en uit voeringsorganisaties zich op base-
ren. Wetenschapswinkelprojecten kunnen de machts-
verhoudingen en vertrouwensrelaties tussen de betrok-
ken partijen dan ook doen verschuiven. De onderzoeker
bevindt zich daardoor bijna per definitie in een precaire
situatie. In hoeverre is hij nog verantwoordelijk voor de
kennis die ontstaat in co-creatie of voor de wijze waarop
die kennis strategisch wordt ingezet?
Analyse van vier projecten
Een bel angrijke vraag die we in dit them anummer wil len
beantwoorden is die naar de ontwikkeling van kennis
voor de doe-het-zelfmaatschappij. Welke inzichten leve-
ren wetenschapswinkelprojecten hierover op? We heb-
ben daartoe een aantal projecten geanalyseerd aan de
hand van ref lexieve vragen als:
• Hoe is generieke wetenschappelijke kennis in dit pro-
ject gecontextualiseerd?
• Welk handelingsperspectief voor natuur en landschap
is ontwikkeld?
• Wie heeft zich de kennis toegeëigend?
• Welke invloed heeft het project uitgeoefend op de be-
staande kennis-machtsverhoudingen?
Vier wetenschapswinkelprojecten worden besproken.
Stobbelaar en Hoofwijk begeleidden een experiment met
doe-het-zelfnatuur in Zundert en beschrijven hoe gene-
rieke natuurkennis is gebruikt om ‘streeknatuur’ tot
ontwikkeling te brengen. Krimp in Kloosterburen leidde
tot een burgerinitiatief dat het voormalige kloosterter-
rein weer in ere wilde herstellen. Aalvanger en Beunen
analyseren de consequenties daarvan voor de bestaan-
de kennis-machtsverhoudingen. During, Van der Jagt en
Kruit bespreken de toe-eigening van kennis en de daar-
aan verbonden handelingsperspectieven die een belang-
rijke rol speelden in het project rond de Renkumse land-
goederen. De vierde casus betreft een ontwerpstudie
voor het Europaplein in Renkum. Duineveld, Ten Cate
en Van Assche bespreken het wederzijds onbegrip en on-
vermogen van actieve burgers en gemeentebestuur om
een gezamenlijk handelingsperspectief te ontwikkelen.
We willen met deze analyse eventuele vanzelfsprekend-
heden in het denken over landschap en kennisco-creatie
ter discussie te stellen in het licht van de veranderende
verhoudingen tussen overheden, landschapbeherende
organisaties en burgers.
Literatuur
Begeer, B., & J. Bunders, (2007). Kenniscocreatie: samenspel tus-
sen wetenschap & praktijk. Comple xe maat schappelijke vraagstukken
transdisciplinair benaderd. Amsterdam. VU.
Beunen, R., M. Duineveld,R., During, G.H.M.B., Straver & A.
Aalvanger, 2012. Reflexivit y in per formative science shop pro -
ject s. Gateways: International Journal of Community Research and
Engagement, 5(1), 135-151.
Bouma, J., 2015. Transdisciplinariteit en organisatie van het onder-
zoek. Landschap 32/2: 91-95.
Hadorn, H., G. Hoffmann-Riem, S. Biber-Klemm, W. Grossen-
bacher-Mansuy, D. Joyce, C. Pohl, U. Wiesmann & E. Zemp, 2008.
Handbook of Transdisciplinar y Research: Springer.
Mooi Wage ningen voor Landschap en Natuur, 2014. Burgers nemen
de handsc hoen op, plan Wage ningse Broek voor t opnatuur. Opgehaal d
op 23-11-2014.
Muijden, D. van & F. Verbrugge, 2015. Aan de hoge tafel. Een lite-
ratuurstudie naar de wetenschappelijke impact van Wetenschaps-
winkel s. Wageningen. WUR.
OC&W, 2014. Wetens chapsvisi e 2015, Keuzes voo r de Toe komst. Den Haag.
Tress, B. & G. Tress, 2003. Interdisciplinary and transdisciplinary
landscape studies: potent ial and limitat ions. Wageningen. Delta
Program.
Veld, R. in 't, 2014. Transgovernance. Duurzame ontwikkeling in een
kennisdemocratie. Tilburg. Tilburg University.
Wickson, F., A.L. Carew & A.W. Russell , 2006. Transdisciplinary
research: charac teristics, quandaries and quality. Futures, 38, 1046-
1059.
Inleiding
111
Landschap 2015/3
DERK JAN S TOBBELAAR
& HUGO HOOFWIJK
Dr. Ir. D.J.Stobbelaar
Hogeschool VHL, Postbus
9001, 68 80 GB Velp
derk-jan.stobbelaar@wur.nl
Ir. H. Hoofwijk De Groene
Link
Project Biodiversiteit
in Zundert
Opdrachtgevers
Vogelrevalidatiecentrum
Zundert, Treeport en gemeen-
te Zundert
Korte vraagstelling Hoe kan
de biodiversiteit in het agra-
risch productiegebied van
de gemeente Zundert worden
vergroot?
Onderzoekers Hugo
Hoofwijk (De Groene Link),
Derk Jan Stobbel aar (Van
Hall Larenstein) en Linda
van Os (Onder wijsinst ituut
Wageningen UR)
Periode januar i 2013 –
september 2014
Het landschap in de Noord-Brabantse gemeente Zundert
is grotendeels gevormd door de Aa of Weerijs, die van
zuid naa r noord door de gemeente stroomt. Het beekdal
kent een intensief agrarisch gebruik, met name boom-
teelt. In mindere mate worden er ook aardbeien en gras
verbouwd. De natuurwaarden in het beekdal zijn volgens
de Provincie Noord-Brabant (2012) niet bijzonder hoog,
al is de kennis hieromtrent fragmentarisch (Hoofwijk
et
al.
, 2014). Anders is dat aan weerszijden van het beekdal:
op deze f lanken is de natuurkwaliteit, vooral in de ver-
schillende landgoederen en natuurgebieden, een stuk
hoger.
Onze samenwerkende klantorganisaties – Vogelrevali-
datiecentrum Zundert, gemeente Zundert en boom-
telersvereniging Treeport – wilden handvatten om de
biodiversiteit van de gemeente te vergroten. Ze vroegen
daarmee om een handelingsperspectief dat wij hen kon-
den leveren door in verschillende stappen samen met
hen kennis te ontwikkelen. In dit artikel zetten wij uit-
een hoe wij dit aangepakt hebben en ref lecteren wij op
het resultaat.
Handelingsperspectief door co-creatie van
kennis
Zoals in veel wetenschapswinkelprojecten draaide het
ook in deze casus uiteindelijk om het creëren van han-
delingsperspectief voor de klantorganisatie, ook wel
em-
powerment
genoemd. Dit is het in economisch, sociaal,
psychologisch en politiek opzicht vergroten va n de capa-
citeit om de eigen leefomgeving vorm te geven (Rocha,
1997; Fraser
et al.
, 2006). Deze capaciteitsvergroting im-
pliceert een leerproces (Jones, 2009, Kaveh
et al.
, 2014).
Een krachtige methode voor een dergelijk leerproces is
het samen (onderzoekers en klantorganisatie) ontwik-
kelen van kennis (Schneider
et al.
, 2009). Deze co-creatie
van kennis betekent dat de lokale en praktische kennis
van de klantorganisatie en de wetenschappelijke kennis
van de onderzoeker samensmelten tot nieuwe kennis
(Pröpper & Steenbeek, 1999; Salverda
et al.
, 2014).
Co-creatie van kennis kan plaatsvinden in alle fasen van
een project: opstart, onderzoek, ontwerp en dissemina-
tie (Chess & Purcell, 1999; Gonsalves
et al.
, 2005; Mauser
et al.
, 2013). In elk van deze fasen brengen de klantorga-
nisatie en de onderzoekers verschillende soorten ken-
nis in. Co-creatie zorgt er voor dat de klantorganisatie
(1) actief bij alle fasen van het project betrokken is, (2)
zelf op zoek moet naar kennis die het kan inzetten en
(3) leert van de kennis die de onderzoekers aandragen.
Contextualisering generieke ecologische kennis
Binnen het proces van co-creatie is één van de taken van
de betrokken onderzoekers om zorg te dragen voor de
contextualisering van wetenschappelijke kennis, dat
wil zeggen het vertalen van wetenschappelijke kennis
Bewonersnatuur in Zundert
Foto Barend Hazeleger
bvbeeld.nl. Aardbeienteelt
in het dal van de Aa of
Weerijs bij Zundert
Co-creatie en contextualisering van landschapsecologische kennis
Wetenschapswinkelprojecten hebben vaak als doel het handelingsperspectief van klantorganisaties te
vergroten. Dit vereist een leerproces binnen die organisaties. Co-creatie van kennis is daarvoor een
geschikt middel. Een van de taken van wetenschappers daarbij is om bestaande wetenschappelijke kennis
te contextualiseren: algemene wetenschappelijke kennis te vertalen naar de lokale situatie. In dit artikel
worden de ervaringen met co-creatie en contextualisering in een wetenschapswinkelproject in Zundert
geëvalueerd.
empowerment
co-creatie
contextualisering
ecologische
kwaliteit
112
Landschap
32(3)
De Zundertcase
Hieronder geven we per projectfase aan welke kennis is
ingebracht door de klantorganisatie, welke door de on-
derzoekers en welke nieuwe kennis hieruit is ontstaan.
Ook geven we voor elke fase aan welk handelingsper-
spectief is ontst aan door deze nieuwe kennis.
Opstart
De klantorganisatie benaderde de wetenschapswinkel
met de vraag om onderzoek te doen naar de biodiversi-
teit in Zundert. Ze gaf daarbij, in globale termen, aan dat
de natuurwaarden in het beekdal veel lager zijn dan aan
de randen. Tegelijkertijd gaf ze aan dat er in Zundert,
onder (boomteelt)bedrijven en onder burgers, een groei-
ende bereidheid is om zich in te zetten voor vergroting
van de biodiversiteit.
De onderzoekers brachten daar tegenin dat het doen van
alleen onderzoek niet voldoende zou zijn om de doelstel-
ling van de klantorganisatie, namelijk vergroting van
de biodiversiteit in de gemeente, te kunnen realiseren.
Immers, kennis alleen 'doet niets'. Wanneer doorwer-
king gewenst is, moeten in het project ook ontwerp en
disseminatie een plek krijgen.
Vooronderzoek bevestigde het beeld dat de biodiversiteit
op de flanken van het gebied hoog is en vooruit gaat. De
onderzoekers vonden echter nauwelijks empirische data
voor het gebied daar tussenin. Wel gaven bewoners en
kenners aan dat de biodiversiteit hier de laatste decen-
nia f link achteruit is gegaan en op dit moment tamelijk
laag is. Als oorzaken werden onder meer aangevoerd:
ruilverkavelingen en intensivering van de landbouw, het
beleid van de gemeente en de verstening van woon- en
werkgebieden.
Het samenvoegen van deze vormen van kennis leidde tot
een projectvoorstel dat bestond uit drie stappen: onder-
zoek, ontwerp en disseminatie. In de onderzoeksfase
en concepten naar de specifieke lokale situatie. Ook dit
is een interactief en iteratief proces en niet het simpel
verslepen van kennis vanuit de ene naar een andere con-
text.
“Instead, knowledge is continuously reviewed, recreat-
ed or re-appreciated as it is taken into different settings or is
rediscovered in relation to new pur poses or alongside ex ist ing
‘old’ knowledge”
(Hartley & Benington, 2006).
Uitgangspu nt in dit project is dat biodiversiteit het beste
gestimuleerd kan worden door de ecologische kwali-
teit van het gebied te verhogen. Aan het abstracte begrip
'ecologische kwaliteit' is een praktische en lokale invul-
ling gegeven door het te definiëren als de combinatie
van
diversiteit, connectiviteit en stabiliteit
(analoog aan
LNV, 1992; Kuiper, 1998).
We veronderstellen dat
diversiteit
voorna melijk gestimu-
leerd kan worden door te zorgen voor meer variatie in
regiospecifieke ecotopen (naar Stortelder
et al.
, 2005).
De maatregelen om deze variatie te vergroten zijn ge-
koppeld aan 'ambassadeursoorten' (ambassadeursoor-
ten.nl) die goed passen bij de gemeente (zie voor selectie
verderop in de tekst).
Connectiviteit
op landschapsschaal kan bevorderd wor-
den door de ontwikkeling van blauwe (natte) en groe-
ne (droge) netwerken. Connectiviteit op ecotoopschaal
is gebaat bij zachte overgangen tussen aangrenzende
ecotopen (Groenendijk & Wolterbeek, 2001): een harde
overgang tussen bijvoorbeeld weiland en bos is veel
minder soortenrijk dan een overgang met een kruid- en
struiklaag.
Met het begrip
stabiliteit
wordt in de context van dit pro-
ject de stabiliteit in beheer bedoeld: geen ad hocbeheer
dus, maar beheer dat voortvloeit uit een coherent toe-
komstbeeld voor de natuur in de regio. Idealiter worden
de plannen van onder meer gemeente, particulieren, na-
tuurbeschermingsorganisaties en waterschappen op el-
kaar afgestemd, zodat synergie ontstaat.
113
Tabel 1 ambassadeur-
soorten per deelgebied
(Hoofwijk
et al.
, 2014).
Table 1 ambassador
species per subarea
(Hoofwijk
et al
., 2014)
Bewonersnatuur in Zundert
DEELGEBIED
beekdal extensief intensief urbaan
amfibieën
kleine watersalamander bastaardkikker kamsalamander Alpensalamander
dagvlinders
oranje t ipje icarusblauw tje kleine vos koevinkje
reptielen
levendbarende hagedis hazelworm ringslang
vissen
kleine modderkruiper
vogels
ijsvogel steenuil kerkuil huiszwaluw
zoogdieren
bunzing rosse vleermuis gewone bosspitsmuis laatvlieger
geen ambassadeursoor t
geen ambassadeursoor tgeen ambassadeursoor tgeen ambassadeursoort
114
Landschap
32(3)
wordt kennis verzameld die vervolgens in de ontwerpfa-
se wordt omgezet in een toekomstbeeld. In de dissemi-
natiefase wordt de weg naar die toekomst geschetst; in
die fase ligt dus een belangrijk deel van het handelings-
perspectief besloten. Om het project niet al te veel uit te
laten dijen werd het (geograf ische) onderzoeksgebied
ingeperkt tot het gebied waar de meeste winst gehaald
kan worden: het gebied tussen de flanken.
Onderzoek
•
diversiteit
Omdat de abiotische omstandigheden binnen het on-
derzoeksgebied behoorlijk verschillend zijn, is het on-
derzoeksgebied opgedeeld in een aantal deelgebieden
(figuur 1). Uitgangspunt vormde de begrenzing die de
gemeente in haa r landschapsont wik keling splan had ge-
bruikt. Deze is op details aangepast als resultaat van het
overleg tussen klantorganisatie en onderzoekers. Vanuit
de verwachting dat ook in het bebouwde gebied veel bio-
diversiteitswinst behaald kan worden, is het deelgebied
urbaan aan de bestaande indeling toegevoegd. Daarna
is op interactieve wijze per deelgebied en per diergroep
een ambassadeursoort gekozen. De onderzoekers stel-
den een longlist op door de lijst van waargenomen soor-
ten in de gemeenten door een f ilter te halen. Dat f il-
ter: geen dwaalgasten, niet algemeen voorkomend, po-
sitief imago, nuttig voor landbouw etc., is samen met
de klantorganisatie gemaakt die de longlist vervolgens
confronteerde met haar lokale kennis. Daarbij is van veel
bronnen gebruik gemaakt, van visvereniging tot braak-
ballengroep en vogelaars. Uiteindelijk beoordeelden de
onderzoekers het eindresultaat met een twintigtal am-
bassadeursoorten tot gevolg (zie tabel 1).
•
connectiviteit
De connectiviteit op landschapsschaal is door de onder-
zoekers onderzocht door middel van twee GIS-studies
naar de samenhang van respectievelijk het groene (hou-
tige) en blauwe (natte) netwerk. De uitkomsten zijn ver-
volgens gevalideerd door de lokale partijen. Uit de stu-
dies bleek dat het houtige netwerk zo veel gaten vertoont
dat de connectiviteit suboptimaal is. Het natte netwerk
daarentegen is vrijwel volledig intact, maar onduidelijk
is hoeveel barrières (stuwen en dergelijke) zich hierin
bevinden.
De connectiviteit op ecotoopschaal is door de onderzoe-
kers onderzocht via Google Streetview, door alle wegen
van de gemeente na te lopen en op zeventien plekken de
overgang tussen bos en grasland/akkerland te beoorde-
len. Slechts op één plek was er een zachte overgang.
•
stabiliteit
Onderzoekers en de vragende partijen samen hebben
stabiliteit gedefinieerd als: de mogelijkheid om maat-
regelen ter bevordering van de biodiversiteit te integre-
ren in de agrarische bedrijfsvoering. Op door de klan-
torganisaties geselecteerde bedrijven hebben de on-
derzoekers interviews afgenomen om te inventariseren
Figuur 1 deelgebieden
in de gemeente Zundert.
Naar: Hoofwijk
et al
.,
2014.
Figure 1 subareas in
Zundert. After: Hoofwijk
et al
., 2014.
Deelgebied extensief
Deelgebied intensief
Deelgebied beekdal
Deelgebied natuur en landgoed
Deelgebied urbaan
Gemeentegrens Zundert
115
welke biodiversiteitbevorderende maatregelen nu al uit-
gevoerd worden.
De onderzoeksfase heeft als handelingsperspectief op-
geleverd dat klantorganisaties hun achterban en andere
partijen nu kunnen overtuigen van de urgentie om actie
te ondernemen ter bevordering van de ecologische kwa-
liteit van het tussengebied.
Ontwerp
•
diversiteit
Voor elk van de 20 ambassadeursoorten is een set maat-
regelen ontworpen die bijdraagt aan de optimalisatie
van de habitat van die soort . De klantorganisaties beoor-
deelden de maatregelen op bedrijfsmatige haalbaarheid.
Toen bleek dat habitats van ambassadeursoorten vaak
overlappen is de systematiek omgedraaid en een maat-
regelencatalogus ontworpen die uitgaat van habitats en
de optimalisatie daarvan beschrijft. Bij de beschrijving
van de maatregelen wordt aandacht besteedt aan prakti-
sche uitvoeringsaspecten, aan ambassadeur- en meelif-
tende soorten die kunnen profiteren en aan partijen die
als eerste aan de lat staan om ze uit te voeren.
•
connectiviteit
Conform de benadering van onder meer Jellema (2008)
is voor verbetering van de connectiviteit op landschaps-
schaal gezocht naar strategische locaties om het groe-
ne netwerk te repareren: plekken waar met relatief wei-
nig meters 'nieuw groen' zoveel mogelijk deelnet werken
op elkaar aangesloten kunnen worden. In overleg met de
klantorganisaties zijn de maatschappelijk gevoelige stuk-
ken uit het model gehaald. Voor de connectiviteit op eco-
toopschaal zijn in de maatregelencatalogus handreikin-
gen gegeven voor het zachter maken van harde overgangen.
•
stabiliteit
De klantorganisatie heeft archetypen geïdentificeerd
van actoren in het studiegebied: dè boomteler, dè aar-
beienteler, dè bewoner van het buitengebied, dè onder-
nemer op het industriegebied enzovoort. Hun kenmer-
ken zijn geabstraheerd en vervolgens hebben de onder-
zoekers, gebruikmakend van de maatregelen uit de cata-
logus, voor elk van deze archetypen een bedrijfsnatuur-
plan opgesteld.
De maatregelencatalogus biedt de klantorganisatie een
handelingsperspectief, niet alleen als handvat voor het
uitvoeren van de maatregelen, maar ook als middel om
andere partijen te benaderen om mee te doen.
Disseminatie en doorwerking
Deze fase heeft zicht gegeven op de wijze waarop de
doorwerking van de resultaten vorm kan krijgen. Een
eerste aanzet is gegeven door de organisatie van een
groenmarkt rondom potentiële verbeterpunten in de ge-
meente. Hier zijn coalities gesloten tussen actoren die
noodzakelijk zijn voor het welslagen van de verbeterac-
ties. Zo is er gesproken over het vergroenen van de daken
op het industrieterrein, het verwerken van bermmaaisel
tot compost en gas (om zo de gemeente handvatten voor
beter bermbeheer te geven), en het koppelen van bewo-
ners aan het onderhoud van heggen op landbouwbedrij-
ven. De onderzoekers hebben hierbij vooral een organi-
satorische en inhoudelijke rol gespeeld, de klantorgani-
saties hebben hun lokale netwerk ingezet om de juiste
mensen uit te nodigen. Daarnaast is de maatregelenca-
talogus door de klantorganisaties samen met de onder-
zoekers vertaald in een publieksvriendelijke brochure.
Deze roept de bewoners van Zundert op om vooral zelf
een steentje bij te dragen aan het verbeteren van de bio-
diversiteit in de gemeente. De klantorganisaties gaan
hierin een aanjagende en inhoudelijk ondersteunende
rol spelen.
Bewonersnatuur in Zundert
116
Landschap
32(3)
Het lastigste onderdeel van het project was de klantor-
ganisaties betrokken te houden gedurende het gehele
project. Er zijn aan hun kant veel personele wisselingen
geweest, en achteraf gezien hadden de klantorganisa-
ties ook meer delen van het project zelf uit kunnen voe-
ren, bijvoorbeeld het onderzoek naar landschapsecolo-
gische samenhang. Daardoor had het leereffect groter
kunnen zijn. De reden dat dit beter had gekund, is dat
het hele project in feite een lange zoektocht was naar
de juiste methode ter versterking van de biodiversiteit
op gemeenteniveau. Daardoor duren dit soort projec-
ten vaak lang. Weet je niet de juiste snaar te raken, dan
haken mensen af. Gaat dat wel goed, dan is de lange
duur van het project juist een kans om de klantorgani-
satie mee te nemen in een leerproces.
De belangrijkste aanbeveling vanuit dit project is om in
toegepaste wetenschappelijke projecten meer gestruc-
tureerd aandacht te schenken aan het leerproces van de
klantorganisatie. Handelingsperspectief ontstaat al-
leen als de klantorganisatie ervoor klaar is om actie te
ondernemen.
Summary
Resident’s nature in Zundert; co-creation and
contextualization of landscape-ecological
knowledge
Derk Jan Stobbelaar & Hugo Hoofw ijk
empowerment, co-creat ion, contextualization, ecologi-
cal qualit y
The aim of science shop projects is oft en to empower it s
clients. This requires a learning process within the cli-
ents' organisat ion. Co -creat ion of knowledge is a useful
method to stimulate this learning process. Our client
organisations in Zundert – a village in the south of The
Conclusie en aanbevelingen
De optelsom van alle geco-creëerde kennis heeft gere-
sulteerd in een voorlopig werkplan van de klantorgani-
saties waarin ze aangeven wat ze de komende jaren op
basis van de projectresultaten gezamenlijk gaan onder-
nemen. Ze hebben het handelingsperspectief duidelij-
ker voor ogen gekregen. De onderzoekers hebben hier-
aan bijgedragen door landschapsecologische concep-
ten zodanig te vertalen naar de lokale situatie dat deze
hanteerbaar werden. Het feit dat de klantorganisaties in
staat waren de maatregelencatalogus te vertalen naar
banners die ze voor PR gebruiken, bewijst dat.
De geco-creëerde kennis ging niet alleen over de ecolo-
gie, maar ook over ontwerp, strategie, sociale netwer-
ken en vanuit wetenschappelijk oogpunt vooral ook de
methodiek. Het project heeft laten zien hoe wetenschap-
pers samen met belanghebbenden maatregelen kunnen
ontwikkelen die de regionale natuur versterken en hoe
de doorwerking van deze maatregelen vormgegeven kan
worden. Voor de klantorganisaties had de nieuw verwor-
ven kennis vooral betrekking op inhoud en strategie.
Deze kennis is, zowel landschapsecologisch als sociaal,
contextgebonden.
Toegepast wetenschappelijke projecten hebben veel
meer impact als er aandacht is voor ontwerp en disse-
minatie en niet alleen voor onderzoek, omdat inhoude-
lijke kennis alléén niets in gang zet (zie ook Duineveld
et al.
, dit nummer).
De onderverdeling in projectfasen is vooral analytisch
handig; in de praktijk lopen deze fasen door elkaar of
zitten er cycli in (uit de ontwerp- of disseminatiefase
kunnen weer nieuwe onderzoeksvragen komen). De uit-
komst van het gehele project kan zelfs een nieuwe pro-
bleemdefinitie zijn (zie ook During
et al.
, dit nummer).
117
Bewonersnatuur in Zundert
Netherlands – wanted to increase the biodiversity in the
municipality. The interactively constructed set of land-
scape-ecological measurements was a starting point for
the client organisations to form coalitions with other
Literatuur
Chess, C . & K. Purcell, 1999. Public participation and the environ-
ment: do we know what works? Environmental Science & Technology
33, 2685 – 2692.
Duineveld, M., B. ten Kate & K. Van Assche, dit nummer.
Productieve functies van het landschapsontwerp. Landschap 32/3:
143-149.
Duri ng, R., P.D. van der Jagt & J. K ruit, dit num mer. Waardestellend
onderzoek Renkumse landgoederen. Landschap 32/3: 135-141.
Fraser, E.D.G., A.J. Doug illa, W.E. Mabeeb, M. Reeda & P.
McAlpinec, 2006. Bot tom up and top down. Ana lysis of part icipator y
processes for sustainabilit y indicator identif icat ion as a pathway to
community empowerment and sustainable env ironmental manage-
ment. Journal of Environmental Management, vol . 78 (2), p. 114-127.
Gonsalves, J., T. Becker, A. Braun, D. Campilan, H. De Chavez, E.
Fajber, M. K apiriri , J. Rivaca-C aminade & R. Ver nooy, (Eds.), 2005.
Part icipatory Research and Development for Sustainable Agriculture
and Natural Resource Management: A Sourcebook.Philippines/
Ott awa, Canada. L aguna/Inte rnational De velopment Res earch Centre.
Groenendijk, D & T. Wolterbeek 2001. Praktisch natuurbeheer voor
vlinders en libellen – wegwijzer voor natuurprojecten. Utrecht/
Wageningen. KNNV-uitgeverij/De Vlinderstichting.
Hartley, J. & J. Benington, 2006. Copy and Paste, or Graft and
Transplant? Knowledge Shar ing Through Inter-Organizat ional
Networks, Public Money & Management, 26:2, 101-108.
Hoofwijk, H., D.J. Stobbelaar & L. van Os, 2014. Biodiversiteit in
Zunder t. Concrete maatregelen ter bevordering van de ecologische
kwaliteit in de gemeente Zunder t. Wetenschapswinkel Wageningen
UR.
Jellema, A. 2008. Analysis and design of multifunc tional landscapes:
a graph theoret ic approach. Dissert ation Wageningen University.
Jones, S.K., 2009. The Community Library as Site of Education and
Empowerment for Women: Insights from Rural Uganda. Libri. Volume
59, Issue 2, Pages 124-133.
Kaveh M.H., M. Golij, M. Nazari, Z. Mazloom & A. Rezaeian Zadeh,
2014. Effect s of an Ost eoporosis Prevention Training Program on
Physical Activit y-Related Stages of Change and Self-Efficacy among
stakeholders. The project was successful both in content
and project process, but would have had a larger impact
if the focus of the project had been more on the le arning
process of the clients.
University Student s, Shiraz, Iran: A Randomized Clinical Trial. J Adv
Med Educ Prof. 2014;2(4): 158-164.
Kuiper, J. 1998. L andscape quality based upon diversity, coherence
and continuity Landscape planning at different planning levels in
the River area of The Netherlands. Landscape and Urban Planning 43
(1998) 91-104.
LNV (1992). Nota Landschap. Regeringsbeslissing visie landschap:
de voor landinrichting relevante beleidsuitspraken. Den Haag.
Mauser, W., G. Klepper, M. Rice, B.S. Schmalzbauer, H. Hackmann,
R. Leemans & H. Moore, 2013. Transdisciplinar y global change
research: the co-creation of knowledge for sustainabilit y. Current
Opinion in Env ironmental Sustainabilit y 2013/ 5:420-431.
Moore, 2013. Transdisciplinar y global change research: the co-
creat ion of knowledge f or sust ainability. Current Opinion in
Environmental Sustainability 2013/ 5:420 -431.
Pröpper, I. & D. Steenbeek, 1999. De aanpak van interactief beleid;
elke situatie is anders. Bussem. Coutinho.
Provincie Noord-Brabant 2012. Beleidsevaluatie Ecologische
Verbindingszones 2006-2010.
Rocha, E.M., 1997. A ladder of empowerment. Journal of Planning
Education and Research, vol. 17 (1), p. 31-44.
Salverda, I., M. Pleijte & R. van Dam, 2014. Meervoudige demo-
cratie. Meer r uimte voor burgerinit iatieven in het natuurdomein.
Wageningen. Alterra.
Schneider, F., P. Fry, T. Ledermann & S. Rist, 2009. Social learn-
ing processes in Sw iss soil protection – the from farmer to farmer-
projec t. Human Ecology 37, 475 -489.
Stortelder, A.H.F., R.W. de Waal & J.H. J. Schaminée, m.m.v. A.
van den Berg, S.M. Hennekens, H.P.J. Huiskes, R.G.M. Kwak &
E.J. Weeda, 2005. Streekeigen natuur; Identiteit en diversiteit van
Nederlandse landschappen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport
1111.
Landschap 2015/3
119
Kennis-machtrelaties en de rollen van onderzoekers
Foto Bas Breman. 22 juni 2013,
de jaarlijkse SintJansmarkt
op het er f van boerderij
Oldeklooster in Kloosterburen
met 30 kramen, muziek ,
theater, terr as en regionale
producten.
kennisproductie
actieonderzoek
kennis-machtrelaties
rol wetenschapper
ALBERT AALVANGER EN
RAOUL BEUNEN
A. Aalvanger, MSc
Leerstoelgroep Strategische
Communicatie, Wageningen
UR, Postbus 8130, 6700 EW
Wageningen
albert.aalvanger@wur.nl
Dr. Ir. R. Beunen Facult y
of Management, Science &
Technology, Open Universiteit
raoul.beunen@ou.nl
Project Kloosterburen geeft
geen krimp
Opdrachtgever Stichting
SintJan Kloosterburen
Korte vraagstelling Hoe kan
de samenwerking tussen bur-
gerinitiatief SintJan, dorpsbe-
woners en publieke instanties
worden verbeterd en wel ke
lessen kunnen andere burger-
initiatieven hiervan leren?
Onderzoekers Albert
Aalvanger (leerstoelgroep
Strategische Communicat ie,
Wageningen UR) en Bas
Breman (Alterra, Wageningen
UR)
Periode mei 2012 – november
2013
De initiatiefnemers van SintJan hebben een ambiti-
eus plan opgezet om de leef baarheid en vitaliteit van
het Groningse krimpdorp Kloosterburen te behou-
den (Aalvanger & Breman, 2013). De rode draad in dit
plan is de verbinding van de dorpsbewoners met de ge-
schiedenis en traditie van het dorp en het omliggende
landschap. Het voormalige kloosterterrein, gelegen
tegen het Wad, wordt in ere hersteld en krijgt een ver-
bindende functie voor verschillende sociale en econo-
mische activiteiten in het dorp. Zichtlijnen en wandel-
paden rondom het dorp die door ruilverkaveling zijn
verdwenen, worden opnieuw aangelegd om de bele-
ving van het landschap en het dorpsgezicht te vergro-
ten. Cultuurhistorische elementen, zoals de voormalige
kloosterboerderij, de kloostertu in in het midden va n het
dorp en de kerk krijgen een functie in de zorg voor ou-
deren en gehandicapten (Stichting SintJan, 2007; 2013).
SintJan betrekt partijen uit de publieke en private sec-
tor bij het uitwerken van het plan. Zo is voor de herin-
richting van de kloostertuin en het opzetten van duurza-
me teelten van bijzondere gewassen samengewerkt met
landschapsarchitecten, boeren en lokale verwerkers.
Voor het opzetten van gehandicapten- en ouderenzorg
in leegkomende gebouwen is samenwerking gezocht
met de gemeente De Marne, de provincie Groningen,
zorginstellingen en de woningbouwcorporatie. Op het
gebied van cultuur zijn naast de gemeente en de provin-
cie ook kunstenaars en (lokale) culturele organisaties
betrokken. Voor de uitvoering van het plan op de lange
termijn ziet SintJan een centrale rol weggelegd voor de
dorpsbewoners van Kloosterburen.
Toen SintJan in 2012 een aanvraag voor onderzoek in-
diende, betwijfelden de coördinatoren van de Weten-
schapswinkel aanvankelijk of een wetenschappelijk on-
derzoek wel iets kon bijdragen. SintJan had zichzelf pro-
fessioneel georga niseerd en leek steun van veel verschi l-
lende partijen te krijgen. De onderhandelingen met de
zorginstellingen en woningbouwcorporatie verliepen
echter moeizaam en leverden weinig concrete resulta-
ten op. Daarom vroeg SintJan de Wetenschapswinkel de
valkuilen en obstakels in het onderhandelingsproces
zichtbaar te maken. Op basis van deze ref lectie zouden
de onderzoekers SintJan van praktische tips voorzien om
de onderhandelingen te stimuleren en sneller resultaat
te boeken. Hiermee wilde SintJan het vertrouwen tussen
de partijen versterken en tegelijk leerervaringen met an-
dere burgerinitiatieven delen.
‘Kloosterburen geeft geen krimp’ is een goed voorbeeld
van actieonderzoek waarbij wetenschappers samen
met maatschappelijke partijen bepalen wat onderzocht
wordt en hoe dat moet gebeuren (Bouma, 2015). Het
project leent zich dan ook goed voor een analyse van de
wisselwerking tussen de rol van de onderzoekers, de in-
gebrachte kennis en de onderlinge machtsrelaties tus-
sen de partijen in het project. Het doel van dit artikel
is niet het wetenschapswi nkelproject te evalueren, maa r
Kloosterburen geeft geen krimp
Burgerinitiatieven mobiliseren steeds vaker wetenschappers en wetenschappelijke kennis ten behoeve
van de plan- en besluitvorming over het gebruik en de inrichting van het landschap. Aan de hand van
het wetenschapswinkelproject ‘Kloosterburen geeft geen krimp’ laten we zien wat de verwevenheid van
wetenschappelijk onderzoek met het bredere maatschappelijke besluitvormingsproces betekent voor de
rollen van onderzoekers en het mobiliseren, produceren en gebruiken van wetenschappelijke kennis.
120
Landschap
32(3)
zoeksresultaten kunnen in het onderzoeksproces op
verschillende manieren en momenten ter discussie wor-
den gesteld. In sociaalwetenschappelijk onderzoek spe-
len daarbij de normatieve aannames en waarden van de
onderzoekers én de relatie tussen de onderzoekers en de
onderzoeksobjecten (personen, groepen, gemeenschap-
pen, instanties) een belangrijke rol. Wat geldt als ‘waar-
heid’, is evenzeer het resultaat van onderhandeling tus-
sen de onderzoekers en onderzoeksobjecten als tussen
de gebruikers van het onderzoek (Finlay, 2002; Fischer,
2000; Maxey, 1999). Onder invloed van veranderende re-
laties en machtsverhoudingen kan de waarde en beteke-
nis van kennis gedurende het proces steeds veranderen
(Melucci, 1996). Hiermee wordt het onderzoeksproces
waarin de kennis tot stand is gekomen anders gewaar-
deerd. De onderlinge samenwerking in het opzetten van
het onderzoek en de rol van de onderzoekers wordt da ar-
mee ook in een ander licht geplaatst.
Het project
Nog voor het Wetenschapswinkelonderzoek van start
ging, was er al een intensieve samenwerking tot stand
gekomen tussen SintJan, de gemeente, de provincie,
twee zorginstellingen en de woningbouwcorporatie. De
samenwerking had zelfs al tot enkele successen geleid,
zoals het binnenhalen van een Belvederesubsidie en ver-
regaande gesprekken met zorginstellingen over de ver-
deling van zorgtaken tussen bewoners en professionals.
Ook de gesprekken met de woningbouwcorporatie over
het overnemen van een aantal woningen voor de huis-
vesting van gehandicapten waren in een vergevorderd
stadium. In de onderhandelingen kreeg SintJan finan-
ciële en politieke steun van de gemeente en de provin-
cie. Ondanks al deze succesjes en inspanningen lukte
het echter niet om concrete afspraken op papier te krij-
gen. Van de samenwerking met SintJan verwachtten alle
de mechanismen bloot te leggen waarmee de rollen van
de onderzoekers en kennis worden geconstrueerd. Zo’n
analyse is goed mogelijk, omdat de rollen van de onder-
zoekers overduidelijk onderwerp waren van discussie en
dez e in de loop van het project ook anders geconstrueerd
zijn. We presenteren eerst een theoretisch kader aan de
hand waarvan we de veranderingen in rollen en kennis-
machtrelaties analyseren. Vervolgens gaan we op het
wetenschapswinkelproject zelf in, en laten we zien hoe
de kennis-machtrelaties daarbinnen zijn verschoven. In
de conclusie komen we terug op de consequenties die dit
heeft voor de rol van de onderzoekers.
Kennis-machtrelaties bij actieonderzoek
Kennis speelt een belangrijke rol bij het nemen en legi-
timeren van besluiten. Kennis is daarbij onlosmakelijk
verbonden met macht (Duineveld & Van Assche, 2011).
De partijen gebruiken kennis om anderen te overtui-
gen van hun eigen werkelijkheidsbeeld en zo hun eigen
machtspositie te versterken (Van Assche
et al.
, 2014;
Gray, 2002). Welke kennis nodig is en de manier waarop
deze verkregen moet worden, staat in besluit vormings-
processen daarom vaak ter discussie. Dat is ook het
geval bij wetenschapswinkelprojecten of andere initia-
tieven waarbij burgers en wetenschappers in een geza-
menlijk onderzoeksproces kennis ontwikkelen en verta-
len naar een handelingsperspectief. Hierbij wordt over
alle aspecten van het onderzoeksproces onderhandeld,
zoals het afbakenen van de onderzoeksvraag, het bepa-
len van de methodiek, het verzamelen en analyseren van
gegevens en het trekken van conclusies (Beunen
et al.
,
2012; Hoppe, 1999).
Actieonderzoek en co-creatie van kennis hebben gevol-
gen voor de rol en positie van de wetenschappers en voor
de waardering van wetenschappelijke kennis (Beunen &
Opdam, 2011). De waarde en betekenis van de onder-
121
staat waren. Wanneer dit niet het geval zou zijn, zou het
plan als geheel in gevaar komen. Dit leidde bij hen tot
de vraag of er wel voldoende draagvlak was onder de be-
woners.
De aanpak
De projectleiders van de Wetenschapswinkel beslo-
ten verschillende onderzoeksvragen te formuleren om
de verschillende probleempercepties en afhankelijk-
heidsrelaties te adresseren. Ze hadden daarmee tot
doel SintJan en de andere betrokken partijen een spie-
gel voor te houden en zo de onderhandelingen vlot te
trekken. Bovendien zouden andere burgerinitiatieven
met behulp van deze reflectie kunnen leren van de er-
varingen in het project van SintJan. Door onderzoek te
doen naar de kennis over en het gebruik van ‘het ver-
haal van SintJan’ werd tegemoet gekomen aan de wens
om de zichtbaarheid van het initiatief te vergroten. Ook
gemeente en provincie stonden hier achter, aangezien
zij het initiatief graag als voorbeeld wilden stellen voor
andere burgerinitiatieven. Verder werd onderzoek ge-
partijen een meerwaarde, maar tegelijkertijd vonden ze
ook dat de plannen van de stichting onvoldoende tege-
moet kwamen aan hun eigen problemen en belangen.
Bij de start van het Wetenschapswinkelonderzoek klon-
ken meningsverschillen over de samenwerking door in
de discussie over de onderzoeksvragen en de verwach-
tingen naar de onderzoekers. Volgens SintJan lag de oor-
zaak van de moeizame samenwerking vooral in het ge-
brek aan kennis over haar verhaal, over wat zij als stich-
ting wilde realiseren. Zowel de samenwerkingspartners
als de bewoners zouden teveel focussen op de zorgplan-
nen en het integrale karakter van het initiatief veron-
achtzamen. Gevraagd werd daarom te onderzoeken hoe
storytelling
gebruikt kon worden om “de zichtbaarheid
van het initiatief te vergroten”. De beleidsmedewerkers
van gemeente en provincie die aan de begeleidingscom-
missie deelnamen, trokken vooral de haalbaarheid van
de plannen in twijfel. SintJan wilde graag dat de dorps-
bewoners een actieve rol zouden vervullen in de uitvoe-
ring. Volgens gemeente en provincie was echter niet be-
kend of en in hoeverre bewoners hiertoe bereid en in
Kloosterburen geef t geen krimp
Foto's Barend Hazeleger,
bvbeeld.nl. Krimp en leeg-
loop zijn niet nieuw voor
Noord-Groningen. Deze
foto's en die op pagina 123
dateren uit 1988 en z ijn in
de omgev ing van Godlinze
gemaakt.
122
Landschap
32(3)
Om inzicht te krijgen in de manier waarop SintJan het
eigen verhaal beter kon vertellen, werden interviews met
vertegenwoordigers van de woningcorporatie en zorgin-
stelli ngen gehouden. Deze geïnterviewden legden de na-
druk echter vooral op de aanpak door SintJan. Volgens
hen vulde SintJan haar centrale rol in het bij elkaar bren-
gen van partijen niet altijd goed in: “SintJan heeft wei-
nig oog voor de belangen van andere partijen. De waar-
den van SintJan worden erg zwaar aangezet.” Meerdere
partijen benadrukten de centrale rol die bewoners van
Kloosterburen in de plannen moesten krijgen en trok-
ken vervolgens het draag vlak in t wijfel: “SintJan spreekt
niet de taal van de bewoners”, en: “Door sommige bewo-
ners wordt SintJan gezien als een eliteclub.” Ook werd
de haalbaarheid ter discussie gesteld, onder meer door
de gemeente en de provincie: “Al tijdens het begin van
het initiatief werd door een gedeputeerde benadrukt dat
SintJan teveel vasthield aan het brede kader”.
De uitkomsten van de interviews werden in de begelei-
dingscommissie besproken. Daarbij weerlegde SintJan
de kritiek van de geïnterviewde partijen door te verwij-
zen naar het onderscheid tussen de ‘systeemwereld’ en
de ‘leefwereld’. Organisaties als gemeente, provincie,
zorginstellingen en woningstichting werden gezien als
onderdeel van de systeemwereld. Deze laat zich per de-
finitie niet verenigen met de ‘leef wereld’ van SintJan,
waarin alles draait om integraliteit en informele contac-
ten. Het verschil tussen de systeem- en leefwereld werd
opgevoerd als verklaring voor de moeizame onderhan-
delingen. Andere organisaties waren ‘simpelweg’ nog
niet klaar voor een vooruitstrevend initiatief als dat van
SintJan.
De rol van het onderzoek
Het onderzoek heeft een belangrijke rol gespeeld in de
manier waarop de plannen van SintJan zijn uitgevoerd.
daan naar de achterliggende waarden van de betrokken
partijen. Met deze kennis zouden ze beter kunnen in-
schatten wat ze voor elkaar zouden kunnen betekenen.
Om meer inzicht te krijgen in de mogelijke rol die bewo-
ners voor zichzelf zagen in de uitvoering van het initi-
atief zou ten slotte zou ook onderzoek gedaan worden
naar het draagvlak en het gevoel van eigenaarschap bij
de bewoners. Dit onderzoek werd uitgevoerd door stu-
denten van Wageningen UR. In overleg met SintJan en de
projectleiders van de Wetenschapswinkel kozen zij voor
de methode van
Appreciative Inquiry.
Deze methode richt
zich specifiek op de positieve aspecten van sociale sys-
temen en krachten die veranderingen mogelijk maken
(Barrett & Fry, 2005).
Interviewuitkomsten en duiding
De studenten vroegen de bewoners van Kloosterburen
wat ze positief vonden aan SintJan en dachten te kunnen
bijdragen. Hun aanpak, onder andere hun aanwezigheid
op de jaarlijkse Sint Jansmarkt, werd door iedereen in
de begeleidingscommissie gewaardeerd, maar omdat
de studenten slechts vijftien inwoners hadden geïnter-
viewd, werd de representativiteit door SintJan in twijfel
getrokken. De onderzoekers gingen daarin mee, maar
gaven tevens aan dat het onderzoek wel aanleiding gaf
tot zelfreflectie. Een belangrijk signaal was dat de ini-
tiatiefnemers van SintJan werden gezien als relatieve
buitenstaanders. Hoewel misschien niet voor alle oor-
spronkelijke Kloosterbuurders gold dat zij zich niet ver-
bonden voelden met het initiatief, zou het naar buiten
brengen van dit signaal dat gevoel wel kunnen aanwak-
keren en versterken. Verder was volgens de geïnterview-
den ondu idelijk wat het doel en de werkwijze van SintJan
was. Enkele dorpsbewoners wilden wel een rol spelen,
maar wisten niet hoe. Daarvoor was het initiatief nog te
abstract, vonden ze.
123
Mede door het onderzoek naar de betrokkenheid van de
bewoners in Kloosterburen heeft SintJan nog meer inge-
zet op het betrekken van deze bewoners. Dit resulteer-
de in een tweede onderzoek, nu naar de herinrichting
van de Kloostertuin, waarbij expliciet aandacht werd be-
steed aan de rol van bewoners. Ook is extra ingezet op
de samenwerking met andere verenigingen in het dorp
om zo de relatie met de dorpsbewoners te versterken.
Omdat de duiding van SintJan veel weerslag vond in de
begeleidingscommissie, zijn een poster en brochure
ontwikkeld over het verschil tussen de systeemwereld
en de leefwereld. Met deze materialen konden bestuur-
ders en beleidsmedewerkers reflecteren op hun eigen
(vooruitgeschoven) positie tussen die t wee werelden
en de kennis hierover in hun eigen organisatie delen.
Door het onderzoek is ook inzichtelijk gemaakt wat de
betrokken partijen voor elkaar zouden kunnen beteke-
nen (en wat niet). De gemeente en de provincie hebben
SintJan gesteund in het verkrijgen van een experiment-
Kloosterburen geef t geen krimp
status. Daarnaast werd de samenwerking met de wo-
ningcorporatie definitief stopgezet en met de zorgin-
stellingen juist versterkt. Dit heeft uiteindelijk geresul-
teerd in huisvest ing voor geha nd ic apten in een besta and
verzorgingstehuis dat met sluiting werd bedreigd. Ten
slotte heeft het onderzoek laten zien dat het verhaal van
SintJan anderen in beweging kan brengen. SintJan blijft
het eigen verhaal dan ook verspreiden om dorpsbewo-
ners en organisaties te inspireren en het initiatief verder
uit te breiden.
De veranderende rol van onderzoekers
De analyse van dit wetenschapswinkelproject laat zien
dat het onderzoeksproces en de resultaten daarvan in
onderhandeling tussen de verschillende partijen tot
stand komen. SintJan, de gemeente en de provincie heb-
ben geprobeerd hun eigen machtspositie te versterken
door binnen de begeleidingscommissie het onderzoek
een bepaalde richting op te duwen. Voor SintJan was
124
Landschap
32(3)
schap een rol speelt. Kennis en macht zijn daarbij onlos-
makelijk met elkaar verbonden. Deze machtsmechanis-
men zijn zelden duidelijk zichtbaar en krijgen dan ook
relatief weinig aandacht. Ze worden meer zichtbaar als
landschapsonderzoek het karakter van actieonderzoek
krijgt waarbij meer partijen met uiteenlopende perspec-
tieven en belangen actief bij het onderzoek betrokken
worden. Uit de interactie tussen die partijen blijkt al snel
dat kennis een object van onderhandeling is. Zeker in
die situaties waarbij burgerorganisaties wetenschappe-
lijke kennis mobiliseren om zich te verzetten tegen de
pla nnen en ideeën van andere inst anties. Een grotere na-
druk op transdisciplinair onderzoek waarbij gestreefd
wordt naar een sterke inbedding van wetenschappelijk
onderzoek in maatschappelijke processen, betekent dat
niet alleen de onderzoeksresultaten, maar ook de on-
derzoeksvragen, de onderzoeksmethode en de rol van
de wetenschapper onderwerp van discussie worden.
Actieonderzoek gaat niet alleen over de inhoud, maar
ook over de onderzoeker. De rol van de onderzoeker
wordt (deels) bepaald door verwachtingen van de ver-
schillende partijen en door hun onderlinge onderhande-
lingen. Het onderzoeksproces wordt ingebed in een bre-
der maatschappelijk proces als zoveel mogelijk relevan-
te partijen in het onderzoek worden meegenomen, wat
bij wetenschapswinkelprojecten het streven is. Wanneer
partijen zeer uiteenlopende perspectieven en belangen
hebben, ka n dit aan leiding zijn voor veel discussies in en
over het onderzoeksproces. Het maatschappelijke pro-
ces en het onderzoeksproces beïnvloeden elkaar conti-
nu. Hierbij veranderen rollen, relaties en kennis in een
onderl ing samenspel. Wan neer de onderlinge rel at ies en
identiteiten van actoren veranderen, kan dit leiden tot
een nieuwe rol van de wetenschapper en tot een andere
waardering van kennis.
Wetenschapswinkelprojecten laten zien dat het co-creë-
het onderzoek een manier om de zichtbaarheid van het
initiatief op regionale en nationale schaal te vergroten.
De gemeente en de provincie hebben geprobeerd het
draagvlak onder bewoners onderwerp van onderzoek te
maken, mede om SintJan zover te krijgen meer bewo-
ners te betrekken en het project in kleinere stukken op
te knippen. Dat zou tot sneller resultaat leiden wat de
geboden financiële en politieke steun zou kunnen legi-
timeren. Gedurende het hele onderzoeksproces waren
zowel het onderzoeksresultaat als de totstandkoming
van dat resultaat onderwerp van discussie. De onder-
zoekers zijn daarbij voortdurend de dialoog aangegaan
met SintJan, de gemeente en de provincie om hen een
spiegel voor te houden en het onderlinge vertrouwen te
herstellen.
Het wetenschapswinkelproject in Kloosterburen laat
zien dat en hoe onderzoekers onderdeel worden van een
voortdurend onderhandelingsproces. In eerste instan-
tie werden de onderzoekers door SintJan, de gemeen-
te en de provincie als actiehelden binnengehaald, in de
verwachting dat zij verschillende problemen in het pro-
ces zullen oplossen. Voor SintJan verschuift de rol van
de onderzoekers gaandeweg meer naar die van zonde-
bok. Het onderzoek wordt op sommige momenten eer-
der gezien als schadelijk dan positief voor het initiatief.
De studenten lijken vooral te worden gezien als helden
tegen wil en dank. Hun inzet en enthousiasme wordt
door alle betrokkenen gewaardeerd, maar hun bijdrage
wordt gemarginaliseerd als SintJan uitspreekt, dat zij
studenten betrekt om hen iets te leren. De geïnterview-
de bewoners hebben de onderzoekers vooral gezien als
spreekbuis om hun waardering, zorgen en wensen met
betrekking tot het initiatief uit te spreken.
Het wetenschapswinkelproject in Kloosterburen legt
een aantal mechanismen bloot dat ook bij andere on-
derzoeken naar het gebruik en inrichting van het land-
125
ren van kennis er toe kan leiden dat wetenschappers grip
verliezen op het onderzoeksproces en de uitkomsten
daar van. Nog meer dan bij traditionele vormen van we-
tenschappelijk onderzoek zijn zij immers verweven met
het spel van publieke besluitvorming. Voor wetenschap-
pers die bereid zijn uit hun ivoren toren te komen, bete-
kent dit dat ze moeten beseffen dat ze daarmee onder-
deel worden van andere, en vaak bredere, maatschappe-
lijke en politieke processen. Daarmee vergroten ze hun
zichtbaarheid en de kans op impact, maar die impact
kan wel eens anders tot stand komen dan ze op voor-
hand bedacht hadden.
Summary
Power/knowledge relations and the roles of
scientists in the science shop project SintJan
Kloosterburen
Alber t Aalvanger & Raoul Beunen
Science-society interface, action research, identity con-
struction
Landscape research is increasingly taking the form of
action research. This article explores which consequenc-
es this has for the roles of scientists and knowledge. It
presents a theoretical perspective for understanding the
power/knowledge dynamics at work in action research
projects and draws on the science-shop project SintJan
Kloosterburen to illust rate how roles and knowledge are
actively negotiated bet ween involved actors and influ-
enced by the wider societal debate in which the research
process is embedded. Although action researchers often
present themselves as heroes and bringers of knowl-
edge, the actual processes and mechanisms at work
urge another understanding of the role of researchers
and knowledge within action research.
Kloosterburen geef t geen krimp
Literatuur
Aalvanger, A. & B. Breman, 2013. Een v rucht baar initiat ief :
lessen en ervaringen van SintJan Kloosterburen. Wageningen,
Wetenschapswinkel Wageningen UR.
Barrett, F.J. & R.E. Fry, 2005. Appreciat ive inquiry: A posi-
tive approach to building cooperative capacity. Taos Inst itute
Publications , Chagrin Fall s, OH.
Beunen, R. & P. Opdam, 2011. When landscape planning becomes
landscape governance, what happens to the science? Landscape and
Urban Planning, 100(4), 324-326.
Beunen, R., M. Duineveld, R. Dur ing, G. Straver & A. Aalvanger,
2012. Reflexivity in performative science shop projects.
International Journal of Community Research and Engagement 5,
135-1 51.
Bouma, J., 2015. Transdisciplinariteit en organisatie van het onder-
zoek. Landschap, 32/2: 90-95.
Duineveld, M. & K. Van Assche, 2011. The power of tulips: con-
structing nature and heritage in a contested land scape. Journal of
Environmental Policy & Planning , 13(2), 79-98.
Finlay, L., 2002. “Outing” the Researcher: The Provenance, Process,
and Prac tice of Reflexivity. Qualitative Health Research, 12(4), 531-
545.
Fischer, F., 2000. Citizens, exper ts, and the environment : the poli-
tics of local knowledge. Durham , NC: Duke University Press.
Gray, B., 2002. Framing of environment al disputes. In R. Lewicki, B.
Gray & M. Elliott (Eds.). Making sense of intr actable env ironmental
conflicts: Concept s and cases. Washington/Covelo/London: Island
Press: 11-34.
Hoppe, R ., 1999. Policy analysi s, science and p olitics: Fro m 'speaking
truth to power ' to 'making sense toget her'. Science and Public Polic y,
26(3) , 201-2 10.
Maxey, I ., 1999. Be yond boundaries? Act ivism, acade mia, refle xivity
and research. Area, 31(3), 199-208.
Melucc i, A., 1996. Challenging code s : collective act ion in the infor-
mation age. Cambridge. Cambridge University Press.
Stichting SintJan, 2007. SintJan. Alles van waarde.
Stichting SintJan, 2013. Cahier 2: Atelier van de Zorg.
Van Assche, K., R . Beunen & M. Duineveld, 2014. Evolutionary
Governance Theory: An Introduction: Springer.
32(3)
126
Landschap
Robert Macfarlane, 2015. Landmarks.
Hamish Hamilton, 400 pagina’s, £ 12,00.
ISBN 978-0-241-14653-8
Isle of Lewis,
een eiland voor de westkust
van Schotland, bestaat voornamelijk uit
veen. Een energiemaatschappij wilde daar
een groot windmolenpark neerzetten. Vol-
gens hen was die veenbult slechts woeste
grond, leegte. De bewoners zagen dat an-
ders. Voor hen was dat veenland vol bijzon-
dere plekken en verhalen. Zij stelden een
veenwoordenboek samen. Daarmee wisten
zij uiteindelijk het windmolenpark te voor-
komen.
Het veenwoordenboek bevat lokale bena-
mingen voor allerlei plekken en landschaps-
elementen die een bijzondere betekenis
hebben voor de bewoners van dat land, als
herkenningspunt of gebruiksmogelijkheid.
Ze getuigen van een precies waarnemings-
vermogen. Zoals
bugha
voor
“a green bow-
shaped area of moor grass or moss, formed
by the winding of a stream”
of
breunloch
voor
“dangerous sinking bog that may be
bright green and grassy”.
Het verhaal van het veenwoordenboek is
een van de vele verhalen in
Landmarks
van
Macfarlane. Het boek is ingedeeld naar
landschapstypen –
flatlands, uplands, wa-
terlands, coastlands, underlands, north-
lands, edgelands en woodlands
– en be-
schrijft ontmoetingen met personen, die
heel precies naar dat landschap hebben
gekeken en daar dingen zien die de gewone
wandelaar of expert niet ziet. De een om-
dat hij te zeer bezig is met lopen, de ander
omdat zijn waarneming is geframed door
theorie. Het laatste hoofdstuk gaat over
hoe kinderen op heel eigen wijze het land-
schap zien en beleven.
Elk hoofdstuk eindigt Macfarlane met een
woordenlijst voor elementen van dat land-
schap, deels synoniemen, deels woorden
uit verschillende dialecten, deels unieke
woorden. De vraag is of Nederland ook zo'n
rijkdom aan woorden voor het landschap
heeft. Ik vermoed van niet. Ons landschap
is relatief dynamisch, evenals ons landge-
bruik. We zijn niet zo landgebonden.
Macfarlane is literatuurwetenschapper,
wandelaar en liefhebber van landschappen
en wildernissen. Hij schreef eerder onder
meer
Wild Places
en
Old Ways
. Vaak gaan
zijn verhalen meer over de mensen met wie
hij op pad is dan over het landschap, meer
biograf ie dan geografie. Maar het zijn bij
voorkeur wel mensen die je precies leren
kijken en die een eigen woordenschat ge-
bruiken, een andere terminologie dan je op
de universiteit leert, maar die daar wel een
waardevolle aanvulling op is. Macfarlane
vreest dat dit type landschapsvorser uit-
sterft en dat daarmee zijn woordenschat en
de daaraan gekoppelde kennis verdwijnt.
Het landschap verliest zo niet alleen bio-
diversiteit, maar ook diversiteit aan bete-
kenissen en verhalen. Maar Macfarlane ziet
ook nieuwe woorden ontstaan, vooral door
de inbreng van migranten.
Het is taal die het landschap betekenis en
waarde geeft. De wetenschappelijke taal
is niet altijd de meest effectieve om ons
te doen verwonderen over natuur en land-
schap. Macfarlane motiveert je om de vol-
gende keer dat je gaat wandelen het ver-
trouwde landschap anders en preciezer te
zien.
JOS DEKKER,
HOOFDREDACTEUR LANDSCHAP
Boek
Landmarks
Landschap 2015/3
127
Vereniging
Studiebijeenkomst Fitness
Check Natuurrichtlijnen
De EU en de lidstaten voeren thans een fit-
ness check uit van de Vogel- en de Habita-
trichtlijn. Deze zomer zijn gegevens verza-
meld en in november 2015 vindt een open-
bare rapportage plaat s.
De Werkgroep Europa en het WLO-bestuur
organiseren een studiebijeenkomst over
dit onderwerp in Utrecht. De datum van
deze bijeenkomst kan nog niet definitief
vastgelegd worden omdat de EU de op-
leveringsdatum van haar bevindingen al
meerdere keren heef t uitgesteld. De waar-
schijnlijke datum is de laatste dinsdag van
november of de eerste dinsdag van decem-
ber. U ontvangt hierover bericht. Ook zal
de definitieve aankondiging op de website
van de WLO komen te staan.
Symposium Landscapes for
Peace
Ter gelegenheid van het aftreden van
Matthijs Schouten als voorzitter van de
WLO wil het bestuur in het voorjaar van
2016 het symposium Landscapes for peace
organiseren.
Tijdens Matthijs' voorzit terschap heef t de
WLO de ambitie ontwikkeld om breder te
werken dan alleen vanuit de landschapse-
cologie: ook landschapsontwerp en (soci-
aalwetenschappelijk) landschapsonderzoek
horen nu tot het domein van de WLO. Een
symposium over landscapes for peace past
in deze ambitie.
De hoofdvraag van het symposium is: hoe
kunnen we door onderzoek, inrichting ,
beheer, ontwikkeling van landschappen,
communicatie en opleiding bijdragen aan
ontspanning in (post-)conflictgebieden,
richting een gemeenschappelijke, vreed-
zame en duurzame toekomst?
Welke onderzoeksvragen zijn aan de orde,
welke disciplines hebben we nodig? Wat
voor rol kan interdisciplinariteit hierbij
spelen?
Landscapes for peace raakt aan heel veel
andere thema's, zoals klimaatverandering,
schaarste, water, ecologische uitputting,
voedselzekerheid en vluchtelingenpro-
blematiek. Het is een thema dat tot een
verbreding van de klassieke landschapse-
cologie leidt.
Het symposium vindt waarschijnlijk op de
tweede of derde woensdag in april 2016
plaats. U ontvangt hierover bericht. Ook
zal de aankondiging op de website van de
WLO komen te staan. De leden zullen uit-
genodigd worden om via de website en
via werkgroepen mee te denken en mee te
werken. Thema's kunnen zijn: welke pro-
cessen kunnen we identificeren? Kunnen
we early warning systems ontwerpen? Kun-
nen we via ontwerp, inrichting en beheer
problemen mitigeren? Wat kunnen we le-
ren van de Peace parks van de IUCN?
SANDER VAN OPSTAL,
SECRETARIS WLOBESTUUR
Foto Barend
Hazeleger,
bvbeeld.nl. 9/11
Memorial, New
York, ok tober 2013.
128
Landschap
32(3)
Op pad met... Jolanda van Hasselt in Zundert
Er is een beweging in gang gezet
Jolanda van Hasselt heeft de ambitie om de biodiversiteit van het inten-
sief gebruikte landschap in Zundert te vergroten. Ze verdient haar brood
als boomteler, is actief binnen de coöperatieve boomkwekerijvereniging
Treeport en zat jarenlang in het bestuur van het Vogelrevalidatiecentrum.
Met die dubbele pet op probeert ze de kloof tussen boomkwekers en ‘natuur-
vorsers’ te overbruggen. Eenvoudig is dat niet, maar het onderzoek dat de
Wageningse Wetenschapswinkel in Zundert uitvoerde geeft haar daarbij een
steun in de rug.
CV Jolanda van Hasselt
1976-1979 vooropleiding Hoger Beroepsopleiding, Et ten Leur
1979-1984 lerarenopleiding 2e graad Biologie en 3e graad
Huishoudkunde, Tilburg
1984-1988 lerarenopleiding 3e graad Plantenteelt en
-verwerking, ’s-Hertogenbosch
1984-1987 docent biologie, dierhouderij, plantenteelt en
verwerking agrarische producten
1987-1988 commercieel medewerker Heidemij Arnhem
1988-2002 commercieel medewerker Boomkwekerij W.C. Dictus
bv/Zundert bv
2002-heden eigenaar boomkweker ij PCC van Hasselt, Zundert
Functies/vrijwilligerswerk
vrijwilliger Vogelrevalidatiecentrum Zundert
voorzitter ledenraad Treeport Zundert
en voorheen:
(bestuursd)lid Vogelwerkgroep Zundert
bestuurslid en lid fanf are St. Martinus Zundert
129
Waar zijn we hier, wat is dit voor gebied?
“Zundert is een van de grootste gemeenten
van Nederland. Bijna alle natuur die we in
Nederland rijk zijn hebben we hier, bos-
sen, heidevelden, vennen, noem het maar.
Dus we zijn omgeven door een natuurlijke
oase. Daar middenin ligt het boomteeltge-
bied. In het verleden hadden we hier veel
meer boeren, maar door allerlei problemen
zijn velen omgeschakeld, onder meer naar
de boomkwekerij. De druk op de gronden
is gigantisch. Bijna elke v ierkante meter
die beschikbaar is, wordt omgevormd naar
boomkwekerij of aardbeienteelt. Zeker in
het verleden ging dat heel vaak ten koste
van de natuur. Van origine ben ik docent
biologie. Als natuurliefhebber en beheer-
der wil je zoveel mogelijk natuur in je ei-
gen omgeving houden en zie je overal mis-
sing links. Als je met diegenen die met de
grond bezig zijn, of dat nou een aardbei-
enkweker, boomteler of veeboer is, de om-
slag zou kunnen maken om anders naar die
gronden te kijken, dan is dat voor beiden,
natuurvorser en teler, een win-winsituatie.
Dat is de achterliggende gedachte van waar
ik mee bezig ben.”
Wat was voor jullie de aanleiding om contact
op te nemen met de wetenschapswinkel in
Wageningen?
“Bij het Vogelrevalidatiecentrum zagen
we heel vaak dieren met vergiftigings- en
afschotverschijnselen. We dachten: hoe
kan het nu dat we zoveel van die vogels
binnen krijgen? Wat is hier nou structu-
reel fout? We hadden zoiets van er moet
iets in onze biotoop zijn dat gewoon niet
fit is. Misschien moeten we daar eens naar
gaan kijken. We zijn toen op zoek gegaan
naar mensen die ons daarbij konden hel-
pen. Hoe we aan de wetenschapswinkel
zijn gekomen? Ik denk dat we gewoon zijn
gaan googelen en dachten daar kunnen we
misschien wat halen. Op een gegeven mo-
ment hadden we dr ie opties, maar we had-
den de beste klik met de coördinator van
de wetenschapswinkel uit Wageningen. Die
proefde het best wat wij voor ogen hadden,
waar ons probleem zat en waar de moge-
lijkheden lagen. De mensen van de weten-
schapswinkel wilden toen van ons weten
door wie het initiat ief werd gesteund en
met wie we wilden gaan samenwerken. We
kregen de opdracht om allerlei andere par-
tijen erbij te halen. Dus dan moet er een
gemeente bij, de burger en de ondernemer,
niet alleen de boomkweker. En dat zijn we
toen op poten gaan zetten”.
32(3)
130
Landschap
genover vreemde snoeshanen, die van alles
over hun gebied en gronden willen weten.
Dan haken ze af want het kan allemaal te-
gen je gebruikt worden. Tegen de studen-
ten hebben we gezegd: kom gewoon een
paar dagen, r ij door dat landschap, schrijf
op wat je ziet en stap bij die mensen bin-
nen. Dat hebben we nooit georganiseerd
kunnen krijgen. Want ook bij studenten is
de druk hoog en moet er heel veel in heel
korte tijd gebeuren. Dus er is heel veel in-
formatie achter de pc of uit boeken verza-
meld. Natuurlijk moet je die basis hebben.
Maar om verder te gaan moet je die achter
je laten en moet je gewoon met je neus in
het veld lopen, klaar. Wij vinden dat dat te
weinig is gebeurd.”
Dat is stevige kritiek op het onderzoek.
“Ja maar dat is niet negatief bedoeld, dat
is gewoon de realiteit. De vaardigheden om
ergens binnen te komen hebben studenten
echt niet. En zeker niet bij dit soort gevoe-
lige onderwerpen. We hebben dat gewoon
laten gebeuren, als Vogelrevalidatiecen-
trum. De studenten hadden een aanlever-
plicht bij de wetenschappers van het pro-
ject. En op zeker moment hebben die zelf
ingegrepen en er een senior-onderzoeker
bijgezet om het onderzoek verder vorm te
geven. Dat was een perfecte stap.”
Hoe is de stap gemaakt naar praktische
aanbevelingen?
“Dat hebben we samen met de onderzoe-
kers gedaan. Zij kwamen met prachtige
logisch kweekt. Je hebt een iets grotere
groep die heel steriel werkt en alles kapot
spuit en uittrekt wat niet in de kwekerij
thuishoort. En je hebt de hele grote mid-
denmoot. Als maar een klein percentage
van die middenmoot naar de andere kant
kruipt dan heb je een win-winsituatie.”
Hoe hebben jullie het onderzoek aangepakt,
welke kennis is verzameld?
“Het onderzoek begon met het verzamelen
van informatie over biodiversiteit en het
landschap. Dat staat keurig op papier. Ja
fijn, maar dan? Dan komt de praktijk en dan
is het met name voor studenten ondoen-
lijk om grip te krijgen op dit bolwerk hier,
omdat mensen heel gesloten zijn. Zeker te-
Wilden die boomtelers zomaar meedoen aan
het project?
“Nee natuurlijk niet.”
Maar uiteindelijk hebben ze dat wel gedaan?
“Dat komt dus door mijn twee petten. Ik
zat toen bij het Vogelrevalidatiecentrum
en was, en ben nog steeds, voorzitter van
de ledenraad van Treeport, de belangen-
organisatie van de boomkwekerijsector in
West-Brabant. Ze kennen me. Sommigen
vinden me een echte geitenwollentrien en
anderen zeggen: nou er zit misschien toch
wel wat in in wat ze zegt. Binnen Treeport
heb je een klein percentage boomkwekers
dat zeker open staat voor andere ideeën.
Dat is een groep die heel natuurlijk en bio-
131
hadden tafels met deskundigen, mensen
van het Brabants Landschap, mensen van
het waterschap, mensen van de gemeente
Breda die de wegbermen met prachtige
bloemenmengsels inzaaien, mensen van
het IVN, van de stichting heggenland-
schap. De scholen hadden we uitgenodigd,
alle burgers uit de regio, alle boomtelers.
Iedereen kon aan de tafel gaan zitten waar
het thema besproken werd waar hij meer
van wilde weten. Heel veel boomtelers za-
ten bij: hoe kan ik nu beter composteren?
Hoe kan ik mijn overschotten gemengd met
afvalstromen van derden tot goede com-
post maken die ik weer in mijn teelt kan
gebruiken? Dat was echt hartstikke leuk.
Ik vond het heel bijzonder om te ervaren
dat we al die verschillende belanghebben-
den bij elkaar kregen. Als we dit project
tien jaar geleden hadden willen opstarten
was het niet gelukt. Toen was de stemming
heel anders. Nu realiseren we ons veel meer
dat natuur en de ondernemer elkaar nodig
hebben. En we staan ook meer voor elkaar
open. Door met elkaar om tafel te zitten,
zijn we een stuk verder gekomen. De link
met het waterschap en de natuurjongens is
toen wel op die avond gelegd. Het maaisel
uit de watergangen en de plaggen van de
heide gaan nu voor composter ing richting
boomkweker of richting aardbeienteler.”
Biedt ook het onderzoeksrapport zelf concre-
te handvatten om mee aan de slag te gaan?
“Ja, het is echt in jip-en-janneketaal ge-
schreven, zodat mensen kunnen ontdek-
niet een mengsel dat zo gaat uitzaaien dat
ik daar nog jarenlang negatieve onkruiden
van heb. Want of je een bloemenrand langs
een autoweg zaait of op je eigen akker, dat
is een wereld van verschil. Wij onderzoeken
nu geschikte mengsels voor de akkers.”
Hoe hebben jullie de uitkomsten van het
onderzoek gedeeld?
“We hebben een kennismarkt georgani-
seerd waarbij de verschillende thema’s
aan bod kwamen. Hoe kan de biodiversi-
teit in mijn achtertuin vergroot worden?
Dat was dus voor de burger. Wat kunnen
waterschappen en overheden voor ons be-
tekenen? Wat kunnen we doen op velden
die van de gemeente of van buitenlui zijn?
Wat kunnen we doen aan vlechtheggen? We
voorbeelden van wat elders in het land ge-
beurt. Een voorbeeld is het ontwerp van
een schutting. Veel mensen plaatsen een
schutting om hun tuin. Pr ima, maar hou
dan de onderste twintig centimeters vrij,
zodat die egel of woelmuis kan migreren
door al die tuintjes. Dat had ik zelf nooit
verzonnen, heel simpel.
Bij de boomkwekers is ook heel veel kennis
aanwezig. Wij hebben gekeken naar prak-
tische dingen die wij denken te kunnen
invullen. We kunnen wel heel idealistisch
tegen boomkwekers of aardbeientelers zeg-
gen: “Jongens jullie hebben allemaal wel
ergens een overhoekje. Dat kun je schoon-
houden door te spuiten, maar je kunt er ook
een bloemenmengsel zaaien.” Mijn broer
zegt dan, ja, prachtig Jolanda, maar ik wil
32(3)
132
Landschap
helpen. Al s ondernemers zich ergens nieuw
willen vestigen of een bestaande loods wil-
len aanpassen dan proberen wij handvatten
mee te geven om hun omgeving zodanig in-
richten dat dat een meerwaarde biedt. Dus
dat ze ook aan erfbeplantingen doen, dat
ze de loods iets anders neerzetten, dat er
ook schuil- en leefomgevingen komen. Een
inspiratieboek hebben we het genoemd.
Het is geen verplichting, maar als je als
boomkweker jouw verzoek voor een vergun-
ning aan de hand van dit boek indient, dan
krijg je die vergunning sneller dan wanneer
je dat niet doet. Dat is eigenlijk ook wel
een uitvloeisel van het project.”
Het resultaat van het wetenschapswinkel-
project is dus tweeledig: praktische hand-
vatten voor boeren, burgers en buitenlui
om de biodiversiteit te vergroten en een
mentaliteitsverandering?
“Ja, beide. Maar praktische zaken moet
je wel zelf vanuit je eigen omgeving
invullen. Daar heb je geen wetenschapper
voor nodig. Ik bedoel dat niet negatief.
Wetenschappers kunnen het wel perfect
verwoorden en in een mooi format gieten
en er prachtige dingen bij zoeken. Dat
krijgen wij weer niet voor elkaar. Maar de
praktische voorbeelden die moeten wel uit
de omgeving zelf komen.
Het is allemaal niet zo wereldschokkend,
maar het is een beweging die in gang is
gezet.”
RAOUL BEUNEN & BAREND HAZELEGER
voor niets uitgereden.” Maar als hij ergens
twee meter over heeft, wil hij daar best een
krent of en Gelderse roos neer zetten.”
Wat blijft er te wensen over?
“Hier zijn in het verleden veel bomen ge-
rooid omdat ze midden op percelen ston-
den en veel heggen grotendeels wegge-
haald. Daar is niks mis mee als er maar
ergens anders gecompenseerd wordt. Dat
is heel weinig gebeurd en dat zouden we
als gemeente en ondernemers veel meer
moeten stimuleren. Het boek dat we vanuit
Treeport samen met de gemeente en archi-
tecten hebben samengesteld, kan daarbij
ken wat er met hun kleine tuintje allemaal
mogelijk is, bijvoorbeeld een vlinderstruik,
bodembedekkers en dat soort zaken. En
alle niet-praktische ideeën zijn van tafel
geveegd en hebben het rapport niet ge-
haald. We hadden op een gegeven moment
ideeën over hagen die door vrijwilligers on-
derhouden zouden worden. Nou die vrijwil-
ligers doen dat drie jaar heel leuk, maar dan
is het feest over. Dan zijn er geen vrijwil-
ligers meer en begint die haag uit de klauw
te lopen met alle ellende van dien. Dat is
een voorstel waar de boomteler opstandig
van wordt: “Lig niet te zeiken dat ik van
alles moet, want ik heb die haag er niet
133
1. Heggen planten langs wegen en
percelen en herstel van onderbroken
heggen of boomrijen.
Werking: het beter sluiten van het netwerk
van heggen, hagen en boomrijen is de
manier om de ecologische verbindingen in
het gebied te herstellen. Daarnaast vormen
de heggen, hagen en boomrijen ook een
habitat voor veel soorten.
Actoren: gemeente, boomkwekers,
agrariërs en lokale verenigingen voor
landschapsonderhoud.
2. Maak agrarische bedrijven en erven
van burgers in het buitengebied natuur-
vriendelijker.
Werking: door bijvoorbeeld achter het erf
een bosje aan te planten of een overhoekje
te laten verruigen, wordt het landschap
kleinschaliger en aantrekkelijker voor
diverse diersoor ten. Takkenrillen, musterd-
en steenhopen kunnen gebruikt worden om
holen te maken en een composthoop biedt
onderdak aan soorten als de ringslang en
de levendbarende hagedis.
Actoren: boomkwekers en burgers.
133
5. Inzaaien van kruidenrijke vegetatie.
Werking: kruidenrijke vegetaties, zoals
halfnatuurlijke graslanden met lage
pioniersvegetaties in akkerranden, parken,
wegbermen en dijken vormen een rijke
habitat voor met name vlinders.
Actoren: gemeente, boomtelers en burgers.
Literatuur
Hoofwijk, H., J.D. Stobbelaar & L. van Os, 2014.
Biodiversiteit in Zundert. Concrete maatregelen
ter bevordering van de ecologische kwaliteit
in de gemeente Zundert. Wetenschapsw inkel
Wageningen UR.
3. Maak tuinen natuurvriendelijker.
Werking: door her en der verharding te
vervangen door struiken en vaste planten,
door het graven van een vijvertje, door
natuurlijker tuinafscheidingen (of het
verwijderen van de onderste plank uit een
schutting) kan een tuin aantrekkelijker
worden voor bijen, wespen, vlinders,
muizen, vogels enzovoor t.
Actor: burgers en tuinconsulenten
(zoals ingezet door bijvoorbeeld
Landschapsbeheer Flevoland). De
gemeente kan ondersteunend optreden,
bijvoorbeeld door de verkoop van
zadenmengsels.
4. Minder zuur water in poelen en
sloten.
Werking: de zuurgraad van het water, met
name in de agrarische productiegebieden,
is over het algemeen wat aan de hoge
kant voor veel dier- en plantensoorten.
Door schelpen op de bodem van poelen
en sloten te storten, zal het water minder
zuur worden.
Actor: waterschap
In het rapport van de Wetenschapswinkel Wageningen (Hoofwijk et al., 2014) is een
maatregelencatalogus opgenomen. Deze is niet in beton gegoten – er kunnen nieuwe
maatregelen toegevoegd worden en niet-praktische verwijderd – maar vooral bedoeld
om mensen te stimuleren om de biodiversiteit in Zundert te verhogen.
Enkele maatregelen, werking en beoogde uitvoerders:
Maatregelencatalogus
Landschap 2015/3
135
Foto Flip Witte.
Toegangspoort landgoed
Duno vanuit Heveadorp.
In dit artikel wordt een nieuwe methode gepresenteerd voor een waardestellend onderzoek naar buiten-
plaatsen en landgoederen. Een analyse van waardeconflicten en de daaraan ten grondslag liggende logica
en aannames, vormt de basis daarvan. De methode focust op de integrale waarden die actueel en poten-
tieel aanwezig zijn in een gebied en die door middel van participatie verder ontdekt moeten worden. Er
wordt niet a priori uitgegaan van een sterk sturende rol van de overheid.
ROEL DURING,
PAT VAN DER JAGT &
JEROEN KRUIT
Dr. R. Dur ing Biodiversiteit
en beleid, Alterra, Wageningen
UR, Postbus 47, 6700 AA
Wageningen
roel.dur ing@wur.nl
Drs. P.D. van der Jagt Spatial
Knowledge Systems, Alter ra,
Wageningen UR
Ir. J. Kruit Biodiversiteit en
beleid, Alterra, Wageningen UR
Projec t Renkumse Land-
goederen en Buitenplaatsen
Opdrachtgever Initiatiefgroep
Visie voor Landgoederen
Korte vraagstelling Wat is
de cultuurhistorische waarde
van het ensemble v an buiten-
plaatsen en landgoederen in de
gemeente Renkum en hoe moet
daar mee worden omgegaan?
Onderzoekers Roel Dur ing, Pat
van der Jag t
Periode Maar t 2012 – april
2015
valorisatie
participatie
waardestelling
buitenplaatsen
deconstructie
Gehavend door oorlogshandelingen, verliezen de bui-
tenplaatsen en landgoederen in de gemeente Renkum
langzamerhand hun cultuurhistorisch karakter en ver-
anderen in natuurgebieden en alledaagse parken (Aben,
2012). Veel van de gebouwen zijn vernield en nooit her-
bouwd, zichtlijnen gaan verloren, het oorspronkelijk
ontwerp is vaak niet meer herkenbaar, omdat bomen
sterven of omdat er nieuwe functies zijn gevonden met
nieuwbouw en parkeerplaatsen. In 2010 is in het kader
van het Jaar van de Landgoederen en Buitenplaatsen een
atlas samengesteld met daarin het overzicht van alle
structuren die nog herkenbaar zijn in het veld (Storms-
Smeets, 2011). De Gemeente Renkum heeft hier een ver-
volg aan gegeven door middel van een visievormend pro-
ject. Een initiatiefgroep van verontruste burgers is ech-
ter van mening dat visievorming vooraf gegaan moet
worden door waardestelling. Om deze waardestelling
ten uitvoer te brengen heeft deze groep contact gezocht
met de Wetenschapswinkel in Wageningen en de vraag
gesteld naar de cultuurhistorische waarde van het en-
semble. Ook is de vraag gesteld hoe we respectvol kun-
nen omgaan met deze cultuurhistorie.
Er zijn veel voorbeelden in Nederland van gebieden die
buitengewoon gewaardeerd worden en waar inventari-
serend onderzoek niets heeft geholpen omdat de ver-
anderingen gewoon doorgaan, zoals het Groene Hart
(VROM, 1996). Een eerste ref lex is meestal om naar de
overheid te kijken en die verantwoordelijk te maken
voor het behoud van de publieke waarden in de openba-
re ruimte. Het is echter de vraag of dit wel zo verstandig
is. Dit wetenschapswinkelproject biedt de gelegenheid
om daar heel specifiek naar te kijken en ook mogelijke
alternatieven in discussie te brengen. We hebben de dis-
cussie over waarden in het gebied geanalyseerd waarbij
gekeken is naar verschillende probleemdefinities en de
aannames die daaraan ten grondslag liggen. Het doel
van deze studie is om achterliggende problemen bij het
toekennen van waarden in kaart te brengen en zo tot een
betere waardestelling te komen.
Waarden en probleemdefinities
Een waardestellend onderzoek geeft een waardering aan
een gebied aan de hand van de fysieke verschijnings-
vorm, inclusief de zeldzaamheid en gaafheid van de sa-
menstellende onderdelen (Hendriks & Immerseel, 2012).
De bestaande waarden worden daarbij zo gedetailleerd
en objectief mogelijk beschreven. Waardestellingen
worden doorgaans gemaakt voor eigenaren of overhe-
den vanuit de veronderstelling dat een meer feitelijk in-
zicht van de waarden kan bijdragen aan een breed ge-
dragen handelingsperspectief voor een gebied. In een
andere zienswijze komen waarden juist tot stand als
gevolg van initiatieven van een gemeenschap (Swidler,
1986). Het onderscheid tussen erfgoed als sector, als fac-
tor en als vector (Netwerk Erfgoed en Ruimte, 2014) pleit
voor een verschuiving van focus: van statische waarden
naar waardevermeerdering, waarbij de betrokkenheid
van burgers en bedrijven toeneemt (Janssen & Beunen,
2012). Hiermee kan waardestelling (inventarisatie van
bestaande waarden) worden aangevuld met valorisatie
Waardestellend onderzoek
Renkumse landgoederen
136
Landschap
32(3)
van die analyse wordt gebruikt om de waardestelling
vorm te geven en uit te voeren.
Botsende waardestelsels
De Initiatiefgroep is ontstaan vanwege het gebrek aan
participatie bij het visievormende proces van de ge-
meente Renkum over haar landgoederen en buitenplaat-
sen. Maar uit interviews is gebleken dat er meer pro-
blemen spelen tussen Initiatiefgroep en gemeente. De
Initiatiefgroep verwijt de gemeente ook een gebrekkig
beheer, slechte ruimtelijke ordening, en een groot gebrek
aan kennis. Volgens de Initiatiefgroep beschouwt de ge-
meente sommige landgoederen als verloren, omdat er
zoveel aan veranderd is, maar voor de actuele aantasting
heeft ze geen oog. Daarnaast zijn er problemen met bur-
gers die zich verzetten tegen het kappen van bomen voor
het herstel va n zicht lijnen of oude landschapsstructu ren.
Maar ook het planten van bomen vanuit cultuurhistori-
sche overwegingen leidt tot botsingen. En bij een plan
voor de bouw van een nieuw eigentijds pand op de plaats
van het voor malige gebouw van landgoed De Oorsprong,
ging het in de fase van ontwerp en voorlichting al mis.
Felle polemieken in de krant zorgden er voor dat dit ini-
tiatief werd ingetrokken. Veel burgers en ook de vereni-
ging Vijf Dorpen in 't Groen zien de landgoederen niet
zozeer als cultureel erfgoed, maar als park en natuur en
daar blijf je vanaf (Meurs
et al.
, 2011). Ecologische en cul-
tuurhistorische waardestelsels botsen hier op elkaar.
Problemen achter de problemen
Analyse van de verschillende discoursen over waarde-
ring maakte duidelijk dat cultuurhistorische waarden
op zichzelf worden bezien, lossta and van culturele, eco-
logische en geschiedkundige aspecten. Zo’n aanna-
me is problematisch, want waar leg je bijvoorbeeld de
grens tussen culturele en cultuurhistorische waarden,
(explorat ie van potentiele waarden). Dit onderscheid laat
zien dat het waarderen van het cultuurhistorisch land-
schap niet enkel op naakte feiten is gebaseerd, maar ook
op de logica en de aannames die de constructie van deze
feiten mogelijk maken en die ze ook in een samenhan-
gend verband plaatsen (Derrida, 1987, Foucault, 1966).
Analyse van logica en aannames kan een ander licht
werpen op feiten en waarden. Om deze te analyseren is
in het onderzoek gewerkt met discoursanalyse en daar-
binnen met deconstructie. Discoursanalyse richt zich op
het analyseren van sociale werkelijkheidsconstructies
van gesproken en geschreven taal. Deconstructie richt
zich op het blootleggen van de ideologische en culturele
aann ames binnen een discours en op het bekrit iseren en
vervangen daar van door andere aannames, die een an-
dere werkelijkheidsconstructie mogelijk maken (Assche
& Duineveld, 2004). Een voorbeeld ter verduidelijking.
De Initiatiefgroep van het wetenschapsproject maakt
een duidelijk onderscheid tussen landgoederen en bui-
tenplaatsen aan de ene en villa’s aan de andere kant.
Villa’s zijn van relatief recente oorsprong, dragen op
landschapsschaal weinig bij en zijn op zichzelf nauwe-
lijks te onderscheiden van wat groot uitgevallen huizen.
Daarom moeten ze niet in de waardestelling betrokken
worden, vindt de Initiatiefgroep. Dit voorbeeld laat zien
dat hier niet enkel een def initiekwestie aan de orde is,
maar dat in het discours door middel van logica een uit-
sluiting van een aantal objecten wordt geconstrueerd.
Ook probleemdefinities berusten op specifieke aanna-
mes en zijn geconstrueerd met een bepaalde logica en
bij het blootleggen daarvan kunnen strijdigheden of pa-
radoxen zichtbaar worden. Als dat zo is, dan spreken we
van het probleem achter het probleem. Hieronder wordt
eerst ingegaan op het probleem van botsende waarde-
stelsels, alvorens met behulp van deconstructie op zoek
te gaan naar het onderliggend probleem. De resultaten
137
Foto Marije Louwsma. Tuin de
Lage Oorsprong
te (Huibers, 2014-2015) en de behandeling van erfgoed
in ruimtelijke plannen. Een tweede paradox is dat stil-
te zowel een kwaliteit als een bedreiging is. Het streven
naar rust en stilte kan leiden tot problematische verstil-
ling, waarbij omwonenden zich niet langer verbonden
voelen met hun landschap en daar geen medeverant-
woordelijkheid voor ervaren.
Bovenstaande deconstructie van conf licterende waar-
den laat zien dat een waardestelling een antwoord moet
proberen te geven op zowel het vraagstuk van de inte-
grale waarden als de paradoxen (overheid en stilte) van
het handelingsperspectief.
Waardestelling en handelingsperspectief
Op basis van de probleemdeconstructie hebben de on-
derzoekers voor een waardestelling gekozen, die uitgaat
van integrale waarden en niet (a priori) van een norm-
of tussen ecologische en cultuurhistorische? Daarnaast
is onderzoek gedaan naar verschillende werkelijkheids-
constructies (Brinkman, 2012). Die blijken betrekking
te hebben op verlies aan natuur, zorgen over continuï-
teit, gesignaleerde verpaupering, uitgestippelde routes
voor toeristen of de noodzaak van een beschermde sta-
tus voor het gebied. Ze gaan in op co-existentie van na-
tuur, cultuur en erfgoed, maar dat het daarbij om een
soort gewapende vrede gaat, laat de discussie over Tuin
de Lage Oorsprong goed zien. De stichting die de tuin
beheert, wil graag een kas herbouwen voor diverse cul-
turele activiteiten. De heemkundevereniging verzet zich
omdat deze kas veel groter zou zijn dan die, die er ooit
stond en de Tuin geen “vermaaktuin voor feesten en
partijen” moet worden (Huibers, 2014-2015). Samen met
onder meer de vereniging Vijf Dorpen in 't Groen tekent
zij bezwaar aan tegen de verandering van het bestem-
mingsplan die voorziet in de herbouw van de kas. Ook
wordt het organiseren van klassieke muziekevenemen-
ten en het vele bezoek aan de tuin als een probleem ge-
zien. Deze discussies bieden zicht op een onderliggend
probleem: de rust en stilte op buitenplaatsen en land-
goederen, die velen noodzakelijk achten om de natuur-
waarden hoog te houden, is in het geding. Om dat pro-
bleem op te lossen wil de Initiatiefgroep een verzoek in-
dienen om het ensemble van buitenplaatsen en landgoe-
deren in de gemeente tot beschermd stads- en dorpsge-
zicht uit te roepen.
Analyse van het probleem achter het probleem legt een
tweetal strijdigheden bloot bij deze oplossingsrichting.
Door een monumentale status van het gebied na te stre-
ven, geef je de overheid een zeer prominente rol. De ge-
meente heeft echter in deze tijden van crisis geen geld
voor erfgoedzaken en de rijksoverheid stoot zelfs aller-
lei rijksmonumenten af. Bovendien is er ontevredenheid
over het kennisniveau en de handhaving van de gemeen-
Waardestellend onderzoek Renkumse landgoederen
138
Landschap
32(3)
Tabel 1 met hode van
waardestelling door mid-
del van een kwadrant van
vier invalshoeken (tussen-
haakjes: voorbeelden)
Table 1 value assessment
method by means of a
four per spective quad-
rant (examples be tween
br ackets)
stellende en handhavende overheid. Voortbordurend op
de gedachte van erfgoed als sector, als factor en als vec-
tor (Netwerk Erfgoed en Ruimte, 2014), is een methode
ontwikkeld die onderscheid maakt tussen passieve (mo-
numentale) en actieve waarden en tussen relatieve en ab-
solute waarden. De relatieve waarde is gelijk aan de uni-
citeit van het gebied, vergeleken met andere gebieden,
de absolute waarde is de waarde van een gebied voor de
bevolking.
Zo ontstaat een kwadrant van vier invalshoeken om de
waardestelling uit te voeren, zie tabel 1 (met voorbeelden
tussen haakjes). Deze benaderingen zijn toegepast op
landschapsschaal zonder in te gaan op de kleinste de-
tails van de individuele buitenplaatsen en landgoederen.
De relatieve waardestelling levert het beeld op van een
gebied dat zich kan meten met de Oostelijke Veluwe-
zoom, de Stichtse Lustwarande, Amstel en Vecht alsme-
de Kennemerland (Wyck, 1983). Om de absolute waar-
den in beeld te brengen, is onderzocht welke activitei-
ten in en rond de buitenplaatsen en landgoederen zijn
georganiseerd in de periode van 2008 tot 2014. Dit le-
verde een zeer mager beeld op. Er gebeurt vrijwel niets,
op een enkele plek na zoals de eerder genoemde Tuin
de Lage Oorsprong en Park Hartenstein. Dit zou kun-
nen leiden tot de conclusie dat de actieve waarden zeer
laag zijn, maar roept ook de vraag op wat de potentie
van deze waarden is en of ze gecreëerd kunnen worden.
Om deze vraag te beantwoorden en meer kennis te ver-
werven over de mogelijkheden om het gebied qua ge-
bruik en vormgeving te actualiseren, is een samenwer-
king met de TU Delft aangegaan. Tijdens twee ateliers
hebben zo’n dertig studenten het gebied doorkruist
en ontwerpschetsen gemaakt voor nieuwe functies en
nieuwe ident iteit en (Luiten & Verschuure, 2013). Eén van
de groepen heeft zich gestort op De Dennenkamp, het
landgoed waar het gemeentehuis is gevestigd. De ge-
meente had dit gebied afgeschreven omdat er teveel van
de oorspronkelijke eigenschappen verloren zijn gegaan.
Het ontwerp van de studenten betreft een combinatie
van herstel, nieuwe functies en vooral het grootscheeps
verbouwen van het gemeentehuis, waardoor de voor- en
achterzijde van het landgoed weer één geheel worden.
Daarmee geef t het antwoord op de vra ag naar potentiële
waarden en de best denkbare reactie op het afschrijven
van een landgoed.
De waardestelling is niet volledig uitgevoerd in het on-
derzoek. Het toekennen en ontdekken van (potentiële)
actieve waarden kan niet door een onderzoeker alleen
worden verricht. Ook het maken van keuzes in conf lic-
terende waardestelsels is niet iets wat de onderzoeker
moet doen. Daarom is er voor gekozen om de waarde-
Relatieve waarde Absolute eigenstandige waarde
Inbedding in landschap, geschiedenis en
ruimtelijk ontwerp
(bijvoorbeeld gradiëntrijkheid en vista’s)
Belevingswaarden, narratieve waarden
(bijvoorbeeld internat ionaal kunstenaarsnetwerk
in de traditie v an de Oosterbe ekse School)
Passieve waarde
Actieve waarde
Monumentale status, samenhang, gaafheid
(bijvoorbeeld ontwerpen van bef aamde
landschapsarchitecten)
Participatiewaarden, identif icatiewaarden,
symbolische waarden
(bijvoorbeeld Airborne wandeling,
Park Har tenstein en Tuin de Lage Oorsprong)
139
discussies gaat een verlammende werking uit.
De initiatiefgroep streeft naar monumentalisering van
het landschap, met een beschermde status. Stilte in het
gebied wordt gezien als een grote kwaliteit. Nadere ana-
lyse bracht twee paradoxen aan het licht, namelijk die
van de sterke en tevens zwak presterende overheid en
die van de stilte als kwaliteit en probleem (verstilling).
Geprobeerd is om hier een antwoord op te vinden door
bij de waardestelling een onderscheid te maken tus-
sen actieve en passieve, absolute en relatieve waarden.
Hiermee ontstaan nieuwe perspectieven op de waarde-
conflicten. Het gaat dan immers niet enkel meer om de
monumentale waarden, maar ook om potentiele waar-
den die kunnen ontstaan door gebruik van het erfgoed.
Samengevat laat deze waardestelling zien dat de inte-
grale waarden van het gebied groot zijn. De actuele ac-
tieve waarden zijn weliswaar zeer gering, maar kunnen
stelling te voorzien van drie adviezen die het voorlopige
handelingsperspectief vormen.
Ten aanzien van de waardeconf licten is geadviseerd om
het geheel van landgoederen en buitenplaatsen te zien
als een cultuurhistorisch landschap, waarbinnen zowel
het geheel van natuurwaarden geoptimaliseerd als een
actief cultureel programma ontvouwd kan worden. Dit
zegt dus niets over de vraag welke waarden moeten pre-
valeren. Wel is geadviseerd om weg te blijven van alge-
mene natuurdoelen en principediscussies en zoveel mo-
gelijk in te gaan op de vraag welke natuur er thuishoort
op landgoederen en buitenplaatsen in dit deel van de
Veluwe.
Het advies wat betreft het vaststellen van de (potentiële)
actieve waarden is om meer participatie te organiseren
in de waardestelling. Gedacht kan worden aan het in-
teractief bepalen van de waarde door uit te gaan van de
mogelijkheden die een object biedt voor cultureel, eco-
nomisch of sociaal gebruik. Het bet rekken van burgers,
(buurt)verenigingen of het bevorderen van de oprichting
van nieuwe verenigingen van vrienden ligt daarbij voor
de hand.
Tevens is geadviseerd om het landschappelijk er fgoed te
verlevendigen. Dit kan gebeuren door meer activiteiten
te organiseren of toe te staan en verenigingen va n vrien-
den te stimuleren. Conform het beleid van de provincie
kan zelfs gedacht worden aan nieuwe vormen van maat-
schappelijk eigenaarschap.
Conclusies
Het waardestellend onderzoek is uitgevoerd voor een
initiatiefgroep van verontruste burgers met als doel om
een goed onderbouwde visievorming mogelijk te maken.
Uit de discoursanalyse en de deconstructie van aanna-
mes blijkt dat natuur-, erfgoed- en cultuurwaarden om
de voorrang strijden. Van deze gesegmenteerde waarde-
Waardestellend onderzoek Renkumse landgoederen
Foto Flip Witte. Landgoed
Duno, op de r and van de
stuwwal met uitzicht over
de Rijn en de Betuwe.
140
Landschap
32(3)
in potentie sterk toenemen. Er is sprake van verstilling,
maar deze kan worden tegengegaan door meer partici-
patie in waardering en gebruik.
Discussie
Het was een eyeopener voor de Initiatiefgroep dat het
gebied zo slecht van activiteiten is voorzien. De onder-
zoekers brachten, als logische consequentie daarvan,
de wenselijkheid naar voren van een participatieve vorm
van valorisatie om de mogelijkheden van het gebied
verder te verkennen. De reacties van de Initiatiefgroep
waren gemengd, maar er klonk bij enkelen een groot
wantrouwen in door om het mooie erfgoed van de ge-
meente over te laten aan nit wit-burgers. Het voelde ab-
soluut niet goed om nieuwe ideeën te ont wikkelen of ge-
bruiken toe te staan zonder een monumentale waarde-
stelling vooraf. Anderen waren opgetogen: eindelijk een
goed voorstel wa armee de decennial ange strijd kon wor-
den omgevormd tot vrede. De gemeente is content met
deze waardestelling en de wethouder zou het liefst het
voorstel van de Delftse studenten direct ter hand nemen.
De organisaties Vijf Dorpen in 't Groen en Heemkunde
waren slecht te spreken, omdat het rapport de gemeen-
te adviseerde om initiatieven en eigenaarschap uit han-
den te geven. Ze vrezen dat dit tot gelegitimeerd niks
doen leidt.
De centrale aanname van de opdrachtgevers, dat waar-
destelling vooraf dient te gaan aan visievorming, is in dit
project vervangen door die van participatie in valorisa-
tie. Dat houdt in het samen met burgers verder ontdek-
ken van de waarden in het gebied en met die kennis het
gebied tot leven brengen: waarderen en valoriseren in
één vloeiende beweging. Het gegeven dat dit onderzoek
werd uitgevoerd door de Wetenschapswinkel is hierbij
belangrijk. Dat bood de ruimte voor het ontwikkelen
van een andere aanpak die probeert om de via decon-
structie blootgelegde paradoxen op te lossen. Het han-
delingsperspectief is democratisch, minder gebaseerd
op specialistische kennis en beter toegankelijk voor de
burgers. De combinatie van deconstructie, participatie
en valorisatie in een waardestellend onderzoek zou ook
elders uitgeprobeerd kunnen worden, omdat deze aan-
pak wel eens een beter resultaat zou kunnen opleveren
dan de strijd over elke inbreuk op de historische mate-
riële overlevering.
Summary
Value assessment of a historic estate landscape
Roel Dur ing, Pat van der Jagt & Jeroen Kruit
value assessment, participation, countr y estates, value
pluralism
The southern pa rt of the Veluwe lodges ma ny country es-
tates. This area has suf fered huge war damage in WW2,
Foto Marije Louwsma.
Landgoed De Oorsprong
141
administration in the way it safeguards the cultural leg-
acy of the area. Nevertheless they strongly rely on it and
believe in governmental care when striving for a monu-
mental status for the whole complex of estates. This was
addressed as a paradox, that should be solved. One way
of solving is to enhance participation and local owner-
ship. Less foc us on monument ality and more on conv ivi-
ality can perhaps lead to better results when striving for
continuity of the landscape quality.
and as a consequence, many estates lack the original
buildings. The public administration has started a vi-
sion creation project, aiming at restoration and valor-
ising this part of its heritage. According to a local plat-
form this should be preceded by an inventory of the
landscape values. This platform turned to the Science
Shop of Wageningen University with a request to do this
inventory. The value study focused both on the land-
scape and on the controversies within value discussions.
The analysis has shown that citizens distrust the public
Literatuur
Aben, R ., 2012. Landgoed eren op de Hellin g. Tuinj ournaal, 29 (4): 26-27.
Brinkman, R., 2012. De Landgoederenzone van de Gemeente
Renkum. MSc Thesis Social-spatial Analysis. Wageningen. WUR.
Derrida, J., 1987. Hoe niet t e spreken. Ingele id en vertaald door Ri co
Sneller. Kampen. Kok Agora.
Foucault, M., 1966. De woorden en de dingen. Amsterdam. Boom.
Hendriks, L . & R. van Immerseel, 2012. Richtlijnen tuinhistorisch
onderzoek. Voor waardestellingen van groen erfgoed. Den Haag.
College van Rijk sadviseurs.
Huibers, S., 2014-2015. Hoe hoog was de Oranjerie? Gelderlander
09/05/2014; Bouwen zonder vergunning schept precedent.
Gelderlander 6/1/2015; Verzet tegen niet handhaven. Gelderlander
24/1/2015.
Janssen, J. & R. Beunen, 2012. De burger al s erfgenaam. Over de
vermaatschappelijking van stedelijk erfgoed. In: RLI (red.). Essays
Toekomst van de Stad, 26-30. Den Haag.
Luiten, E. & G. Verschuure, 2013. Renkumse Buitenplaatsen in een
Nieuw Perspectief. Uitkomsten van een Atelier. Delft. TU Delf t.
Netwerk Erfgoed en Ruimte, 2014. Karakterschetsen. Nationale
Onderzoeksagenda Erfgoed en Ruimte. Amersfoort. RCE.
Meurs, M. van, M. W ille & V. Grond, 2011. Verborgen pracht, verbor-
gen kracht. Een integrale benadering v an het water en het l andschap
in de gemeente Renkum. Oosterbeek/Ede. Wat erschap Vallei en Eem,
Gemeente Renkum, Bureau Grond.
Storms-Smeets, E., 2011. Gelders Arcadië. Atlas van een buiten-
plaatsenlandschap. Utrecht. Matrijs.
Waardestellend onderzoek Renkumse landgoederen
Swidler, A., 1986. Culture in Act ion: Symbols and Strategies.
American Sociological Rev iew 51 (2): 273-286.
Van Assche, K. & M. Duineveld, 2004. Groot Archeologiepark
Leids che Rijn. Over de ro l van cultuurhis torie in pla nning en ontwer p.
Wageningen, WUR.
VROM , 1996. Nota Randstad en Groene Hart: De Groene Wereldstad.
Den Haag.
Wyck, H. W. M. van der, 1983. De Nederlandse Buitenplaats. Alphen
aan de Rijn. C analetto.
Landschap 2015/3
143
Een deel van de Nederlandse landschappen is ontworpen door landschapsarchitecten. Landschapsvorming
is echter niet de enige functie van het ontwerp, betogen we in dit artikel. In een participatief ontwerppro-
ces voor het Europaplein in Renkum bestudeerden we de verschillende functies van ontwerpen. Ondanks
het feit dat die kunnen conflicteren, blijken ze op verschillende wijze een zeer productieve bijdrage te
leveren aan het verloop van het proces.
landschapsarchitectuur
burgerparticipatie
ontwerpproces
functies
MARTIJN DUINEVELD,
BRAM T EN CATE &
KRISTOF VAN ASSCHE
Dr. Ir. M. Duineveld
Omgevingswetenschappen,
Leerstoelgroep Culturele
Geografie, Wageningen
UR, Postbus 47, 6700 AA
Wageningen
martijn.duineveld@wur.nl
Ing. B. ten Cate WOT
Natuur en Milieu/
Wetenschapswinkel ,
Wageningen UR
Dr. K. Van Assche University
of Alberta, Canada
Project Europaplein Renkum
Opdrachtgever Werkgroep
Europaplein
Korte vraagstelling
Ruimtelijk ontwerp van het
Europaplein in Renkum
Onderzoekers Inge Kersten,
Jorrit Noordhuizen, Arjaan
Pellis , Martijn Duineveld ,
Bram ten C ate
Periode 2010-2014
Over participatieve processen is al veel geschreven. Ze
zijn opgehemeld als middel om planningsprocessen te
democratiseren en gedeconstrueerd als machtsmidde-
len die burgers slechts ogenschijnlijk betrekken bij de
besluitvorming (Cooke & Kothari, 2001; Van Assche
et
al.
, 2011). Over de functies van het ontwerp is ook het een
en ander geschreven (Van Dijk, 2011; Van Assche
et al.
,
2013). Over de functies van het ontwerp in participatie-
ve processen is echter nog weinig bekend (Faber, 2014).
Daarover gaat dit artikel. We zetten een aantal functies
van het ontwerp in participatieve planningsprojecten
uiteen om daarmee het nut van het ontwerp in deze pro-
cessen in kaart te brengen.
Dit artikel is gebaseerd op onze participerende obser-
vaties in het wetenschapswinkelproject ‘Europaplein
Renkum’. Voor een uitgebreid verslag zie Kersten
et al.
(2010). Een project van de wetenschapswinkel is een in-
teressante casus voor onderzoek, omdat de opdrachtge-
vers niet de usual subjects, zoals overheden of bedrijven
zijn. Het zijn veelal georganiseerde groepen burgers met
een specifiek en vaak expliciet gemaakt belang, bijvoor-
beeld een mooier plein. Dit in tegenstelling tot sommi-
ge overheden en bedrijven die wetenschap juist inzetten
om het nor matieve en pol it ieke ka rakter van hun ha nde-
len te maskeren. Wetenschapswinkelprojecten kunnen
daarom worden gezien als ‘mooi materiaal’ om de rela-
ties tussen kennis (of ontwerp als een vorm van kennis)
en macht te bestuderen (Beunen
et al.
, 2012).
We schetsen eerst een algemeen kader dat als vertrek-
punt dient om de functies van het ontwerp te analyseren.
Vervolgens beschrijven we de functies van de in dit pro-
ject gemaakte ontwerpen voor achtereenvolgens de op-
drachtgever, de landschapsarchitecten en onderzoekers,
de bewoners en de politiek. De functies van de ontwer-
pen voor de communicatie tussen de verschillende acto-
ren en het verloop van het proces komen daarna aan de
orde. De vraag is of die functies conflicteren en of dat
een probleem is.
De meervoudige functies van een ontwerp
De functies van een ontwerp in een planningsproces of
een project zijn onmogelijk van te voren te voorspellen.
Voor verschillende gebruikers zullen ontwerpen ver-
schillende functies hebben, mede af hankelijk van de
macht-kennisrelaties in die contexten (Beunen
et al.
,
2015). Iemand kan oprecht overtuigd zijn dat het ont-
werp zorgde voor een win-winsituatie, maar dit zegt
niet per definitie iets over de wijze waarop een ontwerp
daadwerkelijk functioneerde en welke effecten het sor-
teerde.
Drie algemene functies van ontwerpen kunnen worden
afgeleid uit de literatuur. De meest bekende en wellicht
voor de hand liggende functie is het ontwerp als een vi-
sualisatie van een potentiële toekomstige situatie (Van
Assche
et al.
, 2012). Een ontwerp kan ook worden ge-
bruikt als middel om kennis te genereren in een research
by design proces (Lenzholzer, 2010; Van Assche
et al.
,
2012). Ten derde kan een ontwerp ook functioneren als
machtsmiddel om bijvoorbeeld bepaalde doelen te be-
reiken, om andere actoren binnen of buiten te sluiten,
Productieve functies van het
landschapsontwerp
Foto Barend Hazeleger,
bvbeeld.nl. Fontein op het
'nieuwe' Europaplein.
144
Landschap
32(3)
in kaart te brengen, werden schetsateliers voor kinde-
ren, jongeren en volwassenen georganiseerd. De idee-
en uit de schetsateliers vormden de basis voor vier al-
ternatieve ontwerpen die later op een bijeenkomst zijn
voorgelegd aan de omwonenden en andere gebruikers
van het Europaplein (figuur 1). Tijdens die bijeenkomst
koos de meerderheid van de aanwezigen voor een groen
plein: een plein met veel bomen en gras en een waterele-
ment. Vervolgens is hierop gebaseerd één eindontwerp
gemaakt (figuur 2), dat aan de bewoners van Renkum is
gepresenteerd en waarop zij wederom konden reageren.
Het eindontwerp noch één van de alternatieve ontwer-
pen is gerealiseerd. Het project heeft er wel toe geleid
dat de gemeente in 2012 geld heeft gereserveerd om een
herinrichting van het Europaplein mogelijk te maken.
Gebaseerd op de uitkomsten van het wetenschapswin-
kelproject en met inbreng van een door de gemeente in-
gestelde projectgroep is een nieuw ontwerp (figuur 3)
gemaakt. Volgens de gemeente houdt het nieuwe ont-
werp meer rekening met de gemeentelijke randvoor-
waarden dan het door de Wetenschapswinkel geïniti-
eerde ontwerp (Taskforce Renkum, 2012). In de lente
van 2015, vijf jaar na het begin van het wetenschaps-
winkelproject, is men begonnen met de herinrichtings-
werkzaamheden en vond de off iciële opening van het
vernieuwde plein plaats. Een deel van de uitgangspun-
ten van het wetenschapswinkelproject is te herkennen
in het nieuwe ontwerp.
Functies van ontwerp
Hieronder worden de verschillende functies die de ont-
werpen hebben voor de betrokken actoren beschreven.
Overlappende functies laten we zoveel mogelijk weg, het
gaat ons primair om het expliciet maken van de verschil-
len aan functies en de verschillen tussen de actoren.
of om compromissen af te dwingen (Hajer
et al.
, 2007).
Om deze algemene functies te specif iceren, te nuance-
ren en uit te breiden maken we een sprong naar de reële
ontwerppraktijk van het project Europaplein Renkum.
Een plein en een participatief project
Het Europaplein ligt in het dorp Renkum. Er wordt op
het plein gespeeld, rondgehangen en gewandeld. Ook
worden er evenementen georganiseerd, zoals de weke-
lijkse markt, de jaarlijkse kermis, de rommelmarkt met
Koningsdag, de dodenherdenking, braderieën en ande-
re incidentele evenementen. In de concept-structuurvi-
sie van de gemeente Renkum uit 2009 is te lezen dat het
plein mogelijk een woonfunctie zal krijgen (Gemeente
Renkum, 2009: 71-73). De gemeente wilde de winkels
die aan het Europaplein gelegen zijn naar de Dorpsstraat
verplaatsen die kampte met leegstand. In deze visie
wordt geopperd om het plein te verkleinen en bebou-
wing op een deel toe te laten. Een aantal omwonenden
was het niet eens met deze ideeën. Daarbij vonden ze
dat er veel achterstallig onderhoud was en dat het plein
veel te stenig was. Als reactie op de plannen van de ge-
meente hebben de omwonenden van het Europaplein de
Werkgroep Europaplein gevormd.
Deze werkgroep heeft Inge Kersten en Jorrit Noord-
huizen, destijds nog studenten Landschapsarchitec-
tuur van Wageningen Universiteit, gevraagd om mee
te denken over een herontwerp van het plein. De
Wetenschapswinkel van Wageningen UR is vervolgens
betrokken en startte in 2010 met het project. Doel was
om een ontwerp voor de toekomst van het Europaplein
te maken, gebaseerd op sociaal-ruimtelijk onderzoek en
een reeks inspraak- en participatie-avonden.
De eerste fase van het project bestond uit een participa-
tief ontwerpproces. Om de wensen en ideeën van de om-
wonenden van het Europaplein en andere betrokkenen
145
Productieve functies van het landschapsontwerp
Figuur 1 de vier ontwer pen
die voorgelegd z ijn aan de
bewoners van Renkum
(©2010 - Inge Kers ten &
Jorrit Noordhuizen | Atelier
SCOPE)
Figure 1 the four designs
presented to the resi-
dents of Renkum (©2010
- Inge Kersten & Jor rit
Noordhuizen | Atelier SCOPE)
Schetsontwerp ‘Bomenplein’
Schetsontwerp ‘Brink met bibliotheektuin’
Schetsontwerp ‘Hofjes'
Schet sontwerp ‘Brink met bebouw ing’
146
Landschap
32(3)
neerden als middel om kennis te vergaren en macht
uit te oefenen. Hierbij speelde het feit dat een ontwerp
ogenschijnlijk een concrete beeltenis is van een toekom-
stige situatie een belangrijke rol. Het gaf de werkgroep
de mogelijkheid hun kritiek en onvrede met het plein te
presenteren als iets constructiefs, als een positieve visie
op een door hen gewenste toekomst. In tegenstelling tot
bijvoorbeeld het enkel communiceren van ongenoegen
via brieven aan de gemeente of via de media.
De landschapsarchitecten
Voor de studenten landschapsarchitectuur waren de
vier door hen gemaakte ontwerpen representaties van
een mogelijke toekomst. Het schetsen van de huidige
situatie, het plein in de ruimtelijke context, was voor de
De opdrachtgever
De Werkgroep Europaplein had de intentie om in “een
zorgvuldig proces, in samenspraak met alle betrokke-
nen te komen tot een breed gedragen ontwerp” (Kersten
et al.
, 2010). Het ontwerp had voor de werkgroep bo-
venal een persuasieve functie en diende een strategisch
doel. Het ontwerp was een visie waarmee de Gemeente
Renkum en eventueel andere sponsoren konden wor-
den overtuigd bij te dragen aan het opknappen van het
plein. De werkgroep gebrui kte het ont werp ook als com-
municatiemiddel om bij andere bewoners meer betrok-
kenheid bij het project te genereren. En het was ook een
discussiestuk, een middel om in het participatieproces
draag vlak onder de bewoners te creëren.
De ontwerpen die in het proces zijn gemaakt, functio-
Figuur 2 eindontwerp
Europaplein Renkum –
wetenschapswinkelprojec t
(©2010 - Inge Kers ten &
Jorrit Noordhuizen | Atelier
SCOPE)
Figure 2 final design
Europaplein Renkum –
science shop project
Figuur 3 def initief ontwerp
Europaplein Renkum – pro-
jectgroep gemeente (©2015
- Buro Poelmans Reesink |
Landschapsarchitec tuur)
Figure 3 definitive design
Europaplein Renkum – pro-
ject group municipalit y
Bloemenhof met monument
Centraal grasveld Podium Bibliotheek
Waterpartij Speelweide
147
het Europaplein in een schetsatelier mochten vormge-
ven, was niet aan dovemansoren gericht. Het ontwerp
was een goede middel om mensen bijeen te brengen.
Visievorming door ontwerp bleek een stuk effectiever
dan de passieve en klassieke vorm van de participatie-
avonden, waarbij een gemeente een paar alternatieven
voorlegt en de bewoners niet kunnen meedenken over
de inhoud van deze alternatieven.
De bijeenkomst waarin vier ontwerpen zijn gepresen-
teerd, leidde tot veel discussie tussen de bezoekers en
de ontwerpers. Een bewoner zag dat zijn parkeerplek
was verdwenen en was daar behoorlijk kwaad over. Hier
toonde zich een interessant verschil in functie van het
ontwerp. Voor de ontwer pers was het ontwerp een visie,
een abstractie van een mogelijke toekomst waarbinnen
nog van alles mogelijk is. Voor een deel van de aanwezi-
ge bewoners was het een concrete representatie van een
mogelijke toekomst. Een ander verschil met de ontwer-
pers was dat een aantal bewoners de ontwerpen zag als
een optelsom van functies om te voldoen aan hun wen-
sen voor het plein. Zij verwachtten dat deze alle terug te
vinden zouden zijn in de ont werpen.
De politiek
Doordat de ontwerpen concreet waren en aansloten op
het denken van de gemeente kon er direct op gereageerd
worden. Ze lokten communicatie uit. De gemeente kon
daarbij niet aan het project voorbij omdat de ontwer-
pen al breed uitgemeten waren in de lokale kranten, en
daarmee ook steeds realistischer in hun consequenties
leken. Maar omdat ze een realistische visie op een mo-
gelijk toekomst lieten zien en gedetailleerde informatie
bevatten, werden de ontwerpen ook een object waar de
gemeente gemakkelijk kritiek op kon uiten. Werd er wel
rekening gehouden met de structuurvisie? Was het wel
gebaseerd op de door de gemeente opgelegde randvoor-
ont werpers een manier om inform at ie te geven over de
ligging en het karakter van het plein. Het ontwerpen
zelf is ook een manier om ontwerpkeuzes inzichtelijk
te maken: “De diversiteit aan wensen is een goed be-
gin voor de ambitie om de ruimte levendig, dynamisch
en divers te maken. Echter, het vergt ontwerpend on-
derzoek om in te zien of al deze wensen te combineren
en te implementeren zijn” (Kersten et al., 2010).
Het ontwerpen had ook als functie om kennis te gene-
reren door de omwonenden hun ideeën en verwachtin-
gen voor de toekomst van het plein te laten schetsen.
In een later stadium werden de ontwerpen nogmaals
ingezet als kennisgenerator. De landschapsarchitecten
kozen in de ontwerpen opzettelijk voor extremen (fi-
guur 1). “Door de modellen als extremen neer te zet ten,
variërend tussen intensief en extensief, meer parkach-
tig en meer pleinachtig kon worden geïnventariseerd
hoe vanuit de bewoners werd gereageerd op diverse ty-
pologieën voor deze plek” (Kersten
et al.
, 2010).
De functie van kennisgenerator van het ontwerp is voor
de ontwerpers de meest belangrijke geweest, maar er
waren ook andere functies. Het ontwerp was een be-
langrijk communicatiemiddel, een manier om beelden
van de mogelijke toekomst te presenteren en zo men-
sen te overtuigen van veranderingen. Het participatief
ontwerpen en het presenteren van ontwerpalternatie-
ven functioneerde in het proces ook als methode om
draagvlak te creëren. De ontwerpen visualiseerden mo-
gelijke toekomstplannen voor het plein en lieten de be-
trokkenen als het ware wennen aan de mogelijke veran-
deringen. Voor de ontwerpers was het ontwerp ook een
manier om kosten inzichtelijk te maken en ontwerp-
keuzes te legitimeren
De betrokken bewoners
De aankondiging dat mensen zelf de toekomst van
Productieve functies van het landschapsontwerp
148
Landschap
32(3)
waarden, was er wel budget voor de uitvoering? Hier zien
we dat de ogenschijnlijke concreetheid van een ontwerp
kan zorgen dat het een makkelijk doelwit voor kritiek
wordt. Bij louter talig communiceren met de gemeente
is dit gevaar minder groot.
Functies ontwerp voor de communicatie en
het procesverloop
We hebben in de voorgaande analyse laten zien dat de
ontwerpen voor verschillende betrokkenen in verschil-
lende contexten verschillende en soms conflicterende
functies hebben. Hoewel de ontwerpen niet hebben ge-
leid tot consensus en evenmin zijn gerealiseerd, hebben
ze een functie die voor alle groepen min of meer het-
zelfde was: ze lokten reacties uit, ze brachten commu-
nicatie op gang. Mensen werden gestimuleerd er iets van
te vinden, zicht te verhouden tot een ontwerp en daar-
mee tot de toekomstige ont wikkelingen. Of men nu voor
of tegen was, de ontwerpen zorgden voor een gedeelde
focus bij het denken over de toekomst van het plein.
Dat de functies van de ontwerpen conf licteerden met de
verwachtingen en belangen van de betrokkenen, is geen
verrassing. De kans is zeer klein dat een ontwerp voor
de publieke ruimte volledig samenvalt met de wensbeel-
den van individuen en groepen. Van algehele consensus
kan dan ook nooit sprake zijn. Doordat de ontwerpen
in dit project allerlei beslissingen over de mogelijke toe-
komst van een plek expliciet maakten, en mensen daar-
op en daartegen reageerden, maakten ze ook conflicten
tussen de verschillende betrokkenen expliciet die anders
wellicht het daglicht nooit hadden gezien. Doordat een
ontwerp altijd een selectieve representatie is van een mo-
gel ijke toekomst, kan een ont werp conf licten uit lokken,
benadrukken, of ogenschijnlijk (en tijdelijk) uit beeld
doen verdwijnen. Tegelijkertijd zijn de ontwerpen in dit
participatieve proces ook de uitkomst van conf licten.
De casus Europaplein leert dat het voorleggen van ont-
werpalternatieven tegelijkertijd beslissingsruimte cre-
eert en beperkt. De beperking bestaat er in dat het ont-
werp een keuze maakt en dus de beslissingsruimte over
de inrichting van de ruimte, en alles wat nog moge-
lijk was, enorm reduceert. Omdat ontwerpen daardoor
functioneren als gecomprimeerde beslissingen, geven
ze tegelijkertijd ruimte en richting aan het verdere ver-
loop van het proces. Ze dwingen als het ware go-/no-go-
momenten af over een complexe reeks van samenhan-
gende besluiten.
Conclusie
Net als veel andere wetenschapswinkelprojecten bleek
het ‘Europaplein Renkum’ een goede casus te zijn om de
kennis-machtrelaties in participatieve projecten te on-
derzoeken. Bijzonder aan dit wetenschapswinkelproject
is dat ont werpen als vorm van kennis zijn ingebracht. Na
onze analyse kan het idee, mocht dat nog bestaan, dat een
ont werp een manier is om consensus te bereiken naa r het
rijk der fabelen worden verwezen. Voor de verschillende
betrokkenen functioneerden de ontwerpen uiteenlopend
en soms conf licteerden de fu ncties van de ont werpen met
elkaar. Dit is echter onwenselijk noch onproductief. De
ontwerpen zorgden er voor dat de vele wensen voor het
gebied visueel werden samengevat, waarbij veel keuzes
zijn gemaakt over welke functies en vormen wel/niet in
het ont werp terecht kwamen. De ont werpen zetten men-
sen aan om te spreken, te reageren, zich te verbazen, zich
er achter te scharen of de ont werpen te verwerpen.
Dank
De auteurs zijn Inge Kersten, Jorrit Noordhuizen, een
aantal leden van de Werkgroep Europaplein en de revie-
wers zeer erkentelijk voor het kritisch doornemen van
eerdere versies van dit artikel.
149
experiences in the science shop project 'Europaplein
Renkum' we demonstrate that the same design has dif-
ferent functions for the different actors involved. We
argue that despite, or precisely because of the conf lict-
ing nature of designs they can be perceived as produc-
tive. A design function as an object that connects differ-
ent actors and contexts, makes conf licts explicit, bun-
dles and compresses decisions and creates a shared vi-
sion of the future.
Summary
Productive functions of landscape design
Mart ijn Duineveld, Bram ten Cate & Kristof Van
Assche
Landscape architecture, participation, design process,
functions
This article describes the functions of designs in a par-
ticipatory planning and design project. Based on our
Productieve functies van het landschapsontwerp
Literatuur
Beunen, R., M. Duineveld, R. Dur ing, G.H.M.B. Straver & A.
Aalvanger, 2012. Refl exivit y in performative science shop pro-
ject s. Gateways: International Journal of Community Research and
Engagement, 5(1), 135-151.
Beunen, R., K. Van Assche & M. Duineveld (Eds.), 2015.
Evolut ionary Governance Theory: Theory and Applications.
Heidelberg: Springer.
Cooke, B. & U. K othari (Eds .), 2001. Par ticipa tion: the new ty ranny?
London. Zed Books.
Faber, L., 2014. Landscape architects at the beginning of a parti-
cipatory process: making use of landscape architect's design sk ill s
to start a discussion. Wageningen. Wageningen Universit y. http://
edepot.wur.nl/317002.
Gemeente Renkum, 2009. Structuurvisie Renkum. Renkum (ver)
bindt! http://www.v3-ap.nl/Concept_structuurv isie_ Renkum_01.
pdf.
Hajer, M., D. Si jmons & F. Feddes, 2007. Een plan d at werkt. On twerp
en politiek in de regionale planvorming. Rotterdam. NAi Uitgevers.
Kersten, I.C., J.R. Noordhuizen, M. Duineveld, A. Pellis & B. ten
Cate, 2010. Ons Europaplein: ontwer p voor een nieuw Europaplein in
Renkum. Wageningen. Wageningen UR. Rapport Wetenschapswinkel
nr. 272 .
Lenzholzer, S., 2010. Des igning atmospheres : research and design
for ther mal comfor t in Dutch urban squ ares. Wageningen: Wag eningen
UR.
Taskforce Renkum, 2012. Toekomstvisie Centrum Renkum. Gemeente
Renkum.
Van Assche, K., R . Beunen, M. Duineveld & H. de Jong, 2013.
Co-evolut ions of pl anning and design: Risks and benef its of design
perspectives in pl anning systems. Planning Theory, 12(2), 177-198.
doi: 10.1177/1473095212456771.
Van Assche, K., M. Duineveld, R. Beunen & P. Teampau, 2011.
Delineating Locals: Transformations of Knowledge/Power and the
Governance of the Danube Delta. Jour nal of Env ironmental Polic y &
Planning, 13(1), 1-21.
Van Assche, K., M. Duineveld, H. de Jong & A. van Zoest, 2012.
What Place is this Time? Semiot ics and t he Analysis of Historical
Reference in Landscape Architecture. Journal of Urban Design, 17(2),
233-254. doi: 10.1080/13574809.2012.666207.
Van Dijk, T., 2011. Imagining future places: How designs co-consti-
tute what is, and thus influence what will be. Planning Theory. doi:
10.1177/1473095210386656.
150
Landschap
32(3)
HENNY
VAN DER WINDT
Dr. H.J. van der Windt
Science & Society Group,
FWN, Nijenborgh 4,
9747 AG Groningen
h.j.van.der.windt@rug.nl
Ravetz, 1993; Nowotny et al., 2001). Onderzoekers en we-
tenschappelijke kennis en normen zijn belangrijk maar
worden periodiek aangevuld door andere partijen, in-
formatie en normen. Bij bijvoorbeeld de zoektocht naar
duurzame visserij in de Waddenzee (zie Van der Molen
et al., 2015) leveren naast ecologen de vissers informa-
tie aan over de stabiliteit van mosselpercelen, de vangst-
capaciteit of de mogelijkheden van andere kweektech-
nieken. Geregelde interactie en integratie van kennis en
andere informatie is bij deze kennisontwikkeling van
groot belang, Bovendien zijn momenten van ref lectie
vereist. Welke kennis is betrouwbaar en waarom, wat
zijn achterliggende waarden, zijn praktische relevantie
en degelijkheid wel altijd te combineren? Een dergelijke
gezamenlijke kennisontwikkeling wordt ook wel ken-
nisco-productie of co-creatie genoemd (Pohl, 2005).
In wetenschapswinkelprojecten komen genoemde ten-
denzen samen. In samenspraak met burgers streven ze
naar de ontwikkeling van degelijke maar ook praktisch
of strategisch bruikbare en bovendien acceptabele ken-
nis. Daarnaast beogen ze de positie van burgergroepen
te versterken en hun participatie te vergroten. Toch spe-
len wetenschapswinkels bij kennisparticipatie niet de
eerste viool, al was het maar vanwege hun geringe om-
vang en korte looptijd van de projecten. Bovendien ken-
nen wetenschapswinkels een veelheid aan benaderingen
en moeten ze aan verschillende eisen voldoen (Van der
Windt et al., 2014). Ze zijn vaak ingebed in strakke on-
derwijs- of onderzoekkaders, wat inhoudelijke beper-
kingen oplegt en een intensief contact met burgergroe-
Volgens de redactie van LANDSCHAP neemt de betrok-
kenheid van burgers toe, zowel bij het beheer van na-
tuur, stad en landschap als bij de hiervoor benodigde
kennisontwikkeling. En daarvoor zijn zeker aanwij-
zingen. Er is meer aandacht voor initiatieven van boe-
ren, burgers en buitenlui, zoals natuurcoöperaties en
nieuwe autonome natuurgroepen als Woudreus of Mooi
Wageningen (zie onder meer Leistra, 2014). De rijks-
overheid stimuleert dit soort benaderingen nadrukke-
lijk onder het motto van de participatiesamenleving:
burgers moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor
hun leven en leefomgeving.
Voor de betrokkenheid van burgers bij de ontwikke-
ling en toepassing van kennis zien we iets soortgelijks.
Democratisering van wetenschap lijkt meer geaccep-
teerd dan een aantal jaren geleden. Zo is er veel belang-
stelling voor
citizen science,
roept de regering burgers
op mee te doen aan de wetenschapsagenda, en is er het
Europese programma Responsible Science and Innovation.
Ook recente literatuur biedt concepten om wetenschap-
pelijke kennisontwikkeling beter af te stemmen op de
socia le context, om wetenschap te ‘cont extualiseren’. Er
zou een nieuw soort wetenschap nodig zijn die niet al-
leen gebaseerd is op degelijk en betrouwbaar onderzoek,
maar past bij de praktijk en het beleid waarin de resul-
taten moeten functioneren, en die door de betrokkenen
geaccepteerd wordt. Deels is dit type wetenschap er ove-
rigens al, in delen van het landbouwkundig en medisch
onderzoek bijvoorbeeld. Typisch aan dit type onderzoek
is de andersoortige kennisontwikkeling (Funtowicz &
Wetenschapswinkel stimuleert
interactieve kennisontwikkeling
In dit artikel worden de eerder beschreven wetenschapswinkelprojecten door een externe deskundige
geëvalueerd. Deze projecten blijken inderdaad de grotere betrokkenheid van burgers bij beheer van natuur,
stad en landschap en bij kennisontwikkeling te kunnen faciliteren. De conclusie is dat er binnen de vier
geëvalueerde projecten over het algemeen sprake is van interactieve kennisontwikkeling. De effecten van
de projecten op landschap en beleid zijn minder makkelijk vast te stellen.
151
pen bemoeilijkt. Bovendien zijn ook andere partijen be-
trokken bij kennisparticipatie, zoals sommige univer-
sitaire onderzoeksgroepen en instanties als Arcadis of
CLM.
Evaluatie
De in dit nummer besproken wetenschapswin kelprojec-
ten worden geëvalueerd met de volgende vragen naar:
• kennisinhoud. Was de in het project ontwikkelde ken-
nis nadrukkelijk gericht op praktijk en beleid en con-
flicteerde dat met de betrouwbaarheid of degelijkheid?
• kennisontwikkeling. Was het proces van kennispro-
ductie afgestemd op opvattingen en belangen van be-
trokkenen?
• kenniseigendom. Wie eigende(n) zich de kennis toe die
is gecreëerd in het project?
• maatschappelijke invloed. Welk handelingsperspectief
is voor betrokkenen ontwikkeld, welke invloed heeft
het project uitgeoefend op de bestaande kennis-macht-
verhoudingen?
• praktijkinvloed. Heeft het project de landschappelijke
situat ie veranderd?
Zundert
De bijdrage over biodiversiteit in Zundert (Stobbelaar
& Hoofwijk, dit nummer) leent zich het best om boven-
staande vragen te beantwoorden, mede omdat de au-
teurs zich expl iciet bedienen van enkele theoret ische no-
ties rond participatie en co-creatie. De onderzoekers zelf
waren zich er van bewust dat het doen van onderzoek
niet voldoende was om het beoogde doel te bereiken en
besteedden daarom ook aandacht aan de verspreiding
van kennis en aan een gebiedsont werp. Ze maakten een
vertaling van algemeen ecologische begrippen voor het
gebied en gebruikten daarbij gemeentelijke inventa risa-
ties en de informatie van lokale natuurgroepen. Ze ver-
spreidden de kennis via een folder en groenmarkt, waar
betrokkenen zich konden buigen over de voor- en nade-
len van de voorgestelde maatregelen en tot coalities kon-
den komen. En de onderzoekers zochten naar beheer-
maatregelen die pasten bij door de betrokken klantgroe-
pen geselecteerde iconische bedrijven (dè boomteler, dè
aardbeienteler enzovoort). De keuze voor deze aanpak
vergroott e de bet rokkenheid van de gebiedsbewoners en
leidde tevens tot een gezamenlijk leerproces. De kennis
is in een democratisch proces ontwikkeld en in zekere
zin eigendom van de gebruikers van het gebied. Over de
effecten valt weinig te zeggen, maar door bijvoorbeeld
de groenmarkt en het vroege engagement van enkele bij
de uitvoering betrokkenen, onder wie de gemeente, lijkt
er wel een basis voor handeling en doorwerking gelegd.
Kloosterburen
Het artikel over Kloosterburen (Aalvanger & Beunen,
dit nummer) is empirisch minder rijk, en valt daardoor
moeilijker te evalueren. De klantgroep, SintJan, was op
het moment dat de onderzoekers ten tonele verschenen
al een samenwerking aangegaan met verschillende part-
ners en wist vrij goed welke ma at regelen gewenst waren
om de leefbaarheid van het krimpdorp te behouden. Met
enige partners en veel dorpsbewoners verliep de samen-
werking echter minder goed. Het onderzoek liet zien dat
verschillende waardeoriëntaties op de achtergrond een
rol speelden en dat de bewoners SintJan als een groep
buitenstaanders zagen die niet altijd handig opereerde.
De opdr achtgever was weinig gelukk ig met deze analyse
en de afstand tot de onderzoekers groeide. Uiteindelijk
konden de onderzoekers het verschil in waarden verkla-
ren en aanwenden om te komen tot oplossingen. Nieuw
onderzoek en voortdurende interacties met verschillen-
de partners en bewoners brachten de partijen dichter bij
elkaar, terwijl een enkele partij bewust afstand nam.
Wetenschapswinkel stimuleer t interactieve kennisontwikkeling
152
Landschap
32(3)
gevolgen dit proces voor de daadwerkelijke inrichting
van het gebied zal hebben valt evenmin te zeggen.
Europaplein Renkum
Het artikel van Duineveld
et al.
(dit nummer) laat zien
dat kennisontwikkeling voor het ontwerp van het
Europaplein van meet af aan onderdeel van het samen-
werkingsproces was. Met ontwerpateliers werden per-
spectieven en wensen van omwonenden in kaart gebracht
wat leidde tot grote betrokkenheid maar ook tot discus-
sie over de functie van dergelijke ontwerpen. Deze dis-
cussie legde bloot waarin de betrokkenen wel of niet van
elkaar verschilden. Op basis daarvan zijn uiteindelijk vier
contrasterende ontwerpen voorgelegd. Hoewel er geen
volledige consensus ontstond is bij meerderheid van
stemmen wel een keuze gemaakt (een groen plein). Dit
ontwerp is verder ontwikkeld en wederom besproken.
Deze interactieve kennisontwikkeling heeft tot nieuwe
kennis geleid, een nieuw ontwerp voor het plein, dat in
gezamenlijkheid is ontstaan en dus aan allen behoort.
De gang van zaken heeft zeker tot grotere betrokken-
heid en een zekere herverdeling van kennis en macht ge-
leid, maar de gemeente heeft uiteindelijk bij de feitelijke
aanleg van het plein slechts enkele elementen van het
plan overgenomen.
Conclusies
Omdat de projecten, die in dit themanummer aan bod
komen, sterk van elkaar verschillen, soms pas recent
zijn geëindigd, onvolledig zijn beschreven en dan ook
nog eens door onderzoekers die erbij betrokken waren,
kunnen geen al te vergaande conclusies getrokken wor-
den. Dat gezegd hebbende, laten de meeste projecten
interactieve kennisontwikkeling zien waarbij lokale
en praktische kennis, kennis van natuu